nieuws & achtergronden
39
fiD E L F S T O F fiHora est! ‘hora est!’, de tijd is verstreken, luidt de uitroep waarmee de pedel een promotie beëindigt. De openbare verdediging van het proefschrift en stellingen is daarmee achter de rug. Deze rubriek gaat in op de argumenten van een promovendus voor zijn of haar ‘laatste’ stelling, een stelling die vaak los staat van het onderzoek.
Acceptatie voorkomt frustratie Stelling van Willemijn Marieke Hüsslage, mijnbouwkundig ingenieur, bij het proefschrift «Dynamic Distributions – Sulphur Transfer and Flow in a High Temperature Packed Coke Bed». Hüsslage promoveerde bij prof. dr. M.A. Reuter en prof. dr. R.H. Heerema, beiden verbonden aan de faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen (CiTG). Het zwavelgehalte is een van de belangrijkste parameters, die de kwaliteit van het ruwijzer zoals dit onderuit de hoogoven wordt getapt bepalen. Het eerste doel van dit promotie-onderzoek was dan ook de zwaveloverdracht in de hoogoven te beschrijven. Het tweede oogmerk doel was tweeledig: aantonen van de distributie en stochasticiteit van de processen in de hoogoven en het opnemen van deze fenomenen in huidige wittedoos-modellen. Dr. ir. Willemijn Hüsslage werkt sinds 2003 bij de afdeling Research en Development van de Corus Groep in IJmuiden, waar ze onderzoek verricht naar het materiaal dat in de hoogovens gaat. ‘Direct nadat ik mijn stellingen had ingeleverd, vroeg een van mijn promotoren welke negatieve ervaring binnen het promotie-onderzoek mij misschien tot deze uitspraak had geïnspireerd. Maar ik had dit zinnetje allesbehalve negatief bedoeld! Je zou ook kunnen zeggen dat deze tekst leidt tot mótivatie. Die dubbele betekenis zit juist mooi in deze drie woorden, en dat is goed zo. Natuurlijk zijn mijn laboratoriumjaren medeverantwoordelijk voor de inhoud van deze stelling. Wie week-in-week-uit proefjes doet, weet dat het vaak mis gaat. Maar je kunt je laten leiden door wat mis gaat en dat dan je leven laten bepalen. Een manier om daarmee goed om te gaan is toch even boos te zijn: omdat het niet ging zoals je wilde! Iets dat je weer op weg kan helpen naar een juiste oplossing; leren van je fouten dus. Zelf ben ik wel een voorbeeld van een gemakkelijke “accepteerder”, ik kijk tamelijk nuchter tegen het leven aan. Voorbeeld: de afdeling waar ik jaren heb rondgelopen, heette vroeger mijnbouw. In de altijd doorgaande veranderingsgedachten moest die naam na jaren plotseling wijken. Het werd technische aardwetenschappen en nu heet het weer anders, maar er zijn lang mensen geweest die iets anders nauwelijks goed vonden en die zeiden dat zo’n naam nooit veranderd moet worden. Voor mij heeft het geen zin je om zoiets heel druk te maken! Je kunt ook doorslaan. Wie alles accepteert, haalt pieken en dalen weg. Het gaat om die middenweg. Wat aanvaardt men wel en wat niet? Als je bepaalde dingen niet wilt accepteren, op je werk bijvoorbeeld, dan moet je een alternatief zoeken. Veel mensen lijken hun situatie te accepteren, maar zeuren en klagen intussen door. Zulke schijnacceptatie wordt met deze stelling dus niet bedoeld. Het gaat ook om het accepteren van gemaakte fouten. Iemand kan heel erg in fouten blijven hángen. Het leven wordt veel gemakkelijker als je niet alleen neerlegt bij fouten maar er ook van wilt leren. Ook voor mij is deze stelling dus: het verleden loslaten en je daarmee richten op de toekomst.’ henk kloosterhuis
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2
nieuws & achtergronden
40
stellingen Natuurkunde is de moeilijkste weg naar een laag inkomen. Geert Derk Jan Smit doctorandus in de natuur- en wiskunde Spreken over blunderdetectie, zoals gebruikelijk is in de mathematische geodesie, kan beledigend zijn voor de verantwoordelijke landmeter. Een non-fictieboek zonder jaartal heeft hoogstens de helft van de waarde van hetzelfde boek als het wel een jaartal zou hebben gehad. Frank Kleijer geodetisch ingenieur Verkeersstromen dienen laminair te zijn. Koen van Dijk civiel ingenieur De keuze voor Prometheus als boegbeeld van de TU Delft geeft duidelijk het ongemak weer in de relatie tussen God, de Schepper, en de mens als eigenaar van de technologie. De meeste meningen worden niet gevormd maar bedacht om ook eens wat te zeggen. Gijsbert Korevaar scheikundig ingenieur De gelijkenis van een pasfoto is vaak al achterhaald vóórdat een identiteitsbewijs verloopt. Buffetten en autorijden halen het primitiefste in de mens naar boven. Judith Dijk natuurkundig ingenieur Voor wie nadenkt tijdens het intikken van tekst is typen met twee vingers meer dan efficiënt genoeg. Pieter Jacobus Cornelis Jan de Wilde bouwkundig ingenieur De mens bereikt nooit het duizelingwekkende hoogtepunt van wijsheid dat hij niet langer bij de neus genomen kan worden. Daarom blijven advertenties effectief. Anca Ioana Daniela Bucur inginer, universitatea politechnica bucuresti Wetenschappers hebben liever een verre vriend op hun eigen vakgebied dan een goede buur op een aanverwant vakgebied. Bram Christiaan van Prooijen civiel ingenieur ‘Catenaccio’ is de meest effectieve manier om voetbal te spelen. Francesco Andreatta ingegnere dei materiali, universita’ degli studi di trento In tegenstelling tot de uitdrukking ‘Dat slaat als een tang op een varken’ kunnen laparoscopische tangen uitstekend op varkensweefsel worden getest. Eveline Anna Maria Heijnsdijk doctorandus in de bewegingswetenschappen Het op Hollandse bodem telen en consumeren van Hollandse (seizoens)groenten en fruit verdient de voorkeur boven groenten en fruit van exotische oorsprong. Miranda Mariëlle Mooijer-Van den Heuvel scheikundig ingenieur Noodlot is geen nuttig concept daar het uitsluitend achteraf vastgesteld wordt. Vooraf heet het toeval.
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2
nieuws & achtergronden
41
Het is een misverstand dat applaus na een presentatie alleen een dankbetuiging aan de spreker is. Bernd Rieger diplom physiker, technische universitat muenchen Sporadisch sport beoefenen is nog erger dan nooit sport beoefenen. Het is niet zo dat een goede chefkok per se gezet moet zijn, maar het is een slecht teken als hij te mager is. Christian Luis Luengo Hendriks natuurkundig ingenieur Het onderwijs in exacte vakken wordt steeds taliger door vraagstukken meer in verhaaltjes te gieten. Dit remt de ontwikkeling van immigranten-kinderen tot de bèta’s die dit land zo hard nodig heeft. Wie zijn geautomatiseerde meetopstelling zelf bouwt is minder afhankelijk van wegbezuinigd ondersteunend personeel. In dit licht is het beginnende promovendi aan te bevelen zich te bekwamen in solderen en elektrotechniek. Michiel Thijs Kreutzer scheikundig ingenieur Het nut van computers in het onderwijs wordt óverschat en de schade ervan ónderschat. Simon Martijn van den Berg elektrotechnisch ingenieur Ondanks de derde wet van Newton is het verschil in tackelen of getackeld worden opmerkelijk groot: de lekkerste tackles maak je zelf. Gabriëlle Josephine Maria Tuijthof werktuigkundig ingenieur
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2
nieuws & achtergronden
42
JOHAN KELDERMAN
Spelregels Dit stukje kan zonder meer, graag zelfs, op iedere werkplek gelezen worden, maar het mist elk doel wanneer het in een bijeenkomst wordt voorgedragen. Het publiek zal zijn geld terugvragen. Het mooiste werkt het als je deze tekst op het scherm leest, je weet wel, met die leuke rode kringeltjes onder verdachte woorden. Kunnen die kringeltjes trouwens niet standaard afgedrukt worden? Het zou het lezen van brieven, boeken en kranten een stuk interessanter maken. Als je netjes met elkaar om wilt gaan, moet je in onze ingewikkelde samenleving toch wel weten hoe iemand gespeld wordt. Als je er een slag naar slaat, bega je de ene blunder na de andere. Wie beslist nu eindelijk eens over Corry of Corrie? Je ziet het: geen van beide (of geen van beiden) komt door de spelling-check op uw p.c.. Wel wordt in beide gevallen Corri gesuggereerd, zodat de dames weten waar ze binnenkort, na het wereldwijd verplicht stellen van de AutoCorrectie, aan toe zijn. De minder serieuze alternatieven Sorry en Lorrie moeten we afkeuren, hoewel de eerste als aanhef van een brief geen gek figuur slaat. De nieuwste spellingvoorschriften voor de Nederlandse Taal hebben een eind gemaakt aan het gedogen van varianten naast de voorkeurspelling en laten een vrij consequente terugkeer van de k naar de c zien. Het is zelfs zo gesteld dat je de risico’s goed kunt beheersen door in geval van twijfel geen k te gebruiken. Als we hiermee in principe akkoord gaan, wordt het tijd om ons over Eric en Erik te buigen. Eerste teleurstelling: de favoriete spellingchecker vindt allebei goed! Mijn ervaring is dat er in de praktijk een wereld van verschil is. Ongeveer zoveel verschil als tussen een Noorman en een Insectenboek. Over het algemeen wordt Eric met een k ernstig op z’n ziel getrapt, terwijl je de Erik die met een c benaderd wordt, schouderophalend ziet denken: ‘Weet niet beter, wil interessant doen’. Die Erik doet dan wel een beetje stoer want hij weet donders goed dat zijn k meer Kipling dan Prado is. Eric daarentegen accepteert je excuses op waardige wijze, maar verwacht wel een correctie. Cees en Kees mutatis mutandis idem dito. Met dien verstande dat het na een naïef gebruik van de spelling Sees (want een c voor een e klinkt volgens afspraak als een s) nooit meer goed komt. Dit klopt weer uitstekend met de waarneming dat de meeste Schotse voetbalclubs volgens zeggen liever van Keltic winnen dan van Seltic verliezen. Carel en Karel nemen een tussenpositie in. De gevoeligheden liggen precies zo als bij Cees en Kees, maar Karel is geaccepteerd Nederlands en Carel niet. Althans niet overal. Word vindt het meestal goed, WordPerfect suggereert Corel, waar Word op zijn beurt de nodige moeite mee heeft.
Johan Kelderman.
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2
column
nieuws & achtergronden
43
Nelleke en de getallen Heerlijk om weer eens iemand te horen over het veel gebruikte begrip “Meten is weten”. Tik die regel maar in bij Google, je weet dan niet wat je soms krijgt resp. leest als zoekresultaat. Zelf voeg ik aan die tekst altijd toe “Fout meten is fout weten”. Maar de opmerking “Je weet niets als je alleen meet” (gastschrijver Nelleke Noordervliet in Delft Integraal 1-2004) is net zo heerlijk. Goed zo Nelleke, ga zo door. Schreeuw het van de daken! Ik beken: van mijn studie heb ik een tik meegekregen. Als de overheid bijna zeven jaren geld in je geïnvesteerd heeft, moet dat toch wat in iemands hersenen hebben teweeg gebracht. Mijn studie was technische natuurkunde in Delft en daar leerde ik in de eerste jaren iets dat ik tenslotte zo normaal vond, dat het me later verbaasde dat andere studierichtingen het niet kenden. Dat “iets” is samen te vatten onder “Wat stelt dat getal nu eigenlijk voor?”. We deden experimenten en na afloop kwam een student-assistent of de docent langs om te vragen wat het resultaat nu eigenlijk voor stelde. Wat had ik willen leren van het experiment? Wat was de vereiste nauwkeurigheid om dat te kunnen? Wat was het resultaat en hoe nauwkeurig was dat? Deze discussies verpestten bijna mijn eerste jaar, want ik vond ze vervelend en lastig. Maar langzamerhand ging ik het waarderen. Eigenlijk waren het heel normale en legitieme vragen! Zoals veel van mijn medestudenten kwam ik in de jaren zeventig terecht in de ICT-wereld. Ik werkte bij een leverancier van analyse-software. De ICT-branche was (en is) een opportunistisch wereldje waar vragen over nauwkeurigheid van cijfers niet op prijs werden/worden gesteld. En al helemaal niet bij management-informatie. We kwamen er ook nauwelijks aan toe, we waren al blij als we überhaupt getallen kregen. Maar wat die getallen vaak voorstelden? Dat maakten anderen wel uit. En daar zat en zit nog altijd juist de kneep. Toen ik op een zeker ogenblik directeur was van deze softwareleverancier en mijn eerste financiële jaaroverzicht kreeg van de boekhouding (wij hadden geen boekhouders maar finance-managers) wist ik uiteraard al lang welke cijfers ik ongeveer verwachten kon. Terwijl de finance-manager trots stond te wachten op mijn reactie (we hadden een fraaie winst gemaakt), kreeg ik de neiging om een rode pen te pakken en te gaan strepen. De winst stond op de cent nauwkeurig aangegeven en ik hoorde een stem binnen mij zeggen: “Bakker, je suggereert een grotere nauwkeurigheid dan je waar kunt maken”. Streep erdoor! En ik vroeg hardop (ik kreeg er snel weer spijt van): “Mooie winst. Maar hoe groot is nu de kans dat de werkelijke winst de helft is van dit bedrag?”. De finance-manager wist ondanks zijn fraaie opleidingen en afkortingen voor en achter zijn naam, niet wat ik bedoelde. Integendeel, hij werd boos. “Als je me niet vertrouwt...” Maar daar ging het mij als directeur niet om. “Meten is weten” dus, maar ook: “Fout-meten is fout-weten”. Waarom horen we deze laatste kanttekening nooit? Sterker nog: waarom worden mensen boos als je daar over begint? Veel bedrijven noemen hun informatie-systeem (of: Executive Information System, of: Management Information System, of: Balanced Score Card, of...) hun “cockpit”. Dat is onzin: van alle metertjes in een echte vliegtuigcockpit is bekend wat hun nauwkeurigheid moet zijn en wat het resultaat voorstelt. Van alle systemen die wij bouwden als software-leverancier heb ik nooit enig idee gehad hoe nauwkeurig die getallen waren die we mooi in traffic-lighting op het scherm toverden. Opmerkelijk, want de zakenmensen voor wie wij de systemen maakten, zouden het niet in hun hoofd halen om in vliegtuigen te stappen die niet voldoen aan alle cijfermatige eisen. Zo wil je niet de wereld in geslingerd worden! Sterker nog: als vliegtuigfabrikanten even slordig met de cijfers zouden omspringen als zij zelf deden, dan zouden deze zakenlui een advocaat richting fabrikanten sturen. In discussies hierover krijg ik veelal standaardreacties. Veel mensen maken de fout te denken dat getallen dus “zo nauwkeurig mogelijk” bepaald moeten worden. Ook dat is onzin: de gewenste nauwkeurigheid kun je van tevoren bepalen (en met elkaar afspreken). Het is bijvoorbeeld in een vliegtuig niet nodig om de hoogte tot op een-tiende millimeter te weten, al zal het waarschijnlijk technisch wel kunnen. Maar als de hoogte gegeven wordt met een nauwkeurigheid van een paar honderd meter, dan kun je er op wachten dat bij slecht zicht de vliegtuigen honderd meter beneden het maaiveld proberen te landen. En dat doen ze dan maar één keer. Andere mensen vinden dat in de boekhouding “enige creativiteit” mogelijk moet zijn. Maar kun je niet beter rommelen met cijfers waarvan je in ieder geval weet wat ze voorstellen? Creatief boekhouden met nauwkeurige cijfers lijkt mij slimmer dan creatief boekhouden met cijfers waarvan je eigenlijk geen idee hebt wat ze voorstellen. Weer anderen stellen dat je geen statistiek op boekhouding kunt loslaten: het een aantal malen herhalen van een experiment is niet mogelijk. Dat is uiteraard niet waar: dat zou wel mogelijk zijn, maar het is inderdaad niet erg praktisch (ik zie het voor me: ieder bedrijf heeft 3 min of meer volstrekt onafhankelijk van elkaar draaiende administraties...). Er zijn ook mensen die beweren dat de mééste getallen nauwkeurig bepaald worden, dus dat het resultaat dan minstens zo nauwkeurig moet zijn... Ook dat is onzin, de nauwkeurigheid van een resultaat wordt bepaald door de meest onnauwkeurige cijfers. Dat werd er tijdens onze studie in Delft wel ingehamerd! Waarom niet bij andere studies?
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2
Het laatste woord brieven van lezers
nieuws & achtergronden
44
Dertig jaren geleden werden belangrijke data tenminste tweemaal, soms driemaal geponst: want er was bekend dat bij het intikken van getallen fouten gemaakt werden. Daar hoor je nooit meer over. Maken we geen tik- of typefouten meer tegenwoordig? Ik heb - heus waar - moeten meemaken dat zo’n financemanager de getallen 100, 200 en 300 moest optellen en daarbij de rekenmachine pakte. De uitkomst was 1500, meldde hij - de betrokkene zag niet eens iets geks in dat eindresultaat. Tijdens mijn opleiding maakten we nog gebruik van rekenlinialen. Daarbij werd je getraind in bijhouden van de orde grootte van de getallen. De liniaal deed dat niet voor je, dat moest je zelf doen. Het is natuurlijk onzin om het rekenlineaal weer terug te willen halen, maar meer training in gevoel voor cijfers lijkt geen overbodige luxe. Toen ik onlangs een gastcollege gaf aan bedrijfskundestudenten van een grote universiteit over allerlei mogelijke fouten in ‘data warehousing’, had ik aan het einde een zaal vol verbaasde gezichten. Kennelijk is het vreemd om het over fouten te hebben. Hoeven studenten zich niet te realiseren dat een zeker gezond wantrouwen tegenover cijfers (uit computers) zeer gezond is? Niemand ging de discussie aan, men verliet beleefd maar zwijgend de zaal. Studenten hebben tegenwoordig geen tijd meer om zich ook nog met fouten bezig te houden, zeiden aanwezige docenten. Gelooft u dat? Bij een bedrijf werd eens ’Activity Based Management’ ingevoerd, want een ’manager’ vond dat de interne doorbelasting niet eerlijk werd uitgevoerd, waardoor hij zijn ‘target’ niet kon halen. Het ABCmodel werd tenslotte zo ingewikkeld (na heel wat ruzies) dat ik me afvroeg in hoeverre we ooit konden controleren of het wel goed was wat hier allemaal aan cijfermateriaal uitrolde. Opvallend: de ‘input’ voor het model kwam voor een groot gedeelte van urenschrijverij van afdelingen waarop nauwelijks controle mogelijk was... Ook heb ik meegemaakt dat een verkoper dagen afschreef op een klant terwijl de verkoper zijn huis stond te schilderen. En het gekste van alles: bijna iedereen accepteerde de bijna heilige uitkomsten van de computer (met vele cijfers achter de komma) als eerlijk, nauwkeurig en volstrekt juist. Wie zat zichzelf nu voor de gek te houden? Hoe vaak wordt een computer misbruikt als dure “natte vinger” die beslissingen neemt resp. besluiten moet rechtvaardigen die het management niet durft te nemen? Over fouten en onnauwkeurigheden werd in de betrokken onderneming niet gepraat, men was dat niet gewend... Het probleem lijkt me niet dát er fouten gemaakt worden. Het probleem is dat we geen inzicht hebben in de grootte ervan! Nelleke Noordervliets stellingen over meten en toch (niet) weten in Delft Integraal vormden voor mij de aanleiding tot dit betoog over de relatieve betrouwbaarheid van getallen. Ik houd hierbij een pleidooi om regelmatig zeer kritisch het hele proces van vergaren en verwerking van gegevens voor - bijvoorbeeld management-informatie te blijven controleren; zelfs de meeste accountants hebben daar weinig gevoel voor. De lezer mag deze reactie ook beschouwen als pleidooi studenten veel bewuster te maken van fouten en onnauwkeurigheden, en niet alleen de studenten van het technisch onderwijs. In het hele hoger onderwijs, vooral in de bedrijfskundige hoek, zou méér aandacht moeten ontstaan voor de zuiverheid van het getal. En tenslotte pleit ik er op deze plaats voor om van bedrijven te eisen dat zij voortaan hun cijfers publiceren, voorzien van een betrouwbaarheids-interval! Het laatste zal niet gemakkelijk zijn, maar het is ook niet onmogelijk. Het voorgaande lijkt mij in ieder geval een mooi terrein voor onderzoek aan Nederlandse universiteiten. Immers, toen bijna twee eeuwen geleden mensen opperden dat slavernij afgeschaft diende te worden, zeiden ook velen dat dit economisch onmogelijk én volstrekt onverantwoordelijk was.
ir. Jan G. M. Bakker
ede
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.2