Academiejaar 2009 – 2010
UNIVERSITEIT ANTWERPEN – FACULTEIT TOEGEPASTE ECONOMISCHE WETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT GENT – FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar voor aanvaring op zee: een rechtseconomische analyse Student: Joachim Lavent
Verhandeling voorgedragen tot het bekomen van
Promotor: Prof. Dr. Kristiaan Bernauw
de graad van:
Master in de Maritieme Wetenschappen
Commissaris: Prof. Dr. Eduard Somers
VOORWOORD
VOORWOORD “Het Belgische schip ‘Lowlands Prosperity’ is lekgeslagen na een aanvaring met een Chinees schip, ‘Jinyou No. 1’, in de haven van Caofeidan in de buurt van Peking”1. Deze openingszin van een artikel, terug te vinden in De Morgen van 25 oktober 2009, heeft het idee doen ontstaan om mijn masterproef voor het behalen van de titel ‘Master in de Maritieme Wetenschappen’ te wijden aan het bespreken van de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee. Als ‘Master in de Handelswetenschappen’ lijkt het me ook interessant om de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van de scheepseigenaar bij aanvaring vanuit economisch oogpunt te bekijken. Vandaar de keuze om binnen deze thesis ook de nodige aandacht te besteden aan de rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee. Graag wil ik een woordje van dank richten aan iedereen die rechtstreeks of onrechtstreeks heeft geholpen deze masterproef tot een goed einde te brengen. Bijzondere dank aan Prof. Dr. Kristiaan Bernauw voor het op zich nemen van het promotorschap en de goede begeleiding gedurende de uitwerking van mijn Masterproef. Dank aan Prof. Dr. Eduard Somers, commissaris, voor het wegnemen van enkele onduidelijkheden. Als laatste wil ik mijn ouders, zus, familie, vriendin, vrienden en alle medestudenten ‘Maritieme Wetenschappen’ bedanken voor de steun en hulp tijdens het schrijven van deze masterproef evenals voor de memorabele momenten beleefd gedurende de opleiding.
Joachim Lavent 17 mei 2010
1
X, “Belgisch schip lek na aanvaring met Chinees schip”, DM, 25 oktober 2009, DM 3.
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE Voorwoord Inhoudsopgave Inleiding hoofdstuk 1:
Begripsomschrijving ‘scheepseigenaar’ en ‘aanvaring’ en overzicht van de aansprakelijkheden
1
Begripsomschrijving ‘scheepseigenaar’ en ‘aanvaring’ en overzicht van de aansprakelijkheden .................................................................. 5
1.1
Scheepseigenaar ......................................................................................... 5
1.1.1
Definitie ......................................................................................................... 5
1.2
Aanvaring..................................................................................................... 6
1.2.1
Inleiding ......................................................................................................... 6
1.2.2
Rechtsbevoegdheid bij aanvaring op zee ...................................................... 7
1.2.3
Verdrag van Brussel van 23 september 1910 ................................................ 8
1.2.3.1
Definitie ......................................................................................................... 8
1.2.4
Toepassingsgebied ....................................................................................... 9
1.3
Overzicht aansprakelijkheidsgronden ....................................................... 9
Hoofdstuk 2:
Aansprakelijkheid
van
de
scheepseigenaar
bij
aanvaring op zee 2
Aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee ...... 13
2.1
Inleiding ..................................................................................................... 13
2.2
Aansprakelijkheidsregels ......................................................................... 14
2.2.1
Artikel 46 Zeewet, algemene aansprakelijkheidsregels................................ 14
2.2.2
Artikel 251 Zeewet, bijzondere aansprakelijkheidsregels ............................. 15
2.2.2.1
Omstandigheden van aanvaring .................................................................. 16
2.2.2.1.1
Aanvaring te wijten aan toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak (artikel 251 eerste en tweede lid Zeewet) .................................................... 16
2.2.2.1.2
Aanvaring waarvan de fout is toe te schrijven aan een uitsluitende fout van één van de betrokken partijen (artikel 251, derde lid Zeewet) ...................... 17
2.2.2.1.3
Aanvaring door gemeenschappelijke fout (artikel 251, vierde lid Zeewet) .... 17
INHOUDSOPGAVE
2.2.2.2
Hoofdelijke of proportionele aansprakelijkheid............................................. 18
2.2.3
Contractuele aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee .............................................................................................................. 18
2.2.3.1
De scheepseigenaar treedt op als vervoerder ............................................. 18
2.2.3.1.1
Vervoer van goederen ................................................................................. 19
2.2.3.1.2
Vervoer van passagiers ............................................................................... 20
2.2.3.2
Aansprakelijkheid
van
de
scheepseigenaar
volgend
uit
een
bevrachtingsovereenkomst.......................................................................... 21 2.2.3.2.1
Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar .................... 22
2.2.4
Samenloop en coëxistentie van aansprakelijkheden ................................... 23
2.3
Aansprakelijkheidsbeperking ................................................................... 24
2.3.1
Inleiding ....................................................................................................... 24
2.3.2
Wettelijke basis ........................................................................................... 24
2.3.3
Historisch overzicht ..................................................................................... 25
2.3.3.1
Noxale afstand ............................................................................................ 27
2.3.3.2
De vennootschap ........................................................................................ 27
2.3.3.3
Averij-grosse ............................................................................................... 27
2.3.3.4
Zeerechterlijke vennootschapsvormen ........................................................ 27
2.3.3.5
Het abandon................................................................................................ 28
2.3.3.6
De verzekering ............................................................................................ 28
2.3.3.7
De conferentie van Venetië van 1907 .......................................................... 28
2.3.3.8
Het Verdrag van 25 augustus 1924 ............................................................. 29
2.3.3.9
Het Verdrag van 10 oktober 1957................................................................ 30
02.3.2.10
Het LLMC-verdrag van 1976 ....................................................................... 31
2.3.4
Het LLMC-verdrag en het Protocol van 1996.............................................. 31
2.3.4.1
Toepasbaarheid van het LLMC-verdrag ...................................................... 31
2.3.4.2
De beperkingslimieten ................................................................................. 33
2.3.4.3
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking ................................................... 34
2.3.5
Aansprakelijkheidsbeperking bij goederenvervoer ....................................... 34
2.3.5.1
Beperkingslimieten voorzien in artikel 91 Zeewet ........................................ 35
2.3.5.2
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking voorzien in artikel 91 Zeewet .... 35
2.3.6
Aansprakelijkheidsbeperking bij personenvervoer ....................................... 35
2.3.6.1
Toepasbaarheid Verdrag van Athene .......................................................... 35
2.3.6.2
Aansprakelijkheidsgrenzen .......................................................................... 36
2.3.6.3
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking voorzien in het Verdrag van Athene........................................................................................................ 36
INHOUDSOPGAVE
2.4
Olieverontreiniging bij aanvaring ............................................................. 37
2.4.1
Aansprakelijkheidsregels ............................................................................. 37
2.4.2
Uitsluiting van aansprakelijkheid.................................................................. 38
2.4.3
Beperking van aansprakelijkheid ................................................................. 38
2.4.4
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking ................................................... 38
Hoofdstuk 3:
Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
3
Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee........................................................................... 40
3.1
Soorten verzekeraars ................................................................................ 40
3.2
Oorsprong.................................................................................................. 41
3.2.1
De vennootschap ........................................................................................ 41
3.2.2
Averij-grosse ............................................................................................... 41
3.2.3
Bodemerij .................................................................................................... 41
3.2.4
De verzekering ............................................................................................ 42
3.3
Afbakening toepasselijke wetgeving ....................................................... 43
3.4
Algemene bepalingen inzake het verzekerbaar voorwerp ...................... 44
3.5
Verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen binnen het zeetransport.. 45
3.6
Basisvormen van verzekeringscontracten binnen de zeevaart ............. 46
3.7
Zeeverzekering en aanvaring, de verzekerbaarheid van artikel 46 en 251 Zeewet ........................................................................................................ 47
3.8
Verzekerbaarheid van de buitencontractuele aansprakelijkheid ........... 50
3.9
Verzekerbaarheid van de contractuele aansprakelijkheid ...................... 51
3.9.1
Vervoerdersaansprakelijkheid voor het vervoer van goederen .................... 51
3.9.2
Vervoerdersaansprakelijkheid voor het vervoer van personen en reisgoed . 52
3.9.3
Verzekering voor dood of lichamelijk letsel bij aanvaring van personen tewerkgesteld door de scheepseigenaar ..................................................... 52
3.10
Uitbetaling.................................................................................................. 53
3.11
Protection & Indemnity clubs ................................................................... 53
Hoofdstuk 4:
Omschrijving
en
algemene
beginselen
van
de
economische analyse van het recht 4
Omschrijving en algemene beginselen van de economische analyse van het recht ............................................................................................................ 56
INHOUDSOPGAVE
4.1
Definitie ...................................................................................................... 56
4.2
Ontstaan en evolutie ................................................................................. 56
4.3
Wat poogt rechtseconomie te onderzoeken?.......................................... 57
4.4
Onderscheidt juridisch en economisch gezichtsveld van het recht ...... 57
4.5
Kernbegrippen uit de rechtseconomie .................................................... 58
4.5.1
‘Efficiëntie’ en ‘welvaart’ .............................................................................. 58
4.5.2
‘Pareto-efficiëntie’ ........................................................................................ 60
4.5.3
Marktvorm volkomen concurrentie ............................................................... 62
4.5.4
Negatieve externe effecten .......................................................................... 62
4.5.5
Transactiekosten ......................................................................................... 63
4.5.6
Het morele risico ......................................................................................... 63
4.5.7
Averechtse selectie ..................................................................................... 63
Hoofdstuk 5:
Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
5
Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee ................................... 65
5.1
Inleiding ..................................................................................................... 65
5.2
Rechtseconomische
analyse
van
de
aansprakelijkheid
van
de
scheepseigenaar bij aanvaring op zee .................................................... 65 5.2.1
Rechtseconomische
analyse
van
algemene
en
bijzondere
aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet ........ 67 5.2.2
Rechtseconomische analyse van de buitencontractuele aansprakelijkheid bij aanvaring op zee ......................................................................................... 70
5.2.3
Rechtseconomische analyse van de contractuele aansprakelijkheid bij aanvaring op zee ......................................................................................... 72
5.2.3.1
Vervoer van goeden .................................................................................... 72
5.2.3.2
Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar: economisch verantwoord? .............................................................................................. 73
5.3
Rechtseconomische
analyse
van
de
verzekerbaarheid
van
de
aansprakelijkheid bij aanvaring op zee.................................................... 74 5.3.1
Waarom wenst de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid te verzekeren? . 74
5.3.2
Leidt verzekeren tot hogere efficiëntie ......................................................... 75
5.3.3
Gevolgen voor de prikkels die de aansprakelijkheidsregels beogen te bereiken ...................................................................................................... 76
INHOUDSOPGAVE
5.4
Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheidsbeperking ...... 79
5.4.1
Aansprakelijkheidsbeperking van de scheepseigenaar: rechtvaardig of niet?79
5.4.2
Het LLMC-verdrag: een goed compromis? .................................................. 81
5.4.3
Analyse van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering ........................... 82
Conclusie Bibliografie
LIJST VAN FIGUREN
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: pareto-efficiëntie................................................................................................. 61 Figuur 2: Individuele welvaartsmaximalisatie...................................................................... 66 Figuur 3: Welvaartsmaximalisatie objectieve aansprakelijkheid scheepseigenaar .............. 69
INLEIDING
INLEIDING Sinds oudsher worden de zeeën bevaren door de mens. De zeeën laten toe om op een snelle manier grote afstanden af te leggen. Waar vroeger boten in eerste instantie gebruikt werden door de mens om zich van de ene plaats naar de andere te begeven, wanneer dit via het vaste land niet mogelijk was of gewoon wanneer het via het water sneller ging, worden vandaag de dag schepen voornamelijk gebruikt voor het vervoer van goederen. Ongeveer 5000 jaar geleden2, wanneer de eerste overzeese handel zich ontwikkelde, werden schepen niet meer enkel gebruikt als verplaatsingsmiddel voor personen maar werden er ook goederen vervoerd via deze schepen. Hierdoor ontwikkelde zich de handelsactiviteit bestaande uit het vervoeren van goederen van anderen tegen betaling. De mondialisering van de handel en het daarbij horende zeevervoer heeft zowel voor de nationale- als wereldeconomie belangrijke positieve effecten gehad. Vele landen zagen hun economische welvaart sterk stijgen. De stijgende vraag naar schepen en de toenemende stijging in de grote van de schepen zorgde voor een grote tewerkstelling. Ook aan boord van de schepen en de havens steeg de tewerkstelling aanzienlijk. Vandaag de dag gebeurt een belangrijk gedeelte van de havenarbeid wel automatisch. Ondanks dit spelen de haven- en maritieme sector voor vele landen een belangrijke economische rol, zowel bij de realisatie van toegevoegde waarde als tewerkstelling. Naast deze positieve effecten die de overzeese handel en het zeevervoer met zich meebrengt, brengt dit toch ook enkele negatieve gevolgen met zich mee. Als gevolg van de steeds toenemende belangstelling voor zeevervoer en de stijging van het aantal schepen op zee kwamen er al snel een aantal risico’s en problemen opduiken, zoals schepen die in aanvaring komen met elkaar en goederen die beschadigd raken gedurende de zeereis. De scheepseigenaar achtte zich niet verantwoordelijk voor schade als gevolg van een aanvaring evenals voor de schade aan de vervoerde goederen veroorzaakt door de aanvaring. Volgens de scheepseigenaar werd de aanvaring veroorzaakt door de gevaren van de zee en niet door zijn toedoen. Dit leidde dan ook tot veel onenigheid tussen de scheepseigenaar en de schadelijdende partijen. De
oplossingen
van
de
voorkomende
betwistingen,
belangenconflicten,
werden
3
opgenomen in wetten en gewoonten . Deze regels hebben aan de basis gelegen voor het ontstaan van het zeerecht4. 2
M. STOPFORD, Maritime Economics, 3e ed., New York, Routledge, 2009, 3.
3
L. TRICOT, “Beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar”, Scriptie Nautische Wetenschappen, Hogere Zeevaartschool,1987, 1-12.
4
Eerste geschriften waren de Rôles d’Oléron en het Consolato del Mare.
INLEIDING
Het zeerecht was oorspronkelijk beperkt, maar door de toenemende belangstelling van de zeevaart en de daarbij voorkomende problemen werd de zeevaart steeds meer gereglementeerd. Dit zowel vanuit nationale als internationale hoek. Waar men vroeger praktisch geen specifieke regels voorzag aangaande de scheepvaart, de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar en van de vervoerder, noch een regelgeving inzake betrekking tot aanvaringen, is vandaag de dag het ganse scheepvaartgebeuren sterk
gereglementeerd.
Er
zijn
verdragen
ontwikkeld
die
voorzien
in
aansprakelijkheidsregels van de scheepseigenaar. Bijvoorbeeld het aanvaringsverdrag van Brussel van 1910 dat de algemene aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voorziet, Het LLMC-verdrag van 1976 dat voorziet in een aansprakelijkheidsbeperking, verdragen die de vervoerdersaansprakelijkheid regelen e.a.5 Binnen deze masterproef wordt een drieledig onderzoek gevoerd. In het eerste deel van het onderzoek wordt nagegaan welke de aansprakelijkheden zijn die rusten op de scheepseigenaar betrokken bij een aanvaring op zee. Daarbij wordt ook onderzocht of de scheepseigenaar deze aansprakelijkheid al dan niet kan beperken. Dit onderzoek is terug te vinden in hoofdstuk 2 “Aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee”. Vervolgens in hoofdstuk 3 “Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee” wordt onderzocht hoe de scheepseigenaar deze aansprakelijkheden kan laten verzekeren. Vooraleer over gegaan wordt naar het derde deel van het onderzoek, dat de economische analyse van de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid inhoudt wordt eerst in hoofdstuk 4 “Omschrijving en algemene beginselen van de economische analyse van het recht” kort weergegeven wat ‘rechtseconomie’ betekent en worden enkele kernbegrippen binnen de rechtseconomie uitgelegd die van belang zijn voor het goed begrijpen van de rechtseconomische analyse in hoofdstuk 5 “Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee”. Starten doen we met een omschrijving van de begrippen ‘scheepseigenaar’ en ‘aanvaring’ binnen het toepassingsgebied van deze thesis in hoofdstuk 1”Begripsomschrijving ‘scheepseigenaar’ en aanvaring’ en overzicht van de aansprakelijkheden. Aangezien de aansprakelijkheidsbepalingen van de scheepseigenaar, de regels inzake verzekering door ieder land afzonderlijk worden bepaald en de beperkingsgronden van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voorzien worden in verdragen die, indien een 5
L. TRICOT, “Beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar”, Scriptie Nautische Wetenschappen, Hogere Zeevaartschool,1987, 1-12.
INLEIDING
land toepassing wenst van zo een verdrag, het verdrag dient te ratificeren, is het onmogelijk om binnen de context van deze masterproef een overzicht te geven van alle verschillende nationale wetgevingen betreffende aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee. Daarom zal dit onderzoek zich beperking tot Belgische wetgeving.
Hoofdstuk
1
Beschrijving ‘scheepseigenaar’ en ‘aanvaring’ en overzicht van de aansprakelijkheden
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
Begripsomschrijving ‘scheepseigenaar’ en
1
‘aanvaring’ en overzicht van de aansprakelijkheden Binnen
dit
hoofdstuk
‘scheepseigenaar’
en
worden
‘aanvaring’
de
begrippen
toegelicht.
Deze
begrippen zijn van belang voor het goed begrijpen van deze masterproef. Op het einde van dit hoofdstuk wordt ook een kort overzicht gegeven van de aansprakelijkheidsgronden rustende op de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee.
1.1
Scheepseigenaar
1.1.1
Definitie
De Wet van 21 augustus 19879 houdende Boek II van het Wetboek van Koophandel [Zeevaart en binnenvaart] (Zeewet)6, B.S. 4 september 1879, voorziet niet in een definitie van het begrip ‘scheepseigenaar’, maar artikel 54 Zeewet bepaalt dat “de term ‘scheepseigenaar’ begrepen moet worden in de betekenis van artikel 1, 2° van het verdrag betreffende de beperking van de aansprakelijkheid voor zeevorderingen, opgemaakt te Londen op 19 november 1976”7. Artikel 1, 2° LLMC, stelt dat de ‘scheepseigenaar’ gedefinieerd wordt als “de eigenaar, de bevrachter en de beheerder van het schip, alsmede degene in wiens handen de exploitatie van een zeeschip is gelegd”. Aangezien de definitie de hierboven wordt gegeven voor scheepseigenaar een ruim toepassingsgebied heeft en het onmogelijk is om binnen deze masterproef voor ieder die volgens de definitie als scheepseigenaar wordt aanzien, te bespreken, beperken we de 6
De Zeewet heeft tot op heden tal van wijziging ondergaan, voornamelijk met betrekking tot het aanpassen van de Zeewet met internationale verdragen.
7
LLMC is de afkorting van Convention on Limitation of Liability for Maritime Claims. Verdrag betreffende de beperking van de aansprakelijkheid inzake zeevorderingen (LLMC) opgemaakt te Londen op 19 november 1967,goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van
diverse Internationale akten inzake de zeevaart, B.S. 6 oktober 1989, err B.S. 8 december 1990.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
definitie van scheepseigenaar tot de eigenaar van het schip, exploitant en bevrachter, indien de bevrachter eveneens de eigenaar is van het schip. De eigenaar van het schip is de natuurlijke- of rechtspersoon die eigenaar is van het schip. Het is diegene die het recht bezit om van het schip het uiterste genot te hebben en die over het schip kan beschikken op de meest volstrekte wijze8.
1.2
Aanvaring
1.2.1
Inleiding
Doorheen de tijd zijn voor het besturen van een schip heel wat hulpmiddelen ontstaan, zoals zeer gesofisticeerde navigatiesystemen, radarsystemen die andere schepen binnen het vaargebeid aangeven e.a., zodat de kapitein zijn vaargedrag kan aanpassen9. Op regelgevend gebied zijn heel wat regels uitgewerkt waaraan een schip moet voldoen vooraleer het zeeschip een reis op zee mag ondernemen zoals de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (COLREG’s), die werden opgesteld in Londen op 20 oktober 197210. Volgens onderzoek van het International Maritime Organisation (IMO) is gebleken dat de reglementering om aanvaringen te voorkomen een belangrijke rol speelt in de preventie van aanvaringen11. Ondanks deze regelen is de kans op aanvaringen in geen geval uitgesloten. Een aanvaring zal dankzij de technische uitrusting van het schip nog zelden voorkomen omwille van technische redenen, maar een schip wordt nog steeds bestuurd door de kapitein en bijgestaan door de bemanning. De kapitein en de bemanning zijn ook maar mensen en mensen kunnen nu eenmaal fouten maken. Menselijke fouten zijn ook heden ten dage de voornaamste oorzaak van aanvaringen12.
8
E. SOMERS, syllabus Belgische Zeerecht, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 28.
9
C. HILL, Maritime Law, Londen, Lloyds of London Press, 2003, 287-290.
10
Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, opgesteld te Londen op 20 oktober 1972, goedgekeurd bij Wet van 24 november 1975, B.S. 12 juni 1976; E. SOMERS,
Inleiding tot het internationaal zeerecht, 4de ed., Mechelen, Kluwer, 2004, 263. 11
A.N. COCKCROFT en J.N.F. LAMEIJER, A guide to the collision avoidance rules: international e
regulations for preventing collisions at sea,6 ed., Oxford, Elsevier Butterworth Heinemann, 2004, 230. 12
C. HILL, Maritime Law, Londen, Lloyds of London Press, 287-290.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
1.2.2
Rechtsbevoegdheid bij aanvaring op zee
In de praktijk werd sinds begin de 20e eeuw veel aandacht geschonken aan de problematiek die heerste rond de burgerrechterlijke- en strafrechtelijke aansprakelijkheid van scheepseigenaren betrokken bij een aanvaring op zee. Deze aandacht ging in de eerste plaats uit van wat nu juist verstaan moet worden onder een aanvaring en hoe de aansprakelijkheid moet worden geregeld13. Om hierover eenduidigheid te scheppen heeft het Comité Maritime International (CMI) het verdrag van Brussel van 23 september 1910 voor de eenmaking van regels inzake aanvaring opgesteld (aanvaringsverdrag)14. Naast de aandacht voor de begripsbepaling en de aansprakelijkheidregeling ingeval van een aanvaring op zee bestond er ook nog onduidelijkheid welke nationale strafrechtelijke en burgerrechterlijke wetgeving er dient toegepast te worden ingeval zich een aanvaring voordoet. Gewoonterechterlijk bestonden er twee invalshoeken om de nationale rechterlijke bevoegdheid te bepalen. Enerzijds waren er staten die de bevoegdheid aan de vlagstaat toekenden. Anderzijds waren er ook staten die de bevoegdheid toekenden aan de staten waar het aanvarende schip na de aanvaring een onderkomen zocht15. Deze dubbele bevoegdheidsmogelijkheid kon ertoe leiden dat de verantwoordelijke scheepseigenaar twee maal veroordeeld werd. Een eerste maal door de vlagstaat en een tweede maal door de staat waar het schip onderkomen zocht na de aanvaring16. Om deze bijzonder zware situatie voor de scheepseigenaar weg te werken heeft het CMI het verdrag van Brussel van 10 mei 1952 tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in strafzaken op het stuk van aanvaring en andere scheepvaartongevallen
in
voege
laten
treden.17
Voor
de
Burgerrechterlijke
aansprakelijkheid heeft het CMI het verdrag van Brussel van 10 mei 1952 tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in burgerlijke zaken op het stuk van aanvaring in werking laten treden18. 13
E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal zeerecht, 4
de
14
Infra 1.2.3 “Verdrag van Brussel van 23 september 1910.
15
E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal zeerecht, 4
16
Een voorbeeld hiervan is de ‘Lotus-zaak’. ‘Lotus’ is een Frans koopvaardijschip dat op 2
de
ed., Mechelen, Kluwer, 2004, 260.
ed., Mechelen, Kluwer,2004, 261.
augustus 1926 op volle zee in aanvaring kwam met een Turks schip de ‘BozKourt’ wat daarna de
zonk. E. SOMERS, Inleiding tot het internationaal zeerecht, 4
ed., Mechelen, Kluwer, 2004,
261. 17
Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in strafzaken op het stuk van aanvaring en andere scheepvaartongevallen, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952, goedgekeurd bij Wet van 24 maart 1961, B.S 19 juli 1961
18
Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in burgerlijke zaken op het stuk van aanvaring, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952, goedgekeurd bij Wet van 24 maart 1961, B.S 19 juli 1961.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
1.2.3
Verdrag van Brussel van 23 september 1910
Het verdrag van Brussel van 23 september 1910 voor de eenmaking van bepaalde regels inzake aanvaring (aanvaringsverdrag), regelt de aansprakelijkheid ingeval er zich een aanvaring voordoet op zee. Het aanvaringsverdrag werd goedgekeurd door de wet van 14 september 1911 en toegevoegd in de Belgische wetgeving via de artikelen 251-252 en 270, eerste lid Zeewet die terug te vinden zijn in Boek II van het Wetboek van Koophandel19. De aansprakelijkheidsregels zoals deze opgenomen zijn in artikel 251 Zeewet
worden besproken in hoofdstuk
2.2.2 ”Artikel 251 Zeewet, bijzondere
aansprakelijkheidsregels”.
1.2.3.1
Definitie
Een aanvaring wordt gedefinieerd als een “materiële botsing tussen twee of meer zeeschepen, tussen twee of meer binnenvaartuigen of tussen één of meer zeeschepen en één of meer binnenvaartuigen”20. Binnen deze thesis wordt enkel aandacht geschonken aan de materiële botsing tussen twee of meer zeeschepen21. Omtrent de definitie kan een opmerking geformuleerd worden. De definitie omschrijft dat vooraleer er sprake is van een aanvaring er een materiële botsing moet zijn, dus dat de betrokken schepen elkaar geraakt moeten hebben. Wat gebeurt er dan wanneer een schip zinkt door toedoen van een ander schip, zonder dat er sprake is geweest van contact, voorbeeld als gevolg van een navigatiefout van dat andere schip?22 Dit heeft enkel voor consequenties dat het aanvaringsverdrag in feite niet van toepassing is in zo’n situatie. Dit betekent uiteraard niet dat er op het aanvarende schip geen schuld rust. Ondanks dat het aanvaringsverdrag deze situatie niet binnen het toepassingsgebied van het verdrag laat vallen, heeft België via artikel 256 Zeewet deze situatie toch onder het toepassingsveld van de aansprakelijkheidsregels van artikel 251 van de Zeewet doen
19
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, A. KEGELS, H. LIBERT, D. NOELS, A. POELMANS, L. TRICOT, J.P. VANHOOF, E. VAN HOOYDONCK, W. VERSTREPEN en R. W IJFELS (eds.), “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (1) 1.
20
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (1) 1.
21
Zeeschepen worden in art. 1 Zeewet omschreven als “alle vaartuigen van ten minste 50 ton bestemt of gewoonlijk gebruikt voor personen- of goederenvervoer, visserij, sleepvaart of enige andere winstgevende scheepvaartverrichting ter zee”.
22
Voorbeeld het schip “The Shell Spirit 2” zonk door toedoen van het Griekse schip Patrei. C. HILL, Maritime Law, Londen, Lloyds of London Press, 2003, 285.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
vallen23. Onder materiële botsing wordt ook verstaan de situatie waarbij een schip het anker van een ander schip raakt of schade ondervindt als gevolg van de netten van een vissersschip24. Schadevaring, dit is de situatie waarbij een schip in aanvaring komt met kunstwerken of andere voorwerpen die zich in en op zee kunnen bevinden, bijvoorbeeld een wrak, valt niet binnen het toepassingsgebied van het aanvaringsverdrag, nog onder de toepassing van een aanvaring binnen titel VII van de Belgische Zeewet.
1.2.4
Toepassingsgebeid
Het aanvaringsverdrag is van toepassing op25 •
Alle zeeschepen betrokken bij een aanvaring, voor zover zij de vlag voeren van een verdragspartij
•
Waar de zeeschepen zich ook bevinden, zelf indien het een aanvaring betreft tussen een zeeschip en een binnenschip
Het verdrag is niet van toepassing op oorlogsschepen en staatsschepen. Aangezien België het verdrag van Brussel van 23 september 1910 heeft geratificeerd, is België een verdragspartij. Bijgevolg zijn alle bepalingen van het aanvaringsverdrag van toepassing op alle schepen die in het register der zeeschepen in België zijn ingeschreven en betrokken zijn bij een aanvaring. Het aanvaringsverdrag is ook van toepassing tussen schepen betrokken bij een aanvaring wanneer de aanvaring plaatst heeft binnen een Belgisch rechtsgebied.
1.3
Overzicht aansprakelijkheidsgronden
Hierna volgt een overzicht van de aansprakelijkheden in hoofde van de scheepseigenaar. Er
moet
steeds
voor
ogen
gehouden
worden
dat
de
hierna
aangehaalde
aansprakelijkheden van de scheepseigenaar gezien moeten worden binnen de situatie dat er zich een aanvaring op zee voordoet.
23
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (1) 2.
24
C. HILL, Maritime Law, Londen, Lloyds of London Press, 284.
25
E. SOMERS, Syllabus Belgisch zeerecht, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 78.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
•
In eerste instantie zal de scheepseigenaar een buiten- of extracontractuele aansprakelijkheid hebben tegenover de andere scheepseigenaren van de aangevaren schepen betrokken bij de aanvaring.
•
De
scheepseigenaar
buitencontractuele
van
het
aansprakelijke
aansprakelijkheid
schip
hebben
zal
ook
tegenover
een de
ladingbelanghebbenden van de goederen die zich eventueel in het ruim van het aangevaren schip bevinden. •
De passagiers die zich op het aangevaren schip bevinden kunnen ook schade oplopen waardoor deze personen ook een vordering kunnen instellen tegen de scheepseigenaar.
•
Door de aanvaring kunnen er ook partijen die niet betrokken zijn bij de aanvaring schade ondervinden, zoals andere schepen die hun vaarroute moeten herzien omdat door de aanvaring de normale route niet meer bevaren kan worden. Dit wordt wegens de beperking in omvang van deze masterproef niet verder uitgewerkt.
•
Het kan zijn dat één van de schepen betrokken bij de aanvaring olie of andere chemische stoffen vervoert. Door de aanvaring is het mogelijk dat deze stoffen in zee vloeien en schade veroorzaken aan de fauna en flora van de zee, de kusten e.a. De scheepseigenaar kan voor de deze schade aansprakelijk gesteld worden. Enkel een korte bespreking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij olieverontreiniging wordt gegeven.
Naast de buitencontractuele aansprakelijkheden zullen er ook aansprakelijkheden rusten op de scheepseigenaar die hun basis vinden vanuit contractuele aard, dit zijn de contractuele aansprakelijkheden. •
De scheepseigenaar zal ingeval hij zelf optreedt als vervoerder, een vervoerdersaansprakelijkheid
hebben
bij
schade
aan
de
vervoerde
goederen. •
Het kan ook gebeuren dat de scheepseigenaar passagiers vervoert via een contractuele
overeenkomst.
Tegenover
deze
personen
heeft
de
scheepseigenaar ook een contractuele aansprakelijkheid. •
De scheepseigenaar kan ook aansprakelijkheden oplopen die voortspruiten uit de bevrachtingsovereenkomsten afgesloten met de bevrachters. Dit is via het rechtstreeks vorderingsrecht die bepaalde partijen hebben tegenover de scheepseigenaar.
HOOFDSTUK 1:
BEGRIPSOMSCHRIJVING
‘SCHEEPSEIGENAAR’
EN
AANVARING
EN
OVERZICHT
VAN
DE
AANSAANSPRAKELIJKHEDEN
Deze laatste aansprakelijkheid is eigenlijk een mengvorm van contractuele- en extracontractuele aansprakelijkheid. Het is een buitencontractuele aansprakelijkheid voortvloeiend uit een contract. •
Als laatste is er nog de samenloop en coëxistentie.
Hoofdstuk
2
Aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
HOOFDSTUK 2:
2
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
Aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee In dit hoofdstuk worden de aansprakelijkheidsregels rustende op de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee grondig besproken. Vervolgens worden ook de beperkingsregels
inzake
de
aansprakelijkheid
toegelicht.
2.1
Inleiding
Voor de aansprakelijkheden van de scheepseigenaar dient in eerste instantie naar de bepalingen voorzien in de Belgische Zeewet gekeken te worden. In de Zeewet wordt in Artikel 46 de algemene bepalingen aangaande de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bepaalt. Naast de algemene aansprakelijkheidsregels rustende op de scheepseigenaar zijn er ook nog een aantal bijzondere aansprakelijkheidsregels voorzien in de Zeewet, die toepassing vinden wanneer een specifieke gebeurtenis zich voordoet. De aanvaring is zo’n specifieke gebeurtenis. Deze specifieke aansprakelijkheidsregels inzake aanvaring worden voorzien in artikel 251 Zeewet. Een andere specifieke gebeurtenis is het vervoer onder cognossement. Bij het vervoer onder cognossement wordt de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bepaald door artikel 91 Zeewet. De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee wordt dus in belangrijke mate bepaald via de artikelen 46, 91 en 251 van de Zeewet. Echter in een aantal gevallen dient er niet enkel naar de aansprakelijkheidsbepalingen voorzien in de Zeewet gekeken te worden, maar moet er afhankelijk van de situatie naar bepalingen aangaande de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar in de dan toepasselijke verdragen gekeken te worden. Zo zal bij het contractueel vervoer van personen het verdrag van Athene de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bepalen. Artikel 47 Zeewet verwijst naar de verdagen waarop de scheepseigenaar zich kan beroepen om zijn aansprakelijkheden te beperken.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.2
Aansprakelijkheidsregels
2.2.1
Artikel 46 Zeewet, algemene aansprakelijkheidsregels
Artikel 46, §1 Zeewet bepaalt dat “iedere scheepseigenaar persoonlijk aansprakelijk is voor zijn eigen handelingen,
verzuimen en
verbintenissen”.
Dit
is
een persoonlijke
aansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheidsvorm is eigenlijk een omzetting van de algemene aansprakelijkheidsregels voorzien in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 46, §2 Zeewet stelt dat “iedere scheepseigenaar burgerlijk aansprakelijk is voor de handelingen gesteld door de kapitein en dat de scheepseigenaar instaat voor de verbintenissen aangegaan door deze in de uitvoering van zijn diensten”. In de literatuur wordt deze aansprakelijkheid aanzien als een zakelijke of objectieve aansprakelijkheid van de scheepseigenaar26. Deze burgerlijke aansprakelijkheid heeft voor de scheepseigenaar opmerkelijke gevolgen. Zolang de kapitein door de scheepseigenaar aangesteld wordt, is deze burgerlijke aansprakelijkheid, vanuit het arbeidsrecht, makkelijk te begrijpen. De werknemer, dit is binnen deze context de kapitein, kan enkel persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor bedrog en zware schud evenals voor vaak voorkomende lichte fouten. Deze regel is terug te vinden in artikel 18 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (WAO)27. Bovenvermelde redenering werd nog eens uitdrukkelijk voorzien in artikel 46, §4 Zeewet. Maar artikel 46, §2 Zeewet houdt ook in dat wanneer de scheepseigenaar, vervrachter, zijn schip ter exploitatie afstaat aan een andere reder, bevrachter, via een rompbevrachting, hij ook aansprakelijk is voor de daden gesteld door de kapitein. Ondanks dat de kapitein wordt aangesteld door de bevrachter en dus niet door de scheepseigenaar28. Naast de daden gesteld door de kapitein, aangesteld door de bevrachter, zal de scheepseigenaar ook aansprakelijk zijn voor de overeenkomsten gesloten door die kapitein, die vallen binnen zijn bevoegdheid. Praktisch houdt dit in dat de scheepseigenaar aansprakelijk is voor zowel een kapitein door hem zelf aangesteld als een kapitein aangesteld door de rompbevrachter van een schip waarmee hij een rompbevrachtingsovereenkomst heeft afgesloten.29 Daarnaast voorziet artikel 46, §3 Zeewet dat “de scheepseigenaar ook aansprakelijk is voor iedereen die voor het schip werkt, wanneer deze handelen binnen de uitoefening van hun diensten”. 26
de
Zie o.a. C. SMEESTERS en G. W INKELMOLEN, Droit Maritime et Droit Fluvial, 2
ed., Tôme I,
Brussel, Larcier, 1929, 153-154. 27
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, B.S. 22 augustus 1978.
28
Infra 2.2.3.2.1 “Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar”.
29
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008, (1) 2.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.2.2
Artikel 251 Zeewet, bijzondere aansprakelijkheidsregels
In hoofdstuk 2.2.1 “Artikel 46 Zeewet, algemene aansprakelijkheidsregels” werden de algemene aansprakelijkheidsregels besproken. De specifieke aansprakelijkheidsregels die toepassing vinden bij een aanvaring, worden voorzien in het aanvaringsverdrag. De bepalingen voorzien in het aanvaringsverdrag werden omgezet in Belgische wetgeving via de artikels 251, 252 en 270 van de Zeewet. De aansprakelijkheidsregels in artikel 251 Zeewet bepalen in eerste instantie de relatie scheepseigenaar van het aanvarende schip en de scheepseigenaar van het aangevaren schip, wat in grote mate neerkomt op de buitencontractuele aansprakelijkheid. Maar artikel 256 Zeewet zegt ook “dat de vergoeding voor schade aan
zich aan boord bevindende zaken of personen als gevolg van het
uitvoeren of nalaten van een manoeuvre, of het niet nakomen van reglementen, ook al heeft er geen aanvaring plaatsgehad onder het toepassingsgebied vallen van de aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 251 Zeewet. Artikel 251 Zeewet voorziet in een schuldaansprakelijkheid van de scheepseigenaar. De schuldaansprakelijkheid moet wel genuanceerd worden via de aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 Zeewet30. Deze schuldaansprakelijkheid houdt in dat de scheepseigenaar maar aansprakelijk gesteld zal worden indien de schade is ontstaan door een fout van de scheepseigenaar en er tussen de fout en de schade een causaal verband is. Dit komt er in feite op neer dat de scheepseigenaar zich dient te gedragen zoals het een goede huisvader betaamt. Een scheepseigenaar zal maar kunnen handelen als een goede huisvader indien hij handelt met voldoende zorgvuldigheid en redelijke zorg. Het betreft hier eigenlijk de verschuiving van de schade naar degene die de schade heeft doen ontstaan. Dit wordt ook wel de Aquiliaanse aansprakelijkheid of fout aansprakelijkheid genoemd.31 Deze aansprakelijkheid wordt in de Belgische wetgeving vertaald door artikel 1382 B.W32. Dit artikel stelt dat “elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden”. Daarbij moet artikel 1383 B.W. gelezen worden. Dit artikel zegt dat “ieder aansprakelijk is niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt”. Ook 1384 B.W moet gelezen worden. Dit artikel stelt dat “men niet enkel aansprakelijk is voor de schade die men veroorzaakt door zijn eigen daad, maar ook voor die welke veroorzaakt
30
Supra 2.2.1 “Artikel 46 Zeewet, algemene aansprakelijkheidsregels”.
31
Er kan verwezen worden naar Lex Aquillia, die in het Romeinse recht een gelijkaardige aansprakelijkheid voorzag. M. KRUITHOF, Syllabus Privaatrecht, verbintenissenrecht, Gent, Hogeschool Gent, 2006-07, 22.
32
Burgerlijk Wetboek
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan, of van zaken die men onder zijn bewaring heeft”. De scheepseigenaar zal op basis van de schuldaansprakelijkheid maar aansprakelijk gesteld kunnen worden, indien het schip waarover hij het eigendomsrecht geniet, betrokken is bij een aanvaring. De schade die uit deze aanvaring ontstaan is, moet het gevolg zijn van een fout van de scheepseigenaar zelf, zijn aangestelden of als gevolg van de gebrekkige aard van het schip, dit echter rekening houdend met de gevallen waarin er in hoofde van de scheepseigenaar een resultaatsverbintenis rust33. Het bewijs hiertoe zal geleverd moeten worden. De soort van fout begaan door de scheepseigenaar zal voor de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van belang zijn. Artikel 251 Zeewet, die de aansprakelijkheidsregels bepalen wanneer er zich een aanvaring heeft voorgedaan, spreekt enkel van fout, schuld, maar bepaalt niet wat er onder fout, schuld verstaan moet worden. Er dient met andere woorden naar het gemeen recht gekeken te worden, meer bepaald naar de bepalingen inzake onrechtmatige daad. Artikel 253 Zeewet stelt dat “kapitein niet persoonlijk aansprakelijk is voor de aanvaring, tenzij er schuld of nalatigheid aanwezig is”. In de praktijk betekent dit dat de kapitein persoonlijk aansprakelijk is voor de aanvaring, wanneer deze het gevolg is van opzet, bedrog of zware fout34. In de hierna volgende titel zullen de eigenlijke aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 251 Zeewet besproken worden.
2.2.2.1
Omstandigheden van aanvaring
Artikel 251 Zeewet omschrijft de verschillende omstandigheden die een aanvaring kunnen hebben teweeggebracht. Daarnaast vermeldt dit zelfde artikel 251 Zeewet hoe de schaderegeling dient te gebeuren afhankelijk van de omschreven omstandigheden. 2.2.2.1.1
Aanvaring te wijten aan toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak (artikel 251, eerste en tweede lid Zeewet)
“Wanneer de aanvaring is toe te schrijven aan toeval, wanneer zij is veroorzaakt door overmacht, of wanneer twijfel rijst omtrent de oorzaken van de aanvaring, wordt de schade gedragen door hen die ze hebben geleden”. Deze aansprakelijkheidsregel is terug te vinden in artikel 251, eerste lid Zeewet. Toeval kan worden omschreven als een onverwachte gebeurtenis. Overmacht in de context van aanvaring daarentegen betekent dat de aanvaring volledig buiten de wil van de 33
Infra 2.2.3 “contractuele aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee”.
34
Art. 46, §4 Zeewet.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
kapitein is gelegen. Hij heeft de omstandigheden niet kunnen voorzien en heeft de gevolgen ervan niet kunnen verhinderen.35 Een voorbeeld van overmacht is de situatie waarbij een schip een aanvaring veroorzaakt door het opvolgen van bevelen gegeven door de sluismeester die niet correct zijn36. Ieder schip zal dus in moeten staan voor zijn eigen schade. Het is hier de sluismeester die schade heeft veroorzaakt, desondanks dient iedere partij betrokken bij de aanvaring, veroorzaakt door foute bevelen van de sluismeester, in te staan voor de geleden schade. Er dient hier op gewezen te worden dat het de scheepseigenaar is die het bewijs zal moeten leveren dat de aanvaring het gevolg is, door toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak. Hiertoe zal vaak een rechter aangesteld dienen te worden om te bepalen of de aanvaring te wijten is aan toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak. Dit brengt gerechtskosten met zich mee voor de scheepseigenaar. Zonder tussenkomst van een rechter is het immers zeer moeilijk als scheepseigenaar om toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak in te roepen. 2.2.2.1.2
Aanvaring waarvan de fout is toe te schrijven aan een uitsluitende fout van één van de betrokken partijen (artikel 251, derde lid Zeewet)
Artikel 251, derde lid Zeewet bepaalt dat “indien de aanvaring is veroorzaakt door de schuld van één der schepen, de vergoeding van de schade ten laste komt van het schip dat de fout heeft begaan”. Deze regel is eigenlijk een toepassing van de zuivere schuldaansprakelijkheidsregel. 2.2.2.1.3
Aanvaring door gemeenschappelijke fout (artikel 251, vierde lid Zeewet)
“In geval van wederzijdse schuld is de aansprakelijkheid der schepen evenredig aan het gewicht van de wederzijds begane fouten; wanneer evenwel die verhouding uit de omstandigheden niet kan worden afgeleid of wanneer de fouten tegen elkander schijnen op te wegen, wordt de aansprakelijkheid gelijkelijk gedeeld”, zoals artikel 251, vierde lid Zeewet voorziet. De rechtvaardigheidsgrond van deze regel kan eveneens afgeleid worden van artikel 1382 B.W. Indien ieder betrokken schip bij de aanvaring heeft bijgedragen tot de totale geleden schade, zal ieder zijn aandeel van de totale schade moeten vergoeden. De partijen betrokken bij de aanvaring hebben een fout begaan. Als gevolg van deze fouten is er schade ontstaan. Het is dan ook logisch dat alle partijen overgaan tot vergoeding van de
35
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008, (1) 2.
36
E. SOMERS, Syllabus Belgisch zeerecht, Gent, Universiteit Gent, 2009-2010, 79.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
door hen gemaakte schade aan de andere partijen betrokken bij de aanvaring. Het zal de rechter zijn die de verhoudingsgraad zal bepalen37.
2.2.2.2
Hoofdelijke of proportionele aansprakelijkheid
Artikel 251, zesde lid Zeewet stelt dat “de schuldige schepen hoofdelijk38 aansprakelijk zijn ten aanzien van derden voor schade veroorzaakt door dood of verwonding, behoudens recht op verhaal voor het schip dat een groter deel betaald heeft dan het, overeenkomstig het vierde lid, dragen moet”. Artikel 251, vijfde lid Zeewet zegt dat voor materiële schade de aansprakelijkheid proportioneel39 gedeeld wordt tussen de schuldige schepen. De bijzondere aansprakelijkheidsregels voor aanvaring voorzien in artikel 251 Zeewet, bepalen
de
verhouding
scheepseigenaar
van
het
aanvarende
schip
en
de
scheepseigenaar, wat een buitencontractuele verhouding betreft. De scheepseigenaar kan ook contractuele aansprakelijkheden oplopen als gevolg van een aanvaring. Deze contractuele aansprakelijkheden worden hieronder besproken.
2.2.3
Contractuele aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
Wanneer een schip, dat contractueel goederen en/of personen vervoert, betrokken is bij een aanvaring op zee, zal de ladingbelanghebbende wanneer de goederen die zich aan boord van het schip bevinden geheel of gedeeltelijk beschadigd zijn, een vordering instellen tegen de vervoerder van de goederen of tegen het schip waarmee de goederen vervoerd worden40. Betreft het personen die schade hebben geleden als gevolg van de aanvaring, dan zullen zij persoonlijk of hun nabestaanden een vordering instellen tegen de vervoerder of het schip waarmee die personen vervoerd zijn.
2.2.3.1
De scheepseigenaar treedt op als vervoerder
De scheepseigenaar kan in functie van de exploitatie van zijn schip zelf vervoersdiensten aanbieden. In deze situatie zal de scheepseigenaar optreden als vervoerder. 37
I. DE W EERDT, “ Aanvaring” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008, (1) 6.
38
Hoofdelijke aansprakelijkheid houdt in dat de schuldeiser de volledige schade kan vorderen bij één van de scheepseigenaren van de schuldige schepen.
39
Proportionele aansprakelijkheid houdt in dat de schuldeiser bij iedere scheepseigenaar van de schuldige schepen slechts hun respectievelijke aandeel in de totale schade kan vorderen.
40
Wanneer er een vordering ingesteld wordt tegen het schip houdt dit eigenlijk een onrechtstreekse vordering in tegenover de scheepseigenaar. Het is de scheepseigenaar die eigenaar is van het schip en bijgevolg de vorderingen ingesteld tegen zijn schip zal moeten volstorten.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
De vervoersdiensten kunnen bestaan uit het vervoer van goederen en/of het vervoer van personen, waarbij voor ieder aparte regels voorzien zijn en waarvoor aparte aansprakelijkheidsregels bestaan. 2.2.3.1.1
Vervoer van goederen
Wenst de scheepseigenaar vervoer van goederen te bewerkstelligen, dan zal hij hiertoe op zoek gaan naar ladingbelanghebbenden die bereid zijn hun goederen te laten vervoeren door de scheepseigenaar. Eens een landingbelanghebbende gevonden is, zal er een vervoersovereenkomst afgesloten worden. Zo’n vervoersovereenkomst kan de vorm aannemen van een cognossement. Een cognossement is “een contract voor het vervoer van goederen over zee waarvoor een verhandelbare titel wordt uitgegeven”41. Werd voor het vervoer een cognossement opgesteld dan zullen de regels van artikel 91 Zeewet van toepassing zijn. Artikel 91 Zeewet is een omzetting van de Haagse regelen42. De Haagse regelen zijn twee maal aangepast. De eerste aanpassing is gebeurd via de Visby regels43 De tweede wijziging was de vervanging van de goudfrank in de speciale trekkingsrechten als munteenheid44.
Het Artikel 91 Zeewet voorziet in de aansprakelijkheidsregels van de vervoerder. Werd voor
het
vervoer
geen
cognossement
opgesteld
dan
zullen
de
vervoerdersaansprakelijkheden niet bepaald worden overeenkomstig artikel 91 Zeewet, maar wel overeenkomstig de bepalingen voorzien in de vervoersovereenkomst. Desondanks kan de scheepseigenaar, vervoerder, bij het vervoerscontract wel contractueel bedingen dat de regels van artikel 91 Zeewet toepassing vinden. Hierdoor zal de vervoerdersaansprakelijkheid van de scheepseigenaar, vervoerder toch bepaald
41
L. DELWAIDE, W. FRANSEN, B. GOEMANS, M.A. HUYBRECHTS, M. NUYTEMANS, E. SOMERS, P. VAN DE
VIJVER, G. VAN DOOSSELARE, E. VAN HOOYDONCK en F. VAN ROMPUY, “ De nieuwe Belgische
Zeewet: voorstellen en vragen met het oog op de consultatie; Exploitatie van zeeschepen, http://www.zeerecht.be/2-3-5-ExploitatieSchepen.aspx, (consultatie, 5 mei 2010). 42
Internationale overeenkomst voor eenmaking van sommige regels inzake cognossementen, opgemaakt te Brussel op 25 augustus 1924, goedgekeurd bij Wet van 28 november 1928, B.S. 11 januari 1929.
43
Protocol tot wijziging van de internationale overeenkomst voor eenmaking van sommige regels inzake cognossementen van 25 augustus 1924, opgemaakt te Brussel op 23 februari 1968, goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989
44
Protocol houdende de wijziging van de internationale overeenkomst voor de eenmaking van sommige regels inzake cognossementen van 25 augustus 1924 zoals gewijzigd door het Protocol van 23 februari 1968, opgemaakt te Brussel op 21 december 1979, goedgekeurd bij Wet van 17 augustus 1983, B.S. 22 november 1983.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
worden door artikel 91 Zeewet. Artikel
91
Zeewet
voorziet
in
een
resultaatsverbintenis
tegenover
de
ladingbelanghebbende. De resultaatsverbintenis houdt in dat de vervoerder zich ertoe verbindt de goederen te vervoeren en af te leveren op de overeengekomen plaats van bestemming en dit in dezelfde staat als waarin de goederen werden overgedragen aan de vervoerder. Werden de goederen beschadigd als gevolg van een aanvaring dan zal de scheepseigenaar, vervoerder, d.m.v. de resultaatsverbintenis deze schade moeten vergoeden, tenzij aan één of meerdere van de uitsluitingvoorwaarden voorzien in artikel 91, §4 Zeewet is voldaan. De vervoerder, is niet aansprakelijk voor de schade aan de goederen na een aanvaring, wanneer deze aanvaring het gevolg is van onzeewaardigheid van het schip. Deze onzeewaardigheid mag wel niet het gevolg zijn van een gebrek van redelijke zorg van de vervoerder of bij gebrek aan bemanning45. De scheepseigenaar, vervoerder zal eveneens niet aansprakelijk zijn voor de schade aan de goederen, wanneer de aanvaring is te wijten aan een handeling, onachtzaamheid of nalatigheid van de kapitein, een lid van de bemanning, de loods of een ondergeschikte van de vervoerder, scheepseigenaar bij de navigatie of de behandeling van het schip46, of wanneer de aanvaring het gevolg is van de gevaren of onheilen van de zee of van andere bevaarbare wateren47. Voor de volledige lijst van uitsluitingsgronden dient naar artikel 91, §4 Zeewet gekeken te worden. Het bewijs dat er een uitsluitingsregel van toepassing is moet geleverd worden door de vervoerder,
scheepseigenaar.
Dit
is
af
te
leiden
uit
het
principe
van
de
resultaatsverbintenis. 2.2.3.1.2
Vervoer van passagiers
Wanneer de scheepseigenaar de keuze maakt om personen te vervoeren, dan zal hij hiertoe overeenkomsten afsluiten met de passagiers. In dit geval zal de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar geregeld worden overeenkomstig het verdrag van Athene betreffende het vervoer over zee van passagiers48 en hun reisgoed49. Werd er geen 45
Art. 91, §4, 1° Zeewet.
46
Art. 91, §4, 2°, a) Zeewet.
47
Art. 91, §4, 2°, c) Zeewet.
48
Passagiers zijn ieder persoon vervoerd op een schip krachtens een vervoersovereenkomst of die met de toestemming van de vervoer een voertuig of levend dier vergezeld. Art. 1, 4. PAL.
49
Reisgoed is elk voorwerp of voertuig door de vervoerder vervoerd krachtens een vervoersovereenkomst. Artikelen en voertuigen vervoerd krachtens een charterpartij, een cognossement of een andere overeenkomst welke hoofdzakelijk het vervoer van goederen is en het vervoer van levende dieren zijn uitgesloten. Art. 1, 5 PAL.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
vervoersovereenkomst afgesloten dan is dit verdrag niet van toepassing. Het verdrag van Athene werd opgesteld in Athene (PAL) op 13 december 1974 en is in België in werking getreden op 11 april 198950. Het STR protocol van 197651 is dan eveneens in werking getreden52. Dit protocol voorziet in een vervanging van de Franc Poincaré als munteenheid voor de beperking van de aansprakelijkheid naar het Speciale Trekkingsrecht als munteenheid. Artikel 3, eerste lid PAL stelt dat “de vervoerder aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dood of lichamelijk letsel van een passagier en het verlies van of beschadiging van bagage, indien deze ontstaan is tijdens het vervoer en te wijten is aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder of van zijn ondergeschikten of lasthebbers in de uitoefening van hun dienstverlening”. Het is de eiser die de schuld of de nalatigheid zal moeten bewijzen. Dit blijkt uit artikel 3, tweede lid PAL. Tot hiertoe blijkt deze regel voorzien in artikel 3, eerste en tweede lid PAL positief te zijn voor de scheepseigenaar, vervoerder. Ware het niet dat er nog artikel 3, derde lid PAL is. Dit derde lid van artikel 3 PAL stelt dat “wanneer de dood, lichamelijk letsel, verlies of beschadiging het gevolg is van een aanvaring, de fout van de vervoerder of zijn aangestelden wordt aansprakelijkheid vermoedt, tenzij het tegendeel bewezen wordt”. Is
de
dood,
lichamelijk
letsel,
verlies
of
beschadiging
het
gevolg
van
een
gemeenschappelijke fout van de vervoerder en de passagier, dan zal de vervoerder gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid ontdaan worden. De scheepseigenaar, vervoerder moet wel het bewijs van de fout van de passagier bewijzen. De graad van vrijwaring zal bepaald worden door de daartoe bevoegde rechter53.
2.2.3.2
Aansprakelijkheid van de scheepseigenaar volgend uit een bevrachtingsovereenkomst
Een tweede situatie is deze waarbij de scheepseigenaar het schip niet zelf exploiteert maar via
bevrachtingsovereenkomsten54.
het
verhuurt
Afhankelijk
van
het
soort
van
50
Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, opgemaakt te Athene op 13 december 1974, goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989.
51
Protocol tot wijziging van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 13 december 1974, opgemaakt tot Londen op 19 november 1976, goedgekeurd door de wet van 11 april 1989, B.S 6 oktober 1989.
52
Het Protocol van 1 november 2002 (PAL PROT 2002) werd in België tot op heden nog niet geratificeerd.
53
Art. 6 PAL.
54
Een ander woord voor bevrachtingsovereenkomsten is charterovereenkomsten.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
charterovereenkomst zal de scheepseigenaar al dan niet zelf een kapitein aanstellen55. Werd de kapitein aangesteld door de scheepseigenaar, zal deze laatste aansprakelijk zijn voor de handelingen gesteld door de kapitein56. Maar ook al heeft de scheepseigenaar de kapitein niet aangesteld dan nog kan er een aansprakelijkheidsvordering ingesteld worden tegen de scheepseigenaar. Dit wordt in het hiernavolgende hoofdstuk besproken. 2.2.3.2.1
Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar57
Zoals hiervoor beschreven kan de scheepseigenaar zijn schip verhuren via een bevrachtingsovereenkomst. Wanneer een schip dat via een bevrachtingsovereenkomst58 verhuurd is aan een bevrachter betrokken raakt bij een aanvaring, waarvoor dit schip geheel of gedeeltelijk aansprakelijk gesteld kan worden, heeft de ladingbelanghebbende twee mogelijkheden om de schade terug te vorderen. De eerste mogelijkheid bestaat erin dat de ladingbelanghebbende een contractuele vordering instellen tegen de contractuele vervoerder, hier bevrachter. De tweede mogelijkheid die de landingbelanghebbende in bepaalde gevallen heeft, is dat deze een buitencontractuele vordering instellen tegenover de eigenaar van het schip, d.i. de scheepseigenaar. Deze buitencontractuele vordering is gebaseerd op artikel 46 Zeewet. Het gaat hier over een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar. De
rechtstreekse
scheepseigenaar
vordering vormt
die
eigenlijk
de
ladingbelanghebbende een
bijkomende
heeft
tegenover
bescherming
voor
de de
ladingbelanghebbende. De solvabiliteit van de zeevervoerder kan twijfelachtig zijn, die van de scheepseigenaar staat in de meeste gevallen vast. Bijkomend is, dat wanneer een schuldvordering in hoofde van de scheepseigenaar bestaat, het mogelijk is om bezwarend beslag te leggen op het zeeschip. Deze rechtstreekse vordering tegen de scheepseigenaar voor verbintenissen die voortvloeien uit een cognossement bestaat indien dat cognossement werd ondertekend door de kapitein van het schip. De scheepseigenaar is immers burgerlijk aansprakelijk voor de verbintenissen gesteld door de kapitein, die al dan niet aangesteld is door de hem59. Een tweede reden waarop deze rechtstreekse vordering kan steunen is dat steeds vermoed wordt dat het cognossement door de kapitein is ondertekend, en dit ook wanneer het cognossement door de bevrachter is uitgegeven, zelfs wanneer de kapitein onder de 55
Bij de reisbevrachting en de tijdbevrachting zal de scheepseigenaar zelf de kapitein aanstellen. Bij de naakte-rompbevrachting zal de kapitein aangesteld worden door de naakterompbevrachter.
56
Art. 46, §2 Zeewet.
57
R. DE W IT, mondelinge toelichting bij de cursus Vervoerrecht, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 12 november 2009.
58
In de praktijk zal dit het geval zijn bij een naakte-rompbevrachting.
59
Art. 46, §2 Zeewet.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
macht van de bevrachter van het schip valt. Bij de toepassing van artikel 59 Zeewet wordt geacht dat het cognossement altijd door de kapitein is uitgegeven60. De scheepseigenaar kan van deze aansprakelijkheid niet afwijken via een clausule opgenomen in de charterovereenkomst. Maar de bevrachter kan wel een clausule voorzien in het cognossement waarin voorzien wordt dat er geen rechtstreekse vordering kan worden ingesteld tegen de scheepseigenaar. Deze mogelijkheid kan vermits de bepalingen in artikel 46 Zeewet van suppletief recht zijn. Deze clausule in het cognossement is eveneens dwingend voor een derde cognossementhouder. Deze clausule geldt wel niet voor niet contractspartijen.61
2.2.4
Samenloop en coëxistentie van aansprakelijkheden
Samenloop van de aansprakelijkheden houdt in dat een schadelijdende partij die met de scheepseigenaar een contractuele verhouding heeft zowel een contractuele- als een buitencontractuele vordering kan instellen. Het zijn twee vorderingen die samen bestaan tegen dezelfde persoon. Een voorbeeld hiervoor binnen het kader van een aanvaring op zee zou kunnen zijn de situatie waarbij de ladingbelanghebbende van de goederen die zich aan boord van het aanvarende schip bevinden een contractuele vordering kan instellen tegen de scheepseigenaar voor de geleden schade aan de goederen en een extracontractuele vordering kan instellen tegen de scheepseigenaar wanneer de aanvaring te wijten is aan het onzorgvuldig of onvoldoende voorzichtig handelen van de scheepseigenaar of zijn aangestelden. Deze buitencontractuele aansprakelijkheid vindt bijgevolg zijn grond in artikel 1382, e.v. B.W. Ondanks dat de bewijslast voor een vorderingen op grond van een onrechtmatige daad opmerkelijk zwaarder is dan bij een vervoersovereenkomst kan het toch interessant zijn om de mogelijkheid te hebben een buitencontractuele vordering te kunnen instellen. Dit zal het geval zijn wanneer het bewijs van het bestaan van de vervoersovereenkomst niet te leveren is, of indien het contract uitsluitingen of beperkingen inzake aansprakelijkheid bevat of indien een verjaringstermijn is overschreden.62 Coëxistentie op zijn beurt is de situatie waarbij er een buitencontractuele vordering wordt ingesteld tegen een persoon, voorbeeld een aangestelde door de scheepseigenaar, waarmee die eisende partij in geen geval een contractuele band heeft. Die persoon waartegen de buitencontractuele vordering wordt ingesteld voert wel taken uit in opdracht van een medecontractant, hier de scheepseigenaar, van de eisende partij. Ondanks dat 60
C. SMEESTERS en G. W INKELMOLEN, Droit Maritime et Droit Fluvial, 2
de
ed., Tôme I, Brussel,
Larcier, 1929, 95. 61
R. DE W IT, mondelinge toelichting bij de cursus Vervoerrecht, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 12 november 2009.
62
R. DE W IT, mondelinge toelichting bij de cursus Vervoerrecht, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 19 november 2009.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
het twee vorderingen zijn die naast elkaar staan, tegenover twee verschillende personen, zullen de vorderingen toch ten hoofde van 1 persoon, nl. de scheepseigenaar, ten laste vallen als gevolg van artikel 46, §4 Zeewet63. Als voorbeeld kan hier gegeven worden de situatie waarbij een landingbelanghebbende een contractuele vordering instelt tegen de scheepseigenaar, vervoerder, maar ook een buitencontractuele vordering zou kunnen instellen tegen de kapitein omdat de schade is ontstaan door onzorgvuldig gedrag van de kapitein. Deze dubbele vorderingsmogelijkheden bij samenloop en coëxistentie, die de eisende partij bezit, zullen echter slechts in een gering aantal gevallen toegepast kunnen worden. Deze beperking in de mogelijkheden tot gebruik van het dubbel vorderingsrecht is het gevolg van het EBES-arrest64 en het stuwadoorsarrest65, ook wel het Muller-Thomson arrest genoemd. De dubbele vorderingsmogelijkheid waarvan sprake bij samenloop en coëxistentie zal enkel mogelijk zijn wanneer de aanvaring is veroorzaakt door een fout die ook strafrechtelijk vervolgd kan worden. Dus bijvoorbeeld bij grove fout of opzettelijk handelen.
2.3
Aansprakelijkheidsbeperking
2.3.1
Inleiding
In
deel
2.2
“Aansprakelijkheidsregels”
werden
de
aansprakelijkheden
van
de
scheepseigenaar bij een aanvaring op zee grondig besproken. Binnen dit deel zal nagegaan worden hoe de scheepseigenaar deze aansprakelijkheden binnen bepaalde gevallen kan beperken.
2.3.2
Wettelijke basis
De wettelijke basis waarop de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken is terug te vinden in artikel 47 Zeewet. Ondanks dat artikel 47 Zeewet de mogelijkheid voorziet aan de scheepseigenaar om zijn aansprakelijkheid
te
beperken
vinden
de
aansprakelijkheidsbeperkingsregels
hun
oorsprong niet in de nationale wetgeving maar wel in internationale verdragen. Deze internationale verdragen dienen dan door de nationale wetgevingen omgezet of geratificeerd te worden om toepassing te vinden. De eigenlijke aansprakelijkheidsbeperkingsregels zijn dan ook niet in de Belgische Zeewet 63
R. DE W IT, mondelinge toelichting bij de cursus Vervoerrecht, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 19 november 2009.
64
Cass. 14 juni 1971, Arr. Cass., 1971, 1989 (EBES-arrest).
65
Cass. 7 december 1973, Arr. Cass., 1974, 395 (Stuwadoorsarrest).
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
maar in de toepasselijke verdragen terug te vinden. Artikel 47 Zeewet bepaalt enkel op welke verdragen de scheepseigenaar zich kan beroepen om zijn aansprakelijkheden te beperken. Artikel 47 Zeewet stelt dat: •
“Onder voorbehoud van het bepaalde in de §§ 2 en 3 hierna, de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken overeenkomstig de bepalingen
van
het
Verdrag
betreffende
de
beperking
van
de
aansprakelijkheid inzake zeevorderingen, opgemaakt te Londen op 19 november 1976”66 •
“Voor de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voor schade door olieverontreiniging de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid kan beperken overeenkomstig
het
Internationaal
Verdrag
inzake
de
burgerlijke
aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, en de Bijlage, opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, van de wet van 20 juli 1976 houdende goedkeuring en uitvoering van het Verdrag, en van het Protocol bij dit Verdrag, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, in zoverre het oliën betreft die omschreven staan in de Verdrag”67. •
“Voor het vervoer van passagiers en reisgoed de vervoerder zijn aansprakelijkheid kan beperken via de bepalingen van het Verdrag betreffende het vervoer over zee van passagiers en hun reisgoed, opgemaakt te Athene op 13 december 1974 en van zijn Protocol, opgemaakt te Londen op 19 november 1976, en desgevallend van de artikelen 7,8,9, §2, 10 tot 13 en 15, §1 van het LLMC-verdrag”68.
2.3.3
Historisch overzicht
Vanaf het ontstaan van het zeevervoer kwam er een zeer grote aandacht voor het risico waaraan iedere eigenaar van een schip onderworpen werd bij het zeevervoer. Vroeger waren er nog geen navigatiesystemen, er was geen verbinding met het vaste land en geen apparatuur waarmee de weer- en golfverwachtingen bekeken konden worden. De zeereis was dus een zeer gevaarlijke onderneming, omdat een zeeschip blootgesteld werd aan de ‘perikels van de zee’69. Vele scheepseigenaren wensten dan ook hun aansprakelijkheid voor schade aan de vervoerde goederen en/of personen, als gevolg van de perikels van de 66
Art. 47, §1 Zeewet
67
Art. 47, §2 Zeewet.
68
Art. 47, §3 Zeewet.
69
De aanvaring vormt één van de perikels van de zee, waaraan een schip onderworpen wordt op zee.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
zee niet op zich te nemen. Bij het afsluiten van contracten zagen de vervoerders contractueel af van iedere aansprakelijkheid. De ladingbelanghebbenden dienden hiermee wel akkoord te gaan, vermits er geen enkele vervoerder wenste het zeevervoer uit te voeren, wanneer er een aansprakelijkheid op hem rustte. Dit fenomeen leidde tot groot ongenoegen bij de ladingbelanghebbenden en de nationale en internationale autoriteiten. Het zeerecht diende hiertoe een oplossing te bieden. Een oplossing hiervoor was om de uitsluiting van aansprakelijkheid te verbannen maar ter compensatie wel te voorzien in een vorm van aansprakelijkheidsbeperking.70 Deze beperkte aansprakelijkheid zoals deze tot op heden voorzien is, in het LLMC-verdrag is eigenlijk een gevolg van een geleidelijke vorming. Het basisidee, dat reeds terug te vinden is in de beginselen van het Romeinse recht, is dat er op de scheepseigenaar of de vervoerder nooit een grotere aansprakelijkheid mag rusten dan ten belope van de waarde van het schip en de vracht71. Deze gedachte komt erop neer dat ingeval het schip van de scheepseigenaar betrokken is bij een aanvaring, hij op basis van het basisidee, een maximale aansprakelijkheid kan hebben ten belope van de waarde van zijn schip en de goederen die op het ogenblik van de aanvaring aan boord zijn van het schip. Wat houdt dit basisidee in voor de betrokken partijen bij de aanvaring op zee? De scheepseigenaar zal maximaal aansprakelijk kunnen gesteld worden voor de waarde van het schip en de goederen die eventueel aan boord zijn van het schip. De andere partijen betrokken bij de aanvaring, die eisers zijn, zullen samen maximaal een vergoeding verkrijgen tot maximaal de waarde van het schip en de eventuele goederen die zich aan boord van het schip bevinden. Bedraagt hun gezamenlijke schade meer dat de totale waarde van het schip en de goederen, dan zal niet de volledige schade vergoed worden. Hierdoor zullen de betrokken partijen gedeeltelijk voor hun eigen schade moeten opdraaien. Hierna wordt een kort overzicht gegeven van een aantal begrippen die doorheen de tijd ontstaan zijn om tot een aansprakelijkheidsbeperking te komen of om de aansprakelijkheid die op de scheepseigenaar rust, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan derden. Deze begrippen zijn de noxale afstand, de vennootschap ,de averij-grosse, de zeerechterlijke vennootschap, het abandon en de verzekering. Enkele van deze begrippen kennen tot op vandaag nog altijd toepassing, nl. de averij-grosse, de vennootschap, de verzekering en het abandon. 70
P. BUYSSENS, “De beperking van Aansprakelijkheid van de eigenaar van Zeeschepen in de Belgische wetgeving en rechtspraak”, Eindverhandeling Nautische Wetenschappen, Hogere Zeevaartschool, 1985, 1.
71
L. DELWAIDE, “De zakelijke aansprakelijkheid van de scheepseigenaar”, Achtergrondnota ter voorbereiding
van
het
Groenboek
Nieuwe
Belgsiche
Zeewet,
http://www.zeerecht.be/Documenten/ZEERECHT%20Nota%20Aansprakelijkheid.pdf, 2.
2007,
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.3.3.1
Noxale afstand
De “Noxae Deditio” of de Noxale afstand is een Romeinsrechterlijke figuur. Deze Noxale afstand hield in dat de schuldige aan het slachtoffer werd gegeven, en het slachtoffer vrij over de afgestane schuldige kon beschikken. Binnen het zeevaartgebeuren houdt dit in dat wanneer er een aanvaring is gebeurd het aansprakelijke schip afgestaan werd aan het slachtoffer, aangevaren schip, en vrij over het schip en de goederen erin kon beschikken72.
2.3.3.2
De vennootschap
Zie punt 3.2.1 “De vennootschap”.
2.3.3.3
Averij-grosse
Zie punt 3.2.2 “Averij-grosse”.
2.3.3.4
Zeerechterlijke vennootschapsvormen
Net zoals bij de averij-grosse was het hier de bedoeling om het risico te spreiden over meerdere partijen. Dit zijn de verschillende belangen die betrokken zijn bij de zeereis73. Voorbeelden van zulke zeerechterlijke vennootschapsvormen die in de literatuur terug te vinden zijn, zijn de Koinônia74, de Colonna75 en Commenda76’77. Het waren allemaal tijdelijke vennootschappen met een looptijd van de duurtijd van de zeereis. Na de beëindiging van de zeereis werd de vennootschap gewoon ontbonden. Enkel het vermogen van de vennootschap kon als schadevergoeding ingeval van aanvaring aan de schadeleider overgedragen worden.
72
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkhied, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 2.
73
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkhied, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 4.
74
Terug te vinden in het Zeerecht van Rhodos.
75
Terug te vinden in het Zeerecht van Amalfi.
76
Terug te vinden in het Zeerecht van Venetië
77
L. DELWAIDE, Considérations sur le caractère réel de la responsabilité du propriétaire de navire, in A.M. ANTAPASSIS, F. BERLINGIERI, P. BOISSON, P. BONASSIES, I. CORBIER, J. DE W ACKER, L. DELWAIDE, W. FRANSEN, M. A. HUYBRECHTS, B. INSEL, R.E. JAPIKSE, H. LIBERT, J. PUTSEYS, J-S. ROHORT, S. ROLAND, F. STEVENS, Y. TASSEL, W. TETLY, L. TRICOT, W. VAN GOMPEL, E. VAN HOOYDONCK en A. VIALARD (eds.), Liber Amicorum Roger Roland, Gent, Larcier, 2003, (134) 134-145; F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid Zee- en Binnenvaart, Gent Larcier, 2008, 4.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.3.3.5
Het abandon78
Wanneer de scheepseigenaar aansprakelijk werd gesteld voor de veroorzaakte schade kon de scheepseigenaar zijn schip en de lading afstaan aan de schuldeisers. Dit houdt in feite een aansprakelijkheidsbeperking in, toch in die situatie waarbij de geleden schade van de schuldeisers groter is dan de totale waarde van het schip en de vracht.
2.3.3.6
De verzekering
De verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid wordt uitgebreid toegelicht in hoofdstuk 3 ”Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee”. Vanuit internationaal vlak kwam er steeds meer belangstelling om een internationaal verdrag op te stellen inzake aansprakelijkheidsbeperking. Deze belangstelling in een internationale eenmaking is er gekomen omdat er door de verschillende landen vaak verschillende regelgevingen hieromtrent bestaan. Naast dit kwam er steeds meer opspraak tegen de verschillende abandonstelsels die ingeval van zeer grote schade eigenlijk tot een minimime aansprakelijkheid leden. Deze omstandigheden hebben het CMI ertoe aangezet om een internationaal verdrag inzake aansprakelijkheidsbeperking op te stellen79.
2.3.3.7
De Conferentie van Venetië van 1907
Het Venetiaanse stelsel voorzag in een drieledig keuzestelsel voor de beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar. Met scheepseigenaar wordt hier de eigenaar van het schip bedoeld. Het drieledig keuzestelsel hield in dat de scheepseigenaar de keuze had om zijn aansprakelijkheid te beperken via:80 •
Abandon van het schip en de vracht, ook wel het abandon in natura genoemd. Dit was afkomstig van het franse stelsel.
•
Betaling van de waarde van het schip en de vracht. Het betreft de waarde van het schip op het einde van de reis. Ook wel het abondon en valeur genoemd. Dit was afkomstig van het Amerikaanse stelsel.
78
Terug te vinden in het Consulat de la Mer en de Ordonnance de la marine, evenals in het Belgische wetboek van Koophandel van 1809. I. DE W EERDT, “ De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, A. KEGELS, H. LIBERT, D. NOELS, A. POELMANS, L. TRICOT, J.P. VANHOOF, E. VAN HOOYDONCK, W. VERSTREPEN en R. W IJFELS (eds.), “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, II, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (50) 50
79
M. DE DECKER, “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar. De wet van 11 april 1989”, T.B.H 1991, 99.
80
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 11.
HOOFDSTUK 2:
•
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
Betaling van 200 frank per ton. Dit was afkomstig van het Engelse systeem.
Hiermee probeerde de conferentie van Venetië een gulden middenweg te vormen binnen de verschillende abandonsystemen die toen der tijd bestonden. België heeft dit stelsel in nationale wetgeving omgezet via de Wet van 10 november 1908. Het succes van het Venetiaanse stelsel bleef echter uit.81
2.3.3.8 Door
Het Verdrag van 25 augustus 1924 de
blijvende
belangstelling
voor
een
éénmaking
van
de
aansprakelijkheidsbeperkingsregels op internationaal vlak probeerde het CMI voor de tweede maal om een internationaal verdrag inzake de aansprakelijkheidsbeperking van de scheepseigenaar te voorzien. Dit via het Verdrag van 25 augustus 192482. Dit verdrag werd in Belgische wetgeving omgezet via de Wet van 28 november 1928. Binnen dit verdrag wordt met de scheepseigenaar niet langer enkel de eigenaar van het schip bedoeld, maar ook diegene die het schip uitbaat zonder er eigenaar van te zijn. Dit is de bevrachter evenals de hoofdbevrachter. 83 Nemen we de situatie waarbij de scheepseigenaar ook de kapitein is dan kan de scheepseigenaar enkel zijn aansprakelijkheid beperken voor navigatiefouten, en voor de fouten gemaakt door zijn aangestelde bemanning84. Dit hield dus in dat voor andere dan navigatiefouten de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid niet kon beperken. Is de aanvaring het gevolg van een navigatiefout dan zal zijn aansprakelijkheid beperkt kunnen worden, in de overige gevallen van eigen fouten niet. Het feit dat de schade voortvloeiend uit een aanvaring wel degelijk onder het toepassingsgebied van het Verdrag van 1924 valt, is af te leiden uit artikel 1, 1°, dat stelt dat “vergoeding verschuldigd is aan derden wegens schade, te land of te water veroorzaakt door een daad of een fout van de kapitein, de bemanning, de loods of enig ander persoon in
dienst
van
het
schip”.
Hieruit
blijkt
de
aansprakelijkheidsbeperking
voor
81
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 11.
82
Verdrag van Brussel van 25 augustus 1924 voor de eenmaking van
sommige regelen
betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen, en protocol van ondertekening, goedgekeurd door de Wet van 28 november 1928, B.S. 11 januari 1929 83
R. SMEESTERS, “Waarom moet de kwestie der verantwoordelijkheid van den scheepseigenaar internationaal geregeld worden?”, Rechtskundig Tijdschrift voor België, 1940 , 377.
84
I. DE W EERDT, “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar naar Belgisch en Nederlands recht, Overzicht van rechtspraak 1976-84”, T.B.H. 1986, 420; J. LIBOUTON, Examen de Jurisprudence, (1979 à 1987), le droit maritieme R.C.J.B 1990, 138-140.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
buitencontractuele aansprakelijkheid. De beperking voor contractuele aansprakelijkheid blijkt
uit
artikel
1,
2°
van
het
Verdrag
van
1924
d at
stelt
dat”
de
aansprakelijkheidsbeperking van toepassing is op de vergoeding wegens slecht zeemanschap begaan in de uitvoering van een contract”, uit artikel 1, 3° “verbintenissen uit cognossementen” en uit 1, 4° “vergoeding wegens sle cht zeemanschap begaan in de uitvoering van een contract”. Het Verdrag van 1924 voorziet nog maar in een tweeledig keuzestelsel voor de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar. Namelijk het abandon en valeur en een schadevergoedingsbedrag per tonnenmaat. Het abandon en nature valt dus weg. Voor de schuldeisers is dit een goede zaak. Als het schip door de aanvaring zwaar beschadigd is, heeft dit nog weinig waarde. Er is ook de mogelijkheid dat uit het schip veel olie is gelekt waardoor de schuldeisers voor deze schade aansprakelijk zullen worden gesteld.
2.3.3.9
Het Verdrag van 10 oktober 1957
De poging tot het brengen van eenheid wereldwijd met betrekking tot de beperkte aansprakelijkheid via het Verdrag van 25 augustus 1924 heeft weinig resultaat opgeleverd. Het waren slechts enkele staten die het verdrag geratificeerd hebben en het waren dan nog hoofdzakelijk landen die op maritiem vlak niet zoveel voorstellen. Desondanks blijft er op internationaal vlak wel de behoefte naar een internationaal verdrag om de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar te beperken. Een nieuwe poging tot het opstellen van een verdrag kwam er op de conferentie van Brighton van 1954. Inhoudelijk was het voorstel gebaseerd op het Engelse systeem. Dit voorstel werd een opmerkelijk succes. Het werd door het CMI goedgekeurd, op de conferentie van Madrid in 1955 en door de diplomatieke conferentie van Brussel in 1957 aanvaard. 50 landen hebben het verdrag geratificeerd.85 Het Verdrag van 10 oktober 1957 is internationaal in werking getreden op 31 mei 1968, door België geratificeerd maar een aanpassing van de Zeewet aan de bepalingen van het Verdrag van 10 oktober 1957 is niet gebeurd86 Nationaliteit van het schip is van geen belang. In het verdrag van 1924 was de nationaliteit van het schip wel van belang. 85
M. DE DECKER, “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar. De wet van 11 april 1989”, T.B.H 1991, 102.
86
Verdrag van Brussel van 10 oktober 1957, nopens de beperking van de aansprakelijkheid van de eigenen van zeeschepen en protocol van ondertekening, goedgekeurd bij Wet van 18 juli 1973, B.S. 29 januari 1978
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
Her Verdrag van 10 oktober 1957 voorziet enkel nog in de beperking van de aansprakelijkheid via een forfaitair bedrag per eenheid tonnenmaat.
2.3.3.10
Het LLMC-verdrag van 1976
Alle voorgaande verdragen hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het LLMC-verdrag. Het LLMC-verdrag of het verdrag inzake de beperkte aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen
van
1976
is
er
gekomen
omdat
de
verdragen
inzake
aansprakelijkheidsbeperking van 1924 en 1957 tot problemen geleid hebben op enkele punten. Het LLMC-verdrag is internationaal in werking getreden op 1 december 1986. Om de Belgische Zeewet in overeenstemming te brengen met de bepalingen voorzien in het LLMC-verdrag werden hiertoe de artikels 49 tot 53 van de Zeewet aangepast door de wet van 11 april 1989.Het protocol van 1996 werd omgezet in Belgische wetgeving via de Wet van 10 september 2009, B.S. 28 december 200987. Voor alle duidelijkheid wordt hier nog eens aangehaald dat het LLMC-verdrag enkel regels aangaande de aansprakelijkheidsbeperking voorziet. Voor de aansprakelijkheidsregels dient terug gevallen te worden op de nationale wetgeving en de toepasselijke verdragen.
2.3.4
Het LLMC-verdrag en het Protocol van 1996
2.3.4.1
Toepasbaarheid van het LLMC-verdrag
De aansprakelijkheidsbeperking is een keuze. Dit betekent dat de scheepseigenaar de mogelijkheid heeft om al dan niet van de aansprakelijkheidsbeperking gebruik te maken indien hij zijn aansprakelijkheid overeenkomstig het LLMC-verdrag kan beperken. Het is dus een recht van de scheepseigenaar, geen verplichting. Het enkele feit dat de scheepseigenaar in het verleden één of meerdere malen de aansprakelijkheidsbeperking niet heeft toegepast ook al had hij er recht op, betekent niet dat de scheepseigenaar voor de toekomst het recht ontzegd wordt om de aansprakelijkheidsbeperking in te roepen88. Artikel 1, 2° LLMC bepaalt dat “iedere scheepseigen aar zijn aansprakelijkheid kan beperken in de gevallen voorzien in artikel 2 LLMC”. Zoals reeds aangehaald wordt binnen deze thesis de scheepseigenaar beperkt tot de eigenaar89 van het schip en de bevrachter indien deze één en dezelfde persoon zijn. 87
Protocol tot wijziging van het verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen van 19 november 1967 opgemaakt te Londen op 2 mei 1996, goedgekeurd bij Wet van 10 september 2009, B.S. 28 december 2009.
88
D. RABE, Seehandelsrech, 4 ed, Hamburg, Verslag C.H. Beck, Hamburg, 2000, 94.
de
89
Met eigenaar van het schip wordt ook de mede-eigenaar bedoeld. D. RABE, Seehandelsrecht, de
4 ed., Hamburg Verslag C.H. Beck, 2000, 94.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
Wanneer een vordering wordt ingesteld tegen het schip zelf, zal de scheepseigenaar in zijn hoedanigheid als eigenaar aansprakelijk zijn en alsnog beperking kunnen inroepen. Het
is
de
vordering
die
bepalend
is
of
de
scheepseigenaar
zijn
aansprakelijkheidsbeperking kan inroepen of niet, en niet de oorzaak van de vordering90. Of de vordering voortvloeit uit een contractuele of een extra contractuele aansprakelijkheid doet er dus niet toe91. Er dient wel opgemerkt te worden dat de aansprakelijkheidsbeperking enkel ingeroepen kan worden indien het schip dat schuldig is, voldoet aan de definitie van een schip volgens het LLMC-verdrag. Het moet gaan om een zeeschip92. Uit artikel 2, 1°, a LLMC blijkt dat zowel de contr actuele- als de buitencontractuele aansprakelijkheden beperkt kunnen worden via het LLMC-verdrag. Dit artikel 2, 1, a LLMC zegt dat “vorderingen met betrekking tot dood of letsel, verlies of beschadiging van zaken ontstaan aan boord van of die in rechtstreeks verband staan met de exploitatie van het schip of de daaruit voortvloeiende schade, beperkt kunnen worden”. Dit laatste wordt ook wel de Consequential loss genoemd. Maar er dient echter ook gekeken te worden naar de bepalingen voorzien in artikel 3 LLMC93. In dit artikel worden de vorderingen opgesomd waarvoor de scheepseigenaar geen aansprakelijkheidsbeperking kan inroepen. Binnen het toepassingsgebied van deze masterproef kunnen volgende uitsluitingsgronden aangehaald worden. •
Vorderingen voor schade geleden als gevolg van olieverontreiniging94.
•
Vorderingen van ondergeschikten van de scheepseigenaar of indien de scheepseigenaar volgens de arbeidsovereenkomstenwet niet gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken95.
De scheepseigenaar zal zijn aansprakelijkheid ook niet kunnen beperken indien er bewezen kan worden dat “de schade bij de aanvaring, het gevolg is van zijn persoonlijke handelingen of nalaten, begaan, hetzij met opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou 90
D. RABE, Seehandelsrecht, 4 ed., Hamburg, Verslag C.H. Beck, 2000, 87.
de
91
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 52.
92
E. SOMERS, toelichting bij de cursus Belgisch Zeerecht, Gent, Universiteit Gent, Woensdag 9 december 2009.
93
De lijst van uitsluitingen voorzien in artikel 3 LLMC is niet exhausief.
94
Art. 3, 1°, b LLMC.
95
Art. 3, 1°, 5 LLMC.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
voortvloeien”96. Het is degene die de aansprakelijkheidsbeperking van de scheepseigenaar betwist die zal moeten bewijzen dat de schade ontstaan is door opzet of door roekeloosheid, met het besef dat dergelijke schade eruit kan voortkomen97. Bij de aansprakelijkheidsgrenzen maakt het LLMC-verdrag een onderscheid tussen schade aan personen en andere schade. Als rekeneenheid wordt gebruik gemaakt van de Speciale Trekkingsrechten (STR)98. Dit om tegemoet te komen aan de val van de Franc Pointcaré zoals deze werd gebruikt in het verdrag van 1924 en 1957.
2.3.4.2
De beperkingslimieten.
Binnen deze verhandeling zullen de aansprakelijkheidslimieten niet volledig uitgewerkt worden. Er zal enkel een overzicht gegeven worden van de verschillende vormen van aansprakelijkheidsgrenzen
die
het
LLMC-verdrag
voorziet.
Voor
de
eigenlijke
beperkingslimieten in bedragen dient er gekeken te worden naar het Protocol van 1996, dat zoals vermeld in België is ingevoerd bij de Wet van 10 september 2009. De beperking van de aansprakelijkheid wordt opgesplitst in twee categorieën. Deze zijn: •
De aansprakelijkheidsgrenzen m.b.t. vorderingen inzake dood of letsel. Dit zijn de aansprakelijkheidsbeperkingsgrenzen die de scheepseigenaar kan inroepen
wanneer
hij
als
passagiersvervoerder
optreedt.
Deze
beperkingsgrenzen gelden ook schade of dood aan derde personen, personen aan boord van het schip buiten een vervoersovereenkomst, vb. schepelingen en de kapitein en andere aangestelden aan boord van het schip. •
Alle
andere
vorderingen.
Dus
alle
vorderingen
die
geen
aansprakelijkheidsvergoeding inzake dood of lichamelijk letsel inhouden en die overeenkomstig het LLMC-verdrag beperkt kunnen worden.
96
Art. 4 LLMC.
97
M. HUYBRECHTS, “Het verdrag over de beperking van aansprakelijkheid inzake maritieme schuldvorderingen, ondertekend te Londen op 19 november 1976”, in J. Blockx, L. Delwaide, M. Huybrechts, et.al., Liber Amicorum Lionel Tricot, Antwerpen, Kluwer, 1988,(325) 333.
98
De STR is een korfmunt van de belangrijkste munteenheden over de wereld, zoals de Yen, Dollar, Euro en Pont. Hiermee wil men een stabiele korfmunt bekomen. De STR zijn een korfmunt van het Internationaal Monetair Fonds
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.3.4.3
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperkingen
Het LLMC-verdrag voorziet in een aantal gevallen waarin de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid bij een aanvaring niet kan beperken. Dit wordt geregeld in artikel 4 LLMC. Dit artikel 4 LLMC stelt dat de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid niet kan beperken wanneer de schade het gevolg is van een handelen of nalaten begaan door; •
Hetzij met opzet zodanige schade te veroorzaken
•
Hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
Ondanks dat binnen het aansprakelijkheidsrecht opzet zich niet meer beperkt tot het handelen of nalaten met de bedoeling schade te veroorzaken, wordt dit nog enkel met opzet
bedoeld
in
artikel
3
LLMC.
Opzet
wordt
vandaag
de
dag
in
het
aansprakelijkheidsrecht ook gezien als de opzettelijke fout, wat betekent dat een persoon bewust een regel niet nakomt of een verbintenis verbreekt, en hierbij weet of zou moeten weten dat dit schade zou opleveren. Ondanks dat dit laatste niet bedoeld wordt met opzet is er wel nog de uitsluitingsgrond van artikel 4 LLMC, dat eigenlijk veel kenmerken bezit van de opzettelijke fout. Met roekeloosheid wordt bedoel, het handelen zonder zich zorgen te maken over de gevolgen van zijn handelen.99 Er moet uitdrukkelijk vermeld worden de aansprakelijkheidsbeperking niet zal gelden indien bovenvermelde handelingen werden gesteld door de scheepseigenaar. Werden deze handelingen gesteld door zijn aangestelden dan zal de aansprakelijkheidsbeperking wel blijven gelden100.
2.3.5
Aansprakelijkheidsbeperking bij goederenvervoer
Bij de aansprakelijkheidsbeperking bij goederen vervoer zal binnen de Belgische wetgeving naar de aansprakelijkheidsbeperkingsregels voorzien in artikel 91 Zeewet gekeken moeten worden wanneer voor het goederenvervoer een cognossement werd afgesloten of wanneer er geen cognossement werd afgesloten maar de contracterende partijen wel contractueel bedongen hebben dat de regels van artikel 91 Zeewet van toepassing zijn op de vervoersovereenkomst. In de overige gevallen zullen de regels van het LLMC-verdrag en het protocol van 1996 toepasselijk zijn101.
99
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 95-100.
100
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 101-102..
101
Supra 2.3.4 “het LLMC-verdrag en het Protocol van 1996”.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.3.5.1
Beperkingslimieten voorzien in artikel 91 Zeewet
De aansprakelijkheidslimieten waarop de vervoerder zich kan beroepen om zijn aansprakelijkheden voorvloeiend uit de resultaatsverbintenis102 te beperken zijn terug te vinden in artikel 91, §4, 5°, a Zeewet. Er wordt aa n de vervoerder de keuze geboden. Ofwel kiest de vervoerder zijn aansprakelijkheid te beperken via de maximale vergoedingsplicht van 666.97 STR per collo of eenheid. Ofwel kiest de vervoerder ervoor zijn aansprakelijkheid te beperken via de maximale vergoedingsplicht van 2 STR per kg.
2.3.5.2
Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking voorzien in artikel 91 Zeewet
Net zoals bij het LLMC-verdrag voorziet artikel 91 Zeewet ook in een doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking. Deze doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking zal het geval zijn wanneer de schade het gevolg is van “een handelen of een nalaten van de vervoerder, begaan; •
hetzij met opzet zulke schade te veroorzaken,
•
hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat er waarschijnlijk schade zou uit voortvloeien”103.
2.3.6
Aansprakelijkheidsbeperking bij personenvervoer
In punt 2.2.3.1.2 “Vervoer van passagiers” werden de regels voorzien in het PAL-verdrag inzake de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voor schade aan passagiers waarmee een vervoersovereenkomst werd afgesloten besproken. Ook hier heeft de scheepseigenaar
de
mogelijkheid
om
deze
aansprakelijkheid
te
beperken.
De
scheepseigenaar kan zijn aansprakelijkheid beperken overeenkomstig het LLMC-verdrag en
het
Protocol
van
1996
of
overeenkomstig
de
bepalingen
aangaande
de
aansprakelijkheidsbeperking voorzien in het PAL-verdrag.
2.3.6.1
Toepasbaarheid Verdrag van Athene
Artikel 7 en 8 van het verdrag van Athene bepalen wie er de aansprakelijkheidsbeperking voorzien in het PAL-verdrag kan inroepen indien aan de voorwaarden voorzien in het verdrag voldaan is104. Wanneer
de
scheepseigenaar
zelf
het
vervoer
voorziet
en
daartoe
passagagiervervoersoverseenkomsten sluit met de passagiers zal hij als vervoerder optreden. Dit zal hij zelf zijn indien hij enkel de passagiervervoersovereenkomsten afsluit maar het vervoer zelf laat uitvoeren door een ander persoon of instelling, die dan optreedt 102
Supra 2.2.3.1.1 “Vervoer van Goederen”.
103
Art. 91, §4, 5°, e Zeewet.
104
Supra 2.2.3.1.2 “Vervoer van Personen”.
HOOFDSTUK 2:
als
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
effectieve
vervoerder.
De
effectieve
vervoerder
is
dus
diegene
die
het
passagiersvervoer daadwerkelijk uitvoert. Zo zal de scheepseigenaar als daadwerkelijke vervoerder van de passagiers worden beschouwd als hij het eigenlijke vervoer van de passagiers
voor
zijn
rekening
neemt;
ongeacht
of
hij
al
dan
niet
de
passagiervervoersovereenkomsten heeft afgesloten met de passagiers Artikel 12 PAL voorziet dat “wanneer de vordering ingesteld kan worden tegen meerdere partijen, het totale bedrag van de vergoedingen die van deze verschillende partijen bekomen worden, echter niet hoger mogen zijn dan de aanpsprakelijkheidsgrenzen voorzien in artikel 7 en 8 van het PAL-verdrag”.
2.3.6.2
Aansprakelijkheidsgrenzen
Het PAL-verdrag voorziet in twee groepen van aansprakelijkheidslimieten. Deze twee groepen zijn de aansprakelijkheidslimieten voor
Dood of letsel van een passagier
Verlies of beschadiging van de bagage.
De scheepseigenaar is er echter niet toe verplicht de aansprakelijkheidslimieten van het PAL-verdrag toe te passen. Hij heeft ook het recht om de limieten voorzien in het LLMCverdrag te gebruiken105. Dit zal hij doen wanneer de limieten van het LLMC-verdrag een lagere aansprakelijkheid voorziet dan het PAL-verdrag.
2.3.6.3
Doorbreking van de aansprakelijkheidsbeperking voorzien in het Verdrag van Athene
De scheepseigenaar, vervoerder zal zijn aansprakelijkheid niet kunnen beperken in de gevallen voorzien in artikel 13, eerste lid PAL. Dit artikel 13, eerste lid PAL zegt dat “de vervoerder zijn aansprakelijkheid niet kan beperken indien de schade voortvloeit uit zijn handelen of nalaten, verricht hetzij met de bedoeling zodanige schade ter veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien” Het is de eisende partij de dit zal moeten bewijzen106. Partijen
kunnen
steeds
andere
aansprakelijkheidsgrenzen
voorzien,
indien
dit
ondubbelzinnig en schriftelijk gebeurt, de limieten dienen wel hoger te zijn dan de limieten voorzien in het PAL-verdrag107.
105
Art. 19 PAL.
106
F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en Binnenvaart, 2008,Gent, Larcier, 213.
107
Art. 10, eerste lid PAL.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
De vervoerder, scheepseigenaar zal ook toepassing kunnen eisen van de bepalingen voorzien in het LLMC-verdrag, indien aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan. De scheepseigenaar
vervoerder
heeft
dus
in vele gevallen de keuze tussen de
aansprakelijkheidsbeperkingslimieten van het LLMC-verdrag of van het PAL-verdrag108.
2.4
Olieverontreiniging bij aanvaring
Het kan niet ontkend worden dat de tankers die de zee bevaren steeds groter worden waardoor er steeds meer olie met één schip vervoerd kan worden. Wanneer zo’n schip bij een aanvaring betrokken is en daarbij de olie die aanboord is geheel of gedeeltelijk wegvloeit in zee, heeft dit nefaste gevolgen voor het milieu. Om de gevolgen van zo’n ramp te regelen is het CLC-vedrag opgesteld109, het Verdrag ter oprichting van een Internationaal fonds voor vergoeding van schade door olie opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, gewijzigd door het protocol van 27 november 1992, B.S. 16 maart 1999 en het Protocol van Londen van 16 mei 2003.
2.4.1 Het
Aansprakelijkheidsregels CLC-verdrag
voorziet
ook
in
een
burgerlijke
aansprakelijkheid
voor
de
scheepseigenaar. Dus door het loutere feit dat men eigenaar is van schip, rust er een aansprakelijkheid op hem wanneer het schip olie verliest, binnen het toepassingsgebied van deze thesis als gevolg van een aanvaring. De vordering kan niet worden ingesteld tegen zijn aangestelden noch tegen de bevrachter van het schip, met uitzondering van het geval waarbij de aanvaring is veroorzaakt door opzet of roekeloosheid door de aangestelden of bevrachter. In dat geval kan er wel een vordering tegen hen ingesteld worden110. Dit is voorzien in artikel 4, Protocol van 1992. De scheepseigenaar beschikt wel over de mogelijkheid verhaal te vorderen bij derden.111
108
e
P. GRIGGS, R. W ILLIAMS en J. FARR, Limitation of Liability for Maritime claims, 4 ed. Londen, Lloyd’s of London Press, 2005, 109.
109
Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, goedgekeurd bij Wet van 20 juli 1976, B.S. 13 juli 1977. Gewijzigd door de wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989 en het Protocol tot wijziging van het vedrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie van 29 november 1969, opgemaakt te Londen op 27 november 1992, B.S. 16 maar 1999.
110
Art. 4 Protocol 1992.
111
F. MAES, De aansprakelijkheid bij verontreiniging door zeeschepen, Impactstudie Richtlijn Aansprakelijkheid Milieuschade (I.R.A.M.), http://www.lne.be/.../IRAM_bijlage11. water_aanspr_verontr_zeeschepen.doc, 1-10.
HOOFDSTUK 2:
AANPSRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING
2.4.2
Uitsluiting van aansprakelijkheid
De scheepseigenaar zal echter in een aantal gevallen zijn aansprakelijkheid kunnen uitsluiten. Deze uitsluitingen zijn voorzien in artikel 3, tweede lid en 3 CLC 1969. De scheepseigenaar zal zijn aansprakelijkheid kunnen uitsluiten wanneer de aanvaring het gevolg
is
van
een
oorlogsdaad,
vijandelijkheden,
burgeroorlog,
opstand
of
natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onweerstaanbare aard. Of geheel en al werd veroorzaakt door onzorgvuldigheid of een andere onrechtmatige handeling van een regering of andere overheid, verantwoordelijk voor het onderhoud van lichten of andere hulpmiddelen bij de navigatie en in de vervulling van die taak. Of geheel en al werd veroorzaakt door een opzettelijk handelen of nalaten van derden, met de bedoeling schade ter veroorzaken112. De scheepseigenaar kan zijn aansprakelijkheid ook geheel of gedeeltelijk ontlopen indien hij het bewijs levert dat de schade geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een handelen of nalaten van de persoon die de schade heeft geleden met het opzet de schade te veroorzaken, of van de nalatigheid van die persoon113.
2.4.3
Beperking van aansprakelijkheid
De scheepseigenaar zal zijn aansprakelijkheid in bepaalde gevallen kunnen beperken overeenkomstig artikel 6 van het protocol van 1992.
2.4.4
Doorbreking aansprakelijkheidsberking
De beperkingsmogelijkheid is niet mogelijk wanneer de scheepseigenaar met opzet schade heeft veroorzaakt ofwel roekeloos heeft gehandeld in de wetenschap dat zondanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.114
112
Art. 3, 2 CLC 1969.
113
Art. 3, derde lid CLC 1969.
114
F. MAES, De aansprakelijkheid bij verontreiniging door zeeschepen, Impactstudie Richtlijn Aansprakelijkheid Milieuschade (I.R.A.M.), http://www.lne.be/.../IRAM_bijlage11. water_aanspr_verontr_zeeschepen.doc, 1-10.
Hoofdstuk
3
Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
3
Verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee In
hoofdstuk
2
“Aansprakelijkheid
van
de
scheepseigenaar bij aanvaring op zee” werden de verschillende vormen van aansprakelijkheid die de eigenaar van een zeeschip kan oplopen wanneer zijn schip betrokken is bij een aanvaring op zee, besproken. Binnen dit hoofdstuk van deze eindverhandeling zal nagegaan worden in hoeverre de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheden in geval van aanvaring op zee kan laten verzekeren.
3.1
Soorten verzekeraars
Vooraleer over te gaan tot de eigenlijke bespreking van de verzekerbaarheid, dient opgemerkt te worden dat er twee wijzen zijn waarop de scheepseigenaar zijn afzonderlijke aansprakelijkheden volgend uit een aanvaring op zee kan laten verzekeren. Deze zijn via: •
De traditionele verzekeraar. De traditionele verzekeraar kan gedefinieerd worden
als
degene
die
het
risico,
hier
de
verschillende
aansprakelijkheidheden van de verzekerde, hier de scheepseigenaar, op zich neemt en daarvoor een premie als vergoeding ontvangt115. •
De Protection and Indemnity club, afgekort P&I club. Een P&I club wordt omschreven als zijnde associaties van scheepseigenaren die onderling samen bepaalde risico’s verzekeren waaraan hun schepen worden blootgesteld.
Er dient wel steeds aan de voorwaarden van verzekerbaarheid overeenkomstig de nationale wetgeving, hier de Belgische wetgeving, of de regels opgesteld door de P&I clubs voldaan zijn, alvorens een verzekering wettig kan worden afgesloten. In de hierna volgende bespreking wordt de verzekerbaarheid geacht te gebeuren via de traditionele verzekeraar. Wanneer het gaat over de P&I club als verzekeraar zal dit uitdrukkelijk vermeld worden116. 115
F. SOHR, EN G.VAN DOOSSELAERE, Les Assurances-Transports, Brussel, Auguste Puvrez, 1932, 3.
116
Infra 3.11 “Protection en Indemnity clubs”.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
3.2
Oorsprong
De zeereis was een gevaarlijke operatie. Vanaf de 12 eeuw kende de internationale scheepvaart een enorme opmars, schepen werden steeds groter en de ladingen aan boord werden meer divers en vaak ook duurder. Daarom zocht de scheepseigenaar naar middelen om de risico’s waaraan hij werd blootgesteld gedurende de zeereis te verminderen of af te wentelen. Hieromtrent zijn doorheen de tijd verschillende manieren ontwikkeld. De belangrijkste manieren worden hieronder kort toegelicht117.
3.2.1
De vennootschap
De scheepseigenaar richt een vennootschap op met beperkte aansprakelijkheid118. In deze vennootschap wordt het schip ingebracht, ofwel wordt het schip aangekocht door de vennootschap. Gebeurt er dan een aanvaring dan kan de scheepseigenaar zijn risico beperken tot de waarde van de vennootschap. Het betreft immers een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Enkel het kapitaal aanwezig in de vennootschap kan dienen voor de betaling van de vergoeding. De scheepseigenaar zal dan gewoon de onderneming failliet laten gaan en eventueel herbeginnen via een nieuwe vennootschap.
3.2.2
Averij-grosse
Het averij-grosse systeem is in feite een solidariteitssysteem om de schadelast te spreiden over andere personen dan enkel de personen die de schadelast hebben geleden. Het gaat over een solidariteit tussen het schip, de lading en de vracht119. Wanneer er nu schade ontstaat wordt die niet enkel gedragen door degene die schade heeft geleden maar ook door de andere belanghebbenden betrokken bij de zeereis120.
3.2.3
Bodemerij
De bodemerij is een begrip dat terug te vinden is in het Wetboek van Koophandel. Het is een mechanisme waarbij wie een zeehandelsactiviteit wil ontwikkelen een lening aangaat met als beding dat als het schip of de lading verloren gaat de scheepseigenaar de lening 117
Overzicht gebaseerd op K. BERNAUW ,
Mondelinge toelichting bij de cursus zee- en
transportrecht, Universiteit Antwerpen, 22 september 2009. 118
In België kan dit o.a. onder de vorm van een Besloten Vennootschap met Beperkte aansprakelijkheid (BVBA) of een Naamloze Vennootschap (NV). Alle vennootschapsvormen met beperkte aansprakelijkheid overeenkomstig de Belgische wetgeving zijn terug te vinden in het Wetboek van vennootschappen 7 mei 1999, B.S. 6 augustus 1999.
119
Volgens sommige auteurs wordt de eigenaar van containers als vierde groep van personen binnen het averij-grosse systeem aanzien.
120
K. BERNAUW , Mondelinge toelichting bij de cursus zee- en transportverzekering, Universiteit Antwerpen, 22 september 2009.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
niet terug hoeft te betalen. Hiertoe dient er wel een premie betaald te worden. Deze premie werd na versloop van tijd excessief hoog en is uiteindelijk verbannen door de Paus. De bodemerij vormde wel de grondlegger voor de verzekering zoals we deze vandaag de dag kennen.121
3.2.4
De verzekering
De verzekering is een fenomeen die zeker niet specifiek is aan de zeevaart. Verzekeringen worden gebruikt binnen alle economische activiteiten, maar ook iedere particulier heeft wel een verzekeringscontract lopen. Denk maar aan de verplichte WAM verzekering122 of de brandverzekering. De verzekering zoals deze tot op heden gekend is vindt wel haar oorsprong in de zeevaart. De scheepseigenaar zal een verzekering afsluiten om risico’s, ook wel onzekere gebeurtenissen, waaraan hij blootgesteld is, over te dragen aan een derde, namelijk een verzekeraar123. Een verzekeringsovereenkomst kan gedefinieerd worden als een overeenkomst waarbij een partij, de verzekeraar, zich tegen de betaling van een vaste of veranderlijke premie tegenover een andere partij, de verzekeringsnemer, toe verbindt een in de overeenkomst bepaalde prestatie te leveren in het geval zich een onzekere gebeurtenis voordoet, waarbij, naar gelang het geval de verzekerde of de begunstigde belang heeft dat die onzekere gebeurtenis zich niet voordoet.124 Bij een verzekering is het dus noodzakelijk dat het een onzekere gebeurtenis is die verzekerd wordt én dat de verzekerde er belang bij heeft dat deze onzekere gebeurtenis zich niet voordoet . De scheepseigenaar zal een verzekering afsluiten met een verzekeraar voor de dekking van zijn aansprakelijkheden voortvloeiend uit een aanvaring. Voor deze dekking zal de scheepseigenaar een premie betalen. De onzekere gebeurtenis is de aanvaring en de aansprakelijkheden die eruit voortspruiten. De risicomijdende verzekeraar zal er belang bij
121
K. BERNAUW , Mondelinge toelichting bij de cursus zee- en transportverzekering, Universiteit Antwerpen, 22 september 2009.
122
Wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, B.S. 8 december 1989.
123
Art. 1 Wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst van 1992, B.S. 20 augustus 1992 (WLVO). Ook al is de Wet op de landsverzekeringsovereenkomst niet van toepassing op de zeeverzekering toch geeft het vermelde artikel 1 een zeer goede definitie voor de verzekeringsovereenkomst en geldt deze definitie ook voor een verzekering binnen de zeevaart.
124
Art. 1, A WLVO.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
hebben dat het risico zich niet voordoet125.
3.3
Afbakening toepasselijke wetgeving
In België wordt de zeeverzekering geregeld door de verzekeringswet van 11 juni 1874 opgenomen in Titel X van Boek I van het Wetboek van Koophandel en de Zeeverzekeringswet van 21 augustus 1879 voorzien in Titel VI, Boek II van het Wetboek van Koophandel126 De verzekeringswet is een algemene wetgeving die toepassing vindt op alle vormen van transportverzekeringen, dus niet enkel op de zeeverzekering. De zeeverzekeringswet is een specifieke wetgeving inzake zeeverzekering. Deze wetgeving is er gekomen aangezien artikel 3 verzekeringswet stelt dat “alle bepalingen binnen deze wet ook van toepassing zijn op de zeeverzekering, op de verzekering betreffende land-, rivieren kanaalvervoer, tenzij ervan door bijzondere artikelen wordt van afgeweken”. Het zijn deze bijzondere artikelen die terug te vinden zijn in de Zeeverzekeringswet. Voor de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar volgend uit personenvervoer dient naar de wet op de landsverzekeringsovereenkomst gekeken te worden. In België zijn er een aantal standaardpolissen127 uitgewerkt die in de praktijk zeer vaak worden toegepast. Deze standaardpolissen zijn opgesteld overeenkomstig de hierboven vermelde wetgeving. Vaak echter zullen scheepseigenaren hun aansprakelijkheid niet laten verzekeren overeenkomstig de Belgische verzekeringswetgeving, maar wel overeenkomstig de Britse wetgeving. Hiertoe dient dan gekeken te worden naar de Marine Insurance act van 1906 en de SG-polis, die als bijlage in Marine Insurance act van 1906 is opgenomen. Aangezien de inhoud van deze masterproef zich beperkt tot de Belgische wetgeving zal de Marine Insurance act van 1906 niet verder uitgewerkt worden128.
125
Voor een gedetailleerde bespreking van de verzekeringstechniek
zie infra hoofdstuk 5.3
“Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid van de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid bij aanvaring op zee”. 126
Wet 21 augustus 1879 houdende Boek II van het Wetboek van Koophandel. [Zeevaart en binnenvaart], B.S. 4 september 1879, (Zeeverzekeringswet)
127
Het meeste gekende voorbeeld hiervan is de goederenverzekeringspolis van Antwerpen van 2004.
128
Een goed basiswerk over de verzekering overeenkomstig de Marine Insurance act van 1906 e
en de SG-polis is het werk van H. BENNET, The law of marine Insurance, 2 ed., Oxford, Oxford University Press, 990 p.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
3.4
Algemene bepalingen inzake het verzekerbaar voorwerp
Het verzekerbaar belang bij de zeeverzekeringswet verschilt in belangrijke mate van het verzekerbaar belang bij de landverzekering. Bij de landverzekering dient de verzekerde eigenaar te zijn van het verzekerde voorwerp, er een zakelijk recht op te hebben of persoonlijke aansprakelijkheid hebben. Bij de zeeverzekering moet de verzekerde enkel een economisch belang hebben dat het verzekerde risico zich niet voordoet. Artikel 191 van de Zeeverzekeringswet voorziet dat de scheepseigenaar volgende voorwerpen kan laten verzekeren. Enkel de voorwerpen die van belang zijn binnen het onderwerp van deze verhandeling worden hieronder opgesomd. •
De romp en kiel van het schip
•
Het zeil en treil van het schip
•
De uitrusting van het schip
Deze drie verzekerbare voorwerpen vormen eigenlijk het casco van het schip. •
De ingeladen goederen
Dit verzekerbare voorwerp betreft het cargo dat mogelijks aanwezig is aan boord van het schip op het moment dat de aanvaring plaats vindt. •
Algemeen, alle op geld waardeerbare zaken of waarden die aan een scheepvaartrisico onderhevig zijn, onverminderd de bepalingen van de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, in zoverre zij betrekking heeft op de persoonsverzekeringen.
Dit is eigenlijk een restcategorie. Indien voorwerpen voldoen aan deze bepaling kunnen ze alsnog verzekerd worden overeenkomstig de Zeeverzekeringswet. Maar wat met de verzekering van de verschillende aansprakelijkheden waarmee de scheepseigenaar geconfronteerd kan worden bij een aanvaring? Uit de lezing van artikel 191 Zeeverzekeringswet, lijkt op het eerste zicht dat de verschillende aansprakelijkheden die in hoofdstuk 2 besproken werden niet verzekerd kunnen
worden
overeenkomstig
de
Zeeverzekeringswet.
Toch
biedt
de
Zeeverzekeringswet ook de mogelijkheid om aansprakelijkheden te verzekeren. De basis hiervoor dient gevonden te worden in artikel 4 Verzekeringswet. Dit artikel 4 Verzekeringswet bepaalt dat “ieder die bij het behoud van een zaak belang heeft, wegens een recht van eigendom of een ander zakelijk recht of wegens enige aansprakelijkheid in verband met de zaak, die kan laten verzekeren”. Het is hieruit, dat afgeleid wordt dat omtrent de wettigheid van de aansprakelijkheidsverzekering in de zeevaart geen twijfel mag bestaan129. 129
F. SOHR, EN G.VAN DOOSSELAERE, Les Assurances-Transports, Brussel, Auguste Puvrez, 1932, 147.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
Artikel 191 Zeeverzekeringswet is van dwingend recht, wat betekent dat er in geen geval kan van afgeweken worden.
3.5
Verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen binnen het zeetransport
Ondanks dat de partijen die betrokken zijn bij het transport normaal geen verplichting hebben om een verzekering af te sluiten voor risico’s waaraan deze personen blootgesteld kunnen worden gedurende het transport, voorziet de wet toch dat een aantal risico’s verplicht verzekerd dienen te worden. Binnen het zeetransport is dit niet anders, maar de verplicht te verzekeren risico’s inzake aansprakelijkheid is beperkt tot één. De enige verplichte verzekering die de scheepseigenaar moet afsluiten is de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake verontreiniging van de zee door olie, voor schepen die meer dan 2000 ton olie als lading vervoeren. Wenst de scheepseigenaar deze verzekering niet af te sluiten dan zal hij een fonds moeten afsluiten ten belope van maximaal de aansprakelijkheidslimiet. Deze verplichte verzekering komt voort uit het internationaal verdrag van Brussel van 29 november 1969 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (het CLC verdrag) en het Protocol van 1992130. De verplichte verzekering geldt voor ieder in België teboekgesteld of geregistreerd schip als mede elk schip die een Belgische haven aandoet of de Belgische territoriale wateren bevaart131. De
aansprakelijkheidsverzekering
inzake
motorrijtuigen
en
de
verplichte
aansprakelijkheidsverzekering voor personenvervoer is dus niet verplicht binnen het zeetransport132. Een scheepseigenaar die een schip heeft dat meer dan 2000 ton aan olie als lading kan vervoeren is verplicht de aansprakelijkheidsverzekering inzake verontreiniging van de zee 130
Supra 2.4 “Olieverontreiniging bij aanvaring”. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), Lijst van normatieve handelingen die in een verzekeringsplicht voorzien, 31 maart 2010, http://www.cbfa.be/nl/vo/wg/html/verp.asp.
131
de
Artikel 4 CLC 1969; E. SOMERS; “Inleiding tot het internationaal zeerecht”, 4
ed., Mechelen,
Kluwer, 2004, 382-383. 132
E. VAN HOOYDONCK, “Wettelijk kader van het transportverzekeringsrecht” in L. BREES, P.BUYL, M. DE DECKER, J.P VANHOOF, E. VAN HOOYDONCK, G. STRAATMAN Handboek
transportverzekeringen,
karakteristieken,
Antwerpen, Kluwer, 1995, (63) 111-121.
wettelijk
en F. W ITLOX (eds),
kader
en
documenten,
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
door olie af te sluiten. Deze verplichte verzekering vormt een buitencontractuele aansprakelijkheid. Het is de scheepseigenaar in de functie als eigenaar van het schip die deze verplichte verzekering dient af te sluiten. De scheepseigenaar in de functie van vervoerder is hiertoe niet verplicht.
3.6
Basisvormen van verzekeringscontracten binnen de zeevaart
De transportverzekering kan opgedeeld worden in twee hoofdcategorieën. •
De zaakverzekering. De zaakschadeverzekering dekt de schade aan het verzekerde voorwerp.
•
De aansprakelijkheidsverzekering. De aansprakelijkheidsverzekering dekt de schade die is ontstaan door het verzekerde voorwerp.
De zaakschadeverzekering op zijn beurt kan nog eens onderverdeeld worden in een: •
Cascoverzekering. De cascoverzekering zal in de eerste plaats dekking bieden voor de schade aan het verzekerde casco.
•
Cargoverzekering. De cargoverzekering zal dekking verlenen voor schade aan de verzekerde cargo.
De aansprakelijkheidsverzekering kan nog eens onderverdeeld worden in een: •
Contractuele
aansprakelijkheidsverzekering.
Deze
contractuele
aansprakelijkheidsverzekering zal de verzekerde dekking verlenen voor de contractuele aansprakelijkheden die op de verzekerde rusten. Het betreft hier dus de aansprakelijkheden die de verzekerde oploopt als gevolg van een contract dat hij afgesloten heeft met de eisende partij. •
Buitencontractuele
aansprakelijkheidsverzekering;
De
buitencontractuele
aansprakelijkheidsverzekering zal dekking geven voor de buitencontractuele aansprakelijkheden
die
de
verzekerde
kan
oplopen.
Hier
zijn
het
de
aansprakelijkheden tegenover derden, dus partijen waarmee de verzekerde geen contractuele verhouding heeft. Uit deze afbakening zou er geconcludeerd kunnen worden dat de scheepseigenaar een zaakschadeverzekering dient af te sluiten voor de verzekering van de schade aan het schip wanneer het betrokken is bij een aanvaring. Evenals dat de scheepseigenaar voor de contractuele en/of buitencontractuele aansprakelijkheden die hij mogelijks oploopt bij de aanvaring en wenst te verzekeren, een aansprakelijkheidsverzekering dient af te sluiten. Deze rechtlijnige afbakening die hier wordt gesuggereerd, is in de praktijk niet zo rechtlijnig. Dit wordt hierna duidelijk, wanneer de mogelijke manieren om de
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
aansprakelijkheid van de scheepseigenaar te verzekeren, worden besproken.
3.7
Zeeverzekering en aanvaring, de verzekerbaarheid van artikel 46 en 251 Zeewet
Aan de hand van de hierna volgende bespreking zal nagegaan worden in hoeverre de artikels 46 en 251 Zeewet verzekerd kunnen worden. Binnen de literatuur van de zeeverzekering en de aansprakelijkheidsverzekering wordt er gesproken over de gevaren of de perikels van de zee133. Met de gevaren van de zee wordt bedoeld, de onzekere gebeurtenissen vermeld in artikel 1964 B.W134. De aanvaring vormt één van de gevaren van de zee135. Onder aanvaring binnen de zeeverzekeringswet wordt verstaan het stoten van een schip tegen een ander schip136. Het gaat hier, net zoals bij de definitie van aanvaring voorzien in het aanvaringsverdrag, ook weldegelijk over een materiële botsing tussen schepen en niet de botsing van een schip met een vast voorwerp (contact). Volgens artikel 201 van de Zeeverzekeringswet is “de verzekeraar er ook toe gehouden, tenzij anders overeengekomen, de schade die het gevolg is van de perikels van de zee te verzekeren”. Deze regel vindt zijn volle uitwerking in de zaakverzekering. De schade die berokkend wordt door de zaak, zal door de verzekeraar wel verzekerd zijn, tenzij uitdrukkelijk anders is bedongen137. De cascoverzekeraar zal zich er bijgevolg toe verbinden, tenzij anders overeengekomen, om de schade aan het aangevaren schip, voortvloeiend uit een aanvaring te wijten aan het verzekerde schip, te vergoeden. Belangrijk hierbij is dat de vergoeding zich beperkt tot de waarde van het verzekerde schip, vermeld in de polis138. Binnen de verzekering van de cargo wordt artikel 201 133
Les fortunes de la mer.
134
X, “De zeeverzekeringswet: de Belgische wet van 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET, D. DE LAMINNE DE BEX, G. HULLEBROECK, A. JUNION, C. SCHILDERMANS, I. SOLLIE, P. VANDERGETEN, R. CLOETS, L. CRAM, D. DE MAESENEIRE, L. FIRLEFIJN, C. HANSSENS, A. MERTENS, P. UMANS, A. PUTTENEERS, J. VAN DE RIJCK en L. VANDEN AMEELE (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, 2008, (II-16-2.1) II-16.2-11.
135
Naast de aanvaring vormen storm, schipbreuk, stranding, gedwongen verandering van koers, reis of schip, werping, brand, ontploffing, plundering en algemeen enig ander zeegevaar tot de perikels van de zee.
136
X, “De zeeverzekeringswet: de Belgische wet 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET, et. al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, 2008, (II-16-2.1) II-16.2-11.
137
Dit omwille van het niet dwingend karakter van artikel 201 Zeeverzekeringswet.
138
E. VAN HOOYDONCK, “Wettelijk kader van het transportverzekeringsrecht” in L. BREES, P.BUYL,
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
Zeeverzekeringswet praktisch altijd uitgesloten. De wetgever heeft in de Zeeverzekeringswet enkele uitzonderingen van dekking voorzien. De uitsluitingen worden besproken binnen het toepassingsgebied van een aanvaring. •
Een eerste uitsluiting is voorzien in artikel 206 Zeeverzekeringswet. Op basis van artikel 206 Zeeverzekeringswet zal de schade, door derden geleden, als gevolg van een aanvaring, die te wijten is aan een fout van de scheepseigenaar van het verzekerde schip, niet vergoed dienen te worden door de verzekeraar. Uit deze uitsluiting blijkt dat bij iedere fout, zelfs de lichte fout, begaan door de scheepseigenaar, de verzekeraar er niet toe kan aangezet worden dekking te verlenen. Dit is een strengere bepaling dan de algemene bepaling van dwingend recht in artikel 16 Verzekeringswet. Dit artikel voorziet enkel in een uitsluiting voor zware fouten. Maar aangezien artikel 207 Zeewet van aanvullend recht is, zal enkel de zware fout in geen geval verzekerd kunnen worden. Hieruit blijkt dat de persoonlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit artikel 46, §1 Zeewet en de aansprakelijkheid uit artikel 251 derde lid Zeewet verzekerd kan worden, met uitzondering van de persoonlijke zware fout van de scheepseigenaar.
•
Is de aanvaring veroorzaakt door daden van ontrouw of fouten gemaakt door de kapitein of de schepelingen dan zal de verzekeraar tussenkomen in de schadelast die derden hierdoor geleden hebben. Tenzij dit anders werd gestipuleerd in de verzekeringsovereenkomst. Deze regel is terug te vinden in artikel 207, eerste lid Zeeverzekeringswet. Dit vormt de tweede uitzondering. Werd de kapitein, die de aanvaring heeft veroorzaakt, aangesteld door de scheepseigenaar dan voorziet artikel 207, tweede lid Zeeverzekeringswet dat de verzekeraar niet moet tussenkomen. Hiermee wordt aangetoond dat de scheepseigenaar zijn burgerlijke aansprakelijkheid die blijkt uit artikel 46, §§ 2-4 Zeewet verzekerd zal zijn via zijn
cascoverzekering,
tenzij
anders
bedongen
in
de
verzekeringsovereenkomst. In geval de scheepseigenaar zich wil indekken tegen de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door de kapitein door hem aangesteld dan zal hij hiervoor uitdrukkelijk een clausule moeten bedingen
in
de
cascoverzekering
ofwel
hiervoor
een
aparte
et. al., (eds), Handboek transportverzekeringen, karakteristieken, wettelijk kader en documenten, Antwerpen, Kluwer,1995, (63) 77.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. •
Voor de derde uitsluiting dient er naar artikel 18 Verzekeringswet gekeken worden. Dit artikel 18 bepaalt immers dat “het eigen gebrek van de verzekerde zaak uitgesloten is”. Dit komt erop neer dat wanneer de aanvaring veroorzaakt is door een eigen gebrek van het verzekerde schip van de scheepseigenaar, de verzekeraar niet zal hoeven tussen te komen voor de schade door de derden geleden bij de aanvaring. Dezelfde redenering geldt voor de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid uit artikel 251, derde lid Zeewet.
•
De vierde en laatste uitsluiting is deze wanneer de aanvaring het gevolg is van een normale gebeurtenis van de zeevaart. Ook dan zal de scheepseigenaar niet moeten tussenkomen139.
Wanneer er sprake is van samenloop van schade ontstaan door een fout van de scheepseigenaar en door een gevaar van de zee, zal de verzekeraar enkel het gedeelte van de schade moeten vergoeden die het gevolg is van het gevaar van de zee140. Dit zijn de specifieke bepalingen die de Zeeverzekeringswet voorziet inzake de verzekerbaarheid van aanvaringen. Er dient hier uitdrukkelijk vermeld te worden dat de uitsluitingen die hierboven beschreven zijn, van aanvullend recht zijn. Bijgevolg kan de scheepseigenaar deze uitsluitingen laten verzekeren. De scheepseigenaar zal enkel een verzekeraar dienen te vinden die bereid is het uitgesloten risico te verzekeren. De mogelijke verzekerbaarheid van artikel 46 Zeewet werd via bovenstaande bespreking uitgewerkt. Aan de hand van bovenstaande bespreking werd ook de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheden, van artikel 251, lid 2-4 Zeewet besproken. Maar wat met de verzekerbaarheid van de omstandigheid waarbij de aanvaring veroorzaakt is door toeval, overmacht of door een twijfelachtige oorzaak? Daarover is niets terug te vinden in artikel 201 Zeeverzekeringswet. Ogenschijnlijk heeft de wetgever daarvoor geen onderscheid willen maken, wat betekent dat deze ook verzekerd zijn141.
139
X, “De zeeverzekeringswet: Belgische wet van 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET, et. al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, 2008, (II-16-2.1) II-16.2-11.
140
X, “De zeeverzekeringswet: Belgische wet van 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET, et. al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, 2008, (II-16-2.1) II-16.2-11.
141
X, “De zeeverzekeringswet: de Belgische wet 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET, et. al. (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, 2008, (II-16-2.1) II-16.2-1 – II-162.7.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
Hierna wordt besproken hoe de contractuele- en buitencontractuele aansprakelijkheden verzekerd kunnen worden. Hierbij dient wel voor ogen gehouden te worden dat hiervoor aangehaalde regels voorzien in de Zeeverzekeringswet ook van toepassing zijn.
3.8
Verzekerbaarheid
van
de
buitencontractuele
aansprakelijkheid Wenst de scheepseigenaar zijn buitencontractuele aansprakelijkheden, die ontstaan wanneer zijn schip bij een aanvaring op zee betrokken is, te verzekeren, dan kan de scheepseigenaar hiertoe verschillende vormen van verzekeringen afsluiten. Beginnende bij een algemene buitencontractuele aansprakelijkheidsdekking, zoals de BA zee- en binnenschepen, tot het specifiek verzekeren van alle aansprakelijkheden afzonderlijk. De BA zee- en binnenschepen dekt elke aansprakelijkheid die het gevolg is van het gebruik van zee- en binnenschepen. Zelfs de aansprakelijkheid van de vervoerder is gedekt met de verzekering BA zee- en binnenschepen. De scheepseigenaar heeft de mogelijkheid of het recht
om
iedere
aansprakelijkheid
afzonderlijk
te
laten
verzekeren
omdat
het
transportverzekeringsrecht gekenmerkt wordt door een grote mate van vrijheid. De verzekerde kan aan maatwerk doen, waarbij hij kan bedingen wat hij specifiek wenst142. Een algemene dekking kan mogelijks minder dekking bieden voor een bepaalde aansprakelijkheid dan een verzekering afgesloten voor die specifieke aansprakelijkheid. Dit moet zeker in rekening gebracht worden bij de keuze van polis die de scheepseigenaar maakt. Zoals hiervoor in hoofdstuk 3.7 “Zeeverzekering en aanvaring, de verzekerbaarheid van artikel 46 en 251 Zeewet” is besproken heeft de wetgever artikel 201 Zeeverzekeringswet
ingevoerd.
Hierdoor
kan
wanneer
de
scheepseigenaar
een
zaakverzekering afsluit, hij ook verzekerd zijn voor de schade aan derden veroorzaakt door het verzekerde casco of de verzekerde cargo, tenzij anders werd gestipuleerd in de polis. Hierdoor
vormen
de
casco-
en
cargoverzekering
gedeeltelijk
een
aansprakelijkheidsverzekering. De dekking is echter vrij beperkt, nl. tot de waarde van de het verzekerde casco of de verzekerde cargo. Omdat de cascoverzekering, traditioneel artikel 201 Zeeverzekeringswet uitwerking laat vinden, voorzien vele cascoverzekeringen een ‘third party liability cover’ Deze ‘third party liabilty cover’ houdt in dat de verzekeraar ingeval van aanvaring zal tussen komen voor 3/4den van de materiële schade aan derden143.
142
K. BERNAUW, Mondelinge toelichting cursus zee- en transportverzekering, 22 september 2009.
143
K. BERNAUW, Syllabus Zee- en Transportverzekering, 2009-10, Antwerpen, Universiteit Antwerpen; 32.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
Wanneer het schip van de scheepseigenaar in aanvaring is gekomen en hierdoor schade heeft geleden zal de cascoverzekaar de schade vergoeden tot maximaal de verzekerde waarde van het schip144. Naast deze schade zal de verzekeraar, indien niets anders overeengekomen, de schade geleden door derden vergoeden al dan niet met een beperking van 3/4den via een “third party liability clause”.
3.9
Verzekerbaarheid
van
de
contractuele
aansprakelijkheid. 3.9.1
Vervoedersaansprakelijkheid voor het vervoer van goederen
De scheepseigenaar, die optreedt als vervoerder, heeft zoals vermeld een objectieve aansprakelijkheid. Om deze te verzekeren kan de scheepseigenaar een contractuele aansprakelijkheidsverzekering afsluiten. Maar wanneer de scheepseigenaar een BA zeeen binnenschepen heeft, zal deze verzekering ook dekking verlenen voor de vervoerdersaansprakelijkheid145. De scheepseigenaar kan om zijn vervoerdersaansprakelijkheid te dekken ook een cargoverzekering afsluiten ‘voor rekening van wie het toebehoort’. De cargoverzekering zal in België vaak verzekerd worden via de Antwerpse polis van 2004146. De verzekering voor rekening van wie het toebehoort is een verzekeringsovereenkomst die afgesloten wordt door de scheepseigenaar, vervoeder, maar voor rekening van de ladingbelanghebbende. Worden de goederen beschadigd tijdens de reis dan zal deze verzekering dekking bieden voor de schade. De verzekering heeft dus uitwerking op diegene die op het moment van het schadegeval de ladingbelanghebbende is.
144
Eventuele bijdragen uit de averij-grosse kunnen wel nog bovenop dit maximaal bedrag vergoed worden.
145
Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), Te volgen procedures voor de uitoefening van verzekeringsactiviteiten in België door ondernemingen uit de Europese Economische Ruimte, andere dan Belgische. (Wet van 9 juli 1975 - K.B. van 22 februari 1991)., 19 april 1996, Mededeling nr. D.146-B http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/pdf/med_D146 B.pdf.
146
De oude Antwerpse polis van 1859 is oorspronkelijk opgesteld voor het gebruik voor het verzekeren van zowel het casco als de cargo. In de praktijk werd de casco praktisch niet verzekerd via de Antwerpse polis van 1859, vandaar dat de nieuwe Antwerpse polis van 2004 enkel nog betrekking heeft op het verzekeren van cargo.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
3.9.2
Vervoerdersaansprakelijkheid
voor
het
vervoer
van
personen en reisgoed De scheepseigenaar die personen contractueel vervoerdt zal overeenkomstig het PALverdrag een vervoerdersaansprakelijkheid voor dood of lichamelijk letsel oplopen. Wenst de scheepseigenaar deze vervoerdersaansprakelijkheid te verzekeren zal hij dit moeten doen overeenkomstig de Wet op de landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992, B.S. 20 augustus 1992, gewijzigd door de Wet van 16 maart 1994 houdende wijziging van sommige bepalingen van de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, B.S. 4 mei 1994. Over het feit of de vervoerdersaansprakelijkheid volgend uit personenvervoer onder het toepassingsgebied van de Verzekeringwet van 1874 dan wel onder de Wet op de landverzekeringsovereenkomst van 1992 is er lang tegenstrijdigheid geweest. De aanpassing van de Wet
op de landsverzekeringsovereenkomst 1992 in 1994 heeft
hiervoor een oplossing geboden door een aanpassing te doen aan artikel 2, §1, tweede lid WLVO. Artikel 2, §1 tweede lid WLVO bepaalt dat “de landverzekeringswet van toepassing is op alle landverzekeringen voor zover er niet wordt van afgeweken door bijzondere wetten. Zij is evenwel niet van toepassing op de herverzekering noch op de verzekeringen van goederenvervoer, met uitzondering van de bagage- en verhuisverzekeringen.” Hieruit blijkt dat de verzekering voor passagiersvervoer onder de Wet op de landverzekeringsovereenkomst 1992 valt147. Artikel 2, §1, eerste lid WLVO voorziet expliciet dat voor schade aan de bagage van de vervoerde personen de scheepseigenaar een verzekering zal moeten afsluiten die voldoet aan de bepalingen van de Wet op de landverzekeringsovereenkomst van 1992.
3.9.3
Verzekering voor dood of lichamelijk letsel bij aanvaring van personen tewerkgesteld door de scheepseigenaar
De
scheepseigenaar
die
personeelsleden148
tewerkstelt
zal
verplicht
een
arbeidsongevallenverzekering dienen af te sluiten. Deze verplichting volgt uit de Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, B.S. 24 april 1971. Wanneer na een aanvaring de kapitein of de bemanning dood is of 147
Ondanks dit blijkt uit de literatuur dat niet iedereen daarmee akkoord gaat. Voor deze besproken problematiek over welke verzekeringswet toepassing vindt voor de verzekering van personenvervoer zie o.a K.BERNAUW, “Transportverzekering en de nieuwe Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst”, De Verz., 1993, 137-199; E. VAN HOOYDONCK, “Wettelijk kader van het transportverzekeringsrecht” in L. Brees, et. al., (eds), Handboek
transportverzekeringen,
karakteristieken,
Antwerpen, Kluwer,1995, 77-86. 148
Dit zullen de kapitein en de bemanning zijn.
wettelijk
kader
en
documenten,
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
lichamelijke schade heeft zal deze gedekt zijn door de verplichte arbeidsongevallen verzekering, althans wanneer de scheepseigenaar deze verzekering daadwerkelijk heeft afgesloten.
3.10
Uitbetaling
De scheepseigenaar die als gevolg van een aanvaring, waarbij zijn schip betrokken is, gegronde aansprakelijkheidsvorderingen krijgt, zal ertoe gehouden zijn deze vorderingen te vergoeden. Is de scheepseigenaar verzekerd voor de aansprakelijkheden uit de aansprakelijkheidsvorderingen
dan
kan
hij
de
verzekeraar
ertoe
aanzetten
de
aansprakelijkheidsvorderingen te vergoeden. Heeft de scheepseigenaar geen verzekering afgesloten dan zal hij de vorderingen zelf moeten betalen. De scheepseigenaar zal de aansprakelijkheidsvorderingen mogelijks kunnen beperken via de daartoe toepasselijke verdragen149. Net zoals dat de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheden mogelijks kan beperken, bezit de verzekeraar over diezelfde mogelijkheid, eveneens bepaald overeenkomstig de toepasselijke verdragen150. Ondanks dat de scheepseigenaar er niet toe gehouden is de aansprakelijkheidsbeperking toe
te
passen,
kan
hij
de
verzekeraar
er
niet
toe
verplichten
de
aansprakelijkheidsbeperking niet toe te passen. Eens de verzekeraar de schadevergoeding heeft uitbetaald verkrijgt hij alle rechten en plichten die anders de scheepseigenaar bezit151. Zo kan hij de vergoeding proberen terug te vorderen bij derden.
3.11
Protection & Indemnity clubs
In punt 3.1 “Soorten verzekeraars” is gezegd dat de scheepseigenaar naast de mogelijkheid om zijn aansprakelijkheden bij aanvaring te verzekeren bij een verzekeraar, hij ook deze aansprakelijkheden kan laten verzekeren bij een Protection & Indemnity club. Een P&I club is een specifiek verschijnsel binnen de zeevaart. De P&I clubs worden geregeld door hun eigen reglementen en bepalingen. Omdat de bepalingen die opgesteld en van kracht zijn binnen de verschillende P&I clubs hier in België rechtsgeldig zouden zijn, bepaalt artikel 2 van de verzekeringswet van 1874 dat de onderlinge verzekeringsverenigingen worden beheerst door hun reglementen, door de algemene rechtsbeginselen en door de bepalingen van deze wet, voor zover deze niet in
149
Supra 2.3 “Aansprakelijkheidsbeperking”.
150
Supra 2.3 “Aansprakelijkheidsbeperking”.
151
Dit wordt indeplaatsstelling of subrogatie genoemd.
HOOFDSTUK 3:
VERZEKERBAARHEID VAN DE AANSPRAKELIJKHEID VAN DE SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE.
strijd zijn met de bepalingen opgesteld door de onderlinge verzekeringsverenigingen 152 Een P&I club is gebaseerd op het mutualiteitsprincipe, wat betekent dat de leden van de club onderling het verzekerde risico zullen dragen. De leden zullen bijdragen moeten leveren aan de club afhankelijk van de schade die vergoed dient te worden gedurende de verzekerde periode. Toegepast op het onderwerp van deze masterproef zullen de leden van de P&I club een groep van scheepeigenaren en/of bevrachters153 zijn die onderhevig zijn aan het zelfde risico. Samen zullen ze het gemeenschappelijk risico dekken. Zoals uit de naam afgeleid kan worden wordt een P&I club opgedeeld in twee luiken, nl een luik “protection” en een luik “indemnity”. Voor de verzekering van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring zal vooral het luik Protection van belang zijn Via het luik protection kan de scheepseigenaar volgende aansprakelijkheden als gevolg van aanvaring verzekeren; •
Dood of lichamelijk letsel van bemanningsleden;
•
Dood of lichamelijk letsel van passagiers en derden aan boord van het schip. Deze aansprakelijkheidsdekking
houdt
zowel
de
dekking
van
de
contractuele
aansprakelijkheid als de buitencontractuele aansprakelijkheid in; •
Verlies van persoonlijke bezittingen, hetzij van bemanningsleden, hetzij van passagiers;
•
De 1/4de aansprakelijkheid voor aanvaring afkomstig van de cargoverzekering154 en
•
De aansprakelijkheid van pollutie.155
Het indemnity luik van de P&I club voorziet in de mogelijkheid om de aansprakelijkheid voor landingschade te dekken.
152
R. DE SMET, Droit maritieme et droit fluvial belges,II, Brussel, Larcier, 1971, 770-771.
153
Daar waar vroeger een P&I club enkel de aansprakelijkheden van de scheepseigenaren verzekerden, kunnen heden ten dage ook bevrachters hun aansprakelijkheden laten verzekeren via een P&I club.
154
Supra 3.9 “Verzekerbaarheid van de buitencontractuele aansprakelijkheid”.
155
J.P. VANHOOF, “Protection and Indemnity Clubs” in L. BREES, P.BUYL, M. DE DECKER, J.P VANHOOF, E. VAN HOOYDONCK, G. STRAATMAN
en F. W ITLOX (eds), Handboek
transportverzekeringen, karakteristieken, wettelijk kader en documenten, Antwerpen, Kluwer, 2002, 1-17.
Hoofdstuk
4
Omschrijving en algemene beginselen van de economische analyse van het recht
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
4
Omschrijving en algemene beginselen van de economische analyse van het recht In dit vierde hoofdstuk worden de basisbegrippen binnen
de
economische
analyse
van
het
recht
besproken die van belang zijn voor een goed begrip van de economische analyse van de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee die in hoofdstuk 5 “Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee uitgevoerd wordt.
4.1
Definitie
‘Law and economics’ ook wel ‘rechtseconomie’ of ‘economische analyse van het recht’ genoemd, houdt in dat rechtsregels vanuit economisch standpunt bekeken worden. Aan de hand van economische theorieën en verschijnselen wordt gekeken of de rechtsregels door hogere instanties ingevoerd, wel een nuttig economisch resultaat hebben, hiervoor is efficiëntie156 het begrip bij uitstek.
4.2
Ontstaan en evolutie
De theorie van ‘Law and economics’ is een verschijnsel dat sterk aan belangstelling wint overheen de ganse wereld. De theorie van de ‘Law and economics’ kent zijn oorsprong in de Verenigde Staten, en kende op het einde van de jaren 60 een heuse opmars. De economische analyse van het recht is ontstaan uit rechtstakken die geassocieerd werden met economische activiteiten, zoals het mededingingsrecht. Later werd de economische analyse van het recht snel toegepast op alle rechtsgebieden157. Grondleggers van de economische analyse van het recht zijn onder andere Aaron Director158, Ronald Coase159, Richard Posner en Guido Calabresi160. De belangstelling voor de leer van de rechtseconomie is er in Europa voornamelijk gekomen vanaf de jaren 80. In 1982 werd de eerste Europese rechtseconomische 156
Infra 4.5.1 “’Efficiëntie’ en Welvaart’”.
157
B. DE POORTER, Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 1.1.
158
Aaron Director werd de eerste economist die benoemd werd aan de rechtsfaculteit binnen de universiteit van Chicago.
159
Naar hem werd het Coase theorema genoemd.
160
B. DE POORTER, Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 1.1.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
vereniging opgericht. Deze vereniging heeft de naam “European Association of Law and Economics”, afgekort EALE161. De leer van de rechtseconomie heeft doorheen de jaren steeds meer belangstelling gekregen binnen de economische en juridische opleidingen. Rechtseconomie vormt in de Verenigde Staten een onderdeel van bijna iedere juridische en economische opleiding. In België neemt de belangstelling voor deze theorie ook toe. In de meeste juridische en economische opleidingen wordt er een cursus ‘rechtseconomie’ gedoceerd, echter vaak als keuzevak.
4.3
Wat poogt rechtseconomie te onderzoeken?
Rechtseconomie kent twee benaderingen waarmee het recht gepoogd wordt te analyseren. Deze twee benaderingen zijn: •
Rechtseconomie probeert verklaringen te zoeken voor de redenen van het bestaan van het recht, de inhoud van rechtsregels economisch te verklaren, te zoeken naar grijze en zwarte zones binnen het recht e.a.
•
Rechtseconomie probeert voorspellingen te maken inzake de sociale werking van rechtsregels.
De eerste benadering is dus eerder een verklarende analyserende benadering van het recht. De rechtsregel bestaat en wordt verklaard vanuit economisch gezichtsveld. Terwijl de tweede benadering zal voorspellen wat de mogelijke consequenties zijn van het bestaan van een rechtsregel, of de mogelijke gevolgen voor het invoeren van een bepaalde regel.
4.4
Onderscheid juridisch en economisch gezichtsveld van het recht
Vanuit het juridisch gezichtsveld bepalen rechtsregels de rechten en de plichten van onder andere natuurlijke personen, rechtspersonen, contracterende partijen. Rechtsregels zijn vaak ontstaan uit conflicten die voorheen gerezen zijn en waarvoor via juridisch ingrijpen een oplossing wordt geformuleerd. Het betreft eigenlijk een ex post benadering162. Bij een aanvaring tussen twee of meerdere schepen is dit ook zo. Er is een aanvaring gebeurd. De partijen die erbij betrokken zijn, zullen allen hun onschuld uitspreken. Dit zal tot een conflict 161
B. DE POORTER, Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 1.1.
162
W.C.T. W ETERINGS, ”De economische analyse van het recht” in B. BOUCKAERT, J.A. DEN HERTOG, B.W.F. DEPOORTER, M.G. FAURE, R.H.J. VAN BIJNEN, R.J. VAN DEN BERGH, C.F. VAN DER
ELST, E.P.M. VERMEULEN, L.T. VISSCHER en W.C.T. W ETERINGS, (eds.), De economische
analyse van het recht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, (1) 5.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
leiden tussen de betrokken partijen. Gelukkig zijn er de aansprakelijkheidsregels die dit conflict zo goed als uit de weg ruimen. Aangezien aansprakelijkheidsregels werken met het begrip ‘onrechtmatige daad’ en de zeevaart specifieke situaties teweegbrengt die op het vaste land niet voorkomen, dienen er specifieke regelingen voorzien te worden, wat naast de algemene onrechtmatige daden voorzien in het strafwetboek, binnen de scheepvaart als onrechtmatige daad kan worden aanzien. Vanuit economisch gezichtsveld worden rechtsregels eerder vanuit de ex ante benadering bekeken 163. De rechtsregels worden bekeken als prikkels die gegeven worden aan individuen om hun gedrag
aan
te
passen.
Rechtseconomie
is
zeer
interessant
binnen
het
aansprakelijkheidsrecht, omdat aansprakelijkheidsrecht de potentiële schadeveroorzakers ertoe aanzet om hun gedrag aan te passen om zo hun kans op schade te verminderen en bijgevolg
de
aansprakelijkheidsvergoeding
niet
te
moeten
betalen.
Indien
de
aansprakelijkheidsregels niet aanwezig waren in ons juridisch stelsel zou de potentiële schadeveroorzaker geen prikkels ondervinden om zijn gedrag aan te passen.
4.5
Kernbegrippen uit de rechtseconomie
4.5.1
‘Efficiëntie’ en ‘welvaart’
Een rechtseconoom zal door middel van de leer van de economische analyse van het recht onderzoek voeren en/of voorspellingen doen naar de efficiëntie van rechtsregels164. Deze efficiëntie wordt bekeken in functie van de welvaart. Vanuit economisch oogpunt wordt er immers
steeds
gepoogd
om
de
welvaart
te
maximaliseren.
Om
deze
welvaartsmaximalisatie mogelijk te maken zullen individuen hun schaarse middelen165 waarover ze beschikken, zo optimaal mogelijk gebruiken. Hierbij wordt welvaart gedefinieerd als de mate waarin personen hun behoeften proberen en kunnen bevredigen. Welvaart wordt verder opgesplitst in individuele welvaart166 en
163
W.C.T. W ETERINGS, ”De economische analyse van het recht” in B. BOUCKAERT, J.A. DEN HERTOG, B.W.F. DEPOORTER, M.G. FAURE et.al. (eds), De economische analyse van het recht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, (1) 5.
164
B. DE POORTER, Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 1.2.
165
Met schaarse middelen worden niet enkel de financiële middelen bepaald waarover de persoon bezit om goederen of diensten te kopen, maar ook tijd, gezondheid, levensopvatting, de beperkingen waaraan een persoon blootgesteld wordt door het uitoefenen van een bepaald beroep.
166
Er wordt gesproken van individuele welvaart wanneer individuen hun behoeften zoveel mogelijk proberen te bevredigen.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
maatschappelijke welvaart167. Vanuit de rechtseconomie zal hoofdzakelijk gekeken worden naar de efficiëntie van de maatschappelijke welvaart, vermits een wet toepasselijk wordt gesteld op een groep van personen, niet voor één enkel individu. Aan de hand van de economische analyse kunnen er voorspellingen gedaan worden van wat de verwachte verhoudingen zijn van alle actoren van de groep. Hierbij zal de individuele welvaart een rol spelen. Binnen de rechtseconomische analyse wordt er vanuit gegaan dat de actoren rationeel handelen168. Zoals gezegd wordt de maatschappelijke welvaart berekend via het begrip efficiëntie. Efficiëntie houdt in dat er een kosten-baten analyse gemaakt wordt van de gevolgen van de reeds van kracht zijnde rechtsregels of de wetten die ingevoerd wensen te worden169. Indien een bestaande wet wordt vervangen door een aangepaste of volledig nieuwe wetgeving zal deze nieuwe wetgeving bijdragen tot een grote welvaart indien het resultaat, van de totale opbrengsten min de totale kosten van de oude wetgeving kleiner is dat het verschil van de totale opbrengsten en de totale kosten van de nieuwe wetgeving die ingevoerd wenst te worden. Dit betekent dat de efficiëntie verhoogt wanneer de verhouding totale opbrengsten tot de totale kosten toeneemt. De efficiëntie, welvaart zal maximaal zijn wanneer de opbrengsten maximaal zijn en de lasten minimaal. Een overheid gaat naar maatschappelijke welvaartsmaximalisatie kijken en daarbij zal het efficiëntiecriterium een belangrijke rol spelen bij het al dan niet aanpassen van bestaande wetgeving of het invoeren van een nieuwe wetgeving. In de literatuur is over de toepassing van het efficiëntiecriterium heel wat commentaar gepubliceerd waaronder de volgende het vaakst naar voren komt. De rechtseconomische benadering bij de beoordeling van een rechtsregel zou volgens bepaalde auteurs, o.a. Weterings tot onrechtvaardige resultaten kunnen leiden omdat er te veel aandacht besteed wordt aan het efficiëntiecriterium en te weinig aandacht besteed wordt aan de 167
Maatschappelijke welvaart wordt omschreven als het gebeuren waarbij de behoeften van een groep, de maatschappij zoveel mogelijk bevredigd proberen te worden.
168
Rationeel handelen houdt in dat mensen doelbewust hun voorkeuren ordenen naar eigen welbevinden, dat ze hun voorkeuren relateren aan de grens van de mogelijkheden binnen hun bereik en zich vervolgens in de uiteindelijke keuze door die afwegingen laten leiden. e
R.W. HOLZHAUER en R. TEIJL, Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint,1995, 5. 169
Bij de kosten-batenanalyse zullen niet alle opbrengsten en kosten bestaan uit een waarde, voor de niet in waarde uitgedrukte kosten of baten zal een waarde aan die kosten en baten gegeven moeten worden.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
rechtvaardigheidsaspecten. Rechtseconomie zou enkel naar de maatschappelijke welvaart kijken en niet naar de individuele welvaart van de verschillende actoren die tot de maatschappelijke groep behoren. Als de gemeenschappelijke welvaart erop vooruit gaat wordt een rechtsregel als positief aanzien. Terwijl diezelfde rechtsregel er kan voor zorgen dat de individuele welvaart er voor bepaalde individuen op achteruit gaat.170 Het is één van de algemene principes van de economie dat er bij veranderingen altijd wel partijen zullen zijn die door die verandering voordeel ondervinden terwijl andere partijen door die veranderingen hun kansen zien inkrimpen. Op globaal economisch niveau wordt er gekeken naar een ganse groep van individuen en niet naar een individu op zichzelf. Wanneer de globale economie erop verbetert, is de regel economisch gezien een goede regel, ondanks dat het tot gevolg heeft dat voor sommigen hun kansen hierdoor verminderen. Deze zullen zich moeten aanpassen aan de heersende veranderingen om zo toch efficiënt te worden en met de heersende markt mee te kunnen. Ondanks dat er in de economie enkel zal stilgestaan worden bij de efficiëntie zal er in de rechtseconomie ook rekening gehouden worden of een regel juridisch en ethisch gerechtvaardigd kan worden. Hierin gaat de rechtseconomie dus een stap verder dan de gewone economische leer. Het is logisch dat er ook rekening gehouden wordt met de juridische en ethische aspecten. Een regel kan de efficiëntie nog zo doen verhogen, wanneer deze regel indruist tegen bepaalde juridische wetten of tegen ethische regels zal deze regel niet uitgevoerd kunnen worden, of zal er zeer snel opstand tegen komen. Voor de bepaling van maximale welvaart wordt het begrip ‘Pareto efficientie’ gebruikt
4.5.2
‘Pareto-efficiëntie’
Pareto-efficiëntie houdt in dat een rechtsregel niet meer aangepast kan worden om de positie van één of meerdere individuen aan te passen zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor één of meerdere andere individuen die tot de groep behoren. Zolang dat een regelgeving kan aangepast worden zonder dat de belangen van een andere geschaad worden is de wetgeving niet Pareto-efficiënt. Er kunnen bijgevolg nog Pareto verbeteringen aangebracht worden.171 In onderstaande grafiek 1 wordt de Pareto-efficiëntie grafisch voorgesteld. In deze grafiek wordt
de
individuele
welvaart
van
de
scheepseigenaar
vergeleken
met
de
maatschappelijke welvaart van alle scheepseigenaren. Het punt L gegeven op de grafiek is 170
W.C.T. W ETERINGS, ”De economische analyse van het recht” in B. BOUCKAERT, J.A. DEN HERTOG, B.W.F. DEPOORTER, M.G. FAURE, et.al. (reds), De economische analyse van het recht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, (14), 1-17.
171
e
R.W. HOLZHAUER en R. TEIJL, Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint,1995, 7.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
een efficiënt punt maar is zeker geen Pareto-efficiënt punt vermits zowel de individuele welvaart
van
de
scheepseigenaar
als
de
maatschappelijke
welvaart
van
alle
scheepseigenaren verbeterd kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de andere. Dit wordt weergeven door de blauwe driekhoek. Alle punten binnen de blauwe driehoek zijn efficiënte punten. Enkel de punten op de zwarte lijn gelegen tussen A en B, voorbeeld C en D, zijn Pareto-efficiënte punten. Uit deze grafiek blijkt ook dat er niet één Pareto-efficiënt punt is, maar dat er meerde zijn. Het zal de wetgever zijn die zal kijken welk punt op de curve het beste is. Vermits ieder punt op de curve een andere welvaart voor de beide partijen weergeeft.
Individuele welvaart scheepseigenaar
Figuur 1: pareto-efficiëntie
Totale welvaart kapitein en aangestelden Bron: Eigen opmaak figuur gebaseerd op A. DECOSTER, “Welvaartsanalyse van marktvormen” in L. BERLAGE, F. ABRAHAM, E. BUYST, G. DE BRUYNE, A. DECOSTER P. DE GRAUWE, D. HEREMANS, W. MOESEN, E. SCHOKKAERT, P. VAN CAYSEELE en I. VAN DER AUWERA, Inleiding tot de Economie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, (295) 297.
Een voorbeeld van een Pareto-efficiënte regelgeving is de verplichting die wordt opgelegd aan iedere burger in België om een familiale dekking te hebben. Dit brengt voor iedereen een verbetering met zich mee. De kans dat degene die schade heeft geleden, deze schade zelf zal moeten vergoeden wordt hierdoor sterk verminderd, terwijl dat degene die de schade heeft aangericht niet in zal moeten staan voor de integrale vergoeding van de aangebrachte schade. Naast de premie die betaald moet worden zal enkel een forfait betaald worden aan de schadeleider. Voor de rest van de schadelast zal de verzekeraar instaan. De Pareto-efficiëntie is echter een theoretische benadering van welvaart. In werkelijkheid zijn er zeer weinig regels die Pareto-efficiënt zijn. Zoals hierboven reeds vermeld zal een wetswijziging praktisch nooit voor ieder individu een verhoging van de welvaart met zich meebrengen, er zullen altijd partijen zijn die door de veranderingen een daling van hun
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
individuele welvaart ondervinden. Vanuit rechtseconomisch standpunt is het van belang te kijken of de maatschappelijke welvaart erop verbetert en erop toe te zien dat het aantal nadelige individuen niet te groot is.
4.5.3
Marktvorm volkomen concurrentie
Is het eigenlijk wel nodig dat de overheid tussenkomst door het opleggen van bepaalde regels omdat in een bepaalde situatie Pareto-effeciëntie bereikt zou worden? Het antwoord op deze vraag is negatief. In bepaalde omstandigheden zal door de marktwerking welvaartsmaximalisatie gevormd worden. Dit is bij de marktvorm van volkomen concurrentie. De marktvorm volkomen concurrentie wordt gekenmerkt door volgende elementen: •
Er bevinden zich een groot aantal vragers en aanbieders op deze markt:
•
Er wordt een homogeen goed172 of dienst verhandeld;
•
Er heerst een vrije toe- en uittreding tot de markt en;
•
Er is sprake van perfecte informatie voor alle vragers en aanbieders op de markt.
In de praktijk echter zal in vele gevallen niet aan alle voorwaarden voldaan zijn van de marktvorm volkomen concurrentie. Passen we deze voorwaarden toe op de vervoersmarkt en de verzekeringsmarkt dan zien we dat in geen van beide markten sprake is van de marktvorm
volkomen
concurrentie.
Vandaar
dat
regels,
die
de
vervoers-
en
verzekeringsmarkt regelen, aangewezen zijn.
4.5.4 Negatieve externe effecten Externe effecten worden omschreven als invloeden die uitgaan van de productie of consumptie van de één op het nut of de productiemogelijkheden, van de andere173. Negatieve externe effecten kunnen dan gezien worden als invloeden die het nut of de productiemogelijkheden van anderen negatief beïnvloeden. Hoe dient deze definitie van negatieve externe effecten geïnterpreteerd te worden in functie van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar? Iedere scheepseigenaar, reder, wenst dat zijn schip zo veel mogelijk cashflow realiseert en in de tweede plaats zoveel mogelijk winst realiseert. Om deze winst te kunnen realiseren zal het management van de rederij bepaalde 172
Een homogeen goed of dienst is een goed of dienst dat door alle afnemers van het goed als gelijkwaardig wordt aanzien. Een voorbeeld van een homogeen goed is graan, aardappelen, aandelen van één bepaald bedrijf,…
173
e
R.W. HOLZHAUER en R. TEIJL, Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint,1995, 26.
HOOFDSTUK 4:
OMSCHRIJVING EN ALGEMENE BEGINSELEN VAN DE ECONOMISCHE ANALYSE VAN HET RECHT
beslissingen nemen. Door deze beslissingen kunnen de belangen van andere scheepseigenaren geschaad worden, waardoor hun welvaart vermindert.
4.5.5
Transactiekosten
Transactiekosten kunnen omschreven worden als “alle zoek- en informatiekosten, onderhandels- en besluitvormingskosten en beheers- en controle kosten”174. Het zijn met andere woorden kosten die de scheepseigenaar zal maken voor, tijdens en na het onderhandelen en afsluiten van het contract.
4.5.6
Het morele risico
Het morele risico houdt in dat wanneer de verzekerde verzekerd is, de kans bestaat dat de verzekerde minder geneigd zal zijn om ervoor te zorgen dat het verzekerde risico zich niet voordoet. Hij beseft dat hij toch vergoed zal worden wanneer het risico zich manifesteert. In de literatuur wordt als synoniem voor het morele risico vaak de term ‘moral hazord’ gebruikt.
4.5.7
Averechtse selectie
Averechtse selectie is het fenomeen dat optreedt wanneer er asymmetrie is in de informatie tussen de verschillende partijen betrokken bij de transactie. Binnen de context van deze masterproef zijn de partijen de scheepseigenaar en de verzekeraar. De verzekeraar kan geen onderscheid maken tussen goede en slechte risico’s. De verzekeraar zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de premie. Als gevolg hiervan zullen goede risico’s niet meer verzekerd worden en zullen enkel nog slechte risico’s verzekerd worden.
174
e
R.W. HOLZHAUER en R. TEIJL, Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint,1995, 28.
Hoofdstuk
5
Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
Rechtseconomische
5
analyse
van
de
aansprakelijkheid en verzekering van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee Hierna volgt een rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid rustende op de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee, evenals van de verzekerbaarheid van deze aansprakelijkheden.
5.1
Inleiding
Rechtseconomie is zeer interessant binnen het aansprakelijkheidsrecht, omdat via aansprakelijkheidsregels de potentiële schadeveroorzakers, hier de scheepseigenaars175, ertoe aangezet worden om hun gedrag aan te passen, om zo hun kans om aansprakelijk gesteld te worden voor hun handelingen te verkleinen en er zo niet toe verplicht kunnen worden een vergoeding uit te betalen. Indien de aansprakelijkheidsregels niet aanwezig zouden zijn binnen het juridische stelsel zouden de potentiële schadeveroorzakers geen prikkels ondervinden om hun gedrag aan te passen. Door aansprakelijkheidsregels in te voeren zullen de scheepseigenaren ertoe aangezet worden om te handelen zoals een ‘goede huisvader’ en zo aansprakelijkheid te ontlopen. Beschikt
de
scheepseigenaar
over
de
mogelijkheid
om
zijn
aansprakelijkheid
voortvloeiende uit de aansprakelijkheidsregels te verzekeren, dan worden de prikkels om zich te gedragen als een ‘goede huisvader’ terug weggenomen. Hieraan dient de verzekeraar maar ook de wetgever de nodige aandacht te besteden om dit fenomeen te verhelpen. Dit alles en meer wordt hierna bekeken.
5.2
Rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij aanvaring op zee
In de uitoefening van de exploitatie176 van het schip zal de scheepseigenaar zijn individuele 175
De kapitein en aangestelden zijn ook potentiële schadeveroorzakers, maar zoals is gebleken in hoofdstuk 2.2.1 “Artikel 46 Zeewet, algemene aansprakelijkheidsregels” heeft de scheepseigenaar een objectieve aansprakelijkheid over hen.
176
De exploitatie van het schip houdt in dat de scheepseigenaar zijn schip kan verhuren via bevrachtingsovereenkomsten zoals de tijdsbevrachting, rompbevrachting en reisbevrachting. Maar de scheepseigenaar kan het schip ook zelf uitbaten door vervoersprestaties aan te
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
welvaart wensen te maximaliseren. Om die individuele welvaartsmaximalisatie te kunnen realiseren, zal de scheepseigenaar daartoe zijn winsten proberen te maximaliseren, zodat hij zijn behoeften zo veel mogelijk kan bevredigen. Deze winstmaximalisatie kan door de scheepseigenaar bekomen worden door de kosten van de exploitatie van het schip zo laag mogelijk te houden en de opbrengsten die volgen uit de exploitatie van het schip zo hoog mogelijk te maken. Winstmaximalisatie is dan het punt waarbij de verhouding totale opbrensten (TO), totale kosten (TK) het grootst is. Dit is grafisch voorgesteld in figuur 2: “Individuele welvaartsmaximalisatie”. Figuur 2: Individuele welvaartsmaximalisatie
Wmax = TO - TK
TK
TO TO
TK
Wmax
Q Bron: S. DE VELVER en I. DE CNUYDT, Economie Vandaag 2009, Gent, Academia Press, 2009, 69.
De totale kostenfunctie die in figuur 2 gegeven wordt, begint niet in de oorsprong omwille van het feit dat er vaste kosten zijn die ook, al wordt het schip niet geëxploiteerd, er toch zullen zijn, zoals de terugbetaling van de financieringskosten van het schip. De totale opbrengsten beginnen wel vanuit de oorsprong vermits bij het uitblijven van exploitatie er geen inkomsten zullen volgen. Bij het streven naar individuele welvaartsmaximalisatie zal de scheepseigenaar in eerste instantie geen rekening houden met de gevolgen voor de individuele welvaart van andere scheepseigenaren. Veronderstel dat de scheepseigenaar zijn welvaart kan maximaliseren maar om deze welvaartsmaximalisatie te kunnen bekomen zal de scheepseigenaar schade veroorzaken aan andere schepen of andere scheepseigenaren. Bijvoorbeeld een aanvaring of schadevaring veroorzaken zodat het schip buiten dienst is. Socio-economisch gezien zijn dit praktijken die niet te rechtvaardigen zijn. Wanneer scheepseigenaren177 andere schepen schade berokkent of concurrenten op andere manieren uit de markt probeert te halen om zijn individuele welvaart te bieden. In beide gevallen zullen er contracten afgesloten worden. 177
Eenzelfde redenering kan opgebouwd worden voor vervoerders.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
maximaliseren en dit op een ongeoorloofde manier, leidt dit tot schrijnende taferelen binnen de scheepvaart. In deze situatie zullen er slechts een gering aantal personen zijn die nog overgaan tot de uitoefening van een scheepvaartactiviteit. Het zullen enkel de risicozoekende scheepseigenaren zijn die nog een scheepvaartactiviteit willen uitoefenen. Risicomijdende scheepseigenaren zullen vanwege het grote risico zich uit de scheepvaartmarkt verwijderen. In de hierboven aangehaalde veronderstelling is er sprake van negatieve externe effecten178. ‘Negatieve
externe
effecten’
in
deze
situatie
betekent
dat
het
streven
naar
welvaartsmaximalisatie door de scheepseigenaar negatieve gevolgen heeft voor de welvaart van de andere scheepseigenaren. Het loutere feit dat er een concurrent bijkomt op de vervoersmarkt is geen negatief extern effect179. Iedere scheepseigenaar die over een beetje economisch inzicht beschikt, zal dus zijn individuele welvaart pogen te maximaliseren en zal hierbij niet zelden ongeoorloofde daden voor de dag leggen. Dit zal ertoe leiden dat de maatschappelijke welvaartsmaximalisatie niet gerealiseerd zal worden.
5.2.1
Rechtseconomische analyse van de algemene en bijzondere aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet
Zoals
hierboven
werd
besproken
dienen
er
om
de
maatschappelijke
welvaartsmaximalisatie mogelijk te maken regels te bestaan die ervoor zorgen dat de negatieve externe effecten, die een individuele scheepseigenaar teweegbrengt bij het streven naar zijn individuele welvaart, in rekening gebracht worden. De aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet hebben hiervoor een oplossing geboden. De schuldaansprakelijkheid die voortvloeit uit artikel 251 Zeewet, maar ook uit artikel 46 Zeewet, zal ervoor zorgen dat de scheepseigenaar bij het streven naar individuele welvaartsmaximalisatie rekening houdt met de negatieve externe effecten. De scheepseigenaar zal een afweging moeten maken van de baten tegenover de kosten die voortvloeien uit het al dan niet begaan van een onrechtmatige daad. De omstandigheden van aanvaring180 die voorzien zijn in artikel 251 Zeewet vormen eigenlijk
een
verdere
verfijning
van
het
begrip
schuldaansprakelijkheid.
De
178
Supra 4.5.4 “ Negatieve externe effecten”
179
Concurrentie zorgt ervoor dat zwakke spelers op de markt verdwijnen. Door concurrentie worden de spelers op de markt ertoe aangezet om efficiënter en productiever te worden, wat voor de consument in de meeste gevallen ten goede komt.
180
Supra 2.2.2.1 “Omstandigheden van aanvaring”.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
scheepseigenaar is aansprakelijk wanneer hij of zijn aangestelden een fout hebben begaan die de aanvaring heeft veroorzaakt. Werd de aanvaring veroorzaakt door overmacht, toeval of
twijfelachtige oorzaak
dan is
er geen fout,
waardoor de scheepseigenaar
overeenkomstig het fout aansprakelijkheidsbegrip niet moet opdraaien voor de schade. Dezelfde redenering kan gebruikt worden voor de aanvaring door gemeenschappelijke fout. In de situatie waarbij de aanvaring veroorzaakt is door een twijfelachtige oorzaak, toeval of overmacht zal iedere scheepseigenaar voor de schade aan eigen schip moeten opdraaien. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor de scheepseigenaar. De schade bij een aanvaring kan al snel oplopen tot vele miljoenen euro’s. Daarom is het misschien een goed idee een soort fonds te voorzien, waarvan scheepseigenaren die schade aan hun schip hebben als gevolg van een aanvaring door toeval, overmacht of twijfelachtige oorzaak gebruik kunnen van maken. Men zou het kunnen vergelijken met het averij-grosse systeem181, maar dan op grote schaal of een solidariteitssysteem. Om dit mogelijk te maken zal de wetgever wel een verplichting moeten voorzien die erin bestaat dat iedere scheepseigenaar verplicht een bijdrage dient te storten aan het fonds. Zo’n fonds zal immers maar kunnen werken en de beoogde voordelen bekomen, wanneer er voldoende kapitaal in het fonds aanwezig is. Om over voldoende kapitaal te kunnen beschikken moeten er ofwel veel bijdragen gestort worden ofwel dient er per scheepseigenaar een grote bijdrage gestort te worden. Economisch gezien zal de eerste oplossing de beste zijn, vermits bij grote bijdragen de voordelen van het systeem zouden vervagen. Met andere woorden het nut zou vervagen. Volgens de aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46, §§ 2-4 Zeewet rust er op de scheepseigenaar
ook
een
objectieve
aansprakelijkheid
in
de
vorm
van
een
risicoaansprakelijkheid. De scheepseigenaar is namelijk burgerlijk aansprakelijk voor de handelingen gesteld door de kapitein en voor de verbintenissen aangegaan door de kapitein, binnen de uitvoering van zijn diensten182. De scheepseigenaar is ook burgerlijk aansprakelijk voor de handelingen, gesteld binnen hun bevoegdheid, door iedereen die werkt voor het schip183. Via deze risicoaansprakelijkheid wordt de schade bijgevolg verschoven van de persoon die de schade heeft veroorzaakt, dit is de kapitein of andere aangestelden door de scheepseigenaar, naar de scheepseigenaar die het risico op het ontstaan van de schade in het leven heeft geroepen, namelijk via de exploitatie van het schip. Het is de scheepseigenaar die geniet van de inkomsten van het schip en niet de
181
Supra 3.2.2 “Averij-grosse”.
182
Art. 46, §2 Zeewet.
183
Art. 46, §3 Zeewet.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
kapitein noch de aangestelden. Aangezien de baten naar de scheepseigenaar gaan is het dan economisch ook logisch dat de kosten als gevolg van de exploitatie van het schip door hem gedragen worden. Hier kan de economische analyse van “Pigou”184 ter sprake gebracht worden. Pigou zegt dat om een maximaal welvaartsniveau te kunnen bereiken alle, zowel de interne als de externe, effecten van een handelen bij de handelende persoon terecht moet komen. De aansprakelijk gestelde persoon is doorgaans deze die op de meest goedkope manier de schade kan voorkomen. Het is inderdaad waar dat de scheepseigenaar op een goedkopere manier de schade kan voorkomen dan de kapitein of de aangestelden. De scheepseigenaar zal ook veel kapitaalkrachtiger zijn dan de kapitein of de aangestelden. Het loon dat ze krijgen voor hun geleverde prestaties staat niet in verhouding met de aansprakelijkheden die ze anders zouden dragen moest de regel van artikel 46, §§ 2-4 Zeewet niet bestaan. Bij het aanstellen van de kapitein en aangestelden wordt van de scheepseigenaar verwacht dat hij de juiste personen aanstelt185. Bij deze vorm van aansprakelijkheid zal een grote prikkel gegeven worden aan de scheepseigenaar om de handelingen van de kapitein goed in de gaten te houden en duidelijke afspraken te maken van wat mag en wat niet mag. In figuur 3 wordt de individuele welvaart van de scheepseigenaar bekeken tegenover de totale welvaart van de scheepseigenaar, kapitein en aangestelden186. Figuur 3: Welvaartsanalyse objectieve aansprakelijkheid scheepseigenaar
Bron: Eigen opmaak figuur gebaseerd op A. DECOSTER, “Welvaartsanalyse van marktvormen” in L. BERLAGE, A. DE COSTER, et .al., Inleiding tot de Economie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 297. 184
A.C. PIGOU, The Economics of Welfare, 4 ed. Londen, Macmillan & Co. ltd.,1932, 837 p.
e
185
M. Kruithof, Syllabus privaat verbintenissenrecht, Gent, Hogeschool Gent; 2006-07, 39-42.
186
Voor uitleg over grafiek 2, supra 4.5.2 “Pareto-efficiëntie”.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
De objectieve aansprakelijkheid van de scheepseigenaar volgend uit artikel 46, §§ 2-4 Zeewet zal ervoor zorgen dat het efficiëntiepunt zich ergens binnen de groene driehoek bevindt. Deze groende driehoek bevindt zich in het voordeel van de totale welvaart van de kapitein en aangestelden. De schuld- en risicoaansprakelijkheid is voor het bereiken van maatschappelijke welvaart een goede regel. Vanuit het strikte gezichtsveld van de scheepseigenaar is de objectieve aansprakelijkheidsregel natuurlijk niet zo aangenaam. Zo kan de kapitein overeenkomsten afsluiten die de scheepseigenaar in geen geval wou afsluiten of kan de kapitein overeenkomsten afsluiten die de scheepseigenaar gewoon niet kan uitvoeren, wegens vb. plaatsgebrek aan boord van het schip. Maar aangezien een contract bindend is zal het contract uitgevoerd moeten worden ofwel verbroken worden. Bij verbreking van het contract zal de lijdende partij schadeloos gesteld willen worden. Als de kapitein de scheepseigenaar een hak wil zetten, is deze regel een perfect middel. De kapitein moet er wel voor zorgen dat de handelingen door hem gesteld niet als een zware fout gezien kunnen worden. Wordt de handeling als zware fout aanzien dan wordt de kapitein wel persoonlijk aansprakelijk gesteld voor zijn eigen handelen. Dit is ook zo voor de personen aangesteld door de scheepseigenaar.187 Wanneer we deze regel vanuit maatschappelijke welvaart bekijken is deze regel zeker geen slechte regel. Integendeel deze regel zorgt voor een grote mate van zekerheid voor de andere partijen. De rechten van de betrokken partijen worden via deze regel beschermd. De kapitein en de aangestelden kunnen zich verschuilen achter hun arbeidscontract, waaruit blijkt dat de werkgever, hier de scheepseigenaar, toch voor hun handelingen aansprakelijk is. Door deze regel in de Zeewet in te voegen verkrijgen de schadelijdende partijen een rechtstreekse mogelijkheid om een vordering in te stellen tegen de scheepseigenaar voor handelingen gesteld door de kapitein of aangestelden.
5.2.2
Rechtseconomische analyse van de buitencontractuele aansprakelijkheid bij aanvaring op zee
In tegenstelling tot de contractuele aansprakelijkheid188 van de scheepseigenaar bestaat er bij de buitencontractuele aansprakelijkheid niet de mogelijkheid om via onderhandelingen met de buitencontractuele partijen, betrokken bij de aanvaring, tot een efficiënte oplossing te komen. In ongevalsituaties zijn voorafgaandelijke onderhandelingen niet mogelijk. Het is onmogelijk met iedere scheepseigenaar, van schepen die de zeeën bevaren,
187
Art. 46, §4 Zeewet.
188
Infra 5.2.3 “Rechtseconomische analyse van de contractuele aansprakelijkheid bij aanvaring op zee”.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
voorafgaandelijk een overeenkomst te sluiten waarin een schadevergoedingsregeling is voorzien, ingeval er zich een aanvaring voordoet, laat staan met ieder die van de schepen van de scheepseigenaren gebruik maakt. De transactiekosten189 die de scheepseigenaar hiervoor zou moeten maken zouden excessief hoog zijn. Daarnaast is het ook onmogelijk om zo iets te doen, vermits het niet realistisch is dat een scheepseigenaar iedere andere scheepseigenaar kent, laat staan te bereiken en dan nog tot een consensus te komen. Dit is dus onmogelijk waardoor er andere middelen nodig zijn om tot een efficiënte oplossing te komen, m.a.w. een oplossing die voor beide partijen bevredigend is190. Hiertoe zijn de schuldaansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 251 Zeewet, en de daaropvolgende artikelen binnen titel VII van de Zeewet belangrijk. Deze artikels regelen immers de omstandigheden van de aanvaring. Aangezien deze gebaseerd zijn op regels voorzien in het aanvaringsverdrag is dit een regel die in verschillende landen toegepast wordt, wat tot een
grote
mate
van
uniformiteit
leidt.
Het
grote
toepassingsgebied
van
het
aanvaringsverdrag zorgt er ook voor dat er minder kans is op conflicten tussen de nationale wetgevingen, wat zekerheid met zich meebrengt voor de scheepseigenaar191. De objectieve aansprakelijkheid zoals deze blijkt uit artikel 46, §§ 2-4 Zeewet vormen voor de buitencontractuele vordering bij een aanvaring op zee ook een belangrijk voordeel voor de vorderingsgerechtigden. Wanneer een buitencontractuele partij schade heeft geleden door een aanvaring waarvan de schuld geheel of gedeeltelijk is toe te schrijven aan de fout van het aanvarende schip, zal het in de meeste gevallen niet evident zijn om te bepalen als schadelijdende partij wie aansprakelijk is voor de fout die de aanvaring heeft veroorzaakt. Nu door de objectieve aansprakelijkheid van de scheepseigenaar kan de vorderingsgerechtigde zijn vordering instellen tegen de scheepseigenaar van het aanvarende schip. De scheepseigenaar van het aanvarende schip moet dan op zijn beurt maar bepalen wie de aanvaring heeft veroorzaakt. De scheepseigenaar kan in tegenstelling tot de vorderingsgerechtigde beter en vooral goedkoper de oorzaak en de veroorzaker van de aanvaring bepalen.
189
Supra 4.5.3 “Transactiekosten”.
190
B. DE POORTER, Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 5.2.
191
Voor een verdere analyse zie supra 5.2.1 “Economische analyse van de algemene en bijzondere aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet”.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
5.2.3
Rechtseconomische
analyse
van
de
contractuele
aansprakelijkheid bij aanvaring op zee 5.2.3.1
Vervoer van goederen
Wordt voor het vervoer van goederen een verhandelbaar cognossement opgesteld dan zijn de regels van artikel 91 Zeewet van toepassing. Zoals blijkt uit punt 2.2.3.1.1 “Vervoer van goederen” voorziet artikel 91 zeewet in een resultaatsverbintenis. Waarom een resultaatsverbintenis? Het antwoord op deze vraag is eigenlijk al gegeven bij de uiteenzetting waarom er aansprakelijkheidsbeperkingsregels destijds zijn ingevoerd192. Bij het onderhandelen en afsluiten van vervoersovereenkomsten gold en geldt er nog altijd contractsvrijheid193. Vervoerders maakten van deze contractsvrijheid en hun grote macht bij het onderhandelen van vervoersovereenkomsten misbruik door iedere vorm van vorderingsrecht in hoofde van de ladingbelanghebbende voor schade aan de vervoerde goederen uit te sluiten. In hoofde van de ladingbelanghebbende kon deze situatie niet aanvaard worden. Maar bij gebrek aan andere mogelijkheden moest men deze contractuele bepalingen wel aanvaarden. Het Cognossementsverdrag van 1924 heeft hieraan een einde gemaakt door te voorzien dat wanneer het goederenvervoer onder cognossement gebeurt er op de vervoerder een resultaatsverbintenis geldt. Maar de resultaatsverbintenis, in de strikte betekenis van het woord,
is
vanuit
de
rechtseconomie
echter
niet
te
rechtvaardigen.
Deze
resultaatsverbintenis houdt een te sterk aansprakelijkheidsregime in voor de vervoerder. De belangen van de scheepseigenaar worden te sterk benadeeld t.o.v. het voordeel dat de ladingbelanghebbenden verkrijgen door de resultaatsverbintenis. Tevens is de kans dat de ladingbelanghebbende misbruik maakt van de resultaatsverbintenis in hoofde van de vervoerder te groot om te aanvaarden. Om dit alles te verhelpen werden via de Haagse regelen en de Hague-Visby rules verplichtingen opgelegd aan de ladingbelanghebbenden en uitsluitingen van aansprakelijkheid voorzien voor de scheepseigenaar evenals een aansprakelijkheidsbeperking.
Dit
alles
heeft
ervoor
gezorgd
dat
er
een
aansprakelijkheidsevenwicht is tussen de vervoerder en de ladingbelanghebbenden, wat bijdraagt tot verhoogde efficiëntie.
192
Supra 2.3.3 “Historisch overzicht”.
193
De contractsvrijheid is nu wel gedeeltelijk getemperd door de verschillende verdragen die de regels, zoals de regels inzake het Cognossementsverdrag, voorzien voor de betrokken partijen bij een vervoersovereenkomst. Dit wel op voorwaarde dat het vervoer gebeurd onder cognossement.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
5.2.3.2
Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar: economisch verantwoord?
Het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar zal op individueel niveau niet tot welvaartsmaximalisatie leiden. De leer van Pigou, zoals deze hierboven werd aangehaald194, kan gelden voor de reis- en tijdsbevrachting vermits in zulke bevrachtingsovereenkomsten de kapitein en het personeel worden aangesteld door de scheepseigenaar. Bij de naakte-rompbevrachting echter wordt de kapitein en het personeel aangesteld door de naakte-rompbevrachter. Hier gaat de leer van Pigou niet meer op. De scheepseigenaar draagt de lasten maar niet de opbrengsten. Het is echter terug vanuit maatschappelijke welvaart dat de regel verklaard kan worden. De ladingbelanghebbenden
sluiten
een
vervoersovereenkomst
af
met
een
kapitein,
scheepsagent of ander persoon. Vaak is de vervoeder niet gekend, nog de scheepseigenaar. Het schip daarentegen is wel gekend. Door de vordering in te stellen tegen het schip, en dus eigenlijk tegen de scheepseigenaar, zal de schade toch nog vergoed kunnen worden. De scheepseigenaar is vaak ook kapitaalkrachtiger dan de vervoeder. De scheepseigenaar bezit het schip dat een waarde heeft. Daarom is deze regel rechtseconomisch verklaarbaar. De aansprakelijkheid voor de schade wordt geplaatst bij de partij die ze het beste kan dragen. De scheepseigenaar zal na het vergoeden van de schade zich er niet zomaar bij neer te dragen. Hij zal op zijn beurt, indien het recht dit toelaat, een vordering kunnen instellen tegen diegene de schade werkelijk heeft veroorzaakt. Naast de economische verklaring schuilt er ook een politiek-economische verklaring. Het aansprakelijkheidsrecht wordt bepaald door nationaal recht. Dit betekent dat de nationale wetgevende autoriteiten hun regels kunnen aanpassen aan de economische belangen binnen het land. Het is duidelijk dat dit regime ten gunste is van de belanghebbenden. België is immers eerder een exportland dan een rederijland. Bij de uitwerking van het aansprakelijkheidsregime is dus in belangrijke mate rekening gehouden met de belangen van de industrie en de havens195. Via de bespreking hierboven is ook de vraag waarom de aansprakelijkheid bij de scheepseigenaar al dan niet als operator wordt gelegd, beantwoord.
194
Supra
5.2.1
“Rechtseconomische
analyse
van
de
algemene
en
bijzondere
aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet. 195
I. DE W EERDT, “ De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar” in I. DE W EERDT, R. DE W IT, et.al., “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, II, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (50) 50-52
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
Vooraleer de aansprakelijkheidsbeperking economisch geanalyseerd wordt, zal eerst de economische analyse van de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid bij aanvaring bekeken worden omdat de economische analyse van de aansprakelijkheidsbeperking beide thema’s best samen behandeld worden.
5.3
Rechtseconomische analyse van de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheid bij aanvaring op zee
Tot hiertoe werd bij de economische analyse van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bij een aanvaring op zee verondersteld dat de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheden zelf draagt. In de praktijk echter heeft de scheepseigenaar de mogelijkheid om zijn aansprakelijkheden te verzekeren.
5.3.1
Waarom wenst de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid te verzekeren?
Scheepseigenaren wensen hun aansprakelijkheid, die hun oorsprong vinden in een aanvaring, te verzekeren omdat de vergoedingen volgend uit die aansprakelijkheid voor de schadeloosstelling van de benadeelden zeer vaak aanzienlijke bedragen zijn. Dit ondanks de aansprakelijkheidsbeperking die de scheepseigenaar in de toegelaten gevallen kan inroepen196. Deze bedragen zullen de risicomijdende scheepseigenaar niet onverschillig laten. Afkeer van risico zal voornamelijk voorkomen wanneer de onzekerheid een verwacht verlies betreft197. Bij aanvaring speelt dit fenomeen. De scheepseigenaar loopt de kans dat zijn schip een aanvaring veroorzaakt en hierdoor aansprakelijk gesteld kan worden voor de geleden schade door de benadeelden, wat een verlies inhoudt. Voor de exploitatie van het schip zal de scheepseigenaar opbrengsten krijgen, veronderstel € 10 000. Nu heeft de scheepseigenaar de keuze om ofwel € 1 000 premie te betalen aan een verzekeraar om zo een opbrengst van € 9 000 over te houden, ofwel om geen verzekering af te sluiten. Neemt de scheepseigenaar de beslissing geen verzekering af te sluiten, loopt hij wel de kans een aansprakelijkheidsvergoeding te moeten betalen bij een aanvaring, waarbij zijn schip betrokken is. Ondanks dat € 1 000 t.o.v. € 10 000 vrij groot is, zullen de meeste scheepseigenaren toch een verzekering afsluiten, aangezien de aansprakelijkheidsvergoedingen bij aanvaring 196
Supra 2.3 “Aansprakelijkheidsbeperking”
197
M.G. FAURE, “Verzekeringen” in B. BOUCKAERT, J.A. DEN HERTOG, B.W.F. DEPOORTER, M.G. FAURE et.al. (eds), De economische analyse van het recht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, (109), 110.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
dermate hoog zijn. De meeste scheepseigenaren zullen zo’n risico in geen geval willen dragen198. Doet het risico zich voor en er is geen verzekering afgesloten, kan dit op financieel vlak voor de scheepseigenaar nefast zijn. De scheepseigenaar zal sterker geneigd zijn, zijn aansprakelijkheid te verzekeren, naarmate hij minder vermogend is. Op de vraag waarom de scheepeigenaar zijn aansprakelijkheden wil verzekeren kan dus kort geantwoord worden. De scheepseigenaar wenst het risico, om een fikse aansprakelijkheidsvergoeding te moeten uitbetalen, niet op zich nemen. Vandaar dat hij dit risico zal verschuiven199 of verspreiden200.
5.3.2
Leidt verzekeren tot verhoogde efficiëntie?
Bij de eerste mogelijkheid heeft de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheden die voortvloeien uit een aanvaring laten verzekeren. Hierdoor zijn de baten van de scheepseigenaar wel kleiner, nl. € 9 000, dan bij de tweede keuze, nl. € 10 000. Maar bij de
tweede
loopt
de
scheepseigenaar
wél
de
kans
om
een
enorme
aansprakelijkheidsvergoeding te moeten betalen bij aanvaring. Wat ertoe kan bijdragen dat de scheepseigenaar enorme financiële tekorten kan op oplopen. Daarom zal het laten verzekeren van de aansprakelijkheden door de scheepseigenaar toch als een efficiënte keuze beschouwd kunnen worden in het licht van zijn streven naar individuele werlvaartsmaximalisatie. Zoals reeds aangehaald wordt er in de leer van de rechtseconomie slechts in beperkte mate gekeken naar individuele welvaart. Het is de maatschappelijke welvaart die het centrale punt van de rechtseconomie uitmaakt. Daarom dient de verzekeraar, langs zijn kant, bij de bespreking betrokken te worden. De verzekeraar zal het risico van de scheepseigenaar overnemen. Hiertoe zal de scheepseigenaar een premie dienen te betalen. De verzekeraar heeft immers als economische activiteit het overnemen van risico’s van de verzekerden. Vermits het verzekeringssysteem gebaseerd is op de “wet van de grote aantallen”, zal de verzekeraar zoveel mogelijk gelijkaardige risico’s willen verzekeren201. 198
Scheepseigenaren zijn bereidt een lager inkomen te generen, dan een hoger inkomen te hebben maar dan het risico te lopen een aansprakelijkheidsvergoeding te moeten uitbetalen in geval van aanvaring.
199
Het verschuiven van het risico kan via een verzekeraar. De verzekeraar zal het risico overnemen.
200
Het verspreiden van het risico kan via een P&I club. De leden van de P&I club zullen samen het risico dragen.
201
De verzekeraar zal wel niet zomaar elk risico onderschrijven. De verzekeraar zal eerst het profiel van de verzekerde bekijken vooraleer dekking te verlenen voor het risico.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
De verzekeraar zal meerdere gelijkaardige risico’s onderschrijven, waardoor hij door de premiebetaling een fonds samenstelt om de aansprakelijkheidsvergoedingen uit te betalen indien het door hem verzekerde risico bij één van de verzekerde scheepseigenaren zich voordoet. De premie wordt bepaald door de kans dat het verzekerde risico zich voordoet, plus een surplus omdat een verzekeraar een winstgevende activiteit uitoefent. Het overdragen van risico’s heeft wel enkele gevolgen voor de prikkels die de aansprakelijkheidsregels aan de scheepseigenaar geven om zich te gedragen zoals het hoort.
5.3.3
Gevolgen voor de prikkels die de aansprakelijkheidsregels beogen te bereiken
Het verzekeren van de aansprakelijkheid die rust op de scheepseigenaar heeft enkele opmerkelijke gevolgen. Zo zullen de prikkels die de scheepseigenaar ondervindt ingevolge de aansprakelijkheidsegels, tot rechtvaardig gedrag, verloren gaan wanneer het risico op aansprakelijkheid overgedragen wordt. Waarom nog voorzorgsmaatregelen nemen als je toch verzekerd bent? Hierbij is het van belang dat er binnen de Zeeverzekeringswetgeving bepalingen zijn opgenomen die ervoor zorgen dat de prikkels tot preventie behouden blijven of misschien zelfs verbeterd worden. Dit komt overeen met de term ‘moreel risico’. Het moreel risico is voornamelijk aanwezig wanneer er volledige dekking is202. Een oplossing voor het moreel risico dat binnen de zeeverzekering vaak voorkomt is het systeem waarbij de verzekeraar niet het volledige risico dekt. Dit heeft tot gevolg dat de scheepseigenaar nog een gedeelte van zijn aansprakelijkheid zelf zal moeten dragen. Hierdoor zal hij terug prikkels ondervinden om zich toch te gedragen zoals een goede huisvader en voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om een aanvaring te vermijden203. Op het probleem van het morele risico in hoofde van de scheepseigenaar heeft de verzekeringswet en de Zeeverzekeringswet ook enkele oplossingen geboden. Artikel 16 verzekeringswet, dat van dwingend recht is, voorziet uitdrukkelijk dat zware fouten, begaan door de verzekerde, niet verzekerd kunnen worden. Artikel 206 Zeeverzekeringswet heeft deze regel nog strenger gemaakt door te stellen dat de 202
e
R.W. HOLZHAUER en R. TEIJL, Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint, 1995, 157.
203
Een voorbeeld hiervan is de third party liability cover in die traditioneel voorzien is in de cascoverzekering. Hiermee wordt maar 3/4en van de materiële schade verzekerd. Het overige gedeelte zal de scheepseigenaar zelf moeten vergoeden. Binnen de Antwerpse polis heet de verzekerde ook de keuze uit drie graden van dekking. Deze zijn Free of Particular Average (FPA), Full Conditions of Antwerp (FCA) en All Risks (AL).
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
verzekeraar niet gehouden is iedere schade veroorzaakt door toedoen of schuld van de verzekerde scheepseigenaar te vergoeden. Deze regel is van aanvullend recht. Hiermee heeft de wetgever er willen voor zorgen dat de scheepseigenaar toch de nodige voorzichtigheid aan de dag legt. Is deze regel niet wat achterhaald en wijkt deze regel niet te sterk af van de aansprakelijkheidsregels
en
beperkingsregels
die
toepassing
vinden
op
de
scheepseigenaar, bij aanvaring? Is het niet beter om een uitsluiting te voorzien zoals in artikel 8 van de wet op de landsverzekeringsovereenkomst, waarbij de verzekeraar niet gehouden is verzekering te dekken voor opzettelijke schade? Hiermee zou dit ook meer in overeenstemming zijn met de doorbrekingsgronden van de aansprakelijkheid204. Deze regel zou overigens ook meer in overeenstemming zijn met de techniek van verzekeren. Verzekeren houdt immers in dat er een onzeker risico moet zijn, waarvan de verzekerde niet wil dat het risico zich voordoet. Nu als de scheepseigenaar opzettelijk een aanvaring veroorzaakt is er geen sprake van een risico waarvan de scheepeigenaar wil dat het zich niet voordoet. Hij heeft zelf het risico laten optreden. Maar bij zware fout is het nog altijd niet zeker dat de scheepseigenaar opzettelijk die zware fout geeft begaan. Waar de verzekeringswet mijn inziens ook de mist ingaat, is bij artikel 207, tweede lid Zeeverzekeringswet. Het aansprakelijkheidsrecht legt een grote aansprakelijkheid op de schouders van de scheepseigenaar205, zo is hij aansprakelijk voor de handelingen van de kapitein en de aangestelden206. Toch voorziet artikel 207, tweede lid dat de verzekeraar niet moet tussenkomen wanneer de schade veroorzaakt is door een fout van de kapitein. De scheepseigenaar draagt de aansprakelijkheid van de kapitein207. Ondanks dat, voorziet de verzekeringswet wel dat deze aansprakelijkheid normaal niet gedekt is. Deze regel is wel van aanvullend recht zodat de scheepseigenaar wel dekking kan verkrijgen indien hij een verzekeraar vindt die bereid is het risico te dragen. Ondanks dit zou de regel in artikel 207, tweede lid Zeeverzekeringswet verwijderd moeten worden vanuit rechtseconomisch oogpunt.
204
Supra
2.3.4.3
“Doorbreking
aansprakelijkheidsbeperking”,
2.3.5.2
“doorbreking
aansprakelijkheidsbeperking voorzien in artikel 91 Zeewet” en 2.3.6.3 “Doorbreking aansprakelijkheidsbeperking voorzien in het Verdrag van Athene”. 205
Supra 3.7 “Zeeverzekering en aanvaring, de verzekerbaarheid van artikel 46 en 251 Zeewet”
206
Art. 46, tweede en derde lid.
207
Zoals gezien supra 5.2.1“Rechtseconomische analyse van de algemene en bijzondere aansprakelijkheidsregels voorzien in artikel 46 en 251 van de Zeewet” is de verschuiving van deze aansprakelijkheid vanuit rechtseconomisch oogpunt te rechtvaardigen.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
Het doel van artikel 201 Zeeverzekeringswet is rechtseconomisch gezien zeer goed. Maar omwille van het aanvullend recht wordt artikel 201 Zeeverzekeringswet in de praktijk vaak uitgesloten in de verzekeringspolissen. Dit is hoofdzakelijk zo bij een cargoverzekering208. Deze regel zou eigenlijk beter van dwingend recht zijn. Zo’n regel kan vanuit economisch standpunt enkel aangeprezen worden. Sluit de scheepseigenaar een cargo- of cascoverzekering af dan zal naast een dekking voor de schade aan de verzekerde cargo of casco ook de schade als gevolg van die cargo of casco verzekerd zijn. Dit zorgt voor een bescherming van de scheepseigenaar, maar ook, en zeker niet onbelangrijk, een bescherming voor degene die schade door de verzekerde cargo of casco hebben geleden. Vanuit deze optiek is het misschien toch aan te raden om de WAM verzekering toch verplicht te maken voor zeeschepen209. Er bestaat nog een manier om er voor te zorgen dat scheepeigenaren voldoende maatregelen treffen ter voorkoming van een aanvaring en voldoende zorg in acht nemen. Deze manier bestaat erin de premie aan te passen aan het zorgniveau van de scheepseigenaar. Dit betekent dat de verzekeraar de scheepeigenaren in categorieën verdelen, waarbij iedere categorie staat voor een andere mate van zorg. De categorie met scheepseigenaren die de meeste zorg en preventieve maatregelen treffen, zullen een lagere premie dienen te betalen dan de categorie van scheepseigenaren die onzorgvuldig zijn en geen preventieve maatregelen nemen. Als verzekeraar is dit echter onmogelijk om dat de transactiekosten die de verzekeraar daarvoor moet maken te hoog zijn. Het enige waar de verzekeraar zich op kan baseren zijn de documenten betreffende de zeewaardigheid van het schip. Zo is er het verdrag opgesteld door het IMO inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972210. Dit verdrag voorziet in een reglementering waaraan een schip moet voldoen wil het voldoende voorzorgsmaatregelen getroffen hebben om een aanvaring te vermijden211. Wanneer aan deze voorwaarden en nog vele andere voldaan is, zal het schip een “attest van zeewaardigheid” verkrijgen212. 208
Supra 3.8 “Verzekerbaarheid van de buitencontractuele aansprakelijkheid”.
209
Voor de economische analyse van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering zie infra 5.4.3 “Analyse van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering”.
210
Dit verdrag en het bijgevoegde reglement en bijlagen werd goedgekeurd de Wet van 24 november 1975, B.S. 12 juni 1979.
211
A.N. COCKCROFT en J.N.F. LAMEIER, A guide to the collision avoidance rules: International e
regulations for preventing collisions at sea, 6 ed., Oxford, Elsevier Butterworth Heinemann, 2004 , 10-15. 212
Omtrent de problematiek van de betrouwbaarheid of een schip wel zeewaardig is ondanks het een certificaat van zeewaardigheid heeft, kan een thesis op zich geschreven worden.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
Wenst de verzekeraar aansprakelijkheidsrisico’s uit aanvaring te onderschrijven dan zal hij, wil
hij
economisch
rendabel
blijven,
hoge
premies
moeten
vragen
aan
de
scheepseigenaren. Wanneer de premies te hoog worden zullen vele scheepseigenaren niet meer bereid zijn hun aansprakelijkheden te verzekeren. Enkel de scheepeigenaren met een hoog risico op aanvaringen zullen hun aansprakelijkheden dan nog willen laten verzekeren. Dus enkel de slechte risico’s zullen nog verzekerd worden. Dit wordt ook wel ‘averechtse selectie’ genoemd. Als gevolg hiervan zal de verzekeraar een kleinere groep van scheepseigenaren hun aansprakelijkheden mogen onderschrijven en zijn deze scheepseigenaren ook nog eens onderworpen aan een hoger risico. Als reactie hierop zal de verzekeraar zijn premies doen stijgen. Dit zal ertoe leiden dat geen enkele scheepseigenaar nog bereid is zijn aansprakelijkheden te verzekeren. Dit is voor de scheepseigenaar een kwalijke zaak, maar nog veel meer voor de benadeelden. Vanuit deze optiek is het goed dat er aansprakelijkheidsbeperkingslimieten binnen het aansprakelijkheidsrecht zijn ingevoerd in de verschillende toepasselijke verdragen, waarop de scheepseigenaar in bepaalde gevallen kan terugvallen. Aangezien het niet enkel de scheepseigenaar is die op deze aansprakelijkheidslimieten kan terugvallen maar ook de verzekeraar die de aansprakelijkheden verzekert, zal deze enerzijds veel sneller bereid zijn de aansprakelijkheden van de scheepseigenaar te verzekeren, maar zal hij anderzijds ook lagere
premies
kunnen
vragen.
Hierdoor
zullen
meer
scheepseigenaren
hun
aansprakelijkheden verzekeren. Dit brengt ons bij de economische analyse van de aansprakelijkheidsbeperkingsregels.
5.4
Rechtseconomische
analyse
van
de
aansprakelijkheidsbeperking 5.4.1
Aansprakelijkheidsbeperking
van
de
scheepseigenaar:
rechtvaardig of niet? In hoofdstuk 2.3 “Aansprakelijkheidsbeperking” werden de mogelijkheden beschreven waarin de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheden volgend uit een aanvaring op zee kan laten beperken. Is zo’n aansprakelijkheidsbeperking rechtseconomisch gezien rechtvaardig of niet? Wanneer er sprake is van een aansprakelijkheidsbeperking, zullen velen direct de link leggen met het feit dat de schadelijders niet volledig schadeloos gesteld zullen worden en bijgevolg oordelen dat een aansprakelijkheidsbeperking een negatieve bijdrage levert tot het streven naar de verbetering van de maatschappelijke welvaart. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat een aansprakelijkheidsbeperking voor de schadelijders nadelig is. Het is immers de realiteit dat de schadelijders maar een beperkt
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
gedeelte van hun werkelijk geleden schade vergoed zullen krijgen. Velen onder hen zullen net zoals de scheepseigenaren risicomijdend zijn en zoeken naar middelen om toch een volledige schadeloosstelling te verkrijgen. Het middel bij uitstek hiervoor is om het risico over te dragen aan een verzekeraar of te spreiden via een P&I club. De mogelijkheid tot verzekering zorgt er dus voor dat het nadelig effect van de aansprakelijkheidsbeperking opgevangen kan worden. Voor de scheepseigenaar, op zijn beurt, vormt de aansprakelijkheidsbeperking een welgekomen geschenk. Zijn aansprakelijkheid inzake schadeloosstelling wordt gelimiteerd. Wel te verstaan in de gevallen waarin de aansprakelijkheidsbeperking toepassing vindt. Diezelfde aansprakelijkheidsberperking heeft ook als gevolg gehad dat de premies om de aansprakelijkheden volgend uit een aanvaring op zee te laten verzekeren, betaalbaar werden. De aansprakelijkheidsbeperking van de scheepseigenaar laat de verzekeraar toe om de omvang van de schadevergoeding te bepalen. Hierop kan de verzekeraar dan zijn premie afstemmen213. Er mag dus gesteld worden dat de aansprakelijkheidsbeperking rechtseconomisch gezien verantwoord is. De scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid daalt sterk door de beperking en de aantrekkelijkheid om de aansprakelijkheden volgend uit een aanvaring te laten verzekeren stijgen sterkt omdat het nut van de verzekering verhoogt. De schadelijders kunnen hun benadeelde positie als gevolg van de aansprakelijkheidsbeperking via een verzekering geheel of gedeeltelijk afwentelen aan derden. Een
volgende
reden
waarom
het
economisch
gezien
gerechtvaardigd
is
om
aansprakelijkheidsbeperkingen in te voeren is dat hierdoor investeerders sneller bereid zullen zijn om een zeevaartactiviteit uit te baten. Hierdoor zal een positieve concurrentie ontstaan tussen de verschillende scheepseigenaren wat ten goede zou moeten komen voor de ladingbelanghebbenden. Indien de aansprakelijkheidsbeperkingen er niet zouden zijn, zouden weinigen nog een zeevaartactiviteit willen uitoefenen214. Een laatste reden waarom de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar beperkt mag worden is omdat de beperking van de aansprakelijk een vorm van solidariteit en risicospreiding is binnen de maritieme belangengemeenschap215. In hoofdstuk 1 “Begripsomschrijving
van
‘scheepseigenaar’
en
‘aanvaring’
plus
overzicht
aansprakelijkheidsgronden” werd een aanvaring gedefinieerd als zijnde twee of meer 213
F. STEVENS, “Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en Binnenvaart”, Gent, Larcier, 2008, 33.
214
F. STEVENS, “Beperking van aansprakelijkheid, Zee- en Binnenvaart”, Gent, Larcier, 2008, 32.
215
P. BONASSIES, “Réflexions sur la Convention de Londres de 1976”, D.M.F., 1986, 53.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
zeeschepen die een materiële botsing hebben met elkaar. Neem nu dat de scheepseigenaar betrokken is bij een aanvaring en vergoedingsgerechtigde is. Niet veel later kan diezelfde scheepseigenaar vergoedingsplichtige zijn bij een aanvaring. Hiermee wil duidelijk gemaakt worden dat het mes voor de scheepseigenaar langs beide kanten snijdt. Dit is een argument dat voornamelijk voor de efficiëntie tussen scheepseigenaars geld. Bij het bepalen van de aansprakelijkheidslimieten moet er ook steeds rekening gehouden worden met beide partijen. Dit is de reden waarom o.a. het Protocol van 1996 is uitgewerkt en dat de Haagse regels zijn opgesteld. De limieten werden t.o.v. de economische realiteit te laag waardoor de beperking van de aansprakelijkheid eigenlijk een uitsluiting van aansprakelijkheid inhield. In de toekomst zullen de limieten waarschijnlijk nog wel aangepast worden. Zolang er geen verplichting is om alle schade te verzekeren mag er niet vanuit gegaan worden dat de scheepseigenaren en/of ladingbelanghebbenden, passagiers steeds verzekerd zijn voor de schade.
5.4.2
Het LLMC-verdrag een goed compromis?
In de literatuur is verscheidene malen aangehaald dat het LLMC-verdrag een compromis wilde tewerkstellen tussen de beperkingsgerechtigden en de schadelijders. Zoals hiervoor werd besproken kan dit vanuit de rechtseconomie geapprecieerd worden216. Daarnaast werd er bij het opstellen van het LLMC-verdrag door het CMI uitdrukkelijk rekening gehouden met de verzekeringsmarkt. Het CMI heeft de limitatiebedragen vastgesteld op basis van het maximale bedrag waarvoor een scheepseigenaar een betaalbare verzekeringspremie kon afsluiten217. Er is dus rekening gehouden met de verhouding beperkingsgerechtigden en de verzekeringsmarkt
216
e
P. GRIGGS, R. W ILLIAMS en J. FARR, Limitation of Liability for Maritime claims, 4 ed. Londen, Lloyd’s of London Press, 2005, 109; M. HUYBRECHTS, “Het verdrag over de beperking van aansprakelijkheid inzake maritieme schuldvorderingen, ondertekend te Londen op 19 november 1976”, in J. Blockx, L. Delwaide, M. Huybrechts, et.al., Liber Amicorum Lionel Tricot, Antwerpen, Kluwer, 1988,(325) 333; F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkhied, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 33.
217
e
P. GRIGGS, R. W ILLIAMS en J. FARR, Limitation of Liability for Maritime claims, 4 ed. Londen, Lloyd’s of London Press, 2005, 109; M. HUYBRECHTS, “Het verdrag over de beperking van aansprakelijkheid inzake maritieme schuldvorderingen, ondertekend te Londen op 19 november 1976”, in J. Blockx, L. Delwaide, M. Huybrechts, et.al., Liber Amicorum Lionel Tricot, Antwerpen, Kluwer, 1988,(325) 333; F. STEVENS, Beperking van aansprakelijkhied, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 33.
HOOFDSTUK 5:
RECHTSECONOMISCHE
ANALYSE
VAN
DE
AANSPRAKELIJKHEID
EN
VERZEKERING
VAN
DE
SCHEEPSEIGENAAR BIJ AANVARING OP ZEE
De aansprakelijkheidsbeperking is een keuze. Dit betekent dat de scheepseigenaar de mogelijkheid heeft om niet van de aansprakelijkheidsbeperking gebruik te maken. Het is dus een recht van de scheepseigenaar, geen verplichting. Het enkele feit dat de scheepseigenaar in het verleden één of meerdere malen de aansprakelijkheidsbeperking niet heeft toegepast ook al had hij er recht op, betekent niet dat de scheepseigenaar voor de toekomst het recht ontzegd wordt om de aansprakelijkheidsbeperking in te roepen218.
5.4.3
Analyse van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering
Uit hoofdstuk 4.4 “Verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen binnen het zeetransport” is gebleken dat er enkel een verplichte aansprakelijkheidsverzekering is voor de verontreiniging door olie en dit voor schepen die meer dan 2000 ton als lading vervoeren. Deze verplichte aansprakelijkheidsverzekering is vanuit economisch standpunt zeer gewenst. Schade als gevolg van olieverontreiniging kan verstrekkende gevolgen hebben. De aansprakelijkheidsbeperkingen van toepassing in het LLMC-verdrag werden als veel te laag beschouwd, waardoor aan de belangen van de slachtoffers te weinig werd tegemoet gekomen. Daarom werd het CLC verdrag uitgewerkt. Uit de praktijk is gebleken dat de scheepseigenaren en vervoerders het niet zo nauw nemen met de fauna en flora in en rond de zee. Vroeger gebeurde het niet zelden dat er olie of andere vervuilende stoffen in zee werden geloosd door schepen. Raakt het schip betrokken bij een aanvaring en is als gevolg van de aanvaring de vervoerde olie geheel of gedeeltelijk in zee gelekt, kan de scheepseigenaar zijn aansprakelijkheid dekken via de mogelijkheden uitgelegd in punt 4.8.1 “Vervoerdersaansprakelijkheid voor het vervoer van goederen”. De scheepseigenaar bezit wel steeds de mogelijkheid om een vordering in te stellen tegen de eigenlijke schadeveroorzaker.
218
de
D. RABE, Seehandelsrech, 4 ed, Hamburg, Verslag C.H. Beck, Hamburg, 2000, 94
CONCLUSIE
Conclusie Binnen deze masterproef werd onderzocht wat de aansprakelijkheden zijn van de scheepseigenaar bij een aanvaring
op
zee
en
werd
onderzocht
welke
mogelijkheden de scheepseigenaar heeft om deze aansprakelijkheden te verzekeren. Als laatste werd de aansprakelijkheid scheepseigenaar
en bij
verzekerbaarheid aanvaring
van op
de zee
rechtseconomisch geanalyseerd. Het gevoerde onderzoek beperkte zich tot de Belgische Wetgeving. Uit het eerste deel van het onderzoek is gebleken dat de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar in belangrijke mate bepaald wordt door artikel 46 en 251 Zeewet. Artikel 251 Zeewet, dat een omzetting is van het aanvaringsverdrag naar Belgische wetgeving, bepaalt de aansprakelijkheden van de scheepseigenaar specifiek bij een aanvaring. Artikel 251 Zeewet kent aan de scheepseigenaar een foutaansprakelijkheid toe en hierin worden ook de omstandigheden die de aanvaring heeft teweeggebracht bepaald. Daarnaast moet ook gekeken worden naar artikel 46 Zeewet, dat de scheepseigenaar zowel een persoonlijke aansprakelijkheid als een objectieve aansprakelijkheid toewijst. Treedt de scheepseigenaar op als vervoerder dan is hij contractueel aansprakelijk voor de geleden schade. Werd het vervoer uitgevoerd onder verhandelbaar cognossement dan rust er op de scheepseigenaar een resultaatsverbintenis, voortkomend uit artikel 91 Zeewet, dat
een
omzetting
is
van
de
Hague-Visby
rules.
Om
misbruik
van
deze
resultaatsverbintenis in hoofde van de ladingbelanghebbende te voorkomen en dit zware aansprakelijkheidsregime te milderen voorziet artikel 91 Zeewet in een aantal uitsluitingen van aansprakelijkheid en in de mogelijkheid om de aansprakelijkheid te beperken, wanneer aan de voorwaarden ervan is voldaan. Voor contractueel personenvervoer en hun bagage wordt de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar bepaald door het PAL-verdrag, dat eveneens binnen bepaalde grenzen in een aansprakelijkheidsbeperking voorziet. De scheepseigenaar kan echter ook zijn schip exploiteren door het te verhuren via een bevrachtingsovereekomst,. Opmerkelijk daarbij is dat de scheepseigenaar ondanks de bevrachtingsovereenkomst toch nog aansprakelijk gesteld kan worden voor geleden schade door de ladingbelanghebbende of passagiers tijdens het vervoer. Dat recht is afkomstig van het rechtstreekse vorderingsrecht tegen de scheepseigenaar, gebaseerd op artikel 46 Zeewet.
CONCLUSIE
De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar voortvloeiend uit artikel 91 Zeewet en het PAL verdrag zullen slechts een klein gedeelte van de aansprakelijkheden uitmaken. Wil de scheepseigenaar zijn overige aansprakelijkheden beperken zal hij zich moeten beroepen op het LLMC-verdrag en het Protocol van 1996. Dit verdrag bepaalt de regels inzake de beperking van de aansprakelijkheid. Uit het onderzoek naar de verzekerbaarheid van de aansprakelijkheden, volgend uit een aanvaring, is gebleken dat de scheepseigenaar deze kan laten verzekeren bij een traditioneel
verzekeraar.
De
mogelijkheid
hiervan
is
voorzien
in
artikel
191
Zeeverzekeringswet. Daarnaast kan de scheepseigenaar de aansprakelijkheden uit een aanvaring ook laten verzekeren bij een P&I club die hun eigen regels en voorschriften hebben. De scheepseigenaar die zijn aansprakelijkheden volgend uit een aanvaring wil laten verzekeren zal hiertoe niet verplicht een aansprakelijkheidsverzekering moeten afsluiten,
vermits
artikel
201
Zeeverzekeringswet
voorziet
dat
een
casco-
en
cargoverzekering ook dekking verleent aan schade ontstaan door het verzekerde casco of de verzekerde cargo. Het aanvullend karakter van deze bepaling zorgt er in de praktijk voor dat deze regel nagenoeg enkel bij de casco verzekering uitwerking vindt en dan nog slecht tot maximaal de verzekerde waarde van het casco. De verzekeringswet voorziet ook in een aantal uitsluitingen van dekking. Deze regels zijn weliswaar van aanvullend recht, zodat indien een verzekeraar bereid is dekking te verlenen, de scheepseigenaar toch een verzekering kan afsluiten. Zo dient de verzekeraar niet tussen te komen voor schade bij een aanvaring wanneer deze aanvaring het gevolg is van een fout van de scheepseigenaar. De zware fout van de scheepseigenaar kan echter in geen geval verzekerd worden. Is de aanvaring veroorzaakt door fouten of ontrouw van de kapitein of aangestelden, zal de verzekeraar tussenkomen. Is de kapitein aangesteld door de scheepseigenaar zelf dan dient de verzekeraar geen dekking te verlenen. De schade, na aanvaring, die het gevolg is van eigen gebrek van de verzekerde zaak dient de verzekeraar niet tussen te komen. Dit is ook zo wanneer de aanvaring het gevolg is van een normale gebeurtenis van de zeevaart. Uit het onderzoek is gebleken dat de scheepseigenaar zijn vervoerdersaansprakelijkheid voor goederen o.a. kan laten verzekeren via de cargoverzekering ‘voor rekening van wie het toebehoort’. De vervoerdersaansprakelijkheid voor personen en hun bagage dient te gebeuren via de Wet op de landsverzekeringsovereenkomst. In het derde deel van deze masterproef werd een rechtseconomische analyse van de aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van de scheepseigenaar bij aanvaring uitgevoerd. Aangezien het zeevaartgebeuren zich niet afspeelt binnen een marktvorm volkomen concurrentie, dienen er aansprakelijkheidsregels ingevoerd te worden die zorgen dat de markt vanuit maatschappelijke welvaart kan opereren. Uit het onderzoek is gebleken dat de
CONCLUSIE
aansprakelijkheidsregels hiertoe een goede oplossing zijn. De schuldaansprakelijkheid zorgt ervoor dat de scheepseigenaar handelt met voldoende zorgvuldigheid en redelijke zorg. De objectieve aansprakelijkheid rustende op de scheepseigenaar is vanuit de rechtseconomie te rechtvaardigen. De scheepseigenaar heeft het risico in het leven geroepen, tevens geniet hij van de inkomsten voortkomende uit de exploitatie van het schip. Het is dan ook logisch dat hij de kosten die eruit voortvloeien draagt. De scheepseigenaar is ook kapitaalkrachtiger om de schade te vergoeden. De objectieve aansprakelijkheid werd ook gerechtvaardigd via de leer van Pigou. Binnen de rechtseconomische analyse werd ook aangehaald dat voor de situatie waarbij de aanvaring is veroorzaakt door een twijfelachtige oorzaak, toeval of overmacht het wel goed zou kunnen zijn om hiervoor verplicht een verzekering te voorzien. Het verzekeren van de aansprakelijkheden van de scheepseigenaar leidt tot verhoging van de efficiëntie. Het verzekeren van de aansprakelijkheid leidt er wel toe dat de prikkels die de aansprakelijkheidsregels beogen te bereiken weggennomen worden. Vandaar dat de wetgever er moet voor zorgen dat er regels zijn binnen het verzekeringsgebeuren die ervoor zorgen dat de scheepseigenaar toch de nodige prikkels blijft ondervinden om zich te gedragen zoals een ‘goede huisvader’ ondanks dat hij verzekerd is. De verzekeraar moet hier ook de nodige aandacht voor hebben. De verzekeraar poogt dit te doen door een fractie van de aansprakelijkheid niet te verzekeren, zodat de scheepseigenaar steeds voor een fractie aansprakelijk blijft. Dat binnen de Zeeverzekeringswet vele bepalingen van aanvullend recht zijn is voor de scheepseigenaar goed. Hij kan in grote mate aan maatwerk doen. Voor het morele risico heeft de wetgever via de Verzekeringswet ook enkele oplossingen geboden, voorzien in artikel 206 en 207 van de Zeeverzekeringswet. Uit de analyse is gebleken dat deze regels rechtseconomisch achterhaald zijn en eigenlijk niet meer stroken met
de
realiteit
en
dat
de
link
met
de
regels
voorzien
in
de
aansprakelijkheidsberperkingsregels zoek is. Als
laatste
werd
gekeken
of
de
aansprakelijkheidsbeperking
rechtseconomisch
gerechtvaardigd kon worden. Het is gebleken dat dit gerechtvaardigd is. Zonder de aansprakelijkheidsbeperkingregels zou het ganse systeem van verzekeren economisch gezien weinig nut gehad hebben. Door aansprakelijkheidsbeperking kan de verzekeraar het verzekerde risico waarderen en blijven de premies voor de verzekering economisch verantwoord.
BIBLIOGRAFIE
BIBLIOGRAFIE Rechtsleer Internationale Overeenkomst voor de eenmaking van sommige regelen inzake aanvaring, opgemaakt te Brussel op 23 september 1910, goedgekeurd bij Wet van 14 september 1910, B.S. 26 februari 1913. Aanvaringsverdrag Internationale
overeenkomst
voor
eenmaking
van
sommige
regels
inzake
cognossementen, opgemaakt te Brussel op 25 augustus 1924, goedgekeurd bij Wet van 28 november 1928, B.S. 11 januari 1929. Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, opgesteld te Londen op 20 oktober 1972, goedgekeurd bij Wet van 24 november 1975, B.S. 12 juni 1976 Wetboek van Vennootschappen 7 mei 1999, B.S. 6 augustus 1999. W.Venn. Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, B.S. 20 augustus 1992.
Wet
landverzekeringsovereenkomst Wet 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, B.S. 8 december 1989. WAM-wet 1989 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, B.S. 22 augustus 1978. WAO Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, B.S. 24 april 1971.
Wet
arbeidsongevallen Burgerlijk Wetboek B.W. Verdrag van Brussel van 25 augustus 1924 voor de eenmaking van sommige regelen betreffende de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen, en protocol van ondertekening, goedgekeurd door de Wet van 28 november 1928, B.S. 11 januari 1929. Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in burgerlijke zaken op het stuk van aanvaring, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952, goedgekeurd bij Wet van 24 maart 1961, B.S 19 juli 1961.
BIBLIOGRAFIE
Verdrag tot het brengen van eenheid in sommige bepalingen betreffende de bevoegdheid in strafzaken op het stuk van aanvaring en andere scheepvaartongevallen, opgemaakt te Brussel op 10 mei 1952, goedgekeurd bij Wet van 24 maart 1961, B.S. 19 juli 1961. Verdrag van Brussel van 10 oktober 1957, nopens de beperking van de aansprakelijkheid van de eigenen van zeeschepen en protocol van ondertekening, goedgekeurd bij Wet van 18 juli 1973, B.S. 29 januari 1978. Verdrag betreffende de beperking van de aansprakelijkheid inzake zeevorderingen opgemaakt te Londen op 19 november 1967, goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989 houdende goedkeuring en uitvoering van diverse Internationale akten inzake de zeevaart, B.S. 6 oktober 1989, err B.S. 8 december 1990. LLMC Verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie opgemaakt te Brussel op 29 november 1969, goedgekeurd bij Wet van 20 juli 1976, B.S. 13 juli 1977. Gewijzigd door de wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989 en het Protocol tot wijziging van het verdrag inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie van 29 november 1969, opgemaakt te Londen op 27 november 1992, B.S. 16 maar 1999. Verdrag ter oprichting van een Internationaal fonds voor vergoeding van schade door olie opgemaakt te Brussel op 18 december 1971, gewijzigd door het protocol van 27 november 1992, B.S. 16 maart 1999. Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, opgemaakt te Athene op 13 december 1974, goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989. PAL Protocol houdende de wijziging van de internationale overeenkomst voor de eenmaking van sommige regels inzake cognossementen van 25 augustus 1924 zoals gewijzigd door het Protocol van 23 februari 1968, opgemaakt te Brussel op 21 december 1979, goedgekeurd bij Wet van 17 augustus 1983, B.S. 22 november 1983. Protocol tot wijziging van de internationale overeenkomst voor eenmaking van sommige regels inzake cognossementen van 25 augustus 1924, opgemaakt te Brussel op 23 februari 1968, goedgekeurd bij Wet van 11 april 1989, B.S. 6 oktober 1989. Protocol tot wijziging van het verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen van 19 november 1967 opgemaakt te Londen op 2 mei 1996, goedgekeurd bij Wet van 10 september 2009, B.S. 28 december 2009.
BIBLIOGRAFIE
Protocol tot wijziging van het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 13 december 1974, opgemaakt tot Londen op 19 november 1976, goedgekeurd door de wet van 11 april 1989, B.S 6 oktober 1989.
Rechtspraak Cass. 14 juni 1971, Arr. Cass., 1971, 1989 (EBES-arrest) Cass. 7 december 1973, Arr. Cass., 1974, 395 (Stuwadoorsarrest)
Rechtsleer Boeken, verzamelwerken en syllabi BENNET, H., The law of marine Insurance, 2e ed., Oxford, Oxford University Press, 990 p. BERNAUW , K., Syllabus Zee- en Transportverzekering, 2009-10, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 113p. BOUCKAERT, B., DEN HERTOG, J.A., DEPOORTER, B.W.F., FAURE, M.G., VAN BIJNEN, R.H.J., VAN DEN BERGH, R.J., VAN DER ELST, C.F., VERMEULEN, E.P.M., VISSCHER, L.T. en WETERINGS, W.C.T., De economische analyse van het recht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2007, 262 p. COCKCROFT, A.N. en LAMEIJER, J.N.F., A guide to the collision avoidance rules: international regulations for preventing collisions at sea, 6e ed., Oxford, Elsevier Butterworth Heinemann, 2004, 245 p. DECOSTER, A., “Welvaartsanalyse van marktvormen” in ABRAHAM, F., BERLAGE, L., BUYST, E., DE BRUYNE, G., DECOSTER, A., DE GRAUWE, P., HEREMANS, D., MOESEN, W., SCHOKKAERT, E., VAN CAYSEELE, P. en VAN DER AUWERA, I., Inleiding tot de economie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005, 295-327. DE POORTER, B., Syllabus Rechtseconomie, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 73 p. DE SMET, R., Droit maritieme et droit fluvial belges,II, Brussel, Larcier, 1971, 738-1134. DE VELDER, S. en DE CNUYDT, I., Economie Vandaag 2009, Gent, Academia Press, 2009, 385 p. DELWAIDE, L. Considérations sur le caractère réel de la responsabilité du propriétaire de navire, in ANTAPASSIS, A.M., BERLINGIERI, F., BOISSON, P., BONASSIES, P., CORBIER, I., DE WACKER, J., DELWAIDE, L., FRANSEN, W., HUYBRECHTS, M.A., INSEL, B., JAPIKSE, R.E., LIBERT, H., PUTSEYS, J., ROHORT, J-S., ROLAND, S., STEVENS, F., TASSEL, Y., TETLY, W.,
BIBLIOGRAFIE
TRICOT, L., VAN GOMPEL, W., VAN HOOYDONCK, E. en VIALARD, A., (eds.), Liber Amicorum Roger Roland, Gent, Larcier, 2003, (134) 134-145. DE W EERDT, I. “ Aanvaring” in DE W EERDT, I., DE WIT, R., KEGELS, A., LIBERT, H., NOELS, H., POELMANS, A., TRICOT, L., VANHOOF, J.P., VAN HOOYDONCK, E., VERSTREPEN, W., en WIJFELSN, R. (eds.), “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008 (1) 1. DE W EERDT, I. “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar” in DE W EERDT, I., DE W IT, R., KEGELS, A., LIBERT, H., NOELS, H., POELMANS, A., TRICOT, L., VANHOOF, J.P., VAN HOOYDONCK, E., VERSTREPEN, W., en WIJFELSN, R. (eds.), “Zeerecht: grondbeginselen van Belgisch en Europees Zeerecht, III, Antwerpen, European Transport Law, 2008 50-80. GRIGGS, P., W ILLIAMS, R. en FARR, J., Limitation of Liability for Maritime claims, 4e ed. Londen, Lloyd’s of London Press, 2005, 160 p. Hill, C., Maritime Law, Londen, Lloyds of London Press, 2003, 587 p. e
HOLZHAUER, R.W. en TEIJL, R., Inleiding rechtseconomie, 2 ed., Deventer, Gauda Quint,1995, 336 p.
HUYBRECHTS, M. “Het verdrag over de beperking van aansprakelijkheid inzake maritieme schuldvorderingen, ondertekend te Londen op 19 november 1976”, in Blockx, J., Delwaide, L., Huybrechts, M., et.al., Liber Amicorum Lionel Tricot, Antwerpen, Kluwer, 1988,(325) 333. KRUITHOF, M., Syllabus Privaatrecht, verbintenissenrecht, Gent, Hogeschool Gent, 200607, 189 p. LIBOUTON, J. “Examen de Jurisprudence, (1979 à 1987), le droit maritieme”, R.C.J.B, 1990, 138-140. PIGOU, A.C., The Economics of Welfare, 4e ed. Londen, Macmillan & Co. ltd.,1932, 837 p. RABE, D., Seehandelsrecht, 4de ed, Hamburg, Verslag C.H. Beck, Hamburg, 2000, 1130 p. SMEESTERS, C. en W INKELMOLEN, G., Droit Maritime et Droit Fluvial, 2de ed., Tôme I, Brussel, Larcier, 1929, 664 p. SOHR, F. EN VAN DOOSSELAERE, G., Les Assurances-Transports, Brussel, Auguste Puvrez, 1932, 528 p.
BIBLIOGRAFIE
SOMERS, E., Inleiding tot het internationaal zeerecht, 4de ed., Mechelen, Kluwer, 2004, 478 p. SOMERS, E., syllabus Belgische Zeerecht, Gent, Universiteit Gent, 2009-10, 90 p. STEVENS, F., Beperking van aansprakelijkhied, Zee- en Binnenvaart, Gent, Larcier, 2008, 368 p. STOPFORD, M., Maritime Economics, 3e ed., New York, Routledge, 2009, 816 p. TRICOT, L., Beperking van de aansprakelijkheid van de scheepseigenaar, scriptie Nautische Wetenschappen, Hogere Zeevaartschool, 1987, 18 p. VANHOOF,
J.P.,“Protection and Indemnity Clubs” in BREES, L., BUYL, P., DE DECKER, M.,
STRAATMAN, W., VANHOOF, J-P., VAN HOOYDONCK, E. en W ITLOX, F (eds.), Handboek transportverzekeringen, karakteristieken, wettelijk kader en documenten, Antwerpen, Kluwer, losbl., 1-17. VAN HOOYDONCK, E., “Wettelijk kader van het transportverzekeringsrecht” in BREES, L., BUYL, P., DE DECKER, M., STRAATMAN, W., VANHOOF, J-P., VAN HOOYDONCK, E. en W ITLOX, F.
(eds),
Handboek
transportverzekeringen,
karakteristieken,
wettelijk
kader
en
documenten, Antwerpen, Kluwer, losbl., 23-138. X, “De zeeverzekeringswet: de Belgische wet van 1879” in J-C. ANDRÉ DUMONT, C. DE VOET,
D. DE LAMINNE DE BEX, G. HULLEBROECK, A. JUNION, C. SCHILDERMANS, I. SOLLIE, P.
VANDERGETEN, R. CLOETS, L. CRAM, D. DE MAESENEIRE, L. FIRLEFIJN, C. HANSSENS, A. MERTENS, P. UMANS, A. PUTTENEERS, J. VAN DE RIJCK en L. VANDEN AMEELE (eds.), Kluwer’s Verzekeringshandboek, Berchem, Kluwer, losbl., II-16-2.1 - II-16.2-51.
Tijdschriften BERNAUW , K., “Transportverzekering en de nieuwe Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst”, De Verz., 1993, 137-199. BONASSIES, P. “Réflexions sur la Convention de Londres de 1976”, D.M.F., 1986, 53. BUYSSENS, P. “De beperking van Aansprakelijkheid van de eigenaar van Zeeschepen in de Belgische wetgeving en rechtspraak”, Eindverhandeling Nautische Wetenschappen, Hogere Zeevaartschool, 1985, 1. DE DECKER, M., “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar. De wet van 11 april 1989”, T.B.H, 1991, 95-121.
BIBLIOGRAFIE
DE W EERDT, I. “De aansprakelijkheid van de scheepseigenaar naar Belgisch en Nederlands recht, Overzicht van rechtspraak 1976-84”, T.B.H., 1986, 413-433. LIBOUTON, J. “Examen de Jurisprudence, (1979 à 1987), le droit maritieme”, R.C.J.B, 1990, 138-140. SMEESTERS,
R.,
“Waarom
moet
de
kwestie
der
verantwoordelijkheid
van
den
scheepseigenaar internationaal geregeld worden?”, Rechtskundig Tijdschrift voor België, 1940 , 377-385. X, “Belgisch schip lek na aanvaring met Chinees schip”, DM, 25 oktober 2009, DM 3.
Internetbronnen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), Lijst van normatieve handelingen
die
in
een
verzekeringsplicht
voorzien,
31
maart
2010,
http://www.cbfa.be/nl/vo/wg/html/verp.asp. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), Te volgen procedures voor de uitoefening van verzekeringsactiviteiten in België door ondernemingen uit de Europese Economische Ruimte, andere dan Belgische. (Wet van 9 juli 1975 - K.B. van 22 februari
1991).,
19
april
1996,
Mededeling
nr.
D.146-B
http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/pdf/med_D146 B.pdf. DELWAIDE, L. “De zakelijke aansprakelijkheid van de scheepseigenaar”, Achtergrondnota ter
voorbereiding
van
het
Groenboek
Nieuwe
Belgsiche
Zeewet,
2007,
http://www.zeerecht.be/Documenten/ZEERECHT%20Nota%20Aansprakelijkheid.pdf, 16. DELWAIDE, L., FRANSEN, W., GOEMANS, B., HUYBRECHTS, M.A., NUYTEMANS, M., SOMERS, E., VAN DE VIJVER, P., VAN DOOSSELARE, G., VAN HOOYDONCK, E. en VAN ROMPUY, F., “ De nieuwe Belgische Zeewet: voorstellen en vragen met het oog op de consultatie; Exploitatie van zeeschepen, http://www.zeerecht.be/2-3-5-ExploitatieSchepen.aspx. MAES, F. De aansprakelijkheid bij verontreiniging door zeeschepen, Impactstudie Richtlijn Aansprakelijkheid Milieuschade (I.R.A.M.), http://www.lne.be/.../IRAM_bijlage11. water_aanspr_verontr_zeeschepen.doc, 15
BIBLIOGRAFIE
Mondeling Bronnen BERNAUW , K., Mondelinge toelichting bij de cursus zee- en transportrecht, Universiteit Antwerpen, 22 september 2009. DE W IT, R. mondelinge toelichting bij de cursus Vervoerrecht, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 12 november 2009. Somers, E, Professor Universiteit Gent, woensdag 5 mei 2010.