25.3-2.
De strafrechtelijke aansprakeIjkh eid van de directeur Profjhr.mr. M. Wladimiroff
Op grond van diverse wettelijke bepalingen kan de bestuurder van een onderneming in aanra king komen met de strafrechter; de desbetreffende wettelijke bepalingen nemen in aantal toe. Deze be schouwing belicht onder meer de strafbare feiten; de vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid; de positie van de bestuurder als verdachte of als ge tuige in een strafrechtelijk onderzoek en de straf rechtelijke sancties. Prof.jhr.mr. M. Wladimiroff is partner van het kantoor Wladimiroff & Spong, advocaten. Dit kantoor houdt zich in belangrijke mate bezig met strafzaken. Mr. Wladimiroff is tevens hoogleraar economisch strafrecht aan de Rijksuniversiteit van Utrecht.
D & B aflevering 19
25. 3--2 .01
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
Inleiding De strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders van onder nemingen is in de praktijk nooit een erg in het oog springende aan gelegenheid geweest. Daarin lijkt echter in de tweede helft van de jaren zeventig een verandering te zijn gekomen door een zich actie ver opstellende overheid. Enerzijds is het aantal strafbepalingen waarmee een ondernemer kan worden geconfronteerd sterk toege nomen, anderzijds kan men spreken van een verhoogde aandacht van de overheid voor de wijze van zaken doen in het bedrijfsleven. De ‘faits en gestes’ van het bedrijfsleven worden in toenemende mate bezien op het punt van het geoorloofd zijn van transacties en de administratieve verwerking ervan. De toegenomen belangstel ling van justitie voor het bedrijfsleven heeft met zich meegebracht dat de grenzen tussen oirbaar of niet, niet langer door het civiele recht alleen, maar ook vanuit een strafrechtelijk perspectief wor den benaderd. De in de ‘boom’ van de jaren ‘60-’70 ontstane opvat tingen omtrent de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het Za ken doen kwam steeds meer op gespannen voet te staan met het strafrecht. Het veranderde justitiële optreden moet daarom als een reactie daarop worden gezien. Dit alles betekent ondertussen niet dat het ondernemen uit strafrechtelijk oogpunt riskanter zou zijn geworden. Wel kan van de huidige ondernemer worden verlangd dat hij zich meer dan ooit rekenschap geeft van het op geoorloofde manier zaken doen. Daarvoor is enig inzicht in de strafrechtelijke aansprakelijkheid onontbeerlijk. De strafrechtelijke aansprakelijkheid is beperkter van opzet dan de civielrechtelijke aansprakelijkheid (zie 25.3-1); niettemin zijn de gevolgen vaak ingrijpender, vooral als er een vrijheidsberoving in het geding is. Het strafrecht is een gesloten stelsel, waarbij de wetgever de strafbare feiten en degene die daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld, limitatief heeft opgesomd. Dit betekent dat niet iedere laakbare gedraging een strafrechtelijke aansprakelijk heid oplevert. Het gaat slechts om déLt handelen of nalaten, dat uit drukkelijk als strafbaar feit is verboden. Ook de modaliteit van de aansprakelijkheid (daderschap en medeplichtigheid en dergelijke) heeft de wetgever vastgelegd. Rubricering van de strafbare feiten Bezien we de risicosfeer van de bestuurder van een onderneming, dan kunnen twee terreinen worden onderscheiden, namelijk een strafrechtelijke betrokkenheid bij klassieke delicten uit het Wet boek van strafrecht (Sr) en betrokkenheid bij handelen in strijd met 25.3—2.02
25.3—2. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de directeur
de sociaal-economische en de milieuwetgeving: het zogeheten orde ningsrecht. In al deze gevallen zal het gaan om de benadeling van de onderne ming c.q. de belangen van anderen daarin, of om de benadeling van derden-buitenstaanders. De hierbedoelde strafbare feiten pleegt men wel aan te duiden met. het begrip fraude, dan wel met de term economische delicten, zoals de in schema 1 opgenomen strafbare feiten. schema 1. Varianten van strafbare feiten a.
Handelen in strijd met de (‘eigen doms-,)rechten van anderen: dief stal (art. 310 Sr), verduistering (‘art. 321 e.v. Sr), heling (art. 416 e. v. Sr), bezitsonttrekking (art. 348 Sr) en onttrekking aan beslag (art. 198 Sr).
b.
Handelen in strijd met de belangen van schuldeisers of rechtheb benden: verzwijging bij faillissement (art. 194 Sr), bedrieglijke bankbreuk (art. 340-344 Sr), het sluipakkoord (art. 345 Sr), ei genmachtig optreden bij surséance van betaling (art. 442 Sr) en de statutair verboden transactie (art. 347 Sr). Handelen ter misleiding van anderen: valsheid in geschrifte (art. 225 e. v. Sr), bedrog (art. 326 e. v. Sr), bedrog bij koop (art. 326a Sr), bedrog bij verkoop (art. 329-33 1 Sr), bedrog bij emissie (art. 335 Sr) en bedrog met balans en winst- en verliesrekening (art. 336 Sr).
d.
Handelen tot nadeel van concurrenten: oneerlijke concurrentie (art. 328 bis Sr), omkopen van een ambtenaar (art. 177 Sr), het aanbieden c.q. aannemen van steekpenningen (art. 328 ter Sr), de Wet economische mededinging en diverse andere wetten op het gebied van prijzen en tarieven (zie opsomming in, artikel 1 Wet economische delicten).
e.
Handelen in strijd met de volksgezondheid ofhet milieu: verkoop van schadelijke waren (art. 174-175 Sr), de Waren wet, de Vlees keuringswet, de Wet oppervlaktewateren, de Wet chemische af valstoffen en andere milieuwetten (zie opsomming in artikel 1 Wet economische delicten.) en het verontreinigen van water (art. 172-1 73b Sr).
f.
Handelen tot nadeel van de overheidskas: de belastingdelicten zoals onjuiste of onvolledige aangifte of het verstrekken van verkeerde informatie (art. 68 Algemene Wet inzake rijkshe
D& B aflevering 19
25.3—2.03
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
lasting —AWR), de delicten van de sociale zekerheidswetgeving, zoals premiefraude en subsidiefraude. g.
Handelen in strijd met de sociaal-economische orde: is in het al gemeen voorzien in artikel 1 de Wet economische delicten, waar in de economische delicten van een honderdtal wetten zijn opge somd. Enkele voorbeelden: de In- en uitvoerwet, de Wet financiële betrekkingen buitenland, de Hinderwet, de Wet op het afbetalingsstelsel, de Wet autovervoer goederen, de Wet op de loonvorming, de Colportagewet, de Winkeisluitingswet, de Wet arbeid buitenlandse werknemers, de Arbeidsomstandigheden wet, de Wet cadeaustelsel enzovoort.
Valsheid in geschrifte Naast al deze strafbare feiten verdient valsheid in geschrifte extra aandacht, niet in het minst omdat bij nagenoeg alle gevallen van strafrechtelijk onderzoek bij ondernemingen justitie de aandacht in de eerste plaats richt op de schriftelijke vastiegging van het be drijfsgebeuren. De delictsomschrijving van valshéid in geschrifte heeft een sterk caoutchouc-karakter; er valt meer onder dan men in eerste instantie voor mogelijk houdt. Zodra de inhoud van een geschrift (ongeacht de aard van dit stuk) ook maar enigszins af wijkt van de werkelijkheid, kan er al een verdenking van valsheid in geschrifte ontstaan. Indien iemand een stuk opstelt (of dat door een ander laat doen) dan wel ondertekent, terwijl hij weet dat het niet overeenstemt met de werkelijkheid, is er al een strafbaar feit indien het stuk werd opgemaakt met de bedoeling om een ander te misleiden, ongeacht ofhet tot misleidend gebruik is gekomen of niet. Omdat men over het algemeen bij valsheid in geschrifte denkt aan grote vervalsingen (knoeien in stukken) wordt nog wel eens uit het oog verloren dat de valsheid in de praktijk vaker schuilt in subtie lere kwesties, zoals het weglaten van gegevens waarvan men on gaarne wil dat derden daarvan kennis nemen. Voorts zij men erop bedacht dat ook het gebruik maken van een stuk waarvan men weet dat het vals (of vervalst) is, een strafbaar feit oplevert, ook al heeft een ander de valsheid gepleegd. Rubricering van de strafrechtelijke aansprakelijkheid
In beginsel is iedereen aansprakelijk voor zijn eigen daden, tenzij men zich met succes kan beroepen op een reden waardoor de straf rechtelijke aansprakelijkheid wordt opgeheven; men spreekt dan van een strafuitsluitingsgrond. Daarvan zal niet gauw sprake zijn, 25.-. 2.04
25.3— 2. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de directeur
(
doordat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden zal worden aangenomen dat een bepaald op zichzelf verboden gedrag niette min toch gerechtvaardigd was, dan wel omdat alle schuld aan de verboden gedraging ontbrak. De klassieke voorbeelden zijn over macht en noodweer. In zoverre is de aansprakelijkheid voor straf bare feiten die men zelf pleegt niet ingewikkeld. Lastiger wordt het als de strafbare feiten door meer personen worden gepleegd, alsook in het geval waarbij een rechtspersoon betrokken is. De wetgever heeft de verschillende manieren waarop men bij een strafbaar feit betrokken kan zijn nauwkeurig omschreven. De mate van betrokkenheid is van belang voor de strafbaarheid en in zeer veel gevallen ook voor de eventuele strafmaat. Ter verduidelij king van het een en ander zijn de verschillende varianten van be trokkenheid in kaart gebracht in schema 2. schema 2. Varianten van strafrechtelijke betrokkenheid
Strafbaar feit Aansprakelijk Direct
Gedraging
dader
pleegt het feit
medepleger
pleegt het feit mee is behulpzaam bij het door een ander ge pleegd feit of maakt zulks mogelijk lokt uit dat een ander het feit pleegt
medeplichtige
uitlokker Indirect
(
.
.:
middellijk dader
pleegt het feit door middel van een ander
opdracht- of leidinggever
geeft opdracht tot het feit of geeft feitelijk leiding aan de verbo den gedraging begaan door een rechtspersoon
-
-
-
Bij een strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat het doorgaans om een bepaalde (door de wet verboden) gedraging in de zin van hande len; soms levert echter ook een nalaten een strafbaar feit op. Daar van zal vaak sprake zijn bij zogenaamde schuiddelicten, bij voor beeld de in het Wetboek van strafrecht voorziene strafbaarheid van degene aan wie het te wijten is dat er waren verkocht worden die 1) & B aflevering 19
253- -2 05
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
schadelijk zijn voor de gezondheid, zonder dat de koper van het schadelijke karakter ervan kon weten. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders kan, naast de hiervoor in schema gebrachte betrokkenheid op basis van een handelen of nalaten, ook voortvloeien uit wettelijke regelingen met strafbepalingen die speciaal gericht zijn tot bestuurders van ondernemingen. Het kan daarbij gaan om bepalingen waarbij het daderschap van de bestuurder wordt gefingeerd of om bepalingen waarbij zijn aansprakelijkheid wordt geconstrueerd. Van fi ctiefdaderschap is sprake indien uit een strafbepaling voortvloeit dat de bestuurder geacht wordt het strafbare feit te hebben gepleegd. Van zo’n fictief daderschap is bij voorbeeld sprake in de Schepen wet, waar de eigenaar van een schip strafbaar wordt ge steld als hij nalaat aan bepaalde formaliteiten te voldoen. Indien de eigendom van het schip behoort aan een rechtspersoon, wordt de bestuurder van die rechtspersoon geacht het strafbare feit te heb ben gepleegd. Een ander voorbeeld is het fictief daderschap van de Rijtijdenwet waarin is bepaald dat, indien een werknemer handelt in strijd met de voorschriften van het Rijtijdenbesluit, het strafbare feit geacht wordt te zijn gepleegd door de werkgever. Hier is echter ook een da derschapsuitsluitingsgrond: de werkgever die kan aantonen dat hij in zijn verplichtingen om te zorgen dat de wet wordt nageleefd niet te kort is geschoten, wordt niet geacht de fictieve dader te zijn. De meest voorkomende strafbepalingen gericht tot bestuurders van ondernemingen zijn die waarbij de aansprakelijkheid van die bestuurders wordt geconstrueerd. Het gaat hierbij om allerlei voor schriften die een bepaalde zorgverplichting op de bestuurder leg gen, bij verzaking waarvan straf is voorzien. Meestal is er sprake van instructienormen, zoals de Warenwet waarin is bepaald dat hoofden en bestuurders van inrichtingen alle maatregelen moeten nemen om te verzekeren dat de voorschriften van, krachtens of ingevolge de Warenwet gegeven, worden nageleefd. Bij dergelijke constructies is er sprake van een weerlegbaar vermoeden van schuld. Indien de desbetreffende voorschriften van de wet (of krachtens of ingevolge de wet gegeven) niet werden nageleefd, zon der dat er sprake is van enige fout of tekortkoming van de bestuur der, is deze niet aansprakelijk. Die aansprakelijkheid kan ook wegvallen indien de bestuurder aannemelijk maakt dat hij maat regelen heeft genomen welke in redelijkheid van hem verwacht konden worden. Een evaluatie van de rechtspraak leert dat er in het strafrecht niet zoiets als een algemene zorgverplichting bestaat: steeds zal een bij zondere verplichting daartoe moeten steunen op een uitdrukkelijk 253 2.06
25.3—2. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de directeur
wetsvoorschrift. Zo’n bijzonder wetsvoorschrift is het hierna te be spreken 2e lid van artikel 51 Sr. Bij sommige strafbepalingen kan het strafbare feit alleen worden gepleegd door iemand die een bepaalde in het strafbare feit ge noemde kwaliteit heeft. In het hiervoor genoemde voorbeeld van schadelijke waren kan iedereen het strafbare feit plegen, want de strafbepaling richt zich niet tot een bepaalde groep van geadres seerden. Bij de andere voorbeelden, zoals die met betrekking tot de Schepenwet, de .Rijtijdenwet en de Waren wet kunnen alleen be stuurders van ondernemingen het delict plegen, omdat uit de de lictsbepaling blijkt dat deze zich uitsluitend richt tot die bestuur ders. Men spreekt in dergelijke gevallen van kwaliteitsdelicten, zoals de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van bestuurders en commissarissen van naamloze of besloten vennootschappen, stich tingen of verenigingen in geval van de statutair verboden transac tie (art. 347 Sr), de bedrieglijke bankbreuk (de art. 342 en 343 Si’) en de salarisvervalsing (art. 336 Sr). In schema 2 valt op dat men aansprakelijk kan worden gehouden voor hetgeen men niet zelf verricht. Bij de uitlokking, waarbij een ander ertoe wordt gebracht een strafbaar feit te plegen, is dat dui delijk. Iets lastiger wordt het ingeval men het strafbare feit door een ander laat plegen, terwijl de ander niet weet dat hij strafbaar handelt. Van zo’n middellijk daderschap is bij voorbeeld sprake in dien men een chauffeur laat rijden in een onverzekerde auto. In dien de ander die het strafbare feit pleegt, een rechtspersoon is, kan er naast middellijk daderschap ook sprake zijn van opdrachtof leiding geven in de zin van lid 2 van artikel 51 Sr (zie hierna). De rechtspersoon als dader
Het huidige economische verkeer brengt met zich mee dat strafba re feiten niet alleen door personen kunnen worden begaan; ook on dernerningen kunnen strafbare feiten plegen. De dader of deelne mer kan dan ook een natuurlijk of een rechtspersoon zijn. De wet gever heeft in het daderschap van de rechtspersoon en andere organisaties voorzien in artikel 51 Sr. Dit artikel luidt: (lid 1) Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. (lid 3) Voor de toepassing van de vorige leden worden met de rechtsper soon gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de maatschap en het doelvermogen. 1) & B aflevering 19
25 3—2.07
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
schema 3. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de onderne ming Ondernemingen —
rechtspersoon conform boek 2BW
—
—
—
—
andere werkverbanden
—
—
—
de de de de
naamloze vennootschap besloten vennootschap vereniging stichting
de vennootschap onder firma de commanditaire vennootschap de maatschap het doelvermogen
Omdat een rechtspersoon (of een daarmee gelijk gestelde onderne mingsvorm) nu eenmaal niet zelf fysiek kan handelen, wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen vastgesteld door middel van toerekening van de handelingen van natuurlijke personen aan de rechtspersoon. Over het algemeen worden de han delingen van organen van de onderneming of die van werknemers die binnen het raamwerk van hun bevoegdheden of taakstelling handelden, toegerekend aan de onderneming, wil de strafrechtelij ke aansprakelijkheid van de onderneming kunnen worden vastge steld. Onder het begrip doelvermogen wordt doorgaans verstaan: het tot een bepaald economisch doel bijeengebracht vermogen zonder dat voor het beheer daarvan bepaalde regels zijn vastgesteld. Over dit flexibele begrip is overigens in de literatuur en de rechtspraak nauwelijks iets te vinden. In de praktijk zal het dan ook zelden voorkomen dat een vervolging ter zake van een doelvermogen wordt ingesteld. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van leidinggevers Naast de eigen aansprakelijkheid van de onderneming, voorziet ar tikel 51 Sr ook een eigen aansprakelijkheid voor hen die leiding ge ven aan de onderneming. De wet drukt dit aldus uit: (lid 2) Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene 25.3—2.08
25.3—2. De strafrechtelijke aansprakelijkheid va
de directeur
straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking ko men, worden uitgesproken: tegen die rechtspersoon; tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede te gen hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden ge draging, dan wel 3. tegen de onder 1 en 2 genoemden tezamen. Waar in de strafrechtelijke aansprakelijkheid van artikel 51 Sr weinig twijfel zal bestaan wie als opdrachtgever moet worden aan gemerkt, ligt zulks wat lastiger ten aanzien van de feitelijke lei dinggever. De kern van het begrip feitelijk leiding geven ligt in de mate van betrokkenheid bij het delict, los van een eventuele functie binnen of buiten het bedrijf. De strafbepaling ziet niet zozeer op de statu taire of wettelijke verhoudingen binnen of tot de onderneming, maar vooral op de feitelijke verhoudingen. Artikel 51 Sr richt zich daarom niet uitsluitend tot de bedrjfsdirectie of een Raad van Be stuur, of in een verder verwijderd verband, tot degenen die op lager niveau binnen het bedrijf met de leiding zijn belast. Ook com missarissen kunnen onder bepaalde omstandigheden strafrechte lijk aansprakelijk worden gehouden, met name indien zij zich feite lijk met de leiding van het bedrijf hebben bemoeid. Dit kan ook gelden voor de aandeelhouders die zich verregaand met de leiding bemoeien c.q. bepaalde opdrachten aan de bedrijfsleiding geven. Tenslotte kunnen ook strafrechtelijk aansprakelijk worden gehou den degenen die, hoewel formeel daartoe functioneel niet geroepen, de facto toch leiding geven aan verboden gedragingen van de on derneming. De jurisprudentie aanvaardt een zodanige aansprake lijkheid van hen die in geen enkel organisch verband tot de rechtspersoon staan voor verboden gedragingen van de onderne ming, indien zij invloed uitoefenen op de gang van zaken binnen het bedrijf. Bij de vraag wat onder feitelijk leiding geven moet worden ver staan, is dus beslissend de relatie van de natuurlijke persoon (de leidinggever) tot het verboden handelen van de rechtspersoon (de eigenlijke dader). Indien die betrokkenheid bestaat uit een actief handelen ligt het feitelijk leiding geven in de zin van artikel 51 Sr natuurlijk erg voor de hand. Minder duidelijk is dat indien het gaat om de vraag of een nalaten onder feitelijk leiding geven kan wor den begrepen. Een nalatige bedrijfsleiding is niet zonder meer strafrechtelijk aansprakelijk voor verboden gedragingen van de onderneming. De enkele wetenschap van een verboden gedraging is niet voldoende om zo’n aansprakelijkheid aan te nemen; in zoverre loopt een col lectief bestuur of een (Raad van) commissaris(sen) niet direct een 1. 2.
—.
(
D & B aflevering 19
25.3--2.09
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
strafrechtelijk risico. Degene echter, die uit hoofde van zijn functie in de onderneming een zorgplicht heeft voor een bepaalde gang van zaken, zal bij verwaarlozing van die verantwoordelijkheid als feite lijk leidinggever aansprakelijk zijn, indien hij ondanks de weten schap van een bepaalde verboden gedraging, bewust nalaat ter zake daarvan zijn verantwoordelijkheid te nemen. Men spreekt van drie criteria: het wetenschapscriterium (men moet van het strafbare feit of van feiten leidende tot de strafbare feiten weten), het rnachtscriterium (men moet in de positie zijn om maat regelen ter voorkoming of tot beëindiging te kunnen nemen) en het aanvaardingscriterium (men laat na passende maatregelen te ne men). Een directielid dat welbewust zijn ogen sluit voor malversaties bin nen zijn directoraat of de commissaris die, kennisdragende van on rechtmatigheden, zijn toezichthoudende taak verzaakt door te zwijgen, loopt derhalve het risico strafrechtelijk aansprakelijk te worden gesteld op basis van artikel 51 Sr. De bestuurder of een commissaris van een onderneming zal er daarom goed aan doen eventuele misstanden die te zijner kennis komen uitdrukkelijk te verbieden, alsook erop toe te zien dat het verbod wordt geëffectueerd. De strafrechtelijke aansprakelijkheid gaat ook weer niet zé ver dat een bestuurder of een commissaris voor alle fouten in de onderneming het risico van strafrechtelijke vervolging behoeft te vrezen. Strafvorderingsaspecten van aansprakelijkheid De leiding van een onderneming die wordt geconfronteerd met justitieel. of politie-optreden, dient zich bewust te zijn van de rech ten en plichten in dezen. Daarbij moet onderscheid worden ge maakt tussen controle enerzijds en opsporing anderzijds, en tussen de positie van de verdachte en die van de getuige. Ook speelt nog een rol dat er ingeval er een rechtspersoon in het geding is, toch een natuurlijke persoon voor de rechtspersoon zal moeten optreden. In dat geval is van nog meer belang in welke hoedanigheid (verdachte of getuige) men wordt benaderd. Inlichtingenplicht en zwijgrecht In diverse wetten zijn verplichtingen neergelegd om desgevraagd inlichtingen te verschaffen aan controle-ambtenaren. Het gaat hierbij om het mondeling of anderszins verstrekken van gegevens, inlichtingen en het ter inzage geven van boeken en bescheiden. Dergelijke verplichtingen zijn in de fiscale wetgeving, in de sociale zekerheidswetgeving of in het sociaal-economisch ordeningsrecht 25.3 —-2.10
25.3—2. De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de directeur
(bij voorbeeld de WED) opgenomen om de betrokken overheden in staat te stellen de nodige belastingen of premies te kunnen heffen dan wel toezicht uit te oefenen op de juiste naleving van de orde ningsregelingen. Het niet voldoen aan dergelijke inlichtingenver plichtingen is in de desbetreffende wetten strafbaar gesteld. In be ginsel is dan ook een bestuurder namens de onderneming gehouden aan de hierbedoelde inlichtingenverplichtingen te vol doen, wil hij niet strafrechtelijk aansprakelijk worden voor derge lijk verzuim. Op het moment echter waarop op grond van feiten en omstandighe den een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ge rechtvaardigd is, is er geen sprake meer van controle, doch van opsporing. De betrokken ambtenaren zullen als opsporingsambte naren op dat moment bezig zijn met een opsporingsonderzoek. Een verdachte in een opsporingsonderzoek heeft het recht om te zwij gen c.q. zijn medewerking te ontzeggen aan het afgeven of ter inza ge geven van boeken en bescheiden. De hiervoor bedoelde inlich tingenverplichtingen in de controle-fase houden op op het moment dat men verdachte wordt. Het zal echter niet altijd duidelijk zijn of de ambtenaar die vragen stelt dat doet vanuit een controlebevoegd heid, dan wel op basis van een opsporingsbevoegdheid. In voorko mende gevallen verdient het aanbeveling om de inlichtingen verzoekende ambtenaar te vragen waarom deze de vragen stelt. Van belang is of de informatie wordt gevraagd ter controle op de nale ving van de betrokken bepalingen, dan wel of deze wordt gevraagd op grond van enig vermoeden van een strafbaar feit, in welk laatste geval het zwijgrecht de informatieplicht opheft. De wetgever heeft dit zwijgrecht van zodanig belang geacht dat de opsporingsambte naar die aan de verdachte vragen stelt, dient mee te delen dat deze niet tot antwoorden verplicht is. Gedoogplicht Hoewel de verdachte het recht heeft om op gestelde vragen geen antwoord te geven, heeft hij niettemin te gedogen dat ten aanzien van hem een aantal dwangmaatregelen kunnen worden genomen.
(
De wet kent een getrapte opbouw, dat wil zeggen dat naarmate een dwangmiddel ingrijpender wordt, steeds zwaardere eisen aan de mogelijkheid van toepassing daarvan worden gesteld c.q. een steeds hogere politionele of justitiële autoriteit moet worden inge schakeld. De politie c.q. de officier van justitie mag bij voorbeeld een verdachte staande houden, aanhouden en in verzekering stel len, alsook meestal fouilleren en hetgeen de verdachte met zich meevoert in beslag nemen. Voor het binnentreden van een woning D & B aflevering 19
25.3—2.11
25.3 PERSOONLIJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
of kantoor ter aanhouding of inbeslagneming, dienen de politie en de officier van justitie voorzien te zijn van een zogeheten schriftelij ke last, tenzij er sprake is van een geval van heterdaad. Verdere vrijheidsberoving na de inverzekeringstelling, een huiszoeking of het afluisteren van telefoon en het openen van briefpost is alleen voorbehouden aan de rechter. Slechts in bijzondere en spoedeisen de gevallen kan soms een (hulp)officier van justitie huiszoeking doen. Handelen in strijd met al deze gedoogplichten kan een strafbaar feit opleveren, namelijk wederspannigheid of het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, op welke feiten vrijheidsstraf is gesteld. Getuige Indien men geen verdachte is en als getuige in een strafrechtelijk onderzoek wordt betrokken, is men niet verplicht op de door de poli tie gestelde vragen te antwoorden. Een getuige heeft geen spreekplicht jegens de politie, een dergelijke verplichting bestaat wel je gens een rechter. Niettemin kan een getuige zich verschonen van deze verplichting om een verklaring af te leggen, indien hij door te verklaren zichzelf (of een bloed- of aanverwant) aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen. In alle overige ge vallen heeft de getuige jegens een rechter te spreken en levert het niet voldoen aan die getuigplicht een strafbaar feit op, nog afgezien van de mogelijkheid van de rechter om een weigerachtige getuige te gijzelen. Opsporing tegen de onderneming Indien de opsporing is gericht tegen de onderneming, wordt de sta tutaire bestuurder van de onderneming aangemerkt als de wette lijke vertegenwoordiger van de onderneming en vervult die be stuurder in dezen als het ware plaatsvervangend de positie van verdachte. Hetgeen hiervoor is beschreven ten aanzien van de rechten en plichten van de verdachte geldt ook voor de bestuurder. Andere werknemers van de onderneming kunnen als getuige wor den aangemerkt in het opsporingsonderzoek tegen de onderne ming. Hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot getuigen geldt ook voor deze werknemers. De les van dit alles moge zijn dat een ondernemer er goed aan doet zich steeds van rechtskundige bijstand te voorzien, indien er tegen hem of zijn onderneming of daarin werkzame personen opsporings activiteiten worden ontplooid. 25. 3—2. 12
25.3-—-2. De strafrechtelijke aansprakElijkheid van de directeur
Strafrechtelijke sancties De strafrechtelijke aansprakelijkheid is qua effect moeilijk te kwantificeren. In het bestek van deze uitgave wordt volstaan met een globaal overzicht van het wettelijk sanctiepakket. Hierbij moet worden bedacht dat niet elke vervolging uitmondt in een rechtszitting en een eventuele veroordeling. Afhankelijk van de ernst van het delict en de omvang van de gepleegde feiten, alsook de mate van betrokken.heid daarbij, kan de officier van justitie de zaak onder het al dan niet stellen van voorwaarden seponeren. Men spreekt in dergelijke gevallen van een transactie. Het open baar ministerie kan daarbij voorwaarden stellen die hoofdzakelijk van financiële aard zijn, zoals het betalen aan de Staat van een geidsom of het geheel of gedeeltelijk vergoeden van de door het strafbare feit veroorzaakte schade, naast voorwaarden in de sfeer van afstand van voorwerpen dan wel het nalaten van bepaalde ac tiviteiten. De officier van justitie zal bij het transactiebeleid reke ning houden met het door hem veronderstelde straftoemetingsbe leid van de rechter, indien de zaak wél op de zitting zou zijn aangebracht. Wordt de vervolging doorgezet en komt de zaak op de openbare zit ting, dan kan de rechter vrijheidsstraffen, vermogenssancties en maatregelen opleggen. Bij rechtspersonen kan er vanzelfsprekend geen vrijheidsstraf worden opgelegd. Behalve in gevallen van zeer ernstige vormen van criminaliteit bestaat er een tendens in geval van vermogensdelicten bij voorkeur vermogensstraffen op te leg gen. In alle gevallen geldt dat de door de rechter op te leggen straf fen al dan niet geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kunnen zijn. Vermogenssan cties Bij vermogenssancties gaat het om een geldboete die voor een straf baar feit ten hoogste kan worden opgelegd overeenkomstig de wet telijke categorie-indeling. Zie schema 4. schema 4. De wettelijke boete-categorieën Categorie T II III IV V VI D & B aflevering 19
Maximum boete
Overtredingen
500,— 5000,— 10000,— 25000,— 100 000,— fl000000,—
x
f f f f f
x
Misdrij ven x x x
Rechtspersonen x x x x 25 3- 2 13
25.3 PERSOONLJJKE BELANGEN/AANSPRAKELIJKHEID
De meeste van de hiervoor bij de rubricering van de strafbare fei ten genoemde delicten vallen onder de categorie V en kunnen dus worden bestraft met een boete van ten hoogste f 100 000,—, onver let een eventuele vrijheidsstraf indien de rechter dat geboden acht. De laatste categorie VI komt alleen in aanmerking voor rechtsper sonen, alsmede de daarmee gelijk gestelde ondernemingsvormen, indien de voor het feit bepaalde categorie geen passende bestraf fing toelaat. Bij de vaststelling van de boete wordt, uitgaande van de categorie-indeling behalve met een passende bestraffing ook rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. De rechter kan tevens bepalen dat de boete in gedeelten mag worden voldaan. Naast de boete kan de rechter ook bij wege van vermo genssancties een onder de verdachte in beslag genomen geidsbe drag verbeurd verklaren, alsook de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontne ming van het geschatte voordeel dat hij door middel van of uit het strafbare feit heeft verkregen. Onder voordeel wordt tevens begre pen: besparing van kosten. —
—
Bijkomende straffen Naast de vermogensstraffen kan de rechter in geval van economi sche delicten ook als bijkomende straf gehele ofgedeeltelijke ontzeg ging van bepaalde rechten of voordelen opleggen voor een tijd van ten hoogste twee jaar; men denke hierbij aan een vergunning of een ontheffing. Daarnaast kan de rechter voor de tijd van ten hoogste één jaar de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onder neming bevelen, en voorwerpen of vorderingen waarmee het delict is begaan, verbeurd verklaren. Tenslotte kan de rechter bij wege van maatregel de onderneming onder bewind stellen of verplichten tot het storten van een waarborgsom dan wel de verplichting opleg gen tot het verrichten van hetgeen wederrechteljk is nagelaten of tot tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht, alsook de verrichting van prestaties tot het goed maken van de gevolgen van een en ander. Bij economische criminaliteit in ondernemingsiand staat derhalve aan de rechter een groot aantal mogelijkheden open om op strafba re gedragingen te reageren. Hierbij verdient tenslotte nog aan dacht dat de hierbedoelde straffen en maatregelen per strafbaar feit kunnen worden opgelegd, zodat bij een veroordeling voor meer feiten onder omstandigheden een cumulatie van strafoplegging kan plaatsvinden.
25.3—2.14