VOORWOORD Van januari tot juni 2009 liep in Antwerpen het vormingsproject Dar Es Salaam: zes open dialoog-avonden over moslims in Vlaanderen en Antwerpen. Dit project kwam er in navolging van een gelijknamige vormingsreeks in Mechelen. Dar Es Salaam was het resultaat van een breed samenwerkingsverband tussen vzw Motief, Vormingplus Antwerpen, ACW Antwerpen, Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging, Antwerps Minderhedencentrum De 8, Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad, Internationaal Comité, Federatie van Marokkaanse Verenigingen, Unie van Turkse Verenigingen en Kerkwerk Multicultureel Samenleven. Het project kreeg financiële ondersteuning van de Stad Antwerpen (dienst Sociale Cohesie, Samenleven in diversiteit, sociale zaken). De naam Dar Es Salaam betekent Huis van de Vrede en verwijst naar de bedoeling van de organisatoren om Antwerpse moslims en niet-moslims samen te brengen en op een respectvolle manier met elkaar te laten dialogeren over islam. In het Huis van de Vrede moet iedereen zich thuis voelen, zodat een diepgaand gesprek mogelijk is en ook heikele thema’s aangekaart kunnen worden. Het is een huis waarin we verschillende stemmen wilden laten klinken, zonder dat ze tot een consensus moesten komen. Elke avond werd een ander thema behandeld. We begonnen met een terugblik op de geschiedenis van de Antwerpse moslims en de islam: de eerste avond gingen we op zoek naar de roots van de Antwerpse moslimbevolking, de tweede avond maakten we kennis met de strekkingen en stromingen binnen de islam. Daarna volgden drie brandend actuele thema’s: de manier waarop Vlaamse moslima’s kijken naar vrouw-zijn en relaties, de problemen van allochtone moslimjongeren en de verborgen agenda van het hoofddoekendebat. We eindigden met een vooruitblik op de toekomst van de islam in Vlaanderen. Elke avond begon met een inleiding door een deskundige gastspreker. Nadien besprak een Antwerpse moslim dit verhaal vanuit zijn/haar eigen ervaring en formuleerde een 2
aantal kritische bedenkingen. Tijdens een derde deel konden deelnemers uit het publiek vragen stellen en met de sprekers en elkaar in dialoog gaan. In deze brochure vindt u de verslagen van de zes open dialoog-avonden. De verslagen werden genomen en verwerkt door medewerkers van Vormingplus Antwerpen en vzw Motief. Zij vormen een weergave van wat inleidende sprekers en deelnemers die avond verteld hebben. Dat betekent ook dat de visie die in de verslagen naar voren komt, niet per se samenvalt met de visie van de organisatoren van Dar es Salaam, of met die van de samenstellers van deze brochure. Elk verslag is als volgt opgebouwd. Eerst vindt u een korte inleiding van het thema en de beide sprekers. Daarna volgt het verslag van wat de inleiders hebben verteld: eerst het verhaal van een deskundige gastspreker en dan het praktijkverhaal van een Antwerpse moslim. De vragen en reacties uit het publiek zitten mee in dit verslag verwerkt. Aan het einde van elk verslag staan ook de vragen en reacties die op de open dialoog-avond wegens tijdsgebrek niet konden behandeld worden. Deze vragen geven aan dat de dialoog na deze zes avonden nog lang niet gedaan is, dat er nog heel wat stof is voor verder gesprek…
3
MOSLIMS IN ANTWERPEN
Jan Hertogen, Selamet Belkiran, Elke Vandeperre
Op de eerste dialoogavond over moslims in Vlaanderen en Antwerpen focussen we op de Antwerpse situatie: hoeveel moslims leven er in Antwerpen? Waar liggen hun roots? Hoe zijn ze hier georganiseerd? Jan Hertogen, socioloog verbonden aan de KULeuven, zal ons van het nodige cijfermateriaal voorzien. Selamet Belkiran, coördinator van de Unie van Turkse Verenigingen, vult dit aan met een aantal elementen uit de migratiegeschiedenis van de Vlaamse moslims en hun zoektocht naar structuur en organisatie Omdat in het begin nog niet helemaal duidelijk was dat de verslagen van de avonden gepubliceerd zouden worden, is het verslag van deze eerste avond nogal beknopt. We hopen dit enigszins te compenseren door te verwijzen naar de website www.npdata.be/BuG/100. De inleiding van Jan Hertogen en al het cijfermateriaal dat hij gebruikt, zijn er terug te vinden onder BuGbericht nr. 111. De onbehandelde 4
vragen van deze avond werden jammer genoeg niet bijgehouden. Vandaar dat zij in het verslag ontbreken.
ENKELE CIJFERS Volgens Hertogen zal tegen 2020 iets minder dan een kwart van de Antwerpse bevolking uit moslims bestaan. Dat betekent een overduidelijke toename van het aantal moslims, dat nu op een twaalf procent geschat wordt. Prognoses wijzen uit dat de zorgverlening in rusthuizen en ziekenhuizen in de komende twintig jaar grotendeels door moslims zal worden opgenomen. Hertogen is ervan overtuigd dat dit een positieve dynamiek in onze samenleving zal teweegbrengen. Ook voorspelde hij dat Antwerpenaren zich over een decennium of twee aan een moslimburgemeester mogen verwachten, of op z’n minst aan een moslimschepen. Als we het op etnisch niveau bekijken, vormen Marokkanen en Turken de overgrote meerderheid. Zij maken samen ongeveer achtentachtig procent van de Antwerpse moslimbevolking uit. Daarvan zijn ongeveer zestig procent Marokkanen en vijfentwintig procent Turken. Van alle Marokkanen die in België wonen, wonen ongeveer veertien procent in Antwerpen. Moslims afkomstig uit Pakistan vormen de derde groep, op ruime afstand: zij maken bijna twee procent van de Antwerpse moslimbevolking uit. Daarnaast zijn er nog moslims afkomstig uit Tunesië, Algerije, Nederland, India, Bosnië, Israël, Frankrijk, Congo,… Zij vormen kleine groepen, maar zijn toch telkens met meer dan honderd personen aanwezig in de Antwerpse samenleving.
BETOELAGING EN ORGANISATIE VAN DE MOSLIMS Hertogen wil ook een licht werpen op de Belgische situatie met betrekking tot de betoelaging van de erkende levensbeschouwingen. De islam is sedert 1974 als godsdienst erkend in België. Toch wordt de
5
moslimgemeenschap nog steeds ondergesubsidieerd, ondanks de duidelijke wettelijke bepalingen. Hertogen berekende dat elke inwoner van België 17,4 euro bijdraagt voor de katholieke godsdienst en 0,6 euro voor de islamitische. Dat is negenentwintig keer minder. Nochtans kun je moeilijk stellen dat de islam 29 keer minder aanwezig is dan het katholicisme onder de Belgische bevolking. Volgens Hertogen kunnen we de migratie niet doen stoppen. Met de uitbreiding van de Europese Unie zullen veel mensen grenzen oversteken, op zoek naar werk, een beter leven of via zakelijke uitwisselingsprogramma’s. Indien we iemand niet erkennen in zijn religieuze identiteit, ontzeggen we die persoon volgens Hertogen een mensenrecht. We zullen dan verplicht zijn om een balans op te maken van de schade die we zelf hebben aangericht. Hertogen benadrukt dat de erkenning en (gelijke) materiële ondersteuning van godsdienst het begin is van alles. Daarzonder zijn integratie, gelijke behandeling in werk, onderwijs en sociale huisvesting onmogelijk. In het gesprek met het publiek komt ook de moslimexecutieve uitgebreid aan bod. De Belgische overheid verwacht namelijk dat de moslims – ondanks de grote onderlinge (culturele) diversiteit – zich organiseren in één vertegenwoordigend orgaan, naar het katholieke model. Deze norm verhindert een efficiënte werking. Een deelnemer geeft aan dat de overheid waarschijnlijk eerst een structuur verwachtte van de moslimgemeenschap om deze dan pas te financieren. Hertogen antwoordt hierop dat in de grondwet niet staat dat de levensbeschouwingen een structuur moeten hebben om gesubsidieerd te worden. Volgens hem is het een kwestie van politieke onwil om de ongelijke behandeling van de islam op te heffen. Het overlegmodel is in Vlaanderen immers overal ingebakken, behalve op het domein van de erkenning van de godsdienst. Bovendien vormen de bemoeienissen van de staat en de staatsveiligheid met de islam en de executieve een schending van de scheiding van kerk en staat.
6
BEDENKINGEN VANUIT DE PRAKTIJK: SELAMET BELKIRAN Selamet Belkiran benadrukte dat de moslimgemeenschappen niet als “minder belangrijk” beschouwd mogen worden, enkel en alleen omdat het minderheden zijn. Ook ging hij dieper in op de situatie van de moslims in Vlaanderen in de jaren zestig en zeventig. Turkse en Marokkaanse gastarbeiders kwamen toen naar België om te werken in de zware industrie. Na verloop van tijd rees bij hen de vraag hoe ze hier hun cultuur en religie konden vormgeven. Ze voelden zich onzeker en ook het stadsleven overrompelde de gastarbeiders, die vaak van het platteland afkomstig waren. Ze zochten naar een structuur om zich te verenigen en samen te bidden. Zo werden de eerste moskeeën gebouwd. De tweede en derde generaties van moslims hebben deze accommodatie geërfd en zijn daar zeer dankbaar voor. Een deelneemster gaf aan dat openheid heel belangrijk is. Diversiteit moet als verrijking en niet als bedreiging ervaren worden. Er is, zo vervolgde ze, veel meer dat ons bindt dan dat ons scheidt. Selamet Belkiran beaamde dit, maar zei ook te ervaren dat mensen soms de stap niet durven zetten om een moskee of andere vereniging te bezoeken, terwijl de openheid bij de moslimgemeenschap zeer sterk aanwezig is. Hij riep de mensen dan ook op tot dialoog, tot wederzijds respect en om elkaar te leren kennen.
7
GESCHIEDENIS VAN DE ISLAM
Nordine Taouil, John Nawas, Elke Vandeperre
De grote diversiteit binnen de islam vormt ook deze avond het uitgangspunt. Waar we vorige keer de etnische verschillen belichtten, concentreren we ons nu op de verschillende strekkingen en stromingen binnen de islam. De islam is bijna vijftien eeuwen oud en onderging heel wat evoluties. Welke zijn de belangrijkste evoluties? Welke strekkingen en stromingen groeiden er en hoe verhouden ze zich tegenover elkaar? Gastsprekers van deze avond zijn: John Nawas, professor arabistiek en islamkunde verbonden aan de KULeuven en Nordine Taouil, voorzitter van de Moslimraad.
DE ISLAMITISCHE WORTELS VAN EUROPA Heeft Europa een historische link met de islam? Dat is de vraag waar we volgens Nawas van moeten vertrekken. Deze vraag naar het verleden speelt ook in actuele debatten een 8
rol, bijvoorbeeld in de discussie over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Volgens Nawas heeft Europa wel degelijk een geschiedenis met de islam. Zo is de naam Gibraltar afkomstig van de Berberse krijgsheer Tarik ibn Zijad die in 711 na Christus met zijn troepen overstak vanuit Noord-Afrika. Gibraltar is afgeleid van het Arabisch Djebel Tarik (berg van Tarik) waarna het via verbastering ‘Gibraltar’ werd. Ruim 700 jaar (tot 1492) waren moslims aanwezig in Europa, voornamelijk in Andalusië. Het verhaal van Andalusië begint in de achtste eeuw wanneer het koninkrijk al-Andalus wordt gesticht. Andalusië zou gedurende bijna acht eeuwen het beste van moslims, joden en christenen verenigen. De beschaving die de islamitische Moren meebrachten, stond ver boven de toen aanwezige beschaving. De Moorse invloed op Spanje en op de rest van Europa was dan ook enorm, onder meer op het terrein van de wiskunde, de geneeskunde, de filosofie en de architectuur. Getuige daarvan is dat de priesters klaagden dat de jonge christenen te veel Arabisch kenden en dat het Latijn van de gelovigen achteruit ging. Europa kreeg toegang tot het denken van Aristoteles dankzij de Arabische vertalingen. De Arabieren waren in die tijd zeer vernieuwend en wetenschappelijk vooruitstrevend. De intellectuele opleving van het Latijnse Westen is voor een groot deel te danken aan de islamitische wereld. Het is dan ook vreemd dat het Westen vandaag vaak enkel over haar joodschristelijke traditie spreekt. In het hedendaagse Europa wordt de islam vaak gezien als een bedreiging voor de pluriforme maatschappij, maar wat velen niet beseffen is dat de Arabisch-islamitische beschaving een verregaande invloed heeft gehad op onze huidige Europese samenleving. De eerste christenen werden vervolgd door de Romeinse keizers. Gedurende de eerste drie eeuwen was het christendom een verboden doctrine. Na deze periode werd het christendom staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk. Het christendom nam heel wat elementen uit de staatsvorm over, wat zich bijvoorbeeld uitte in een hiërarchische 9
structuur van paus, kardinalen, bisschoppen, priesters,… Er was de paus die als vertegenwoordiger van God op aarde, namens de kerkgemeenschap, kon spreken. Historisch gezien heeft het christendom een evolutie doorgemaakt van underdog naar invloedrijke godsdienst. De islam heeft volgens Nawas een heel andere ontwikkeling gekend. De profeet Mohammed (vzmh) 1 slaagde erin om het Arabische schiereiland te verenigen onder één ideologie. Daarom kunnen we stellen dat de islam geboren is vanuit een zekere machtspositie, terwijl het christendom na een fase van vervolging werd geïncorporeerd in de staat. Daardoor werden binnen de hiërarchische structuur van het christendom ook meteen vertegenwoordigers en gesprekspartners van de overheid aangesteld. De islam werkt(e) niet met hiërarchie. We zien dat de islam dit tot op vandaag als een probleem ervaart in Europa: WestEuropese regeringen eisen gesprekspartners of vertegenwoordigers van de erkende religies om mee te overleggen. Zo werd ook de moslimexecutieve in België geboetseerd naar het voorbeeld van het katholieke overlegorgaan met de overheid. In tegenstelling tot het christendom, is de islam zwakker geworden met de tijd. Dat heeft volgens Nawas onder andere met de bezetting door het Westen te maken. Heel wat Arabische landen worden vandaag bezet: Irak, Afghanistan, Palestina. Vanuit Arabisch islamitisch perspectief herinneren de huidige bezettingen aan de koloniale periode. Ter vergelijking: Het Westen kende vijf jaar bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog en de impact daarvan was enorm. Palestina is intussen reeds zestig jaar bezet. In de Tweede Wereldoorlog werden joden naar de gaskamers gebracht, dit kunnen en mogen we niet ontkennen. West-Europa houdt hieraan een trauma over. De internationale gemeenschap heeft om haar ‘schuld’ af te lossen een al te simpele en ondoordachte oplossing 1
Vzmh staat voor “Vrede zij met hem”. Moslims hebben de gewoonte dit na de naam van de profeet Mohammed te vermelden. Uit respect voor de moslimlezers nemen wij dit gebruik over. 10
gevonden: men heeft de joodse gemeenschap een land gegeven (Israël) dat reeds een volk toebehoorde, zonder daarbij duidelijke regels af te spreken. Niet Europa, maar wel de Palestijnen hebben volgens Nawas op die manier de rekening betaald. Nawas deelt de geschiedenis van de islam in drie periodes in: de vroeg klassieke periode, de middenperiode en de periode na 1500. De vroeg klassieke periode liep van 610 tot 1000. Ze begint met de openbaringen die de profeet (vzmh) gedurende veertig jaar kreeg. De openbaringen zijn voor moslims letterlijk “woord van God”, door de aartsengel Gabriel ingefluisterd. De profeet (vzmh) fungeerde als medium. De andere heilige boeken (Torah en Bijbel) werden door moslims beschouwd als door mensen gecorrumpeerd. Mohammed (vzmh) ageerde vooral tegen het veelgodendom. De islam is ontstaan als een absolute keuze voor monotheïsme. Geen god buiten deze God. De islam die vorm kreeg in deze tijd, werd jarenlang als standaard geïnterpreteerd. Tijdens de middenperiode (1100-1500) brokkelden de standaardversie van de islam en de politieke eenheid van de moslims geleidelijk af. Er ontstonden verschillende kleine dynastieën: kalifaten, emiraten,… Deze strekten zich uit van Spanje tot de grenzen van China: overal waren kleine moslimrijken verspreid. In de periode na 1500 was de islam verdeeld in drie grote wereldrijken. De belangrijkste groepen waren de Safaviden, de Osmanen (of Ottomanen) en de Kharijieten. Na de Iraanse revolutie brachten de Safaviden het sji’isme naar Iran. De Osmanen, de grootste groep, vespreidden het soennisme.
STREKKINGEN EN STROMINGEN De islam heeft geen hiërarchie omdat het geloof autonoom door gelovigen wordt gedragen. Gelovigen kunnen zelf kiezen welke strekking of stroming ze volgen. In het begin was er eenheid onder de gelovigen. Toen Mohammed
11
(vzmh) nog leefde kon men hem raad vragen. Na zijn dood ontstond er algauw discussie over wie hem als leider van de moslims kon opvolgen. Er werden kaliefen aangesteld. Dit zijn geen profeten, maar politieke leiders. De eerste vier kaliefen worden de “Grote Kaliefen” genoemd. De eerste was Abu Bakr, hij regeerde twee jaar. Daarna kwam Umar, die tien jaar regeerde en als groot staatsman erkend wordt. Onder hem werd het islamitische rijk uitgebouwd en kregen heel wat islamitische normen en waarden vorm. Umar werd opgevolgd door Uthman. Een aantal moslims vond echter dat Ali, die getrouwd was met de dochter van de profeet (vzmh), Umar moest opvolgen. Zij werden de sji’ieten genoemd. Zij waren van mening dat de leiders van de moslimgemeenschap moesten afstammen van de profeet Mohammed (vzmh). Vandaag vinden we het sji’isme vooral in Iran terug. De voorstanders van Uthman vonden Ali te fanatiek en verkozen gematigde figuren zoals de eerste twee kaliefen. De regering van Uthman ging echter snel ten onder aan vriendjespolitiek. Het volk en een deel van het leger verzetten zich tegen Uthman en uiteindelijk werd hij vermoord. Ali kwam voor de moeilijke taak om gerechtigheid te doen geschieden en de moordenaars te straffen. Toen hij echter weigerde om de schuldigen te doden –hij wou geen medemoslims doden– scheurden een aantal van zijn volgelingen zich af. Zij waren van oordeel dat Ali de wil van God niet gerespecteerd had door de moordenaars niet met de dood te straffen. Deze laatste groep worden de kharijieten genoemd. Sji’ieten en kharijieten zijn minderheden. Zij maken slechts tien procent van de moslims uit. De overige moslims zijn soennieten. Soenna staat voor “gewoonte, manier van doen”. Soennieten proberen het doen en laten van Mohammed (vzmh) na te volgen. Binnen het soennisme heb je nog verschillende rechtsscholen. Zo volgen Turkse moslims de Hanafitische school en Marokkaanse moslims de Malikitische school. Maar ook binnen de rechtscholen heb je verschillende stromingen. Dat komt omdat er in de islam geen echte 12
dogma’s zijn, slechts een zekere consensus binnen de verschillende fracties.
BEDENKINGEN VANUIT DE PRAKTIJK: NORDINE TAOUIL Volgens Nordine Taouil is de islam overal toepasbaar en in elk continent aanwezig. Maar anderzijds heeft de islam zijn weg niet gevonden in de Europese Unie omwille van de grote verschillen tussen etnische groepen en achtergronden. De situatie verschilt volgens hem van land tot land. In Groot-Brittanië bijvoorbeeld zijn de moslims er beter in geslaagd zich te organiseren dan in België. De Belgische werkelijkheid is erg complex. Zo waren er in 2005 verkiezingen voor de Belgische Moslimraad. Deze raad telt achtenzestig leden. Zeventien daarvan worden aangesteld om de Moslimexecutieve te vormen. Voor de verkiezingen van 2005 waren er meer dan tachtig duizend kandidaten. Het is erg moeilijk om die enorme diversiteit binnen één vertegenwoordigend orgaan te vatten. De algemene vergaderingen van de Moslimraad en de Executieve verlopen volgens Taouil erg democratisch. Elk lid kan er een inbreng doen. Leden van de Moslimraad en de Executieve behoren tot verschillende etnische groepen en islamitische stromingen. Volgens Taouil klopt het dat de meerderheid van de moslims in België de Malikitische school volgt. Toch mag niet vergeten worden dat de jongeren die hier zijn opgegroeid en weinig achtergrond hebben over de islam, vooral zelf hun weg zoeken via Internet. Deze zoektocht naar een passende islam moet volgens Taouil ondersteund worden. En dat gebeurt ook al. Zo is er in Ierland een Europees Fatwa Centrum opgericht. Dat bestaat uit een raad van hooggeleerden en imams die in Europa leven. De geleerden baseren zich op de bronnen van de islam en doen onderzoek naar religieuze problemen die in Europa ontstaan, bijvoorbeeld: hoe praktiseren we de islam, mag een islamitische vrouw met een christelijke man huwen, mag men een huis op krediet kopen,…
13
Ook de oprichting van imamscholen kan moslims in Europa helpen om hun eigen weg te vinden. Taouil vindt het noodzakelijk dat er imams komen die de jongeren en de maatschappij hier begrijpen. De moskeeën zijn tot vandaag erg etnisch of cultureel gegroepeerd. Taouil pleit er dan ook voor om de huidige panden te verkopen en naar het voorbeeld van Groot-Brittannië moderne moskeeën te bouwen die een dienstencentrum herbergen waar je als moslim alles kunt vinden: vrouwenorganisaties, mensenrechtenorganisaties, dokters tegen vriendelijke prijzen,… Dit zal de ontwikkeling en de organisatie van de moslimgemeenschap volgens hem alleen maar ten goede komen.
STOF VOOR VERDERE DISCUSSIE Het pleidooi van Taouil over islamitische dienstencentra lokte heel wat kritische bedenkingen uit: “Is het niet beter dat mensen proberen te integreren, in plaats van elk naar de eigen kerk of moskee te gaan?” “Wat is het verschil met het Eigen-Volk-Eerst-principe?” “Is dit wel nodig, de functioneert toch goed?”
Belgische
gezondheidszorg
“We probeerden de verzuiling te doorbreken, is het niet jammer dat we daar met dit voorstel opnieuw naar terugkeren?” “Als we de moslimjongeren en de Belgische bekeerde moslims beter willen informeren, moeten er dan ook geen Nederlandstalige moskeeën zijn?” “Is het niet mogelijk om verschillende godsdiensten samen onder te brengen in deze centra en dan mensen de keuze voor kerk of moskee te geven?” Er leefden ook nog heel wat vragen over de verhouding tussen moslims en niet-moslims: “Wat is de plaats van humanistische moraal (nl. dat goed en 14
kwaad niet door geloof in God bepaald worden) binnen de islamitische geschiedenis?” “Kan er iets meer verteld worden over de raakpunten tussen christenen en moslims? Er zal immers geen wereldvrede komen zonder godsdientsvrede.” “Mag een moslim huwen met een niet-moslim? Mag de nietmoslim dan zijn/haar godsdienst blijven belijden? Indien neen, waarom? Bestaat er een verschillende houding als het gaat over een jongen of meisje?” “Ik wil mij verdiepen in de islam. Vorig jaar in Marrakech werd me de toegang geweigerd tot de moskee. Waarom? Willen moslims geen pottenkijkers? Zij staan blijkbaar niet open voor andere mensen die geïnteresseerd zijn.” “Hoe zou er een betere verstandhouding kunnen komen tussen de moslims en niet-moslims? Welke maatregelen moeten er genomen worden?” Ook over de diversiteit tussen de moslims was het laatste woord duidelijk nog niet gezegd: “Welke zijn de belangrijkste ideologische stromingen onder moslims vandaag in Vlaanderen?” “Welke invloed heeft de hedendaagse politiek in de islamitische landen op de moslims in Vlaanderen?” “Wat is het mens- en maatschappijbeeld van de salafi? Hoe staan zij tegenover een Europese islam? En hoe is dat bij de soefis? En wat is hun belang?” “Wat is het verschil in standpunten tussen Europese en Saoedische imams? Welke zijn het meest dominant in Antwerpen?” “Brengt het grote aantal stromingen de moslimjongeren in Vlaanderen/Antwerpen niet in de war?” “Waarom is het zo delicaat binnen de moslimgemeenschap om over verschil te praten?” Het thema van de Europese islam, deed ook volgende vraag rijzen:
15
“Vreest u niet dat een Europese islam de culturele assimilatie van moslims in de hand zal werken, en zo ook de islam zelf zal veranderen? Zal het er niet toe leiden dat de islam minder zichtbaar wordt en onder invloed komt van de Europese politiek?”
16
VROUWEN EN RELATIES
Saida El Fekri, Sultan Balli
Op welke manieren beleven moslimvrouwen en –meisjes hun religie? Hoe beïnvloedt de islam hun ideeën over vrouw zijn en relaties? Dat zijn de twee vragen die op deze derde dialoog-avond centraal stonden. De inleiding wordt gegeven door Sultan Balli, psychotherapeute en actief bij Steunpunt Allochtone Meisjes en Vrouwen. Zij baseert haar verhaal op gegevens uit recent wetenschappelijk onderzoek, literatuur en haar eigen bevindingen als therapeute en vormingswerkster. Daarna krijgt Saida El Fekri het woord. Zij is projectcoördinator van het Steunpunt Relaties van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen.
EMANCIPATIE Sultan Balli begint met een korte inleiding over de emancipatie van moslima’s in onze samenleving. Volgens haar leven in het Westen twee beelden over allochtone 17
vrouwen: ofwel zijn ze onderdrukt en mogen ze zonder de toestemming van hun man of zoon het huis niet uit, ofwel zijn ze te geëmancipeerd en agressief. Hoe zit het nu in werkelijkheid met de emancipatie van de moslima’s? Balli onderscheidt drie emancipatiebewegingen onder de allochtone vrouwen: islamistische, seculiere en islamitische. De islamistische vrouwenbewegingen zien de islam als bron van emancipatie, maar blijven min of meer een hogere positie aan mannen toekennen. De seculiere vrouwenbewegingen hanteren geen religieus referentiekader en geloven niet dat religie en emancipatie samen kunnen gaan. Deze bewegingen worden door Dirk Verhofstadt “de derde feministische golf” genoemd. Ze ontstonden vooral in Iran en Irak in de jaren twintig. De islamitische vrouwenbewegingen vertrekken dan weer wel vanuit een religieus referentiekader: men tracht de vrouw te helpen in haar emancipatie door gebruik te maken van of te verwijzen naar de positie van vrouwen in Koran en Hadith (de overleveringen van de profeet). In tegenstelling tot de islamistische beweging, plaatsen zij mannen echter niet hoger dan vrouwen. Deze bewegingen trekken vooral hoogopgeleide vrouwen aan.
RELATIEVORMING Welke relatievormen bestaan er bij moslima’s in onze huidige samenleving? Traditioneel bekeken zijn dat er volgens Balli drie. Een eerste vorm is de uithuwelijking. Wat het meest voorkomt, is dat meisjes worden uitgehuwelijkt aan mannen uit het herkomstland, maar we mogen niet vergeten dat zowel meisjes als jongens uitgehuwelijkt worden. Deze praktijk komt volgens Balli vooral voor bij zeer traditioneel ingestelde gezinnen. Ouders beslissen over de toekomst van hun kinderen zonder hen toestemming te vragen. Deze praktijk wortelt in de traditie dat de opvoeding van kinderen door heel de gemeenschap gebeurt. De opvoeding stopt wanneer de kinderen trouwen. Een vijf à tien procent van de huwelijken binnen onze
18
islamitische gemeenschap gebeuren volgens Balli op die manier. Dat is volgens haar een te verwaarlozen groep. Zij ervaart dat jongeren nu meer inspraak eisen, ook via een religieus referentiekader. Toch zijn er nog steeds ouders die worstelen met opvoedingsonmacht: jongeren die de verkeerde kant op gaan, experimenteren met drugs, in de criminaliteit verzeild raken,… Ze hopen de problemen op te lossen door een huwelijk met een partner uit het herkomstland. Balli ziet dat meisjes en jongens op een andere manier aan een gedwongen uithuwelijking proberen te ontkomen: meisjes komen in opstand (en krijgen zo meer aandacht in de media), jongens proberen het huwelijk uit. Wanneer het tegenvalt, scheiden ze. Het taboe rond homoseksualtiet zorgt er soms ook voor dat zonen die zich als homo profileren uitgehuwelijkt worden. Deze groep komt volgens Balli wel in opstand tegen het gedwongen huwelijk met een meisje uit het herkomstland. De tweede relatievorm is het gearrangeerde huwelijk of koppelhuwelijk. De overgrote meerderheid van de moslims (tachtig procent) huwt volgens dit principe. De jongeren worden aan elkaar voorgesteld en krijgen de kans om elkaar te leren kennen en af te tasten of ze een toekomst samen zien zitten. Traditioneel is het de jongen die de hand van het meisje komt vragen. De gearrangeerde huwelijken zijn dus geen verplichte of gedwongen huwelijken. In tegenstelling tot de uithuwelijking, geven beide partijen aan dat het hun eigen keuze is of ze al dan niet in het huwelijk treden. Het verschil met het “Belgische” huwelijk zit volgens Balli in de vraag die de partners zich stellen wanneer ze gaan trouwen. Niet-moslims stellen zich de vraag waarom ze deze relatie willen aangaan, waarom ze willen huwen met het meisje in kwestie. Moslims stellen eerder de vraag: waarom niet? De derde relatievorm volgt de algemeen bekende regel: verliefd – verloofd – getrouwd. De partners leren zelf, op eigen houtje, iemand kennen, worden verliefd en stellen deze voor aan hun ouders. Een tien procent van de moslimgemeenschap treedt op deze manier in het huwelijk.
19
FACTOREN DIE DE RELATIEVORMING BEÏNVLOEDEN Gezinsstructuur De gezinsstructuur heeft volgens Balli een niet te verwaarlozen invloed op de relatievorming binnen de moslimgemeenschap in Vlaanderen. Bij het maken van de partnerkeuze wordt vaak een zekere psychologische druk van de familie ervaren. Men vertrekt immers nog steeds van een gezinsstructuur waar de “pater familias” het voor het zeggen heeft. Daarna komen achtereenvolgens moeder, kinderen en ten slotte de schoondochter. Vanuit die optiek is het logisch dat de schoonmoeder de vrouw voor haar zoon kiest: zij moet ook met haar samenleven. Deze vorm van gezinsstructuur vinden we terug in de landen rond de Middellandse Zee. Het is dus geen typisch islamitische structuur. Ook in Vlaanderen kenden we enkele decennia geleden deze gezinsstructuur, die ‘extended family’ wordt genoemd. De overgang naar kleinere gezinsstructuren, die alleen uit ouders en kinderen bestaan, nam in Vlaanderen honderd jaar in beslag. Men verwacht volgens Balli nu van moslims dat zij deze overgang op één generatie maken. Rolpatronen Uit onderzoek bleek dat de meerderheid van derde generatie jongeren nog steeds naar Marokko (vijftig à zestig procent) of Turkije (zestig à zeventig procent) gaan om te huwen. Dit wordt niet altijd opgelegd door de ouders, soms kiezen jongeren daar zelf voor. Zo ondervinden de meisjes volgens Balli problemen met het arbeidsethos van jongens in Vlaanderen. Ze vinden de Vlaamse moslimjongens te verwend: ze leven in luxe en hebben weinig tot geen verantwoordelijkheidsgevoel. De jongens in Marokko of Turkije vinden ze vaak geëmancipeerder, hoger geschoold, afkomstig van de stad,… Deze jongens komen in contact met de ‘moderne’ wereld via soaps, via schotelantennes,… dus het zijn zeker geen wereldvreemde geitenhoeders. Vlaamse moslimjongens zoeken volgens Balli vaak een meisje dat gedienstig is. Ze willen dat hun toekomstige vrouw haar plaats kent en een goede moeder zal zijn. Zo vreesden ook de ouders van Balli dat een geschoolde dochter geen huwelijkspartner zou vinden en wilden ze niet 20
dat ze zou werken. Religie Er zijn wel degelijk bi-religieuze huwelijken tussen moslims en niet-moslims. Dit komt meer voor bij de Marokkaanse gemeenschap dan bij de Turkse. De grote verschillen tussen de partners brengen volgens Balli echter vaak heel wat spanningen mee. Migratie Balli benadrukt dat een migratie zeer ingrijpend is: men laat zijn/haar hele geschiedenis en familie achter. Men moet zich inpassen in een nieuwe omgeving. Op zoek naar houvast in een onbekend land gaat men de eigen gemeenschap opzoeken en tracht men daarbinnen een plaats te verwerven. Zowel de eerste als de tweede generatie worstelden volgens Balli nog steeds met de terugkeergedachte. Dat bracht ook op relationeel vlak heel wat spanningen mee: de man had nog steeds financiële verplichten jegens zijn familie in het thuisland, hij kreeg te maken met zwartwerk, uitbuiting, laag loon, uitsluiting,… De vrouw kreeg een uitkering, maar schreef deze af op naam van haar man. Zo kreeg de man een zekere positie en bestond zijn functie uit het verwerven van een inkomen en het beschermen van zijn vrouw. Dat is volgens Balli een heel verschil met de derde generatie. Die is geboren in België en is bereid zich hier ook te settelen. De terugkeergedachte leeft bij hen niet. Zij krijgen echter te maken met andere problemen die aan migratie gekoppeld zijn, namelijk de zoektocht naar identiteit. Heel wat meisjes komen via die zoektocht bij een islamitische vrouwenbeweging terecht. Daar buigen ze zich over de overleveringen van de profeet (vzmh) en ontdekken ze dat hij (vzmh) meehielp in het huishouden, rechtvaardig was, lief was voor zijn vrouw, zich heel verantwoordelijk gedroeg,… “Met andere woorden”, lacht Balli: “de nieuwe man is gewoon een goede moslim…” Aangezien het om de heilige geschriften gaat, durven deze meisjes dit ook eisen van hun eigen mannen. Balli ziet dit als één van de troeven van de islamitische vrouwenbeweging ten aanzien van de 21
seculiere vrouwenbeweging. De mannen van de derde generatie zijn volgens haar echter een stuk traditioneler. Zij willen wel een geschoolde en verantwoordelijke vrouw, maar tegelijkertijd willen ze ook met vrienden uitgaan, in cafés waar alleen mannen mogen komen en zien ze zichzelf toch nog boven hun vrouw staan. Sommigen blijven dus in de klassieke rollenpatronen steken. Een ander probleem waar meisjes van de derde generatie mee te maken hebben, is dat nieuwkomers die het economisch niet gemakkelijk hebben, hun frustraties afreageren op de vrouwen. Zij willen vrouwen die economisch zelfstandig zijn naar beneden halen met opmerkingen als: “ze is geen goede moslima”, “hij is alleen maar met haar getrouwd om papieren te krijgen”, “ze kan niet koken”,… Maar uiteindelijk, besluit Balli, willen de moslimjongeren – net als alle jongeren – trouwen, genieten van gelijkwaardigheid binnen hun relaties en het economisch beter hebben.
BEDENKINGEN VANUIT DE PRAKTIJK: SAÏDA EL FEKRI Een tijdje geleden startte de Federatie van Marokkaanse Verenigingen het Steunpunt Relaties op. Dat is een pilootproject dat de verschillende Marokkaanse vrouwenorganisaties in Antwerpen wil ondersteunen om vrouwen te verenigen en mondiger te maken en om acties te ondernemen rond thema’s die hen treffen. Binnen die vrouwenorganisaties is volgens Saïda El Fekri de laatste jaren heel wat veranderd. Terwijl ze vroeger vooral bezig waren met klassieke vrouwenzaken zoals kokkerellen, zijn vrouwen de laatste jaren bewuster gaan nadenken over hun leven, opvoeding, onderwijs, kinderen en vooral… hun eigen relatie. Ze zijn bekommerd om hun huwelijk en vragen zich af hoe ze hun huwelijk beter kunnen organiseren, hoe ze hierover met hun man kunnen communiceren. El Fekri ervaart binnen de moslimgemeenschap een zeker taboe om problemen binnen het huwelijk met derden te bespreken, met uitzondering van de directe familie: “Je hangt je vuile was niet buiten”. Van vrouwen wordt nog vaak verwacht dat ze gehoorzamen en geduld uitoefenen. Maar als de 22
problemen niet verbeteren, ziet El Fekri de vrouwen op zoek gaan naar informatie en naar hun rechten. Ze willen gehoord en bijgestaan worden, maar kunnen met hun specifieke problemen niet bij reguliere vrouwenorganisaties terecht. Daar tracht het Steunpunt Relaties vrouwen iets aan te doen. Ze houden groepsgesprekken en onderzoeken hoe ze de problemen kunnen aanpakken. Ze organiseerden al verschillende acties rond vrouwen en geweld. Om hun opstand te legitimeren vertrekken ze steeds vanuit de Koran en de overleveringen. Dat leren vrouwen volgens El Fekri immers niet in de moskee. Daar worden ze vooral onderwezen om gehoorzaam te zijn. Het Steunpunt Relaties wil vrouwen opvangen en vorming geven, praatgroepen oprichten om over relatieproblemen te praten en vrouwen helpen bij hun partnerkeuze. El Fekri merkt dat moslimvrouwen niets liever willen dan huwen met iemand van eenzelfde leefomgeving, iemand die Nederlands kent. Dat is logisch: als ze huwen met een man van het herkomstland, moeten ze hun inkomsten deels afstaan aan zijn familie in het thuisland en worden hun vakanties beperkt tot het thuisland van hun partner. Het grootste probleem is volgens El Fekri dat er nog steeds te weinig ontmoetingsplaatsen zijn voor de jongeren. Dat is waar zij momenteel rond werken: ze organiseren bijeenkomsten met moslimjongeren waar ze met elkaar in debat kunnen gaan over zaken die heel belangrijk zijn en leven bij moslims. De voorbije bijeenkomsten waren een echt succes, de gesprekken waren heel diepgaand en de aanwezige jongeren waren heel openhartig. Daarnaast probeert het Steunpunt Relaties ook aan relatiebemiddeling te doen bij koppels die hun relatie niet meer zien zitten en op het punt staan te scheiden. Indien mogelijk proberen ze dat te voorkomen, en in elk geval proberen ze te komen tot een overeenstemming tussen de partners, zodat het geen vechtscheiding wordt. Waar lopen relaties zoal op vast? El Fekri ziet verschillende oorzaken. Soms worden de verwachtingen die de partners van elkaar hebben, in het begin van de relatie niet duidelijk verwoord. 23
Het gebeurt bijvoorbeeld dat de man verwacht dat zijn eten klaarstaat, het huis opgeruimd is en de kinderen in bed liggen als hij thuiskomt. Wanneer zijn vrouw dan beslist om voor haar carrière te gaan, kan dit voor problemen zorgen. Het Steunpunt Relaties probeert jongeren te leren dat het belangrijk is om de verwachtingen naar toekomst toe te bespreken met elkaar. Anderzijds hebben jonge vrouwen volgens El Fekri dikwijls nog een te romantisch beeld van het huwelijk. Vaak is dat beeld gebaseerd op de verhalen over de profeet (vzmh): hij was heel romantisch, hij hield de hand van zijn vrouw vast als hij met haar sprak en zich tot haar richtte. Wie zou er niet voor smelten en ook zo’n behandeling wensen? Een andere mogelijke oorzaak die El Fekri aanhaalt, zijn seksuele problemen. Jonge manen verwachten wel een maagd maar tegelijkertijd moet ze ervaren zijn. Vrouwen moeten zich nog al te vaak wegcijferen als het gaat om genot en intimiteit. Een belangrijk discussiepunt is volgens El Fekri de taakverdeling in het huishouden: een goede vrouw moet zowel binnenshuis als buitenshuis werken. Ze is verantwoordelijk voor de opvoeding van haar kinderen, ze moet er steeds mooi en verzorgd uitzien,… Moslimmannen doen wel iets, maar we kunnen nog steeds niet spreken van een gelijke taakverdeling. Er is volgens El Fekri dus nog een lange weg af te leggen. Ten slotte kan ook de bemoeienis van de schoonfamilie roet in het eten gooien. El Fekri ziet dat zonen nog te vaak partij kiezen voor hun moeders. En de schoonmoeders kiezen steeds partij voor hun zoon, hoe hij zich ook gedraagt. Ze vinden niemand goed genoeg voor hun zoon. El Fekri besluit met te zeggen dat er daarnaast nog allerlei mogelijke problemen zijn die een relatie op de klippen kunnen doen lopen, maar op zich verschillen die niet van de problemen waar elke vrouw, moslim of niet, mee te maken kan krijgen.
24
STOF VOOR VERDERE DISCUSSIE De spreeksters hadden het vooral over vrouwen gehad. Er bleven dan ook nog een aantal vragen liggen rond mannen: “Als een vrouw met een vraag bij u komt over taakverdeling. Begrijpt de man dat dan? Is hij bereid eraan te werken?” “Er werd gezegd dat hoogopgeleide moslimvrouwen hier moeilijk een man vinden. Zijn er geen hoogopgeleide moslimjongens/mannen van hier? Studeren er meer meisjes verder dan jongens?” “Er werd gezegd dat moslimjongens verwend zijn en minder studeren. Moeten we dan niets doen aan de opvoeding van jongens?” “Zijn het vooral de vrouwen die meer en meer hun relatieproblemen naar buiten brengen of zijn het eerder de mannen die op zoek zijn naar hulp?” Deelnemers brachten nog andere factoren aan die relaties van moslimvrouwen kunnen beïnvloeden: “Hoe groot is de groepsdruk in vrouwengroepen? Leeft er angst voor roddels, voor wat ouderen gaan zeggen?” “Hoe wordt nagedacht over scholingsniveau? Is dit een belangrijke huwelijksfactor?” “Wat maakt het ontmoeten zo moeilijk?” “Hoe komt het dat biculturele verwachting in) afnemen?”
huwelijken
(tegen
Er leefden ook vragen naar de situatie in andere landen: “Vrouwen in het Westen komen meer op voor zichzelf, zo blijkt uit jullie verhalen. Hoe zit het met moslima’s in Marokko, Turkije, Iran, …? In de Koran en de strafwetboeken is er toch een ongelijke behandeling, zeker in de interpretaties ervan door hooggeplaatsten. Komen vrouwen ook daar op voor hun gelijke rechten? Hoe zit het daar met de positie van vrouwen?” Anderen hadden dan weer vragen bij het feit dat het voortdurend over het huwelijk had gegaan: 25
“Jullie zijn geëmancipeerde vrouwen, waarom praten jullie alleen over het huwelijk als relatie?” Sommigen hadden ook vragen over wat de heilige teksten van moslims over vrouwen vertellen: “Zit een groot deel van het probleem niet in het fundament van deze religie, namelijk in de Koran? Zo staat er bijvoorbeeld dat de vrouw voor de man als een akker is (2:222), dat een vrouw half zoveel waard als man als getuige (2:282), dat mannen 1, 2, 3, 4 vrouwen mogen nemen (4:3), dat men een echtgenote mag hebben die minderjarig is (65:4)”. “Wat is jullie visie op de vrouwonderdrukkende citaten in de Koran?” Iemand vroeg zich nog af: “Waarom willen vrouwen uit moslimgemeenschappen meestal niet gefotografeerd worden?”
26
ALLOCHTONE MOSLIMJONGEREN
M’hamed El Ouali
Deze vierde dialoog avond focust op het thema van de zogenaamde “probleemjongeren” of beter: -jongens. Kranten berichten regelmatig over hen, in die mate dat het groepsimago is aangetast: ouders kunnen hun jongens niet meer de baas, meisjes doen het wel beter, met uitzondering van het hoofddoekgegeven. Centrale vraag is dan ook: kloppen deze stereotypen? Eerst horen we M’hamed El Ouali, actief in Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad, coördinator van het buurtproject Samen op Straat en vroeger beheerder in jeugdhuis Rzoezie. Daarna krijgt Birsen Taspinar het woord. Zij is psychologe, hogeschooldocent en actief bij het Steunpunt Allochtone Meisjes en Vrouwen.
27
GENERATIEVERSCHILLEN El Ouali start met een korte situering van zijn ervaring met allochtone moslimjongeren. Die blijkt zeer uiteenlopend te zijn: van het jeugdwerk bij Rzoezie over begeleiding van problematische druggebruikers tot het werk bij Samenlevingsopbouw. Interessant in deze context is het buurtvaderproject waarin met Marokkaanse jongens en mannen gewerkt werd aan het vergroten van solidariteit, veiligheid en kansengelijkheid. Aanleiding daarvoor was de overlast in de buurt én jongeren die over de schreef gingen: de veelbesproken kleine criminaliteit waaraan vaders iets wilden doen, door middel van een preventieve aanpak. Zichtbare resultaten waren te vinden in een daling van deze vorm van criminaliteit. De sleutels die men hiervoor gebruikte hadden te maken met het aanbieden van vorming en het ontwikkelen van een positieve identiteit. Om de relaties tussen allochtone moslimjongeren en hun ouders beter te kunnen situeren, vindt El Ouali het belangrijk om de geschiedenisverschillen te duiden tussen deze generaties. Die verschillen hangen samen met enkele sleutelmomenten in de migratiegeschiedenis in en vanuit Marokko. Die sleutelmomenten zitten bij de eerste generaties nog vers in het geheugen. Een eerste sleutelmoment waren de migraties binnen Marokko zelf. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam er een migratiestroom op gang van Noord- naar Oost-Marokko. Marokko was toen nog een protectoraat en kende een belangrijke verzetsbeweging. Vervolgens begon een migratie naar de steden, ten gevolge van ecologische verarming en conflicten. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog was een migratiegolf, ditmaal om de militaire machines van kanonnenvlees te voorzien. Berbers lieten zich volgens El Ouali toen al kenmerken als strijdlustig. Een tweede sleutelmoment in de migratiegeschiedenis was de dictatuur onder koning Hassan II. Die leidde tot opstanden en burgerlijke ongehoorzaamheid van de Berberbevolking, met onderdrukking, zelfs genocide tot gevolg. Niet verwonderlijk dat zoiets zijn stempel drukt op de Antwerps-Marokkaanse bevolking die hoofdzakelijk van 28
Berberse afkomst is. Het derde sleutelmoment is de migratie die wij het beste kennen: de economische migratie die de Belgische mijnindustrie van nieuwe krachten moest voorzien, na de ramp in Marcinelle. Dit vormde voor de Marokkaanse overheid trouwens een mooie gelegenheid om de opstandige Berbers kwijt te raken. De allochtone jongeren kennen deze geschiedenis volgens El Ouali meestal niet meer. Op die manier groeit er volgens hem een tegenstelling tussen ouders en kinderen. Ouders zien vooral de onderwijskansen hier en verwachten dat hun kinderen opgroeien tot goede moslims. Jongeren daarentegen, verdwalen vaak in onze samenleving en vragen zich ook af wat dat dan betekent ‘een goede moslim zijn’.
HINDERNISSEN Op welke hindernissen botsen allochtone jongeren in onze samenleving zoal? Volgens El Ouali zijn dat er heel wat. Ten eerste worden de culturele waarden, die de jongeren van thuis uit meekrijgen, door onze samenleving in vraag gesteld. Dat is zelfs al het geval met eenvoudige dingen als henna schilderen. Ook de eenzijdige focus op Kerstmis, Sinterklaas,… werkt voor de jongeren bevreemdend. Deze eenzijdigheid draagt volgens El Ouali zeker niet bij tot een betere verstandhouding. Ten tweede scoren allochtone jongeren slecht op school. Het Belgisch onderwijssysteem zit nochtans prima ineen. Waar loopt het dan mis? Hoewel het volgens El Ouali klopt dat ook de ouders hun verantwoordelijkheid niet altijd opnemen, kunnen zij niet als enige schuldigen aangeduid worden. Ten derde ervaren allochtone jongeren problemen op de huisvestingsmarkt. Een allochtone naam hebben, is volgens El Ouali al voldoende om afgewezen te worden. Dit veroorzaakt bij de jongeren dan ook heel wat frustratie.
29
Ten vierde bestaan er ook op de arbeidsmarkt heel wat hindernissen: als er moet geknipt of bespaard worden, sneuvelen de allochtone jobs als eerste, ook in sectoren als uitzendarbeid en toeleiding. Ten vijfde haalt El Ouali de huwelijken met partners uit het land van herkomst aan. In veel gevallen ontbreekt volgens hem een degelijke relatievorming. Dat maakt het de jongeren allesbehalve gemakkelijker. Ten slotte lijdt de identiteitsvorming van de jongeren sinds nine eleven ook zwaar onder een klimaat van uitsluiting en racisme.
ISLAM Veel jongeren voelen zich op twee stoelen zitten en gaan van daaruit op zoek naar hun identiteit. In een periode waarin de islam geviseerd wordt –iets dat volgens El Ouali al sinds de kruistochten gebeurt– gebruiken jongeren hun geloof meer als een anker. Een islamitische identiteit helpt hen om zelfrespect te kweken. Internet is daarbij een belangrijk medium voor de jongeren. Dit brengt een aantal gevaren met zich mee, in de zin dat meer conservatieve of extremistische vormen van de islam, met simpele regels en boodschappen, makkelijk aanslaan bij jongeren. Volgens El Ouali ligt de uitdaging er dan ook in om jongeren goede alternatieven te bieden. Bovendien gelooft El Ouali dat er onder de jongeren momenteel een opleving van de progressieve islam aan de gang is: vroeger stelden jongeren de vraag “islam of Europa?”, nu is het motto eerder “islam en Europa”. Nog beter zou zijn: “islam in Europa”.
BEDENKINGEN VANUIT DE PRAKTIJK: BIRSEN TASPINAR Taspinar sluit aan bij El Ouali dat het niet kennen van de geschiedenis van de ouders een hiaat betekent voor de jongeren. Zo missen ze een link met hun voorouders. Net als El Ouali wijst ze naar de kwalijke rol van stereotypen die
30
onder andere in de media blijven gedijen. Maar als psychologe wil ze in haar commentaar toch de klemtoon leggen op het geestelijke en lichamelijke belevingsaspect bij jongeren. Drie elementen zijn daarbij volgens haar van belang. Ten eerste worstelen jongeren met het gevoel zich voortdurend te moeten verantwoorden: bij hun ouders, bij buren, bij leerkrachten. Dit speelt zich op vele terreinen af: bijvoorbeeld op het vlak van taal en cultuur. Ten tweede voelen de jongeren zich onvoldoende vertrouwd met onze samenleving. Ze vinden onvoldoende aansluiting bij de Vlaamse media, leerkrachten kunnen niet voldoende fungeren als voorbeeld en het familienetwerk is versnipperd over België en buurlanden. Ten derde hebben ze ook voortdurend het gevoel in de kijker te lopen. Deze drie dingen zorgen er volgens Taspinar voor dat de jongeren voortdurend geconfronteerd worden met vragen waarvoor soms lange antwoorden en een ontwikkeld taalvermogen nodig zijn. De grote opdracht voor allochtone pubers is volgens haar het leren omgaan met verschillende contexten, waarden en normen. Dat is een belangrijke conclusie aangezien bij de Turkse en Marokkaanse gemeenschap dubbel zoveel minderjarige jongeren zijn als bij de Vlaamse gemeenschap. Jongeren hebben volgens Taspinar nood aan een meervoudige identiteit. Dat helpt hen om zich sterker te voelen, om in verschillende contexten te bewegen en toch rekening te houden met de verwachtingen van hun ouders. Daarnaast is het stimuleren van participatie volgens Taspinar één van de belangrijkste opdrachten voor psychologen en organisaties als Samenlevingsopbouw. Uit statistieken blijkt immers dat allochtone jongeren vijf tot zes keer meer kans hebben om in werkloosheid te verzeilen. Eenenzeventig procent van de allochtone jongeren heeft kans op achterstand in het ASO, tegenover tweeëndertig procent van de andere jongeren. Zij hebben dan ook vaker te kampen met demotivatie en depressie.
31
Op de vraag wie er dan “empowered” moet worden, pleit Taspinar voor een inclusief antwoord: elke burger, heel Vlaanderen. Aangezien de opvoeding van jongeren zich in een brede context situeert en niet alleen door het (kern)gezin gebeurt, heeft iedereen hierin een verantwoordelijkheid.
GESPREK MET HET PUBLIEK In het gesprek met het publiek ligt de focus op het thema opvoeding en onderwijs. De schoolachterstand van de allochtone jongeren roept heel wat vragen op. In ons onderwijssysteem is het de bedoeling dat de verschillende socio-economische klassen evenveel kansen krijgen. Hoe komt het dan dat er zo weinig allochtone jongeren in het ASO terechtkomen? Verschillende mogelijke oorzaken worden aangehaald. Eén ervan is de complexiteit van ons onderwijssysteem voor de allochtone ouders. Er wordt opgemerkt dat het onderwijs nu hogere verwachtingen stelt aan de ouders dan vroeger. Daarbij komt nog dat veel ouders uit een arbeidersklasse in een schools middenklasse milieu terechtkomen. Dat geldt voor alle Vlamingen, maar het aandeel arbeiders is groter in de groep van de allochtone bevolking. Waar kunnen de ouders, na hun lange werktijden, terecht met hun onderwijsvragen? Allochtone ouders beseffen wel het belang van scholing en onderwijs, maar vinden er hun weg niet in terug. De optie beroeps wordt dan te snel genomen. En gezien de taalachterstand, zowel bij de ouders als bij de jongeren, blijft goede communicatie hierover een moeilijke zaak. Enkele oplossingen worden gesuggereerd: zou het niet zinvol zijn om een voorbereidend taaljaar te organiseren in het onderwijs? Of zou het niet helpen om tolken te voorzien bij ouderavonden, gratis aangeboden door overheden? Ook het gemis aan voorbeeldfiguren wordt als een mogelijke oorzaak voor de achterstand naar voren geschoven. Bovendien zijn er ook veel hoger opgeleide allochtonen die niet aan werk geraken. Een allochtone 32
leidinggevende is maatschappelijk nog niet algemeen aanvaard. Is het dan een optie om onder je diploma te gaan werken? Uit het aanwezige publiek komt een verhaal naar voor over iemand die vervolgens ontslagen werd wegens een te hoog diploma. Sommigen suggereren dat het ook te maken heeft met het feit dat de gezinnen zich vaak terugtrekken in de eigen groep of subcultuur. In reactie daarop wordt verwezen naar de beginfase van de migratie, rond 1950. De sociaaleconomische situatie van de migranten zag er toen nog helemaal anders uit als nu. Lotgenoten zochten elkaar op en gingen in dezelfde buurten wonen. Ook wordt onderstreept dat het spreken over integratie een moeilijke discussie is en blijft: wat verstaan we onder integratie? Een minimale definitie is “je aan de wet houden”. Maar doorgaans wordt met integratie ook bedoeld dat iedereen met iedereen omgaat. Daarnaast heeft integratie ook te maken met de zichtbaarheid van verschillen. Daarin is er een evolutie aan te gang. Vroeger moesten verschillen eerder privé gehouden worden. Niet opvallen was de boodschap. Nu wordt gelijkwaardigheid ingevuld als het mogen tonen van verschillen. Het ontbreekt echter nog aan voorbeeldfiguren op dit vlak. Het tonen van verschillen lokt echter ook veel vragen uit naar het waarom van die verschillen. Deze vragen geven allochtone jongeren het gevoel dat ze zich moeten verantwoorden voor hun anders zijn, dat ze de mindere zijn. Al snel duikt dan een gevoel van miskenning en uitsluiting op. Dit zorgt vaak voor defensieve reacties bij de allochtone jongeren. Je moet al heel sociaal competent zijn om hiermee vlot te kunnen omgaan. Er wordt door de deelnemers ook nagedacht over oplossingen. Zijn er instanties die hulp en begeleiding bieden om de onderwijsachterstand weg te werken? Wat wordt er al gedaan? Taspinar verwijst naar een hele reeks maatschappelijke instellingen die de uitdrukkelijke opdracht hebben om sensibiliserend en drempelverlagend te werken: de opvoedingswinkel, centrum algemeen welzijnswerk, centrum levens- en gezinsvragen, allerlei steunpunten… We 33
moeten ons volgens haar voortdurend de vraag stellen: wat werkt er (niet) om ons doel te bereiken? Een geslaagde methodiek is bijvoorbeeld de “tuppercare”: een info- en gesprekssessie bij vrouwen thuis, over thema’s als drugs of onderwijs. Ook het perspectief om de tuppercare methodiek eerst bij allochtone en vervolgens bij gemengde groepen toe te passen, lijkt de aanwezigen een wenselijke piste. En hoe zit het met kwesties als het toezicht houden over jongeren op straat? El Ouali antwoordt vanuit zijn ervaring met ‘Samen op straat’: de eerste vraag die je je moet stellen, is hoe je de problemen bespreekbaar maakt. Hoe pak je bijvoorbeeld onverantwoordelijke ouders aan die kinderen van vier jaar ’s nachts alleen op straat laten rondhangen? In Antwerpen Noord is het sociale weefsel, dat normaal voor toezicht zorgt, behoorlijk verwaterd. Op zoek naar oplossing en antwoord is de positie van sleutelfiguren relevant: mensen met aanzien moeten de ouders aanspreken, met een boodschap die niet dramatiseert, maar pleit voor het aanpakken van het probleem.
STOF VOOR VERDERE DISCUSSIE In de onbehandelde vragen zaten nog heel wat andere suggesties om de schoolachterstand bij allochtone jongeren aan te pakken: “Kan België geen kennis en advies op doen in andere landen, niet enkel wat betreft het thema onderwijs, maar ook wat betreft empowerment, identiteit,…?” “Kunnen de kinderen/jongeren die schoolachterstand hebben geen bijscholing krijgen? Zonder dat dit tot overspannen toestanden leidt, maar wel als alternatief voor het rondhangen op straat.” “Ik heb de indruk dat de kennis van de Nederlandse taal zelfs bij de tweede en derde generatie te oppervlakkig is. Blijven ze thuis Berbers praten? Dit is één van de oorzaken van hun zwakke schoolprestaties, samen met een veel voorkomend gebrek aan discipline (spijbelen).”
34
Daarnaast bleek er nogal wat wrevel te leven over het gedrag van allochtone jongeren. Er waren verschillende vragen en opmerkingen over geweld op school, leerkrachten die werden neergestoken, gevallen van fysiek en verbaal geweld op de tram of bus,… Iemand stelde ook: “Veel allochtone jongeren zijn agressief. Komt deze agressiviteit voort uit schrik voor de toekomst?” Anderen misten dan weer de aanwezigheid van allochtone jongeren op cultureel vlak: “Ik vond het jammer dat er zo weinig allochtone jongeren waren op de 0110-concerten. Waaraan is dit volgens u te wijten?” “Andere mensen van verschillende continenten zijn aanwezig op muziekscholen en academies, moslims zelden. Ontbreekt hen de interesse voor dergelijke thema’s?” Sommigen hadden hun eigen mening over de oorzaak van deze problemen: “Hoe komt het dat joden, Italianen, Chinezen, ZuidAmerikanen en zwart-Afrikanen zich veel beter kunnen aanpassen en niet op een negatieve manier de media kleuren? Heeft het niets met de islam zelf te maken?” Ook over de vragen, uitdagingen en problemen die migratie met zich meebrengt, lagen er nog enkele onbeantwoorde vragen: “Het gaat om gefragmenteerde families, de ooms en tantes zijn ver weg, soms leven de ouders zelfs niet samen. Wat is de invloed daarvan op de rolpatronen van de jongeren, op de relatie met hun ouders? Met wie voelen ze zich verbonden? Voor wie koesteren deze jongeren respect, liefde of vrees? Welke rol spelen ouders, familie, godsvrees in hun doen en laten?” “Is het werkelijk zo dat allochtone jongeren in België meer aan hun tradities vasthangen dan jongeren in hun land van herkomst, dat ze een meer conservatieve godsdienstbeleving hebben?”
35
Ten slotte had iemand ook een suggestie voor de organisatoren en deelnemers van de dialoog-avond: “Waarom steeds ‘over’ Marokkaanse jongens praten en niet ‘met’ hen?”
36
VERBORGEN AGENDA VAN HET HOOFDDOEKENDEBAT
Gesprek met het publiek
Op deze voorlaatste dialoogavond snijden we een – nog steeds - maatschappelijk controversieel onderwerp aan. Zeker ook in stad Antwerpen waar het hoofddoekenverbod (voor wie in publieke dienst werkt) door de nieuwe coalitie vanaf haar aantreden werd ingevoerd. Aan de orde is dus deze vraag: is de hoofddoek een levensbeschouwelijk symbool, een manifest teken van gebrek aan integratie, zegt het iets over (gebrek aan) emancipatie, het neutraliteitsbeginsel, welk verband is er met feminisme, met fanatisme? Ook meer algemeen staat deze vraag voorop: hoe kunnen we rond dit thema naar een constructieve dialoog groeien? Ida Dequeecker, oudgediende in de vrouwenbeweging, vanuit FEMSOC, en lid van het VrouwenOverlegKomité, leidt dit thema in. Ze is eveneens actief bij BOEH! (Baas Over Eigen Hoofd), een actiegroep vanuit gemengd allochtoneautochtone en gelovig-vrijzinnige hoek. 37
Rajae Bouzegta vult vervolgens aan met een eigen visie en ervaringen. Zij werkt als logopediste in het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Ook al is zij eveneens bij BOEH! actief, toch belicht zij hetzelfde standpunt vanuit een uiteenlopende hoek: haar islamitische levensbeschouwing.
MOTIVATIE VAN HET HOOFDDOEKENVERBOD Ida Dequeecker stelt de vraag naar de redenen en de argumenten voor het invoeren van het hoofddoekenverbod. Ze vermeldt twee belangrijke redenen: het neutraliteitsbeginsel en de historische context, of anders gesteld: het moment van invoeren van deze beleidsmaatregel. Als de neutraliteit van de overheid ter sprake komt kom je volgens Dequeecker al snel uit bij de scheiding van kerk en staat. Dit zou dan betekenen dat er een afwezigheid van religieuze kentekenen mee bedoeld wordt in het publieke domein. Dequeecker oppert hier al een eerste bezwaar: er zijn volgens haar ook andere invullingen mogelijk van de scheiding van kerk en staat. Vervolgens moet de vraag gesteld worden of de Antwerpse dresscode wel gelijk is voor iedereen. Wat al bijvoorbeeld opvalt, is de uitzondering die gemaakt werd voor het HIVlintje. Dit bewijst volgens Dequeecker dat de dresscode ongelijk wordt toegepast, dat men wel degelijk focust op de hoofddoek en dat het dus gaat om een schijngelijkheid. Een aantal SP.a-politici gaven dit volgens haar trouwens toe. Dat het verbod was bedoeld om meer diversiteit bij het personeel van de stad Antwerpen te bevorderen, vindt Dequeecker een rare tegenspraak. Volgens haar gaat het hier eerder om assimilatie: verschillen mogen niet zichtbaar zijn. Bovendien geeft deze maatregel aan een groep vrouwen ineens de boodschap: het verbod is voor jullie eigen goed, want het is goed voor je emancipatie.
38
SCHEIDING VAN KERK EN STAAT De idee van scheiding van kerk en staat stamt volgens Dequeecker uit de Europese Verlichting, toen men op zoek ging naar een organisatieprincipe om de gelijkheid van burgers en hun gelijke rechten in de samenleving te bevorderen. Men zocht een organisatieprincipe om de dominantie van één bepaalde levensbeschouwing onmogelijk te maken. Dit principe - geen waarde op zich - is in de loop van de geschiedenis wél een absolute, onaantastbare waarde geworden. Met als gevolg dat waarden als gelijkheid en solidariteit eraan worden opgeofferd. Bovendien krijgt de scheiding van kerk en staat in Europa verschillende invullingen: in Frankrijk wordt de “laïcité” (lekenstaat) gehuldigd, in Groot-Brittannië springt men soepeler om met etnisch-culturele verschillen in overheidsfuncties. In een multiculturele maatschappij, vindt Dequeecker, is er absoluut nood aan een duidelijke invulling van neutraliteit om diversiteit een plaats te geven. Zij pleit ervoor om hierbij de weg van het actief pluralisme te volgen. Het actief pluralisme houdt immers rekening met bestaande ongelijkheden en biedt zo garantie op een beleid van gelijke kansen. Zij stelt echter vast dat het debat op politiek niveau geweigerd wordt aan wie die zoektocht (naar actief pluralisme) wil aangaan. Dequeecker suggereert dat dit een kwestie is van slechte wil of van partijpolitiek opportunisme. In de praktijk kan je er immers niet onderuit dat er selectief gefocust wordt op slechts één groep mensen.
HISTORISCHE CONTEXT Een volgende vraag die Dequeecker zich stelt is deze: waarom werd het verbod twee jaar geleden ingevoerd? Tot dan was immers eenieder tevreden, was er geen probleem met het schenden van de neutraliteit. Volgens Dequeecker kan dit verklaard worden door het heersende islamofoob klimaat. Het idee van een ‘botsing der culturen’ heeft een 39
nieuw vijandsbeeld gecreëerd. De veronderstelling dat de moslimwereld de Westerse wereld bedreigt, is gemeengoed geworden. Er is voortdurend sprake van gevaar voor islamisering, van een duister geloof zonder diversiteit, van islamterrorisme, maar nooit van katholiek terrorisme in bijvoorbeeld Noord-Ierland. De retoriek van Ayaan Hirsi Ali, vlot opgepikt door Open VLD-ideoloog Dirk Verhofstadt, gewaagt van “islamisme, dat komt na fascisme en stalinisme”. Iedereen lijkt het erover eens dat culturen niet gelijkwaardig zijn en dat al wie dit niet volgt een cultuurrelativist is. Dequeecker betreurt dat er zo telkens weer een ongenuanceerd zwart-wit-beeld geschetst wordt. Zij ziet echter nog een fundamentelere verklaring dan het islamofoob klimaat, namelijk de idee van de triomf van het neoliberalisme. Niet toevallig ontwikkelde Huntington in dit ideologische water zijn idee van de botsende culturen. Dit eenheidsdiscours stelt heel eenvoudig dat het einddoel in de geschiedenis bereikt is: de liberale democratie is de beste samenlevingsvorm, maar wordt nu wel bedreigd. Het evidente van deze idee is sterk doorgedrongen in de publieke opinie. Pas je het toe op de hoofddoek dan wordt dat: “kies toch voor de moderne stijl en zet die doek af, want je leeft in deze westerse wereld”.
GEVOLGEN De nefaste gevolgen van dit discours spelen volgens Dequeecker op vele vlakken: het geeft vrijspel aan het internationale imperialisme (wat sterk blijkt uit de situatie in het Midden-Oosten) en ondergraaft de solidariteit. In België ziet Dequeecker een duidelijk symptoom in de omslag van het denken over integratie: velen zijn ervan overtuigd dat die mislukt is omdat beide culturen incompatibel zijn. En de hoofddoek is in dit denken hét teken van onwil om te integreren. Dequeecker stelt vast dat het eenheidsdiscours zich concentreert rond drie waarden: de gelijkheid van man en vrouw, de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van
40
meningsuiting. De neoliberale theoretici projecteren een boel verwante stereotypen op de hoofddoek: wie zo’n doek draagt, keurt onderdrukking goed, want het zijn de anderen (mannen, vaders, broers) die de keuze maken voor deze vrouwen. Wat ze volgens Dequeecker echter niet zien, is dat het hoofddoekenverbod zelf een vorm van onderdrukking is, en zelfs een vorm van structurele onderdrukking. Vrouwen worden door de maatschappij onderdrukt en krijgen zo minder kansen. Een ander gevolg is dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen – ze bestaat nog hier in het Westen – wordt verschoven naar één groep, met name de moslims. Dat is een gevaarlijke situatie. De uitdaging bestaat er volgens Dequeecker dan ook in om actie te voeren tegen het hoofddoekenverbod en te pleiten voor het recht om zelf te kiezen voor de hoofddoek. Tegelijkertijd moet er een visie op neutraliteit ontwikkeld worden die rechten en vrijheden vrijwaart, die echt tolerant is, die ruimte laat voor het uiten van meningsverschillen. Dit is eigen aan de democratie en maakt deel uit van het actief pluralisme. Haar slotconclusie luidt dan ook: er is geen dresscode, maar een gedragscode nodig.
BEDENKINGEN VANUIT DE PRAKTIJK: RAJAE BOUZEGTA Bouzegta begint met te vertellen waarom zij een hoofddoek draagt. Bij haar is dat om religieuze redenen. Dat is niet voor iedereen het geval. Soms spelen ook factoren mee zoals cultuur, traditie, het betonen van respect of zelfs het kiezen voor iets modieus. Zij maakte de keuze voor een hoofddoek toen ze negentien was, tengevolge van een bezinning tijdens de ramadan. De hoofddoek is voor haar deel van haar geloof, ze vindt er een basis voor in de Koran. Ze ervaart dit niet als onderdrukkend, evenmin als afschermend van de samenleving. Ze ervaart de hoofddoek wel als iets dat bescherming biedt in de openbare ruimte. Maar dan wel om een leven van vrijheid en zelfstandigheid te kunnen leiden. De hoofddoek heeft voor haar ook geen 41
betekenis van protest. Ze kan zich inbeelden dat anderen hem wel gebruiken om zich af te zetten tegen een Westerse maatschappij, maar dat is bij haar niet het geval. Bouzegta benadrukt dat er vanuit familiale hoek geen verplichting was om wat dan ook te doen of te laten. Bouzegta’s tweelingzus draagt bijvoorbeeld geen hoofddoek. Hun vader raadde zijn dochters wel aan om hun onderwijskansen bovenaan te stellen, in plaats van het dragen van de hoofddoek. De hoofddoek vormt ook geen discussiepunt tussen de verschillende generaties, al wordt er wel informatie over uitgewisseld. Vanuit haar eigen beleving stelt ze vragen bij de evidente idee dat ‘hoe meer beschaving er is, hoe minder religie’. Dit verloopt wel eens anders bij moslim(a’)s. In de zoektocht naar een eigen identiteit wordt ook religie meegenomen, zonder dat er sprake is van klakkeloos overnemen. De hoofddoek dragen is dan een geïnformeerde beslissing. Bouzegta vindt ook niet dat er nu meer hoofddoeken gedragen worden in Antwerpen dan vroeger. Het merendeel van de moslima’s draagt volgens haar geen hoofddoek, in tegenstelling tot wat men vaak denkt. Het verschil met vroeger is wél dat het nu meer in het oog springt gezien het veranderde klimaat. Bouzegta had bij het maken van haar keuze dan ook schrik voor negatieve reacties van haar omgeving (studenten, docenten,…). Als ze opmerkingen krijgt, is haar reactie: “ik ben wie ik ben: een persoon met dubbele wortels”.
GESPREK MET HET PUBLIEK In België is er geen algemene regeling rond dresscode (in publieke functies). Overheden hebben daarin zelf de keuze. Daarom zijn er ook verschillen tussen lokale overheden en overheidsdiensten zoals de VDAB. Het gesprek met het publiek focust vooral op de situatie in Antwerpen. Het hoofddoekenverbod werd er met medewerking van de socialisten ingevoerd. Iemand vraagt zich dan ook af hoe Dequeecker dit verklaart, als zij vooral het neoliberale 42
discours als één van de belangrijkste verklaringen ziet. Dequeecker verwijst naar het partijpolitiek opportunisme, maar ook naar de druk die uitgaat van een partij als Vlaams Belang. Verder ziet ze bij het socialisme ook een evolutie van aanpassing aan in de richting van een liberaal discours (de actieve welvaartsstaat, de zogenaamde derde weg): het is voortaan het individu dat het moet waarmaken. Toegepast op de hoofddoek: “zet je hoofddoek af en maak je eigen integratie waar”. Iemand vraagt zich af hoeveel ontslagen er vielen sinds het invoeren van het hoofddoekenverbod. Exacte cijfers konden niet gegeven worden, wel een overzicht van reacties die zich voordeden: verplaatsing naar backoffice, het afzetten van de hoofddoek, het nemen van ontslag. Een aanwezige vergelijkt de hoofddoek met christelijke symbolen, die evenmin gedragen mogen worden volgens de Antwerpse dresscode. Tijdens de discussie die hierop volgt komen er duidelijke meningsverschillen naar boven. Is er hier sprake van gelijke behandeling of net niet? Door het moment van invoeren van dit verbod is er wel degelijk een focus op de hoofddoek, menen velen. Betrokkenen in het beleid formuleerden het soms als volgt: “we willen een islamofoob klimaat counteren”. Maar de vraag blijft wel of de hoofddoek louter een religieus symbool is. Kun je het wel vergelijken met de christelijke symbolen? Er wordt geopperd dat ook de angst voor extremistische vormen van de islam meegespeeld heeft in het goedkeuren van het hoofddoekenverbod. Iemand vertelt hoe haar eigen dochter na haar bekering en keuze voor de hoofddoek opeens heel haar omgeving tegen zich kreeg. Dat duidt op een sterke onderliggende angst. De spreeksters kunnen aannemen dat dat zo is, maar dan had het beleid wel zo eerlijk moeten zijn om dat ook zo te communiceren. Dat is nu niet gebeurd. Met uitzondering voor situaties waar veiligheid en hygiëne van belang zijn (en waar hoofddoeken ondergeschikt zijn) lijken veel aanwezigen voor de idee gewonnen dat men de hoofddoek beter niet verboden had.
43
Er wordt opgemerkt dat het opvallend is dat er een verschil wordt gemaakt tussen een moslima met hoofddoek die poetsvrouw is en een hoger opgeleide moslima met hoofddoek. De laatste is zichtbaarder en wordt als bedreigend ervaren. Als het gaat over begrip opbrengen voor elkaar, moet dit wederzijds gebeuren, stelt iemand. Ook moslima’s moeten erover waken niet (nodeloos) te provoceren. De vraag is natuurlijk wat “provoceren” inhoudt. Een concreet voorval in het districtshuis van Borgerhout, waarbij iemand bezwaar maakte om bediend te worden door een vrouw met hoofddoek, biedt stof voor heel wat discussie over en weer. Er wordt een vergelijking gemaakt met het weigeren van de zwarte schepen in Sint-Niklaas. Dit was onmiskenbaar een geval van racisme. Is de situatie in Borgerhout niet vergelijkbaar? Daarover zijn de meningen verdeeld. In het gesprek komen ook een aantal algemenere thema’s aan bod. Zo is er de vraag of er ook voor moslimmannen een dresscode geldt. Enkele aanwezige moslima’s garanderen dat ook moslimmannen op hun dresscode worden aangesproken. Er wordt onder moslims volop gediscussieerd over respectvolle kleding, houding en communicatie, ook bij mannen. Vrouwen laten zich ook hier niet meer de les spellen. Enkele deelnemers willen weten waar de verschillende hoofddoekstijlen vandaan komen. De stijlen zijn vaak verbonden met een bepaalde regio, luidt het antwoord. Er is een Europese, Afrikaanse, Saudi Arabsiche en Iraanse stijl. De verschillen hebben geen theologische fundering. In de Koran staat het niet zo duidelijk gespecificeerd. Enkele aanwezige moslima’s benadrukken dat ze het dragen van de hoofddoek niet zomaar klakkeloos overnemen. Zij wikken en wegen voortdurend hun keuzes. Ze zijn dit ook gewoon, want voortdurend stelt men hen de vraag naar verantwoording. De aanwezige moslima’s vinden de Wahabitische stijl zodanig extreem en sektarisch dat dat hier geen optie is.
44
Een deelnemer vraagt of het klopt dat de hoofddoek minder gedragen wordt in de landen van oorsprong dan hier. Is het niet eigen aan het migrant-zijn om dit mee te nemen en te bewaren? Een aanwezige moslima antwoordt dat dit een deel van de waarheid kan zijn, maar niet het enige. Zij ziet het eerder als een zoekproces dat altijd verder gaat: wie zijn we, wat nemen we mee, wat niet? Er worden ook een aantal vragen over de actiegroep BOEH! gesteld. Wat vindt BOEH! van het verplicht dragen van de hoofddoek in landen als Iran en Jemen? BOEH! is daar tegen: zowel het verbod als het verplicht dragen, wijzen ze af. Ze wijzen ook op het belang van het kennen van de historisch-culturele contexten. Zo is de revolutie in Iran ook een gevolg van de Amerikaanse inmenging in dat land (onder de sjah/koning). De aanwezigen van BOEH! benadrukken dat zij opkomen voor godsdienstvrijheid én protesteren tegen het discrimineren van bepaalde groepen. Het spijtige aan het verhaal van het hoofddoekenverbod is dat het zonder publieke discussie verlopen is. Eén van de effecten is dan ook dat moslimjongeren zich niet meer betrokken voelen. BOEH! pleit voor méér debat. In een representatieve democratie zoals onze samenleving is en blijft actie voeren mogelijk en is het bovendien een democratisch recht.
STOF VOOR VERDERE DISCUSSIE Er lagen nog een aantal vragen over de betekenissen die aan de hoofddoek gegeven worden: “De hoofddoek blijft voor ons toch een dubbelzinnig iets. Waarom?” “Is het dragen van de hoofddoek niet een teken dat men de wet van de Koran stelt boven die van de staat? Zie het debat in Antwerpen waar men de beslissing van een democratisch gekozen stadsbestuur aanvalt.” “In Mohammeds tijd was de hoofddoek er om onderscheid 45
te maken tussen meesteres en slavin. Hoe en wanneer is het een religieus symbool geworden?” “Wat denkt u dat de doorsnee Belg beschouwt als hoofdreden voor het dragen van een hoofddoek?” “Heeft de klassieke moslimakledij iets te maken met seksualiteit?” “Moeten wij als vrouwen dan allemaal een doek dragen om beschermd te zijn en niet aangevallen te worden door mannen?” “Hoe groot is de rol van de propaganda van de Wahabieten (conservatieve Saoedi-Arabische mannen en hun machtsregime)?” Ook rond het Antwerpse hoofddoekenverbod bleven nog een aantal vragen onbeantwoord: “Is er al een proefproces hoofddoekenverbod bij de stad?”
geweest
over
het
“Is het hoofddoekenverbod ook van toepassing op mannen zoals Touaregs en Sikhs?” Het verhaal van Dequeecker over Verlichting en waarden, had ook volgende vraag opgeroepen: “Ons sociaal systeem is o.a. ontstaan uit de Verlichting. Daarom komen mensen naar hier. Is dit dan geen waarde?”
46
TOEKOMST VAN DE ISLAM
Stef van den Branden, Elke Vandeperre, Mohammed Chatouani
Op de laatste dialoogavond richten we ons op de toekomst. Heeft de islam een toekomst in Vlaanderen en in Europa? Is er zich –zoals velen beweren- een Europese islam aan het ontwikkelen? Zo ja, wat houdt die dan in? Stef van den Branden, praktijklector Master in de Wereldgodsdiensten, de Interreligieuze Dialoog en de Religiestudie aan de KULeuven, probeert een aantal tendensen aan te geven. Hij baseert zich daarvoor op recent onderzoek over de islambeleving van jongeren. Daarna krijgt Mohammed Chatouani, studiebegeleider aan de Erasmus Hogeschool Brussel het woord. Van den Branden start zijn inleiding met een citaat van VS President Obama’s lezing op 4 juni 2009 te Caïro: “De Heilige Koran leert ons dat wie een onschuldige doodt, als het ware de hele mensheid doodt; dat wie een mens redt,
47
als het ware de hele mensheid redt. Het niet-aflatende geloof van meer dan een miljard mensen is zoveel groter dan de bekrompen haat van enkelen. De islam is geen onderdeel van het probleem in de strijd tegen gewelddadig extremisme, het is een belangrijk deel van de bevordering van vrede [...] Laat er dus geen twijfel over bestaan, de islam is een deel van Amerika” Met deze woorden maakte Obama volgens van den Branden wereldwijd bekend dat er geen strijd hoort te zijn tussen het Westen en de islam, maar dat er een duidelijke overlapping is tussen beide: het verlangen naar en bevorderen van vrede. Wat de toekomst van de islam betreft, kunnen we volgens Van den Branden heel wat scenario’s bedenken. De vraag is welk scenario of positie een religie met een sterk identiteitsbesef kan innemen in een seculiere regio. Wat houdt die seculariteit precies in: betekent dit dat er tout court geen plaats is voor religie in Europa?
WAT IS INTEGRATIE? De islam is een onderdeel van Europa. Dat is voor van den Branden een feit waarover niet meer te discussiëren valt. Dit heeft verregaande gevolgen voor moslims in Europa. Ze krijgen met een heleboel vragen te maken in verband met hun identiteit: Waarvoor sta ik? Wie ben ik? Ben ik moslim binnen de oemma (moslimgemeenschap) of Europese burger? Kan ik beide identiteiten aannemen, of sluit het een het ander uit? Om de situatie volledig te kunnen begrijpen moeten we vooral een aantal begrippen – die maar al te vaak vernoemd worden in dit debat – definiëren. Een belangrijk begrip is integratie. Vaak wordt hiermee bedoeld dat iemand zich aanpast aan de cultuur van de Westerse “gastmaatschappij” en zich ontdoet van de islamitische cultuur. Het begrip “gastmaatschappij” wijst er volgens van den Branden op dat men een manier van denken van twintig à dertig jaar oud hanteert. Hij benadrukt dat onze huidige maatschappij is ook de maatschappij is van moslims die 48
hier geboren en getogen zijn. De tweede en verdere generaties zijn hier niet meer “te gast”. Ze hebben het recht om hun eigen cultuur te behouden, indien ze zich engageren tot de maatschappij waartoe ze behoren. Dat is wat integratie volgens van den Branden betekent. Wanneer ze ervoor kiezen om maatschappelijk niet te participeren, is er sprake van separatie.
WAT IS SECULARISATIE? Secularisatie is een ander begrip dat in één adem wordt vernoemd met Europa. Volgens de meest gehanteerde definitie is secularisatie een manier om de maatschappij te structureren. Voor de Franse revolutie had de Katholieke Kerk alles in handen: onderwijs, medische voorzieningen enzovoort. Vandaag is de maatschappij is verdeeld in verschillende sectoren met een eigen patroon, werking, gezagsdragers,... Al het emotionele – waaronder religie – wordt teruggedrongen naar de privé sfeer. Van den Branden wijst erop dat dit niet betekent dat religie volledig weg moet. Integendeel, religie krijgt een eigen – toepasselijke – ruimte. Vaak doet men alsof de term secularisatie in Europa overal hetzelfde betekent. Van den Branden merkt op dat dit niet klopt. Ook binnen Europa zijn er verschillende invullingen van het begrip mogelijk. De verhouding Kerk en Staat bijvoorbeeld is verschillend in Frankrijk (laïcité) en België. Ook het onderwijssysteem verschilt naargelang het al dan niet opnemen van religie als verplicht vak in het onderwijsprogramma.
WAT IS ISLAM? Ook naar de islam kun je op verschillende manieren kijken. Je kunt het historisch ontstaan bekijken. Je kunt de islam ook bestuderen als geloof. Een geloof dat gaat over het goede doen en het slechte laten. Groeien als mens staat hierbij centraal, het is als het ware een religieus humanisme. Als we die invalshoek nemen, ligt de kern van de islam volgens van den Branden in de openbaringen van de 49
profeet (vzmh) in Mekka waar het geloof in één God voorop staat. Bij de migratie naar Medina, werd een maatschappij opgericht met bepaalde waarden. Bij het uitbreiden van de islam werden deze openbaringen en waarden veel meer dan een kern alleen, ze werden ook een vorm van maatschappijordening. Het islamitisch geloof werd dan ook zeer veelvormig en divers. Tegenwoordig beschouwt men de vijf pijlers vaak als kern van de islam. Van den Branden wijst erop dat er echter nog heel wat andere mogelijkheden zijn. Zo heb je ook de zes geloofspunten. Je hebt de normatieve islam, die vooral een antwoord zoekt op vragen als: “wat staat er in de Koran? Wat zeggen de Soenna of andere bronnen hierover?”. Maar je hebt ook de geleefde islam. Deze handelt meer over het gedrag van de moslims, los van het feit of ze de Koran kennen. Vooral de volkse islam brengt de diversiteit naar voren: veel moslims hebben typisch culturele (zelfs prefaraotische) gebruiken die eigen aan de regio zijn en soms zelfs tegenstrijdig met de islam, bijvoorbeeld het bezoeken van heilige graven, de hand van Fatima, het Turks oog. De islam in Nigeria is dan ook anders dan die in Indonesië, Canada of België. Toch spreken we over ‘de’ moslims en ‘de’ islam. Van den Branden vergelijkt de islam met een rivier die overal door stroomt en kleurt naargelang de regio waar ze stroomt.
TOEKOMSTSCENARIO’S Van den Branden wijst erop dat verschillende denkers een scenario hebben uitgeschreven voor de toekomst van de islam in Europa. Vast staat volgens hem dat het een specifieke vorm van de islam wordt, namelijk een Europese islam. Een van de bekendste scenarioschrijvers is Tariq Ramadan, een Zwitserse filosoof met Egyptische roots. Volgens hem moeten moslims komen tot een combinatie van hun Westerse en islamitische identiteiten. Verder is deze filosoof voorstander van een islamvariant die aangepast is aan het modern leven in Europa. Een andere scenarioschrijver die van den Branden aanhaalt, 50
is Bassam Tibi, een Syrische onderzoeker in Duitsland. Hij heeft het vooral over de euro-islam. Op basis van zijn studie van de islam in Afrika kwam hij tot de conclusie dat de islam zich aanpaste aan de Afrikaanse cultuur (afro-islam). Volgens Tibi zijn er verschillende vormen van islam naargelang de plaats. In tegenstelling tot Ramadan gelooft Tibi niet in een universele wereldwijde islamitische gemeenschap. Europese moslims moeten zich volgens hem echt Europeaan voelen. Hij ziet de islam als een uiterst flexibel geloof en cultureel systeem. De islam kan dan ook, mits hervormingen, ‘Europees’ worden. Volgens van den Branden bestaat de uitdaging voor moslims erin om hun eigenheid als moslim te behouden en geïntegreerd te zijn door te participeren aan de maatschappij. De vraag blijft echter wie hen kan begeleiden in dit proces. Er zijn vele gidsen, maar niet alle gidsen zijn neutraal.
TRENDS BIJ MOSLIMJONGEREN Op basis van recente onderzoeksresultaten wil van den Branden niet de toekomst voorspellen, maar wel enkele trends blootleggen. Achtereenvolgens bespreekt hij de conclusies van Konrad Pedziwiat, Karen Phalet, Nadia Fadil en Chrisitiane Timmerman. Volgens Konrad zijn moslims geboren in Europa individueler en kritischer ingesteld wat betreft hun religieuze praxis en overtuiging. Niet iedereen bidt vijf maal per dag of neemt het vasten zo strikt op als weleer. Ze definiëren zich minder etnisch en meer Europees. Ze hangen echter nog niet de Europese islam aan, omdat deze nog niet volledig ontwikkeld is. Konrad duidt de Belgische, Franse en Britse autochtone moslimgemeenschappen aan als verst ontwikkeld in een respectievelijk Belgische, Franse en Britse wijze van moslim-zijn. Op basis van haar onderzoek bij Rotterdamse jongeren, deelt Phalet de moslimjongeren in drie groepen op: de nietgodsdienstigen, de individualisten en de conformisten. De 51
twee laatste hebben een grote persoonlijke belevenis van de islam, maar verschillen op het vlak van de praktijk. De conformisten bidden dagelijks en bezoeken de moskee frequent. De individualisten doen dat veel minder. Het overwicht van individualisten lijkt te wijzen op een algemene trend naar individualisering en liberalisering in de godsdienstbeleving van de Rotterdamse jongeren. Verder beschrijft Phalet dat vrouwen eerder de individualistische houding aannemen, en mannen eerder de conformistische. Ook stelt ze vast dat hoogopgeleiden en jongeren van de tweede generatie een moslimidentiteit aantrekkelijk vinden, omdat deze identiteit heel divers en creatief kan ingevuld worden. Fadil maakt dan weer een onderscheid tussen nietorthodoxe en orthodoxe moslims. Beide groepen onderschrijven de liberale principes van vrijheid en authenticiteit (zelf keuzes maken). Bij de orthodoxen worden die prinicpes aangevuld met een niet-liberaal principe namelijk het principe dat men zichzelf niet toebehoort. Ten slotte blijkt uit het onderzoek van Timmerman dat het ontwikkelen van een ‘Europese islam’, een theologische ontvoogdingsstrijd inhoudt. Jongeren stappen over naar een individuele interpretatie van de bronnen en hechten minder belang aan de religieuze autoriteit van hun ouders en van geleerden. Het gezag van Saudi Arabië en de Al Azhar universiteit is niet meer zo prominent aanwezig. Van den Branden besluit uit deze onderzoeken dat jonge moslims het geloof vandaag anders beleven dan de eerste generatie. Hij ziet twee trends. Sommigen reduceren de betekenis van de islam in hun leven. Anderen gaan op zoek naar een authentieke islam die gezuiverd is van traditie en cultuur. Uit alle onderzoeken blijkt bovendien dat jonge moslims vooral op individuele en creatieve wijze hun identiteit vorm trachten geven in een seculiere omgeving. Het idee dat er naar een Europese islam zou moeten gestreefd worden, roept bij van den Branden ook een aantal kritische bedenkingen op. Uit de actualiteit blijkt immers 52
duidelijk dat het Europese project niet door alle landen en burgers gedragen wordt. We moeten dan ook eerlijk zijn, en niet verwachten van anderen wat we zelf niet kunnen waarmaken. Ook voor de niet islamitische Europeanen is nog een zware taak weggelegd.
BEDENKINGEN CHATOUANI
VANUIT
DE
PRAKTIJK:
MOHAMMED
Volgens Chatouani is de huidige situatie slechts te verstaan als we de Marokkaanse migratiegeschiedenis voor ogen houden. De eerste generatie, die van de gastarbeiders, had volgens hem een vrij statisch wereldbeeld. Het waren ook niet zozeer de hooggeschoolden die migreerden maar veeleer de landbouwbevolking van Noord-Marokko. Zij hadden een aantal specifieke culturele eigenheden. Zo was de opvoeding er zeer strikt, heel het dorp ondersteunde een familie in de opvoeding waardoor de sociale controle enorm was. In België aangekomen viel dit systeem in elkaar en drong de nood tot een ander systeem zich op. Chatouani is ervan overtuigd dat deze moeilijke zoektocht de tweede, derde en komende generaties beïnvloedt. Velen weten niet meer wie ze zijn en zijn wanhopig op zoek naar een passende identiteit. Ze voelen zich geen “Marokkanen”, omdat ze in Marokko vaak als Belgen bestempeld worden. In hun geboorteland, België, worden ze vaak niet als Belgen aanvaard omwille van diverse factoren zoals uiterlijk, achtergrond, voorouders en religie. Vele jongeren grijpen dan naar hun moslimidentiteit op en gaan zich gedragen naar allerhande islamitische principes. Deze identiteit wordt bevestigd door hun omgeving zowel in hun vaderland als geboorteland. Sinds Nine Eleven worden ze echter aangevallen op hun moslimidentiteit en dat brengt volgens Chatouani heel wat frustraties met zich mee. Desondanks versterkte deze gebeurtenis hun identiteit omdat ze op zoek gingen naar wat de islam werkelijk inhoudt of kan inhouden in een seculiere omgeving. Chatouani betreurt dat er in onze samenleving zoveel met etiketten gewerkt wordt. Dit verstoort volgens hem het 53
samenleven. De oplossing is volgens hem nochtans eenvoudig: meer communicatie. We moeten naar elkaar toe durven te stappen en onderling communiceren, net zoals dat de gewoonte was in de jaren zestig.
GESPREK MET HET PUBLIEK Het gesprek met het publiek start met een vraag naar de verenigbaarheid van de islam en de seculiere samenleving. De islam is allesomvattend systeem met culturele, morele, economische en politieke dimensies. Hoe kan je dan aan een seculiere samenleving deelnemen zonder de islam te verraden? Van den Branden antwoordt hierop dat we de islam niet mogen verwarren met de cultuur en praktijken van de Mekkaanse en Medinensische periodes. Bovendien is het nog maar de vraag wat we eigenlijk echt weten van die periode en cultuur. Maar het is onmogelijk om het doen en laten van de zevende eeuw in het hedendaagse Europa toe te passen. De islam is echter veel meer dan die historische kern. De islam is veelvormig en kent verschillende varianten. Dat geeft volgens van den Branden aan dat moslims wel degelijk trouw kunnen blijven aan de islam én zich aanpassen aan hun omgeving. Een man reageert dat hij daar toch zijn vragen bij heeft. Zo probeerde hij tot driemaal toe moslimvrouwen op straat aan te spreken en een hand te geven. Ze keken telkens weg, negeerden hem, of maakten er zich met één zinnetje vanaf. Hij vraagt zich af of hij er dan zo slecht of gevaarlijk uitziet. Of mogen zij geen hand geven aan een man? Een moslima uit het publiek reageert dat je geen uitspraken kunt doen over “de” moslima. Er zijn moslimvrouwen die weigeren een hand te geven, anderen hebben daar geen probleem mee. Er wordt ook opgemerkt dat de drempel wat dat betreft veel lager ligt bij de jongere dan bij de oudere generaties. Vaak komt dat omdat deze laatste de cultuur en de taal minder machtig zijn. Een deelnemer vraagt of hij mocht hopen dat de Europese islam de evolutie van het christendom zou volgen: dat er een ontmoskeeing zou plaatsvinden. Hij vervolgde: “In 54
België noemen velen zich christelijk, alleen omdat ze in een aantal zogezegd christelijke waarden geloven, of in het mysterie van het leven. Hopelijk is het binnen enkele eeuwen gedaan met deze flauwekul.” Chatouani reageert hierop dat de islambeleving misschien wel wat zal verwateren, maar toch niet volledig zal verdwijnen. Volgens hem zal dat echter ook niet botsen met de samenleving. Chatouani spreekt ook de hoop uit dat hij tenminste mag blijven wie hij is, want hij ziet zichzelf niet als een probleem voor onze samenleving. Van den Branden wijst erop dat het christendom en de islam een andere historische ontwikkeling kenden, en dat je de ene geschiedenis niet zomaar op de andere kunt projecteren. Secularisatie is ontstaan als reactie op de katholieke dominantie en is er sindsdien specifiek aan verbonden. Of dit proces ook bij islam kan plaatsvinden is bijgevolg – zonder diezelfde setting – niet de juiste vraag. De tendensen die hij aanhaalde, wijzen ook niet in de richting van een secularisatie. Ook hij benadrukt dat dit volgens hem geen probleem is. Iemand vulde nog aan dat de hoop dat de islam zal verwateren vaak is ingegeven doordat de islam als een probleem wordt beschouwd. Maar de ervaring leert volgens deze persoon dat jongeren ook beter kunnen worden door zich vast te houden aan de islam. Een aantal criminele jongeren kwamen dankzij hun geloof tot berouw, stapten uit de criminaliteit en werden betere mensen. Net als andere avonden, maakt men de vergelijking met andere groepen in de Vlaamse samenleving. Zo vraagt iemand zich af waarom er minder weerstand leeft ten aanzien van christenen of boeddhisten, die zich toch ook religieus profileren. De gastsprekers waarschuwen ervoor om alleen naar de religie te kijken. Religie is maar een klein facet van het verhaal, en kan niet alles verklaren. Om op deze vraag te antwoorden, moet je kijken naar de maatschappelijke en economische positie van de betreffende groepen. Neem bijvoorbeeld de Japanners in ons land. Zij vormen een heel besloten gemeenschap en doen totaal geen moeite om zich te integreren. Toch leeft er 55
minder weerstand tegenover hen, omdat zij een sterke economische positie hebben. Inpikkend op het thema van de socio-economische integratie, stelt iemand de vraag naar de discriminatie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt. Als er inderdaad gediscrimineerd wordt, zorgt dat dan niet voor een antiWesterse of anti-Europese houding bij de jongeren? Chatouani zegt dit niet te ondervinden. Hoe iemand op discriminatie reageert, is volgens hem afhankelijk van persoon, kracht, omgeving en karakter. Daarom belanden sommigen in de criminaliteit en anderen niet. De discriminatie maakt het samenleven wel moeilijker voor deze jongeren. Als ze meermaals met discriminatie te maken krijgen, raken ze gefrustreerd. Ze willen zich ergens voor inzetten, maar krijgen geen kansen. Verschillende deelnemers stellen de vraag hoe we de dominante beeldvorming over islam kunnen doorbreken. Ze verwijzen naar de media die het beeld verspreiden dat de islam en het Westen niet samengaan. Maar ook in bibliotheken vind je vooral boeken terug die de islam in een negatief daglicht stellen. Chatouani geeft aan dat dat een moeilijke vraag is. Een kant en klare oplossing is er niet. We moeten volgens hem wel meer communiceren en in dialoog gaan met elkaar. Er worden al heel wat kleine, concrete stappen gezet, zoals het Atlasgebouw, de aandacht voor diversiteit in het beeldmateriaal, dialoogavonden. We moeten het langs veel verschillende iniatieven proberen. Ook moeten we volgens hem opletten met het plakken van etiketten. Die beantwoorden immers niet aan de werkelijkheid. Het zou volgens Chatouani ook helpen als de Arabische taal en wetenschappen meer gewaardeerd werden. Mensen weten vaak niet dat de islam een bijdrage heeft geleverd aan de wetenschappen (wiskunde, geneeskunde, filosofie,…). De geschiedenis van de multireligieuze samenleving in Andalusië is niet algemeen bekend. Maar het mag niet bij woorden blijven. Met praten alleen zullen we er volgens Chatouani niet komen. Er moeten ook structurele oplossingen komen. De discriminatie moet aangepakt worden.
56
Tot slot wordt opgemerkt dat het migratieverhaal al te vaak ingeroepen wordt om de positie en het gedrag van moslims in onze samenleving te verklaren. Niet alle moslims zijn echter migranten. Er zijn ook heel wat bekeerlingen in Vlaanderen. Verschillende aanwezigen merken op dat dit aspect nog al te vaak onderbelicht blijft.
STOF VOOR VERDERE DISCUSSIE Een aantal thema’s was nog niet voor iedereen voldoende uitgediept: “Tariq Ramadans visie is die van het universele, die van Bassam Tibi van het lokale. Is de visie van Ramadan een beginpunt om zo te komen tot de visie van Bassam Tibi? Moeten moslims met andere woorden eerst een deel van de cultuur van het land van herkomst laten vallen, om zo zichzelf te vinden en dan een eigen Europese islamitische cultuur te ontwikkelen?” “We hebben het over de zoveelste generatie van immigranten en/of hun kinderen maar er werd niets verteld over de moslims die hier geloven en moslim zijn geworden.” “De spanningen en angst tussen moslims en het Westen is al veel ouder dan Nine Eleven of het terrorisme. Denken we maar aan de middeleeuwen, met de kruistochten en de Westerse vooroordelen die door de toenmalige Kerk werden gevoed. Dit kwam deze avond niet aan bod:” Tussen de reacties zaten ook een drietal vragen rond de rol van de overheid in het organiseren van onze multireligieuze samenleving: “Denken jullie dat het hoofddoekenverbod op de werkvloer bij de stad Antwerpen kan leiden tot een totaal verbod in de Antwerpse straten?” “Vanaf welk percentage moslims zouden we vanuit een democratisch standpunt islamitische feestdagen tot 57
officiële feestdagen moeten uitroepen? Of het werk laten onderbreken voor de gebeden?” “Kunnen we iets leren uit de evolutie van andere wereldgodsdiensten? Hoe vertalen we dit naar de verschillende overheden en beleidsinstellingen? Wat kan de rol van de overheid zijn, ook als werkgever?” We kregen ook nog volgende reacties: “Waarom zoeken asielzoekers kerken op om voorlopig onderdak te bekomen en geen moskeeën?” “Er leven ook vooroordelen bij de Marokkanen. Zo zeggen Marokkaanse vaders tegen hun kinderen als ze zich slecht gedragen: nu doe je zelf zoals de Belgen.”
58
WORDT VERVOLGD?
De organisatoren van Dar Es Salaam hadden als doelstelling om een dialoog op gang te brengen over islam en de communicatie tussen verschillende Antwerpse gemeenschappen te bevorderen. We hadden bovendien de ambitie om een divers publiek te bereiken, zodat de diversiteit binnen de samenleving weerspiegeld werd in het publiek van de discussieavonden. We wilden een dialoog met moslims organiseren, en niet alleen over moslims praten. Daartoe ondernamen we verschillende stappen. De leden van de stuurgroep spraken hun eigen netwerken aan, er werd een doelgroepgerichte publiciteitscampagne gevoerd, er werd gekozen voor locaties die bij de verschillende doelgroepen bekend waren (bijvoorbeeld lokalen van de vakbond en de stad), we nodigden gastsprekers en commentatoren met verschillende achtergronden uit en zorgden voor een inhoudelijk gevarieerd programma. Als we de balans opmaken van de zes open dialoogavonden, kunnen we als organisatoren best tevreden zijn. Aan elke avond namen gemiddeld vijftig mensen deel, waarvan ongeveer tien procent hun wortels buiten België hadden. De diversiteit binnen de Antwerpse allochtone- en moslimgemeenschap(pen) werd minder weerspiegeld. De deelnemers van allochtone afkomst behoorden tot de twee grootste allochtone groepen in Antwerpen, namelijk de Turkse en de Marokkaanse. Ze waren meestal jong en van de tweede of derde generatie. De “nieuwe” Antwerpse moslims van Pakistan en West-Afrika waren niet vertegenwoordigd. Enkele leden van deze gemeenschappen gaven aan dat vooral de taal een obstakel was. De deelnemers van autochtone afkomst waren divers qua leeftijd, geslacht en achtergrond. Dankzij de subsidies die we van Stad Antwerpen kregen, konden we ook de toegangsprijs laag houden, wat drempelverlagend werkte. Met deze zes avonden werd in elk geval het doel bereikt om een dialoog op gang te brengen over het thema islam in 59
Antwerpen. Uit de reacties en vragen van de deelnemers sprak bovendien een grote behoefte aan meer dialoogmogelijkheden in de bredere maatschappij. Als organisatoren willen we deze kans om het gesprek verder te zetten zeker niet laten liggen. Dat willen we doen door dit verslagboek aan te bieden, uit de dialoog-avonden een aantal beleidssuggesties voor de Antwerpse overheid te distilleren en na te denken over manieren om de opgestarte dialoog verder te zetten. Met de onbehandelde vragen en reacties die we telkens verzamelden, hebben we alvast een interessant vertrekpunt. U verneemt er meer over op www.dar-es-salaam.be.
60