Abraham Hellenbroek als erflater van hervormd – gereformeerden in 2010
Student: Stud. nr. Docent: Datum:
Th. Steenbergen 179803 dr. G. J. v. Klinken 25 mei 2010
Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................... 3 Abraham Hellenbroek (1658-1731) – Biografie ........................................................................ 4 Nadere Reformatie ..................................................................................................................... 6 Vragenboekje van Hellenbroek .................................................................................................. 9 Catechese van de Nadere Reformatie................................................................................... 10 Het Voorbeeld van Hellenbroek ........................................................................................... 11 Het Voorbeeld en de Verlichting .............................................................................................. 15 Hervormd-gereformeerd ........................................................................................................... 17 Gereformeerde Kerk ............................................................................................................. 17 Nederlandse Hervormde Kerk .............................................................................................. 19 Gereformeerde Bond in de 20e eeuw.................................................................................... 21 Gereformeerde Bond in de 21e eeuw.................................................................................... 22 Het Voorbeeld Anno Domini 2010 .......................................................................................... 24 De bekendheid en het gebruik .............................................................................................. 25 De instemming met een vijftal waarheden. .......................................................................... 28 Conclusies ................................................................................................................................ 32 Literatuur .................................................................................................................................. 34 Bijlage I – Enquête ................................................................................................................... 35 Bijlage 1 – Leerboekje Hellenbroek (verkort door Ph. J. Resler) ............................................ 40 Bijlage 2 – Leerboekje Hellenbroek (relevante delen uit ‘uitgebreid’).................................... 45
2
Inleiding Reeds vanaf de eerste eeuw werd in de Vroege Kerk aandacht besteed aan de inhoud van de geloofsleer. Eerst werden de bijbelse gegevens geordend tot wat de ‘leer van de apostelen’ kan worden genoemd. Vervolgens werden allerlei lokale geloofsbelijdenissen of ‘symbolen’ opgesteld, vaak in lengte en inhoud variërende. Als oudste daarvan wordt vaak de trinitarische doopformule van de christelijke gemeenschap te Rome gezien. Deze werd eveneens richtinggevend voor gemeenten buiten Rome, maar nog niet met formeel gezag bekleed. In een geschrift van Irenaeus uit 170 valt een oude versie van het ‘Apostolicum’ te lezen. Het gaat dan om een beknopte samenvatting van de christelijke leer, op basis van de trinitarische doopformule, met dus aandacht voor God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Daarna volgen de wederopstanding van het lichaam en het oordeel (eeuwig vuur en eeuwige heerlijkheid). De artikelen over de Kerk en de vergeving der zonden ontbreken hier nog. Deze uiterst korte belijdenis stond in direct verband met de dooppraktijk; het was een soort minimum aan vereiste kennis om zich te kunnen laten dopen. Verder dan deze noodzakelijk geachte elementen reikte dit symbool niet. Dat veranderde later, en men neemt aan dat de ons bekende versie met in totaal twaalf artikelen, pas in de 8e eeuw op schrift werd gesteld. Behalve het steeds weer in allerlei tijden en contexten opnieuw – en dan vooral meer specifiek – formuleren van de geloofsleer, veelal op basis van het Apostolicum, heeft de Kerk door de eeuwen heen ook veel werk gemaakt van de overdracht van de geloofsleer aan de jongere generatie. Er lijkt echter wel een verschil in de methode van de eerste eeuwen van de kerk en daarna. Deze veranderde van ‘nazeggen van dat wat werd voorgezegd’ tot het beantwoorden van door een catecheet gestelde vragen. Maar ook is er een verschil in functionaliteit te zien: was het (nazeggen van de formule van het) Apostolicum eerst vooral bedoeld als onderricht voor hen die middels de doop tot de christelijke kerk wilden toetreden, later (vooral na de Reformatie) kwam het geloofsonderricht steeds meer te staan in relatie tot het afleggen van openbare belijdenis en daarmee ook tot deelname aan het Heilig Avondmaal. Met de verdere uitwerking van de kerkelijke dogma’s nam door de eeuwen heen ook het aantal verschillen in de leer toe. Zo heeft de Reformatie zich beijverd om de voor haar kenmerkende leringen op de jonge generatie over te dragen. Daarbij werden niet zelden elementen uit de leer van de Rooms-Katholieke Kerk expliciet afgewezen. En zo is er ook een veelheid aan catechese-materiaal ontstaan, vrijwel altijd gericht op een bepaalde doelgroep (bijvoorbeeld een kerkverband), een leeftijdscategorie of nog weer anders. In deze paper willen we het effect van een catecheseboekje uit de 18e eeuw volgen tot in de 21e eeuw. Het gaat om het Voorbeeld der Goddelijke Waarheden voor eenvoudigen die zig bereiden tot de Belijdenisse des geloofs uit 1706 van de Rotterdamse predikant Abraham Hellenbroek (1658-1731). Dit boekje heeft een grote dogmatische rol gespeeld in de verschillende Nederlandse gereformeerde kerken, van de Gereformeerde Kerk (vanaf 1816 de Nederlandse Hervormde Kerk geheten) tot in allerlei kleinere verbanden die waren ontstaan uit de Afscheiding (1834) en de Doleantie (1886). Het Voorbeeld werd in de negentiende en vroeg-twintigste eeuw in grote delen van de gereformeerde orthodoxie als een minimumvoorwaarde beschouwd om rechtzinnig te mogen heten. Binnen het Nederlandse protestantisme hebben hervormd-gereformeerden, vanaf 2004 zich bevindend zowel binnen de PKN als de HHK, zich altijd opgeworpen als de hoeders van het calvinistische erfgoed uit de dagen der Republiek. De centrale vraag in dit werkstuk luidt evenwel: wordt die traditie nog integraal gehandhaafd? Of is er misschien toch ook sprake 3
van dynamiek en verandering van denken sinds 1706, het verschijningsjaar van het Voorbeeld? Om dit na te gaan is een klein veldonderzoek onder hervormd-gereformeerden gedaan. De vragen hebben enerzijds betrekking op het gebruik van het Voorbeeld en anderzijds over de mate van instemming met een vijftal geselecteerde theologische thema’s. Hoe gaan we te werk? Achtereenvolgens geven we een korte biografie van dominee Abraham Hellenbroek, beschrijven we Hellenbroek als vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, bespreken we het Voorbeeld en plaatsen we dit werk binnen de bredere catechese van de Nadere Reformatie en richten we onze aandacht op de kritiek op het Voorbeeld. Daarna wordt de hervormd-gereformeerde stroming binnen het Nederlandse protestantisme beschreven en de resultaten van het veldonderzoek in beschrijvende vorm weergegeven. Tenslotte formuleren we enkele conclusies en proberen we de beginvraag te beantwoorden.
Abraham Hellenbroek (1658-1731) – Biografie Abraham Hellenbroek werd op 3 december 1658 in Amsterdam geboren. Zijn vader, Johannes Hellenbroek, was een deftig koopman te Amsterdam. Zijn moeder, Elizabeth van der Kluft, was eveneens van gegoede burgerlijke afkomst. Nadat zij hun eerste twee kinderen vroegtijdig verloren hadden, werden nog zes kinderen geboren, waarvan Abraham de derde was. Hij werd reeds op 6 december gedoopt in de Nieuwe-Zijds Kapel.1 Abraham kreeg van zijn ouders al vroeg de gelegenheid om te gaan studeren. Maar zijn basisstudie moest al in 1664 onderbroken worden vanwege de uitbraak van de pest in Amsterdam. De plaatselijke scholen waren in dat jaar gesloten; wekelijks stierven honderden mensen. Na het pestjaar 1664 kwamen de economische sectoren van handel, nijverheid en scheepvaart weer op. Ook het onderwijs werd weer hervat en zo vervolgde Abraham zijn studie. Op 10-jarige leeftijd ging hij naar de Latijnse School, een belangrijke basis voor verdere opleiding. Ook die school doorliep hij vlot en reeds in 1674 rondde hij daar zijn studie af met een deftige rede over het kwetsbare van het menselijke leven, in het Latijn.2 De studie werd vervolgd aan de Illustere School, waar Abraham werd voorbereid op een universitaire studie met colleges in onder andere Grieks, Hebreeuws, retorica, filosofie, letterkunde, geschiedenis en Latijn. Dat waren allemaal vakken waar hij in zijn latere leven als predikant nut van heeft ondervonden. Op deze school ontving hij college van onder anderen Ludovicus Wolzogen, een uit Oostenrijk via Genève (studie) gevluchte calvinist. Deze was in Nederland predikant geworden in de Waalse Kerk. Hij was beïnvloed door de gedachten van de Franse filosoof René Descartes (1596-1650), de vader van het rationalisme. Het uitgangspunt daarbij is dat alleen de ratio ware kennis biedt. Dit nieuwe uitgangspunt zorgde voor een complete wetenschappelijke heroriëntatie op allerlei gebied. Hoewel dat ook de theologie raakte, bijv. ten aanzien van de opvattingen over het gezag van de Bijbel (de inspiratie door de Heilige Geest stond ter discussie), was er in die tijd nog geen sprake van de radicale verlichtingsideologie. Wolzogen nam een tussenpositie in tussen de ideeën van de Verlichting en de strenge gereformeerden, de voetianen.3 Mogelijk heeft Hellenbroek zulk een 1
Veel biografische gegevens over Abraham Hellenbroek zijn bekend vanuit de lijkrede De roem der heiligen na hun dood, die collega ds. Alardus Tiele hield na het overlijden van ds. Hellenbroek. Zie W. Fieret, 13. 2 Uiteraard was de rede ook in het Latijn getiteld: De vitae humanae fragilitate. Mogelijk hebben de ervaringen van het pestjaar 1664 bijgedragen aan de rede over dit onderwerp. 3 In deze tijd was er binnen de Gereformeerde Kerk in Nederland een felle strijd gaande tussen de Utrechtse hoogleraar theologie Gisbertus Voetius (1589-1676) en de Leidse theoloog – filoloog Johannes Coccejus (16031669) en hun volgelingen, de voetianen en de coccejanen, over onder andere de leer van het verbond (foederaaltheologie) en over de reikwijdte van het oudtestamentische sabbatsgebod.
4
middenpositie van hem overgenomen, gezien zijn aanvankelijke studiekeuze aan de Universiteit in Leiden (1677): cartesiaanse filosofie en Hebreeuws. Pas daarna ging hij verder met theologie. Tijdens die studie kwam hij onder invloed van de ‘coccejaanse’ professor Fridericus Spanheim, hoogleraar bijbelse theologie, kerkgeschiedenis en kerkelijke oudheden. Deze was een verklaard tegenstander van de ideeën van Descartes, zodat ook bij Hellenbroek de spanning tussen de twee polen moet zijn gevoeld. In 1682 rondde hij de studie theologie af. Samenvattend kan van Hellenbroek worden gezegd dat hij is gevormd in een spanningsveld van meerdere geestelijke stromingen. Van Wolgozen kreeg hij invloeden mee van het klassiek-calvinisme (Geneve, voetianen), van het Engelse piëtisme (via de Nadere Reformatie) en van het opkomend rationalisme van Descartes (cartesiaanse filosofie). Met zijn studiekeuze voor de cartesiaanse filosofie leek hij enige tijd wat losser te komen van de klassiek-gereformeerde theologie, maar onder invloed van Spanheim werd dit later weer ‘gecorrigeerd’, zij het dat het een correctie in ‘coccejaanse’ richting was.4 Ondanks dit valt in zijn latere werken, en zeker ook in het Voorbeeld, nog de invloed van Descartes terug te vinden. Deze publicaties bevatten weliswaar gereformeerde theologie, maar met een vrij rationele inslag. Reeds in augustus van datzelfde jaar ontving Hellenbroek een beroep naar Zwammerdam.5 In februari 1683 werd hij bevestigd tot predikant. Met een preek over Jesaja 40:6 verbond de jonge theoloog zich aan de aanvankelijk nog kleine maar al spoedig gestaag groeiende gemeente. Het jaar 1690 is om twee redenen voor Hellenbroek belangrijk geweest: op 21 februari trouwde hij met Geertruida van der Hoeven uit Rotterdam; maar ook spreken de bronnen van een ‘geestelijke verrijking’ of zelfs van een ‘krachtdadige bekering’ van Hellenbroek in datzelfde jaar. In 1691 nam Hellenbroek afscheid van Zwammerdam met een preek over Fil. 2:12 om te vertrekken naar de veel grotere gemeente van Zwijndrecht. In de drie jaren waarin hij daar werkzaam is geweest verkreeg hij een goede naam onder de voetianen, mogelijk op basis van zijn veranderde inzichten en preekaccenten sinds 1690. Toch heeft hij in Zwijndrecht een moeilijke periode doorgemaakt, waarvan hij vaak verdrietig en moedeloos was. Hij klaagde over zijn geesteloze gemeente, en verklaarde van daaruit zijn eigen lusteloosheid. Bovendien was er ook sprake van verdeeldheid in de gemeente ten aanzien van zijn preken. Blijkbaar deelde niet iedereen de voetiaanse preferenties. Mogelijk heeft dat bijgedragen aan zijn relatief spoedig vertrek uit Zwijndrecht. Reeds in 1694 verliet dominee Hellenbroek met een emotionele afscheidspreek Zwijndrecht om zijn ambt als predikant te vervolgen in Zaltbommel.6 Daar vond hij een warm onthaal bij zowel de overheid, de burgerij als de kerkelijke gemeente. Desondanks zou hij al in januari 1695 vertrekken naar Rotterdam, zijn vierde en tevens grootste en laatste gemeente. Daar had men Hellenbroek al viermaal eerder op drietal gezet, maar uit angst voor de coccejaanse sympathieën die hij in het begin van zijn loopbaan had gekoesterd, viel hij steeds af. Bij de vijfde keer was deze angst blijkbaar weggenomen, wellicht op basis van zijn inmiddels 4
Vgl. noot 3. Uiteindelijk werd Hellenbroek toch meer bekend als een goed ‘voetiaan’ dan als ‘coccejaan’, mogelijk mede ten gevolge van zijn ‘geestelijke verrijking’ of ‘krachtdadige bekering’ in 1690. 5 Voor die tijd was dat vrij snel, vanwege een overschot aan afgestudeerde theologiestudenten; zo moest bijv. Bernardus Smytegelt (1665-1739) enige jaren later zelfs vijf jaren wachten op een eerste beroep. 6 Hellenbroek nam het ambt van predikant hoog op door het bijvoorbeeld te benoemen als ‘afgezantschap uit Gods hof’, en de predikant aan te merken als een ‘ambassadeur des hemels’ (1683). Dit had ook zijn weerslag op de manier waarop hij met op hem uitgebrachte beroepen omging. Tijdens de afscheidspreek van Zaltbommel (januari 1695) ging hij hier uitgebreid op in, bijv ‘De Heere bepaalt ook mijn woning, zowel in tijd als plaats’.
5
bekend geworden verandering in 1690. Gedurende 33 jaren heeft Hellenbroek de gemeente in de Maasstad gediend, gelijktijdig met blikvangers als ds. Wilhelmus à Brakel (gedurende 16 jaren!) , ds. Jacobus Fruytier en ds. Alardus Tiele. In 1728 ging hij met emeritaat. In Rotterdam kwam ds. Hellenbroek tot volle bloei, mede vanwege de grootte van de gemeente en de daarmee samenhangende veelzijdigheid in het werk. Zowel plaatselijk (kerkelijk én burgerlijk) als bovenplaatselijk (kerkelijk) vervulde hij verschillende functies. Tijdens zijn Rotterdamse periode ontving hij nog slechts één beroep, uit ’s-Gravenhage (1704), waarvoor hij bedankte. Ook heeft hij tweemaal op de nominatie gestaan voor een beroep uit Amsterdam, maar beide keren ontving de tegenkandidaat het beroep daadwerkelijk. Uit het huwelijk (1690) met Geertruida van der Wees, de dochter van een rijke Rotterdamse koopman met een buitenverblijf in Bodegraven, werden zes kinderen geboren, maar zij allen stierven jong tot zeer jong. Zo bleven de ouders al in 1725 kinderloos achter. Op 16 december 1731 stierf dominee Hellenbroek op 73-jarige leeftijd, waarbij hij zijn vrouw alleen achterliet. Hij werd begraven in de Laurenskerk te Rotterdam bij zijn dochters. Op deze plaats kort aandacht voor enkele publicaties van Hellenbroek.7 Tijdens zijn leven verschenen twee oud-testamentische ‘homiletisch-exegetische uiteenzettingen’: (1) De Euangelische Jesaya, vier delen van 1000 pagina’s met verklaringen in preekvorm (1701-1702) en (2) Salomons Hoogliet, verklaert en vergeestelijkt, twee delen van 1100 pagina’s met ditmaal wel vers voor vers uitleg (1718-1720). Vervolgens werden postuum door een neef enkele prekenbundels uitgegeven: in 1733/’34 Bybelsche Keurstoffen met in totaal 180 preken over zowel oud- en nieuw-testamentische teksten. Enige tijd later verschijnt De Kruis Triomph van Vorst Messias, en in 1742 Nuttige Mengelstoffen. Verder is nog een beroemde lijkrede bewaard gebleven, in 1711 uitgesproken naar aanleiding van het overlijden van À Brakel. Deze is later opgenomen in edities van diens Redelijke Godsdienst (1700). Over het catechisatieboekje later meer.
Nadere Reformatie Om dominee Abraham Hellenbroek met het oog op het vervolg van dit onderzoek beter te kunnen plaatsen is het nodig enige aandacht te schenken aan de historische context. Vrij algemeen wordt gesteld dat hij een vertegenwoordiger is van de zgn. ‘Nadere Reformatie’. Wat wordt bedoeld met deze positionering? De Nadere Reformatie kan – afhankelijk van de basis waarop met het begrip beschrijft – op meerdere manieren worden gedefinieerd. Die basis kan bijv. liggen in de zelfdefiniëring van de theologen uit die tijd, in de theologie en de methode van hun preken, in de mate van hun nadruk op de spiritualiteit, enz. Ondanks dan optredende verschillen is er een vrij breed gedragen consensus over wat we te verstaan hebben onder de Nadere Reformatie. Eerst noemen we hier vier definities ter illustratie, om vervolgens in te zoomen op enkele specifieke kenmerken. 1. S. van der Linde omschrijft de Nadere Reformatie als volgt: “Een beweging van de Gereformeerde Kerk in Nederland die een radicale reformatie voorstaat, zowel naar de kant van de leer als naar die van het hele leven”. In de verdere toelichting legt hij dan de link met
7
Brienen, T., e.a., De Nadere Reformatie en het Gereformeerd Piëtisme, 184-187.
6
het Engels-Schotse puritanisme8, dat op zijn beurt is beïnvloed door Calvijn (tucht-praktijk) en in latere fase ook door de laat-middeleeuwse mystici.9 2. W. van ’t Spijker definieert: “Onder Nadere Reformatie verstaan we de Nederlandse beweging die samen met het Engelse Puritanisme en het Duitse Piëtisme te beschouwen is als een legitieme voortzetting van het reformatorische kerkelijke en geestelijke ideaal”. Hierbij wordt toegelicht dat er ruimte blijft voor een verschuiving ten opzichte van de Reformatie, maar met geen ander doel dan herijking van de oorspronkelijke intenties daarvan, toegepast binnen de eigen situatie.10 3. De Werkgroep Wezen en Vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie11 definieerde de Nadere Reformatie in 1995 als volgt: “De Nadere Reformatie is die beweging binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in de zeventiende en achttiende eeuw, die in reactie op de verflauwing van of gebrek aan levend geloof de persoonlijke geloofsbeweging en godsvrucht centraal stelde en van hieruit inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma’s opstelde, bij de bevoegde kerkelijke, politieke en maatschappelijke organen indiende en/of in aansluiting hierbij zelf een verdere hervorming van kerk, samenleving en staat in woord en daad nastreefde”. 4. Willem. J. van Asselt en Paul H.A.M. Abels geven in hun bijdrage aan het Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis meer een beschrijving dan een definitie. Ze schrijven o.a.“De Nadere Reformatie was die beweging binnen de Gereformeerde Kerk van de zeventiende (en achttiende) eeuw die in reactie op de vervlakking van het geloofsleven een verdieping en verbreding van de doorwerking van de zestiende-eeuwse Hervorming beoogde. Haar vertegenwoordigers drongen met profetische kracht aan op een innerlijke doorleving van de gereformeerde leer en op persoonlijke en publieke levensheiliging op alle terreinen van het leven. Men stelde inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma’s op, die bij kerkelijke of politieke en maatschappelijke organen werden ingediend. Kortom, men streefde naar een verdere hervorming van kerk, staat en samenleving”.12 Omdat deze vier definities te kort en te algemeen zijn om te kunnen beoordelen in hoeverre het Voorbeeld een specimen is van de Nadere Reformatie, is het nodig om wat meer uitgebreid enkele kenmerken van deze kerkhistorische stroming te benoemen. We maken hierbij gebruik van de opsomming van een zestal kenmerken door Van ’t Spijker: 13 8
Het puritanisme is een beweging die, in reactie op de hoofdstroom binnen de Anglicaanse Kerk, vanaf eind 16e eeuw een verdere Reformatie bepleitte. Men vond dat er nog te veel roomse elementen in de Staatskerk waren overgebleven, en verzette zich tegen de episcopale kerkinrichting (top-down) van koningin Elisabeth. Ook pleitte men voor een striktere levenswandel en een persoonlijker beleving van het christelijk geloof. Ondanks de ideologische overeenkomsten waren er ook verschillen tussen de beweging in Engeland en in Schotland. Zo kreeg de beweging in Schotland meer invloed op de nationale kerk dan in Engeland, waar het zich vaak alleen lokaal en plaatselijk manifesteerde en zo wat meer in de marge van het geheel bleef. 9 Linde, S. v. d., (1960) “Nadere Reformatie”, in Grosheide, F. W. (ed.), Christelijke encyclopedie, 5, Kampen. 10 Brienen, T., e.a., Theologische aspecten van de Nadere Reformatie, 11-27. De voortzetting van het reformatorische kerkelijke en geestelijke ideaal van de Reformatie in de Nadere Reformatie wordt door Van ’t Spijker gelegitimeerd op basis van een door hem gesignaleerde grote mate van overeenkomst, continuïteit en verdere uitwerking en verdieping van thema’s als prediking, pastoraat, spiritualiteit, ethiek, ecclesiologie en visie op de samenleving. Dit zestal komt in het vervolg nog terug bij de kenmerken van de Nadere Reformatie. Behalve dit noemt Van ’t Spijker nog expliciet de overeenkomsten bij zowel de methode als de inhoud van de theologie. 11 De Werkgroep Wezen en Vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie gaat uit van de Stichting Studie der Nadere Reformatie (SSNR). Zie voor deze begripsbepaling: http://www.ssnr.nl/site/pagina.php?pagina_id=3 12 Selderhuis, H. J. (ed.), (2006), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, Kampen, 470-471. 13 Brienen. T., e.a., Theologische aspecten van de Nadere Reformatie, Hs.1§2.
7
a. prediking: de Nadere Reformatie is een beweging die zich meer rond kansels dan op universiteiten manifesteerde. Haar vertegenwoordigers namen evenals de reformatoren de prediking zeer nauwgezet. De theologie moet ten dienste te staan aan de prediking. Het verschil met de reformatoren is vooral gelegen in het ‘extra’ dat door de nadere reformatoren werd geboden. Behalve de leer legden zij namelijk grote nadruk op de zogenaamde ‘applicatie’ van het onderwijs, het zogenaamde pastorale element. Het verklaarde heil wordt daarbij ‘na aan het hart van de hoorders gelegd’.14 b. pastoraat: zoals reeds werd opgemerkt is de prediker van de Nadere Reformatie vooral een pastorale prediker. Hij zag zich primair als ‘goede herder’, met zorg voor het geestelijk welzijn van de aan hem toevertrouwde schapen. Overtuigd van de noodzaak daarvan richtte W. Teellinck een verzoek aan de universiteit van Leiden om academische ruimte voor praktische of pastorale theologie, dit om de predikers ook vaardig te maken in de dagelijkse praktijk als pastor. De universiteit wees dat verzoek echter af uit angst voor verschraling van de overige vakken, en meende dat álle bestaande theologische vakken doortrokken dienden te zijn van het praktische en pastorale element. Aan de universiteit van Utrecht begon Voetius echter wel met afzonderlijke colleges over de ‘praxis pietatis’, de praktijk de godzaligheid. c. spiritualiteit: met zijn aandacht voor de praktijk sloot Voetius aan bij een nog steeds aanwezige onderstroom in de Gereformeerde Kerk van de nazaten van de voorreformatorische Moderne Devotie.15 Teellinck schreef zijn Sleutel der Devotie, een boek dat ruimschoots citeerde uit de vertegenwoordigers van de middeleeuwse spiritualiteit, waaronder Thomas à Kempis. Zo kreeg de Nadere Reformatie haar mystieke trekken van vóór de Reformatie. Om haar nadruk op de ‘rechtvaardiging door het geloof’ van de Reformatie niet te verloochenen werd de rechtvaardiging verbonden met de wedergeboorte. Zo bleef toch ruimte voor nadruk op de praktijk van de dagelijkse vroomheid. Op dit punt is er een overeenkomst met zowel het Duitse piëtisme als het Engelse puritanisme. Ook deze bewegingen streefden naar een bewust subjectieve spirituele vroomheid van het christenhart, als extra dimensie bóven de objectieve leer. Een ‘nieuwe geboorte’ of ‘nieuw leven’ is daarbij noodzakelijk. d. ethiek: naast de mystieke diepten die gezocht werden was er toch ook ruim aandacht voor een nauwgezette levenswandel.16 De vroomheid van de Nadere Reformatie was sterk ethisch van aard. Men ging uit van een geloofsgehoorzaamheid die zich openbaart in het leven van alle dag. Daarbij vervult de decaloog een belangrijke plaats. e. kerk: hoofdvertegenwoordiger Voetius verwoordde in zijn Politica ecclesiastica het kerkelijk ideaal van de Nadere Reformatie. Van origine is de Nadere Reformatie een kerkelijke reformatie-partij: men zocht voortgaande reformatie (semper reformanda). De kerk dient op dynamische wijze gehoor te geven aan haar roeping om in haar verschijning te wórden wat zij in haar wezen ís. Voortdurende reflectie daarop (door de theologie) is van essentieel belang om zichzelf steeds weer te corrigeren. f. samenleving: ook hier was Voetius duidelijk: met als uitgangspunt de acceptatie van het klassieke ‘corpus christianum’ zag hij de kerk als ingebed in en verantwoordelijk voor het volksleven. De kerk draagt zorg voor de programma’s voor de samenleving. 14
Applicatie of toepassing kan ook staan in relatie tot ‘verwerving’ of ‘verdienste’ van het heil. Dan wordt ermee bedoeld dat het heil – door het lijden en sterven van Jezus Christus verworven of verdiend – wordt geëffectueerd in het hart van de mens: hij/zij deelt erin. Dat werk wordt toegeschreven aan de Heilige Geest. 15 De Moderne Devotie is een spirituele hervormingsbeweging beweging binnen de laat-middeleeuwse kerk. Vanuit onvrede met hun situatie door misstanden onder de geestelijkheid en in de kerkelijke leiding streefde men naar een vernieuwing van het christelijke gemeenschapsleven, zowel in de kerk als de maatschappij. Centraal stonden de persoonlijke levensheiliging en een praktische levenswijsheid. 16 Een nauwgezette levenswandel was ook al eigen aan bijv. Thomas à Kempis (1380-1472).
8
Hoewel Hellenbroek in zijn Voorbeeld niet op al deze punten ‘scoort’, wordt hij toch op basis van een kritische analyse van andere bewaard gebleven publicaties, en vooral van zijn preken (methode en exegese), gerekend als ‘representant van de beweging der Nadere Reformatie’.17 In het geval van het Voorbeeld ligt het problematischer. Zo kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of dit werkje wel zo pastoraal en spiritueel van toon is als bovenstaande definities vereisen, en ook of er niet meer statisch dan dynamisch over de Kerk wordt gesproken. Wanneer Hellenbroek terecht als vertegenwoordiger geldt, dan wordt hij daarmee meteen geschaard onder de zogenaamde ‘oude schrijvers’. Van ’t Spijker meent dat vrijwel elke vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie tot de ‘oude schrijvers’ kan worden gerekend, maar dat niet elke ‘oude schrijver’ behoort tot de vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Hij baseert dat op het slot van de begripsbepaling die in 1995 werd opgesteld door de Werkgroep Wezen en Vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie.18 Maar toch, waaróm zijn niet alle ‘oude schrijvers’ automatisch een vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie? Omdat er ‘oude schrijvers’ zijn die zich niet of nauwelijks met inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma’s hebben bezig gehouden, aldus Van ’t Spijker.19
Vragenboekje van Hellenbroek Aan het einde van de beschrijving van Hellenbroeks levensloop werd reeds een korte opsomming gegeven van de publicaties van zijn hand. Toch zijn het niet díe boeken die hem tot op vandaag in gedachtenis hebben gehouden. Die blijvende herinnering heeft Hellenbroek vooral te danken aan zijn catechese-vragenboekje, Voorbeeld der Goddelijke Waarheden voor eenvoudigen die zig bereiden tot de Belijdenisse des geloofs, voor het eerst gepubliceerd in 1706 te Rotterdam.20 Hier gaan we wat dieper in op de geschiedenis van dit vragenboekje, zowel de aanleiding tot het uitgeven ervan door Hellenbroek, de uitgave zelf in 1706 en de toenmalige reactie daarop, maar vooral ook de loop door de kerkgeschiedenis tot 2010. De geschiedenis van het vragenboekje wordt geplaatst binnen de catechese van de Nadere Reformatie en de nawerking daarvan, zoals Verboom daarover heeft gepubliceerd.21
17
Brienen, T., e.a., De Nadere Reformatie en het Gereformeerd Piëtisme, 184-200. Zie voor de hier bedoelde definitie pagina 7 (incl. voetnoot 11). 19 Zie voor verdere afbakening en beschrijving van de beide begrippen: Spijker, W. van ‘t, e.a., (1997), Oude Schrijvers. Een kennismaking, Houten, 11-28. Hellenbroek heeft in deze bundel terecht een plaats gekregen. Verder zij hier ook gewezen op Gent, W. van, (1979), Bibliotheek van oude schrijvers, Rotterdam. Daarin zijn behalve de Nederlandse oude schrijvers en hun geschriften, ook hun geestverwanten uit het Europese buitenland opgesomd. Verder is de tijdsperiode breder dan die van de Nadere Reformatie. Publicaties uit de 16e eeuw en incidenteel ook uit de 19e en zelfs uit de 20e eeuw zijn opgenomen. 20 In deze paper wordt vooral uitgegaan van de uitgave uit 1801 door de Maassluise predikant Ph. J. Resler (1765-1827), en in 1980 opnieuw uitgegeven door Den Hertog’s Uitgeverij. Deze uitgave is achterin integraal als bijlage bij de enquête opgenomen, evenals delen uit een andere editie. Omdat er een veelheid aan – vaak onderling verschillende – edities is verschenen, komen soms ook andere edities ter sprake. Zie voor een poging tot opsomming van alle edities: http://www.depelgrim.nl/contents/nl/d1166_Abraham_Hellenbroek.html . Verder wordt iets van de complexiteit van de vele uitgaven gegeven op p. 146-147 van het artikel van Peter Altena, zie literatuurlijst. 21 Verboom, W, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, 243-328. 18
9
Catechese van de Nadere Reformatie In zijn inleiding vraagt Verboom eerst aandacht voor de Nadere Reformatie als historische periode, waarin ontwikkeling valt te constateren op verschillende terreinen. Er vallen twee fasen te onderscheiden met elk verschillende accenten, ook bij de catechese. De eerste fase loopt tot ongeveer 1650 en haar catecheten – waaronder W. Teellinck, De Bouma, Martinus, Trommius, Streso e.a. – blijven voor wat betreft de principes en de praxis in het voetspoor van de Reformatie. Enkele kenmerken van de catechese van de Reformatie: (1) nadruk op het Verbond (bij luthersen én gereformeerden) (2) nadruk op gelóófskennis, de puur intellectuele kennis overstijgend. (3) nadruk op de onmisbaarheid van de Heilige Geest (‘pneumatologische catechese’). (4) nadruk op het belang van de Heilige Schrift bij de catechese (‘catechese van het Woord’). 22 De geleidelijk daarop volgende fase – met catecheten als Molenaar, Hellenbroek, D’Outrein, Nupoort, Schortinghuis e.a. – geeft een verschuiving te zien ten aanzien van het doel, de kennis, de praxis, de motivatie en leerroute, de vraag- en antwoordmethode, de catechisant, de catecheet en ook van de leerstof.23 Uit beide perioden is veel catechesemateriaal bekend, vooral vragenboekjes. Hoewel er weinig inhoudelijke verschillen vallen te constateren, is er wel verschil in geografische en historische actieradius: het ene boekje heeft lang niet zoveel invloed gehad als het andere. Ten aanzien van welke zaken zijn verschuivingen aan te wijzen en met welke gevolgen? Verboom vat het als volgt samen: allereerst signaleert hij een desintegratie van kennis. Was de kennis tot 1650 vooral integraal een gelóófskennis, vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw valt zij meer en meer uiteen in een intellectualistische kennis (de leer) én een geloofskennis (beleving van de leer met daarbij de consequenties voor het leven), waarbij de catechese verschraalt tot slechts de eerste vorm van kennis. En dat heeft weer gevolgen voor de belijdeniscatechese en de Avondmaalsgang. Verder heeft intellectualisering gevolgen voor de methode: de te leren vragen en antwoorden verliezen hun subjectieve element en worden daarmee geobjectiveerd. Tenslotte heeft het gevolgen voor het mensbeeld. Kende de catechese voorheen een eenheid van cognitieve, affectieve en actieve elementen, vanaf nu valt die eenheid uiteen en blijft alleen nog het cognitieve element over. Uit het gemis van het affectieve element komt een nieuwe vorm van catechese op, de exercitia pietatis, welke op haar beurt ook weer bijdraagt aan verdere desintegratie van de elementen. Een tweede verschuiving doet zich voor bij de behandeling van predestinatie en wedergeboorte. Verboom signaleert tot 1650 een ‘spanningsvolle eenheid’ tussen de zichtbare gemeente enerzijds en de uitverkorenen anderzijds. Daarna wordt er – ondanks het feit dat de catechese zich nog steeds richt op álle kinderen – steeds meer gesproken in termen van scheiding, namelijk tussen een zichtbare en een onzichtbare kerk, tussen uitwendig en inwendig verbond. Zo ontstaan er nadrukkelijk twee soorten gemeenteleden én twee soorten catechisanten. Vanaf nu zijn er wedergeboren catechisanten, inwendig door de Heilige Geest geroepen en wedergeboren, én er zijn niet-wedergeboren catechisanten, slechts uitwendig geroepen. Daarmee behoren zij slechts tot de zichtbare gemeente en het uitwendige verbond. Deze laatste groep ontvangt in de catechese geen geloofs-pedagogische onderwijzing, maar
22
Zie voor uitgebreide analyse: Verboom, 157-242 en voor een samenvatting: Verboom, 329-331. De volgorde die hier wordt aangehouden is van Verboom. Het is onduidelijk of ze misschien ook een theologische lading heeft, bijvoorbeeld: gaat de Heilige Geest (kenmerk 3) aan de Heilige Schrift (kenmerk 4) vooraf? 23 Het voert te ver om in deze paper op dit alles uitgebreid in te gaan. Men leze hiervoor Verboom, 246-328. Hier zij slechts kort gewezen op de door Verboom waargenomen verschuiving in de catechese vanaf 1650, de tweede periode van de Nadere Reformatie. Zie voor de samenvatting: Verboom, 332-335.
10
meer een doctrinair bepaalde leerroute. Het vroegere uitgangspunt van wedergeboorte moet vanaf nu nog gaan blijken. Een derde verschuiving heeft betrekking op de plaats van de Heilige Schrift. Stond vóór 1650 het Woord centraal bij de catechese, vanaf nu komt meer de leerstellige gevolgtrekking daaruit centraal te staan. Zo verschuift de Schrift naar de achtergrond waarbij ze nog slechts mag dienen om de leer – een samenstel van waarheden – te onderbouwen. De leerstof wordt meer doctrinair van aard, met daarin polemische elementen, en pendant van de praxis pietatis. Vanwege dit alles wordt catechese minder exclusief de taak van een ambtsdrager. Het gaat immers nog ‘slechts’ om verstandelijk onderwijzen. Verboom sluit af met de opmerking dat de catecheten van de Nadere Reformatie vanaf 1650 waarschijnlijk niet doelbewust hebben aangewerkt op deze ‘kwalitatieve degradatie van de catechese’, maar dat deze tendens gevolg geweest is van verschuivingen op theologisch gebied. Want ook dáár was een scheidingsproces waarneembaar tussen de geobjectiveerde waarheid en de subjectieve beleving ervan. De licht kritisch-negatieve toon van Verboom over de catechese van de tweede periode van de Nadere Reformatie (vanaf 1650) kan worden genuanceerd, wanneer we bedenken dat de tweede periode van de zeventiende eeuw de tijd was van de mechanica van Newton. De catechese van die periode slaagde erin om dat eigentijdse wetenschappelijke en deterministische beeld van de materiële werkelijkheid op harmonieuze wijze in zich te integreren. Het Voorbeeld van Hellenbroek Als we de periodieke indeling uit de analyse van Verboom aanhouden moet het Voorbeeld van Hellenbroek worden geplaatst in de tweede periode van de Nadere Reformatie met haar bredere catechese-karakteristieken. En daarin zou hij best wel eens gelijk kunnen hebben. Alleen de titel van het boekje al geeft voldoende aanleiding om de analyse te steunen: Voorbeeld der Goddelijke Waarheden voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs. Hier willen we het Voorbeeld wat nader bezien en richten ons achtereenvolgens op de aanleiding tot het schrijven ervan, de uitgave in 1706, de reactie erop en receptiegeschiedenis van het boekje tot 2010, met daarbij ook aandacht voor de talloze – vaak onderling verschillende – uitgaven. Allereerst dus de aanleiding tot het verschijnen van het Voorbeeld, en dan vooral de doelgroep. Die ligt volgens Fieret niet zozeer in de jonge kinderen van de gemeente. Voor hen was er in die tijd De Christelijke Kinder-school (1667) van Guiljelmus Saldenus (1627-1694), een duurzaam en invloedrijk boekje met herdrukken tot in de 19e eeuw en een heruitgave in de 20e eeuw. Hellenbroek daarentegen had blijkens de titel een andere doelgroep voor zijn boekje, namelijk ‘eenvoudigen die zich voorbereiden tot het afleggen van geloofsbelijdenis’. Daarmee sloot het aan bij het Kort Begrip der Christelijke Religie van Hermannus Faukelius (1560-1625)24. Fieret noemt echter twee verschillen: enerzijds ten aanzien van de doelgroep en anderzijds ten aanzien van de inhoud. In de tijd van Faukelius viel het afleggen van geloofsbelijdenis nog samen met deelname aan het Heilig Avondmaal, en zo richtte hij zich op de avondmaalgangers die hun (aanwezige) geloof wilden versterken. In de tijd van Hellenbroek had zich tussen het afleggen van de geloofsbelijdenis en deelname aan het Avondmaal al een scheiding voltrokken: geloofs-
24
Het Kort Begrip werd in 1608 geschreven en in 1611 voor het eerst uitgegeven. Tot tweemaal toe werd het door de Synode van Dordrecht (1618-1619) aanbevolen en vanaf 1637 is het in de kerkboeken bij de psalmen en de kerkelijke formulieren opgenomen. Zo heeft het langdurig een grote plaats ingenomen in de Gereformeerde en Hervormde Kerk van Nederland, en vooral bij orthodox-gereformeerden geniet het nog steeds bekendheid.
11
belijdenis veronderstelt geenszins automatisch wedergeboorte en ‘waar’ geloof, dat moet allemaal nog blijken na zelfonderzoek. En voor dat zelfonderzoek is kennis nodig.25 Maar ook ten aanzien van de inhoud doet zich een verschil voor. Het Kort Begrip volgt de drieslag-indeling van de Heidelbergse Catechismus (1563): kennis van ellende, van verlossing en van dankbaarheid. Het Voorbeeld daarentegen is meer een ‘mini-dogmatiek’ met in twintig hoofdstukken de belangrijkste ‘waarheden’ uit de gereformeerde geloofsleer.26 Het Voorbeeld werd uitgegeven in 1706 te Rotterdam en het heeft – ondanks het verschil in doelgroep – het Kort Begrip uiteindelijk in populariteit voorbij weten te streven. Het boekje kreeg na een moeizame start in de tweede helft van de achttiende eeuw grote bekendheid en dat is sindsdien zo gebleven.27 Zoals gezegd, Hellenbroek week inhoudelijk en methodisch af van bestaande vormen van geloofsonderricht. Niet langer worden het Apostolicum, de Heidelbergse Catechismus, de Decaloog of het Onze Vader thematisch behandeld, maar een meer eigen gekozen opsomming van geloofswaarheden geldt als leidraad.28 De geloofsleer van de Kerk wordt getransformeerd tot ‘waarheden’, welke de ‘geliefde leerling’ volgens Hellenbroek in het voorwoord allemaal uit het hoofd behoort te leren. Er ligt dus primair een grote nadruk op het cognitieve element. Daarbíj moet echter het gelóven nog komen.29 Met het oog op het tweede deel van de enquête is het nodig hier kort in te gaan op enkele opvallende thema’s uit het Voorbeeld. Niet omdat de thema’s op zichzelf zo nieuw zijn, maar wel omdat er enkele voor Hellenbroek kenmerkende ideeën achter schuilgaan. Die hebben er vooral mee te maken dat hij enerzijds klassiek theoloog wilde zijn, maar anderzijds ook ruimte wilde bieden voor de opkomende natuurwetenschap (mechanica) van Isaäc Newton (1642-1727). Hellenbroek meende dat deze de mens terug leidt naar Gods schepping, iets waar hij moeilijk op tegen kon zijn. Op enkele plaatsen in het Voorbeeld wordt zijn milde houding ten aanzien van de natuurwetenschap ‘verraden’. Zo valt het meteen bij de eerste vraag al op dat Hellenbroek met nadruk tweeërlei Godskennis leert, namelijk uit de natuur (waarvan God de Schepper is) én uit de Heilige Schrift. De natuur krijgt daarmee al in de eerste vraag aandacht, en nog wel vóór de Schrift. Maar ook kan hier gewezen worden op de onderscheiding van Gods eigenschappen in ‘mededeelbare’ en ‘onmededeelbare’. Tot de laatste behoren dan Gods onafhankelijkheid, eenvoudigheid, eeuwigheid, overaltegenwoordigheid en (hier het belangrijkst) Zijn onveranderlijkheid. Maar hoe verhouden deze zich tot de wetmatigheden van de natuurwetenschap en ook tot leer van de dubbele predestinatie? Hellenbroek lijkt de synthese tussen dit alles te zoeken in díe zin dat hij God ziet als ‘vrijwillig gebonden’ aan de door Hem Zelf geschapen wetmatigheden. Daar houdt Hij zich gewoonlijk aan. Wat voor mensen een wonder heet, is voor Hem als ‘deterministisch Schepper’ slechts vastheid in Zichzelf. Dat geldt hiermee analoog voor de dubbele predestinatie. In God ligt dat dubbelzijdige besluit 25
Ook hier lijkt een parallel aanwezig met de opkomende natuurwetenschap. Er is een onbevooroordeelde proefondervindelijke waarneming (empirie) nodig aan de hand van een geldige theorie om tot waarheid te komen. 26 Fieret, 56-67. 27 De moeizame start van het Voorbeeld is mogelijk te verklaren uit het feit dat het gereformeerde kerkvolk in 1706 wellicht nog niet toe was aan zulk vrij rationeel geloofsonderricht, met daarin sporen van Descartes. De later toch sterk toegenomen bekendheid heeft het wellicht te danken aan de aanvallen erop van radicaal-verlichte zijde in de tweede helft van de 18e eeuw. Hierop komen we later nog terug 28 Hier is geen verder onderzoek gedaan hoe Hellenbroek tot zijn ‘afwijkende’ volgorde gekomen is. 29 Wat Verboom heeft geanalyseerd en geconcludeerd ten aanzien van de vorm van de catechese van de (tweede periode van de) Nadere Reformatie lijkt wel juist te zijn, zie vorige paragraaf. Dat blijkt bijv. uit het verschil in de beschrijving van de leerstof: worden in de Heidelbergse Catechismus en het Kort Begrip kennen en geloven nog als eenheid gezien (de geloofsleer wordt subjectief beschreven en geleerd), in het Voorbeeld blijkt dat deze twee van elkaar gescheiden zijn (de geloofsleer wordt puur objectief beschreven). Zie verder Brienen, T., e.a., Theologische aspecten van de Nadere Reformatie, Zoetermeer 1993, 197-200.
12
volkomen en onveranderlijk vast, maar voor mensen geldt dat beslist niet. Zíj hebben ook hier met wonderen te doen en primair met persoonlijke verantwoordelijkheid. Bij de uiteenzetting van het thema Voorzienigheid zijn de ‘onmededeelbare’ eigenschappen van God eveneens aanwezig. Zo kunnen bijvoorbeeld de ‘onafhankelijkheid’, de ‘overaltegenwoordigheid’ en vooral ook hier ‘onveranderlijkheid’ als dragers ervan gelden. Tenslotte is Hellenbroek ook bij de behandeling van Christus en Zijn drie ambten (profeet, priester en koning) traditioneel. Hij houdt ook deze onderscheiding bijeen op basis van goddelijke eigenschappen als eeuwigheid en onveranderlijkheid. Het Voorbeeld heeft inmiddels een eeuwenlange geschiedenis doorgemaakt, maar dat niet in de originele vorm zoals het in 1706 verscheen, met ruim 540 vragen en meest korte antwoorden. De eerste jaren na uitgave trok het boekje geen bijzondere aandacht, maar na de heruitgave van 1745 namen de bekendheid en populariteit snel toe. Door de tijd heeft het boekje niet alleen vele herdrukken maar ook meerdere heruitgaven gekend. Een volledige opsomming daarvan maken is vrijwel ondoenlijk.30 Toch schetsen we aan de hand van een tweetal uitgaven globaal enkele ontwikkelingen en wijzigingen. Zo verscheen in 1759 in Delft een geheel nieuwe bewerking van het Voorbeeld. Het werd in 1762 opnieuw uitgegeven en vanaf toen bekend als het Delfse Hellenbroekje, met als belangrijkste kenmerk dat het een soort synthese was tussen het originele Voorbeeld en het door de Dordtse Synode aanbevolen Kort Begrip. De samensteller voegde 600 vragen en antwoorden toe, vooral over de Tien Geboden en het Onze Vader. Daarmee kregen ethische en vormende aspecten alsnog een plaats in het Voorbeeld, en bovendien poogde men zo ook meer autoriteit voor het Voorbeeld te verwerven. Tenslotte werd de originele volgorde van de thema’s hier en daar omgezet. Er verschenen 33 herdrukken van het Delfse Hellenbroekje. In 1776 gaf Jan Nupoort, een catechiseermeester uit Schoonhoven en later predikant in Batavia, een catechisatieboek uit op basis van het Voorbeeld uit 1706. Ook hij bewerkte de originele uitgave en breidde haar fors uit met honderden extra vragen en antwoorden. Zijn doelgroep wijzigde eveneens: het was bedoeld voor de ‘aankomende jeugd’. De titel werd Korte en eenvoudige Catechisatie over het Voorbeeld der Goddelijke Waarheden. Als laatste noemen we hier de mini-versie van het Voorbeeld in 1801 door de Maassluise predikant Ph. J. Resler (1765-1827). Deze editie (laatst nog weer opnieuw uitgegeven in 1980 te Houten) wordt als uitgangspunt genomen bij mijn eigen onderzoek naar het gebruik van en de mate van instemming met het Voorbeeld door hervormd-gereformeerden in 2010 Van elk van de hier genoemde bewerkingen werden weer vele herdrukken gemaakt. Zo verliep niet alleen de vermenigvuldiging sneller, maar ook werd het bijhouden van het aantal uitgaven problematischer. Vandaar dat het zo moeilijk is om een overzicht van alle uitgaven en bewerkingen te geven. Ter illustratie: een vijfentwintigste druk verscheen zowel in 1775 als in 1792. En in 1810 verscheen een achtenveertigste druk.31 Met alle aandacht voor en bewerkingen en uitbreidingen van het Voorbeeld werd reeds in de 18e eeuw een soort canonisering in werking gezet. De verschillende ‘uitgebreide’ versies (‘Groot Hellenbroek’) bleken in een behoefte te voorzien, hoewel ook de originele tekst bleef circuleren (‘Klein Hellenbroek’). Zo werd het Voorbeeld een sjibbolet van de gereformeerde orthodoxie, ondanks de verschillen met het calvinisme van de 16e eeuw. In de 19e eeuw functioneerde het Voorbeeld in de praktijk van het gereformeerde leven een religiecodex.32 De 30
Zie voetnoot 20. Fieret, 63-67. 32 De officiële gereformeerde religiecodex bestond uit de Drie Formulieren van Enigheid, namelijk de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (16181619). Dit drietal genoot kerkelijke autorisatie, informeel aangevuld met het Kort Begrip. 31
13
instemming met Hellenbroek was nadrukkelijk aanwezig in zowel de kringen van de Afscheiding alsook bij orthodoxe hervormden. O. G. Heldring noemde hen in 1848 ‘de Hellenbroeksche rigting’. Hellenbroek was een vraagbaak voor orthodox-gereformeerden, zeker ook in de tijd van de Afscheiding. Dit is vooral daarom opmerkelijk omdat de veranderingen die zich in de Nederlandse theologie voltrokken hadden sinds de klassieke fase van het calvinisme blijkbaar werden geaccepteerd door degenen die zich opwierpen als voorvechter daarvan. Het boekje werd een toetssteen voor de zuivere orthodoxie33, zoals die ook werd voorgestaan door ds. Hendrik de Cock, de voorman van de Afscheiding in 1834. Wie vóór De Cock was, was automatisch vóór Hellenbroek en andersom. Mede daardoor heeft Hellenbroek een prominente plaats gekregen in de catechese van de afgescheiden gemeenten, hoewel dit meer te danken is aan de catechiseermeesters en lekentheologen dan aan De Cock zelf. Deze hield het liever bij het meer kerkelijk geautoriseerde Kort Begrip, maar kon Hellenbroek in eigen kring niet stuiten. In de kringen van de Doleantie (1886) heeft het Voorbeeld nooit zo’n grote rol gespeeld. In 1900 werd er zelfs tegen gewaarschuwd omdat ‘het de bezielende adem des Geestes mist’. Toch was er ook daar een smaldeel dat wél van harte instemde met het boekje, vooral onder degenen die in de 18e eeuw naar Zuid-Afrika en Noord-Amerika emigreerden en hun nazaten. Het werd al spoedig vertaald en zo werd het gedachtegoed van Hellenbroek – en meer algemeen ook van de Nadere Reformatie – ook in den vreemde verbreid.34 In de Nederlandse Hervormde Kerk kreeg het Voorbeeld vooral steun bij de bevindelijke hervormd-gereformeerden. Maar niet alleen daar, ook bij de meer confessioneel en verbondsmatig denkenden, zoals Maarten van Grieken (1875-1949).35 Hij herschreef in 1904 het Voorbeeld en breidde het uit met aanhalingen uit de Drie Formulieren van Enigheid.36 In de 20e eeuw bleef het Voorbeeld geliefd in kringen van de Afscheiding, vooral bij de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland en Noord-Amerika). Aan het einde van de eeuw verschenen hier nog enkele werkboekjes bij het Voorbeeld om de oude waarheden op meer moderne wijze te kunnen overdragen en laten verwerken. Maar in 1994 zag ook nog een op het Voorbeeld gebaseerde methode het licht van hervormd-gereformeerde zijde.37
33
Ook gezien de eerder genoemde bedenkingen van Verboom met betrekking tot de calvinistische zuiverheid is het opmerkelijk dat het Voorbeeld toch zulk een status kreeg. Mogelijk heeft de politieke strijd in de tweede helft van de 18e eeuw eraan bijgedragen. De orangisten gebruikten het Voorbeeld en heetten (daarom?) conservatief, ter onderscheiding van de meer verlichte patriotten. Zie hiervoor het volgende hoofdstuk. 34 De eerste Engelse vertaling verscheen in 1765 als Specimen of Divine Truths en meldde op de titelpagina: ‘For the Use of the Reformed Protestant Dutch Church, of the City of New-York’. Het wordt nog steeds gebruikt (laatst bekende editie New York 1998) in bevindelijke kerken van Nederlandse origine in de Verenigde Staten, Canada en Nieuw Zeeland. Zie voor meer informatie over Hellenbroek in Zuid-Afrika: Raath, A. G. W., (2001) Abraham Hellenbroek se werke, Konteks 5, 34-35. 35 Van Grieken was van 1909 tot 1940 voorzitter van de in 1906 opgerichte Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij dacht sterk confessioneel en verbondsmatig en was bepaald niet ‘bevindelijk’. 36 Harinck, G. (ed.), Het gereformeerde geheugen – protestantse herinnerings-culturen in Nederland, 18502000, Amsterdam, 77-86. 37 In kringen van de Gereformeerde Gemeenten verscheen in 1936 ‘Aantekeningen uit de Catechisatiën’, een uitgebreid verslag van de Hellenbroek-catechese door ds. J. Fraanje in 1921 en 1922 te Barneveld door een catechisante. Verder verscheen in 1966 een eerste druk van een hulpboek bij het Voorbeeld door J. Vreugdenhil (6e druk in 1988). In 1988 publiceerde de Rotterdamse predikant C. J. Meeuse een werkboekje bij het Voorbeeld en in 2005 verscheen nog een hulpboek met catechisatieschetsen door J. de Jager. In hervormd-gereformeerde kring verscheen in 1994 een methode met leer- en oefenvragen bij het Voorbeeld door L. H. Oosten.
14
Het Voorbeeld en de Verlichting Het Voorbeeld verscheen in 1706, het begin van de eeuw die later bekend is geworden als de Eeuw van de Verlichting. Dat geeft aanleiding om te zoeken naar reacties op het Voorbeeld vanuit verlichte hoek. Voor dat doel geeft een artikel van Peter Altena uit 1994 een goede indruk. We geven het hier verkort weer.38 Altena noemt enkele periodieken uit de 18e eeuw die regelmatig – meestal negatief – hebben geschreven over het Voorbeeld van Hellenbroek. Uit het geheel wordt duidelijk dat de kritiek kwam uit de hoek van de ‘radicale hervormers’, de patriotten. Zij wilden het volk afbrengen van het ‘leren geloven volgens vaste formuleren’ en aanzetten tot het ‘zelf denken’. Daarnaast streefden zij ook naar een nieuwe pedagogiek en een bestuur door de ontwikkelde burgerij. Het is zeer wel mogelijk dat deze aanval van radicaal-verlichte zijde heeft bijgedragen aan de faam van Hellenbroeks pennenvrucht onder de calvinistische tegenstanders van de patriotten. In dit brede kader moet de strijd rond het Voorbeeld worden gezien. Het was méér dan een theologisch dispuut. Er waren pedagogische (methodiek) en politieke dimensies in het spel. We volgen Altena in zijn historisch-chronologische beschrijving van de kritiek op het Voorbeeld. In de orangistische ’s Gravenhaagse Courant van Pierre Gosse wordt in 1788/1789 een artikelenreeks gepubliceerd met als grondtoon de afkeer van de ‘zogenaamde hedendaagse of nie(d)werwetsche Philosophie’ die ‘zonder zeden, deugd en God probeert de gevoelens van deugd en godsvrucht uit de levens van de mensen uit te bannen’. In die tijd werd zowel van orangistische als van patriottische zijde geklaagd over ‘het verval van ons Vaderland’, al verschilde men over de vraag wie daarvoor verantwoordelijk was. Van orangistische zijde wees men Voltaire, De la Mettrie, Diderot en Rousseau als schuldigen aan. En zo werd het: mét God en Oranje tégen de ‘philosophes’ en het deïsme. Van patriottisch-verlichte zijde werd dit betoog als achterhaald beschouwd. In de eeuw der Verlichting bleef het leerstellige geloof echter nadrukkelijk aanwezig, iets waarover de ‘verlichten’ zich erg opwonden. Dat leidde uiteindelijk, zo blijkt uit onderzoek, tot een ongemakkelijke synthese tussen de Reformatie en de Verlichting. Radicale patriotten moesten daar weinig van hebben. Ze hielden niet op Hellenbroek belachelijk te maken, als karikatuur van gezagsgetrouw christendom. Lof en hoon over het werk van Hellenbroek waren na diens dood uitgesprokener dan tijdens zijn leven. Volgens Paape heeft Hellenbroek in zijn tijd zelf weinig de fronten buiten de kerk gezocht. Als predikant van Rotterdam, de regentenstad van de humanist Erasmus, verkoos hij rustig zijn werk in de eigen gemeente te doen, weinig vernieuwend en steeds gericht op onderwijs van de ‘eenvoudigen’. Van die rust was na Hellenbroeks dood geen sprake meer. Na enkele meer gematigde critici noemt Altena de Leeuwarder Lutherse dominee Ph. Statius Muller. In zijn weekblad De Zeedenmeester der Kerkelyken (1750) bepleit Muller ‘Tolerantia’, dit ‘om de kerkvrede te bevorderen en de ware godsdienstigheid te laten bloeien’. Veel strijd zou ontstaan door wederzijdse vooroordelen. Zo noemen de traditioneel-kerkelijken de nieuwlichters te snel ‘atheïsten’. Op hun beurt noemen deze hun opponent te snel ‘bijgelovig’ of zelfs ‘dom’. En daar moet verandering in komen.
38
Altena, P., (1994), “Een ‘oude Hellenbroeksman’ en de radicale verlichting. De bestrijding van het populaire catechisatieboekje van Abraham Hellenbroek door Bernardus Bosch en Gerrit Paape”, Geschiedenis der wijsbegeerte in Nederland, 5, 139-167.
15
Muller onderzoekt de basis waarop de vooroordelen van beide partijen zouden rusten, en komt dan uit bij enkele ‘ongelukkige catechisatiën en predikatiën’. Enerzijds hekelen de traditionelen met hun leer-catechese de ideeën van de verlichten. Alles wat niet overeenkomt met de kerkelijke leer is bij voorbaat verdacht. Van hún kant hekelen de verlichten deze ‘obscure en autoritaire’ catechese, waarbinnen geen ruimte zou bestaan voor de rede. Muller zelf verwerpt het ‘Papegaais Geheugen dat ontbloot is van de Reden en het Verband der Zaaken’. Hoewel hij niet expliciet verwijst naar het Voorbeeld moet dit werkje toch wel onder zijn kritiek worden geschaard. En terecht, vanuit verlicht perspectief gezien. Het Voorbeeld ís inderdaad een vrij massief geheel van min of meer vaststaande ‘waarheden’. Overdracht daarvan door middel van een vraag- en antwoordmethode kende – negatief geformuleerd – zeker een passief element. Als voordeel gold echter dat de in de ogen van de orthodoxie wezenlijk geachte kennis effectief werd overgedragen. Vervolgens beschrijft Altena wat Bernardus Bosch in De Menschenvriend als kritiek had op het Voorbeeld. Deze schreef kort na de Pruisische inval van 1787. Terwijl veel patriotten ervoor gekozen hadden om naar het buitenland te vluchten, was de ‘dolle dominee van Diemen’ Bernardus Bosch binnen de grenzen gebleven. Hij zag de tegenstellingen tussen prinsgezinden en patriotten als een teken van moreel verval. Omdat hij uit veiligheidsoverwegingen politiek-neutraal wilde blijven schreef hij niet over ‘burgers’, ‘regenten’ enz., maar meer in termen van het gezins-idioom (echtgenoten, ouders, kinderen enz.). De Menschenvriend stelt zich ten doel ‘de verbetering van een bedorven natie’. Bosch begint met het zoeken naar oorzaken en stelt vervolgens: ‘De oorzaaken van het algemeen zedelyk verderf zyn voornamelyk de slegte opvoeding en het verkeerd onderwys der jeugd’. Hij richt zich vervolgens op het plattelandsonderwijs en komt concreet te spreken over de catechese. Bosch hekelt de ‘machinale’ catechese-methoden aan de hand van de leerboekjes van Borstius en Hellenbroek, waarbij ‘niemand iets verstaat van wat hy voortbrengt’. Hij analyseert: het ontbreekt in de meeste plaatsen aan bekwame catechiseermeesters, en zo wordt door onkunde het zogenaamde christendom nog dagelijks slechter. Bosch gaat zelfs zover dat hij het Voorbeeld onchristelijk noemt. Hellenbroek komt model te staan voor onzelfstandig denken. Tenslotte komt Altena bij de meest radicale criticus van het Voorbeeld, de patriot Gerrit Paape. In De Staatkundige Geschiedenis van het land der Aapen en Keeshonden of het Eiland Kliprarico schreef (zeer waarschijnlijk) Paape in 1789 anoniem over een schoolmeester die door zijn stadsgenoten aanbeden wordt. Dit ondanks het feit dat hij als een ‘Tyran’ met zijn discipelen omgaat: hij legt zijn geloof dwingend op. Hiervoor gebruikt hij het Voorbeeld van Hellenbroek als verplichte leerstof. Zo kweekt hij onderdanigheid en werkt hij vrijheid van denken tegen.39 Bij de analyse van het artikel in de toenmalige context wordt het al snel duidelijk dat de tirannieke schoolmeester model staat voor prins Willem V. Zo krijgt het Voorbeeld een politieke betekenis. Zijn verblijf in het buitenland én de anonimiteit van het artikel gaven Paape echter méér ruimte tot kritiek dan de in het vaderland gebleven Bosch. In 1791 schreef Paape Het Leven van Zyne Doorluchtigste Hoogheid van Willem den Vyfden, een satirische biografie van de erfstadhouder als ‘bederver van zyn vaderland’. Ook hierin hekelt Paape de prins als een ‘onopgevoede jongeman die zijn omgeving tiranniseert en desondanks als afgod vereerd wordt’. De prins is echter zó stompzinnig en dom dat het hem niet gelukt om het Voorbeeld uit het hoofd te leren, een zaak die zelfs keukenmeiden wél goed afgaat. Zo wordt ook hier domheid verbonden met de traditioneel-gereformeerde orangisten. 39
Ook hier lijkt de weerstand tegen het Voorbeeld vooral een politiek doel te dienen, en zich meer tegen de dialectische methode dan tegen de theologische inhoud te richten.
16
Dan volgt nog een ridiculisering van de orangisten in de Friesche Courant van 28 maart 1797. Ook daarin figureert het Voorbeeld. Hellenbroek moet het eveneens ontgelden in Paape’s satirische roman Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat. Dat boek verscheen in april/mei van 1798, kort na de staatsgreep van januari. Ook daarin voert hij Willem V op, nu als een adellijke jongeman, niet zozeer met een slecht karakter, maar wel dom. Dus krijgt hij op een bijzondere manier – hij wilde de catechese niet ontvangen van een patriotse leermeester – onderwijs uit het Voorbeeld, namelijk te paard. Dat wordt verzorgd door ‘een oude Hellenbroeksman’. Uiteindelijk vallen beiden, waarbij Willem slechts zijn been breekt, maar de ‘oude Hellenbroeksman’ overlijdt. Hier is niet zozeer Willem het voorwerp van spot (want hij zwicht uiteindelijk voor het ‘sapere aude’ van de Verlichting), maar wel de ‘oude Hellenbroeksman’, die model staat voor een ‘godsdienstige, pedagogische en politieke knevelarij’. Samenvattend kan worden gezegd dat alle genoemde verlichte en patriotse critici een karikatuur maakten van hun ‘domme’ orangistische opponenten. De kritiek dient daarom beslist te worden ingekaderd in de politieke tegenstellingen van die tijd. En zoals dat vaker gebeurt bij tegenstellingen, werd ook hier niet slechts van één kant gekarikaturiseerd. De traditioneel-kerkelijke orangisten gebruikten daarbij termen als ‘atheïsten’, ‘zedenlozen’ en ‘godsdienstondermijners’ om de tegenstanders aan te duiden, terwijl de verlichte patriotten woorden als ‘dom’ en ‘bijgelovig’ in de mond namen. Bij dit alles leek men het over het gemeenschappelijke probleem eens: de zedelijke grondslag van de natie behoefde versterking.
Hervormd-gereformeerd Omdat dit onderzoek betrekking heeft op de hervormd-gereformeerden, zouden we hier kunnen vervolgen met de late 19e eeuw. Dat was immers de aanlooptijd naar de oprichting van de Gereformeerde Bond in 1906. Omdat er bij hervormd-gereformeerden altijd een sterk historisch besef aanwezig is geweest lijkt het me echter beter om deze paragraaf verder terug in de geschiedenis te beginnen, namelijk bij de Reformatie in de 16e eeuw. Dat geeft ongetwijfeld een vollediger beeld van deze protestantse stroming. Gereformeerde Kerk Het begin van de kerkhervorming wordt algemeen gesteld op 31 oktober 1517, de dag waarop de Duitse Augustijner monnik Maarten Luther (1483-1546) zijn onvrede over de leer en de organisatie van de Katholieke Kerk uitte door 95 thesen publiek te maken in Wittenberg, de stad waar hij hoogleraar Nieuwe Testament was. Hoewel Luther op zowel theologisch en organisatorisch terrein slechts een ‘re-formatie’ van de bestaande kerk beoogde, leidde zijn protest uiteindelijk tot zijn excommunicatie, waarmee de kiem van de Reformatie was gelegd. Vanuit Duitsland waaiderde het gedachtegoed van Luther uit over de omliggende landen, hoewel ook weer per situatie verschillende accenten werden gelegd.40 Eén van Luthers geestverwanten was de Franse jurist en theoloog Johannes Calvijn (1509-1564). Vooral het theologische thema ‘rechtvaardiging door geloof alleen’ kreeg zijn instemming, met in het verlengde daarvan een grote nadruk op de betekenis van de Decaloog als leefregel van dankbaarheid voor de ontvangen genade. Vanuit dit perspectief streefde hij ook naar een andere kerkorganisatie, minder hiërarchisch top-down en meer opgebouwd vanaf het grondvlak. Vanuit Geneve, waar Calvijn het meest gewerkt heeft aan de (praktische) 40
Blei, K., 22-23.
17
uitwerking van zijn concept, is deze ‘gereformeerde’ tak van de Reformatie via Frankrijk ook aangekomen in Nederland.41 Ondanks veel tegenwerking van rooms-katholieke zijde (Nederland was nog ongedeeld en onder katholiek koninklijk Spaans bestuur) wisten de gereformeerden zich toch te handhaven, zij het vooreerst vaak in vluchtelingengemeenten over de grens. Steden als Londen, Frankfurt, Wesel en Emden hebben hierbij een grote rol gespeeld. Maar ook in de Nederlanden kwamen zij op voor hun rechten en zochten zij naar erkenning van hun geloof. De Confessio Belgica uit 1561 diende als een verantwoording voor dit streven, vooral ook om valse beschuldigingen weg te nemen. Men stelde in het voorwoord zeker geen oproermakers tegen het gezag te willen zijn, maar slechts te streven naar vrijheid om de geloofsovertuiging ongestraft te mogen praktiseren.42 Toen van regeringswege geen enkele ruimte werd geboden kreeg het streven van de gereformeerden meer het karakter van verzet. Dat verzet tegen het centraal gezag had behalve religieuze aspecten echter ook andere factoren in zich. Zo hielp een economische schaarste – met de daaraan verbonden prijsstijgingen – mee het verzet tegen Spanje te verbreden. Ook de adellijke stadhouders van verschillende gewesten voegden zich bij het verzet. Vooral het optreden van de stadhouder van Holland, Prins Willem van Oranje (1553-1584), gaf een sterke impuls aan het verzet, zeker nadat een verzoek tot beëindiging van de geloofsvervolging van de ‘ketters’ in 1566 werd genegeerd. Een ‘beeldenstorm’ volgde en de zaak escaleerde volledig. In 1568 kwam hertog van Alva namens koning Filips II naar de Nederlanden in een poging orde op zaken te stellen. Het werd het begin van de Tachtigjarige oorlog’, een lange strijd voor nationale zelfstandigheid en vrijheid van geloof. Tijdens de beginjaren van deze oorlog werd te Emden in 1571 een eerste gereformeerde synode gehouden.43 Daar werd de basis gelegd voor een verder uit te werken gereformeerd kerkelijk leven. Vooral de ordening van de nieuwe kerk – naar het model van Calvijn – kreeg hier aandacht. Maar ook de leer werd op hoofdlijnen vastgesteld. Als algemeen geldend vertrekpunt werden de Catechismus van Geneve (1545), de al genoemde Confessio Belgica (1561) en de Heidelbergse Catechismus (1563) genomen. Deze kerkvergadering wordt algemeen gezien als het begin van de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden, zij het dat zij tijdens de oorlog nog geografisch verspreid was over meerdere landen. De eerste nationale synode op Nederlandse bodem vond plaats te Dordrecht in 1578. De Gereformeerde Kerk genoot in de Republiek der Vereenigde Nederlanden (1579-1797) een bevoorrechte positie. De kerk en de staat waren nauw aan elkaar verbonden en respecteerden elkaars specifieke taken en bevoegdheden: de overheid bevorderde, vooral met het oog op de stabiliteit in de samenleving als geheel, de eenheid binnen de Kerk en zij droeg in niet geringe mate de financiële lasten daarvan. Omgekeerd werkte de kerk onder andere aan de moraal in de samenleving, iets wat door de overheid werd gewaardeerd.44 Dat de overheid inderdaad een bijdrage wilde leveren aan de stabiliteit in de samenleving bleek uit haar inmenging begin 17e eeuw in het binnenkerkelijke theologisch-dogmatisch conflict over de aard van de uitverkiezing tussen 'remonstranten' en 'contra-remonstranten'. De overheid riep de Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619) bijeen om het stabiliteitbedreigende geschil op te lossen. Dat werd bereikt door duidelijk positie te kiezen vóór de contra-remonstranten. Maar het belang van deze synode was veel groter: voor langere tijd 41
Blei, K., 23-24. Blei, K., 24-27. 43 De meningen lopen uiteen over de vraag of deze kerkvergadering wel aangemerkt kan worden als de eerste gereformeerde synode. Niet alle aanwezigen waren officieel afgevaardigden vanuit een gemeente. Omdat na de bevrijding van de Nederlanden de besluiten van deze vergadering als algemeen geldend voor de kerk werden aanvaard, valt er toch veel voor te zeggen dat Emden 1571 de eerste synode is geweest. 44 De eenheid was in die tijd zo groot dat wel werd gesproken van een 'Gereformeerde Staat'. 42
18
werden de ‘regels’ voor de kerkorganisatie en de geloofsleer vastgelegd, zij het dat naarmate de tijd verstreek ook wel steeds meer ruimte kwam voor pluraliteit. De officiële leer bleef echter die van ‘Dordrecht’. Een volgend belangrijk moment is het jaar 1796, het jaar waarin kerk en staat gescheiden werden. Dit onder invloed van de binnengevallen verlichte Fransen een jaar eerder. Daarmee kwam er na twee eeuwen een einde aan de bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk in de Nederlanden. Het revolutionair bewind verklaarde onder andere ‘dat ene heersende of bevoorrechte kerk lijnrecht strijdig is, zelfs met de eerste grondbeginselen van Gelijkheid, waarop de ware Vrijheid en Broederschap zijn gebouwd’. Toch zou het nog tot 1848 duren voordat deze scheiding ook praktisch volledig zou worden doorgevoerd. Een belangrijk moment is het optreden van Koning Willem I in 1816 geweest.45 In dat jaar voerde hij - overigens mét instemming van de Kerk zelf - het Algemeen Reglement van Bestuur voor de Hervormde Kerk in, min of meer ter vervanging van de Dordtse Kerkorde.46 In de nieuwe kerkordening was o.a. geregeld dat het centrale bestuursgezag over de kerk bij de overheid kwam te liggen, dus zozeer gescheiden waren kerk en staat in die tijd nog niet. Verder werden de synode, classes en kerkenraden als bestuursorganen beschouwd. Sindsdien werd de Nederlandse Hervormde Kerk getypeerd als een ‘besturenkerk onder staatsbevoogding’. De invoering van deze nieuwe kerkordening heeft in de eerste jaren tot veel verzet en rumoer geleid binnen de kerk. Nederlandse Hervormde Kerk Met de invoering van het Algemeen Reglement in 1816 veranderde de naam van de kerk: de Gereformeerde Kerk werd de Nederlandse Hervormde Kerk. En juist in deze kerk – waarin de synode zich niet langer bevoegd achtte uitspraken te doen over leerstellige kwesties – ontstonden richtingen (modernen versus rechtzinnigen), en zouden er ook enkele belangrijke afsplitsingen plaatsvinden. Dit laatste ondanks het streven naar landelijke eenheid. We noemen enkele voor ons onderzoek relevante historische ontwikkelingen en feiten. De eerste grote protestantse kerkscheuring in Nederland was de Afscheiding van 1834.47 Onder leiding van ds. Hendrik de Cock – tijdens de beginjaren van zijn predikantschap onder invloed van de calvinistische orthodoxie gekomen – ontstond in het Groningse Ulrum weerstand tegen zowel de opkomende vrijzinnigheid – zoals bijvoorbeeld gemanifesteerd in de Groninger theologie van Petrus Hofstede de Groot e.a.48 – als tegen de staatsbemoeienis in de kerk. Geestverwanten van hem kwamen vanuit de omgeving bij De Cock ter kerke en hielden, tégen de bepalingen van het Algemeen Reglement van 1816 in, ook hun kinderen bij hem ten doop. En juist dát laatste leidde tot zijn schorsing. Want, zoals gezegd, de kerk achtte zich echter niet bevoegd om te oordelen over zijn prediking; het was vooral handhaving van en gehoorzaamheid aan de regels. Toch hebben De Cock en de zijnen zelf wel het orthodoxieaspect erbij betrokken en de Hervormde Kerk vanwege haar leervrijheid als een ‘valse’ kerk aangemerkt. Op basis van deze diagnose wilde de Afscheiding geen gemeenschap meer met 45
Koning Willem I was in 1813, na de val van Napoleon in datzelfde jaar, na een verblijf als balling in Engeland teruggekeerd in Holland. Hoewel niet alles van de Franse tijd werd teruggedraaid, wordt toch – ook in andere Europese landen – gesproken van de ‘Restauratie’. Sommige landen, waaronder Nederland, kregen een grondwet naar verlicht model. De vorst werd ‘verlicht despoot’, met bijv. ook veel zeggenschap in kerkelijke zaken. 46 De Dordtse Kerkorde heeft nooit de officiële status gehad van een voor de hele kerk geldende kerkorde; per provincie verschilde de situatie, zowel kerkelijk als politiek. Het nieuwe Algemeen Reglement bedoelde juist op dit punt meer eenheid te bewerken. Zie Blei, K., 82. 47 Blei, K., 73-86 en Rasker, A.J., 19-31. 48 De Groninger theologie kenmerkte zich door afscheid te nemen van de strenge calvinistisch-orthodoxe leer en daarvoor in de plaats een heel ander thema centraal te stellen: de hartelijke overgave aan Jezus als Heer en de kerk als opvoedingsinstituut. Dat paste precies bij het Algemeen Reglement met een verlichte inslag.
19
haar hebben en maakte zich los, ‘totdat zij terugkeert tot de waarachtige dienst des Heeren’. Daarop riep de Kerk de hulp van de regering in, welke positief reageerde door het optreden van De Cock maatschappelijk gezien als ordeverstorend te typeren. Vanuit dat standpunt werden maatregelen tegen de ‘afgescheidenen’ getroffen: kerkdiensten werden verboden, inkwartiering werd opgelegd en De Cock werd gevangen gezet. Een beroep op de grondwettelijke gelijkberechting van alle kerkgenootschappen (1814) werd verworpen ‘omdat de afgescheidenen toen nog niet bestonden’. Pas in 1848 werd de vrijheid van godsdienst en godsdienstoefening ook op hen van toepassing verklaard. Na eerst allerlei organisatorische zaken geregeld te hebben ontstond in 1869 de ‘Christelijke Gereformeerde Kerk’, met nadruk op ‘gereformeerd’. Men wilde daarmee aangeven terug te keren naar de leer en kerkordening van Dordrecht 1618-1619. Buiten het milieu van de Afscheiding (vooral kleine burgers, arbeiders, dagloners en kleine boeren) was er ook gelijksoortig verzet tegen de praktische leervrijheid en de kerkordening vanuit het ‘Réveil’. Dat was een groep binnen de Hervormde Kerk, veelal uit de aristocratie in Amsterdam en Den Haag. Met deze beweging zijn de namen van Isaäc da Costa en G. Groen van Prinsterer verbonden. Zij waren weliswaar geestverwanten van de afgescheidenen, maar verschilden met hen over de vraag waar de strijd voor herstel van de gereformeerde orthodoxie moest worden gevoerd. Het Réveil wilde niet breken met de Hervormde Kerk, maar probeerde haar invloed ten gunste van de gereformeerde belijdenis binnenkerkelijk uit te oefenen, onder andere door bijbelstudie en huisgodsdienstoefeningen. Vanaf 1850 kwam een meer radicale vorm van de Groninger theologie op, het ‘modernisme’. Daarbij werden enkele zaken losgelaten die door de Groningse theologen nog wel waren vastgehouden, zoals het volstrekte gezag van de bijbel en de gedachte dat God een eigen, bovennatuurlijke werkelijkheid is, Die van bovenaf in onze wereld ingrijpt. Voor de modernen werd de bijbel echter een menselijk boek, en ‘het goddelijke’ zou niet iets búiten de mens zijn, maar zich bevinden ín de mens. Verder stond deze beweging open voor kritisch bijbelonderzoek, waaruit zou blijken dat de traditionele leer van de kerk meer ‘bij de tijd’ gebracht moest worden. Sommige modernen verlieten de Hervormde Kerk omdat hun visie niet te verenigen zou zijn met het lidmaatschap; maar anderen bleven daar juist op hun post om de doelen binnenkerkelijk na te streven.49 De opvattingen van de modernen kwamen meer en meer tegenover die van de orthodoxen te staan. Van die zijde werden dan ook geregeld bezwaarschriften (‘adressen’) ingediend bij synodevergaderingen, maar omdat deze zich slechts bevoegd achtte op het terrein van het bestuur, en niet op dat van de kerkleer, bleven die bezwaren meestal zonder de gewenste uitwerking. Behalve via een ‘verkiezingsstrijd’ (ouderlingen, diakenen en predikanten mochten vanaf 1852 door de plaatselijke gemeenten worden aangesteld en beroepen) werden de posities ook versterkt door een verdere organisatie. Zo werd in 1864 de Confessionele Vereniging opgericht, welke zich ten doel stelde dat ‘de confessie overal in de kerk zou worden geëerbiedigd als de eigenlijke voorwaarde der kerkgemeenschap’.50 Een laatste relevant ijkpunt in deze paragraaf is de Doleantie van 1886, de tweede grote aderlating van de Hervormde Kerk in de 19e eeuw. Hiermee is onlosmakelijk de persoon van Abraham Kuyper (1837-1929) met zijn immense inspanningen verbonden. Hij beoogde ‘een waarachtige reformatie van de kerk, indien nodig door een breuk met de bestaande kerkorganisatie of met het bestaande kerkverband’. Ware christenen dienen zich ervoor te 49 50
Blei, K., 96vv. Blei, K., 99v.
20
beijveren dat de Geest van Christus doorwerkt op alle levensterreinen. Daartoe is organisatie in allerlei eigen maatschappelijke verbanden noodzakelijk. Oók de kerk dient van die Geest doortrokken te worden en daartoe moet deze de belijdenis voluit serieus nemen en handhaven. Met dit uitgangspunt kreeg Kuyper aanhang in zijn gemeente te Amsterdam. Zijn kerkenraad streed actief en openbaar tegen vrijzinnige predikanten, en zo werd bewust op een conflict met het hogere kerkbestuur aangewerkt. Directe aanleiding tot de losmaking van de Hervormde Kerk werd de weigering van de Amsterdamse kerkenraad om enkele catechisanten van vrijzinnige predikanten tot de openbare geloofsbelijdenis toe te laten. Zij kregen echter steun vanuit de hogere kerkelijke organen, en uiteindelijk werd in 1886 de kerkenraad van Amsterdam in zijn geheel geschorst en later ook afgezet. Dit werd opnieuw het begin van een nieuw landelijk kerkverband, naast de Hervormde Kerk. Uiteindelijk heeft de Hervormde Kerk hierbij 76 predikanten, 200 kerkenraden en ruim negen procent van haar leden verloren. Deze beweging werd al spoedig ‘Doleantie’ genoemd, om daarmee aan te geven dat men treurend en slechts onder protest afstand heeft moeten doen van de kerkelijke goederen aan de ‘onder het synodale juk achtergebleven hervormde gemeenten’.51 Gereformeerde Bond in de 20e eeuw En zo komen we aan bij de oprichting van de Gereformeerde Bond (GB) in 1906 en de daarmee verbonden hervormd-gereformeerde stroming in het Nederlandse protestantisme van de 20e eeuw. Om welke redenen en onder welke omstandigheden werd de GB opgericht? Toen Kuyper aan het einde van de 19e eeuw de Hervormde Kerk verliet gingen niet alle hervormde rechtzinnigen in zijn voetspoor. Hoewel zij Kuypers strijd voor een ‘zuivere belijdenis’ deelden, kozen zij – evenals als de vertegenwoordigers van het Réveil in de 19e eeuw – ervoor om de Hervormde Kerk juist níet te verlaten. Ph. Jacobus Hoedemaker was de woordvoerder van deze stroming en daarmee de tegenspeler van Kuyper. Doordat hij het verbond van God met zowel de Kerk als het hele volk centraal stelde werd zijn adagium was ‘Heel de Kerk en heel het volk’. De mens heeft niets te kiezen, maar is gekozen door God om Zijn Kerk en Zijn volk te zijn. Daarom wenste hij bínnen de Hervormde Kerk op te komen voor de belijdenis, en in zijn visie moest de kerk daarvoor gereorganiseerd worden. De besturenkerk moest weer meer een belijdende kerk met een missie voor het hele volk worden, zoals dat vóór 1816 was. Met dit ‘volkskerkideaal’ vond Hoedemaker aansluiting bij de Confessionele Vereniging. Van 1888 tot 1897 heeft hij er actief mee samengewerkt, maar toen hij merkte dat zich ook hier enige partijvorming leek aan te dienen, bedankte hij als lid en ging hij weer als eenzame en onbegrepen denker alleen zijn weg verder.52 Tussen de modernisten en de confessionelen bevonden zich de ‘ethischen’, een groep die de waarheid vooral als ‘ethisch’ zag: God openbaart zich niet zozeer in een dogmatische leer, maar veeleer in de levende ontmoeting van Christus met de mens. Daardoor worden mensen bezield met een nieuw leven, en zo heeft de waarheid vooral betrekking op het hart en leven van de gelovigen. Een belijdenis is geen statisch gegeven voor alle tijden en mag daarom niet bindend aan anderen worden opgelegd. Bij de ‘ethischen’ gaat het dus primair om ontmoeting en levensvernieuwing. Toch behield deze stroming ook wel oog voor de belijdenis en de organisatie van de kerk. Het kwam zelfs enige tijd tot samenwerking met Hoedemaker in het streven naar reorganisatie. Maar verdere organisatie van de ethischen ontstond pas in 1921. Een deel van de confessionelen kon zich niet langer vinden in de weinig strijdbare houding van de Confessionele Vereniging. Men meende dat het brede volkskerkideaal, zoals 51 52
Blei, K., 101vv. Blei, K., 107vv.
21
Hoedemaker dat proclameerde, per definitie ten koste moest gaan van de belijdenis. Daarom werd in 1906 de Gereformeerde Bond opgericht, met als doel de gereformeerde beginselen – zoals beleden in de drie klassieke ‘formulieren van enigheid’ – te verbreiden. Evenals bij de Afscheiding van 1834 werd ook hier weer terug gegrepen op de term ‘gereformeerd’, maar ditmaal binnen de Hervormde Kerk. De volledige naam werd ‘Gereformeerde Bond tot vrijmaking van de Nederlandse Hervormde Kerk’, waarbij met ‘vrijmaking’ werd gedoeld op het weer ongedaan maken van de synodale kerkorganisatie van 1816. Niet langer meer de als knellend en principieel onjuist ervaren top-down structuur in de kerk, maar terug tot meer zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten. Vanwege interne meningsverschillen over de concrete uitwerking hiervan (was het doel dan toch een soort afscheiding, maar dan binnenkerkelijk?) werd dit streven in 1909 alweer losgelaten. Dat kwam ook tot uitdrukking in de nieuwe naam: Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederlandse Hervormde (Gereformeerde) Kerk. Ook startte men korte tijd later de uitgave van eigen periodiek: De Waarheidsvriend.53 Enerzijds wilde de GB zich niet afscheiden van de Hervormde Kerk, maar voluit hervormd zijn. Anderzijds wilde hij blijven werken aan de verdediging en verbreiding van de klassiek-gereformeerde leer van de Reformatie en de Nadere Reformatie. En zo is de naam hervormd-gereformeerd te verklaren.54 Voordat we naar de hervormd-gereformeerden in het heden gaan, eerst nog een relevant punt uit de 20e eeuw. In 1951 werd in de Hervormde Kerk – na enkele jaren vooraf intensief vergaderen en ter vervanging van het Algemeen Reglement uit 1816 – een nieuwe kerkorde van kracht. Daarin werden weliswaar elementen uit de Dordtse Kerkorde opgenomen, maar het betrof een geheel nieuwe hervormde kerkorde. Wellicht de meest fundamentele wijziging betrof de afschaffing van de ‘besturen’ die van bovenaf de kerk bestuurden, en het herstel van de bevoegdheden van de ambtelijke vergaderingen op de verschillende niveaus: regionaal (classses), en provinciaal (proviciale kerkvergaderingen). De wijzigingen op landelijk niveau (Generale Synode) waren praktisch reeds doorgevoerd in 1945, toen nog op basis van een toegevoegd supplement bij het Algemeen Reglement. Nu werden ook die bekrachtigd. Hoe stond de GB tegenover de nieuwe kerkorde? Op organisatorisch gebied werd de afschaffing van de bestuursstructuur van het Algemeen Reglement met instemming ontvangen. Maar over de wijziging op confessioneel gebied was men minder enthousiast. Het kerkelijke ‘belijden in gemeenschap met de belijdenis der vaderen’ werd als te vaag ervaren. Beter zou zijn ‘in overeenstemming met het belijden der vaderen’. De synode wilde zich echter niet zozeer vastpinnen op een ‘gedateerde’ confessie alswel haar verantwoordelijkheid dienaangaande nemen in het heden. Zodoende was er voor het wijzigingsvoorstel van de GB geen meerderheid te vinden. De GB slaagde er dus niet in om in 1951 een van haar hoofddoelen te verwezenlijken. Er daarom was er nog geen reden voor opheffing van GB.55 Gereformeerde Bond in de 21e eeuw Anno Domini 2010 zijn de hervormd-gereformeerden te vinden in twee verschillende kerkverbanden, namelijk in de Protestantse Kerk in Nederland en in de Hersteld Hervormde Kerk. Deze beide kerken zijn ontstaan bij de fusie in 2004 tussen de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerden Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerken in het Koninkrijk der Nederlanden. Was méér kerkelijke eenheid in het Nederlandse protestantisme het eigenlijke doel van deze fusie, juist bij de hervormd-gereformeerde stroming in de 53
Vanwege dezelfde doelgroep lezers kwam De Waarheidsvriend hiermee te staan naast het Gereformeerd Weekblad, dat reeds in 1896 mede door ds. Hugo Visscher was opgericht. Het Gereformeerd Weekblad is in 2007 opgeheven, terwijl De Waarheidsvriend nog steeds wekelijks verschijnt. 54 Blei, K., 112vv. 55 Blei, K., 128vv.
22
voormalige Nederlandse Hervormde Kerk heeft het geleid tot een interne breuk. Vandaar dat ons onderzoek naar het gebruik van het Voorbeeld van Hellenbroek zich moet uitstrekken tot hervormd-gereformeerden in twee verschillende kerkverbanden. Hoe kon deze breuk ontstaan? Daarvoor zijn verschillende zaken te noemen. Vaak wordt helemaal teruggegaan tot de begintijd van de GB en gesignaleerd dat reeds daar de kiemen van de huidige gescheidenheid in twee stromingen aanwezig waren. Zo zou er altijd al binnen de GB een deel geweest zijn dat vooral oog had voor het geheel van de kerk, maar daarnaast ook een deel dat zich meer wilde beijveren voor het geestelijk en confessioneel voortbestaan in eigen kring. Anders gezegd: de een stelde vanwege haar reikwijdte het Verbond van God boven de belijdenis (volkskerkgedachte van Hoedemaker), terwijl de ander de gereformeerde confessie van primair belang achtte voor het kerk-zijn (zuivere kerk).56 Welke positie heeft de GB ingenomen tijdens het ‘Samen op Weg’-proces, de aanloop naar de vorming van de PKN? Daarop hopen we elders in te gaan, maar hier toch alvast enkele kenmerkende punten. Het SoW-proces begon in 1961 toen negen hervormden en negen gereformeerden predikanten (‘de Achttien’) stelden ‘dat de gescheidenheid van de hervormde en gereformeerde kerken niet langer geduld kon worden’. De oproep vond gehoor, ook bij de werkers in het jeugdwerk. In 1973 kwamen de hervormde en gereformeerde synoden voor het eerst in een gemeenschappelijke vergadering bijeen. In 1986 verklaarden de synoden dat de beide kerken ‘in staat van hereniging’ verkeerden. Toch ging het niet bepaald allemaal vanzelf, vooral in de laatste vijftien jaren voor de fusie zijn er vele en intensieve overlegrondes geweest. Vooral van hervormd-gereformeerde zijde kwamen steeds meer weerstand aan het licht. Men had principiële bezwaren tegen de kerkorde van de nieuwe fusiekerk, niet in het minst vanwege de daarin opgenomen confessionele grondslag ervan. De klassiek-gereformeerde confessie kwam huns inziens te veel onder druk te staan doordat op gelijk niveau ook confessies uit de Lutherse traditie werden gesteld.57 Dat werd gedaan om aan te geven dat de oude tegenstellingen tussen de verschillende tradities als niet langer relevant werden gezien, maar dat was juist voor deze gereformeerden een brug te ver. Verder verzette men zich tegen voorgenomen opheffing van de Hervormde Kerk bij de fusie. Deze kerk werd door de GB als ‘een planting Gods’ gezien, nauw verbonden met de wordingsgeschiedenis van de natie in de 16e eeuw, terwijl de nieuw te vormen kerk ‘slechts mensenwerk’ zou worden. Van continuïteit kon daarom geen sprake zijn.58 Lange tijd heeft men in hervormd-gereformeerde kring gemeend dat het fusieproces zou stranden, maar toen het doordrong dat het huns ondanks steeds meer vorderde, moest wel een standpunt worden ingenomen over het ‘wel of niet meegaan met SoW’, zoals het in de toenmalige discussie werd genoemd. In 1992 werd tijdens een druk bezochte vergadering van de achterban van de GB de verlegenheid voorlopig uitgedrukt met de woorden ‘we gaan niet mee en wij gaan niet weg’. In 1996 werd toch besloten tot ‘meegaan’, maar dan onder protest. Vanaf dat moment kreeg de tweespalt meer gestalte; het ‘Comité tot behoud van de Nederlandse Hervormde Kerk’ werd opgericht. Het doel was om, zodra de fusie een feit zou worden, ‘niet tot de fusiekerk toe te treden’, maar de NHK in afgeslankte vorm ‘voort te zetten’. Dat laatste bleek echter kort na de fusie in mei 2004 juridisch onhoudbaar. De naam van het nieuwe landelijke kerkverband werd ‘Hersteld Hervormde Kerk’ met plaatselijk 56
Blei, K., 115. De Evangelisch-Lutherse Kerk raakte pas in 1986 als fusiepartner betrokken bij het ‘Samen op Weg’-proces. De GB verzette zich tegen de Lutherse belijdenis (de Onveranderde Augsburgse Confessie van 1530) onder andere vanwege het ontbreken van de verkiezingsleer zoals die wél expliciet in de gereformeerde belijdenis (in de Dordtse Leerregels) is opgenomen. Voor de GB is dit leerstuk van cruciaal belang. 58 Blei, K., 175vv. 57
23
‘Hersteld Hervormde Gemeenten’. Dit alles náást de plaatselijke ‘Hervormde Gemeenten’, nu binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Omdat ook een klein deel van de Gereformeerde Kerken in Nederland niet toetrad tot de PKN, is het aantal kerkverbanden in Nederland per saldo uiteindelijk gelijk gebleven. Het landelijke fusieproces heeft vooral in veel plaatselijke hervormd-gereformeerde gemeenten geleid tot scheuringen, waarbij veel verbittering en verwijdering is ontstaan tussen de eerder zo hechte gemeenschap in de Hervormde Kerk. Er werden zelfs rechtszaken aangespannen om helderheid te verkrijgen over de rechtmatigheid van de claim op gevoelige termen als ‘Nederlandse Hervormde Kerk’ en ‘Hervormde Gemeente’, maar ook over bezittingen van diaconieën en kerkvoogdijen. In vrijwel alle gevallen werd de PKN in het gelijk gesteld, zodat de HHK afstand moest doen van de naam ‘hervormd’ zonder bijvoegsels en de meeste kerkelijke goederen. Gezien deze situatie was het noodzakelijk om de hervormd-gereformeerden in beide kerkverbanden te benaderen met de enquête over het Voorbeeld van Hellenbroek kring. De gescheidenheid lijkt immers vooral te verklaren uit een verschillende visie op het kerk-zijn, en niet uit een verschil in spiritualiteit.59
Het Voorbeeld Anno Domini 2010 Zoals reeds aangegeven gold in de periode van de opkomst van Verlichting en modernisme (1750-1850) het Voorbeeld van Abraham Hellenbroek als een soort religiecodex, een maat waaraan de gereformeerde orthodoxie van gelovigen kon worden gemeten. Wie toen orthodox gereformeerd wilde heten moest toch minstens het Voorbeeld kennen én ermee instemmen. Ook is op basis van enkele uitgaven van werkboeken en methoden in kringen van de Afscheiding duidelijk dat het Voorbeeld daar nog steeds wordt gebruikt bij de catechese. Maar hoe ligt dat bij de hervormd-gereformeerden? Om hier enig zicht op te krijgen werd een kleine steekproef gehouden onder predikanten van hervormd-gereformeerde signatuur, zoals reeds beschreven sinds 2004 verdeeld aanwezig in de Protestantse Kerk in Nederland en de Hersteld Hervormde Kerk. Hoe gingen we te werk? Er werd door middel van een enquête onderzoek gedaan naar de bekendheid van het Voorbeeld én naar de mate van instemming met delen van haar inhoud. De enquête werd direct verzonden aan 249 dienstdoende gemeentepredikanten in de PKN die met een email-adres staan vermeld in het jaarboekje van de Gereformeerde Bond, alsmede via het kerkelijk buro van de HHK aan zestig dienstdoende gemeentepredikanten in de HHK. Van negentien PKN-predikanten bleek het mailadres niet meer juist zodat de enquête uiteindelijk bij 230 van hen is aangekomen. Van de zestig geadresseerde HHK-predikanten mag worden aangenomen dat zij allen de vragenlijst hebben ontvangen. Hoe groot was de respons? Vanuit PKN-zijde werden 21 lijsten (9%) min of meer volledig ingevuld terug ontvangen. Vanuit de HHK werden 13 ingevulde lijsten (22%) ontvangen. Vanwege het beperkte karakter van de steekproef werd er geen nader onderzoek gedaan naar mogelijke redenen voor de geringe respons. Wél gaven enkele geadresseerden in een kort bericht aan hun schaarse tijd optimaal te willen gebruiken voor andere werkzaamheden dan het invullen van enquêtes. De eerste respondent uitte zelfs zijn verontwaardiging over de 59
Hoewel het fusiejaar 2004 inmiddels zes jaar achter ons ligt is er nog maar weinig geordend en betrouwbaar bronmateriaal beschikbaar. Zo verschillen de aantallen ‘weigeraars’ die door de PKN worden genoemd fors van die door de HHK worden geclaimd. De uitsplitsing van de ledenbestanden zijn in meerdere gemeenten nog steeds niet afgerond. Er zijn mensen die formeel lid van beide kerken zijn, maar ook andersom! Op dergelijke zaken zal in de masterthesis nog verder worden ingegaan.
24
ontvangen enquête: “Wat leven we toch in een wonderlijke wereld. Vroeger werd er nog vaak stevig gestudeerd. Nu laten mensen steeds meer anderen het werk opknappen. Aangezien ik zorgvuldig met mijn tijd wil omgaan, meld ik u dat ik zo vrij ben niet op uw verzoek in te gaan. Mijn advies: neem een stapel boeken en ga zelf aan de studie. Wilt u de begeleiders bij uw studie hiervan in kennis stellen? Met de verzuchting: wanneer komt aan die oppervlakkigheid een einde?”. Hoe waren de resultaten? Omdat de enquête uit twee delen bestond (A en B) worden ook de resultaten volgens deze indeling weergegeven. Verder worden in de beschrijving van de resultaten ook een opsplitsing gemaakt per kerkverband (PKN en HHK). Dit om meteen ook naar verschillen te kunnen zoeken tussen de twee groepen hervormd-gereformeerden die uit elkaar geraakt zijn, primair vanwege een verschil in de ecclesiologie. Maar misschien kunnen er hierna ook andere conclusies worden getrokken. De bekendheid en het gebruik Deel A had betrekking op de bekendheid met en het gebruik van het Voorbeeld. Van PKNzijde bleken slechts drie respondenten (14%) geheel onbekend met het Voorbeeld, en tweemaal werd aangegeven dat het slechts bekend was uit het verleden (via klasgenoten op het voortgezet onderwijs uit afgescheiden kerken of via een moeder). Van HHK-zijde werd slechts eenmaal (8%) geantwoord dat men het Voorbeeld niet kent. Deze respondent kennende is het echter de vraag of hij met ‘kennen’ misschien niet iets méér bedoelt dan ´er wel eens van gehoord of in gekeken te hebben´. Vragen helder formuleren en scherp definiëren blijkt dus wel noodzaak. Op de vraag of men zelf in het verleden ook catechese had ontvangen uit het Voorbeeld antwoordde een zestal PKN-respondenten (29%) positief. Als extra werden de hervormde gemeenten van Katwijk (1981/1982) en Hedel genoemd, alsook de Gereformeerde Gemeenten te Nieuwer ter Aa, te Hilversum (1970-1975) en te Dordrecht (1991/1992). Alle zes personen moesten destijds de vragen (in de praktijk alleen de antwoorden) uit het hoofd leren, driemaal uit een verkorte versie en driemaal uit ‘uitgebreid’. Van HHK-zijde bleken zeven personen (54%) zelf ooit catechese uit het Voorbeeld ontvangen te hebben. Hierbij werden de hervormde gemeente van Elspeet (1978-1984) en de hervormde evangelisatie te Lekkerkerk (1975-1988) genoemd. Verder in de Gereformeerde Gemeente van Nunspeet (1968-1970), de Christelijke Gereformeerde Kerk te Urk (inmiddels behorend tot de Oud Gereformeerde Gemeenten) en de Gereformeerde Gemeente in Nederland BV te Veenendaal (1995-1999). Zesmaal werd aangegeven dat geleerd werd uit ‘ een korte versie’ en tweemaal uit ‘een uitgebreide versie’. Eén persoon gaf aan uit beide versies onderwezen te zijn, hoewel het niet allemaal meer helder was uit welke uitgaven precies. Bij het onderwijs uit het Voorbeeld hoorde voor allen ‘uit het hoofd leren’. De volgende vraag was of men in het verleden ook zelf catechese had gegeven uit het Voorbeeld. Van PKN-zijde werd deze vraag geen enkele keer positief beantwoord. Van de 13 HHK-respondenten gaven 9 predikanten (70%) een bevestigend antwoord. Er werden hier hervormde gemeenten genoemd in Genemuiden (1986-1988), Achterberg (19881993), Boven-Hardinxveld (1993-2004), Maartensdijk (1983-1988), Ouddorp (1988-1992), Nieuwleusen (1992-1997) en Garderen (1997-2004). Dat zijn dus allemaal hervormde gemeenten geweest binnen de NHK. Na de scheuring van veel plaatselijke gemeenten in 2004 werd nog catechese uit het Voorbeeld gegeven in de hersteld hervormde gemeenten te Melissant (2005-2009), Katwijk aan Zee (2004-2010), Woudenberg (2004-2010), BovenHardinxveld (2004-2008), Veen/Werkendam (2009-2010), Opheusden (2004-2006),
25
Kruiningen (2007-2009), Huizen en enkele niet bij name genoemde gemeenten. Tenslotte gebeurde dat in de Vrije Hervormde Gemeente te Dordrecht (1970) en in de Oud Gereformeerde Gemeente te Huizen. Van deze negen HHK-predikanten gaf een vijftal aan dat een uitgebreide versie werd gebruikt, tweemaal een verkorte versie en tweemaal beide versies, onder andere afhankelijk van de leeftijden: de groep jonge catechisanten de verkorte versie, en groep ouderen kreeg onderwijs uit de uitgebreide versie. Tweemaal werd de leeftijd van 16 jaar als grens genoemd. Verder werd hier ook gevraagd naar het al dan niet uit het hoofd leren van de vragen. In zes van de negen gevallen was dat inderdaad verplicht. Maar ook werd aangegeven dat de oudere groepen – in plaats van uit het hoofd leren – vooraf zelf vragen over de stof moesten maken ter discussie. De vierde vraag ging over het gebruik van het Voorbeeld in 2010. Van PKN-zijde bleek niemand het Voorbeeld nog te gebruiken, waarbij twee gebruikte alternatieven werden genoemd: de HGJB-methode Leer ons geloven 60 en Reflector van ds. Van Campen.61 Onder de 13 HHK-respondenten bleken er nog slechts vijf predikanten op dit moment het Voorbeeld te gebruiken. Dat gebeurt in de hersteld hervormde gemeenten te Katwijk aan Zee, Woudenberg, Veen/Werkendam, Schiedam en Arnemuiden, wisselend met een uitgebreide en een verkorte versie. In minstens drie gevallen worden de vragen nog steeds uit het hoofd geleerd en één predikant gaf aan als hulpmiddel de methode van ds. Oosten te gebruiken. Op de vraag naar de reden van het huidige gebruik werden drie reacties ontvangen: (1) ‘Ik acht Hellenbroek nog steeds geschikt en aanbevelenswaardig’, (2) ‘in een poging om er voor zorg te dragen dat catechisanten uit de gemeente dezelfde lesstof krijgen als vele anderen in eigen kerk en daarbuiten: dus een zoeken naar zo veel mogelijk gemeenschappelijkheid tussen gemeenten en tussen kerken in het catechetisch onderwijs’ en (3) ‘Ik gebruik dit boekje graag, hoewel ik het wel breder opzet, dan dat ik vroeger zelf moest leren. Voorbeeld: De mensen werden vroeger ouder. Laat de jeugd dat dan ook ontdekken door de geslachtslijn van Adam tot Noach uit te werken. Ik gebruik Hellenbroek graag omdat het de jongeren de dogmatiek van de kerk inclusief de kanseltaal eigen zoekt te maken. Inzake de verbondbeschouwing, dat behandel ik erg uitgebreid en wijk af van wat Hellenbroek daarover leert’. Bij de laatste toelichting werd expliciet aangegeven dat er meerwaarde wordt gezien in het Voorbeeld ten opzichte van andere methodes. De laatste vraag was alleen voor díegenen die eerder hadden aangegeven het Voorbeeld niet (meer) te gebruiken, en bedoelde de redenen daarvoor te achterhalen. Omdat niemand van de 24 PKN-respondenten62 het Voorbeeld nog gebruikt, is uiteraard juist hier een veelheid aan
60
De Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) werd in 1910 opgericht en stelt zich ten doel het jeugdwerk binnen met name de PKN (tot 2004 de NHK) te stimuleren en te ondersteunen. Daarbij staat de boodschap van de Bijbel – zoals verwoord in de gereformeerde belijdenisgeschriften – als het gezaghebbend Woord van God centraal. Binnen deze doelstelling wordt onder andere voor verschillende leeftijdsgroepen catechesemateriaal uitgegeven. De methode Leer ons geloven is een ‘geloofscatechese’ voor jongeren van 12 t/m 16 jaar. 61 Reflector is een catechesemethode van dr. M. van Campen. Het project startte in 1999 en heeft inmiddels een vaste plek veroverd in ‘catecheseland’. Het materiaal wordt vooral gebruikt in gemeenten binnen de PKN die behoren tot de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging, in Christelijke Gereformeerde Kerken en in Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt. Ook werken veel godsdienstleraren in het middelbaar onderwijs met Reflector. Voor de gewone catechese - inclusief belijdeniscatechese - is een volledig curriculum van tien deeltjes beschikbaar. De doelstelling van Reflector is behalve het overdragen van kennis, ook het bevorderen van het geloofsgesprek. De aansluiting bij de leefwereld van de jongeren wordt gestimuleerd door de variatie in werkvormen. In iedere les neemt de bijbelstudie een centrale plaats in. 62 Er werden weliswaar slechts 21 min of meer volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen, maar daarnaast hebben enkele personen heel kort enige informatie uit de vrije hand doorgegeven.
26
antwoorden gegeven. Veruit de meesten hebben methodologische bezwaren. Een tiental reacties in citaat geselecteerd: • ‘Ik ken de methode niet. Hooguit historisch interessant. Verouderde didactische methode’. • ‘Het vraag en antwoord verhaal is tegenwoordig erg lastig voor de jongeren. Met uitleg vanuit een methode kunnen zij meer en begrijpen zij beter. Bij de les zitten dan ook vragen uit de Heidelbergse Catechismus’. • ‘Het boekje lijkt me volkomen uit de tijd; er is geen mogelijkheid tot gesprek / interactie. De opzet en inhoud staat volkomen buiten de leefwereld van de jongeren’. • ‘Veel te dogmatisch/rationeel opgezet; verouderd taalgebruik; geen link met hedendaagse leefwereld van jongeren. Andere methoden bevatten bijv. geschikte lesopzet met: intro/verkenning, bijbelstudie, informatie, verwerkingsvragen, leerstof’. • ‘Methodisch is het te rationalistisch en te weinig op ervaring en beleving gericht’. • ‘Methode is niet meer van deze tijd’. • ‘Het valt niet mee om jeugd te boeien met een boekje waar alleen vragen en antwoorden in staan. Belangrijk is trouwens ook dat er handvaten geboden worden om de dogmatische kennis op een goede manier te kunnen verwerken’. • ‘Het geheel is te kort en kernachtig en zal niet door allen begrepen worden. Ik gebruik zelf de HC. Maar dan niet om de vragen te overhoren, maar om door middel van vraag en antwoord kennis over te dragen, gesprek en overdenking te hebben’. • ‘De gemeente en ook de catechisanten hebben een hele diverse achtergrond. Een gedeelte bezoekt reformatorisch onderwijs. Er zijn er ook die de erediensten nooit bezoeken. Met name voor hen is de manier waarop Hellenbroek te werk gaat wel een hele grote stap. Dat merk ik al bij de methode die ik nu gebruik (leren om te leven)’. • ‘Methode is niet bij de tijd. Catechisanten zijn op school gewend meer werkvormen te krijgen, meer zelf-actief dan alleen antwoordend, enz’, Als theologische bezwaren werden onder andere genoemd: • ‘Scholastieke theologie is rationeel ingesteld; geloven is méér, gaat ook over ervaring, ontmoeting met God’. • ‘Ik heb enige theologische bezwaren waar het gaat over het genadeverbond, nl. dat dit alleen met de uitverkorenen is opgericht; en dat de Heilige Doop los van het verbond wordt behandeld’. • ‘theologisch gaat het eenzijdig uit van de orde schepping-val-verzoening-verlossing en de Bijbels-theologische herijking zoals die in de theologie van de 20e eeuw heeft plaatsgevonden is er mee in strijd’. Tenslotte werd als reden voor het niet gebruiken van het Voorbeeld aangegeven: • ‘Wens van de kerkenraad’ (viermaal). • ‘Er zijn genoeg hedendaagse catecheseboekjes en methodes’ (driemaal). • ‘Te onbekend en geen actuele stof’. Welke redenen om het Voorbeeld niet te gebruiken werden gegeven van HHK-zijde? Ook hier vooral methodologische bezwaren, zoals: • ‘Op dit moment gebruik ik een boekje waar meer verwerkingen in zijn, zodat ik de catechisanten opdrachten kan laten maken. In het verleden deed ik dat aan de hand van het verwerkingsboekje (bij het Voorbeeld, Th. S.) van ds. Meeuse’ • ‘Methodologische bezwaar: ja, want het boekje sluit geenszins meer aan bij de leermethoden die de catechisanten op school krijgen en geeft de catecheet te weinig
27
• •
• • •
mogelijkheden om aan te sluiten bij hun leefwereld. Dat geldt zowel de op te geven leer- en leesstof als de behandeling daarvan op de catechisatieavond. Deze mogelijkheden vind ik wel bij de methode van b.v. Ds. M. van Campen en Ds. P. v.d. Kraan’. ‘Je mist de discussievragen en de nadenkvragen voor de jongeren. Ook houdt de methode geen rekening met leeftijdsopbouw en ontwikkeling van de verschillende jongeren’ ‘Er zijn onderwerpen die zeer uitgebreid behandeld worden met veel vragen, zodat het niet altijd eenvoudig is om dit op pakkende wijze bij de jeugd over te brengen. Het komt over het algemeen niet meer terug, de Catechismus komt als het goed is wekelijks in de prediking aan de orde’. ‘Ik vind het qua opzet te veel een dogmatiek in zakformaat, en in vergelijking met de Catechismus te onpersoonlijk van toon. Catechismus is beknopter en spreekt meer van ‘uw’, ‘u’ en ‘ons’.’ ‘Te uitvoerig, en bewoording en onderwerpen worden door jonge catechisanten niet of nauwelijks begrepen’. ‘Hellenbroek is erg gericht op cognitieve kennis. Het persoonlijke element ontbreekt geheel. Het is soms zelfs afstandelijk of afstotend te noemen. Didactisch is het ronduit slecht te noemen, maar daarbij geldt dat dit ook wel gezegd kan worden van de HC. De HC is daarentegen meer gericht op de beleving van de geloofswaarheden’.
Vanuit de HHK werden geen theologisch bezwaren genoemd als reden om het Voorbeeld niet te gebruiken. Uit het volgende deel van de enquête zal blijken of dat terecht is. Wél werd driemaal als reden aangegeven ‘wens van de kerkenraad’, en ook werd er nog een meer algemene reden genoemd: ‘Mijn leermeester gaf les uit de Heidelbergse Catechismus en dat leek ook mij het beste, aangezien dat een belijdenisgeschrift is dat ook nog eens met grote regelmaat in de erediensten terugkeert’. Meerdere predikanten – zowel van de PKN als de HHK - gaven aan zowel methodologische als theologische bezwaren te hebben, maar ook andersom: zonder dat we bezwaren tegen het Voorbeeld hebben, gebruiken we het niet; er is voldoende ander materiaal beschikbaar. De instemming met een vijftal waarheden. Deel B van de enquête had betrekking op de mate van instemming met vijf ‘waarheden’ uit het Voorbeeld. Op een schaal (1–10) kon worden aangegeven in hoeverre men instemde met het genoemde thema, zoals Hellenbroek dat heeft verwoord. Score 1 betekent: absoluut mee oneens. Score 10 betekent: volledig en onvoorwaardelijk mee eens. Verder werd om een toelichting gevraagd bij een score van 7 of lager. Ook hier is de respons per gestelde vraag en per kerkverband verwerkt Het eerste thema was ‘De kennis van God, zowel uit de natuur als uit de Heilige Schrift’. Hierop werden van PKN-zijde als totaal van achttien antwoorden 132 punten geteld, een gemiddelde score van 7,3. Daarbij zat negen maal een score 10, maar ook een 1, een 2 en een 3. Als toelichting werd onder andere gemeld: • ‘In feite kent Hellenbroek maar één soort Godskennis. Dat er Godskennis uit de natuur is, baseert hij op de Schrift’. (bij score 6) • ‘God laat zich kennen in Christus Jezus; de natuur is te gebroken om er kennis over God aan te verbinden; hooguit kan voor een gelovige een aanknopingspunt voor God
28
• • •
•
worden gezien en gevonden en kunnen we ‘door de wereld gaan, met open ogen, om al Gods tekenen te verstaan’. (bij score 3) ‘Ik ben hiervoor te zeer door Barth heen gekropen. Maar zelfs als je dan wilt stellen dat de natuur zozeer een bron kan zijn van waarachtige godskennis, dan verdient ze nog niet zoveel aandacht. Alle aandacht voor de Schrift!’. (bij score 2) ’De natuur is geen bron van Godskennis, maar reflecteert de Godskennis. In plaats van de natuur moet staan: de kerk’. (bij score 2) ‘Eigenlijk kunnen we naar mijn mening alleen over Godskennis uit de natuur spreken vanuit de kennis die van God hebben uit de Schrift. Voorbeeld: ik kan ook los van de Schrift wel over een God als bron of veroorzaker van al het bestaande denken, maar de Schepper van hemel en aarde ken ik alleen uit de Schrift. Ik sluit me dus in die zin bij de kritiek van Barth op de natuurlijke Godskennis aan dat ik de natuur als aparte bron van Godskennis niet (meer) geloofwaardig acht’. (bij score 3) ‘De kritiek op de ‘natuurlijke theologie’ is overtrokken. Het is geen opstapje naar de theologie van de genade, maar vooral polemisch bedoeld richting atheïsme, en om de ongelovigen alle onschuld te ontnemen. Na de locus van de natuurlijke Godskennis volgt een uitgebreide locus over de Schrift!’. (bij score 10)
Door twaalf HHK-predikanten werden in totaal 108 punten gescoord, een gemiddelde score van 9. Er werd geen enkele opmerking of toelichting geplaatst bij deze vraag. Het tweede thema was ‘Eigenschappen van God, met name Zijn onveranderlijkheid’. Dit was opgedeeld in twee vragen. Hier was de vraag in hoeverre men instemde met de door Hellenbroek aangebrachte onderscheiding tussen ‘mededeelbare’ en ‘onmededeelbare’ eigenschappen van God. De PKN scoorde ook hier totaal 132 punten, maar nu verdeeld over 17 personen. Een gemiddelde score van 7,7. Toelichtende opmerkingen waren onder andere: • ‘Ik ben onvoldoende thuis in deze terminologie; God is voor mij één in zijn karakter, een God van trouw, liefde; Hij openbaart zich in Christus Jezus’. (geen score) • ’Vooruit. Maar wat mijn catechisanten ermee moeten?’. (bij score 7) • ‘Alle eigenschappen van God zijn mededeelbaar’. (bij score 2) • ‘Deze onderscheiding vind ik behulpzaam bij het leren nadenken over God. Het leert catechisanten onderscheidingen aan te brengen. Het gevaar is wel dat God er toch ook weer langs een logische weg mee gefixeerd wordt, waardoor Hij in de praktijk minder de levende Heere is die in de Schrift spreekt en meer een concept in het denken van de (eenvoudige) gelovige’. (bij score 7) Van HHK-zijde werden hier 100 punten gescoord door 12 predikanten, een gemiddelde van 8,3. Bij deze vraag wél enkele opmerkingen: • ‘Dit vraagt nadere toelichting, en wordt in de Schrift niet zo direct aangeduid’. (bij score 7) • ‘Ik zie van een dergelijke onderscheiding het nut niet in. Ik krijg het gevoel dat we op een onverantwoorde manier God aan het ontrafelen zijn. Ik ben wel voor de behandeling van Gods deugden/eigenschappen, maar niet voor een opdeling in deze’. (bij score 2) • ‘Dit onderscheid lijkt mij goed bruikbaar om het verschil tussen God en mens aan te duiden, en intussen toch begrijpelijk te maken dat de mens geschapen is ‘naar het beeld Gods’. Wel is het de vraag, of de gegeven namen écht ideaal zijn. In de eerste plaats lijkt er volstrekte discontinuïteit te zijn, terwijl het toch vanuit God gezien om ‘gelijksoortige’ eigenschappen gaat (ze zijn alleen verschillend met betrekking tot de mens). Bovendien suggereert ‘mededeelbaar’ wel, dat er bij de mens sprake is van 29
direct vergelijkbare eigenschappen – waar nog wel wat meer over te zeggen valt’. (bij score 8) De tweede deelvraag over de ‘Eigenschappen van God’ vroeg naar de mate van instemming met de ‘onmededeelbare eigenschappen’, en in het bijzonder de ‘onveranderlijkheid’. Hier scoorde de PKN als gemiddelde precies een acht (totaal 136 in zeventien scores). Reacties: • ‘Te Grieks-filosofisch. Het juiste woord is niet ‘onveranderlijkheid’ maar betrouwbaarheid, of: ‘trouw’’. (bij score 5) • ‘Zij zijn juist, maar moeten vanuit de Bijbelse theologie opnieuw gedefinieerd worden’. (bij score 5) • ‘Er is nogal kritiek op het zgn. Griekse noodzakelijkheidsdenken, dat veel te ver zou zijn doorgedrongen in de klassieke theologie, ook in de gereformeerd-orthodoxe theologie, met name in de Godsleer, vooral bij eigenschappen als onveranderlijkheid, eeuwigheid, oneindigheid, onafhankelijkheid, volmaaktheid en eenvoudigheid. Dat zou ik willen bestrijden. Weliswaar wordt God in de gereformeerde theologie ad intra beschreven (God bestaat noodzakelijk volmaakt, onveranderlijk, eeuwig, enzovoorts), maar de gereformeerde Godsleer afrekenen op dit ad intro, zou een karikatuur opleveren. Bij theologen als Voetius, Turrettini en Van Mastricht wordt God ook nadrukkelijk in zijn ad extra beschreven. Met name de goddelijke wil vormt hier de spil. Om het maar kort te zeggen: God wil dat wij geen stokken en blokken zijn, maar Hij heeft een contingente wereld geschapen. Hij vernieuwt ook onze wil om Zijn genade, goedheid, liefde enz. te ontvangen en Zijn Zoon gewillig aan te nemen’. (bij score 9) Op dit onderdeel scoorden twaalf HHK-respondenten totaal 102 punten, gemiddeld dus 8,5. Eén opmerking werd gemaakt: • ‘Een mens kan ook enigermate onveranderlijk zijn. Zoals hij ook enigermate barmhartig kan zijn.en dat wordt bij mededeelbaar ingedeeld’. (bij score 2) Dan volgde de peiling naar instemming met de ‘Dubbele predestinatie’. Van PKN-zijde een score van gemiddeld 7,9 (127 gedeeld door 16). Enkele opmerkingen ter zake: • ‘De dubbele predestinatieleer zoals de scholastieke theologie dat verwoordt, kan ik niet meemaken’. (bij score 1) • ‘Zij zijn juist, maar moeten vanuit de Bijbelse theologie opnieuw gedefinieerd worden’. (bij score 4) • ‘Ik kom niet verder dan 7 omdat ik dit een moeilijk punt vind. Predestinatie betekent n.m.m. niet dat ik bijv. uit mijn geloof (of hoop of liefde) tot mijn eigen uitverkiezing besluit, maar dat ik ondanks mijn gebrek aan geloof (en hoop en liefde) toch niet vertwijfel aan Gods heerlijke zaligmakende genade. En als ik de dubbele predestinatie onderschrijf, kan dat niet betekenen dat ik ook maar iets begrijp – alleen geef ik alle eer aan God: Hij is de Bewerker van alle dingen’. (bij score 7) • ’Met de aantekening dat wij de verwerping van eeuwigheid moeten vasthouden, maar niet moeten drijven. Gods besluiten betreffen alle zaken. Ook de zonde en het ongeloof vallen onder Zijn wil, via de toelating (toelating is een wilsbesluit). Blijft wel overeind staan dat aan de kant van de mens het ongeloof schuldig stelt. Maar Gods besluit tot verwerping geschiedt niet op grond van ‘voorzien ongeloof’. Dan dreigen wij arminiaans te worden op het punt van de verwerping, en dreigen wij ook Gods almacht en Gods gerechtigheid te verliezen. En laten wij in de prediking niet verkiezing en verwerping voorop stellen, maar met kracht de roepende God, die het Evangelie aanbiedt aan allen, die geloven, en mensen schuldig stelt vanwege het ongeloof’. (bij score 9) 30
De HHK-respons maakte met twaalf scores totaal 109 punten, een gemiddelde van 9,1. Ook hier waren enkele opmerkingen, zoals: • ‘Ik leg aan de catechisanten uit dat de dubbele predestinatie sinds Augustinus een manier van zeggen is, die vooral Gods Soevereiniteit wil veilig stellen. Maar voor Augustinus werd het nooit zo gezegd, omdat er geen teksten in de Bijbel staan waaruit dit leerstuk rechtstreeks is af te leiden. Theo-LOGISCH klopt deze leer wel maar ik zou dit nooit in een preek zo willen vertolken’. (bij score 7) • ‘Wel met inachtneming van de kanttekeningen (SV, Th.S) bij Rom.9’. (bij score 9) • ‘Over de verwerping wordt hier gesproken als volstrekt ‘symmetrisch’ met de verkiezing, terwijl me dunkt dat de Dordtse Leerregels en de NGB hier iets Bijbelser over spreken (God laat mensen in de verlorenheid waarin zij zich zelf gestort hebben). Wat niet wegneemt, dat er ook grond voor is om te spreken over Gods besluit van de verwerping (zie ook DL)’. (bij score 8) Als vierde stond het thema ‘Voorzienigheid’. Zestien PKN-respondenten maakten samen ook hier 127 punten, wederom een gemiddelde score van 7,9. Hier slechts één toelichting: • ‘Het lijkt mij ver gezocht van Hellenbroek om de voorzienigheid zo uit elkaar te trekken; maar ook hier geldt dat ik de terminologie niet ken en de taal niet spreek’. (bij score 1) Van HHK-zijde werd een gemiddelde score bereikt van 9,1 (110 gedeeld door 12). Geen enkele toevoeging werd ontvangen. Als laatste werd gevraagd naar de mate van instemming met ‘Christus als de drager van drie ambten’. Zeventien antwoorden van PKN-zijde maakten totaal 140 punten, gemiddeld 8,8. Bij dit onderdeel werd geen enkele toelichting vermeld. De HHK-respons maakte met twaalf antwoorden 114 punten, een gemiddelde score van 9,5. Hier werd één opmerking geplaatst: • ‘Bij vraag 7 over het priesterambt schrijft Hellenbroek dat Christus Zich heeft opgeofferd voor alle uitverkorenen. Dat is per saldo precies waar. Alleen in de richting van catechisanten formuleer ik anders: voor een ieder die gelooft, vandaar de 9 ipv de 10’. (bij score 9) Ter afronding van deze inventarisatie nog enkele algemene opmerkingen over deel B van de enquête. Van PKN-zijde werd opgemerkt: • ‘Deze thema’s zijn toch niet kenmerkend alleen voor Hellenbroek, maar voor de meeste van de klassiek-gereformeerde traditie’. • ‘Genoemde onderwerpen lijken me niet uniek of typerend voor Hellenbroek, maar gewoon orthodox-gereformeerd en daarbinnen niet echt controversieel. Dus ook volledig buiten Hellenbroek om kunnen deze zaken worden gekend en beleden. Instemming zegt dus nog niets over invloed van Hellenbroek. In hoeverre men leert of Gods verbond alleen met de uitverkorenen is opgericht, zal meer verschillen geven. Of dat men de paus ziet als antichrist. Of over de schepping, of hoe Hellenbroek spreekt over de tweeërlei roeping. Predikanten die ver van deze leer af staan, zullen de vragenlijst minder makkelijk invullen’. • ‘Het vragenboekje heeft een heel dogmatische insteek. Ik besef (opnieuw) met dankbaarheid dat ik een gedegen dogmatische ruggengraat heb aangereikt gekregen uit dit boekje. Met vrijwel alles wat Hellenbroek zegt of stelt ben ik het heel erg eens. 31
Daarmee zeg ik niet dat er niet méér te zeggen zou zijn. Of ándere dingen. Of vanuit een andere invalshoek…’. Door HHK-predikanten werd nog opgemerkt: • ‘Van al de genoemde onderwerpen geldt dat alleen al het taalgebruik vervreemding opwekt. Daarom koos ik veelal voor het cijfer 8. Laten we geen tijd verliezen met de vertaalslag naar de jeugd , waar de helft van het catechisatie-uur mee gemoeid is, maar deze en de andere helft besteden aan Bijbelse voorbeelden van dezelfde dogma’s en de toepassing daarvan in het dagelijks leven’. • ‘Ik moet zeggen dat nu ik na vele jaren het vragenboekje weer onder ogen krijg, via je mail, het toch duidelijker is dan ik destijds gedacht heb. Als ik het weer eens zo doorlees geloof ik dat ik er toch wel mee kan werken. In het B gedeelte was ik het op alle punten met Hellenbroek eens. Uit mijn hoofd meen ik me echter te herinneren dat hij zegt dat het verbond der genade alleen met de uitverkorenen is opgericht. Dat zou ik hem nooit nazeggen’. Conclusies Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat het Voorbeeld van Hellenbroek na ruim drie eeuwen nog zeker niet verdwenen is uit de catechisatielokalen. Maar de nagedachtenis aan Abraham Hellenbroek blijkt ook nog aanwezig in de naamgeving van enkele basisscholen, zoals de reformatorische Ds. A. Hellenbroekschool in Zwijndrecht (opgericht in 1972). Welke conclusies kunnen we trekken op basis van dit uitgebreide onderzoek, deels historisch van aard en deels veldwerk? Eerst enkele algemene conclusies over het onderzoek: 1. Het doen van veldonderzoek is mooi, maar complex. De vragen uit de enquête dienen wel helder geformuleerd en scherp gedefinieerd te zijn, voor slechts één uitleg vatbaar. Zo moest mogelijk het begrip ‘kennen’ (deel A vraag 1) scherper worden gedefinieerd. Uit het antwoord van een bekende predikant valt af te leiden dat hij mogelijk een andere (diepere) invulling van dat begrip heeft gehanteerd dan was bedoeld. 2. Het verwerken van de respons is een nauwkeurig en omvangrijk werk. Omdat deze bij dit onderzoek erg beperkt bleef was het nog enigszins overzichtelijk. 3. Voorafgaand aan de beschrijving van de resultaten dient de werkwijze van het hele onderzoek duidelijk beschreven te worden. Alleen dán ontstaat er transparantie. 4. De vraag blijft open waarom de respons zo beperkt was. Was het alleen ‘tijdgebrek’? Of kan het misschien voor een deel ook zijn wat één van de respondenten opmerkte: desinteresse of een gevoel van afstandelijkheid voor de inhoudelijke gereformeerde belijdenis, en daarom ‘geen zin’ om de vragen te beantwoorden? Misschien was men bang om als hervormd-gereformeerde ontmaskerd te worden als zijnde niet-orthodox? Vervolgens trekken we nog enkele meer specifieke conclusies. In volgorde van de beschreven materie sommen we op: 1. Dominee Hellenbroek heeft – wellicht onbewust – in 1706 een werkje uitgegeven dat een lange traditie zou gaan beleven. Inmiddels is het ruim drie eeuwen in gebruik. 2. Het Voorbeeld kende een moeilijke start, maar vooral pas nadat het voorwerp van spot geworden was in de politieke strijd tussen verlichte patriotten en de meer traditionele orangisten in de tweede helft van de 18e eeuw heeft het een ongekende opgang gekregen bij orthodox-gereformeerden.
32
3. De lange traditie liep eerst door (delen van) de Gereformeerde en Hervormde Kerk, maar na de Afscheiding (1834) vooral ook door verschillende afgescheiden kerken. 4. Hervormd-gereformeerden staan, vooral na de Afscheiding, ambivalent tegenover het Voorbeeld. Dat blijkt uit historische bronnen, over het huidige gebruik ervan en de instemming met de vijf gekozen thema’s. 5. Kerkmuren lijken niet helemaal waterdicht: zo wordt in een HHK-gemeente gebruik gemaakt van een werkboek van een predikant uit de Gereformeerde Gemeenten (ds. Meeuse). Maar ook wordt daar materiaal uit de huidige PKN gebruikt (ds. Oosten). Mogelijk geeft dit iets van een spirituele eenheid aan tussen leden van verschillende kerkverbanden en denominaties (Gereformeerde Gezindte). 6. Hoewel het uit het bovenstaande niet is af te leiden, werd toch duidelijk dat niet iedereen die het Voorbeeld nu gebruikt er vroeger zelf ook catechese uit heeft ontvangen. Maar vooral ook andersom: predikanten die vroeger werden onderwezen uit het Voorbeeld gebruiken het nu slechts zelden. Dat geldt met name voor de PKNpredikanten. 7. Het vorige is niet primair te verklaren uit een beperkte mate van instemming met de inhoud ervan, maar vooral vanwege bezwaren tegen de ‘verouderde methode en didactiek’. Er zijn er voldoende ‘verantwoorde’ en meer hedendaagse alternatieven. 8. Toch gebruiken nog meerdere predikanten het Voorbeeld, vooral in de HHK. Zij vinden de kritiek op de verouderde methode niet terecht, ervaren het probleem niet of nemen het voor lief vanwege de algehele instemming met de inhoud. Eénmaal werd zelfs aangegeven dat het Voorbeeld meerwaarde heeft tegenover andere methodes (de jeugd leert de kanseltaal en de dogmatiek van de kerk)! De vraag is echter in hoeverre het legitiem is om deze twee zo aan elkaar te kopppelen. Nader onderzoek naar de afwegingen voor het wél of níet gebruiken kan interessant zijn. 9. Over het algemeen is er een logisch verband tussen de mate van instemming met de inhoud van het Voorbeeld enerzijds en het gebruik ervan anderzijds. Maar er zijn toch ook predikanten die met alle vijf de genoemde ‘waarheden’ volledig instemmen, en toch het Voorbeeld niet gebruiken, vooral vanwege de methode. Het omgekeerde komt echter ook voor: een predikant die het Voorbeeld wél gebruikt, maar tot zesmaal toe niet hoger scoort dan een zeven als het gaat om de mate van instemming met de ‘waarheden’. 10. Het Voorbeeld wordt vooral gebruikt bij de gewone catechese (tot 16 à 18 jaar), terwijl Hellenbroek het toch juist schreef voor ‘eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs’. Verder onderzoek naar dit fenomeen, zowel in het verleden als in het heden, kan boeiend zijn. Tenslotte nog iets over de verschillen tussen PKN- en HHK-respons. Het Voorbeeld lijkt in de HHK duidelijk minder in onbruik geraakt dan bij de PKN. Dit valt mogelijk te verklaren uit de onderlinge verschillen ten aanzien van de mate van instemming met de vijf theologische thema’s: in de HHK wordt aanzienlijk hoger gescoord dan in de PKN. Als uit deze beide resultaten inderdaad de mate van orthodoxie afgeleid mag worden, dan ligt er mogelijk meér aan de scheuring van hervormd-gereformeerde gemeenten in 2004 ten grondslag dan alleen een verschillende ecclesiologie. Het heeft mogelijk ook te maken met een verschillende waardering van de orthodox-gereformeerde leer. In de aanloop naar de kerkenfusie claimden de hervormd-gereformeerden unaniem een ‘exclusief gereformeerde grondslag’ voor de nieuw te vormen kerk. Toen dat niet haalbaar bleek, bleven zij voor wie een confessionele pluraliteit principieel onaanvaardbaar was buiten de Protestantse Kerk in Nederland en vormden de Hersteld Hervormde Kerk.
33
Literatuur •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Altena, P., (1994) “Een ‘oude Hellenbroeksman’ en de radicale verlichting. De bestrijding van het populaire catechisatieboekje van Abraham Hellenbroek door Bernardus Bosch en Gerrit Paape”, Geschiedenis der wijsbegeerte in Nederland 5, 139-167. Blei, K., (2000), De Nederlandse Hervormde Kerk. Haar geschiedenis en identiteit, Kampen. Brienen, T., e.a., (1989), De Nadere Reformatie en het Gereformeerd Piëtisme, ’sGravenhage. Brienen, T., e.a., (1993), Theologische aspecten van de Nadere Reformatie, Zoetermeer. Eijnatten, J. van, en Lieburg, F. van, (2005), Nederlandse religiegeschiedenis, Hilversum. Fieret, W., (2009), Abraham Hellenbroek – evangeliedienaar in een veelbewogen tijd, Houten. Fraanje, J., (1936), Aanteekeningen uit catechisatiën (vraagboekje ds. A. Hellenbroek), Gorinchem. Genderen, J. van, (1996), Oriëntatie in de dogmageschiedenis, Zoetermeer. Golverdingen, M., (2006), Kleine geschiedenis van de Gereformeerde Gezindte, Heerenveen. Grieken, M. van, (1904), Kort voorbeeld der Goddelijke waarheden – opgesteld naar de orde van het Voorbeeld van Hellenbroek en vermeerderd met aanhalingen uit de drie Formulieren van Eenigheid onzer Kerk, Utrecht. Harinck, G., (ed.), (2009) Het gereformeerde geheugen – protestantse herinneringsculturen in Nederland, 1850-2000, Amsterdam. Hellenbroek, A., (z.j.), Voorbeeld der goddelijke waarheden voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs (uitgebreid), Utrecht. Jager, J. de, (2005), Catechisatieschetsen bij het vragenboekje van Hellenbroek, Barneveld 2005. Nupoort, J., (1934), Korte en eenvoudige catechisatie over het voorbeeld der goddelijke waarheden van den zaligen heer Abraham Hellenbroek, Nieuw-Beijerland. Oosten, L. H., (1981), Goddelijke Waarheden, leer- en oefenvragen, vol. 1-3, Utrecht. Rasker, A. J., (1981), De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, Kampen. Schouten, M., (z.j.), Korte verklaring over het voorbeeld der goddelijke waarheden van Abraham Hellenbroek, Dordrecht. Selderhuis, H. J. (ed.), (2006), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis, Kampen. Spijker, W. van ‘t, e.a., (1997), Oude Schrijvers. Een Kennismaking, Houten. Verboom, W., (1986), De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, Amsterdam. Vreugdenhil, J., (19886), Onze geloofsleer, Houten. Ter ondersteuning van de boeken een aantal pagina’s op internet, waaronder: http://www.protestant.nl/search/node/hellenbroek http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu10_01/molh003nieu10_01_1177.php
34
Bijlage I – Enquête Onderzoek naar de plaats van Hellenbroek’s Voorbeeld der goddelijke waarheden voor eenvoudigen, die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs in hervormd-gereformeerde kring (PKN en HHK) Geachte geadresseerde, In verband met een kerkhistorisch en actueel onderzoek vraag ik vriendelijk uw aandacht voor het volgende. Het catechese-vragenboekje Voorbeeld der Goddelijke waarheden van de Rotterdamse predikant Abraham Hellenbroek (1658-1731) werd in 1706 voor het eerst uitgegeven, waarschijnlijk slechts voor gebruik bij de eigen catechese in Rotterdam. Toch werd het uiteindelijk veel méér dan dat, namelijk een soort maat waaraan de gereformeerde orthodoxie van gelovigen kon worden gemeten. Hoewel dat reeds gold voor de Gereformeerde Kerk in de 18e eeuw, werd het vooral in de 19e en 20e eeuw voor dit doel gebruikt in de kringen van Afscheiding en Doleantie. Maar zeker niet alleen daar; ook nog in de Nederlandse Hervormde Kerk werd het tot laat in de 20e eeuw gebruikt voor catechese-doeleinden. Zie voor deze analyse o.a. George Harinck e.a. (red.), Het gereformeerde geheugen – protestantse herinneringsculturen in Nederland, 1850-2000, Amsterdam 2009, 7786. Als onderdeel van de predikantsopleiding aan de PThU te Kampen (Masterthesis KG) heb ik de opdracht gekregen om in kaart te brengen in hoeverre de door Hellenbroek geformuleerde geloofswaarheden Anno Domini 2010 nog deel uitmaken van het collectieve referentiekader in hervormd-gereformeerde kring, zowel binnen de PKN als de HHK. Daartoe is de onderstaande vragenlijst samengesteld. Het verzoek aan u is of u zou willen meewerken aan deze enquête, waarvan de resultaten geanonimiseerd door mij zullen worden verwerkt. De vragen hebben deels betrekking op het gebruik van het Voorbeeld (deel A) en deels op een vijftal daarin voorkomende concrete ‘waarheden’ (deel B). Aan u het vriendelijk verzoek deze vragen, digitaal of op papier, te beantwoorden. Het wordt op prijs gesteld wanneer u de antwoorden uiterlijk maandag 15 maart 2010 zou willen terugsturen. De verspreiding binnen de HHK mocht verlopen het Kerkelijk Bureau van de HHK. Dit orgaan heeft mij gevraagd de ingevulde vragenlijsten niet via dat kanaal terug te laten sturen, maar direct naar mij:
[email protected] . Binnen de PKN bleek centrale verzending door de Gereformeerde Bond technisch niet zo eenvoudig. Daarom is de enquête daar direct door mij verspreid met behulp van de gegevens uit het adresboekje van de Gereformeerde Bond 2009-2010 Als u de vragen digitaal beantwoordt: graag uw antwoorden op de ‘ja/nee-vragen’ aangeven met een kleur: ‘ja’ of ‘nee’. Bij de overige meerkeuzevragen het gewenste antwoord ook graag in groen arceren. Uiteraard is uw privacy volledig gewaarborgd bij de verwerking van de digitaal aangeleverde antwoorden. Maar de antwoorden kunnen desgewenst ook anoniem per post worden teruggestuurd. Voor beide manieren geldt nog wel: vergeet a.u.b. niet, vooral waar erom gevraagd wordt, een korte toelichting te geven bij de antwoorden. Om onnodig zoeken te voorkomen is achter de vragenlijst in twee bijlagen tekstmateriaal uit het Voorbeeld opgenomen: Bijlage 1: integraal de verkorte editie van het Voorbeeld door ds. Ph. J. Resler (1765-1827). Bijlage 2: kopieën van relevante hoofdstukken uit een latere, meer uitgebreide editie. Bij voorbaat mijn dank voor uw respons, Th. Steenbergen Kerklaan 2 8281 EG Genemuiden 038-3858372 / 06-10869532
35
Deel A: het gebruik van het Voorbeeld onder hervormd-gereformeerden AD 2010 1. Vr. Kent u het catechese-vragenboekje Voorbeeld van ds. Abraham Hellenbroek (1658-1703)? Antw. ja nee 2. Vr. Heeft u er zelf in het verleden catechese uit ontvangen? Antw. ja (beantwoord ook vr. 2 a-c) nee (ga door naar vraag 3) a. In welke gemeente (kerkverband en plaats) en in welk jaar? Antw. ..................................................................................... b. Een korte of een uitgebreide versie? Antw. korte versie uitgebreide versie c. Moest u de vragen/antwoorden uit het hoofd leren? Antw. ja nee 3. Vr. Heeft u in het verleden zelf catechese gegeven aan de hand van ‘Hellenbroek’? Antw. ja (beantwoord ook vr. 3 a-d) nee (ga door naar vraag 4) a. In welke gemeente (kerkverband en plaats) en in welke jaren? Antw. ....................................................................................... b. Een korte of een uitgebreide versie? uitgebreide versie Antw. korte versie c. Liet u toen de vragen/antwoorden uit het hoofd leren? Antw. ja nee d. Maakte u verschil per leeftijdscategorie? Antw. ja (graag toelichten) nee Toelichting: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... 4. Vr. Gebruikt u het Voorbeeld nu (AD 2010) nog zelf bij uw catechese? Antw. ja (beantwoord ook vr. 4 a-e) nee (ga door naar vraag 5) a. In welke gemeente (kerkverband en plaats)? Antw. ...................................................................................... b. Een korte of een uitgebreide versie? Antw. korte versie uitgebreide versie c. Laat u nu de vragen/antwoorden uit het hoofd leren? Antw. ja nee
36
d. Gebruikt u ook een op het Voorbeeld gebaseerde methode of werkboek? Antw. ja (noem de auteur) nee Toelichting: (Bijv. J. Vreugdenhil, ds. L. H. Oosten, ds. C. J. Meeuse of dhr. J. de Jager) ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... e. Welke reden(en) heeft u om ‘Hellenbroek’ te gebruiken? Antw. wens van de kerkenraad meerwaarde t.o.v. andere methodes (graag toelichten) anders (graag toelichten) Toelichting: ................................................................................................................... ................................................................................................................... ................................................................................................................... 5. (alleen invullen indien u het Voorbeeld niet gebruikt) a. Welke reden(en) heeft u om ‘Hellenbroek’ niet te gebruiken? Antw. wens van de kerkenraad theologische bezwaren (welke? graag kort toelichten) methodologische bezwaren (welke? graag kort toelichten) Toelichting: ................................................................................................................. ................................................................................................................. ................................................................................................................. .................................................................................................................
Ruimte voor eventuele opmerkingen over deel A van de vragenlijst. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
Vervolgen bij deel B op de volgende pagina.
37
Deel B: vijf ‘waarheden’ uit het Voorbeeld onder hervormd-gereformeerden AD 2010 Dit deel a.u.b. óók invullen wanneer u hebt aangegeven het Voorbeeld niet (meer) te gebruiken. Per thema wordt een schaal (1 – 10) weergegeven waarop u kunt aangeven in hoeverre het betreffende thema, zoals Hellenbroek het heeft verwoord, uw instemming heeft: 1 = absoluut mee oneens en 10 = volledig en onvoorwaardelijk mee eens. Wanneer uw score 7 of lager is, dan graag bij de vervolgvraag kort toelichten welke reserves u heeft en waarom. Per thema wordt de vindplaats in zowel de verkorte als de uitgebreide uitgave weergegeven. I.
Over de kennis van God, uit zowel de natuur als de Heilige Schrift. (Resler hs. 1 en ‘uitgebreid’ hs. I)
1. Vr. In hoeverre stemt u in met de twee genoemde bronnen van Godskennis, namelijk de Heilige Schift én de natuur? Bijzondere aandacht voor de natuur. Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... II.
Eigenschappen van God, met name Zijn ‘onveranderlijkheid’. (Resler hs. 2 en ‘uitgebreid’ hs. III-III)
2. Vr. In hoeverre stemt u in met de onderscheiding in ‘mededeelbare’ en ‘onmededeelbare’ eigenschappen van God? Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... 3. Vr. In hoeverre stemt u in met de genoemde ‘onmededeelbare’ eigenschappen? Bijzondere aandacht voor de onveranderlijkheid. Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ...........................................................................................................................................
38
III. Dubbele predestinatie. (Resler hs. 3 en ‘uitgebreid hs. IV) 4. Vr. In hoeverre stemt u in met de genoemde twee delen van de predestinatie, namelijk de verkiezing en de verwerping? Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... IV. Voorzienigheid. (Resler hs. 4 en ‘uitgebreid’ hs. VII) 5. Vr. In hoeverre stemt u in met de genoemde drie daden van Gods voorzienigheid, namelijk onderhouding (conservatio), medewerking (concursus) en regering (gubernatio)? Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... V. Christus, Zijn drie ambten. (Resler hs. 7 en ‘uitgebreid’ hs. XII-II/III) 6. Vr. In hoeverre stemt u in met wat wordt gezegd over de naam Christus én de drie ambten daarbij? Antw. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Toelichting (bij score 7 of lager): ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... ........................................................................................................................................... Ruimte voor eventuele opmerkingen over deel B van de vragenlijst. .………………………………………………………………………………………………….. .………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………... ……………………………………………………………………………………………...…… .…………………………………………………………………………………………………..
39
Bijlage 1 – Leerboekje Hellenbroek (verkort door Ph. J. Resler)
40
41
42
43
44
Bijlage 2 – Leerboekje Hellenbroek (relevante delen uit ‘uitgebreid’)
45
46
47
48
49
50