Update juni 2014
ABC van het FTK Agnes Joseph
Verder gaan.
Zomer update: FTK in grote lijnen bekend Het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (FTK) wordt aangepast. Op 25 juni 2014 stuurde staatssecretaris Klijnsma het wetsvoorstel voor het nieuwe FTK naar de Tweede Kamer. Nu zijn de grote lijnen van het nieuwe FTK bekend. Al blijft het een wetsvoorstel en is het nog niet definitief. Ook wachten we nog op de lagere regelgeving. Dit paper is een zomer-update van onze uitgave ‘ABC van het FTK’ van eind 2013. Bent u betrokken bij pensioenfondsen, en wilt u meer inzicht krijgen in zaken rond het nieuwe toezicht? Dan is dit paper voor u.
Nu het wetsvoorstel FTK bekend is, is een grote stap gezet. Er is meer duidelijkheid over de eisen aan premies, herstelplannen, toekomstbestendige indexatie en de haalbaarheidstoets. Pensioen fondsen hebben daarmee voldoende informatie voor een oriëntatie op de invulling van de regeling en het toekomstig beleid. Er ligt ook een voorstel voor de invoering van het nieuwe FTK in 2015. Nieuw ten opzichte van eind 2013 is de verkenning die de staatssecretaris is gestart om het wettelijk kader voor beschikbare premieregelingen aan te passen.
Aan de hand van de volgende leeswijzer weet u wat voor u interessant is:
Deze tekst is belangrijk om de hoofdlijnen te kunnen volgen.
Onzekerheid, details zijn nog niet bekend
Achtergrond informatie
Technische achtergrondinformatie
De indeling van de tekst is als volgt: 1. Marktwaardering 2. Risicogebaseerde financiële eisen 3. Invoering nieuwe FTK 4. Doorontwikkeling beschikbare premieregelingen 5. Tot slot
Inleiding
Het financieel toetsingskader (FTK) is het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het huidige FTK is ingevoerd in 2007. Het nieuwe FTK wordt volgens de huidige voorstellen van kracht in 2015. Het FTK is opgebouwd rond de principes van • Marktwaardering: de manier waarop de beleggingen en verplichtingen van een pensioenfonds moeten worden gewaardeerd is voor geschreven • Risico-gebaseerde financiële eisen: een pensioenfonds neemt beleggingsrisico; meer risico brengt strengere eisen met zich mee.
De Tweede Kamer nu als eerste aan zet De Tweede Kamer behandelt het wetsvoorstel. Maar de tijd voor het zomerreces, dat op 4 juli begint, is kort. De Tweede Kamer rondt de behandeling van het wetsvoorstel pas na het zomerreces af. Als de Tweede Kamer eenmaal akkoord is, moet het wetsvoorstel nog naar de Eerste Kamer. Terwijl het parlement zich over het wetsvoorstel buigt, wordt naar verwachting de lagere regelgeving verder uitgewerkt. Om definitieve besluiten te kunnen nemen over uw pensioenregeling en over het beleid van uw fonds heeft u ook duidelijkheid nodig over de lagere regelgeving.
1. Marktwaardering
Een pensioenfonds moet in de toekomst uitkeringen verzorgen (de verplichtingen) en beheert hiertoe een vermogen. De vraag is hoeveel vermogen nu nodig is om alle verplichtingen in de toekomst te kunnen voldoen. Hiervoor wordt binnen het FTK gekeken naar de waarde van het vermogen ten opzichte van de waarde van de verplichtingen. Dit levert de dekkingsgraad van het pensioenfonds. De waardering van beleggingen én verplichtingen vindt plaats op basis van gegevens uit de financiële markt. Men spreekt daarom ook wel van ‘marktwaardering’. Voor beleggingen zijn de marktprijzen veelal direct voorhanden. De waarde, of de prijs van de toekomstige uitkeringen is echter niet bekend op de financiële markt. Pensioenen worden doorgaans immers niet als product verhandeld. Daarom schrijft het FTK rekenregels voor om de waarde van de verplichtingen te bepalen. Volgens de rekenregels zijn de toekomstige uitkeringen risicovrij. Daarom moeten uitkeringen contant gemaakt worden met een risicovrije rente.
Dekkingsgraad
Premie
De actuele dekkingsgraad bereken je in het nieuwe FTK door de waarde van het vermogen te delen door de waarde van de verplichtingen contant gemaakt met de actuele risicovrije rentetermijnstructuur.
De premie moet minimaal de kosten dekken van het nieuw op te bouwen pensioen dat hier tegenover staat. Met andere woorden: de premie moet kostendekkend zijn. Net als bij de berekening van de actuele dekkingsgraad wordt het nieuw op te bouwen pensioen gewaardeerd op basis van de actuele risicovrije marktrente. Dit betreft de zuivere kostendekkende premie.
De risicovrije rentetermijnstructuur wordt gebaseerd op actuele marktrentes voor looptijden tot 20 jaar en groeit daarna richting de Ultimate Forward Rate (UFR). Het niveau van de UFR is afhankelijk van gerealiseerde forward rentes in de voorgaande 10 jaar, en is in juni 2014 circa 3,6%. De actuele dekkingsgraad kan sterk fluctueren met de dagkoersen op de financiële markten. Daarom introduceert het FTK naast de actuele dekkingsgraad ook een andere (meer stabiele) dekkingsgraad, de beleidsdekkingsgraad. De financiële positie van het pensioenfonds wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad is het 12-maands voortschrijdende gemiddelde van de actuele dekkingsgraad.
Een nadeel van de zuivere kostendekkende premie is dat deze afhankelijk is van dagkoersen op de financiële markten. Daarmee is deze premie zeer onstabiel. De premiesystematiek in het nieuwe FTK zoekt naar de juiste balans tussen kostendekkend en stabiliteit. Een pensioenfonds mag de premie dempen op basis van een voortschrijdend 10-jaars gemiddelde rente of op basis van een verwacht rendement. Aan het rekenen met verwacht rendement is een aantal voorwaarden verbonden. Zo moeten pensioenfondsen de indexatie in de premie meefinancieren. De huidige eis dat de premie moet bijdragen aan herstel vervalt.
1. Marktwaardering
De randvoorwaarden verbonden aan het hanteren van een verwacht rendement voor premiedemping zijn de volgende. Ten eerste is er sprake van een opslag voor financiering van indexatie. Is deze opslag lager dan de solvabiliteits opslag, dan geldt de solvabiliteitsopslag1. Ten tweede moet het effect van een stijging van de levens verwachting op bestaande opbouw, in het geval de dekkingsgraad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad, worden opgevangen door een beperking op indexaties. Het verwacht rendement mag voor een periode van maximaal 5 jaar worden vastgezet. Premiekortingen kunnen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden. Het pensioenfonds beschikt ten minste over het vereist eigen vermogen. Het pensioenfonds heeft de voorwaardelijke toe slagen over de afgelopen 10 jaar verleend en dat is ook in de toekomst mogelijk. Een korting op de pensioenen in de afgelopen 10 jaar is gecompenseerd.
1
et kan zijn dat een fonds slechts een deel van de H loon- of prijsontwikkeling als indexatie wordt nagestreefd. Hoe om te gaan met deze gedeeltelijke indexatieambities wordt nog nader uitgewerkt.
Ultimate Forward Rate (UFR) Een pensioenfonds waardeert de pensioenverplichtingen op basis van een door De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerde rente. Dit is de zogenaamde rentetermijn structuur. De rente voor de eerste 20 jaar wordt afgeleid van de (swap)rente op AAA-staats leningen. Voor looptijden langer dan 20 jaar (first smoothing point of ook wel last liquid point genoemd) beweegt de rente geleidelijk naar de Ultimate Forward Rate (UFR). De UFR wordt bepaald door het gemiddelde van de 20-jaars forward rente in de voorliggende 120 maanden. De methodiek staat beschreven in het Advies van de Commissie UFR van 11 oktober 2013. Commissie Parameters Verwachte portefeuillerendementen en de verwachte inflatieontwikkeling spelen een belangrijke rol in het FTK. Bijvoorbeeld bij het vaststellen van de premie op basis van een verwacht rendement. En bij het opstellen van herstelplannen. Een pensioenfonds moet daarbij binnen bepaalde grenzen blijven. De grenzen worden geadviseerd door de
Commissie Parameters. De parameters worden periodiek herijkt en in 2014 is er een nieuw advies gekomen dat gelijktijdig met het nieuwe FTK in werking treedt. Zie ook het Advies van de Commissie Parameters van 21 maart 2014. Nieuw is dat het wetsvoorstel FTK een uniforme set met (stochastische) economische scenario’s voorschrijft. Deze scenario’s worden gebruikt in de haalbaarheidstoets. Daarnaast wordt in de wet geregeld dat iedere 5 jaar een nieuw advies wordt gevraagd. In de huidige wettelijke regeling is dat iedere 3 jaar. Sinds 2014 bestaat de commissie die adviseert over de parameters uitsluitend uit onafhankelijke deskundigen. Daarvoor zaten ook de sociale partners in de commissie.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Vereiste dekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad moet ten minste het niveau hebben van de vereiste dekkingsgraad. De regels schrijven voor dat een pensioenfonds een buffer moet vormen ter dekking van risico’s die het fonds loopt. Het niveau van de vereiste dekkingsgraad is risicogebaseerd. Dat wil zeggen dat de vereiste dekkingsgraad toeneemt met de mate waarin het fonds blootstaat aan risico’s. De vereiste dekkingsgraad wordt aangepast. De algemene vuistregel is dat de vereiste dekkingsgraad met 5%-punt stijgt. Deze verhoging staat los van de huidige besluiten rond het nieuwe FTK en is al 2011 aangekondigd. Zie ook ‘Uitwerking herziening berekeningssystematiek vereist eigen vermogen’ van juni 2011. De beleidsdekkingsgraad mag niet langer dan 5 jaar achtereen onder de minimaal vereiste dekkingsgraad (‘105%’) blijven. Een pensioenfonds moet in het crisisplan beschrijven hoe het omgaat met zo’n situatie van langdurige onderdekking. Mogelijkheden zijn een directe
eenmalige bijstorting door de werkgever of een nominale korting. Een nominale korting mag daarbij gespreid worden over maximaal 10 jaar, maar wordt wel onvoorwaardelijk in de boeken verwerkt, zodat de actuele dekkingsgraad direct herstelt tot de minimaal vereiste dekkingsgraad. Deze eis vloeit voort uit de Europese pensioenrichtlijn, de IORP directive.
Herstelplan Als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad ligt, is er sprake van een tekortsituatie. In een tekortsituatie maakt het fonds een herstelplan. Binnen een maximale hersteltermijn van 10 jaar moet een fonds uit het tekort zijn. Het fonds treft maatregelen om uit de situatie te komen. In het herstelplan staat een doorrekening van de gemaakte afspraken. De berekening laat zien of het met deze maatregelen naar verwachting lukt om binnen de maximale hersteltermijn uit het tekort te komen. Een fonds realiseert herstel door verwachte overrendementen. Een fonds kan de verwachte overrendementen eventueel aanvullen met extra
premies en een inperking van de verleende indexatie. Als laatste redmiddel kan een fonds de nominale aanspraken en uitkeringen korten. Fondsen mogen de aangekondigde maatregelen, zoals een indexatiebeperking of een pensioen korting, spreiden over maximaal 10 jaar. Maatregelen worden gespreid maar direct genomen. Het uitstellen van maatregelen is niet toegestaan. Een fonds mag er wel voor kiezen om in het begin zwaardere maatregelen in te zetten om zo herstel te versnellen. Indien er een jaar later nog steeds sprake is van een tekort, dan wordt opnieuw een herstelplan gemaakt van 10 jaar.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
DNB gaat aan de slag met nieuwe VEV systematiek Er komt een nieuwe berekeningswijze voor het Vereist Eigen Vermogen (VEV). DNB pakt de opzet van de nieuwe berekeningssystematiek van het VEV naar verwachting weer op nu het wetsvoorstel er is. Tot er nieuws is van DNB, baseren we de berekeningen van het nieuwe VEV op de ‘Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen’ van juni 2011. Fonds mag ook sneller maatregelen nemen Als er een tekortsituatie is maakt het fonds een herstelplan. Het fonds mag maatregelen spreiden over een periode van 10 jaar. Dit is de maximale spreidingsperiode. Een fonds mag er ook voor kiezen maatregelen sneller te nemen. Zo kan een vergrijzend fonds een kortere spreidingsperiode kiezen met als doel evenwichtigere generatie- effecten. Wel moeten fondsen een bestendige lijn volgen ten aanzien van de duur van de spreidingsperiode. Overigens kan DNB een pensioenfonds ook dwingen tot een kortere spreidingperiode.
Nominale kortingen kunnen in het nieuwe FTK plaatsvinden bij een beleidsdekkingsgraad die hoger is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. De huidige toeslagenmatrix komt te vervallen Het Levensverwachtings Aanpassings Mechanisme (LAM) is verdwenen In eerdere voorstellen stond een Aanpassingsmechanisme Financiële Schokken (AFS) en een LAM. Dit waren mechanismen om de gevolgen van financiële schokken en schokken in de levensverwachting te spreiden over maximaal 10 jaar. Deze termen komen niet meer voor in het wetsvoorstel FTK. Aanpassingen in de levens verwachting en financiële schokken lopen mee in de herstelplansystematiek. Een uitzondering wordt gemaakt voor het geval het pensioenfonds premiedemping op basis van een verwacht rendement hanteert. Als de dekkingsgraad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad, dan moet het
effect van een stijging van de levensverwachting geheel worden opgevangen door een beperking op indexaties.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Toekomstbestendig indexeren Het wetsvoorstel FTK stelt nieuwe regels voor indexatie. Een pensioenfonds mag niet indexeren bij een dekkingsgraad onder de 110%2. Een pensioenfonds mag pas volledig indexeren als het fonds naar verwachting ook in de toekomst volledig kan indexeren. Inhaalindexaties zijn toegestaan indien de dekkings graad hoger is dan de vereiste dekkingsgraad en hoger is dan het dekkingsgraadniveau waarbij volledige indexatie kan worden toegekend. Het niveau van de dekkingsgraad waarbij het fonds volledig kan indexeren wordt bepaald door te berekenen bij welke buffer (boven de 110%) het fonds in staat is om daaruit de geambieerde indexaties nu en in de toekomst volledig toe te kennen. De waarde van de toekomstige indexaties wordt berekend aan de hand van het verwacht
2
nvoorwaardelijke indexatie en indexatie vanuit de premie O is wel toegestaan.
Voorrangsregel rendement op beursgenoteerde aandelen. Het idee hierachter is dat de buffer bestemd is voor voorwaardelijke indexaties. Daarom kan de buffer risicovol worden gewaardeerd. Als de buffer gelijk is aan de waarde van toekomstige indexaties, dan kan het fonds volledig indexeren. Voor inhaalindexatie geldt dat deze mag plaatsvinden als de dekkingsgraad hoger is dan het niveau waarbij men volledig kan indexeren en ook hoger is dan de vereiste dekkingsgraad. Maximaal 1/10e van het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad en de beschreven ondergrens voor inhaalindexatie mag worden aangewend voor inhaalindexatie. Deze eisen zijn gestoeld op evenwichtige belangenafweging. Snel indexeren is gunstig voor de koopkracht van oudere generaties, maar kan ongunstig uitpakken voor de pensioenen van jongere generaties.
Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan de vereiste dekkingsgraad, dan moet het pensioenfonds aan twee eisen voldoen. De eerste eis is dat het fonds in maximaal 10 jaar moet herstellen naar het vereist eigen vermogen. Daarvoor maakt het fonds een herstelplan. De tweede eis is dat een eventuele indexatie voldoet aan de eis van toekomstbestendige indexatie. De zwaarste van de twee eisen is leidend.
Crisisplan Een pensioenfonds moet een financieel crisisplan opnemen in de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). In het crisisplan staat welke aanpak gekozen wordt in het geval van tegenslagen. Hiermee beschrijft het crisisplan eigenlijk een vooraf bepaald herstelplan. Ook staan in het crisisplan de maatregelen die ingezet worden als het pensioenfonds 5 jaar achtereen te maken krijgt met een beleidsdekkingsgraad die lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Haalbaarheidstoets De haalbaarheidstoets is een stochastische (ALM) analyse van de toekomstige verwachte financiële ontwikkeling van het fonds. Het laat zien of het fonds naar verwachting ook op lange termijn de ambities kan waarmaken. In de haalbaarheids toets wordt het verwachte pensioenresultaat voor de deelnemers berekend. Ook wordt er gekeken naar het pensioenresultaat in slecht weer scenario’s. De haalbaarheidstoets kent een vloerregel: het pensioenresultaat mag (op fondsniveau) in een slecht weer scenario niet te veel afwijken van het te verwachten pensioenresultaat in het basisscenario. Het pensioenfonds bepaalt de hoogte van de ‘vloer’. Er is dus geen sprake van een wettelijke ondergrens. Wel zijn er communicatieverplichtingen. Een fonds moet aan de deelnemers en aan het verantwoordings orgaan uitleggen waarom het voor een bepaalde ondergrens kiest. En ook de situatie moeten uitleggen als de grenzen overschreden worden. Het fonds moet de haalbaarheidstoets jaarlijks uitvoeren.
De economische veronderstellingen bij de haalbaarheidstoets, worden waarschijnlijk gebaseerd op het advies van de Commissie Parameters. Naar verwachting publiceert DNB deze veronderstellingen dan op haar website. De definitie van pensioenresultaat zal uitgewerkt worden in de lagere regelgeving. Het pensioenresultaat wordt waarschijnlijk een maat die vergelijkbaar is met koopkracht. Dat wil zeggen ((1+cumulatieve gegeven toeslagen)/(1+cumulatieve prijsinflatie)). Als er onderscheid wordt gemaakt tussen actieven / niet actieven in het indexatiebeleid, is er in dat geval zowel een pensioenresultaat voor actieven als een pensioenresultaat voor niet- actieven.
2. Risico-gebaseerde financiële eisen
Prudent person principle Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen wordt gereguleerd via een prudent person-norm. Pensioenfondsen worden geacht ‘prudent’ te beleggen. Deze regel is ‘principle based’. Dat betekent dat een aantal basisprincipes wordt voorgeschreven.
De continuïteitsanalyse en consistentietoets komen in het nieuwe FTK te vervallen. De haalbaarheidstoets is de basis voor communicatie naar deelnemers. De haalbaarheidstoets vindt plaats op fonds niveau. Op termijn worden de resultaten uit de haalbaarheidstoets mogelijk ook gebruikt voor communicatie op individuele basis naar deel nemers.
3. Invoering nieuwe FTK
De wetgeving van het nieuwe financieel toetsingskader voor pensioenfondsen treedt in werking per 1 januari 2015. Per die datum moeten fondsen deze regels naleven. Staatssecretaris Klijnsma maakt een uitzondering voor het premie- en indexatiebeleid voor 2015. Daarnaast krijgen pensioenfondsen die onder de nieuwe regels te maken hebben met een reservetekort tot 1 juli 2015 de tijd om een herstelplan in te dienen. Nu lopende herstelplannen komen daarmee te vervallen.
Premie- en indexatiebeleid 2015
Lopende herstelplannen vervallen
De meeste pensioenfondsen beslissen in het najaar over de premie en de hoogte van de indexatie voor het volgende jaar. Het wetsvoorstel wordt per 1 januari 2015 van kracht. De fondsen die in het najaar hun premie en indexatie voor 2015 vaststellen, mogen nog uitgaan van de huidige wetgeving. Het fonds hoeft dan ook de nieuwe parameters, de nieuwe Ultimate Forward Rate (UFR) en de nieuwe systematiek voor het Vereist Eigen Vermogen (VEV) niet mee te nemen.
Het eerste indieningsmoment van een herstelplan is 1 juli 2015. De dekkingsgraad van 1 januari 2015 is bepalend of er een tekort is. Reeds lopende herstelplannen komen te vervallen.
Stelt het fonds het premie- en indexatiebeleid voor 2015 pas in het jaar 2015 vast, dan moet het pensioenfonds wel rekening houden met de nieuwe regels.
In verband van de aanscherping van de systematiek voor het VEV krijgen pensioenfondsen bij het opstellen van een herstelplan in 2015 twee jaar extra de tijd voor herstel. Bij een herstelplan ingediend in 2016 krijgt men 1 jaar extra de tijd om terug te keren op het VEV. Vanaf 2017 geldt de reguliere hersteltermijn van maximaal 10 jaar voor herstelplannen.
Het bestuur moet het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten. In de adviesaanvraag geeft het een onderbouwing en een overzicht van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de verschillende generaties zal hebben.
Vanaf 1 juli 2015 gelden voor pensioenfondsen ook de eisen rondom de haalbaarheidstoets, het crisisplan en het prudent person principle.
Langere hersteltermijn voor plannen gemaakt in 2015 en 2016
De eis dat pensioenfondsen niet langer dan vijf jaar achtereen onder het minimaal vereist eigen vermogen mogen blijven gaat in per 1 januari 2015. De situatie dat een fonds langer dan 5 jaar in een dekkings tekort verkeert kan pas 5 jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving voorkomen.
4. Doorontwikkeling beschikbare premieregelingen Gelijktijdig met het wetsvoorstel FTK, stuurde de staatssecretaris ook een brief aan de Tweede Kamer over een verkenning om binnen het wettelijk kader voor beschikbare premieregelingen het collectief delen van risico’s mogelijk te maken.
Of beide? Daarnaast zijn er keuzes te maken over wie tot het collectief behoort. Gaat het bijvoorbeeld om alleen de gepensioneerden? Of gaan zowel gepensioneerden als ‘actieve’ deelnemers gezamen lijk risico’s delen?
heeft. En de marktwaarde van het eigendomsrecht van een individu mag niet worden beïnvloed door beslissingen van het fondsbestuur, een aanpassing van het beleggingsbeleid of een aanpassing van subjectieve parameters.
Huidige knelpunten
Bij collectieve risicodeling komen al snel subjectieve parameters en herverdelingsvraagstukken kijken. Als een collectief bijvoorbeeld het langlevenrisico deelt, maak je veronderstellingen over sterfte. De veronderstellingen kunnen specifiek zijn voor het collectief, denk bijvoorbeeld aan ervaringssterfte. Of landelijk geregeld worden zoals de overlevingstafels van het CBS of Actuarieel Genootschap. Een aanpassing van deze veronderstellingen leidt tot een aanpassing van het pensioenvermogen dan wel de pensioenaanspraken van de verschillende individuen binnen het collectief.
Oplossingsrichting flexibilisering uitkeringsfase
De huidige individuele beschikbare premieregelingen zien gedurende een lange periode af van rendementspotentieel dat ontstaat door het nemen van beleggingsrisico. Gedurende de uitkeringsfase wordt er geen beleggingsrisico meer genomen door de inkoop van een ‘gegarandeerd’ nominaal pensioen. En ook al geruime tijd voor de pensioendatum wordt het beleggingsrisico afgebouwd door middel van lifecycles. Dat is een groot nadeel. Een deelnemer levert hiermee als snel 15% in op zijn verwachte pensioenuitkering.
Oplossingsrichtingen collectieve risicodeling Collectieve risicodeling is een mogelijke oplossings richting om de huidige individuele premieovereenkomsten te verbeteren. Dat is binnen de huidige wetgeving niet mogelijk. Daarbij is het de vraag welke risico’s men collectief wil delen. Gaat het bijvoorbeeld om beleggingsrisico’s? Om langlevenrisico’s?
Discussies over solidariteit en herverdeling liggen dus op de loer. Daarom heeft de staatssecretaris enkele randvoorwaarden gesteld. Zo moet er in een premieovereenkomst met collectieve risicodeling sprake zijn van heldere individuele eigendoms rechten. Er mag geen systematische herverdeling tussen (groepen van) deelnemers optreden waarbij vooraf duidelijk is wie er voordeel of nadeel van
Het doel van de verkenning om het wettelijk kader voor beschikbare premieregelingen aan te passen, is het vergroten van de kans op een adequate inkomensvervanging tegen een acceptabel risico. Deze doelstelling kan een individu mogelijk ook bereiken zonder collectieve risicodeling. Door op individueel niveau door te beleggen na de pensioen datum. Dat is nu niet mogelijk. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft naar aanleiding van de Motie Lodders (eind 2013), opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden voor flexibilisering van de uitkeringsfase. De uitwerkingen van de genoemde onderzoeken volgen in september.
4. Doorontwikkeling beschikbare premieregelingen
Fundamentele discussie SZW startte afgelopen jaar ook een brede maatschappelijke dialoog over de toekomst van ons pensioenstelsel. Dit staat los van het wetsvoorstel FTK. In april 2014 is er voor de nationale pensioendialoog een adviesaanvraag bij de SER ingediend. Onderwerpen zijn onder andere collectiviteit, keuzevrijheid en maatwerk, herverdeling en/of risicodeling, en de combinatie van pensioen wonen en zorg. Het advies wordt verwacht in december 2014.
5. Tot slot
Dit paper geeft een overzicht van de stand van zaken over het wetsvoorstel FTK. Het wetsvoorstel brengt enkele nieuwe elementen in, maar de bescherming van nominale pensioenen blijft het uitgangspunt. De contracten worden completer en de dekkingsgraad stabieler, maar het is bijvoorbeeld de vraag of met het nieuwe FTK de beleggings spagaat is opgelost. Pensioenfondsen en hun adviseurs kunnen nu in ieder geval aan de slag deze zomer. En ondertussen wachten we op de definitieve besluiten en de lagere regelgeving.