Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken Protocollenpakket
GGD
Inhoudsopgave
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken Inleiding
3
Leidraad Introductie Werkwijze
9 11 19
Protocollen Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte. Protocol Incidenten op afstand Protocol Brand Protocol Infectieziekten Protocol Milieu-incidenten
59
Bijlagen I: Functioneren regionaal coördinatieteam II: Verslaglegging III: Communicatie IV: Groepsbijeenkomsten V: Namen en nummers van participerende instellingen VI: Privacy-instructie voor deelnemers Regionaal Coördinatieteam
Aanvullende informatie
23 25 31 47 51 55 57
61 77 91 105 109
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Colofon
Van het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken zijn de leidraad en de protocollen; • Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte • Incidenten op afstand • Brand • Infectieziekten • Milieu-incidenten
Deze uitgave is destijds samengesteld door de GGD Rotterdam-Rijnmond, Riagg Rijnmond, Gemeente Schiedam, Crisis Control en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Zuid-Holland. 1e druk: 2006 2e druk: 2008
November 2008
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Inleiding
3
GGD
Inleiding
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Aanleiding De afgelopen jaren zijn we in Nederland geconfronteerd met enkele grote rampen1. Zo zal iedereen zich de vuurwerkramp in Enschede of de cafébrand in Volendam herinneren. Naast deze grote rampen vinden er jaarlijks vele kleinere rampen plaats. We spreken in dergelijke situaties van een kleinschalig incident2. De moord op de leraar van het Terra College in Den Haag is hier een voorbeeld van. De ervaring heeft geleerd dat bij de bovengenoemde grote of kleine rampen naast medische opvang, psychosociale opvang zeer belangrijk is. Een tijdige en goede opvang, erkenning en aandacht en indien nodig ook materiële en economische steun, blijken een positieve invloed te hebben op herstel van het psychisch evenwicht (J. Eland, C. de Roos, R. Kleber)3.
In het verzorgingsgebied van de GGD valt de zorg bij rampen, in de zin van de Wet Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen (GHOR), waarop de systematiek van gemeentelijke rampenplannen van toepassing is, onder de verantwoordelijkheid van de Regionaal Geneeskundig Functionaris (RGF) van de GHOR. Voor de psychosociale hulpverlening bij ongevallen en rampen wordt daarom verwezen naar het gelijknamige deelplan dat onderdeel vormt van het Crisisbeheersingsplan van de betreffende gemeente. Voor deze ongevallen en rampen wordt een zekere schaalgrootte gehanteerd, die veelal zal verlopen via de Gripprocedure. Gripprocedure Binnen de Regionale Hulpverleningsregio Rotterdam Rijnmond (RHRR) is een Gecoördineerde Regionale Inzet Procedure (GRIP) van toepassing. Deze procedure omvat de opschalinginzet van mensen en middelen van de operationele diensten en openbaar bestuur bij een groot ongeval en/of ramp. De in het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken beschreven protocollen zijn hier niet op van toepassing. Mocht echter in dit plan beschreven ptotocol toch uitgroeien naar een grootschalig niveau, (wat niet ondenkbaar is), zal er overleg gevoerd worden met de vertegenwoordiger van de Regionaal Geneeskundige Functionaris (RGF). De RGF beslist de Gripprocedure in werking te laten stellen
De psychosociale hulp bij kleinschalige incidenten en zedenzaken, die niet onder de Gripprocedure van de GHOR vallen, valt in het verzorgingsgebied en onder de verantwoordelijkheid van de GGD. De uitvoering vindt plaats door het regionaal coördinatieteam. Een vertegenwoordiger van de GGD wordt aangewezen als coördinator kleinschalige incidenten en zedenzaken (KIZ) van het regionaal coördinatieteam. Het doel van dit team is om door middel van samenwerking en coördinatie van de hulpverlening bij kleinschalige incidenten en zedenzaken een bijdrage te leveren aan: • vermindering van de maatschappelijke onrust4; • vermindering van de met het kleinschalig incident of zedenzaak samenhangende psychosociale klachten/gezondheidsproblemen. Voorwaarschuwing In het kader van de werkrelatie is het noodzakelijk dat de coördinator KIZ vroegtijdig d.m.v. een voorwaarschuwing de RGF en het OOV (via de waakdienst regeling) informeert over de inzet van het coördinatieteam bij een kleinschalig incident/zedenzaak. In de protocollen wordt dit nader uitgewerkt.
Uitgangspunt Uitgangspunt voor het samenstellen van het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken is om voorbereid te zijn op een kleinschalig incident/zedenzaak van beperkte omvang, omdat: • de manier van handelen zeer nauw luistert; • er snel duidelijkheid in de chaos dient te worden geschapen; • de manier van optreden door de hulpverlenende instanties heel bepalend is voor de verwerking van trauma’s en het herstel van het gewone leven van de slachtoffers en hun omgeving. Dit Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken is ontwikkeld ter ondersteuning van het coördinatieproces van de psychosociale hulpverlening. Het richt zich op de bestuurlijke, organisatorische en coördinerende elementen. Naast de organisatiebeschrijving, de leidraad, zijn protocollen toegevoegd. Deze separaat te hanteren protocollen beschrijven de te nemen stappen die noodzakelijk zijn om het ontstane probleem het hoofd te bieden. De protocollen zijn gebaseerd op de uitgangspunten van de leidraad. De aanvullende informatie biedt ondersteuning aan de inhoud van de leidraad en de protocollen. 1. 2. 3. 4.
Bij een ramp is sprake van veel slachtoffers en veel betrokkenen. Bij een kleinschalig incident/zedenzaak zijn er weinig slachtoffers maar veel betrokkenen en is er sprake van veel maatschappelijke onrust. ‘Kind en trauma’ een opvangprogramma, J. Eland, C. de Roos & R. Kleber, Zwets & Zeitlinger, Lisse 2000. We spreken in deze context van maatschappelijke onrust indien er sprake is van negatieve reacties en gevoelens van onveiligheid bij omstanders ten gevolge van een onvoorspelbaar en bedreigend incident in een publieke ruimte.
Inleiding
5
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Het Protocollenpakket is geen aanvulling op bestaande rampenplannen en daarvan afgeleide deelplannen maar een op zichzelf staand werk voor specifieke kleinschalige incidenten/zedenzaken. Andere hulpverlenende instanties Bij de beheersing van het kleinschalig incident/zedenzaak zijn instanties betrokken die geen directe binding hebben met de reguliere hulpverleningsinstanties (politie, brandweer, Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (GHOR), en openbaar bestuur), denk hierbij aan een directie van een school, bedrijf, vereniging, bewoners en dergelijke.
Doel Het doel van het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken is het beschrijven van een gecoördineerd optreden. Hoe in het geval van een kleinschalig incident/zeden zaak dient te worden gehandeld teneinde deze te voorkomen, dan wel te komen tot een doelmatige bestrijding van de gevolgen van het incident, met als resultaat, enerzijds de coördinatie van verschillende hulpverleningsinstanties en anderzijds het reduceren van maatschappelijke onrust, onder andere door afstemming met andere betrokken instanties (politie en justitie). Het kan echter niet uitsluiten dat ten tijde van een kleinschalig incident/zedenzaak onvoorziene zaken om geïmproviseerde en creatieve oplossingen vragen. De leidraad en de daarbij behorende protocollen dienen daarom met flexibiliteit te worden gehanteerd. Doelgroep 1. De direct getroffenen: personen die het incident hebben meegemaakt (aan den lijve hebben ondervonden) en in een (levens) bedreigende situatie hebben verkeerd. 2. De indirect getroffenen: personen die het incident niet zelf hebben meegemaakt maar daar door de relatie met de direct getroffenen mee geconfronteerd worden. Deze groep is omvangrijk te weten: • partner, kinderen, familie; • vrienden, kennissen, buren; • collegae (werk / opleiding); • ooggetuigen; • hulpverleners, dienstverleners; • overigen (bijv. personen bij wie door het incident onverwerkt leed wordt geactiveerd). Doelstelling • Het treffen van maatregelen om het hoofd te kunnen bieden aan de gevolgen van het incident ter voorkoming van maatschappelijke onrust. • Het coördineren van de hulpverlening met behulp van de bij de bestrijding betrokken diensten en organisaties. • Het identificeren van personen die dringend psychiatrische hulp behoeven en deze hulp faciliteren. • Het bevorderen van het herstel van het psychisch evenwicht van de getroffenen. • Het vroegtijdig herkennen van verwerkingsstoornissen bij getroffenen en het bevorderen van een adequate behandeling ervan. • Het organiseren van de opvang, de voorlichting en de hulp aan de slachtoffers.
Actualisering Het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken wordt ten minste eenmaal per twee jaar, of zoveel vaker als noodzakelijk, geactualiseerd. Ten minste een maal per jaar wordt het adressenoverzicht van alle instanties en bijstandverlenende instanties geactualiseerd. Deze actualisatie geschiedt door de coördinator KIZ van de GGD. Opleiding en training De deelnemers aan het regionaal coördinatieteam dienen te worden opgeleid voor deze specifieke taak. De GGD zal hiervoor initiatieven ondernemen in de vorm van een scholings- en trainingsplan. Jaarlijks zal een training worden georganiseerd, waarbij een protocol als uitgangspunt dient.
Leeswijzer
Het Protocollenpakket Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken geeft informatie over de aanpak van kleinschalige incidenten/zedenzaken en de wijze waarop de betreffende hulpverleningsdiensten moeten reageren. Het biedt een handreiking bij het oplossen van problemen waarmee kleinschalige incidenten/zedenzaken gepaard gaan.
De leidraad bestaat uit een introductie en een werkwijze. In de introductie staat de definitie van een kleinschalig incident/zedenzaak. Hier staat tevens de organisatie beschreven. In de werkwijze staat in algemene zin de werkwijze van het regionaal coördinatieteam beschreven. De bijlagen geven aanvulling op de leidraad en de protocollen. Ze geven aanvullingen op de werkwijze van het regionaal coördinatieteam en bieden formulieren voor de verslaglegging. Daarnaast geven de bijlagen richtlijnen voor communicatie en het organiseren van groepsbijeenkomsten. 6
Inleiding
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
De protocollen hebben betrekking op misdrijven en zedenzaken, maar ook incidenten met dodelijke afloop, incidenten op afstand, brand, milieu-incidenten en infectieziekten. De protocollen zijn gebaseerd op plaatsgevonden bijzondere gebeurtenissen uit de afgelopen jaren. Het laatste gedeelte van het Protocollenpakket bevat aanvullende informatie voor wat er in de leidraad, de bijlage en de protocollen zijn beschreven. Zo zijn er bijvoorbeeld tips en informatie te vinden hoe men om moet gaan met mensen die te maken hebben (gehad) met ingrijpende gebeurtenissen. Er is informatie te vinden over religies en culturen, voorbeeldmateriaal et cetera.
Inleiding
7
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
8
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Leidraad
Introductie 1. Definities en fases Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken 2. Matrix: Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken 3. Opbouw van de organisatie 4. Taakverdeling en bevoegdheden van het regionaal coördinatieteam 5. Stroomschema Werkwijze 1. Werkwijze regionaal coördinatieteam 2. Stroomschema 3. Communicatie 4. Nazorg en evaluatie
9
GGD
Introductie
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Definities en fases Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken Definities Een kleinschalig incident is per definitie:
• Een plotselinge en zeer ingrijpende verstoring van de normale gang van zaken, vaak tengevolge van oorzaken die niet onmiddellijk kunnen worden weggenomen. Deze definitie kan over het algemeen worden gehanteerd voor zaken die binnen een organisatie plaatsvinden, dus min of meer organisatie/omgevinggebonden zijn. In de in dit Protocollenpakket uitgewerkte protocollen is de volgende definitie ook van toepassing: • Een situatie waarbij personen een ernstige verstoring van hun evenwicht ervaren tengevolge van een ingrijpende situatie of gebeurtenis waartegen ze geen verweer hebben en die ongewoon sterke emoties losmaakt.1 Bij de uitwerking van de protocollen wordt gerefereerd onder welke definitie het incident valt.
De fases bij een kleinschalig incident In het vakjargon van de hulpverleners worden bij een incident drie fasen gehanteerd, te weten: Fase 1: De chaotische fase Fase 2: De consolidatiefase Fase 3: De nazorgfase
Fase 1: De chaotische fase Binnen de chaotische fase zijn altijd elementen van ontkenning, opstartproblemen, een onvolledig beeld van de situatie, communicatieproblemen, gebrek en behoefte aan informatie, onvoldoende bereikbaarheid en afstemming aanwezig. Hoe slechter men is voorbereid (planvorming, deskundigheid, training en oefening) hoe langer het duurt voor dat men grip heeft op de situatie. De aanpak en oplossingen kunnen dan in de sfeer van ‘het niet in de hand hebben’ blijven bestaan.2 Fase 2: De consolidatiefase Wanneer de hulpverleners voldoende de ontstane situatie beheersen, een plan van aanpak in werking is gesteld en het probleem is ingekaderd, kan gesproken worden van de consolidatiefase. De metafoor ‘Brand meester‘ is dan van toepassing. Dat wil niet zeggen dat men klaar is met de oplossing van het probleem, maar het probleem is vanaf dat moment beheersbaar. Kenmerk: de hulpverlening komt goed op gang.
Fase 3: De nazorg fase De nazorgfase gaat in als het probleem is opgelost maar de gevolgen nog moeten worden weggewerkt. Een sterke begeleiding en/of coördinatie vanuit de hulpverleningsdiensten is nog noodzakelijk. Over het algemeen kan worden gesteld dat de tijdsduur die hiermee is gemoeid vele malen langer is dan de twee eerder genoemde fases. De deelnemende hulpverleningsorganisaties dienen dit in te calculeren. Voorts is dit de fase van emotionele verwerking. De manier waarop de hulpverleningsinstanties zich hebben voorbereid en reageren voor en tijdens het kleinschalig incident is heel bepalend voor de reacties, de verwerking van trauma`s 3 en het herstel van het gewone leven.
Conclusie: een goede voorbereiding levert een kortere chaotische fase op.
Kenmerken van een kleinschalig incident • Het leven en de gezondheid van vele personen worden bedreigd of zijn geschaad. • Er is een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties nodig om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
1. Konig, 1988. 2. Doordat er van een dramatische gebeurtenis een sterk appel uitgaat om iets te doen, is het risico van een ongecoördineerde, naast elkaar en elkaar soms tegenwerkende acties groot, met name in de verwarring van de eerste dagen. (Wolters, 1999) 3. Traumatische ervaringen maken mensen ziek. Alleen de mate hangt af van de opvang erna. (dr. Kleber, psychotraumatoloog)
Leidraad
11
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • • • •
GGD
De oorzaak is meestal monocausaal en duidelijk aanwijsbaar. Het gaat (meestal) om een serie gebeurtenissen. De oorsprong is diffuus en kent vaak meerdere factoren. Onduidelijk is wat er gedaan moet worden. Onduidelijk is wie wat moet gaan doen. Bij de oplossing zijn belangentegenstellingen en daaruit voortvloeiende conflictsituaties niet ondenkbaar.
Voor alle kleinschalige incidenten geldt • De besluitvorming voltrekt zich in een coördinatieteam met veel actoren. • Beslissingen moeten onder tijdsdruk worden genomen. • Er is sprake van onzekerheid; ad hoc besluitvorming en improvisatie zijn nodig. • Er bestaat een neiging tot centralisatie van de besluitvorming. • Er is sprake van grote publicitaire druk. • Democratische controle van de besluitvorming vindt in de regel achteraf plaats.
12
Leidraad
GGD
2. Matrix: Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
(protocollen en hulpverlenende diensten)
Deze matrix bevat een opsomming van de protocollen waar deze leidraad zich op richt en welke diensten/organisaties in eerste instantie worden betrokken bij een kleinschalig incident of zedenzaak. De protocollen worden verder in dit Protocollenpakket uitgewerkt. Deze protocollen kunnen separaat van de leidraad worden gehanteerd.
Diensten
Protocollen
GGD (coördinator KIZ) GGZ Jeugd en volwassenen (coördinatieteam) Maatschappelijk werk (coördinatieteam) Slachtofferhulp (coördinatieteam)
Bureau Jeugdzorg (coördinatieteam) Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (coördinatieteam) Politie/OM (coördinatieteam) Brandweer Gemeente/OOV (coördinatieteam) Overheidsvoorlichter/Politie Coördinator Lokaal Zorgnetwerk (coördinatieteam) Instelling/Bedrijf
Leidraad
Gewelds delicten
x x x x x x x
Zeden delicten
x x x x x x
Incidenten met dodelijke afloop
x x x x x
Incidenten op afstand
x
x
x
x
x x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x x
Brand
x
x x x x x x x x x x
13
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Opbouw van de organisatie
GGD
De organisatie omvat • Regionaal coördinatieteam • Uitvoeringsteam (professionals uit de regio waar het kleinschalig incident/zedenzaak zich afspeelt)
Het coördinatieteam Het coördinatieteam heeft de directe leiding over de bestrijding van het kleinschalig incident/zedenzaak en bestaat uit vertegenwoordigers van: • GGD, coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) • Geestelijke Gezondheidszorg, Jeugd en Volwassenen • Politie • Algemeen Maatschappelijk Werk • Bureau Jeugdzorg • Advies- en Meldpunt Kindermishandeling • Slachtofferhulp Nederland • Gemeente, Ambtenaar Openbare Orde en Veiligheid De coördinator KIZ van het coördinatieteam komt voort uit de GGD.
Het coördinatieteam kan worden aangevuld met functionarissen van hulpverleningsdiensten die een directe betrokkenheid hebben bij de bestrijding van het kleinschalig incident/zedenzaak. (zie matrix) Relevante professionals Het coördinatieteam kan worden versterkt met interne en/of externe professionals, een en ander is afhankelijk van het protocol of ter plaatse ontstane situaties. Deze professionals zijn korte tijd verbonden aan het coördinatieteam.
14
Leidraad
GGD
Organigram
Leidraad
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
15
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Taakverdeling en bevoegdheden van het regionaal coördinatieteam
GGD
De taken en bevoegdheden van het regionaal coördinatieteam zijn gekoppeld aan de te volgen procedures. Hieronder volgt een overzicht van de beschikbare verbindingsmiddelen en hulpmiddelen voor het team.
Algemene taken van het regionaal coördinatieteam • Treffen van maatregelen om het hoofd te kunnen bieden aan een kleinschalig incident/zedenzaak waarbij sprake is van een ernstige verstoring van de algemene veiligheid en het leven of de gezondheid van personen wordt bedreigd. • Coördineren en afstemmen van de hulpverlening van de betrokken uitvoerende organisaties en eventuele andere overheidsdiensten en -instanties om op die manier de oorzaak van het kleinschalig incident/zedenzaak zo adequaat mogelijk te bestrijden. • Zorgdragen dat na de beëindiging van het kleinschalig incident/zedenzaak het normale proces zo spoedig mogelijk wordt gecontinueerd. Specifieke taken regionaal coördinatieteam • Strategie bepalen (ofwel: protocol toepassen) • Beleidsmatige coördinatie • Besluitvorming • Leiding en controle / overall rapportage
Bevoegdheden regionaal coördinatieteam Vanwege de posities van de leden van het coördinatieteam dienen de maatregelen/beslissingen door de overige medewerkers van de deelnemende organisaties te worden erkend. • Analyseren van binnengekomen berichten. • Inspelen op beeldvorming bij publieksgroepen en bestrijding van geruchten. • Coördineren van berichtgeving over de ontstane crisissituatie. • Openen van gratis informatienummer. • Informatie verschaffen d.m.v. situatierapporten over het verloop van het kleinschalig incident/zedenzaak. • De daarbij behorende plannen, protocollen en procedures van kracht laten worden. • Intern en extern overleg (laten) plegen over aanpak en inzet van externe hulpverlenende instanties. • Nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van soortgelijke incidenten in de toekomst.
16
Leidraad
GGD
5. Stroomschema
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Stappen Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken
Leidraad
17
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
18
GGD
GGD
Werkwijze
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Hieronder staat de werkwijze van het regionaal coördinatieteam beschreven. In bijlage I staat aanvullende informatie over het functioneren van het team. In bijlage II zijn de formulieren te vinden die nodig zijn voor verslaglegging.
1. Werkwijze regionaal coördinatieteam
De activiteiten van het coördinatieteam en het uitvoeringsteam moeten goed op elkaar aansluiten. Dit kan alleen als de informatievoorziening tussen het coördinatieteam en leden die de activiteiten uitvoeren adequaat en actueel is. Prioriteiten in de aanpak van uitvoering • De veiligheid van de getroffenen, familie, omstanders, en personeelsleden. • De begeleiding en opvang van slachtoffers en familieleden. • Het elimineren van het kleinschalig incident of zedenzaak. • Het herstel van de normale situatie. • Voorkomen dan wel dempen van maatschappelijke onrust. • De informatie van en communicatie naar de interne en externe doelgroepen.
Verslaglegging van het regionaal coördinatieteam De coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) is verantwoordelijk voor de verslaglegging. De coördinator maakt gebruik van het coördinatieteamverslag. Deze verslagen worden vervolgens in het logboek opgenomen. Het logboek wordt door de coördinator KIZ bijgehouden. Op de logboekbladen worden alle ontwikkelingen, verslagen, notities, etc. die betrekking hebben op het kleinschalig incident/zedenzaak in chronologische volgorde beschreven. In de logboekbundel worden alle logboekbladen en alle originelen van in- en uitkomende berichten gebundeld. De individuele leden van het coördinatieteam maken voor hun eigen activiteiten gebruik van een werkblad. Deze werkbladen worden na afhandeling opgenomen in het logboek.
Verslaglegging uitvoeringsteam Voor het vastleggen van het plan van aanpak die verstrekt wordt uit het coördinatieteam en de verslaglegging van de voortgang van het plan van aanpak, wordt gebruik gemaakt van een Uitvoeringsverslag. De individuele leden die het plan van aanpak uitvoeren, kunnen, net als het coördinatieteam, gebruikmaken van werkbladen. Overige verslaglegging Naast de bovengenoemde formulieren wordt ook gebruik gemaakt van: • Telefoonnotitie • Presentielijst Samenvatting verslaglegging Coördinatieteam • Coördinatieteamverslag • Telefoonnotitie • Werkbladen • Presentielijst • Evaluatieformulier • Logboek/logboekbundel Uitvoeringsteam • Uitvoeringverslag • Werkbladen • Telefoonnotitie • Presentielijst • Evaluatieformulier
Leidraad
19
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Stroomschema
GGD
Stappenplan taakstelling regionaal coördinatieteam
20
Leidraad
GGD
3. Communicatie
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Hieronder staan algemene richtlijnen beschreven met betrekking tot de communicatie bij kleinschalige incidenten en zedenzaken. Richtlijnen voor het schrijven van een persbericht en richtlijnen voor mondelinge interviews zijn te vinden in bijlage III.
Richtlijnen • De berichtgeving naar de media vindt plaats via de overheidsvoorlichter of politievoorlichter (in sommige protocollen een persvoorlichter van het openbaar ministerie). • De berichtgeving naar de interne organisaties wordt in overleg met de desbetreffende voorlichters van de betrokken instellingen geregeld. • De overheidsvoorlichter of de voorlichter politie/OM onderhoudt de externe contacten en stelt persberichten in concept op. Hij stemt deze berichten af met het coördinatieteam en draagt daarna zorg voor verspreiding door middel van bulletins of persbijeenkomsten. • Berichten naar de media dienen op waarheid te berusten; dit om te voorkomen, dat de media zelf berichten samenstellen die later moeten worden tegengesproken of schade kunnen toebrengen aan een (opsporings)onderzoek. Communicatiebeleid bij slachtoffers • De namen van slachtoffers mogen nooit worden vrijgegeven voordat de familie op de hoogte is gebracht. • De coördinator van het coördinatieteam doet, indien nodig, de noodzakelijke mededelingen. • Telefoontjes van familieleden die informeren naar personen (of ze ongedeerd zijn of slachtoffer zijn geworden), moeten worden doorverbonden naar het aangewezen lid van het coördinatieteam. Dit om geruchten en speculaties te voorkomen.
Leidraad
21
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Nazorg en evaluatie
GGD
Het incident heeft nazorg en evaluatie nodig om de naijleffecten zo beperkt mogelijk te houden. Hieronder staan de algemene richtlijnen beschreven om de effecten (deels) te kunnen sturen. In de protocollen kunnen specifieke zaken zijn toegevoegd. De organisatie en persoonsgebonden onderwerpen zijn onderwerpen van evaluatie. De resultaten worden schriftelijk vastgelegd en aangeboden aan de directies van de bij de inzet betrokken diensten en de Regionaal Geneeskundig Functionaris. Evaluatie organisatie Bij de evaluatie dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan: • De interne alarmering en inzet van de hulpverleners. • De werkwijze van het regionaal coördinatieteam en uitvoeringsteam. • De toegevoegde waarde van het plan van aanpak. • De besluitvorming en communicatie. • De uitvoering, controle en bijstelling. • De inhoud van de hulpverlening en de wijze waarop de hulp geboden is. • De noodzakelijke vervolgwerkzaamheden. • De verstrekte en nog te verstrekken informatie. • De samenwerking met de andere diensten en instellingen. • De rapportages en tussentijdse evaluaties. • De gehouden voorlichtingsbijeenkomsten. • Het preventieprogramma. • Het nazorgprogramma. • De direct noodzakelijke aanpassingen aan de leidraad en het gefunctioneerde protocol. • De financiële gevolgen van de gebeurtenis. • De te verwachten kosten in de nazorgfase. Evaluatie taakuitvoering • Hoe werkten de communicatielijnen? • Werd iedereen op tijd bereikt? • Hoe verliep de informatie-overdracht? • Werd er voldoende informatie gegeven? • Zo nee: wat ontbrak en waar moest dat vandaan komen? • Werd er teveel/onnodige informatie gegeven? • Zo ja: wat was overbodig en van wie kwam die informatie? • Hoe verliep de samenwerking binnen het team? • Wat ging er mis en waardoor, wie was daarbij betrokken? • Hoe verliep de samenwerking met de leidinggevende? • Hoe verliep de samenwerking met de andere organisaties? • Hoe verliep de overdracht van de nazorg? • Waren de benodigde materialen aanwezig?
Evaluatie opvang en begeleiding hulpverleners • Hoe verliep de opvang van de hulpverleners? • Hoe was de ondersteuning van de leiding? • Hoe was de onderlinge ondersteuning? • Hoe was de opvang op de werkplek, was er bijvoorbeeld ruimte voor compensatie van overuren? Onderzoek naar tevredenheid over en effecten van de geboden hulp • Wat wordt gebruikt als nulmeting? • Zijn er vragenlijsten om tevredenheid te meten? • Wie voert de nulmeting uit? • Wat is de status van de rapportage? Richtlijnen communicatie in de nazorg • Ligt bij de overheidsvoorlichter of de voorlichter van de politie/OM.
22
Leidraad
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bijlagen
I: 1. 2. 3. 4. 5.
II: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
III: 1. 2. 3.
Regionaal coördinatieteam Besluitvormingsprocedure Doen en laten bij besluitvorming Doen en laten bij communicatie Kringloop in het besluitvormingsproces Schema: informatieverwerking binnen het regionaal coördinatieteam Verslaglegging Logboek Werkblad Telefoonnotitie Situatierapport Coördinatieteamverslag Uitvoeringsteamverslag Presentielijst
Communicatie Richtlijnen voor de voorlichter Richtlijnen mondeling interview Richtlijnen voor een persbericht
IV: Groepsbijeenkomsten 1. Tips voor organiseren van groepsbijeenkomsten 2. Checklist coördinatieteambijeenkomsten
V: Namen en nummers van participerende instellingen VI: Privacy-instructie voor deelnemers Regionaal Coördinatieteam
23
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bijlage I: Functioneren regionaal coördinatieteam 1. Besluitvormingsprocedure
Binnen het proces van de beheersing van een crisis bij een kleinschalig incident/zedenzaak is de beeldvorming over de gebeurtenis van essentieel belang. Wanneer deze helder is kan een oordeel over de situatie worden gevormd. Hierna wordt een besluit genomen dat wordt vertaald in een plan van aanpak. Hieronder wordt een methode van crisisbesluitvorming aangereikt die kan worden gevolgd om de drie hoofdfasen Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming uit te voeren. Definitie crisisbesluitvormingsproces Het crisisbesluitvormingsproces is het proces vanaf het moment van een ontvangen melding tot het besluit ten aanzien van de uitvoering van de aanpak van de crisis, waarbij het protocol richtinggevend is.
Doel beoordeling van de toestand (BVT) Het doen van logisch en ordelijk onderzoek van alle factoren die van invloed zijn op de aanpak van de crisissituatie, om op die manier tot een beslissing te komen over de meest geschikte wijze van aanpak. Werkwijze Een consequente toepassing van de crisisbesluitvormingsprocedure zorgt voor het tijdig tot een goed besluit komen, doordat: • een logische denkwijze wordt gevolgd; • geen factoren van invloed worden vergeten; • de beschikbare tijd wordt uitgebuit; • de leiding, coördinatie, de voorbereiding en de uitvoering is gegarandeerd; • het een continu proces is tijdens het verloop van de crisis. Toepassing Beschikbare tijd en de zwaarte van de melding bepalen de toepassing van het BVT- proces. Na de analyse van de melding moet bewust worden gekozen hoe de BVT- procedure wordt toegepast.
Uitwerking De beoordeling van de toestand geschiedt aan de hand van: a. De melding, informatieverstrekking en - verkrijging • Analyseer de melding (denk aan de tijdsfactoren). • Verificatie van de melding. • Geef richtlijnen/waarschuwingsopdrachten aan de deelnemende organisaties. b. Locatie en omgeving • Feiten, veronderstellingen, conclusies en zwaartepunten. • Verificatie van de gegevens. c. Voorval • Feiten, veronderstellingen en conclusies. • Verificatie van de gegevens. • Maak onderscheid tussen wat werkelijk heeft plaatsgevonden en wat (nog) niet vast staat, maar waarschijnlijk lijkt. d. Eigen middelen en mogelijkheden • Feiten, veronderstellingen en conclusies. • Wat kan de organisatie zelf doen. e. Best mogelijke wijze van optreden • Aan de hand van de inventarisatie en analyse de voor- en nadelen afwegen. • Een aantal alternatieven opstellen van de best mogelijke wijze van aanpak. • Dit samenstellen in een matrix. • Deze alternatieven toetsen aan de hand van de criteria: • Tijd, geld, publicatie (negatief/positief). • Toestand slachtoffers, hulpverleningsmethoden. • Schade, herstel, nazorg. Bijlage I
25
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
f. Voorlopig plan • Op basis van de BVT en informatie ontstaat een voorlopig plan. • Gevolgd door wie, wat, waar, wanneer en hoe en welke actie of uitvoering. g. Neem besluit h. Geef opdracht • Op basis van wie, wat, waar, wanneer en hoe. • Laat op passende momenten terugrapporteren. i. Geef leiding • Controleer de uitvoering en de rapportage. • Stel zonodig het besluit bij. j. Wijziging situatie • Tijdens de uitvoering zal iedere wijziging een nieuwe beoordeling van de toestand vragen of zal de al gemaakte BVT op enkele punten moeten worden bijgesteld. Beginselen • Houdt de melding steeds voor ogen. • Beoordeel de toestand voortdurend (deze verandert steeds). • Houd hogere en lagere instanties voortdurend op de hoogte van de situatie. • Tijdige waarschuwingsopdrachten bespoedigen de uitvoering. • Mondelinge opdrachten verdienen de voorkeur boven schriftelijke, maar de ontvanger dient deze wel te herhalen om misverstaan en misverstanden te voorkomen. • Geef zoveel mogelijk partiële opdrachten.
26
Bijlage I
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Doen en laten bij besluitvorming Besluitvormingsproces Laten
Doen
Raakt niet geobsedeerd door het tijdsaspect; concentreer niet op zeer korte termijn zaken.
Aandacht voor het vergaderritme.
Fixeer niet op één dominant doel- middelschema zodat de toestand niet geherdefinieerd wordt.
Niet realiseren dat er sprake is van groepsdenken.
Stel geen beslissingen uit door gebrekkig informatie; de besluitvaardigheid neemt daardoor af. De besluitvormingsorganisatie kent nieuwe, slecht herkenbare regels.
Geen archief aanleggen omdat de informatievoorziening te snel lijkt om vast te leggen. De verslaglegging wordt daardoor chaotisch en verslagen zijn telkens achterhaald. Alleen ‘non-papers’ schrijven omdat de informatie zo geheim is dat ze eigenlijk niet mag bestaan.
Bijlage I
Zorg voor een goede verslaglegging.
Zorg voor goede archivering/registratie.
Laat activiteiten in het kader van de crisisbeheersing aansluiten bij de dagelijkse werkwijze.
Laat informatievoorziening aan uitvoeringsteam altijd via de voorzitters van beide teams lopen. Zorg voor snelle verspreiding van relevante informatie onder betrokkenen. Probeer inzicht te krijgen in reële tijdsaspecten. Neem de tijd voor gecompliceerde beslissingen waar bezinning voor nodig is.
27
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
3. Doen en laten bij communicatie Communicatie met betrekking tot de crisis Laten
Doen
Alleen reageren en in de verdediging gedrongen worden.
Snel afvragen of relevante informatie ontbreekt (en hoe deze aan te vullen).
Te lang wachten met informeren van pers en andere betrokkenen.
Onvolledige informatie of onjuiste informatie verstrekken. Verstrekte informatie telkens corrigeren of herroepen.
Snel na de vaststelling van een mogelijke crisis bepalen wie geïnformeerd dient te worden.
Afvragen of extern onderzoek nodig is.
Zo vroeg mogelijk zo groot mogelijke openheid betrachten.
Bepalen wie persconferenties geeft en welke andere partijen er bij betrokken moeten worden. Snel maar niet overhaast de pers inlichten.
28
Bijlage I
GGD
4. Kringloop in het besluitvormingsproces
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
5. Schema: informatieverwerking binnen het regionaal coördinatieteam
Bijlage I
29
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
30
GGD
GGD
Bijlage II: Verslaglegging
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Logboek
Doel Het doel van het logboek is een overzicht te houden/krijgen van zaken die het coördinatieteam krijgt voorgelegd en waar al dan niet besluitvorming c.q. uitvoering aan is gegeven. Via het logboek is te zien welke zaken nog ‘open’ staan. Dit is van belang bij aflossing.
Functie Het coördinatieteam neemt veel besluiten, zeker in de aanloop van een kleinschalig incident/zedenzaak. Daarnaast krijgt en verstuurt het team veel berichten, houdt besprekingen, etc.. De coördinator van het coördinatieteam houdt alles op chronologische volgorde bij. Het geheel wordt opgeborgen in een logboekbundel en logboekblad. Invulling van het logboekblad Bovenaan Datum en tijdstip: Hierin wordt de datum en tijdstip ingevuld vanaf het moment dat het logboek wordt geopend. De bladen van het logboek worden doorgenummerd. Bladnummer: Naam: De naam van de logboekhouder. Overgedragen aan: Hier wordt aangegeven wie het logboek overneemt en verder gaat met de registratie. Tekstgedeelte Volgnummer: Tijdstip:
Elke logboekperiode begint met volgnummer 1. Er wordt doorgenummerd tot de volgende dag (00.01 uur), dan wordt een nieuw blad genomen, dat weer met volgnummer 1 begint. Dit is de tijd van inschrijving in het logboek.
NB.: Bij intensieve berichtenwisseling kan het voorkomen dat er geen tijd is de korte inhoud van de zaak goed te vermelden. Neem dan in ieder geval volgnummer, tijd en berichtnummer op. Vul later in een rustiger periode van de dag aan de hand van de kopieën van de berichten de korte inhoud in. Korte inhoud: Afdoening:
Zo mogelijk afzender of geadresseerde vermelden (bij schriftelijke berichten en telefoonnotities). Daarachter een beknopte maar duidelijke omschrijving van het bericht, de bespreking e.d.. In deze kolom wordt aangetekend wanneer de opdracht is uitgevoerd, actie op het bericht is ondernomen etc. vermeld hierbij de datum en het tijdstip.
NB.: Bij het logboek behoort een logboekbundel (ordner of map) bevattende de originelen van alle inkomende/uitgaande berichten. Wanneer een logboekblad vol is (mag ook een paar bladen betreffen) worden die bladen uitgelicht en met de bijbehorende bundel apart neergelegd. Dit kan pas nadat de afdoening is aangegeven van alle op het logboekblad vermelde zaken.
Bijlage II
31
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Logboekblad
GGD
Datum en tijdstip:
Bladnummer:
Naam:
Overgedragen aan:
Volg nr
32
Tijdstip
Korte inhoud bericht, maatregel, opdracht, etc.
Afdoening Datum en tijdstip
Bijlage II
GGD
2. Werkblad
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Doel Het doel van het werkblad is dat de leden van het coördinatieteam bij de uitoefening van hun taak een chronologisch overzicht van deze (deel)taken op werkbladen bijhouden. M.a.w. een persoonlijk dagboek. Aan de hand van dit werkblad direct kan worden geconstateerd welke zaken nog openstaan en afdoening behoeven. Functie Alle gegevens worden op het werkblad vermeld, niet alleen berichten maar ook conclusies van gepleegd overleg, oplossingen van problemen, genomen maatregelen etc.. Het bijhouden van werkbladen gaat per dag. Het maken van situatierapporten wordt met behulp van deze gegevens eenvoudiger.
Invulling van het werkblad Bovenaan Datum en tijdstip: Hierin wordt de datum en tijdstip ingevuld vanaf het moment dat het werk blad wordt geopend. De bladen van het werkblad worden doorgenummerd. Bladnummer: Naam: De naam van het lid van het coördinatieteam. Functie: De functie binnen het coördinatieteam. Overgedragen aan: Hier wordt aangegeven wie de taak overneemt en verder gaat met de registratie. Bladnummer: Elke werkbladperiode begint met volgnummer 1. Er wordt doorgenummerd bij afsluiting c.q. aflossing. Tekstgedeelte Tijdregistratie: Korte inhoud: Afdoening:
Bijlage II
De tijd van inschrijving op het werkblad. Volstaan kan worden met een korte inhoud van de handelingen, berichten,stafbesprekingen, opdrachten e.d.. De originelen worden opgeslagen in de logboekbundel. Bij inkomende berichten vermelden van wie ze ontvangen zijn. Bij uitgaande berichten de geadresseerde. Aangeven hoe de zaak is afgedaan, met datum en tijdstip.
33
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Datum en tijdstip:
Bladnummer:
Naam:
Overgedragen aan:
Functie: Tijdregistratie
34
Korte inhoud bericht, maatregel, opdracht, etc.
Afdoening Datum en tijdstip
Bijlage II
GGD
3. Telefoonnotitie
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Doel Het doel van dit formulier is het vastleggen van uitgaande telefoongesprekken. Deze zijn van belang voor de besluitvorming en/of voortgang van het kleinschalig incident/zedenzaak.
Functie Deze vorm van berichtgeving blijft beperkt tot het noodzakelijke. Dit om te voorkomen dat de coördinator en de leden het totaaloverzicht kwijtraken. Invulling van de telefoonnotitie Bovenaan Datum, tijdstip en naam: Spoed/geen spoed: Reactie noodzakelijk: Logboeknummer en logboektijd: Gesprek gevoerd met: Korte inhoud:
Ter kennisname aan:
Bijlage II
Hier wordt ingevuld op welke datum en tijdstip en wie het bericht ontvangt. De opsteller moet aangeven welke prioriteit hij met het bericht wil bewerkstelligen. Aangeven of reactie wel of niet noodzakelijk is. Het vak logboek en logboektijd is bestemd voor vermeldingen in het logboek. Na invulling door de opsteller gaat het formulier naar de logboekschrijver die tijd en logboeknummer noteert en vervolgens de notitie in het coördinatieteam laat circuleren. Het formulier wordt ver volgens in de logboekbundel opgenomen. Hier dient de opsteller aan te geven met wie, in welke functie en via welk middel hij het heeft ontvangen. De korte inhoud geeft een uittreksel van wat is besproken, met de kernbegrippen, wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom. Geef hier de functies van personen die van de notitie op de hoogte gebracht moeten worden. Geef ook de tijd aan waarop zij de notitie ontvangen. De betrokken persoon geeft een paraaf na het lezen van de notitie. (Deze notitie dient op het werkblad van de opsteller te worden vermeld.)
35
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Telefoonnotitie Datum:
Logboeknr:
Tijdstip:
Logboektijd:
Naam: Spoed
Gesprek gevoerd met
Geen spoed
Reactie noodzakelijk
Naam:
Functie: Telefoon/fax/E mail/GSM: Korte Inhoud van het gesprek:
Ter kennisname aan Naam:
36
Datum:
Tijdstip:
Paraaf:
Opmerkingen:
Bijlage II
GGD
4. Situatierapport
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Doel Het doel van dit formulier is het op gezette tijden en in chronologische volgorde verslag doen van de gebeurtenis. De leden die het plan van aanpak uitvoeren houden het situatierapport (SITRAP) bij. Daarna wordt het voor besluitvorming voorgelegd aan het coördinatieteam. Het coördinatieteam verzendt dit verslag aan de directies en openbaar bestuur. Functie Het situatierapport geeft een inzicht in de voortgang aan van de bestrijding van het incident/zedenzaak. Deze formulieren kunnen worden gebruikt bij een persbericht of persconferentie. Ook zijn ze nuttig voor het samen stellen van het eindverslag en voor de evaluatie. Invulling van het situatierapport Bovenaan Van/Aan: Datum, tijdstip: Verzenden per: Rapportage periode: Volgnummer SITRAP: Logboeknummer en logboektijd:
Invullen van de tekst Voorval: Actuele situatie: Ontwikkelingen: Toestand slachtoffers: Toestand personeel: Toestand materieel: Aanbevelingen:
Beslispunten/Prioriteiten: Terugkoppeling voor:
Bijlage II
Geef hier aan van wie het SITRAP is en aan wie het SITRAP wordt gericht. Vul hier in op welke datum en tijdstip het SITRAP wordt verzonden. Hier aangeven hoe het bericht wordt verzonden Vul hier de periode in waarover wordt gerapporteerd, bijvoorbeeld: 08.00 t/m 10.00 uur. Het volgnummer van de SITRAP, te beginnen bij 01. Het vak logboek en logboektijd is bestemd voor vermeldingen in het logboek. Na invulling door de opsteller gaat het formulier naar de logboekschrijver die tijd en logboeknummer noteert en vervolgens de notitie in het coördinatieteam laat circuleren. Neem een kopie van het SITRAP op in de logboekbundel. Hier wordt op hoofdlijnen aangegeven wat er heeft plaatsgevonden. Indien er wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van eerdere rapportages dan dienen deze hier te worden vermeld. De actuele situatie over het gerapporteerde tijdstip vermelden. Geef de hoofdlijnen van mogelijke ontwikkelingen in de gerapporteerde periode aan, zowel positief als negatief. Geef vervolgens de situatie met betrekking tot de maatschappelijke onrust weer. Indien er slachtoffers zijn gevallen hier vermelden wat de toestand is, bijvoorbeeld: ziekenhuis, aard van de verwonding, is de familie ingelicht, etc. In het kort aangegeven hoe het personeel het incident ervaart, vragen die er leven, welke voorlichting is gegeven, hoe de fysieke conditie is, etc.. Een schadeoverzicht van het materieel, inzetbaarheid, reparatiemogelijkheden, planning bestellingen, etc.. Naar aanleiding van het gerapporteerde kunnen hier, in steekwoorden, aanbevelingen worden gedaan voor aanpassing besluitvorming, verbeterpunten, oplossingen, etc.. Naar aanleiding van de aanbevelingen worden beslispunten geformuleerd waarop besluitvorming moet plaatsvinden, eventueel gekoppeld aan prioriteiten. Geef aan wanneer voor bepaalde onderwerpen terugkoppeling naar de steller van het bericht moet plaatsvinden.
37
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Situatierapport
GGD
Van:
Datum en tijdstip:
Verzenden per:
Aan:
Rapportage periode:
Volgnummer SITRAP:
Logboeknummer:
Logboektijd:
Voorval: (ontwikkelingen binnen gerapporteerde periode)
Actuele situatie (binnen gerapporteerde periode):
Ontwikkelingen: (binnen gerapporteerde periode)
38
Bijlage II
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Toestand Slachtoffers:
Toestand Personeel:
Toestand Materieel:
Aanbevelingen:
Beslispunten / Prioriteiten:
Terugkoppelingen voor: (tijdstip)
Bijlage II
39
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
5. Coördinatieteamverslag
Doel Het doel van dit coördinatieteamverslag is het vastleggen van een aparte bespreking tussen twee of meer coördinatieteamleden. Het resultaat wordt vastgelegd voor de evaluatie en zodat de inhoud van de bespreking aan andere teamleden kan worden aangeboden. Het formulier wordt uitsluitend gebruikt door de leden van het coördinatieteam. Functie De samenvatting van het gesprek kan in de vorm van enkele aantekeningen worden vastgelegd. Wel moet worden aangegeven of besluitvorming hierop noodzakelijk is.
Invulling van het beleidsteamverslag Het rechter bovenvak is bestemd voor vermelding in het logboek. Bovenaan: Na invulling door de opsteller gaat het formulier naar de logboekschrijver die tijd en logboek nummer noteert en vervolgens het verslag in het coördinatieteam laat circuleren. Het formulier wordt vervolgens in de logboekbundel opgenomen. Kennisgenomen: Geef hier de functies van personen die van de notitie op de hoogte gebracht moeten worden. Geef ook de tijd aan waarop zij de notitie ontvangen. De betrokken persoon geeft een paraaf na het lezen van de notitie. Onderwerp: Hier wordt vermeld wat het onderwerp was waarover de bespreking werd gevoerd. Deelnemers: Hieronder wordt vermeld welke coördinatieteamleden of anderen aan de bespreking hebben deelgenomen. Verslag van overleg: Het verslag geeft een uittreksel van wat besproken is, zonodig in de vorm van enkele aantekeningen. Onderaan wordt de datum van het verslag ingevuld. Naam en functie: Vermeld hier de naam en functie van de opsteller en teken het verslag rechts onderin. (De bij de bespreking aanwezige teamleden moeten dit verslag vermelden op de werkbladen.)
40
Bijlage II
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Coördinatieteamverslag Onderwerp:
Logboek nummer:
Logboektijd:
Kennisgenomen Naam: Functie: Tijd:
Paraaf:
Opmerking:
Deelnemers overleg Naam:
Functie:
Naam:
Functie:
Verslag van het overleg
Naam:
Bijlage II
Functie:
Datum:
Handtekening:
41
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
6. Uitvoeringsteamverslag
Doel Het doel van het uitvoeringsteamverslag is het vastleggen van een aparte bespreking tussen twee of meer teamleden. De inhoud is nuttig voor evaluatie en kan aan de andere teamleden worden aangeboden. Het formulier wordt uitsluitend gebruikt door de leden van het uitvoeringsteam. Functie De samenvatting van het gesprek kan in de vorm van enkele aantekeningen worden vastgelegd. Wel moet worden aangegeven of besluitvorming hierop noodzakelijk is.
Invulling van het uitvoeringsteamverslag Bovenaan: Het rechter bovenvak is bestemd voor vermelding in het logboek. Na invulling door de opsteller gaat het formulier naar de logboekschrijver die tijd en logboeknummer noteert en daarna het verslag in het coördinatieteam laat circuleren. Het formulier wordt vervolgens in de logboekbundel opgenomen. Geef hier de functies van personen die van de notitie op de hoogte gebracht moeten worden. Kennisgenomen: Geef ook de tijd aan waarop zij de notitie ontvangen. De betrokken persoon geeft een paraaf na het lezen van de notitie. Onderwerp: Geef hier aan wat het onderwerp van de bespreking was. Deelnemers: Hieronder wordt vermeld welke uitvoeringsteamleden of anderen aan deze bespreking hebben deelgenomen. Verslag van overleg: Het verslag geeft een uittreksel van wat besproken is, zonodig in de vorm van enkele aantekeningen. Onderaan wordt de datum van het verslag ingevuld. Naam en functie: Vermeld hier de naam en functie van de opsteller en teken het verslag rechts onderin. (De bij de bespreking aanwezige teamleden moeten dit verslag vermelden op de werkbladen.)
42
Bijlage II
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Onderwerp:
Logboek nummer:
Logboektijd:
Kennisgenomen Naam:
Functie: Tijd:
Paraaf:
Opmerking:
Deelnemers overleg Naam:
Functie:
Naam:
Functie:
Verslag van het overleg
Naam:
Bijlage II
Functie:
Datum:
Handtekening:
43
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
7. Presentielijst
GGD
Doel Het doel van deze presentielijst is het vastleggen van de aanwezigheid en vertrek van de leden van het coördinatieteam en toegevoegde professionals.
Functie Met dit formulier worden de tijdstippen aangegeven van aankomst, aanwezigheid en vertrek door aflossing of vertrek voor bezoek elders en terugkeer van de leden in het coördinatieteam. De presentielijst wordt bijgehouden door de coördinator KIZ van het coördinatieteam. Invulling van de presentielijst Bovenaan: Het bovenvak (Bladnummer, Datum/tijdstip aanleg presentielijst) wordt ingevuld nadat het coördinatieteam is opgestart. "Afsluiting presentielijst" wordt ingevuld wanneer het team wordt afgesloten. De bladen worden doorlopend genummerd. Bij de aanleg van een nieuwe presentielijst worden de dan geldende data en tijdstip ingevuld. Geef hier aan op welk tijdstip de functionaris het overleg binnen treedt. Dat kan zijn bij de Tijdstip aanvang: aanvang van de werkzaamheden van het team, de aanvang van de werkzaamheden bij aflossing of bij terugkeer van elders. Naam en functie: Naam en functie van de aanwezigen worden voluit vermeld. Tijdstip vertrek: Vermeld hier wanneer een teamlid het overleg verlaat voor vertrek naar elders, maar nog in functie is. Tijdstip aflossing: In deze rubriek wordt het tijdstip vermeld wanneer een teamlid het overleg verlaat door aflossing of beëindiging van de werkzaamheden van het coördinatieteam. (Na beëindiging van de werkzaamheden worden de presentielijsten in de logboekbundel opgenomen.)
44
Bijlage II
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Datum/tijdstip aanleg presentielijst
Bladnummer:
Datum/tijdstip afsluiting presentielijst Tijdstip Aankomst Uur:
Bijlage II
Naam:
Functie:
Tijdstip Vertrek Uur:
Tijdstip Aflossing Uur:
45
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
46
GGD
Bijlage II
GGD
Bijlage III: Communicatie
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Richtlijnen voor de voorlichter
• Zorg voor een documentatiemap. • Zorg voor een plattegrond van de gemeente en het bedrijf waarop staat aangegeven waar het incident zich bevindt, welke maatregelen er reeds getroffen zijn en welke diensten waar ingezet zijn. Deze gegevens zijn te verkrijgen binnen het coördinatieteam, alwaar de situatie d.m.v. een plotboard op de voet gevolgd wordt. • Zorg voor een A4-bloc, waarop periodiek het incident bijgewerkt wordt. • Meldt het incident snel en volledig. • Leg uit hoe het probleem is aangepakt of hoe men e.e.a. gaat aanpakken en welke acties en/of maatregelen reeds getroffen zijn. • Verhul de waarheid niet en vermijdt elke vorm van speculatie of het afschuiven van schuld. Geef geen schattingen naar de financiële schade en geef geen antwoord op schuld- en aansprakelijkheidsvragen. • Let op: getallen gaan een eigen leven leiden! • Stel een woordvoerder aan. Coördineer bij meerdere woordvoerders de verklaringen zodat iedereen "dezelfde taal spreekt". • Het personeel moet weten dat er maar één woordvoerder is. • Zorg voor een perscentrum met voldoende communicatielijnen. • Leg een logboek aan en noteer de namen en telefoonnummers van de media/journalisten die hebben gebeld. Zij kunnen dan bij ontwikkelingen op de hoogte gebracht worden. • Controleer de perskaarten bij twijfel; doe dat bij ernstige incidenten echter altijd! • Zorg dat gedurende het incident en enkele dagen daarna dag en nacht een woordvoerder bereik-baar is. • Laat bij achterhouden van informatie om legitieme redenen dit duidelijk weten. • Weiger nooit botweg informatie te geven; "geen commentaar" wordt altijd beschouwd als "schuld bekennen" of "er is iets goed mis". • Let op de volgorde van de berichtgeving. Bepaalde betrokkenen moeten het nieuws van de voorlichter horen en niet via de media. • Kondig ruim van tevoren aan wanneer u bepaald nieuws naar buiten brengt. Denk aan de deadlines van bepaalde kranten en radio- en tv-programma's, houdt u zich aan de tijdsafspraak. • Zorg bij het houden van een persconferentie dat deskundigen aanwezig zijn om technische toelichting of achtergrondinformatie te geven. • Controleer wat de media uitbrengen en reageer als blijkt dat belangrijke informatie onnauwkeurig wordt weergegeven. • Stelregel: Houd de pers tot vriend!
Bijlage III
47
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Richtlijnen mondeling interview
GGD
Maak van tevoren afspraken over het al dan niet doorlezen van het artikel voor plaatsing. Let op: een journalist is dit niet verplicht! (In ad hoc incidenten dit niet vragen)
• Zeg nooit: "Geen commentaar!" Weiger nooit botweg om informatie te geven! • Weet u het antwoord op een bepaalde vraag niet, zeg dan tegen de journalist dat u uit zult zoeken hoe het precies in elkaar steekt en geef de betreffende informatie op een later tijdstip. (Doe dit dan ook!) • Vermijd jargon en sensationele beschrijvingen; gebruik spreektaal! • Als een verslaggever niet zoveel van het onderwerp blijkt af te weten, kleineer hem of haar dan niet. Maak tijd voor een uitleg. • Stel vast wat de belangrijkste punten zijn en leg daar steeds de nadruk op. Zorg dat u de antwoorden op een beknopte en begrijpelijke manier geeft. Begin eerst met de conclusie en geef dan verdere details! • Pas op voor suggestieve vragen. • Maak geen grapjes. • Vul stiltes niet op! U zegt dan misschien meer dan u had willen zeggen. • Schrijf de namen van de journalisten en de punten die aan de orde kwamen (in trefwoorden) op uw telefoonlijst. • Als u met journalisten te maken heeft van wie u nog nooit eerder heeft gehoord, controleer dan op een discrete manier of ze daadwerkelijk werken voor het medium dat ze opgeven. • Doe niet aan vriendjespolitiek. Verslaggevers zijn erg gevoelig voor een handelwijze waardoor de concurrentie een voorsprong krijgt. • Kondig aan wanneer u bepaald nieuws naar buiten zult brengen en houdt u daar aan. • Houdt in de gaten wat de pers schrijft en breng verslaggevers op de hoogte als blijkt dat belangrijke informatie onnauwkeurig of onjuist wordt weergegeven. • Doe geen mededelingen "off the record". Let op: ook het napraten (de zgn. "social talk") hoort bij het interview. Houdt dit goed in de gaten!
48
Bijlage III
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Richtlijnen voor een persbericht
Met betrekking tot kleinschalige incidenten/zedenzaken zijn er drie typen persberichten te onderscheiden: 1. Melding (Wat is er gebeurd?). 2. Bekendmaken resultaten onderzoek. 3. Vermelden nieuwe ontwikkelingen.
Richtlijnen 1. Begin met de kern en geef vervolgens aanvullende informatie. • Onderwerp. • WAT is er gebeurd? • WAAR is het gebeurd? • WANNEER is het gebeurd? • Huidige situatie (weergeven in feiten). • Welke maatregelen zijn genomen ter voorkoming in de toekomst? • Wie doet het onderzoek? Hoe ver is het onderzoek tot nu toe gevorderd? • Aanvullende informatie. 2. Hanteer voorkeurspelling. 3. Niet ondertekenen. Wel onderaan vermelden: adres + naam contactpersoon. 4. Max. 1,5 a 2 kantjes (liefst op 1 A4-tje!). 5. Regelafstand 1,5 en marge links ca. 4 a 5 cm. 6. Niet adresseren: wel op envelop, t.a.v. de redactie. 7. Onder aan bladzijde: "Noot voor de redactie: indien u belangstelling heeft voor foto's (Z/W, kleur) van de organisatie, dan vernemen wij dit graag van u. U kunt hiervoor contact met ons opnemen." 8. Gebruik vervolgbriefpapier. 9. Géén begeleidend briefje erbij met het verzoek tot plaatsing; dit maakt de redactie zelf wel uit. 10. Schrijf Persbericht bij feitelijke informatie en Persverklaring bij ‘statement’ c.q. standpunt.
Model persbericht Onderwerp:
Datum:
Berichtnummer:
Afzender: Contactpersoon: Doorkiesnummer:
------------------------------------------------------------
Noot voor de redactie: Indien u belangstelling heeft voor foto's (Z/W, kleur) van de organisatie, dan vernemen wij dit graag van u.
Bijlage III
49
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
50
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bijlage IV: Groepsbijeenkomsten 1. Tips voor organiseren van groepsbijeenkomsten
Voorbereiding • Vraag protocol van de school op. • Ken de feiten. • Organiseer de bijeenkomst zo snel mogelijk. • Bedenk wat het doel van de bijeenkomst is. • Bepaal welke hulpverleners de bijeenkomst gaan verzorgen. • Bedenk wie je uitnodigt. • Wat willen de mensen horen, wat is hun informatiebehoefte? • Stel een uitnodigingsbrief op waarin het doel van de avond helder is omschreven. • Uitnodigingsbrief via de post versturen (niet aan leerlingen meegeven). • Bereid de avond stap voor stap voor, spreek af wie wat zegt en wie welke rol heeft. • Spreek de procedures door (bijvoorbeeld vragen stellen na afloop of tussendoor. Vragen op papier of door een microfoon). • Richt de zaal zo in dat mensen elkaar kunnen ontmoeten. • Zorg dat er koffie/thee en koekjes zijn. • Bij een kleinschalig incident/zedenzaak op een school eerst voorlichting geven aan de leerkrachten (deze kunnen als co-begeleider optreden tijdens bijeenkomsten voor ouders. Ze kennen de ‘heethoofden’). • Zorg voor folders/informatiemateriaal en telefoonnummers. Iedere bijeenkomst heeft een Kop, Romp en een Staart.
Kop • Niet meteen beginnen! Mensen elkaar laten ontmoeten. Hulpverleners lopen rond en proeven de sfeer. • Opening, Welkom, Voorstellen hulpverleners. • Uitleggen doel van de avond (en wie ervoor zijn uitgenodigd en wie niet), agenda, procedure, gedragsregels. Romp • Politie: De feitelijke gebeurtenis. Stand van zaken rond onderzoek. Hoe gaat het verder. • Schooldirecteur: Hoe gaat de school hier mee om, wat verwacht de school van de ouders. • Hulpverlening: Psycho-educatie. Waar kunnen de mensen met hun vragen terecht.
Staart • Samenvatten: wie doet wat, wanneer en hoe. • Centraliseren van de contacten (één aanspreekpersoon, GGD of school). • Wijzen op folders. • Informatiebrief aankondigen waarin meer informatie, telefoonnummers enz. staan en waarin ook kan worden ingegaan op vragen die naar voren komen. Algemeen • Bereid je goed voor. • Niet bang zijn. • Word zelf nooit kwaad. • Maak je eigen inbreng niet te groot. Laat vragen stellen. • Zorg voor autoriteit (jeugdarts, schoolpsycholoog/pedagoog). • Zorg dat je een goed verhaal hebt. • Wees eerlijk. • Bij emotie BOOS niet te snel ingrijpen (beetje stoom laten afblazen). Emotie horen, erkennen en parkeren. • Bij emotie VERDRIET niet openbaar de aandacht erop vestigen. Taak voor de extra hulpverlener. Rollen De gespreksleider • Opent en sluit af. • Bewaakt de tijd. • Bewaakt de gedrags- en communicatieregels. Bijlage IV
51
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • • • • •
GGD
Structureert de gespreksonderwerpen. Houdt de lijn in de gaten. Zorgt voor eventuele aanpassingen in het programma. Laat iedereen aan bod komen. Voorkomt een negatieve toonzetting. Vat tussentijds samen. Evalueert tussentijds.
De deskundige • Geeft informatie over ingrijpende gebeurtenissen. • Geeft psycho-educatie. • Geeft adviezen. • Doet een selectief hulpaanbod (eventueel).
De assistent (bijvoorbeeld Algemeen Maatschappelijk Werk) • Houdt onopvallend de zaal in de gaten. • Reageert op (non-verbale) aanwijzing van de gespreksleider. • Vangt mensen met stille emoties op. • Vangt mensen op die geëmotioneerd de zaal uitlopen.
52
Bijlage IV
GGD
2. Checklist coördinatieteambijeenkomst (agenda)
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Coördinator KIZ 1. Opening • Doel van de bijeenkomst. • Korte informatie over het kleinschalig incident/zedenzaak. • Geef uitleg over de verslaglegging. • Benadruk het vertrouwelijke karakter van de bijeenkomst. • Maak afspraken over het verstrekken van persoonsgegevens. 2. Voorstelronde • Functie, instelling, vervanger. • Doorgeven deelnemers- en bereikbaarheidslijst. 3. Vaststellen agendapunten
4. Stand van zaken • Wat is er gebeurd? (verslag politie, toegevoegde teamleden etc.). • feiten over het kleinschalig incident/zedenzaak • feiten over de opvang en hulpverlening tot nu toe • Wie zijn er betrokken? (schrijf iedere partij op flip-over vel). • Inschatting maatschappelijke onrust.
5. Acties per betrokken partij (slachtoffers, directe omgeving, verdachten/veroorzakers, indirect betrokkenen, school/instelling) • Situatie • Risicofactoren • Noodzakelijke acties (opvang, hulpverlening, voorlichting, nazorg) • wat • door wie • wanneer 6. • • • • • • • •
Voorbereiding evt. groepsbijeenkomst Doel Doelgroep Waar Wanneer Uitnodigingen Programma Taakverdeling Mogelijke vragen
8. • • • •
Nazorg/preventie per betrokken partij Wat Wanneer Door wie Coördinatie van de hulpverlening op lange termijn
7. • • • •
9. • • •
Omgaan met de pers Persbericht Persconferentie Perswoordvoerder Ondersteuning perswoordvoerder
Vervolg Eventuele vervolgbijeenkomst Geheimhouding Informatie naar buiten
Bijlage IV
53
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
54
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bijlage V: Namen en telefoonnummers participerende instellingen
Bijlage V
55
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
56
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bijlage VI: Privacy-instructie voor deelnemers Regionaal Coördinatieteam
- Bij het delen van informatie over personen, dient de verstrekker van de informatie zich te allen tijde goed bewust te zijn van de mogelijke beperkingen op grond van toepasselijke wet- en regelgeving. - Met name hulpverleners kunnen, gelet op hun beroepsgeheim, in de regel niet zonder toestemming van betrokkene informatie over cliënten delen met andere leden van het team. - Overigens geldt in het algemeen voor alle deelnemers dat zij vertrouwelijk dienen om te gaan met de informatie die binnen het team wordt gedeeld, met name waar het gaat om informatie die te herleiden is tot individuele personen.
- In de verslaglegging en de communicatie naar buiten toe dient erop gelet te worden dat de privacy van personen (daders/slachtoffers) beschermd en gerespecteerd wordt; dus bijv. geen vermelding van naw-gegevens en dergelijke waardoor een bepaalde persoon identificeerbaar wordt.
- De voorzitter van het team zorgt ervoor dat deze instructie bij aanvang van elk incident onder de aandacht van de deelnemers wordt gebracht en ziet in het bijzonder toe op de naleving hiervan.
Bijlage VI
57
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
58
GGD
GGD GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocollen Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte Protocol Incidenten op afstand Protocol Brand Protocol Infectieziekten Protocol Milieu-incidenten
59
GGD GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
61
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte 1. Reikwijdte van het protocol
Dit protocol is een onderdeel uit het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken in het verzorgingsgebied van de GGD. In de leidraad wordt in algemene zin beschreven wanneer sprake is van een kleinschalig incident/ zedenzaak en op welke wijze de zorgverlening tijdens het kleinschalig incident/zedenzaak is geregeld. Het protocol geeft een nadere uitwerking van de organisatie van de opvang en hulpverlening in specifieke situaties. De bijlagen I t/m V geven aanvullende informatie en zijn naast dit protocol te hanteren. Dit protocol heeft betrekking op incidenten die zich voordoen in het verzorgingsgebied van de GGD. Dit protocol is van toepassing bij de volgende incidenten: • Zedenzaken in de openbare ruimte. • Geweldsdelicten in de openbare ruimte. • Incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte.
Zedenzaken • Het betreft hierbij zedenzaken die zich buiten het gezin afspelen, waarbij vermoedelijk meerdere slachtoffers betrokken zijn. • Hierbij kan sprake zijn van zowel minderjarige als volwassen slachtoffers. Het betreft zedenzaken die zich in de openbare ruimte afspelen. Hiermee worden tevens zedenzaken bedoeld die zich afspelen binnen de context van een instelling, zoals een school of een verblijfsinstelling. Geweldsdelicten • Het betreft geweldsdelicten die zich in de openbare ruimte afspelen en waarbij een relatief grote groep personen direct (slachtoffers en daders) of indirect (familie, buurtbewoners, toeschouwers, schoolgenoten) betrokken is. • Hierbij kan sprake zijn van zowel minderjarige slachtoffers als volwassen slachtoffers.
Incidenten met dodelijke afloop • Het betreft incidenten met dodelijke afloop die zich in de openbare ruimte afspelen en waarbij een relatief grote groep personen direct (slachtoffers en daders) of indirect (familie, buurtbewoners, toeschouwers, schoolgenoten) is betrokken. • Hierbij kan sprake zijn van zowel minderjarige slachtoffers als volwassen slachtoffers. • Het incident kan een gevolg zijn van een geweldsdelict, maar dat hoeft niet (denk bijvoorbeeld aan groot ongeluk met meerdere slachtoffers of suïcide van een leerling). Algemene criteria voor de inwerkingtreding van het protocol • Het incident is kleinschalig van aard. Dit betekent dat er (nog) geen sprake is van een situatie waarbij de regionale rampenorganisatie (GHOR) in werking treedt (er is geen sprake van een Gripprocedure). • De dagelijkse gang van zaken voor direct en indirect betrokkenen is ontwricht. • Van politie en hulpverleners wordt een buitengewone inspanning verwacht. • Er is sprake van (risico op) maatschappelijke onrust. • Er is een zorg- en/of hulpbehoefte. • Er is sprake van een bestuurlijk afbreukrisico. • Er is behoefte aan regie en coördinatie.
Algemene uitgangspunten • Het protocol is een onderdeel van het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken. • Het protocol is gebaseerd op het werken met een coördinator en een coördinatieteam, ook als de zaak op een school of binnen een instelling speelt. • Het protocol structureert het regelen van goede opvang en hulpverlening voor betrokkenen. Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
63
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
• Het protocol voorziet in een adequaat plan ten aanzien van voorlichting op het juiste moment en aan de juiste personen. • De binnen het protocol samenwerkende instellingen verklaren, met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid, zich te houden aan de beschreven werkwijze. • Bij de inwerkingtreding van het protocol staat de GGD ten dienste van de coördinator.
Achtergronden en doelstelling Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop zijn schokkende gebeurtenissen, zeker als ze zich afspelen in een openbare ruimte. Ze kunnen het maatschappelijk leven plotseling verstoren. Bij dergelijke incidenten worden van het openbaar bestuur, politie en hulpverleners en van eventueel betrokken instellingen, zoals een school of een verblijfsinstelling, inspanningen verwacht die van een geheel andere orde zijn dan hun dagelijkse werkzaamheden. Het incident kan bij direct betrokkenen zoals slachtoffers, buurtbewoners, klasgenoten of ouders veel onrust veroorzaken en soms een langdurige psychische nasleep hebben. Met dit protocol wordt getracht de maatschappelijke onrust te kanaliseren. Bij zedenzaken, geweldsincidenten en incidenten met dodelijke afloop kan snel onrust ontstaan. Dit kan tot gevolg hebben dat in de haast beslissingen worden genomen die achteraf ongewenste effecten blijken te hebben. Voorbeelden hiervan zijn: • Besluit tot volledige geheimhouding leidt tot grote stroom van geruchten. • Besluit tot volledige openheid van zaken leidt tot stigmatisering slachtoffers of verdachten. • Te grote openheid kan leiden tot grotere maatschappelijke onrust of zelfs oproer en eigenrichting door burgers. Maatschappelijke onrust kan leiden tot een onveiliger samenleving. Het justitieel traject kan worden verstoord door getuigenbeïnvloeding (bij zedenzaken), alarmering van de daders of stigmatisering van de slachtoffers. Ook de hulpverlening heeft baat bij het kanaliseren van maatschappelijke onrust. Hierdoor kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat slachtoffers een nog groter trauma oplopen doordat er onzorgvuldig met hen wordt omgegaan. Bij dit alles werkt ook eventuele belangstelling van de pers drukverhogend. Een duidelijk protocol kan hier rust en orde scheppen.
Doelstelling van de deelnemende organisaties is het verminderen of reguleren van maatschappelijke onrust als gevolg van het incident. Deze doelstelling dient te worden bereikt door zorg te dragen voor een optimale afstemming tussen het justitieel traject en gerichte voorlichting, de opvang en de hulpverlening aan alle betrokkenen.
Rol gemeente De aanpak van kleinschalige incidenten/zedenzaken die gepaard (kunnen) gaan met maatschappelijke onrust heeft twee kanten, namelijk de zorg en opvang enerzijds en de openbare orde en veiligheid anderzijds. Terwijl de GGD de coördinerende en organiserende rol op zich neemt aan de kant van zorg, opvang en afstemming met het justitieel traject enerzijds, is het zaak, dat de gemeentelijke overheid een dergelijke rol op zich neemt aan de kant van openbare orde en veiligheid. In het geval van een kleinschalig incident/zedenzaak met risico’s op maatschappelijke onrust worden zowel de GGD als de gemeente, Openbare Orde en Veiligheid (OOV) en de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen (RGF) in kennis gesteld van het incident.
64
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
2. Besluitvorming inwerkingtreding protocol
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Melding • Wanneer er vermoedens van een zedenzaak zijn, wordt hier zo vroeg mogelijk melding van gemaakt of aangifte gedaan bij de (Jeugd- en) Zedenpolitie. • Geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop worden gemeld bij de Meldkamer Ambulancezorg (CPA) (via 112).
Analyse van melding en besluitvorming Bij zedenzaken De burgemeester/voorzitter deelgemeente zal na overleg met de politie besluiten tot de inwerkingtreding van het protocol en neemt contact op met de GGD. De coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) van de GGD roept het coördinatieteam bijeen en zit de bijeenkomst voor. Het protocol treedt in werking naast het eigen onderzoekstraject. Criteria politie voor inwerkingtreding: • de zedenzaak speelt zich af buiten een gezinssituatie; • er zijn vermoedelijk meerdere slachtoffers; • er bestaat een risico op maatschappelijke onrust.
Indien de zedenzaak zich afspeelt op een school of binnen een instelling, adviseert de politie de directie het protocol te gebruiken. De school- of instellingsdirectie besluit: • of het protocol wordt gebruikt; • of men gebruik wil maken van een externe coördinator of zelf een coördinator levert; • of men participeert in het coördinatieteam.
Bij geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop De burgemeester/voorzitter deelgemeente zal na overleg met de politie besluiten tot de inwerkingtreding van het protocol en neemt contact op met de GGD. De coördinator kleinschalige incidenten en zedenzaken (KIZ) van de GGD roept het coördinatieteam bijeen en zit de bijeenkomst voor. Het protocol treedt in werking naast het eigen onderzoekstraject. Criteria voor inwerkingtreding: • de groep personen die zijn betrokken bij het delict of het incident is relatief groot (meerdere slachtoffers, grote groep omstanders, etc.); • er bestaat risico op maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld bij zinloos geweld, jeugdige slachtoffers, etc.). Indien het incident zich afspeelt op een school of binnen een instelling, adviseert de politie de directie het protocol te gebruiken. De school- of instellingsdirectie besluit: • of het protocol wordt gebruikt; • of men gebruik wil maken van een externe coördinator of zelf een coördinator levert; • of men participeert in het coördinatieteam.
Alarmering De burgemeester/voorzitter deelgemeente zal na overleg met de politie besluiten tot de inwerkingtreding van het protocol en neemt contact op met de GGD. De coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) van de GGD roept het coördinatieteam bijeen en zit de bijeenkomst voor. Het protocol treedt in werking naast het eigen onderzoekstraject. Na alarmering bij de GGD • start de coördinator KIZ zijn/haar werkzaamheden, stelt het protocol in werking en roept het coördinatieteam bijeen; • bij acute en complexe zaken: binnen 1 uur; • overigen: binnen 24 uur; • indien het incident binnen een school of instelling plaatsvindt, adviseert de coördinator de directie over de samenstelling van het coördinatieteam.
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
65
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Samenstelling coördinatieteam
organisatie GGD Politie (zeden of recherche) Gemeente/OOV GGZ, volwassenen en jeugd CVD Bureau Jeugdzorg (indien jeugdigen betrokken) Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Slachtofferhulp lid coördinatieteam Coördinator Lokaal Zorgnetwerk
GGD
functie coördinator lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam
te benaderen door politie coördinator coördinator coördinator coördinator coördinator
coördinator lid coördinatieteam
coördinator
lid coördinatieteam
coördinator
Het coördinatieteam kan indien wenselijk worden aangevuld of bijgestaan door de volgende professionals en disciplines: • Directie van betrokken school/instelling of buurthuis/sportclub • Officier van justitie • De politievoorlichter • Vertegenwoordiger wijkteam politie • Raad voor de Kinderbescherming • Vertegenwoordiger betreffende gemeente • Externe vertrouwenspersoon onderwijs/Vertrouwensinspecteur Onderwijs • Sociaal-medische discipline (GGD) • Gedragsdeskundige (Riagg) • Sociaal Pedagogische Dienst • Bureau Jeugdzorg • Algemeen Maatschappelijk Werk uit de plaats waar het incident zich afspeelt • MEE
66
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
4. Beslisboom meldings- en alarmeringsstructuur
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
67
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
5. Procesbeschrijving
Hieronder staan de werkzaamheden van de coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) en van het coördinatieteam puntsgewijs beschreven. Zie bijlagen voor aanvullende informatie.
De coördinator KIZ • Roept het coördinatieteam bijeen. • Bij acute en complexe zaken: binnen 1 uur. • Overigen: binnen 24 uur. • Regelt de vergaderlocatie. • Zit de vergaderingen voor. • Onderhoudt contacten met externe relaties. • Draagt in samenwerking met de voorlichter van politie en/of justitie zorg voor de voorlichting aan de pers. • Regelt indien nodig een informatienummer bij de GGD (conform werkafspraken met GGD). • Zorgt voor de verslaglegging en afsprakenlijsten. • Geeft alle relevante informatie door aan de leden van het coördinatieteam. • Bewaakt de uitvoering van genomen besluiten. • Draagt zorg voor de planning. • Houdt de eigen taakstelling en die van het coördinatieteam goed in de gaten. • Draagt zorg voor het bewaken van de privacy van betrokkenen (zowel slachtoffers als dader(s)). • Maakt een eindverslag en draagt zorg voor de financiële verantwoording. • Treft voorbereidingen voor de evaluatie.
Het coördinatieteam • Zorgt voor aansturing binnen de eigen organisaties die de teamleden vertegenwoordigen. • Stelt een overzicht op van personen en organisaties die bij de zaak zijn betrokken. • Wijst één of meerdere personen aan die verantwoordelijk zijn voor de eerste opvang van betrokkenen en stelt hun taak en rol vast. • Stelt een plan op voor ondersteuning en hulpverlening aan betrokkenen. • Zorgt mede voor de afstemming van de werkzaamheden tussen alle betrokken instellingen en organisaties. • Maakt afspraken over eventuele huisbezoeken. • Stelt een informatieplan op en voert het uit. • Draagt zorg voor het adviseren in de nazorg aan de betrokkenen. • Draagt zorg voor het voorbereiden en uitvoeren van de evaluatie.
68
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
6. Stappenplan
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Globaal zijn met betrekking tot voorlichting en opvang drie fasen te onderscheiden: • Eerste fase (chaotische fase): beeldvorming. Deze fase loopt vanaf de melding bij de politie en het bijeenkomen van het coördinatieteam tot het einde van de getuigenverhoren door de politie. • Tweede fase (consolidatiefase): uitvoering. Deze fase loopt tot de eventuele aanhouding van verdachte(n) door de politie. • Derde fase (nazorgfase): nazorg en evaluatie. De fase begint met de afronding van het strafrechtelijk politie onderzoek en omvat de eventuele vervolging van de dader(s). Fasegewijs kan in toenemende mate openheid van zaken worden gegeven aan een steeds grotere kring. Ook het opvang- en hulpaanbod volgt deze indeling.
Fasen in hoofdlijnen Fase 1 (chaotische fase): beeldvorming Tijdens de eerste bijeenkomst wordt een analyse van de situatie gemaakt: 1. Uitwisselen van informatie betreffende de zaak. 2. Inventarisatie van (mogelijke) betrokken slachtoffers en (vermoedelijke) daders (en hun ouders indien het om minderjarigen gaat). 3. In kaart brengen van netwerk rond de slachtoffers (scholen, hulpverleningsinstellingen, buurthuizen, docenten, huisartsen etc. Wie kunnen eventueel vertrouwenspersonen zijn?). 4. Voor het juridisch traject is het van belang te bespreken hoe getuigenbeïnvloeding kan worden voorkomen en tegelijkertijd de opvang van de slachtoffers wordt gewaarborgd. Tijdens de eerste bijeenkomst worden de taken verdeeld: 5. Aanwijzen van een vaste contactpersoon voor de (ouders van de) slachtoffers. 6. Opstellen van een informatieplan, waarin ook de afspraken met de pers worden opgenomen. 7. Bijhouden van het logboek en overige verslaglegging (zie bijlagen). 8. Instellen van een informatietelefoonnummer. 9. Controleren telefoonlijst leden van het coördinatieteam. 10. Zorgdragen voor bereikbaarheid in weekenden/avonden. 11. Opstellen van een opvang- en hulpverleningsplan. 12. Huisbezoek regelen voor (ouders van) slachtoffers. 13. Informeren van docenten, groepsleiding, huisartsen van slachtoffers. Scholen ondersteuning aanbieden bij informeren en eerste opvang van leerlingen. Bij zedenzaken: informatieverstrekking alleen onder geheimhouding. 14. Via de scholen ouders van leerlingen per brief informeren. Bij zedenzaken: informatieverstrekking in latere instantie in verband met geheimhouding.
Afspraken voor vervolg: 15. Er wordt een afspraak gemaakt voor de volgende bijeenkomst van het coördinatieteam. 16. Tijdens de eerste fase kan eventueel een tweede huisbezoek aan de slachtoffers plaatsvinden. 17. Na afronding van de getuigenverhoren: organiseren van een eerste voorlichtingsbijeenkomst voor direct betrokkenen. Uitnodigingen verzorgen.
Fase 2 (consolidatiefase): uitvoering 18. Start hulpverlening aan slachtoffers en aan ouders, broers en zussen van slachtoffers. Indien er doden, vermisten of gewonden zijn: gestructureerde opvang regelen voor direct betrokkenen. 19. Ouders van niet-betrokken kinderen samen met ouders van betrokken kinderen uitnodigen voor de tweede voorlichtingsbijeenkomst. 20. Ondersteuning regelen voor opvang en nazorg op betrokken scholen. Groepsbijeenkomst voor klasgenoten van betrokken kinderen. Extra zorg voor risicoleerlingen. 21. Per brief informeren van het overige netwerk rond kinderen. Fase 3 (nazorgfase): nazorg en evaluatie 22. Tussentijdse evaluatie. 23. Informeren van betrokkenen over afronding strafrechtelijk onderzoek. 24. Indien nodig: bijstellen opvang/hulpverlening ten aanzien van nazorg. 25. Organiseren laatste voorlichtingsbijeenkomst voor alle direct en indirect betrokkenen. 26. Koppeling aan een algemeen preventieprogramma. Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
69
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
27. Koppeling aan deskundigheidsbevordering docenten/groepsleiding. 28. Afspraken maken ten aanzien van nazorg aan de hulpverleners en begeleiding van de teamleden bij terugkeer naar de eigen organisatie. 29. Afspraken maken ten aanzien van een eventueel vervolgtraject naar aanleiding van de strafzitting. 30. Afsluiting deelscenario en overdracht naar reguliere zorg. 31. Evalueren. 32. Verslaglegging en rapportage.
Schema geweldsdelicten en maatschappelijke onrust: procedure
70
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
Fase 1 (Chaotische fase): Beeldvorming
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
De stappen worden doorlopen voor zover aan de orde. 1. 2. 3. 4.
5.
6. 7. 8.
9.
Uitwisseling van informatie over de zaak. Dit zal met name neerkomen op de behandelend rechercheur van de politie.
Inventarisatie van (mogelijke) slachtoffers. Er wordt gekeken welke slachtoffers bekend zijn en wie vermoedelijk mede-slachtoffer kunnen zijn. Er wordt besproken wat bekend is van betrokkenen.
Inventarisatie van netwerk rond de slachtoffers. Het netwerk wordt in kaart gebracht en er wordt gekeken naar mogelijke vertrouwenspersonen van de slachtoffers (en/of hun naasten).
Voor het juridisch traject is het van belang te bespreken hoe getuigenbeïnvloeding kan worden voorkomen terwijl tegelijkertijd de opvang van de slachtoffers wordt gewaarborgd. Uitgangspunt is het voorkomen van wederzijdse beïnvloeding, waarbij desondanks de opvang van het individuele slachtoffer en andere betrokkenen ook in deze eerste fase voorop moet staan. Het voorkomen van getuigenbeïnvloeding betekent dat idealiter tijdens de verhoorfase de verschillende getuigen geen contact met elkaar hebben over de zaak voordat ze zijn gehoord door de politie. Wanneer kinderen slachtoffer of getuige zijn, is het van belang dat ouders de kinderen niet zelf bevragen over de zaak voordat ze zijn gehoord door de politie. Het is belangrijk dat men deze lijn goed met elkaar doorspreekt omdat dit consequenties heeft voor de voorlichting en de opvang. In dit eerste stadium vindt de opvang individueel plaats. Een daadwerkelijk hulpaanbod komt pas in de tweede fase na afronding van de getuigenverhoren. Aanwijzing van een vast contactpersoon voor de slachtoffers en hun naasten. Hiervoor is het verstandig om iemand aan te wijzen die een directe link heeft met het coördinatieteam, bijvoorbeeld de maatschappelijk werker. Vooruitlopend op punt 8 is het meest voor de hand liggend dat diegene die het eerste huisbezoek doet ook de contactpersoon van die betrokkenen blijft. Het spreekt voor zich dat de behandelend rechercheur de contactpersoon is met betrekking tot het strafrechtelijkonderzoek. Opstellen van een informatieplan. Zie: hoofdstuk 7 Voorlichting intern en extern
Bijhouden van het logboek en overige verslaglegging. Zie Bijlage II Verslaglegging
Instellen van een informatietelefoonnummer. Binnen de GGD zijn hierover werkafspraken gemaakt, maar in onderling overleg kan dit telefoonnummer ook bij de politie of de instelling/school worden ingesteld. Belangrijk is deskundigheid aan de telefoon en, in deze eerste fase, bereikbaarheid ’s avonds en in het weekend, via bijvoorbeeld een doorschakelsysteem. Controleren telefoonlijst leden coördinatieteam.
10. Zorgdragen voor bereikbaarheid in weekend en avonden. Dit is met name belangrijk in de eerste fase, zowel wat betreft het informatienummer, als wat betreft eerste opvang. Er moet worden afgesproken wie hiervoor beschikbaar en oproepbaar is.
11. Opstellen van een opvang- en hulpverleningsplan voor direct betrokkenen. Dit hulpverleningsplan gaat in de tweede fase pas van start, maar wordt in de eerste fase vast voorbereid. Bij jonge kinderen ligt individuele hulpverlening eerder voor de hand. Bij oudere kinderen en volwassenen kan ook een groepsaanbod worden overwogen. 12. Huisbezoek regelen voor slachtoffers en hun naasten. Dit huisbezoek staat los van een eventueel huisbezoek door de politie. Het is bedoeld voor opvang en het geven van informatie. Het moet zo snel mogelijk plaatsvinden, het liefst dezelfde of de volgende dag. Bespreek of er tolken nodig zijn. In het gesprek wordt alles zoveel mogelijk uitgelegd en krijgen betrokkenen voornamelijk de mogelijkheid om hun vragen, angsten, woede en verdriet te uiten. In het gesprek moet worden gewezen op het belang van tijdelijke geheimhouding. Vraag de betrokkenen zelf geen contact met de pers te hebben, maar door te verwijzen naar coördinator, directeur of politie. Dit alles om de juridische rechtsgang niet te bemoeilijken. Geef een duidelijke Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
71
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
einddatum aan de geheimhouding. Dit kan bijvoorbeeld samenhangen met de aanhouding van de verdachte. Bied daarnaast direct opvang en een uitlaatklep aan. Geef informatie over het protocol. Vertel over de eerste voorlichtingsbijeenkomst voor alle direct betrokkenen binnen een paar dagen. De ervaring leert dat huisbezoek en persoonlijk contact het beste werkt in het bezweren van de crisis en de onrust.
13. Informeren van docenten, groepsleiding, huisartsen van betrokkenen. Aandachtspunt hierbij is de opvang van betrokken groepsleiding/docenten. Informeer deze in dit stadium persoonlijk of per telefoon. Bied individuele opvang of een uitlaatklep aan, bijvoorbeeld via een telefonische hulpdienst. Bied daarnaast ondersteuning aan met betrekking tot leerlingenopvang, traumaverwerking e.d.. Informeer eventuele huisartsen in de buurt in verband met nazorg voor alle betrokkenen. Informeren van klasgenoten, medepupillen/bewoners van de betrokken kinderen. Dit kan gebeuren in een groepsbijeenkomst die wordt geleid door een gedragsdeskundige, samen met de mentor, docent of begeleider. Naast betrokkenen worden apart geïnformeerd door bijvoorbeeld de leerlingbegeleider of de schooldirectie.
NB bij zedenzaken: informatieverstrekking alleen onder geheimhouding. Spreek ook een einddatum voor de geheimhouding af.
14. Informeren van ouders van niet direct betrokken kinderen per brief. In samenspraak met de school wordt een informatiebrief opgesteld voor alle ouders. Deze brief is bij voorkeur klaar voordat de leerlingen naar huis gaan zodat zij de brief kunnen meenemen. NB bij zedenzaken: informatieverstrekking in latere instantie in verband met geheimhouding.
15. Afspraak maken voor volgende bijeenkomst van het coördinatieteam. Deze vindt in ieder geval plaats ter voorbereiding op de eerste voorlichtingsbijeenkomst. Zo nodig roept de coördinator het coördinatieteam op een eerder moment bijeen. Ook heeft ieder lid van het coördinatieteam het recht de coördinator te verzoeken om een bijeenkomst van het team te beleggen. 16. Tweede huisbezoek aan slachtoffers. In deze fase -waar nodig- opnieuw huisbezoek afleggen bij slachtoffers en/of hun naasten. Bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe informatie of ter voorbereiding op een door de gemeente georganiseerde ‘stille tocht’.
17. Organiseren van de eerste voorlichtingsbijeenkomst voor direct betrokkenen. Uitnodigen is zinvol wanneer de groep betrokkenen relatief groot is. Tijdstip: aan het eind van de getuigenverhoren. Bij het uitnodigen heeft telefonisch contact de voorkeur boven schriftelijk contact. Wanneer het uitnodigen toch per brief plaatsvindt, dient daarin ook de naam van de contactpersoon vermeld te zijn en het informatietelefoonnummer. Zie voor uitwerking voorlichtingsbijeenkomst bijlage IV. Ouders van betrokken kinderen dienen, los van de algemene voorlichtingsavonden, wekelijks op de hoogte te worden gehouden van de gang van zaken.
Fase 2 (Consolidatiefase): Uitvoering 18. Start hulpverlening aan slachtoffers en hun gezin. Hiervoor moet de verhoorfase echt zijn afgesloten. Een groepsaanbod voor de slachtoffers met de mogelijkheid voor individuele ondersteuning heeft de voorkeur, maar is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Voor jonge kinderen is individuele begeleiding nodig. Ook voor de ouders kan worden gekozen voor een groepsaanbod van bijvoorbeeld vijf ouderbijeenkomsten. Wanneer er doden, vermisten of zwaar gewonden zijn, is (individuele) gestructureerde opvang voor direct betrokkenen geïndiceerd. Deze gestructureerde opvang kan bijvoorbeeld bestaan uit ongeveer vier gesprekken in een periode van drie maanden.
19. Ouders van niet-betrokken kinderen, samen met ouders van betrokken kinderen, uitnodigen voor de tweede voorlichtingsbijeenkomst. Deze tweede bijeenkomst kan vrij snel na de eerste plaatsvinden. Het doel van deze bijeenkomst is informatie geven over de gebeurtenis en de gang van zaken op school en het beantwoorden van vragen van ouders. De opzet met 72
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
forumleden is dezelfde als de eerste bijeenkomst. Extra aandachtspunten: de ouders van de betrokken kinderen moeten vooral de boodschap meekrijgen dat ze het naar hun kinderen toe goed doen. De ouders van niet-betrokken kinderen dienen een antwoord te krijgen op de vraag welke impact de gebeurtenis op hun kind kan hebben. Hiervoor is het belangrijk signalen te geven waarop ze kunnen letten en er moet iemand beschikbaar zijn die ze kunnen benaderen ter consult.
20. Ondersteuning regelen voor opvang en nazorg op betrokken scholen. Groepsbijeenkomst voor klasgenoten van betrokken kinderen door intern begeleiders (IB’ers) of mentor, eventueel ondersteund door gedragsdeskundige GGZ. Extra zorg voor risicoleerlingen (aangegeven/gedefinieerd door school). 21. Informeren van het overige netwerk rond kinderen. Informeren van het overige netwerk rond kinderen (zoals geïnventariseerd bij stap 3), andere hulpverleningsinstellingen, scholen, inspectie etc. Dit kan per brief, opnieuw met telefoonnummer en contactpersoon.
Fase 3 (Nazorgfase): Nazorg en evaluatie
22. Tussentijdse evaluatie, stand van zaken. Met de afronding van het strafrechtelijkonderzoek start de derde fase in het protocol. De leden van het coördinatieteam informeren elkaar over de stand van zaken. De politie doet verslag van het politieonderzoek. Daarnaast wordt verslag gedaan van de diverse activiteiten betreffende opvang en hulpverlening.
23. Informeren van alle betrokkenen over afronding van strafrechtelijk onderzoek. Deze taak ligt bij de politie.
24. Bijstellen van het opvang- en hulpverleningsaanbod, indien nodig. Het coördinatieteam bekijkt hoe het staat met het hulpverleningstraject en of hier nog wijzigingen en aanvullingen in nodig zijn. Vervolgens maakt men afspraken over uitvoering van de nazorg.
25. Organiseren van de derde en laatste voorlichtingsbijeenkomst voor ouders van betrokken en niet- betrokken kinderen. Deze derde voorlichtingsbijeenkomst wordt ongeveer 12 tot 14 weken na de eerste bijeenkomst gehouden. Het doel hiervan is toewerken naar gezamenlijk afsluiten van de zaak. Twee onderwerpen komen aan de orde: • Er wordt informatie gegeven met betrekking tot de verdere rechtsgang. • De pedagogische informatie over het verwerken van trauma’s en omgang van ouders met hun kind wordt veralgemeniseerd in de richting van een verhaal van los laten ten behoeve van de ontwikkeling van het kind.
26. Preventie. Koppeling van een preventieprogramma aan de voorlichting medeleerlingen/ pupillen / bewoners/ direct betrokkenen van betrokken kinderen/slachtoffers. Het is goed om na afronding van een dergelijke zaak een algemeen preventieprogramma seksueel misbruik of agressie en geweld aan te bieden in de vorm van één of meerdere lessen of bijeenkomsten. Dit kan worden verzorgd door de GGD en/of GGZ.
27. Deskundigheidsbevordering. Indien van toepassing: koppeling van een deskundigheidsbevorderingprogramma aan voorlichting docenten/groepsleiding/medewerkers betrokken instelling. Mogelijkheden zijn een training, workshop of supervisiebijeenkomst.
28. De briefing en nazorg aan de betrokken hulpverleners en eventuele begeleiding van leden van het coördinatieteam bij terugkeer binnen naar organisatie. De confrontatie met slachtoffers en dader(s) van een zedenzaak, geweldsdelict of incident met dodelijke afloop kan ook voor betrokken hulpverleners en politierechercheurs emotioneel belastend zijn. Aandacht en ondersteuning vanuit het team en de organisatie is van groot belang om het risico van secundaire traumatisering bij professionals te verminderen. Tijdens de evaluatiebijeenkomst is het zinvol te inventariseren of er bij de leden van het coördinatieteam behoefte is aan vervolgcontacten of een andere vorm van ondersteuning.
29. Afspraken maken over een eventueel vervolgtraject naar aanleiding van de strafzitting. Naar aanleiding van de strafzitting en een eventueel hoger beroep van de verdachte kunnen emoties bij betrokkenen opnieuw hoog oplopen en tot maatschappelijke onrust leiden. Geadviseerd wordt om, indien van toepassing, vóór de strafzitting nogmaals een bijeenkomst met het coördinatieteam te beleggen. Het doel van deze bijeenkomst is om, Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
73
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
vooruitlopend op de strafzitting een plan op te stellen met betrekking tot de opvang, ondersteuning en informatievoorziening aan betrokkenen.
30. Afsluiting protocol en overdracht naar reguliere zorg. Het coördinatieteam bepaalt wanneer het scenario wordt afgesloten. Hierna vindt overdracht plaats naar de reguliere zorg. 31. Evalueren. Het treffen van voorbereidingen voor de evaluatie is een taak van de coördinator. Uitvoering en bespreking van de evaluatie ligt bij het gehele coördinatieteam. Naast het evalueren van de dan spelende zaak is het ook aan te bevelen het protocol zelf te evalueren. Onderwerpen die dan in ieder geval aan de orde moeten komen: • Was het coördinatieteam op een juiste wijze samengesteld? • Hoe zijn uitvoering en ondersteuning verlopen? • Was er voldoende deskundigheid aanwezig? • Waren er leemten in het hulpverleningsaanbod? • Hoe was de samenwerking, de besluitvorming en de afstemming? • In welke mate is men er in geslaagd de maatschappelijke onrust te beïnvloeden?
Bij het evalueren van de spelende zaak wordt gekeken naar de bevindingen van de verschillende doelgroepen waarop de voorlichting, ondersteuning en hulpverlening waren gericht. Voor deze doelgroepen kan eventueel voor een schriftelijke evaluatie worden gekozen. Ook het nazorgtraject wordt afgesloten met een evaluatie. In bijlage I staan richtlijnen voor evaluatie. 32. Verslaglegging en rapportage. Alle geschreven materiaal, aantekeningen, agenda’s en afsprakenlijsten, worden met de evaluatie samengevoegd tot een verslag. De coördinator is voor de verslaglegging hoofdverantwoordelijk, maar kan in overleg delen hiervan uitbesteden aan andere leden van het coördinatieteam of aan ingeschakelde specialisten. Het verslag wordt aangeboden aan de directies van de bij de inzet betrokken diensten.
74
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
7. Voorlichting intern en extern
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Publieksgroepen De volgende publieksgroepen zijn van belang: • Slachtoffers en hun naasten. • Vriendjes, klasgenoten, buurtgenoten, clubgenoten e.d. van de betrokkenen. Zij kunnen ook slachtoffer zijn. • Ouders van eventueel betrokken kinderen. • Het sociaal netwerk rondom de slachtoffers (buurthuizen, huisartsen, kinderopvang, andere personen/instellingen). • Ouders en omstanders van (vermoedelijke) minderjarige daders. • Indien de zaak betrekking heeft op een school/instelling: bevoegd gezag. • Pers (en via de pers: alle burgers).
Uitwerking eerste voorlichtingsbijeenkomst (stap 17) De eerste voorlichtingsbijeenkomst is alleen bedoeld voor direct betrokkenen. De bijeenkomst duurt 2 tot 2,5 uur en heeft de opzet van een forum met ruimte voor vragen. In het forum hebben plaats: de coördinator, de behandelend rechercheur of diens leidinggevende, eventueel de officier van justitie en een gedragsdeskundige van de GGZ. Als de zaak zich binnen een instelling of school afspeelt dan neemt ook de directeur zitting in het forum. Voorzitter is dan de betreffende directeur of de coördinator. De overige leden van het coördinatieteam zijn voor opvang in de zaal aanwezig, evenals andere betrokken hulpverleners en politiefunctionarissen. De forumleden houden korte inleidingen waarin ze informatie en advies verwerken. Een eerste voorlichtingsbijeenkomst kan er als volgt uit zien: • De voorzitter opent de bijeenkomst, stelt de forumleden voor en geeft in het kort informatie over het opgestelde en tot dan toe uitgevoerde protocol. • De directeur geeft de lijn aan die vanuit school of instelling wordt gevolgd. • De politie verstrekt informatie over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek, opsporingsbeleid, juridische rechtsgang en wat er nog kan worden verwacht. • De gedragsdeskundige geeft informatie over signalen en gevolgen van traumatische ervaringen voor kinderen, geeft informatie over gedragsveranderingen en gaat in op de relatie tussen kind en gezin. De gedragsdeskundige geeft advies over de pedagogische omgang van ouders met hun kind. Tot slot presenteert de gedragsdeskundige het hulpverleningsplan voor betrokken ouders en hun kinderen. • Hierna volgt een pauze. • Na de pauze is ruimte voor vragen, opmerkingen en het uitwisselen van ervaringen. Informatieverstrekking tijdens de uitvoering van het stappenplan Bij de informatieverstrekking is het volgende van belang: • Het vaststellen van de kring van betrokkenen. • De wijze van informatieverschaffing. • Het tijdstip van de informatieverschaffing. • De inhoud van de informatie. • De omgang met de media.
Bij het volgen van het stappenplan kan faseringsgewijs in toenemende mate openheid van zaken worden gegeven aan een steeds grotere kring. Voordat er informatie naar buiten gaat volgt er altijd overleg binnen het coördinatieteam met politie en, indien noodzakelijk, het openbaar ministerie.
In de eerste fase van het stappenplan zal de informatievoorziening zich met name richten op de betrokken kinderen en de ouders van deze kinderen. Omdat tijdens deze fase het voorkomen van wederzijdse beïnvloeding van slachtoffers/ouders het uitgangspunt is, moet worden gewezen op het belang van geheimhouding. De informatievoorziening is in eerste instantie persoonlijk en individueel: middels huisbezoeken aan ouders van betrokken kinderen c.q. aan slachtoffers en hun naasten. Ook wordt er een informatietelefoonnummer ingesteld. Vervolgens worden ouders van betrokken kinderen c.q. de slachtoffers en hun naasten wekelijks op de hoogte gehouden van de gang van zaken.
De informatievoorziening naar betrokken docenten/groepsleiding (indien aan de orde) is eveneens van persoonlijke aard. Bij incidenten waarbij kinderen zijn betrokken, kan wanneer de getuigenverhoren zijn afgerond, een gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd worden voor ouders van betrokken kinderen. Tijdens de tweede fase van het stappenplan worden klasgenoten en ouders van niet-betrokken kinderen geïnformeerd evenals het overige netwerk rond de kinderen. Zie voor verdere uitwerking: het stappenplan.
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
75
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Met betrekking tot mededelingen aan de media tijdens het opsporingsonderzoek hebben de politie en het openbaar ministerie een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De burgemeester onder wiens verantwoordelijkheid de openbare orde en veiligheid valt, moet in kennis worden gesteld. Na het opsporingsonderzoek ligt de primaire verantwoordelijkheid om mededelingen te doen over de voortgang van de strafzaak bij het openbaar ministerie. Geen enkele andere instantie kan deze verantwoordelijkheid overnemen. Na de uitspraak van de rechter is het weer de taak van het openbaar ministerie om informatie te geven aan de media.
Er moeten afspraken worden gemaakt over wie de pers voorlicht. Gedacht kan worden aan (een combinatie van) de voorlichter van de politie of de voorlichter van het openbaar ministerie. Als de zaak binnen een school of instelling speelt, kan de directeur, het hoofd of de voorzitter van het bestuur, al naar gelang interne afspraken, hierin ook een rol spelen. Het is aan te bevelen om in een zeer vroeg stadium, nog voordat de pers zelf contact heeft gezocht, een conceptbericht voor te bereiden op grond van beschikbare informatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat men niet overvallen wordt door een plotselinge belangstelling van de media. Voor een conceptbericht kan de tijd worden genomen voor het opstellen van een zakelijk, feitelijk verhaal. Het persbericht moet uiteraard steeds worden geactualiseerd. Er moet naar gestreefd worden goede contacten met de media te onderhouden. Dit kan van belang zijn op het moment dat er een tijdelijke informatiestop moet worden gevraagd in het belang van de slachtoffers en de rechtsgang. Een goede motivatie en begrip zijn dan van groot belang. Wanneer de pers niet uit zichzelf contact opneemt, kan worden overwogen dit zelf te doen.
76
Protocol Zedenzaken, geweldsdelicten en incidenten met dodelijke afloop in de openbare ruimte
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Incidenten op afstand
77
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol incidenten op afstand 1. Reikwijdte van het protocol
Dit protocol is een onderdeel uit het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken in het verzorgingsgebied van de GGD. In de leidraad wordt in algemene zin beschreven wanneer sprake kan zijn van een kleinschalig incident/zedenzaak en op welke wijze de zorgverlening tijdens het kleinschalig incident/zedenzaak is geregeld. Het protocol geeft een nadere uitwerking van de organisatie van de opvang en hulpverlening in specifieke situaties. De bijlagen I t/m V geven aanvullende informatie en zijn naast dit protocol te hanteren. Dit protocol heeft betrekking op kleinschalige incidenten die zich voordoen buiten het verzorgingsgebied van de GGD waarbij een groep inwoners uit de regio op de een of andere wijze is betrokken. Bij incidenten buiten het verzorgingsgebied van de GGD kan worden gedacht aan: • Een incident in eigen land of in het buitenland waarbij een groep inwoners uit de regio is betrokken, bijvoorbeeld een busongeluk of een ramp in een vakantieland. • Een incident of ramp in het land van herkomst van allochtone inwoners, bijvoorbeeld een aardbeving of aanslag. Algemene criteria voor de inwerkingtreding van het protocol • Er is sprake van een incident of ramp buiten de regio, waarbij inwoners van de regio direct of indirect betrokken zijn. • Er is geen sprake van een Gripprocedure; de GHOR treedt niet in werking in de regio. • De dagelijkse gang van zaken voor direct en indirect betrokkenen is ontwricht. • Er is sprake van maatschappelijke onrust. • Er is een zorg- en/of hulpbehoefte. • Er is sprake van een bestuurlijk afbreukrisico. • Er is behoefte aan regie en coördinatie.
Algemene uitgangspunten • Het protocol is een onderdeel van het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken. De betreffende gemeente is de formele opdrachtgever van dit protocol. • Het protocol is gebaseerd op het werken met een coördinator en een coördinatieteam. • Het protocol structureert het regelen van goede opvang en hulpverlening voor betrokkenen. • Het protocol voorziet in een adequaat plan ten aanzien van voorlichting op het juiste moment en aan de juiste personen. • De binnen het protocol samenwerkende instellingen verklaren, met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid, zich te houden aan de beschreven werkwijze. • De dienstdoende alarmcentrale of verzekeringsmaatschappij waar de meeste slachtoffers bij zijn verzekerd, is verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van de repatriëring van de getroffen Nederlanders. Dit protocol heeft geen betrekking op de repatriëring. Het protocol betreft alleen de opvang van direct en indirect betrokkenen in de regio.
Achtergronden en doelstelling Wanneer een groep inwoners binnen een gemeente betrokken raakt bij een groot incident of een schokkende gebeurtenis elders in het land of buiten Nederland, kan dat grote invloed hebben op het maatschappelijke leven in de regio. Denk hierbij bijvoorbeeld aan allochtone bewoners die worden geconfronteerd met een ramp in het land van herkomst, of een groep inwoners die betrokken raakt bij een incident tijdens een vakantie in het buitenland. De plaatselijke bevolking is geschokt door wat hun naasten is overkomen en verwachten dat de plaatselijke overheid accuraat optreedt, met name als het gaat om informatieverstrekking over de gebeurtenis. Het maatschappelijke leven kan ontwricht raken. Mensen gaan niet naar hun werk of naar school en er ontstaan spontaal allerlei (hulp)actiecomités. Daarnaast hebben mensen behoefte aan een centrale plaats waar men bijeen kan komen voor ondersteuning, informatie en eventuele materiële hulp. Kortom, een incident op afstand, waarbij bewoners uit de regio op de een of andere manier betrokken zijn, kan veel beroering in de regio veroorzaken en vergt een goede coördinatie en opvang van betrokkenen. Doelstelling van de deelnemende organisaties is het verminderen of reguleren van maatschappelijke onrust als gevolg van het incident. Deze doelstelling dient te worden bereikt door zorg te dragen voor een goede coördinatie van de hulp aan en opvang van betrokkenen in de regio. Rol gemeente De aanpak van kleinschalige incidenten die gepaard (kunnen) gaan met maatschappelijke onrust heeft twee kanten, Protocol Incidenten op afstand
79
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
namelijk de zorg en opvang enerzijds en de openbare orde en veiligheid anderzijds. Terwijl de GGD de coördinerende en organiserende rol op zich neemt aan de kant van zorg en opvang, is het zaak dat de gemeentelijke overheid een dergelijke rol op zich neemt aan de kant van openbare orde en veiligheid. In het geval van een kleinschalig incident met risico’s op maatschappelijke onrust worden daarom zowel de GGD als de gemeente in kennis gesteld van het incident.
80
Protocol Incidenten op afstand
GGD
2. Besluitvorming inwerkingtreding Protocol
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Melding De melding van een incident op afstand komt niet altijd via hetzelfde kanaal binnen. Van belang is dat de melding terechtkomt bij de ambtenaar openbare veiligheid van de gemeente waar de betrokkenen woonachtig zijn. Indien de betrokkenen in meerdere gemeenten in de regio woonachtig zijn, worden afspraken gevolgd zoals gemaakt tussen gemeenten voor een dergelijke situatie. De verantwoordelijke ambtenaar openbare veiligheid besluit over de inwerkingtreding van het protocol en is de casemanager van het protocol. Melding komt binnen via een alarmcentrale (zoals ANWB, SOS) • De alarmcentrale doet melding bij de burgemeester. • De burgemeester doet melding bij de ambtenaar openbare veiligheid.
Melding komt binnen via diverse kanalen (media, contact getroffenen met thuisfront, etc.) • Via diverse kanalen komt de melding bij de burgemeester terecht. • De burgemeester doet melding bij de ambtenaar openbare veiligheid.
Analyse van melding en besluitvorming De ambtenaar openbare veiligheid van de gemeente analyseert de melding en besluit tot de inwerkingtreding van het protocol. De ambtenaar openbare veiligheid is tevens casemanager voor dit protocol. Bij de analyse van de melding doorloopt de ambtenaar de volgende stappen:
A. Analyse van de eerste melding en de beschikbare informatie • Indien de melding niet via een dienstdoende alarmcentrale is binnengekomen, vraagt de ambtenaar openbare veiligheid bij de alarmcentrale na of de melding correct is. • De ambtenaar openbare veiligheid gaat na welke gegevens bekend zijn (situatierapportage). Indien onvoldoende gegevens bekend zijn voor besluitvorming, tracht de ambtenaar openbare veiligheid de gegevens te achterhalen.
B. Analyse van de mogelijke maatschappelijke onrust Er kan sprake zijn van maatschappelijke onrust in de regio indien de volgende criteria gelden: • De impact van het incident is groot. De kans op maatschappelijke onrust is klein als de impact klein in, bijvoorbeeld niemand is gewond geraakt of mensen zijn in staat verder te reizen. • Veel mensen uit de regio zijn direct of indirect betrokken bij het incident. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de grootte van de sociale omgeving van de groep direct of indirect betrokkenen en de hechtheid van de groep. Indien de groep uit dezelfde sociale context komt (bijvoorbeeld een kleine gemeente, een wijk of een vereniging) of het een hechte groep betreft (bijvoorbeeld een geloofsgemeenschap) kan de maatschappelijke onrust groot zijn. Tevens dient te worden gekeken naar het ‘groepsgevoel’: collectieve verontwaardiging, boosheid, onrust, angst, onvrede, gevoel van onveiligheid, etc. • Er is sprake van een bestuurlijk afbreukrisico. • Er is sprake van een schokkende gebeurtenis. C. Besluitvorming Aan de hand van de kans op maatschappelijke onrust besluit de ambtenaar openbare veiligheid tot: • Geen coördinatie. • Coördinatie via het protocol incidenten op afstand. • Inschakelen bureau GHOR.
Alarmering Na analyse van de melding en besluit tot inwerkingtreding protocol treedt de ambtenaar openbare veiligheid op als casemanager van het protocol. De casemanager start zijn/haar werkzaamheden en roept via de coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) van de GGD binnen 2 uur het coördinatieteam bijeen.
Protocol Incidenten op afstand
81
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
3. Samenstelling coördinatieteam Organisatie Ambtenaar openbare veiligheid Gemeente (voorlichting)
GGD coördinator KIZ GGZ, jeugd/volwassenen Bureau Jeugdzorg Maatschappelijk werk Slachtofferhulp
Functie casemanager
lid coördinatieteam persvoorlichter lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam
Te benaderen door alarmcentrale - diverse kanalen burgemeester casemanager casemanager coördinator KIZ coördinator KIZ coördinator KIZ coördinator KIZ
Indien er veel media-aandacht is, neemt de coördinator allereerst contact op met de persvoorlichter van de gemeente (tevens lid van het coördinatieteam) zodat deze alvast informatie kan verzamelen.
Het coördinatieteam kan indien wenselijk en noodzakelijk een uitvoeringsteam samenstellen. Indien nodig kan één van de deelnemers aan deze teams deelnemen aan het coördinatieteam. Uitvoeringsteam Voor deelname aan het uitvoeringsteam kunnen de volgende organisaties worden benaderd. Dit is geen beperkende opsomming. Bijlage V bevat namen en nummers van participerende telefoonnummers. Organisatie
Te benaderen voor
Politie Medewerkers gemeentelijke diensten Sociale dienst
Ordebewaking bij opvangcentrum Praktische en financiële aspecten
Jeugdzorg Directie school Schoolarts/schoolverpleegkundige Kindertelefoon
Indien (schoolgaande) kinderen betrokken zijn
Wijkteam politie Huisarts Buurthuis/wijkvereniging
Indien mensen uit één wijk betrokken zijn
Maatschappelijk werk Slachtofferhulp Riagg
GGD
Psychosociale aspecten
(Sociaal) medische kennis
Tolk Organisaties voor geestelijke verzorging per allochtone groepering
Indien allochtonen betrokken zijn
Voorzitter/bestuurslid vereniging
Als het gaat om mensen van een bepaalde club of vereniging
Geestelijk verzorger
82
Indien het mensen uit een hechte geloofsgemeenschap betreft
Protocol Incidenten op afstandLeidraad
GGD
4. Beslisboom meldings- en alarmeringsstructuur
Protocol Incidenten op afstand
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
83
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
5. Procesbeschrijving
Hieronder staan de werkzaamheden beschreven van de casemanager en van het coördinatieteam. Zie bijlagen voor aanvullende informatie over besluitvormingsprocedures, schema’s, instructies voor verslaglegging, (communicatie)richtlijnen en (communicatie)modellen. De casemanager (ambtenaar openbare veiligheid) • Roept via coördinator KIZ van de GGD binnen 2 uur het coördinatieteam bijeen. • Regelt de vergaderlocatie: stadhuis in gemeente van direct/indirect getroffenen. • Onderhoudt contact met alarmcentrale. • Zit de vergaderingen voor. • Onderhoudt contacten met externe relaties. • Draagt in samenwerking met de voorlichter (lid coördinatieteam) zorg voor de voorlichting aan de pers. • Zorgt voor de verslaglegging en afsprakenlijsten. • Geeft alle relevante informatie door aan de leden van het coördinatieteam. • Bewaakt de uitvoering van genomen besluiten. • Draagt zorg voor de planning. • Houdt de eigen taakstelling en die van het coördinatieteam goed in de gaten. • Maakt een eindverslag en draagt zorg voor de financiële verantwoording. • Treft voorbereidingen voor de evaluatie.
Het coördinatieteam • Komt na alarmering zo snel mogelijk bijeen in betreffende gemeentehuis. • Heeft gedurende het gehele protocol de regie en besluit welke maatregelen worden genomen. • Geeft advies over de invulling van de maatregelen. • Stelt een voorlopig plan van aanpak op. • Bepaalt op basis van het plan van aanpak de samenstelling van het uitvoeringsteam en het ondersteuningsteam. • Spreekt onderling goed af wie welke rol heeft en wie in welk team deelneemt. • Zorgt voor aansturing binnen de eigen organisaties die zij vertegenwoordigen. • Draagt mede zorg voor de afstemming van de werkzaamheden tussen alle betrokken instellingen en organisaties. • Draagt zorg voor het adviseren in de nazorg aan de betrokkenen. • Draagt zorg voor het voorbereiden en uitvoeren van de evaluatie. Organisatieschema
84
Protocol Incidenten op afstand
GGD
6. Stappenplan
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Globaal zijn drie fasen te onderscheiden: • Eerste fase (chaotische fase): beeldvorming. • Tweede fase (consolidatiefase): uitvoering. • Derde fase (nazorgfase): nazorg en evaluatie.
Fasen in hoofdlijnen Fase 1 (chaotische fase): beeldvorming 1. Beoordeling van de toestand. 2. Analyse van de best mogelijke werkwijze van optreden. 3. Plan van aanpak. 4. Formuleren maatregelen. 5. Besluitvorming.
Fase 2 (consolidatiefase): uitvoering 6. Uitvoering door uitvoeringsteam en door betreffende instellingen. 7. Toezicht op uitvoering. 8. Verzamelen informatie en bijhouden verloop incident. 9. Situatierapportage (en indien nodig terug naar 1).
Fase 3 (nazorgfase): nazorg en evaluatie 10. Tussentijdse evaluatie, afronding uitvoering. Nazorgbijeenkomst. 11. Koppeling aan een algemeen preventieprogramma. 12. Koppeling aan deskundigheidsbevordering docenten/groepsleiding. 13. Afspraken maken over nazorg aan de hulpverleners en begeleiding van de teamleden bij terugkeer naar de eigen organisatie. 14. Afsluiting deelscenario en overdracht naar reguliere zorg. 15. Evalueren. 16. Verslaglegging en rapportage. Schema incidenten op afstand: procedure
Protocol Incidenten op afstand
85
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Fase 1 (Chaotische fase): Beeldvorming
GGD
1. Beoordeling van de toestand. Hierbij worden de volgende zaken onderzocht: • De melding/informatieverstrekking. • Analyse van de melding. • Verificatie van de melding. • Richtlijnen naar en alarmeren van deelnemende organisaties + informeren RGF. • Locatie en omgeving. • Feiten, veronderstellingen, conclusies en zwaartepunten. • Verificatie van gegevens. • Voorval. • Feiten, veronderstellingen, conclusies. • Verificatie van feiten en conclusies. • Onderscheid maken tussen wat feitelijk heeft plaatsgevonden en wat nog niet vast staat. • Burgemeester vragen contact op te nemen met getroffenen om steun te betuigen en informatie te verkrijgen. • Eigen middelen en mogelijkheden. • Feiten, veronderstellingen en conclusies. • Wat kan de organisatie zelf doen. 2. Analyse van de best mogelijke wijze van optreden. • Aan de hand van de inventarisatie en de analyse de voor- en nadelen afwegen. • Een aantal alternatieven opstellen van de best mogelijke wijze van aanpak (matrix). • Alternatieven toetsen aan de hand van de volgende criteria: • Tijd, geld, publicatie (negatief/positief). • Toestand van direct en indirect betrokkenen, hulpverleningsmethoden. • Schade, herstel en nazorg. 3. (Voorlopig) plan van aanpak. Op basis van 1 en 2 wordt een voorlopig plan van aanpak opgesteld. 4. • • •
Formuleren van maatregelen. Op basis van plan van aanpak bepalen wie, wat, wanneer, op welke wijze uitvoert. Op basis van plan van aanpak: samenstellen van het (de) uitvoeringsteam(s). Bepalen welke uitvoeringsinstellingen worden ingeschakeld.
5. Besluitvorming. Besluiten nemen op basis van voorafgaande. Start uitvoeringsfase.
86
Protocol Incidenten op afstand
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Fase 2 (Consolidatiefase): Uitvoering
6. Start uitvoering door uitvoeringsteam en betreffende uitvoeringsinstellingen. • Geef opdrachten op basis van besluitvorming. • Laat op passende en afgesproken momenten terugrapporteren. De feitelijke uitvoering geschiedt op basis van het plan van aanpak en de maatregelen die het coördinatieteam neemt. Een incident op afstand kan zeer diverse vormen aannemen. De effecten die het incident heeft op de mogelijke maatschappelijke onrust zijn niet bij voorbaat te vertalen naar mogelijke concrete acties. Iedere situatie vraagt een nauwkeurige beoordeling en een op de situatie toegespitste aanpak. De tabel hieronder dient als leidraad voor mogelijke maatregelen door het coördinatieteam.
Taken a. Coördinatie opvang
b. Informeren
Deeltaken Regelen plaats, faciliteiten, bemensing Afschermen van media
Doelgroep indirect getroffenen indirect getroffenen
Aandachtspunten denk aan catering, tv’s, internet, speelgoed, tolken, e.d.
Openen informatienummer Persbericht Contact met familieleden door burgemeester/voorlichter Voorlichting geven
algemeen
- bemensing - bekendmaking
Interne communicatie Externe communicatie
Bekendmaken doden en (zwaar)gewonden Psycho-educatie slachtoffers en familie Contact onderhouden c. Omgaan met acties met initiatiefnemers lokale bevolking d. Informatie verzamelen Contact met alarmcentrale/andere bronnen Contact met calamiteitenhospitaal/opvang op plaats incident Contact/informeren huisartsen direct betrokkenen Algemene informatieverzameling Contact onderhouden e. Begeleiding indirect met alarmcentrale getroffenen bij Contact met indirect terugkomst dodelijke getroffenen slachtoffers Contact begrafenisondernemer Woordvoerder / coördif. Begeleiding indirect nator aanwijzen getroffenen bij terugAfschermen media komst slachtoffers
g. Begeleiding terugkomst calamiteitenhospitaal
CT = Coördinatieteam
Ondersteuning indirect getroffenen Indien gewenst: bieden ondersteuning en psycho-educatie
UT = Uitvoeringsteam
Protocol Incidenten op afstand
media indirect getroffenen indirect getroffenen indirect getroffenen (in)direct getroffenen
doel: steun betuigen, informatieverstrekking
altijd door officiële gezagsdrager; verschillend per situatie. CT neemt standpunt in en begeleidt / adviseert over actie
Actie door CT > UT
UT > politie
UT UT i.s.m. CT (voorl.) CG > UT CT (voorl.) CT (voorl.) CT > UT
CT (officiële gezagsdrager) CT > UT CT
Casemanager Casemanager Casemanager
indirect getroffenen indirect getroffenen indirect getroffenen (in)direct getroffenen direct getroffenen indirect getroffenen (in)direct getroffenen
Casemanager UT
wensen rondom locatie, wel/geen CT > UT ondersteuning door bijv. Riagg, etc. UT afstemmen met alarmcentrale
Casemanager UT > politie/ beveiliging vliegveld UT CT > UT
87
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
7. Toezicht op uitvoering. • Houd toezicht op de uitvoering en de rapportages. • Stel, indien nodig, besluiten bij.
8. Verzamelen informatie en bijhouden verloop incident.
9. Situatierapportage; indien nodig terug naar 1. Wijziging van informatie vraagt om een nieuwe beoordeling van de toestand of een bijstelling hiervan.
Fase 3 (Nazorgfase): Nazorg en evaluatie 10. Tussentijdse evaluatie, afronding uitvoering, nazorgbijeenkomst. Op basis van tussentijdse evaluatie bepaalt het coördinatieteam wanneer de uitvoering wordt afgerond en afgesloten (terugkeer naar normale situatie) en wanneer de nazorgfase start.
Ter afronding van de uitvoering en start van het nazorgtraject kan een nazorgbijeenkomst worden georganiseerd voor (in)direct getroffenen en hulpverleners. Hiervoor neemt het coördinatieteam in samenwerking met het uitvoeringsteam de volgende acties: • Inventariseren van doelgroep(en) en behoefte. • Benaderen sprekers en hulpverleners. • Regelen locatie en faciliteiten. • Uitnodigingen verzorgen. Voor verschillende doelgroepen kunnen aparte bijeenkomsten worden georganiseerd. Het coördinatieteam maakt, indien nodig, een plan van aanpak (advies) voor het nazorgtraject. Het nazorgtraject kan bestaan uit de volgende onderdelen:
11. Koppeling aan een algemeen preventieprogramma. Koppeling van een preventieprogramma aan de voorlichting aan (in)direct betrokkenen (nazorgbijeenkomst) en kinderen. Na afronding van de hulpverlening kan een algemeen preventieprogramma in de vorm van één of meerdere lessen of bijeenkomsten worden aangeboden, bijvoorbeeld op school. Dit kan worden verzorgd door de GGD en/of Riagg.
12. Koppeling aan deskundigheidsbevordering docenten/groepsleiding. Indien van toepassing: koppeling van een deskundigheidsbevorderingprogramma aan voorlichting door docenten/groepsleiding. Mogelijkheden zijn een training, workshop of supervisiebijeenkomst. 13. De briefing en nazorg aan de betrokken hulpverleners en eventuele begeleiding van leden van het coördinatieteam bij terugkeer naar de eigen organisatie. De confrontatie met (in)direct getroffenen kan ook voor betrokken hulpverleners emotioneel belastend zijn. Aandacht en ondersteuning vanuit het team en de organisatie is van groot belang om het risico van secundaire traumatisering bij professionals te verminderen. Tijdens de evaluatiebijeenkomst is het zinvol te inventariseren of er bij de leden van het coördinatieteam behoefte is aan vervolgcontacten of een andere vorm van ondersteuning. Het protocol wordt formeel afgesloten door het coördinatieteam, waarna evaluatie en verslaglegging plaatsvinden.
14. Afsluiting protocol en overdracht naar reguliere zorg. Het coördinatieteam bepaalt wanneer het protocol wordt afgesloten. Hierna vindt overdracht plaats naar de reguliere zorg.
15. Evalueren. Het treffen van voorbereidingen voor de evaluatie is een taak van de casemanager. Uitvoering en bespreking van de evaluatie ligt bij het gehele coördinatieteam. Naast het evalueren van het incident is het ook aan te bevelen het protocol te evalueren. Onderwerpen die dan in ieder geval aan de orde moeten komen: • Was het coördinatieteam op een juiste wijze samengesteld? • Hoe zijn uitvoering en ondersteuning verlopen? • Was er voldoende deskundigheid aanwezig? • Waren er leemten in het hulpverleningsaanbod? • Hoe was de samenwerking, de besluitvorming en de afstemming? 88
Protocol Incidenten op afstand
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• In welke mate is men erin geslaagd de maatschappelijke onrust te beïnvloeden?
Bij het evalueren van de spelende zaak wordt gekeken naar de bevindingen van de verschillende doelgroepen op wie de voorlichting, ondersteuning en hulpverlening waren gericht. Voor deze doelgroepen kan eventueel voor een schriftelijke evaluatie worden gekozen. In de leidraad van het Protocollenpakket worden uitgebreide richtlijnen ten behoeve van de evaluatie gegeven. Ook het nazorgtraject wordt afgesloten met een evaluatie. 16. Verslaglegging en rapportage. Alle geschreven materiaal, aantekeningen, agenda’s en afsprakenlijsten worden met de evaluatie samengevoegd tot een verslag. De coördinator is voor de verslaglegging hoofdverantwoordelijk, maar kan in overleg delen hiervan uitbesteden aan andere leden van het coördinatieteam of aan ingeschakelde professionals. Het verslag wordt aangeboden aan de directies van de bij de inzet betrokken diensten. (Zie bijlage II voor verslagleggingformulieren.)
Protocol Incidenten op afstand
89
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
7. Voorlichting intern en extern
GGD
Publieksgroepen Bij incidenten op afstand zijn de volgende publieksgroepen van belang: • Direct getroffenen. • Indirect getroffenen: familie en kinderen slachtoffers. • Het sociale netwerk rondom direct en indirect getroffenen. • Belangenorganisaties. • Pers (en via de pers: alle burgers). Informatieverstrekking tijdens de uitvoering van het stappenplan Bij de informatieverstrekking is het volgende van belang: • Het vaststellen van de kring van betrokkenen. • De wijze van informatieverschaffing. • Het tijdstip van de informatieverschaffing. • De inhoud van de informatie. • De omgang met de media.
90
Protocol Incidenten op afstand
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Brand
91
GGD
Protocol Brand
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Reikwijdte van het protocol
Dit protocol is een onderdeel uit het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken in het verzorgingsgebied van de GGD. In de leidraad wordt in algemene zin beschreven wanneer sprake kan zijn van een kleinschalig incident/zedenzaak en op welke wijze de zorgverlening tijdens het kleinschalig incident/zedenzaak is geregeld. Het protocol geeft een nadere uitwerking van de organisatie van de opvang en hulpverlening in specifieke situaties. De bijlagen I t/m V geven aanvullende informatie en zijn naast dit protocol te hanteren. Dit protocol heeft betrekking op middelgrote of grote branden in het verzorgingsgebied van de GGD waarbij een groep personen op een of andere wijze is getroffen. Algemene criteria voor de inwerkingtreding van het protocol • Er is sprake van een middelgrote of grote brand. • Er is géén sprake van een GRIP III of IV situatie of een situatie waarin de GHOR een coördinerende rol heeft. • De dagelijkse gang van zaken voor de getroffenen is ontwricht. • Er is een zorg- en/of hulpbehoefte. • Er is sprake van (mogelijke) maatschappelijke onrust. • Er is sprake van een bestuurlijk afbreukrisico. • Er is behoefte aan regie en coördinatie.
Algemene uitgangspunten • Het protocol is een onderdeel van het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken. De betreffende gemeente is de formele opdrachtgever van dit protocol. • Het protocol is gebaseerd op het werken met een externe coördinator en een coördinatieteam. • Het protocol structureert het regelen van psychosociale opvang en hulpverlening voor betrokkenen. • De gemeente regelt de fysieke opvang van de getroffenen. • De binnen het protocol samenwerkende instellingen verklaren, met behoud van hun eigen verantwoordelijkheid, zich te houden aan de beschreven werkwijze.
Achtergronden en doelstelling Bij een brand waarbij dit protocol in werking treedt, zijn verschillende partijen betrokken, die ieder hun eigen rol hebben: • De brandweer houdt zich bezig met de brand zelf. • De politie draagt zorg voor de openbare orde en het eventuele strafrechtelijke onderzoek. • De ambulancedienst draagt zorg voor eventuele slachtoffers. • De Stichting Salvage vertegenwoordigt de verzekeraars en draagt zorg voor de eerste levensbehoeften (bijvoorbeeld kleding) en eventueel onderdak voor de getroffenen. De Stichting Salvage voert tevens een eerste schadeinventarisatie uit. • De ambtenaar openbare orde en veiligheid vertegenwoordigt de gemeente en coördineert gemeentelijke taken bij een brand. Deze taken bestaan onder meer uit: zorgdragen voor openbare orde (zoals wegafzettingen) en veiligheid, bouw- en woningtoezicht, bewaken milieu-aspecten en de eerste fysieke opvang van getroffenen.
Ten behoeve van de eerste opvang van getroffenen bij een brand wordt meestal geïmproviseerd. Belangrijk is dat de getroffenen bij het incident weggehaald worden en tijdelijk ondergebracht worden op een warme en veilige plaats. Dit kan bijvoorbeeld een plaatselijk café, een clubhuis of een sportzaal zijn. Na het blussen van de brand wordt in overleg met de brandweer, de Stichting Salvage en getroffenen bepaald hoe het verder gaat (of bewoners terug naar huis kunnen of naar een tijdelijk onderdak gaan). Doelstelling van de deelnemende organisaties is het geven van de eerste zorg en ondersteuning aan getroffenen op de opvanglocatie. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het voorschrijven van medicatie (die is achtergebleven in de woning), het geven van psychische hulp en ondersteuning, de verzorging en ondersteuning van hulpbehoevende getroffenen (bijvoorbeeld ouderen, chronisch zieken of gehandicapten) en informatieverstrekking. Tevens wordt bekeken of nazorg aan de getroffenen nodig en wenselijk is. Rol gemeente De aanpak van kleinschalige incidenten die gepaard (kunnen) gaan met maatschappelijke onrust heeft in het kader van dit protocol twee kanten, namelijk de zorg en hulpverlening enerzijds en de openbare orde en veiligheid anderzijds. Protocol Brand
93
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Terwijl de GGD de coördinerende en organiserende rol op zich neemt aan de kant van zorg en opvang, is het zaak dat de gemeentelijke overheid een dergelijke rol op zich neemt aan de kant van openbare orde en veiligheid. In het geval van een kleinschalig incident met risico’s op maatschappelijke onrust worden daarom zowel de GGD als de gemeente in kennis gesteld van het incident.
94
Protocol Brand
GGD
2. Besluitvorming inwerkingtreding protocol
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Melding • Bij een kleine brand kunnen de hulpdiensten besluiten de ambtenaar openbare orde en veiligheid (AOV) in te schakelen ten behoeve van de coördinatie van zorg- en hulpverlening. • Bij een middelgrote of grote brand wordt de behoefte aan coördinatie verondersteld en schakelen de hulpdiensten automatisch (conform afspraken) de AOV in.
Analyse van melding en besluitvorming De AOV van de gemeente analyseert de melding en besluit, gemandateerd door of na overleg met het openbaar bestuur, tot de inwerkingtreding van het protocol.
Alarmering Na analyse van de melding en besluit tot inwerkingtreding van het protocol alarmeert de ambtenaar openbare veiligheid de coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken (KIZ) van de GGD. De coördinator gaat naar de opvanglocatie, waar hij deelneemt aan het overleg van de hulpdiensten ter plaatse (bijvoorbeeld brandweer, politie, ambtenaar openbare orde en veiligheid (AOV), coördinator GGD, woningbouwcorporatie, Salvage, etc.). Aan de hand van de informatieuitwisseling tijdens het overleg van de hulpdiensten besluit de coördinator KIZ tot het wel of niet bijeen roepen van het coördinatieteam.
Protocol Brand
95
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Samenstelling coördinatieteam organisatie GGD GGZ Bureau Jeugdzorg Maatschappelijk werk Medewerker(s) Rode Kruis Slachtofferhulp
functie coördinator lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam lid coördinatieteam
GGD
te benaderen door AOV coördinator coördinator coördinator coördinator of al aanwezig coördinator
Het coördinatieteam kan indien wenselijk en noodzakelijk een uitvoeringsteam samenstellen. Indien nodig kan één van de deelnemers aan deze teams deelnemen aan het coördinatieteam.
96
Protocol Brand
GGD
4. Beslisboom meldings- en alarmeringsstructuur
Protocol Brand
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
97
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
5. Procesbeschrijving
Hieronder staan de werkzaamheden van de coördinator Kleinschalige Incidenten en Zedendelicten (KIZ) en van het coördinatieteam puntsgewijs beschreven. Zie bijlage I voor aanvullende informatie. De coördinator KIZ • Neemt deel aan en onderhoudt contact met het overleg hulpdiensten. • Onderhoudt contact met de AOV. • Roept het coördinatieteam bijeen. • Regelt de vergaderlocatie: in eerste instantie is dit de opvanglocatie. • Zit de vergaderingen voor. • Zorgt voor de verslaglegging en afsprakenlijsten. • Geeft alle relevante informatie door aan de leden van het coördinatieteam. • Bewaakt de uitvoering van genomen besluiten. • Draagt zorg voor de planning. • Houdt de eigen taakstelling en die van het coördinatieteam goed in de gaten. • Maakt een eindverslag en draagt zorg voor de financiële verantwoording. • Treft voorbereidingen voor de evaluatie.
Het coördinatieteam • Komt na alarmering zo snel mogelijk bijeen op de opvanglocatie. • Heeft gedurende het gehele scenario de regie en besluit welke maatregelen worden genomen. • Geeft advies over de invulling van de maatregelen. • Stelt een voorlopig plan van aanpak op. • Bepaalt op basis van het plan van aanpak de samenstelling van het uitvoeringsteam. • Spreekt onderling goed af wie welke rol heeft en wie aan welk team deelneemt. • Zorgt voor aansturing binnen de eigen organisaties die de teamleden vertegenwoordigen. • Draagt mede zorg voor de afstemming van de werkzaamheden tussen alle betrokken instellingen en organisaties. • Draagt zorg voor het adviseren in de nazorg aan de betrokkenen. • Draagt zorg voor het voorbereiden en uitvoeren van de evaluatie. Organisatieschema
98
Protocol Brand
GGD
6. Stappenplan
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Globaal zijn drie fasen te onderscheiden: • Eerste fase (chaotische fase): beeldvorming. • Tweede fase (consolidatiefase): uitvoering. • Derde fase (nazorgfase): nazorg en evaluatie.
Fasen in hoofdlijnen Fase 1 (chaotische fase): beeldvorming 1. Informeren coördinatieteam over de toestand. 2. Plan van aanpak inventarisatie hulp- en zorgbehoefte. 3. Uitvoering inventarisatie. 4. Terugkoppeling inventarisatie en opstellen uitvoeringsplan. Besluit tot al dan niet instellen uitvoeringsteam. Fase 2 (consolidatiefase): uitvoering 5. Uitvoering, inclusief periodieke inventarisatie, terugkoppeling en bijstelling uitvoeringsplan. 6. Bij beëindiging brand: begeleiding slachtoffers naar woning of opvangadres. 7. Inventarisatie nazorgbehoefte bij slachtoffers.
Fase 3 (nazorgfase): nazorg en evaluatie 8. Plan van aanpak nazorg. 9. In werking stellen/uitvoering nazorgplan. 10. Afspraken maken over nazorg aan de hulpverleners en begeleiding van de teamleden bij terugkeer naar de eigen organisatie. 11. Afsluiting protocol en overdracht naar reguliere zorg. 12. Evalueren. 13. Verslaglegging en rapportage. Schema brand: procedure
Protocol Brand
99
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Fase 1 (Chaotische fase): Beeldvorming
GGD
1. Informeren coördinatieteam over de toestand. De coördinator informeert de leden van het coördinatieteam over de toestand aan de hand van de verkregen informatie tijdens het overleg hulpdiensten en eventueel andere bronnen. Het betreft hier zaken als: • Hoe is de situatie ter plaatse van het incident. • Indicatie van het (te verwachten) verloop en de duur van het incident. • Hoeveel slachtoffers zijn er. • Wat is hun toestand. • Waar bevinden zij zich.
2. Plan van aanpak inventarisatie hulp- en zorgbehoefte. In het inventarisatie plan van aanpak worden afspraken gemaakt over wie inventariseren en wat wordt geïnventariseerd. Slachtoffers kunnen zich op verschillende locaties bevinden. Ook dient een beeld gekregen te worden van slachtoffers die in het ziekenhuis zijn behandeld of opgenomen en die weer terugkeren.
3. Uitvoering inventarisatie. Geïnventariseerd wordt wat de zorg- en hulpbehoefte van de slachtoffers is. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan medicatie (die is achtergebleven in het gebouw), zorg- of hulpbehoefte (bijvoorbeeld bij chronisch zieken, gehandicapten of ouderen), psychosociale ondersteuning of specifieke wensen en behoeften (dieet, allergieën). 4. Terugkoppeling inventarisatie en opstellen uitvoeringsplan. Besluit tot al dan niet instellen uitvoeringsteam. Op basis van de inventarisatie wordt een uitvoeringsplan gemaakt. Afhankelijk van de zorgbehoefte (kwantitatief en kwalitatief) wordt een uitvoeringsteam ingesteld.
100
Protocol Brand
GGD
Fase 2 (Consolidatiefase): Uitvoering
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
5. Uitvoering, inclusief periodieke inventarisatie, terugkoppeling en bijstelling uitvoeringsplan. Start uitvoering. Indien sprake is van een uitvoeringsteam vindt uitvoering plaats op basis van het plan van aanpak van het coördinatieteam. Periodiek wordt de zorgbehoefte opnieuw geïnventariseerd en het plan van aanpakplan bijgesteld. Aandachtspunt: uit het ziekenhuis terugkerende of van elders komende slachtoffers.
6. Bij beëindiging brand: begeleiding slachtoffers naar woning of opvangadres. Bij beëindiging van de brand besluiten de hulpdiensten welke personen terug kunnen naar de brandlocatie. Het coördinatieteam of het uitvoeringsteam zorgt voor (psychosociale) begeleiding van de slachtoffers naar de brandlocatie of naar een opvangadres (indien nodig). 7. Inventarisatie nazorgbehoefte bij slachtoffers. Bij de slachtoffers die terugkeren naar de brandlocatie of naar andere tijdelijke opvang wordt geïnventariseerd welke nazorgbehoefte bestaat. Einde uitvoeringsfase: • Alle slachtoffers zijn ondergebracht (terug op de brandlocatie of elders). • Van alle slachtoffers is bekend waar zij heen gaan. • De nazorgbehoefte is geïnventariseerd bij alle slachtoffers.
Protocol Brand
101
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Fase 3 (Nazorgfase): Nazorg en evaluatie
8. Plan van aanpak nazorg. Op basis van de nazorginventarisatie en overige indrukken stelt het coördinatieteam een plan van aanpak nazorg op. Dit gebeurt in nauw overleg met de AOV. Bij nazorg kan worden gedacht aan: • één of meerdere nazorgbijeenkomsten organiseren, eventueel samen met gemeente • individuele nazorgtrajecten • monitoring slachtoffers 9. In werking stellen/uitvoering nazorgplan. Uitvoering nazorgplan. Dit kan een langere periode in beslag nemen.
10. Afspraken maken over nazorg aan de hulpverleners en begeleiding van de teamleden bij terugkeer naar de eigen organisatie. De confrontatie met getroffenen kan ook voor betrokken hulpverleners emotioneel belastend zijn. Aandacht en ondersteuning vanuit het team en de organisatie is van groot belang om het risico van secundaire traumatisering bij professionals te verminderen. Tijdens de evaluatiebijeenkomst is het zinvol te inventariseren of er bij de leden van het coördinatieteam behoefte is aan vervolgcontacten of een andere vorm van ondersteuning. Einde protocol Het protocol wordt formeel afgesloten door het coördinatieteam, waarna evaluatie en verslaglegging plaatsvindt.
11. Afsluiting protocol en overdracht naar reguliere zorg. Het coördinatieteam bepaalt wanneer het protocol wordt afgesloten. Hierna vindt overdracht plaats naar de reguliere zorg.
12. Evalueren. Het treffen van voorbereidingen voor de evaluatie is een taak van de coördinator. Uitvoering en bespreking van de evaluatie ligt bij het gehele coördinatieteam. Naast het evalueren van het incident is het ook aan te bevelen het protocol zelf te evalueren. Onderwerpen die dan in ieder geval aan de orde moeten komen: • was het coördinatieteam op een juiste wijze samengesteld? • hoe zijn uitvoering en ondersteuning verlopen?
102
Protocol Brand
GGD
7. Voorlichting intern en extern
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Publieksgroepen Bij brand zijn de volgende publieksgroepen van belang: • Direct getroffenen. • Buren. • Familie en sociaal netwerk rondom getroffenen. • Pers (en via de pers: alle burgers). • Overige relevante groepen.
Informatieverstrekking tijdens de uitvoering van het stappenplan Informatieverstrekking over de aard en het verloop van de brand, de besluitvorming na afloop van de brand en het geven van informatie over eventuele slachtoffers ligt te allen tijde in handen van het bevoegd gezag. In het overleg hulpverleningsdiensten worden afspraken gemaakt over de communicatie. Het coördinatieteam wordt (via de coördinator) geïnformeerd over de communicatieafspraken. Eventueel worden hulpverleners betrokken bij de communicatie met slachtoffers en betrokkenen. Bij de informatieverstrekking is het volgende van belang: • Het vaststellen van de kring van betrokkenen. • De wijze van informatieverschaffing. • Het tijdstip van de informatieverschaffing. • De inhoud van de informatie. • De omgang met de media.
Protocol Brand
103
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
104
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Infectieziekten
105
GGD
Protocol Infectieziekten
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Reikwijdte van het protocol
Dit protocol is een onderdeel uit het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken in het verzorgingsgebied van de GGD. In de leidraad wordt in algemene zin beschreven wanneer sprake is van een kleinschalig incident/ zedenzaak en op welke wijze de zorgverlening tijdens het kleinschalig incident/zedenzaak is geregeld. Het protocol geeft een nadere uitwerking van de organisatie van de opvang en hulpverlening in specifieke situaties. De bijlagen I t/m V geven aanvullende informatie en zijn naast dit protocol te hanteren.
Voor de werkwijzen en uitvoering bij een infectieziekte-incident verwijzen we naar de landelijke draaiboeken en protocollen van het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI). Eerstverantwoordelijken voor de uitvoering van deze werkwijzen zijn de gemeente en de GGD-artsen en –verpleegkundigen. In het geval van een kleinschalige uitbraak van een infectieziekte kunnen zij gebruik maken van het team kleinschalige incidenten en zedenzaken (KIZ) als zij inschatten, dat betrokkenen n.a.v. het incident psychische problemen kunnen krijgen, dan wel dat er maatschappelijke onrust uit het incident voortvloeit. De verantwoordelijkheid voor het besluit tot inzetten van het team ligt bij de gemeente/politie. Algemene criteria en uitgangspunten Bij de bestrijding en preventie van infectieziekten is sprake van individuele en collectieve gezondheidsproblemen en –hulpvragen. De ‘curatieve sector’, te weten de eerste lijn (huisarts), tweede lijn (specialist) en/of de derde lijn zal zorgdragen voor diagnostiek en behandeling van de patiënt. Daarnaast zijn er aspecten waarvoor de GGD verantwoordelijk is: • Waar is de ziekte opgelopen, wie kunnen nog meer besmet zijn of worden; bron en contact- onderzoek? • Welke maatregelen moeten genomen worden of zijn te overwegen om verspreiding van de infectieziekte te voorkomen? • Voor wie is voorlichting geïndiceerd en met welk doel; preventie of beperken van de ongerustheid? • Inventarisatie van deze aspecten is het werkterrein van de GGD- arts en verpleegkundigen infectiebestrijding. Achtergronden en doelstelling Professionals die een rol hebben in de infectiebestrijding: • huisartsen • medische microbiologen • infectiologen • kinderartsen • GGD- artsen en verpleegkundigen
Het opstellen van sociaal-geneeskundige en verpleegkundige doelen Per infectieziekte kunnen doelen zijn: • Transmissie van de infectieziekte is doorbroken. • Er is een risicoanalyse van de patiënt/groep. • De patiënt (en diens omgeving) heeft inzicht in de ziekte, de transmissieroute, het verloop, de eventuele behandeling, preventiemaatregelen en de gevolgen voor zichzelf en de omgeving. • De risicopersonen zijn beschermd. • Bij de patiënt en diens omgeving is geen onrust. • De gevolgen van de ziekte voor patiënt zijn beperkt gebleven. • De behandelaar en/of andere betrokken zorgverleners zijn geïnformeerd of geadviseerd over de landelijke behandeling- en/of preventie consensus van de ziekte (LCI-protocol of CBO-richtlijn, CBO= Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg). • Er zijn gegevens ten behoeve van de surveillance (OSIRIS).
Rol gemeente De gemeente heeft een belangrijke rol, zij voert de wet collectieve preventie volksgezondheid uit. In de praktijk houd de gemeente daarvoor de GGD in stand waar artsen en verpleegkundigen werken die gespecialiseerd zij in infectie bestrijding. De gemeenteraad draagt de eindverantwoordelijkheid.
Protocol Infectieziekten
107
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
2. Besluitvorming
Melding Het opstellen van de anamnese De GGD- arts en verpleegkundige maken een inschatting over de verdere beoordeling en afhandeling van een melding of signaal van een ziektegeval. Belangrijk voor de anamnese is het doelmatig en voortdurend verzamelen, interpreteren en analyseren van patiëntengegevens Analyse van melding en besluitvorming Het stellen van een diagnose De diagnose bestaat uit drie onderdelen: 1. Het (dreigende) gezondheidsprobleem. 2. Het infectierisico voor personen en groepen. 3. De oorzaken. 4. Het ontbreken van kennis en vaardigheden betreffende infectieziekten en het uitvoeren of toepassen van hygiëne- en preventiemaatregelen. 5. Symptomen en signalen. 6. Nieuwe ziektegevallen, eerdere ziektegevallen die met elkaar verband kunnen houden, gezondheidsklachten, vragen over de ziekte en risicogedrag. Interventies Het opstellen en uitvoeren van de sociaal-geneeskundige en verpleegkundige interventies Bij deze stap beschreven interventies zijn handelingen die chronologisch voortvloeien uit de algemene diagnoses, de risicoanalyse en de ziektespecifieke doelen. 1. Planning 2. Bronopsporing en contactonderzoek 3. Signalering en verwijzing 4. (Groeps)voorlichting 5. Netwerk/advisering 6. Registratie en rapportage Evaluatie Het uitvoeren van de effectevaluatie t.b.v. kwaliteitsborging Doelstelling van deze stap is het beoordelen of door de genomen stappen het beoogde doel bereikt is.
Informatie over de draaiboeken en protocollen betreffende een kleinschalige uitbraak van een infectieziekte is te vinden op de website van het Centrum Infectieziektenbestrijding (Cib). (www.rivm.nl/cib)
108
Protocol Infectieziekten
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Milieu-incidenten
109
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Protocol Milieu-incidenten 1. Reikwijdte van het protocol
Dit protocol is een onderdeel uit het Protocollenpakket van de Aanpak Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken in het verzorgingsgebied van de GGD. In de leidraad wordt in algemene zin beschreven wanneer sprake is van een kleinschalig incident/zedenzaak en op welke wijze de zorgverlening tijdens het kleinschalig incident/zedenzaak is geregeld. Het protocol geeft een nadere uitwerking van de organisatie van de opvang en hulpverlening in specifieke situaties. De bijlagen I t/m V geven aanvullende informatie en zijn naast dit protocol te hanteren.
Voor de werkwijzen en uitvoering in het geval van een kleinschalig milieu-incident verwijzen we naar de bestaande landelijke draaiboeken en protocollen van GGD Nederland. Eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van deze werkwijzen is de gemeente. De GGD heeft een adviserende rol. De medisch-milieukundigmedewerkers van de GGD behandelen de kleinschalige milieu-incidenten. In het geval van een kleinschalig milieu-incident kunnen zij gebruik maken van het team kleinschalige incidenten en zedenzaken (KIZ) als zij inschatten dat betrokkenen n.a.v. het incident psychische problemen kunnen krijgen, dan wel dat er maatschappelijke onrust uit het incident voortvloeit. De verantwoordelijkheid voor het besluit tot inzetten van het team ligt bij de gemeente/politie. Algemene criteria en uitgangspunten De richtlijnen bij een milieu incident worden volgens een vast stramien opgebouwd. De opzet is afhankelijk van de primaire vraagstelling: • Er is een milieuprobleem, kan dit gevolgen hebben voor de (volks)gezondheid? • Er is een gezondheidsprobleem, kunnen één of meerdere milieufactoren daaraan ten grondslag liggen?
Bij de eerste vraagstelling vormt de bron het uitgangspunt en wordt bepaald of er sprake kan zijn van een gezondheidsrisico. Bij de tweede vraagstelling ligt de nadruk op een epidemiologische beoordeling van het gezondheidsprobleem.
Vormen van milieu-incidenten waarbij het gaat om gezondheidsrisico’s c.q. gezondheidsaspecten • Gezondheidsaspecten van GSM-basisstations en UMTS-zenders • Gezondheidsrisico’s van bodemsanering • Gezondheidsaspecten van Besluit Luchtkwaliteit • Binnenmilieu scholen en gezondheidsaspecten • Kankerclusters Dit zijn voorbeelden, de lijst is niet uitputtend. Achtergronden Professionals die een rol hebben bij een milieu-incident • Regionale milieudiensten • RIVM • GGD • Overige instellingen (afhankelijk van het soort milieu-incident)
Rol gemeente De gemeente is het formele gezag. Zij is primair verantwoordelijk voor het welzijn van haar bewoners en neemt, na afweging van alle belangen, een beslissing. Ook de provincie speelt een rol als bevoegd gezag.
2. Besluitvorming
Analyse van melding en besluitvorming Omschrijving en afbakening van het incident. Twee opties mogelijk: 1. Het is een milieuprobleem (heeft dit gevolgen voor de volksgezondheid). 2. Het is een gezondheidsprobleem (wordt dit veroorzaakt door milieufactoren). In het eerste geval vormt de bron het uitgangspunt en wordt bepaald of er sprake kan zijn van een gezondheidsrisico. In het tweede geval vormt het gezondheidsprobleem het uitgangspunt en wordt bekeken of dat door milieufactoren veroorzaakt kan worden. Protocol Milieu-incidenten
111
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
In het geval van een milieuprobleem volgen de volgende stappen: 1. Verzamel de benodigde milieugegevens (brongegevens). 2. Bepaling gezondheidsrisico.
In het geval van een gezondheidsprobleem volgen de volgende stappen: 1. Verzamel de benodigde gezondheidsgegevens (blootstelling en gezondheidseffecten). 2. Bepaling of die gezondheidsgegevens samenhang vertonen met milieufactoren.
Stappenplan/rol GGD Uitgangspunt is dat de GGD om advies wordt gevraagd. Het stappenplan hoeft niet in alle gevallen geheel doorlopen te worden. Soms is het verstrekken van informatie of een bezoek al voldoende. Informatie over de leidraad en protocollen betreffende een kleinschalig milieu-incident is te vinden op de website van GGD-Nederland
112
Protocol Milieu-incidenten
GGD GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Aanvullende informatie Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken
Onderdeel van het Protocollenpakket
Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken
Achtergrondinformatie en voorbeeldmateriaal ten behoeve van opvang, voorlichting en hulpverlening bij kleinschalige incidenten en zedenzaken met maatschappelijke onrust.
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Colofon Samengesteld door GGD Hollands Midden (voorheen: GGD Zuid-Holland Noord)
2
Aanvullende Informatie
GGD
Gebruiksaanwijzing
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Deze aanvullende informatie is bedoeld voor allen die op coördinerend of uitvoerend niveau betrokken zijn bij de psychosociale opvang bij een ingrijpend incident. Dit betekent dat leden van het regionaal coördinatieteam de informatie kunnen raadplegen om zich in een bepaald onderwerp te verdiepen. Ze kunnen dit deel echter ook gebruiken om uit te kopiëren voor de uitvoerende medewerkers. Daarnaast kan de informatie desgewenst worden verspreid onder betrokken leerkrachten, medewerkers, ouders etc. Dit aanvullend deel bevat een selectie van artikelen, tips en gegevens. Gebruikers kunnen het naar eigen inzicht uitbreiden met informatie die zij van belang vinden bij activiteiten rondom de psychosociale hulp aan betrokkenen bij ingrijpende incidenten.
Aanvullende Informatie
3
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Inhoudsopgave
Aanvullende informatie Kleinschalige Incidenten en Zedenzaken Onderdeel van het Protocollenpakket Ingrijpende incidenten: tips en informatie
7
Zedenzaken: tips en informatie
35
Hulpverleners en Instellingen
75
Incidenten met dodelijke slachtoffers Communicatie en Media
53 97
Religies en Culturen
107
Adressen en websites
135
Voorbeeldmateriaal Literatuur
Aanvullende Informatie
119
145
5
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
6
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Ingrijpende incidenten: tips en informatie
1. 2. 3. 4.
Na de schok Verschillende soorten trauma Stressreacties na schokkende gebeurtenissen Posttraumatische stressstoornis en andere verwerkingsstoornissen 5. Informatie en tips voor betrokkenen 6. PTSD and the family 7. Reacties van kinderen op schokkende gebeurtenissen 8. How do children respond to trauma 9. Reacties binnen het gezin 10. Informatie voor ouders 11. Supporting children after a traumatic incident
7
GGD
1. Na de schok
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Psychische gevolgen van een schokkende gebeurtenis Bijna ieder mens krijgt in zijn leven wel te maken met een schokkende en/of ingrijpende gebeurtenis; een huwelijk dat onverwacht stuk loopt doordat je partner opeens verliefd wordt op een ander, een levensbedreigende ziekte, het plotseling overlijden van een dierbare, een inbraak, een verkeersongeluk, mishandeling, aanranding een overval met geweld, enz. Het meemaken van een schokkende gebeurtenis brengt je doorgaans uit je evenwicht. Je raakt er van in de war en het kost tijd om de gebeurtenis te verwerken. Dit verwerken gaat gepaard met allerlei lichamelijke en psychische klachten. In feite zijn dat normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Ook de omgeving van het slachtoffer is doorgaans geschokt door wat er is gebeurd. Voor hen komt een nare ervaring ineens ook heel dichtbij. Daarnaast worden zij geconfronteerd met iemand die van slag is en ander gedrag vertoont dan normaal. De omgeving wil wel helpen en troost bieden maar weet niet hoe en voelt zich machteloos. Dit kan er toe leiden dat er niet altijd tactvol wordt gereageerd. Dat is jammer want de omgeving kan een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel. Wat is een schokkende gebeurtenis? Een schokkende gebeurtenis is een gebeurtenis die je overvalt. Het komt van buitenaf en kan een overweldigende indruk achterlaten. De gebeurtenis roept een sterk gevoel van machteloosheid op, werpt je, vaak van het een op het andere moment, in een compleet gewijzigde situatie en gaat gepaard met een groot gevoel van onbehagen. De eerste reacties Hoewel we allemaal weten dat er nare dingen kunnen gebeuren in het leven, leven de meeste mensen doorgaans met het idee dat dit vooral andere mensen overkomt en niet henzelf. De meeste mensen gaan door het leven met een gevoel van onkwetsbaarheid. Dat is maar goed ook want je moet er niet aan denken dat je bij alles wat je doet, stilstaat bij wat er fout kan gaan. Het meemaken van een schokkende gebeurtenis betekent een confrontatie met de eigen kwetsbaarheid in het leven. Plotseling beseft men dat het leven, van het een op het andere moment, er totaal anders uit kan zien.
Op het moment van de gebeurtenis zelf zijn de meeste mensen ontzet en verbijsterd. Men beseft nauwelijks wat er gaande is. Men gelooft de eigen ogen niet en veel mensen denken dat zij in een film terecht zijn gekomen. Vaak reageren mensen direct na de gebeurtenis heel alert en doen zij datgene wat van hen verwacht wordt. Later als men wat tot rust komt, wordt duidelijk wat er is gebeurd en komen de gevoelens los; dan zit men opeens met trillende knieën, komt er een huilbui of wordt men ontzettend kwaad. Dit kan soms na verloop van enkele uren of dagen zijn. Men is in de war, voelt zich hulpeloos en angstig. Het is zo onvoorstelbaar en onrechtvaardig! Mensen reageren heel verschillend; de een zit stilletjes voor zich uit te staren, zegt helemaal niets en is tot niets in staat terwijl de ander juist heel actief wordt en van alles gaat ondernemen. Weer een ander wil keer op keer vertellen wat hem/haar is overkomen. Een ieder reageert op zijn eigen manier en alle reacties zijn normaal. Verwerken De verwerking van een schokkende gebeurtenis is erop gericht weer orde in het leven te brengen. Het vertrouwen in jezelf, de medemens en in de samenleving is plotseling onderuit gehaald en zal zich moeten herstellen. Herstel kost tijd en energie. Er is geen algemeen recept voor, ieder mens verwerkt het op zijn eigen manier. Er staat ook geen bepaalde tijd voor, de een is er na een paar weken overheen en voor een ander duurt het maanden of zelfs jaren. Kenmerkend voor de verwerking van een schokkende gebeurtenis is de afwisseling tussen het herbeleven en het vermijden van de gebeurtenis. Herbeleven betekent dat men opnieuw met de gebeurtenis bezig is, men ziet de beelden voor zich, hoort de geluiden en ruikt soms zelfs de geuren die er tijdens de gebeurtenis waren. Vermijden wil zeggen dat men juist niet aan de gebeurtenis wil terugdenken en alles uit de weg gaat dat de herinnering oproept. In het begin hebben mensen er nauwelijks controle over wanneer ze wel met de gebeurtenis bezig zijn en wanneer niet. Het overkomt ze als het ware. Het kan dan gebeuren dat men op onverwachte momenten, zonder dat er een directe aanleiding toe is, een huilbui krijgt. Door de afwisseling van herbeleving en vermijding wordt de gebeurtenis langzaam maar zeker tot het bewustzijn toegelaten. Het verwerken kan gepaard gaan met diverse klachten zoals: • steeds terugkerende beelden, geluiden of geuren van de gebeurtenis • schrikachtig; bijvoorbeeld van harde geluiden zoals een dichtslaande deur • niet kunnen slapen of last van nachtmerries • niet kunnen concentreren • gevoel van onveiligheid • angst • snel geïrriteerd zijn • woede-uitbarstingen • schuldgevoelens • hoofdpijn Aanvullende Informatie
9
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • • • • • • •
GGD
spierpijn vermoeidheid eetproblemen geen intimiteit verdragen gevoelens van eenzaamheid verdriet huilbuien lusteloosheid enz. enz.
Op zich zijn dit allemaal normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Bij de meeste mensen nemen in de loop van de tijd de klachten af en verdwijnen goeddeels. Soms blijven er nog wat "restverschijnselen" zoals de man die na een inbraak bij thuiskomst altijd eerst kijkt of de computer er nog staat. De omgeving Voor de mensen in de directe omgeving is het dikwijls moeilijk om goed te reageren. Zij worden plotsklaps geconfronteerd met een partner, huisgenoot of vriend die verdrietig en van slag is en heel ander gedrag vertoont dan normaal. Het liefst zien zij de ander weer zo snel mogelijk in hun gewone doen en reageren bijvoorbeeld door te zeggen: "het is nu al weer zo lang geleden" of " je mag blij zijn dat het nog zo goed is afgelopen." Daar komt bij dat ook de omgeving zich bewust wordt van de risico’s in het leven. Doordat ze het van dichtbij meemaken is ook hun gevoel van onkwetsbaarheid aangetast. Dit willen ze zo snel mogelijk herstellen. Soms doet men dat door de schuld van de gebeurtenis bij het slachtoffer zelf te leggen, door bijvoorbeeld te zeggen: "waarom ging je dan ’s avonds laat nog de deur uit?". Als je de schuld bij het slachtoffer zelf kunt leggen, zeg je daarmee dat als jij het anders aanpakt, zoiets jou niet zal overkomen. Het kan ook zijn dat de omgeving zich zo machteloos voelt dat men niet weet hoe men moet reageren en gaat een confrontatie met het slachtoffer uit de weg. Het slachtoffer voelt zich daardoor echter niet erkend en niet serieus genomen. Wat kun je zelf doen om een schokkende gebeurtenis te verwerken? • Gun jezelf veel tijd en rust. • Probeer langzaam tot je te laten doordringen wat er precies is gebeurd. Dat doet veel pijn maar zo slijt de pijn ook het snelst. Je kunt er veel baat bij hebben als je de gebeurtenis gedetailleerd opschrijft met alle gedachten en gevoelens die er bij horen. • Praat over wat je is overkomen. Dit is van groot belang voor het verwerkingsproces. Vrienden en familie zullen het vaak moeilijk vinden om over de gebeurtenis te beginnen, maar dat betekent niet dat ze er niets over willen horen. Als vrienden en kennissen geen contact met je opnemen, ga er dan niet vanuit dat ze niets met je te maken willen hebben. Geef aan wanneer je wel en geen behoefte hebt om te praten. Denk niet te snel dat mensen je toch niet begrijpen. • Zoek steun bij mensen bij wie jij je veilig en vertrouwd voelt of bij lotgenoten. Probeer ook met anderen te praten over wat er in hun leven gebeurt. Dat geeft afleiding en helpt relativeren, voor zover dat mogelijk is. Bovendien gaat hun leven ook door en daar vertellen zij graag over, net als voorheen. • Probeer het "normale dagelijkse leven" weer beetje bij beetje op te pakken; houd een normaal dagritme aan en eet regelmatig en gezond. • Slaap- en kalmeringsmiddelen verminderen de angst en spanning slechts tijdelijk. Overleg met de huisarts over het gebruik ervan. • Zoek afleiding, doe ontspanningsoefeningen of ga sporten, bijvoorbeeld fietsen of wandelen. Dit is goed voor het verwerkingsproces. Neem tijd om leuke dingen te doen.
Wat kun je doen als iemand in je omgeving een schokkende gebeurtenis meemaakt? • Doe in elk geval iets voor de getroffene. Een kleine blijk van betrokkenheid of steun bieden is al voldoende. Een vriendelijk woord of een kaartje laat zien dat je meeleeft. Voorbeeld van een tekst: "ik ben geschrokken van het slechte nieuws en denk veel aan je. Veel sterkte" of "ik hoorde van de overval/de brand die jullie is overkomen: wat zullen jullie geschrokken zijn. Als er iets is dat ik voor je kan doen, laat het me dan weten." • Probeer te blijven luisteren naar wat het slachtoffer over de ervaring vertelt, ook al hoor je voor de twintigste keer hetzelfde verhaal. Het is belangrijk dat de persoon in kwestie erover kan praten en zich gehoord voelt, ook na een aantal maanden. • Stel het verhaal van de ander centraal en neem het verhaal niet over door je eigen ervaring te vertellen, ook al denk je dat deze sterk overeen komt met datgene wat de getroffene heeft meegemaakt. De eerste periode heeft de persoon genoeg aan zijn eigen ervaring. • Bedenk dat iedereen op zijn eigen manier verwerkt. Datgene wat goed is voor jou hoeft niet goed voor de ander te zijn. • Houd er rekening mee dat de gebeurtenis nog maanden kan nawerken en denk niet te snel dat iemand er nu wel overheen zal zijn. 10
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• Vermijd ontactische adviezen als "probeer het maar snel te vergeten", "je moet er niet zoveel aan denken", "wees blij dat je nog leeft" of "zit je er nu nog steeds mee?". • Wees voorzichtig met grappen of geintjes om iemand aan het schrikken te maken. Bijvoorbeeld een slachtoffer van een overval een vinger in de rug prikken en roepen: "dit is een overval". • Bezoek de getroffene met enige regelmaat thuis en nodig hem ook bij jou thuis uit. • Betrek de getroffene bij activiteiten die jullie voorheen ook samen deden en geef hem de ruimte om nee te zeggen als hij er nog niet aan toe is. • Vraag na een aantal maanden nog eens aan de getroffene of hij/zij nog vaak aan de gebeurtenis denkt. Hulp Veelal verwerken mensen op eigen kracht en met hulp van hun omgeving de schokkende gebeurtenis. Na verloop van tijd pakken zij de draad van het gewone leven weer op. Het kan echter zijn dat dit niet lukt, dan is extra hulp gewenst.
Aanvullende Informatie
11
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Verschillende soorten trauma
GGD
3 soorten trauma’s Er zijn drie soorten trauma te onderscheiden: • Acute trauma’s • Chronische trauma’s • Trauma’s bij asielzoekers en vluchtelingen
Bij een acuut trauma is er sprake van een eenmalige traumatische ervaring zoals roof, verkrachting, brand of plotselinge dood van een dierbare. Getuige hiervan zijn wordt ook beschouwd als een schokkende gebeurtenis. Bij chronische traumatisering is er sprake van herhaald en vaak langdurig geweld, gevaardreiging of misbruik. Dat is bijvoorbeeld het geval bij incest of mishandeling Asielzoekers en vluchtelingen vormen een aparte groep. Zij hebben complexe problematiek waarvan traumatisering vaak een onderdeel is. Bij hen is bijna altijd sprake van een aaneenschakeling van belastende ervaringen zoals oorlog, het verlies van familieleden en vrienden, een vlucht vol gevaren en onzekerheid over de verblijfsvergunning.
12
Aanvullende Informatie
GGD
3. Stressreacties na schokkende gebeurtenissen • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Ermee bezig blijven: het niet van je af kunnen zetten, ook al wil je dat graag. Herbelevingen: bij herinneringen aan de gebeurtenis komen allerlei pijnlijke gevoelens (van toen) boven. Nachtmerries: je hebt er akelige dromen over. Ontredderd gevoel: in situaties die op de gebeurtenis lijken, keren de gevoelens van toen terug. Vermijden van gevoelens (of situaties): gesprekken of gedachten ga je uit de weg, bijvoorbeeld door hard te gaan werken, teveel te drinken of erover te zwijgen. Afwezigheid van herinneringen: bepaalde (belangrijke) momenten kun je je niet herinneren. Verlies van interesses: hobby's waar je voorheen met veel plezier aan deelnam, laat je links liggen. De energie ontbreekt ervoor. Vervreemding: je hebt het gevoel dat veel situaties vreemd voorkomen, ook al ken je ze wel degelijk. Emotionele dofheid: je normale gevoelens van plezier, liefde of verdriet zijn niet of slechts oppervlakkig aanwezig. Neerslachtigheid: je hebt het gevoel dat alles geen zin heeft en dat alles zo nutteloos lijkt. Inslaap- of doorslaapproblemen: gepieker en gedachten aan de ramp of de gevolgen ervan voorkomen dat je in slaap valt of zorgen ervoor dat je herhaaldelijk wakker wordt. Verhoogde prikkelbaarheid: je bent eerder geïrriteerd dan normaal. Wanneer dingen niet meteen lukken, volgt snel een woedeuitbarsting. Schuldgevoelens: je maakt jezelf verwijten over dat je anderen niet hebt kunnen redden, een fout hebt gemaakt of dat jij de ramp wel hebt overleefd. Verhoogde waakzaamheid: je bent gespitst op nieuw gevaar en bent bang voor een herhaling. Schrikreacties: onverwachte harde geluiden en plotselinge bewegingen geven enorme schrikreacties. Concentratieproblemen: je bent snel in gedachten verzonken of kunt moeilijk de aandacht bij zaken houden. Lichamelijke reacties: na situaties die op de gebeurtenis lijken, krijg je last van hartkloppingen, trillende knieën, maagof hoofdpijn of voel je deze klachten opkomen. Vermoeidheid: je voelt je lusteloos en traag, je hebt het gevoel dat je "op" bent.
Aanvullende Informatie
13
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
4. Posttraumatische stressstoornis en andere verwerkingsstoornissen
Stressreacties moeten worden beschouwd als normale reacties op abnormale en schokkende gebeurtenissen, c.q. rampen en calamiteiten. Iedereen krijgt er in meer of mindere mate mee te maken. Slechts een minderheid van de getroffenen, zo blijkt uit empirische onderzoeken, kampt tengevolge van de ramp of calamiteit met verwerkingsstoornissen. Uit onderzoek blijkt tevens dat personen die door een ramp of calamiteit zijn getroffenen niet zijn gebaat met een problematisering van psychosociale gevolgen. Dit laat onverlet dat sommige slachtoffers en direct betrokkenen op den duur psychische of psychiatrische stoornissen ontwikkelen. Deze informatie gaat over het herkennen hiervan.
Stressreacties: "normaal" of "abnormaal"? Sommige slachtoffers blijven ook na langere tijd in ernstige mate last houden van één of meerdere stressreacties. Maar bij welke duur en intensiteit is er sprake van een zorgwekkende situatie? Wanneer spreekt men niet langer meer van normale reacties maar van pathologische reacties? Kortom, wanneer zijn er sprake van ernstige problemen of stagnaties in de verwerking en is professionele hulpverlening c.q. psychotherapie geboden?
Over het algemeen worden stressreacties gedurende de eerste dagen of weken, hoe heftig zij ook zijn, niet beschouwd als tekenen van psychopathologie (mits deze symptomen niet voor de ramp aanwezig waren). De stressreacties worden beschouwd als normale doch nare reacties op abnormale gebeurtenissen. Op dat moment bestaat er geen aanleiding de getroffenen direct door te verwijzen naar de professionele hulpverlening (therapie). De reacties horen bij het normale verwerkingsproces en verminderen en verdwijnen doorgaans na verloop van tijd. Vaak verloopt dit proces in golfbewegingen. Op bepaalde, meestal betekenisvolle momenten, kunnen de indringende herinneringen en de pijnlijke gevoelens weer terugkeren. Voorbeelden daarvan zijn de dagen waarop een overledene jarig zou zijn, de eerste bezoeken aan plaatsen waar men vroeger samen naar toe ging en de tijdstippen of dagen waarop de ramp of calamiteit circa een jaar (of meerdere jaren) geleden heeft plaatsgevonden (de zogenaamde "verjaardagsreacties"). Daarbij blijkt de aard van de betrokkenheid bij de gebeurtenis niet van belang, dat wil zeggen of het bijvoorbeeld slachtoffers, reddingswerkers of nabestaanden van (inmiddels) overleden slachtoffers van de ramp of calamiteit betreft. Volgens de criteria van de posttraumatische stressstoornis (PTSS) is sprake van een verwerkingsstoornis indien getroffenen en betrokkenen één maand na een schokkende gebeurtenis nog steeds bepaalde symptomen hebben. In de praktijk blijkt dit niet werkbaar te zijn en wordt veelal een periode van drie tot vijf maanden gehanteerd. Wanneer getroffenen dierbaren (een partner of kind(eren)) verloren hebben en dus sprake is van verliesverwerking wordt echter een geheel andere periode gehanteerd. Rouwreacties kunnen immers zeer langdurig zijn.
Symptomen en criteria bij posttraumatische stressstoornis Uit overzichten van studies naar het voorkomen van PTSS na rampen, calamiteiten en andere schokkende gebeurtenissen blijkt dat tussen de circa 10% en 30% van de getroffenen hiermee te kampen heeft. Bij langdurige of chronisch dreigende omstandigheden zoals concentratiekampervaringen en incest kan dit percentage hoger liggen. In het onderstaande overzicht zijn de symptomen en de criteria van PTSS weergegeven. A. De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarop beide van de volgende van toepassing zijn:
• De betrokkene is (in)direct betrokken geweest bij een gebeurtenis die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht. Het kan ook zijn dat die gebeurtenis een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van de betrokkene of van anderen. • Tot de reacties van betrokkene behoren intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Bij kinderen kan dit zich uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag. B. De traumatische ervaring wordt voortdurend herbeleefd op één (of meer) van de volgende manieren:
• Terugkerende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis met inbegrip van voorstellingen, gedachten en waarnemingen. Bij jonge kinderen kan dit zich uiten in de vorm van terugkerende spelletjes waarin de thema's of aspecten van het trauma worden uitgedrukt. • Terugkerende akelige dromen over de gebeurtenis. Bij kinderen kunnen angstdromen zonder herkenbare inhoud voorkomen. • Handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt. Hierbij kan sprake zijn van het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve episodes met flashbacks. Bij jonge kinderen kunnen trauma’s specifieke heropvoedingsproblemen voorkomen. • Intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of die erop lijken. • Fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of die erop lijken. 14
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
C. Het aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit drie (of meer) van de volgende:
• Pogingen gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma te vermijden. • Pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden. • Onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren. • Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelneming aan, belangrijke activiteiten. • Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen, beperkt uiten van affect (bijvoorbeeld niet in staat gevoelens van liefde te hebben). • Gevoel een beperkte toekomst te hebben (bijvoorbeeld verwacht geen carrière te zullen maken, geen huwelijk, geen kinderen of geen normale levensverwachtingen). D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid (niet aanwezig voor het trauma) zoals blijkt uit twee (of meer) van de volgende: • • • • •
Moeite met inslapen of doorslapen. Prikkelbaarheid of woede uitbarstingen. Moeite met concentreren. Overmatige waakzaamheid. Overdreven schrikreacties.
E. Duur van de stoornis (symptomen B, C en D) langer dan 1 maand.
F. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere terreinen. Bij PTSS wordt een onderscheid gemaakt tussen: • Acuut: indien duur van de symptomen korter dan drie maanden is. • Chronisch: indien duur van de symptomen drie maanden of langer is. • Verlaat: indien het begin van de symptomen ten minste zes maanden na het trauma ligt.
Uit de criteria blijkt dat een direct of indirect getroffene alleen herbelevings- of vermijdingsreacties heeft als hij of zij dus drie of meer van de beschreven symptomen van criterium C heeft. Het geeft nauwelijks tot geen indicatie van de mate waarin direct of indirect getroffen last hebben van de ramp of calamiteit.
Als een persoon volgens deze criteria geen posttraumatische stressstoornis heeft, wil dat echter niet automatisch zeggen dat hij of zij dus ook geen ernstige verwerkingsproblemen of gezondheidsklachten heeft. Met deze beperking van PTSS dient rekening gehouden te worden. Andere verschijningsvormen PTSS omvat naar alle waarschijnlijkheid wel de meest voorkomende aanhoudende stressreacties (en is daarom zeer bruikbaar als diagnostisch middel) maar zeker niet alle. Er zijn ook andere psychische stoornissen waarop gelet moet worden, zoals: • depressie; • chronische pijnen; • verminderde intellectuele prestaties; • zelfverwijten en schuldgevoelens; • relatieproblemen; • dissociatieve stoornissen; • middelen misbruik; • langdurig ziekteverzuim; • complexe PTSS. Er kan bij direct en indirect getroffenen die langdurig te kampen hebben met ernstige gezondheids- of functioneringsproblemen ten gevolge van de ramp of calamiteit sprake zijn van: • andere psychische stoornissen dan PTSS, bijvoorbeeld een depressieve stoornis; • andere psychische stoornissen èn PTSS (co-morbiditeit), bijvoorbeeld een dissociatieve stoornis; • van symptomen die lijken op PTSS maar beter passen in de symptomen zoals beschreven in de (voorgestelde) categorie complexe PTSS.
Aanvullende Informatie
15
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Bij de laatste categorie complexe PTSS wordt de nadruk gelegd op veranderingen in de persoon of de persoonlijkheid ten gevolge van het gebeurde, en beschrijft de diepere invloeden van schokkende gebeurtenissen. Dit heeft betrekking op veranderingen in affectregulatie, bewustzijn, zelfperceptie, perceptie van de veroorzaker, relaties met anderen en/of betekenissystemen van de getroffene of betrokkene. Complexe PTSS wordt overigens voornamelijk geassocieerd met chronische of langdurige dreigende omstandigheden (Type II trauma). Verwerkingsstoornissen zoals PTSS kunnen goed worden behandeld met gebeurtenisgerichte psychotherapieën. (Bewerkte) tekst van www.crisisnet.nl
16
Aanvullende Informatie
GGD
5. Informatie en tips voor betrokkenen
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Betrokken raken bij een schokkende gebeurtenis, dat laat niemand onberoerd. Niemand is er echt op voorbereid en als het gebeurt, kan dat ingrijpende gevolgen hebben. De emotionele en lichamelijke reacties kunnen zeer hevig zijn. Dit artikel geeft informatie over het verwerken van een schokkende gebeurtenis. Het is bedoeld voor betrokkenen, maar ook voor hun partner, familie of vrienden.
Reacties tijdens en vlak na de gebeurtenis Op het moment zelf reageren de meeste mensen als vanzelf, zonder erbij na te denken. Je schakelt als het ware de automatische piloot in. Dit zorgt er voor dat je geen domme of gevaarlijke dingen doet. Het stelt mensen in staat de situatie zo goed mogelijk door te komen, om te overleven. Je sluit je gevoelsmatig af. De één voelt zich onwerkelijk en anders dan normaal of heeft het idee naar een film te kijken. De ander voelt juist niets en staat verstijfd aan de grond genageld. Een enkeling raakt in paniek of kan zijn gevoelens van woede niet onderdrukken. Als de eerste schok voorbij is ontstaat er eerst ongeloof en verbijstering. Daarna komen vaak heftige reacties zoals angst, boosheid, verdriet, trillen of beven. Deze reacties duren een tijdje. Bij de één paar minuten, bij de ander een paar uur of zelfs een paar dagen. De reacties na een schokkende gebeurtenis verschillen van persoon tot persoon. Hieronder volgt een aantal mogelijke klachten. Het zijn normale reacties die nodig zijn om een abnormale gebeurtenis te verwerken. Alles opnieuw beleven De indruk die een gebeurtenis nalaat kan zo sterk zijn dat die later als het ware opnieuw beleefd wordt, zelfs lange tijd daarna. De een beleeft vaak 's nachts opnieuw wat er gebeurd is in dromen of nachtmerries. De ander neemt steeds levendige beelden waar of geluiden of geuren, metale bijbehorende emoties. Het opnieuw beleven van de gebeurtenis kan leiden tot veel spanning en angst. Dit zijn echter heel normale reacties.Ook kunnen herinneringen aan schokkende gebeurtenissen uit het verleden weer naar boven komen en emoties oproepen. Ontkennen Veel mensen proberen de gebeurtenis te vergeten of doen alsof er eigenlijk niets is gebeurd. Ze gaan daarom alle herinneringen uit de weg. Sommige mensen vermijden bijvoorbeeld situaties die lijken op die waarin de schokkende gebeurtenis plaatsvond. Dat kan nodig zijn om de vreselijke ervaring stukje bij beetje te verwerken. Er zijn ook mensen die zich afsluiten voor anderen. Dat geeft een eenzaam en wanhopig gevoel of er roept juist helemaal geen gevoel op. De toekomst lijkt somber.
Spanningen Een schokkende gebeurtenis kan spanningen tot gevolg hebben. Mensen worden prikkelbaar, argwanend en schrikachtig of kunnen niet meer slapen. Ook geheugenproblemen en moeite met concentreren kunnen voorkomen. Huilbuien, een gevoel van onwerkelijkheid en het leven niet meer aankunnen, machteloosheid, zinloosheid, een uitgeblust gevoel, boosheid: het zijn allemaal natuurlijke uitingen van spanningen na een ingrijpende, schokkende ervaring. Ook relaties kunnen onder druk komen te staan. Soms krijgen betrokkenen het gevoel dat ze te weinig of op verkeerde momenten aandacht krijgen of dat ze anderen te weinig aandacht geven.
Lichamelijke klachten Soms uiten spanningen zich in lichamelijke klachten zoals slapeloosheid, misselijkheid, lusteloosheid, een beklemd gevoel, ademhalingsmoeilijkheden of een koud en verdoofd gevoel. Meestal verminderen deze klachten op den duur. Verjaardagen van de gebeurtenis of van overleden betrokkenen of feestdagen zoals kerst en oud & nieuw, kunnen hevige emoties losmaken. Ook wanneer er een andere calamiteit plaatsvindt, kan dit herinneringen aan de eigen ervaringen oproepen. Wat helpt Het belangrijkste is om gevoelens niet op te kroppen, hoe geschokt of geschrokken iemand ook is. Praten over de ervaringen is erg belangrijk. Het geeft woorden aan een gebeurtenis waar men eigenlijk sprakeloos van is.Onderstaande adviezen kunnen helpen bij het verwerken: • schrijf op wat er allemaal gebeurd is en welke gevoelens daarbij loskwamen; • praat met anderen die hetzelfde hebben meegemaakt. Het helpt om te weten wat er precies is gebeurd en om te weten dat ook anderen moeite hebben alles te verwerken; • pak beetje bij beetje de vertrouwde routine van elke dag weer op en wees actief. Door afleiding te zoeken en anderen te helpen, kunnen veel mensen de schok een beetje opvangen; • alcohol helpt niet, integendeel. Zelf medicijnen kiezen lost ook niets op; • neem de tijd om te rouwen en te huilen als je dat nodig hebt. Zeker op de lange termijn is het beter om gevoelens te uiten dan om ze te verdringen; • zoek steun bij je familie, vrienden, kerk of club; Aanvullende Informatie
17
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • • •
GGD
stel bescheiden doelen. Probeer niet alle problemen in een keer op te lossen, maar pak ze stuk voor stuk aan; zorg goed voor jezelf: eet gezond, zorg voor voldoende lichaamsbeweging en ontspanning; let er op dat je genoeg slaapt. Mensen die last hebben van stress hebben vaak meer slaap nodig; doe dingen die je prettig vindt zoals een warm bad nemen, in de zon zitten, een wandeling maken etc.; neem niet teveel hooi op je vork. Laat de dingen/verplichtingen die je niet persé hoeft te doen even rusten.
Hulp vragen Een verwerkingsproces kost tijd en inspanning. De reacties op aangrijpende ervaringen zullen na verloop van tijd afnemen, maar soms blijft een schokkende gebeurtenis iemand nog lang bezighouden. In dat geval kan extra hulp nodig zijn.Veel mensen zoeken en vinden steun in hun directe omgeving. Het vragen om professionele hulp is aan te raden als de reacties en klachten na drie maanden niet verminderen. Dan is het goed om contact op te nemen met de huisarts en uit te leggen dat ze te maken hebben met de schokkende gebeurtenis. Dat is voor een huisarts namelijk niet altijd meteen duidelijk. Het gaat om verschijnselen zoals: • er actief mee bezig blijven; • moeilijk kunnen geloven wat er gebeurd is; • in gedachten steeds met de gebeurtenis bezig zijn of er juist niet aan willen denken; • de plaats van de gebeurtenis vermijden, of steeds weer opzoeken; • zich momenten tijdens de schokkende gebeurtenis niet kunnen herinneren; • geïrriteerd of zonder reden boos zijn; • schrikachtig, overbezorgd of angstig zijn; • neerslachtig zijn; • geen fut meer hebben en weinig belangstelling; • zich kwetsbaar voelen; • zich moeilijk kunnen concentreren, thuis, op het werk of op school; • (zichzelf) verwijten maken; • nachtmerries hebben of slecht slapen; • zich onhandig voelen; • een eenzaam gevoel; • geen waarde meer hechten aan relaties; • meer gaan eten, roken, drinken of medicijnen gebruiken; • lichamelijke klachten zoals hoofd-, spier- of maagpijn, vermoeidheid of hartkloppingen.
18
Aanvullende Informatie
GGD
6. PTSD and the family
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Because the symptoms of Posttraumatic Stress Disorder (PTSD) and other trauma reactions change how a trauma survivor feels and act, traumatic experiences that happen to one member of a family can affect everyone else in the family. When trauma reactions are severe and go on for some time without treatment, they can cause major problems in a family. The following describes reactions of family members to traumatic experiences and the consequences of those reactions for victims.
It's no wonder that family members react to the fact that their loved one has gone through a trauma. It's upsetting when someone you care about goes through a terrible ordeal. And it's no wonder that people react to the way a traumatized family member feels and acts. Trauma symptoms can make a family member hard to get along with or cause him or her to withdraw from the rest of the family. It can be very difficult for everyone when these changes occur. Just as people have different reactions to traumatic experiences, families also react differently when a loved one is traumatized. In the section below, many different types of reactions are described. A family may experience many of these reactions, or only a few. All of the reactions described, however, are common in families who have had to deal with trauma.
Sympathy One of the first reactions many family members have is sympathy for their loved one. People feel very sorry that someone they care about has had to suffer through a terrifying experience. And they feel sorry when the person continues to suffer from symptoms of PTSD and other trauma responses. It can be helpful for the person who has experienced the trauma to know that his or her family members sympathize with him or her, especially just after the traumatic event occurs. Sympathy from family members can have a negative effect, though. When family members' sympathy leads them to "baby" a trauma survivor and have low expectations of him or her, it may send a message that the family doesn't believe the trauma survivor is strong enough to overcome the ordeal. For example, if a wife has so much sympathy for her husband that she doesn't expect him to work after a traumatic experience, the husband may think that she doesn't have any confidence in his ability to recover and go back to work. Depression One source of depression for family members can be the traumatic event itself. All traumas involve events where people suddenly find themselves in danger. When this happens in a situation or place where people are used to feeling safe, just knowing the event happened could cause a person to lose faith in the safety and predictability of life. For example, if a woman gets mugged in the parking lot of a neighbourhood shoppingcenter, her family may find they feel depressed by the idea that they are not really as safe as they thought they were, even in their own neighbourhood. It can also be very depressing when a traumatic event threatens a person's ideals about the world. For instance, if a man gets traumatized in combat by seeing someone tortured, it can be very depressing to know that people are capable of doing such cruel things to each other. Before the man was faced with that event, he may have been able to believe that people are basically good and kind. Depression is also common among family members when the traumatized person acts in a way that causes feelings of pain or loss. There may be changes in family life when a member has PTSD or other symptoms after trauma. The traumatized person may feel too anxious to go out on family outings as he or she did in the past. The traumatized person may not be able to work because of PTSD symptoms. As a result, the family income may decrease and the family may be unable to buy things and do things the way they did before the traumatic event. A husband may feel unloved or abandoned when-because of her depression-his traumatized wife withdraws emotionally and avoids being intimate or sexual. Children whose father can't be in crowds because of combat trauma may feel hurt that their father won't come to see them play sports. When PTSD lasts for a long time, family members can begin to lose hope that their loved one or their family will ever get "back to normal."
Fear and worry Knowing that something terrible can happen "out of the blue" can make people very fearful. This is especially true when a family member feels unsafe and often reminds others about possible dangers. Very often, trauma survivors feel "on edge" and become preoccupied with trying to stay safe. They may want to get a guard dog, or put up security lights, or have weapons in the house in order to protect themselves and their family members. When one person in a family is very worried about safety, it can make everyone else feel unsafe too. However, something that helps one person feel safe-like a loaded weapon under the bed-may makes another person feel unsafe. Family members can also experience fear when the trauma survivor is angry or aggressive. As described above, trauma survivors can become angry and aggressive automatically if they feel they are in danger. Trauma survivors may also become angry and aggressive because they are frustrated that they have trauma symptoms, or because they learned to be aggressive as a way to protect themselves in the trauma situation. No matter what the reason for the anger and aggression, it naturally makes family members fearful. Many trauma symptoms can cause family members to worry. A wife might worry that her traumatized husband who Aanvullende Informatie
19
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
becomes angry and violent at the least provocation will be injured in a fight or get in trouble with the police. A daughter may worry that her mother will make herself ill by drinking heavily as a result of a traumatic event. A man's inability to keep a job because of trauma-related problems may cause his family to worry constantly about money and the future.
Avoidance Just as trauma survivors are often afraid to address what happened to them, family members are frequently fearful of examining the traumatic event as well. Family members may want to avoid talking about the trauma or trauma-related problems, even with friends. People who have experienced trauma hope that if they don't talk about the problem, it will go away. People also don't wish to talk about the trauma with others because they are afraid that others won't understand or will judge them. Sometimes, if the traumatic event is one associated with shame, such as rape, family members may avoid talking about the event and its effects because of social "rules" that tell us it is inappropriate to talk about such things. Family members may also not discuss the trauma with others because they fear it will bring their loved one more shame. Family members may avoid the things that the trauma survivor avoids because they want to spare the survivor further pain, or because they are afraid of his or her reaction. For example, the wife of a combat veteran who is anxious about going out in public may not make plans for family outings or vacations because she is afraid to upset her husband. Though she doesn't know what she can do to "fix" the problem, she does know that if the family goes to a public event, the husband will be anxious and irritable the whole time.
Guilt and shame Family members can feel guilt or shame after a traumatic event for a number of reasons. A family member may experience these feelings if he or she feels responsible for the trauma. For instance, a husband whose wife is assaulted may feel guilt or shame because he was unable to protect her from the attack. A wife may feel responsible for her husband's car accident if she thinks she could have prevented it if she had gotten the car's brakes fixed. A family member may feel guilt and shame if he or she feels responsible for the trauma survivor's happiness or general well-being, but sees no improvement no matter how hard he or she tries to help. Sometimes, after years of trauma-related problems in a family, a family member may learn about posttraumatic stress disorder and realize that this is the source of their family problems. The family member may then feel guilty that he or she was unsupportive during the years.
Anger Anger is a very common problem in families that have survived a trauma. Family members may feel angry about the trauma and its effect on their lives. They may be angry at whomever they believe is responsible for the traumatic event (this includes being angry at God). They can also feel anger toward the trauma survivor. Family members may feel that the survivor should just "forget about it" and get on with life. They may be angry when their loved one continues to "dwell" on the trauma. A wife may be mad because her husband can't keep a job or because he drinks too much or won't go with her to social events or avoids being intimate with her or doesn't take care of the kids. Family members may also feel angry and irritable in response to the anger and irritability the trauma survivor directs at them. Negative feelings Sometimes family members have surprisingly negative feelings about the traumatized family member. They may believe the trauma survivor no longer exhibits the qualities that they loved and admired. A person who was outgoing before a trauma may become withdrawn. A person who was fun loving and easy-going before a trauma may become ill tempered. It may be hard to feel good toward a person who seems to have changed in many ways. Family members may also respond negatively to behaviours that develop following a trauma. For instance, family members may be disgusted by a woman's over-drinking in response to a trauma. Family members may also have negative feelings about the survivor that are directly related to the traumatic event. For example, a wife may no longer respect her husband if she feels he didn't behave bravely during a traumatic event. A husband whose wife was raped may feel disgusted about what happened and wonder if she could have done something to prevent the assault. A son may feel ashamed that his father didn't fight back when he was beaten during a robbery. Sometimes people have these negative feelings even when they know that their assessment of the situation is unfair.
Drug and alcohol abuse Drug and alcohol abuse can become a problem for the families of trauma survivors. Family members may try to escape from bad feelings by using drugs or drinking. A child or spouse may spend time drinking with friends to avoid having to go home and face an angry parent or spouse. On the other hand, spouses sometimes abuse drugs or alcohol to keep their loved ones "company" when they're drinking or using drugs to avoid trauma-related feelings. Sleep problems Sleep can become a problem for family members, especially when it is a problem for the trauma survivor. When the trauma survivor stays up late to avoid going to sleep, can't get to sleep, tosses and turns in his or her sleep, or has 20
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
nightmares, it is difficult for family members to sleep well. Often family members are also unable to sleep well because they are depressed and/or they are worried about the survivor.
Health problems Family members of trauma survivors can develop health problems for a number of reasons. Bad habits, such as drinking, smoking, and not exercising may worsen as a result of coping with a loved one's trauma responses. In addition, many illnesses can be caused by trauma-related stress if it goes on for an extended period of time. When family members constantly feel anxious, worried, angry, or depressed, they are more likely to develop stomach problems, bowel problems, headaches, muscle pain, and other health problems.
What can the family do to care for themselves and the survivor? Trauma survivors and their families often don't know what to do to care for themselves. First, it is important to continue to learn more about trauma and its effects. Family members of a traumatized person should find out as much as they can about PTSD and get help for themselves, even if their loved one doesn't seek treatment. Family members can encourage the survivor to inquire about education and counselling, but they should not pressure or try to force their loved one to get help. Classes or treatment may also be useful for stress and anger management, addiction, couples communication, or parenting. While in the process of getting help, if family members feel comfortable, they should let their loved one know that they are willing to listen if the survivor would like to talk about his or her trauma. But the family should stop if anyone gets too upset or overwhelmed. If everyone is able, it is also important to talk about how the trauma is affecting the family and what can be done about it. Based on: factsheet National Center for PTSD By: Eve B. Carlson, Ph.D. and Joseph Ruzek, Ph.D.
Aanvullende Informatie
21
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
7. Reacties van kinderen op schokkende gebeurtenissen
GGD
Herbeleving Het kind heeft de eerste tijd na de schok terugkerende en onaangename herinneringen aan of beelden van de gebeurtenis. Deze dringen zich aan het kind op in rustige situaties of wanneer het alleen is, zoals een stil moment in de klas of bij het inslapen. Het gaat om beelden van het moment dat voor het kind het meest aangrijpend is geweest. Het kind ziet de beelden voor zich als ware het een film die zich steeds opnieuw afspeelt of het dat wil of niet. Tijdens de herbeleving ervaart het kind opnieuw de angst en schrik van ‘het moment. Dat hoeft objectief gezien niet het meest bedreigende of pijnlijke moment te zijn geweest Het gaat om de beleving van het kind. In een onderzoek van Eth & Pynoos (1994) onder kinderen die getuige waren geweest van de moord op één van hun ouders, bleek dat vaak niet de moord zelf, maar bijvoorbeeld de laatste woorden van de vermoorde ouder de meeste indruk hadden gemaakt.
Zo ziet Jim, die een grote brand overleefde, steeds de vlammenzee met het wanhopige gezicht van de buurvrouw. Veel mensen schreeuwden, maar zij was stil. Hij heeft haar niet geholpen. Later had hij gehoord dat haar man in de brand was omgekomen bij het redden van anderen. De herbeleving kan ook op gang worden gebracht door gesprekken over de gebeurtenis of doordat het kind geconfronteerd wordt met dingen, situaties of mensen die – in de belevenis van het kind – met de gebeurtenis te maken hebben. In de literatuur wordt gesproken over reminders (Pynoos, 1993). Ook perceptuele en kinesthetische ervaringen (beelden, geuren, geluiden of bewegingen), die het kind had op het meest bedreigende moment van de schokkende gebeurtenis, zijn herinneringen die de herbeleving op gang kunnen brengen. Zo heeft Maja van vijf niets van de overval gezien, zij heeft alleen de overvaller horen schreeuwen. Ze heeft geen beelden van de gebeurtenis en het zijn bij haar dan ook vooral auditieve prikkels die de herbeleving op gang brengen. Als zij geschreeuw hoort, vooral geschreeuw van mannen, dan krimpt ze in elkaar van angst. De heftige angst- en schrikreacties op deze perceptuele gewaarwordingen worden vaak niet in verband gebracht met de gebeurtenis. Het kind wordt er plotseling door overvallen en begrijpt niet waarom het zich plotseling zo akelig voelt. Zo had de automobilist die stopte om hulp te bieden bij het ongeluk van Tom en Leo, aftershave op. Hij assisteerde en is met de jongens meegereden naar het ziekenhuis. Daarna hebben ze hem niet meer gezien. Toen Tom een keer in de supermarkt stond en de geur van deze aftershave rook werd hij overvallen door verdriet.
De inhoud en vorm van de herbeleving hangt af van de rijping van het geheugen en het vermogen om informatie van de verschillende zintuigen te integreren in één herinnering. Jonge kinderen herinneren zich enkele indrukken van de gebeurtenis. Een jongetje van drie, wiens moeder was neergestoken door drie mannen, herinnerde zich vooral het lawaai dat ze gemaakt hadden toen ze het huis binnenkwamen. Oudere kinderen hebben soms volledige flashbacks, waarbij zij zich gedragen alsof het gebeuren opnieuw plaatsvindt (Yule & Williams, 1990) Zulke flashbackervaringen komen volgens onderzoek van Lyons (1987) minder vaak voor bij kinderen dan bij volwassenen.
Afhankelijk van de manier waarop het kind de gebeurtenis interpreteert, kunnen de herinneringen specifiek zijn of meer algemeen. Zo zijn het bij Tom en Leo, die hun vader verloren in een ongeluk, verschillende herinneringen die de herbeleving bij hen op gang brengen. Leo, de oudste, functioneerde goed toen het ongeluk plaatsvond. Hij begrijpt de toedracht en zijn eigen rol daarin. De herinneringen zijn voor hem specifiek: hij voelt zich gespannen en angstig als hij in een auto rijdt, een auto ziet van hetzelfde type als dat waarin zij het ongeluk kregen, een ambulance ziet of hoort of als hij op televisie een ziekenhuis of een ongeluk ziet. Bij de twee jaar jongere Tom daarentegen wordt de herbeleving op gang gebracht door algemene herinneringen, zoals auto’s of bomen. Hierdoor is hij voortdurend aan het herbeleven. Hij was altijd al een angstig kind dat minder goed kon meekomen op school en sterk werd overbeschermd door zijn moeder Door het ongeluk, het verlies van zijn vader en het tijdelijke verlies van zijn moeder wordt hij voortdurend overspoeld door angst. Voorts kunnen kinderen de gebeurtenis opnieuw beleven in nare dromen of nachtmerries over de gebeurtenis. Hierdoor worden ze vaak wakker en kunnen vervolgens niet meer in slaap komen. De angst in dromen is aanvankelijk gerelateerd aan het trauma. Na verloop van tijd verandert deze meestal in een algemene angst of een algemeen gevoel van onveiligheid. Uit angst voor nachtmerries hebben veel kinderen ook moeite met inslapen. Het tijdstip om naar bed te gaan wordt steeds uitgesteld en veel kinderen willen bij hun ouders slapen. Voor kinderen zijn spel en tekenen de expressiemiddelen bij uitstek. Daarin zie je wat kinderen hebben meegemaakt en hoe ze dat hebben beleefd. Een specifieke herbelevingsreactie bij getraumatiseerde kinderen is dan ook het ‘posttraumatische spel’. De schokkende gebeurtenis of thema’s die te maken hebben met de gebeurtenis worden steeds herhaald in spel. Dit herhalende spel maakt aanvankelijk vaak de indruk onproductief te zijn. De angst van het kind wordt er niet door verminderd. Vaak blijkt vervolgens dat kinderen spontaan thema’s in het spel veranderen, bijvoorbeeld van hulpeloosheid naar controle. Zo wordt het spel gebruikt om de gebeurtenis te verwerken door er in het spel actief mee om te gaan. Dan ziet men plotseling een afname van de angst. Zo werd naar aanleiding van de orkaan Hugo gerapporteerd door Saylor, Swenson en PowelI (1992) dat de kinderen ‘orkaanspelletjes speelden totdat hun angst was overwonnen. Scheeringa, Zeanah, Drell en Larrieu (1995) spreken van play reenactment wanneer het kind het spel gebruikt om greep te krijgen op de ervaring. Het spel is minder herhalend en lijkt op het spel van vóór de schokkende gebeurtenis. 22
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Vermijding Om de herbeleving en de daarbij behorende nare gevoelens te reguleren gaat het kind prikkels die bij de schokkende gebeurtenis horen vermijden. Zo kan het specifieke gedachten, plaatsen, mensen of dingen vermijden, maar ook bepaalde thema’s in zijn spel of gedrag die hem doen denken aan de gebeurtenis. Daarnaast kan de vermijding bestaan uit het vervormen of verkeerd interpreteren van de gebeurtenis, opdat de dreiging die ervan uitgaat te verdragen is. Een belangrijke vermijdingsreactie is die van emotionele inperking of het reageren op een vlakke manier Dit uit zich bij kinderen in verminderde belangstelling voor zaken die het kind tot voor kort nog hevig interesseerden, zoals een sport of spelen in een band. Dit heeft niet alleen te maken met een sombere stemming, maar ook met het vermijden van nieuwe mogelijk ingrijpende situaties door minder mee te doen met activiteiten buiten de deur Ook manifesteert deze vermijdingsreactie zich in relaties met anderen. Zelfs in de relatie met de ouders kan sprake zijn van afgevlakte gevoelens, waardoor een gevoel van vervreemding en eenzaamheid kan ontstaan. Het kind heeft het gevoel dat anderen, inclusief de ouders, niet kunnen begrijpen en dus erkennen wat het heeft meegemaakt. Vermijding of afvlakking van gevoelens valt op wanneer in het verhaal van het kind over de schokkende gebeurtenis relevante emoties ontbreken. Vermijding kan bewust plaatsvinden, maar ook onbewust. Vaak manifesteert een vermijdingsreactie zich als stuursheid of een gebrek aan inschikkelijkheid. Soms gaat de vermijding samen met al dan niet gedeeltelijk geheugenverlies (Malmquist, 1986; Pynoos & Nader, 1989; Yule & Williams, 1990). Een dergelijke krachtige vermijding van prikkels is in sommige gevallen nodig om de persoon te beschermen tegen te veel emotionele pijn. In diverse onderzoeken komt echter ook naar voren dat kinderen de schokkende gebeurtenissen tot in het kleinste detail kunnen beschrijven (Terr, 1988; 1991). Dat is ook bij zeer jonge kinderen waargenomen. Terr vond dat kinderen die een schokkende gebeurtenis meemaakten op een moment waarop zij nog niet konden praten, die gebeurtenis jaren later, toen zij wel konden praten, gedetailleerd konden navertellen of in spel naspelen.
Overgeprikkeldheid Net als volwassenen reageren kinderen op een ingrijpende gebeurtenis met een patroon van lichamelijke overgeprikkeldheid. Het kind is overmatig waakzaam en schrikachtig, alsof het voortdurend bedacht is op nieuw gevaar (Pynoos, 1993). Situaties of zintuiglijke sensaties (geuren, geluiden, beelden) die betrekking hebben op de gebeurtenis kunnen hevige schrikreacties veroorzaken. Door de lichamelijke overgeprikkeldheid kunnen problemen ontstaan met inslapen en/of doorslapen. Ook de kwaliteit van de slaap wordt soms minder; het kind slaapt lichter en rust minder goed uit. Veel kinderen raken oververmoeid. Door deze vermoeidheid en frequent optredende herbelevingen kunnen concentratieproblemen ontstaan bij het spelen thuis of op school (Yule en Williams, 1990). De overprikkeling maakt ook dat het kind moeite heeft om emoties te reguleren. Het kind kan overmatig geïrriteerd zijn of opvliegend en om een geringe aanleiding in woede of in huilen uitbarsten. Andere reacties Uit onderzoek van de Britse psyëholoog Yule (‘luIe & Udwin, 1991; Yule & Williams, 1990; Yule, 1992) onder veertienjarige leerlingen die een ramp met een cruiseschip overleefden, kwam naar voren dat naast de bovengenoemde reacties ook veelvuldig sprake is van depressieve klachten, algemene angst en pathologische rouwreacties. Daarnaast is scheidingsangst een veel voorkomende reactie van kinderen op schokkende gebeurtenissen. Dat geldt niet alleen voor jonge kinderen, maar ook voor adolescenten (Goenjian et al., 1995; ‘luIe & Williams, 1990). Vooral vlak na een schokkende gebeurtenis willen veel kinderen voortdurend bij hun ouders zijn en bij hen in bed slapen. Scheidingsangst doet zich vooral voor wanneer kind en ouders tijdens de traumatische gebeurtenis van elkaar gescheiden waren (McFarlane, 1987).
Uit onderzoek van Pynoos et al. (1987) blijkt dat sommige kinderen, die getuige waren geweest van de aanval van een sluipschutter op klasgenoten, last hadden van schuldgevoelens. Zij hadden het idee dat zij het slachtoffer wellicht hadden kunnen helpen. Verschillende onderzoeken laten zien dat er bij kinderen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt sprake is van gedragsproblemen, zoals agressief gedrag, vechten, schelden, en bij pubers en adolescenten alcohol of drugsmisbruik of delinquent gedrag (Pynoos, 1993). Als het kind gedurende lange tijd last heeft van klachten als gevolg van een schokkende gebeurtenis, zoals angst of gebrek aan concentratie, dan kan dat leiden tot ontwikkelingsachterstand. De klachten belemmeren het kindom zich bezig te houden met nieuwe ontwikkelingstaken. Het houdt op een angstige manier vast aan bekende en daardoor veilige situaties. Leeftijdsspecifieke reacties De beschreven clusters van posttraumatische reacties komen in verschillende mate voor bij de meeste mensen die een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt. De manier waarop de reacties zich manifestéren varieert. Ontwikkelingsfactoren spelen daarbij een grote rol (Pynoos et al., 1995). De volgende leeftijdsspecifieke reacties kunnen worden onderscheiden:
Aanvullende Informatie
23
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Peuters en kleuters Peuters en kleuters staan voor vele belangrijke ontwikkelingstaken. In de babytijd staat het ontwikkelen van een gevoel van basisvertrouwen in zichzelf en in anderen centraal (Erikson, 1974). Ze krijgen langzaam controle over hun lichaam en hun impulsen, ontwikkelen een gevoel van autonomie en proberen de wereld om zich heen te begrijpen. Bij de interpretatie van externe dreiging gaan baby’s, dreumesen en peuters vooral af op de reactie van hun ouders en de manier waarop zij reageren op de dreiging of de schokkende gebeurtenis. Hun mogelijkheden om de gebeurtenis te begrijpen of om nare gevoelens te hanteren of af te weren zijn nog beperkt. Ze kunnen nog niet goed onder woorden brengen wat ze ervaren. De mentale en motorische acties van het kind zijn gericht op het zoeken van de beschermende figuur (Krystal, 1991). Jonge kinderen zijn dus vooral aangewezen op de coping-vaardigheden van hun ouders. Ook kleuters richten zich in gevaarlijke situaties in eerste instantie op de primaire gehechtheidfiguren — dat zijn meestal de ouders — om gevoelens van angst te verminderen (Bwlby, 1971). Toch gaan zij al meer af op hun eigen oordeel bij het inschatten van het gevaar. Na een schokkende gebeurtenis zal een kleuter vooral last hebben van angstig hechtgedrag en separatieangst. De ouders kunnen geen stap doen zonder dat het kind zich aan hen vastklampt. Tegelijkertijd kan het extreem bang zijn voor vreemden. De dood wordt door de jongsten ervaren als scheiding. Het verdriet of de angst na het overlijden van een dierbaar persoon is dan ook scheidingsangst. Als het een ouder betreft kan deze emotie overigens zeer heftig en hartverscheurend zijn. Het kind is vaak ontroostbaar en blijft koortsachtig naar de ouder zoeken. Als deze in dromen verschijnt, kan dat tot grote verwarring en angst leiden (Dyregrov, 1990). Jonge kinderen herinneren zich vaak slechts een enkel aspect van de gebeurtenis. Zij geven blijk van deze herinneringen in de vorm van spel of tekeningen. Terr (1988) spreekt van ‘action memories’. Peuters en jonge kleuters verwerken thema’s van de schokkende gebeurtenis in solospel. Vaak is sprake van eindeloos herhalen, zonder dat er ontwikkeling in het spel zit. Ten slotte reageren vooral jonge kinderen meestal met regressief gedrag. Zij plassen weer in bed of gaan weer duimzuigen. Ze kunnen stil en teruggetrokken zijn of juist extreem lastig of agressief gedrag vertonen. Ook komen op deze leeftijd problemen voor als slaapwandelen of praten in de slaap, nachtmerries en algemene rusteloosheid. Schoolkinderen Het schoolkind (ongeveer zes tot twaalf jaar) functioneert zelfstandiger en onafhankelijker van de ouders. Het leidt al meer een eigen leven buiten het gezin op school of met vriendjes in de buurt. Het schoolkind heeft meer mogelijkheden om te reageren op cognitief, emotioneel en gedragsmatig gebied. Het gaat minder af op de reacties van ouders en begrijpt meer wat er aan de hand is en wat de dreiging behelst. Schoolkinderen betrekken vriendjes in hun ‘posttraumatisch spel’. Op cognitief gebied worden soms belemmeringen ervaren, wat zich kan uiten in verminderde schoolprestaties en afgenomen concentratie. Kinderen in de schoolleeftijd kunnen gepreoccupeerd raken met sommige aspecten van de gebeurtenis, bijvoorbeeld hun eigen rol. Het kind kan zichzelf in fantasie een reddersrol toedichten of het kan in fantasie een wraakactie ten uitvoer brengen. Dit soort fantasieën kan een uitlaatklep zijn voor opgekropte gevoelens van schuld of woede. Op deze leeftijd heeft zich immers het geweten ontwikkeld, waardoor een kind zich schuldig kan voelen over zijn eigen reactie of gebrek aan actie tijdens de gebeurtenis. Ten slotte kunnen kinderen in de lagere schoolleeftijd erg bezorgd zijn om anderen, zoals andere slachtoffers of hun getroffen ouders. Zij houden nauwlettend in de gaten hoe hun ouders reageren en hoe zij zich herstellen. Er bestaat vaak aarzeling om de ouders lastig te vallen met de eigen angsten. Adolescenten Adolescenten ontwikkelen een nog grotere autonomie. Er treden grote biologische, psychologische en sociale veranderingen op en de adolescent ontwikkelt een volwassen seksualiteit. Vrienden (de peergroup) worden belangrijker dan ouders. Angst voor hun afwijzing, ambivalentie ten aanzien van ouders en problemen met het zelfstandig gaan functioneren, staan centraal in deze ontwikkelingsperiode. Het meemaken van een schokkende gebeurtenis of het overlijden van een dierbaar persoon kan deze ontwikkeling danig verstoren. De adolescent kan zich schamen voor zijn gevoel van kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de ouders nu hij of zij zich juist van hen aan het losmaken is en zich vooral richt op de peergroup. Het is moeilijk om deze terugval in ontwikkeling te accepteren. Er ontstaan vaak conflicten met ouders, problemen op school en alcohol- of drugsmisbruik. Adolescenten kunnen zichzelf hard veroordelen en zich zeer schuldig voelen. Met hun vermogen om abstract te redeneren, kunnen zij, net als volwassenen, bedenken hoe een gebeurtenis had kunnen worden voorkomen, wat het motief is van een misdaad en wat de consequentie van de gebeurtenis is op de lange termijn. Als zij getuige waren van geweld zullen zij zich serieus afvragen of ze wel of niet hadden moeten ingrijpen.
Heftige emoties worden vaak onderdrukt en manifesteren zich dan als lastig gedrag en conflicten met de omgeving. Net als de jongere kinderen hebben adolescenten de neiging om de gebeurtenis in hun gedrag te herhalen. Vooral na geweldservaringen kan dat tot gevaarlijke en soms levensbedreigende situaties leiden, vanwege de voltooide lichamelijke ontwikkeling van de adolescent en de toegankelijkheid van wapens of andere middelen. Een voorbeeld is een jongen van achttien jaar. Hij werd bedreigd met een pistool. Enige weken later reed hij met levensgevaarlijke snelheid door de stad 24
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
met het (onbewuste) doel aangehouden te worden door de politie en weer een pistool op zich gericht te krijgen. Als de adolescent getroffen is door geweld of als er sprake is van een gewelddadige dood, kunnen destructieve en agressieve fantasieën van de adolescent geactiveerd worden (Dyregrov, 1990). Veel adolescenten zijn dan ook bang om controle te verliezen. Als dat toch gebeurt, kunnen adolescenten zich daar erg voor schamen. Uit: Kind & trauma van Jeanette Eland, Carlijn de Roos & Rolf Kleber
Aanvullende Informatie
25
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
8. How do children respond to trauma
There is a wide range of emotional and physiological reactions that children may display following disaster. From previous research, we know that more severe reactions are associated with a higher degree of exposure (i.e., life threat, physical injury, witnessing death or injury, hearing screams, etc.), closer proximity to the disaster, a history of prior traumas, being female, poor parental response, and parental psychopathology. Findings from a study following the Oklahoma City bombing indicate that more severe reactions were related to being female, knowing someone injured or killed, and bomb-related television viewing and media exposure (Pfefferbaum et al., 1999; Pfefferbaum et al., 2000). Below are some common reactions that children and adolescents may display (Dewolfe, 2001; Pynoos & Nader, 1993). Young Children (1-6 years) • Helplessness and passivity; lack of usual responsiveness • Generalized fear • Heightened arousal and confusion • Cognitive confusion • Difficulty talking about event; lack of verbalization • Difficulty identifying feelings • Nightmares and other sleep disturbances • Separation fears and clinging to caregivers • Regressive symptoms (e.g., bedwetting, loss of acquired speech and motor skills) • Inability to understand death as permanent • Anxieties about death • Grief related to abandonment by caregiver • Somatic symptoms (e.g., stomach aches, headaches) • Startle response to loud or unusual noises • "Freezing" (sudden immobility of body) • Fussiness, uncharacteristic crying, and neediness • Avoidance of or alarm response to specific trauma-related reminders involving sights and physical sensations School-aged Children (6-11 years) • Feelings of responsibility and guilt • Repetitious traumatic play and retelling • Feeling disturbed by reminders of the event • Nightmares and other sleep disturbances • Concerns about safety and preoccupation with danger • Aggressive behaviour and angry outbursts • Fear of feelings and trauma reactions • Close attention to parents' anxieties • School avoidance • Worry and concern for others • Changes in behaviour, mood, and personality • Somatic symptoms (complaints about bodily aches and pains) • Obvious anxiety and fearfulness • Withdrawal • Specific trauma-related fears; general fearfulness • Regression (behaving like a younger child) • Separation anxiety • Loss of interest in activities • Confusion and inadequate understanding of traumatic events (more evident in play than in discussion) • Unclear understanding of death and the causes of "bad" events • Giving magical explanations to fill in gaps in understanding • Loss of ability to concentrate at school, with lowering of performance • "Spacey" or distractible behaviour Pre-adolescents and Adolescents (12-18 years) • Self-consciousness • Life-threatening re-enactment • Rebellion at home or school • Abrupt shift in relationships • Depression and social withdrawal 26
Aanvullende Informatie
GGD
• • • • • • • •
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Decline in school performance Trauma-driven acting out, such as with sexual activity and reckless risk taking Effort to distance oneself from feelings of shame, guilt, and humiliation Excessive activity and involvement with others, or retreat from others in order to manage inner turmoil Accident proneness Wish for revenge and action-oriented responses to trauma Increased self-focusing and withdrawal Sleep and eating disturbances, including nightmares
Based on: factsheet National Center for PTSD. By: Jessica Hamblen, Ph.D. Dec. 18 11:41:57 2003.
Aanvullende Informatie
27
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
9. Reacties binnen het gezin
GGD
Traumatisering van een kind kan de vertrouwde gang van zaken binnen een gezin drastisch veranderen. Traumatisering binnen een gezin is vaak besmettelijk (Pfefferbaum & Pfefferbaum, 1998; Rosenheck & Nathan, 1985; Terr, 1983). Een ingrijpende ervaring van het kind is vrijwel altijd schokkend voor de andere gezinsleden, in het bijzonder de ouders. Zij voelen zich machteloos en angstig en kunnen met dezelfde posttraumatische symptomen reageren als het kind. De ouders zijn bang dat het kind nog meer leed overkomt, maar zijn ook bang om hun kind te verliezen. Afhankelijk van de coping-stijl van het gezin en de getroffenheid van de ouder, zullen ouders meer of minder adequaat reageren op het kind. Een reactie die vrijwel iedere ouder vertoont en die begrijpelijk en normaal is, is het overmatig beschermen van het kind. De grenzen die men voorheen stelde aan het kind zijn plotseling niet meer vanzelfsprekend. Een kleuter laat men liever niet buiten het tuinhek spelen en een meisje van vijftien haalt en brengt men liever als zij ‘s avonds de deur uit gaat. Een emotie die sterk samenhangt met overbescherming is scheidingsangst. Ouders vinden het moeilijk om van hun kind gescheiden te zijn, maar ook getroffen kinderen blijven liever in de buurt van de ouders. Zij spelen meer binnen, adolescenten gaan minder of niet uit en ouders kunnen bijvoorbeeld een vakantie of een zakenreis uitstellen. Omdat het kind afhankelijk is van zijn ouders houdt het scherp in de gaten hoe het met hen gaat. Zeker als de ouders getroffen zijn door dezelfde gebeurtenis is het kind vaak erg bezorgd. Het gaat rekening houden met de ouders. Jonge kinderen zijn minder ‘stout. Oudere kinderen zullen meer helpen in het huishouden en hun ouders niet lastigvallen met hun eigen schokkende ervaringen, tenzij de ouders dat juist graag willen omdat zij daar zelf ook behoefte aan hebben. In extreme gevallen kan sprake zijn van rolomdraaiing (parentificatie), waarbij het kind de verzorgende steunende rol van de ouder overneemt en de ouder afhankelijk is van de emotionele steun en aandacht van het kind. Omdat zij zelf ook geschokt zijn kunnen ouders meegaan in het vermijdende gedrag van het kind. Hierdoor wordt soms onbewust, het gesprek over de gebeurtenis en vooral de gruwelijke details daarvan, vermeden. Als het kind seksueel misbruikt is (vooral als de dader een lid van het gezin is) en zich daarvoor schaamt, kunnen ouders of andere gezinsleden zodanig meegaan in dat gevoel van schaamte dat sprake is van een conspiracy of silence (de impliciete onderlinge afspraak om het er niet over te hebben). Een verwante reactie van ouders is ontkenning. Ouders zijn geneigd de gevolgen van de gebeurtenis te minimaliseren om zichzelf gerust te stellen. Dit fenomeen komt ook tot uitdrukking in een mogelijke onderrapportage door ouders van post- traumatische klachten van hun kinderen (Malmquist, 1986; Pynoos, 1993). Uit: Kind & Trauma van Jeanette Eland, Carlijn de Roos & Rolf Kleber
28
Aanvullende Informatie
GGD
10. Informatie voor ouders
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Na de schok .......de draad weer oppakken
Betrokken raken bij een schokkende gebeurtenis, dat laat niemand onberoerd. Niemand is er echt op voorbereid en als het gebeurt, heeft dat voor iedereen ingrijpende gevolgen. Wanneer kinderen samen met hun ouders een aangrijpende gebeurtenis meemaken, is dat voor ouders dubbel moeilijk. Zij hebben dan niet alleen te maken met hun eigen reacties en verdriet, maar willen ook hun kinderen zo goed mogelijk steunen. Hieronder wordt beschreven wat kunnen ouders doen om hun kinderen zo goed mogelijk te helpen bij het verwerken van een schokkende gebeurtenis.
Tijdens en vlak na de gebeurtenis Op het moment zelf reageren de meeste kinderen als vanzelf, zonder erbij na te denken. Ze schakelen als het ware de automatische piloot in. Dit zorgt er voor dat ze geen domme of gevaarlijke dingen doen. Het stelt ze in staat om de situatie zo goed mogelijk door te komen, om te overleven. Het is heel normaal dat kinderen zich tijdens de gebeurtenis gevoelsmatig afsluiten. De manier waarop verschilt per kind. De één voelt zich onwerkelijk en anders dan normaal of heeft het idee naar een film te kijken. De ander voelt juist niets en staat verstijfd aan de grond genageld. Een enkel kind raakt in paniek of kan zijn gevoelens van woede niet onderdrukken. Als de eerste schok voorbij is ontstaat er eerst ongeloof en verbijstering. Daarna komen vaak heftige reacties zoals angst, boosheid, verdriet, trillen of beven. Deze reacties duren een tijdje. Bij het ene kind een paar minuten, bij het andere een paar uur of zelfs een paar dagen. Soms uit het kind deze gevoelens helemaal niet. Het blijft als het ware bevroren in de toestand van tijdens de schokkende gebeurtenis. Zeg dan duidelijk en krachtig tegen het kind dat alles voorbij is en dat het veilig is. Dit helpt om de emoties te laten komen.
Al deze reacties kunnen nodig zijn om de gebeurtenis te verwerken. Het zijn normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Wanneer het kind geen bijzondere reacties lijkt te vertonen, wil dat niet zeggen dat de verwerking niet goed gaat. Ieder kind reageert immers anders.
Belangrijk is dat er begrip is voor al hun verschillende reacties. Het zijn immers begrijpelijke en normale reacties. Begrip voor kinderen betekent ook het accepteren van hun emoties. Ze kunnen prikkelbaarder zijn en daardoor plotseling kwaad worden. Ouders zullen hierop bedacht moeten zijn. De kwaadheid is dan wel gericht op de directe omgeving maar niet als zodanig bedoeld. Het kan ook zijn dat een kind weinig of geen emoties toont. Ook dat zullen ouders moeten accepteren.
Tijdens het spelen zijn kinderen vaak met dingen bezig die zij in werkelijkheid hebben meegemaakt. Vaak zijn ze zich hiervan niet eens bewust. Tekenen, schrijven en spelen zijn goede hulpmiddelen om de schokkende gebeurtenis te verwerken. Speelgoed en expressiemateriaal stimuleren de verwerking en geeft afleiding. Geschikte expressiematerialen zijn diverse formaten tekenpapier, gekleurd karton, crêpepapier, teken- en kleurpotloden, viltstiften, waterverf, klei, schaar, lijm, plakband en touw. Geschikt speelgoed: vliegtuigen, boten en treinen, brandweer- en politieauto's, ambulances, poppenkast of poppenhuis met tamme of wilde dieren en poppen (vader, moeder, opa, oma, kinderen), blokken, verkleedspullen (dokter, politie, brandweer, boef) en gezelschapsspelen. Kies uit wat past bij het kind en bij de schokkende gebeurtenis die het heeft meegemaakt. Als ouders zien dat hun kind in zijn spel bezig is met de schokkende gebeurtenis, mogen zij hierover met het kind praten maar dat hoeft beslist niet. Zij kunnen het kind ook gerust laten spelen. Ook zonder erover te praten helpt spelen bij het verwerkingsproces.
Het is voor ouders van belang erop te letten hoe het kind reageert op tv-beelden of foto's in de krant. Dergelijke beelden kunnen de nare ervaringen versterken, maar soms helpen gedoseerde beelden bij het verwerken of zijn ze aanleiding om te praten. Laat kinderen dan in hun eigen woorden vertellen wat ze zagen, hoorden, roken, dachten en voelden en hoe anderen reageerden. Het is heel natuurlijk dat een kind onrustig slaapt, bang is in het donker, niet meer alleen wil zijn en zich niet kan concentreren. Maak van het naar bed gaan dan een ritueel of routine. Dat geeft veiligheid en ontspanning.
De ouders zelf Niet alleen het kind, maar ook de ouders reageren op de schokkende gebeurtenis. Het is daarom belangrijk dat zij het kind vertellen dat zij wat anders dan normaal kunnen reageren en misschien niet altijd goed luisteren. Mensen uit de omgeving kunnen een steun zijn bij het verwerken van de gebeurtenis. Ook voor de ouders zelf. Zij kunnen er met elkaar over praten of bijvoorbeeld met vrienden of hun eigen ouders. De omgeving is vooral van belang wanneer het ouders zelf niet lukt om het kind voldoende te ondersteunen.
Aanvullende Informatie
29
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Als het niet overgaat Het is heel normaal als een kind een tijdje uit zijn normale doen is. Dat is niets om zich zorgen over te maken. Het kan zijn dat ouders na drie maanden nog de indruk hebben dat hun kind het allemaal niet goed kan verwerken of dat hun kind nog wekenlang heel sterk op de gebeurtenis blijft reageren. Dan is het verstandig om contact op te nemen met bijvoorbeeld de huisarts of de jeugdarts of sociaal verpleegkundige van de GGD. Tot slot nog enkele adviezen • laat het kind weten dat het niet alleen staat; • vertel dat andere kinderen hetzelfde meemaken; • neem het kind serieus in zijn belevingswereld en geef het echte aandacht; • laat het kind zo weinig mogelijk alleen, tenzij het er zelf op een bepaald moment voor kiest om met anderen te gaan spelen. Laat dan wel weten dat zijn ouders in de buurt zijn en blijven; • laat het kind zoveel mogelijk praten en spelen en laat het brieven of opstellen schrijven en tekeningen maken, dat stimuleert het uiten van gevoelens; • pak zoveel mogelijk het vertrouwde ritme weer op, dat is goed voor het kind en goed voor de ouders; • vertel het kind dat het best verdriet mag hebben; • stimuleer het zoeken van steun bij de ouders of bij belangrijke anderen.
Na de schokkende gebeurtenis Er kunnen verschillende klachten ontstaan. Veel van deze verschijnselen helpen kinderen bij het verwerkingsproces. Dat verwerken kost tijd en meestal lukt het om op eigen kracht of met behulp van ouders te herstellen. Afhankelijk van de leeftijd kunnen bij kinderen de volgende verschijnselen en klachten optreden: • slapeloosheid, nachtmerries en bedplassen; • plotselinge gedragsveranderingen zoals teruggetrokken of juist heel agressief gedrag vertonen, druk gedrag, zich jonger gedragen; • minder sociale contacten met vriendjes en vriendinnetjes, vaak binnen blijven; • niet naar school willen, leerproblemen en moeilijkheden met concentre-ren; • verminderde interesse in hobby's en andere bezigheden waar het kind tevoren plezier in had; • sterke angstgevoelens, schrikachtigheid, bang voor allerlei geluiden; • huilen zonder directe aanleiding; • somberheid, negatief zelfbeeld; • verlies van vaardigheden zoals eten, spreken en zindelijkheid; • veel of weinig eten, buikpijn of andere lichamelijke klachten. Leeftijdscategorie Per leeftijdscategorie zijn vaak de volgende specifieke reacties te herkennen:
Baby's Baby's reageren op onrust en lawaai. Zodra het normale ritme is hersteld, zal een baby zich weer zoals altijd gaan gedragen. Peuters en kleuters • kunnen zich hulpeloos en passief gedragen en algemene en scheidingsangsten hebben; • lijken minder snel van begrip en verwarren zaken; • hebben moeite dingen onder woorden te brengen; • gaan soms achteruit in gedrag en gaan dan bijvoorbeeld weer bedplassen, gebrekkig praten, hun eetlust gaat achteruit, ze willen niet meer buiten spelen, slapen slecht en zijn hangerig. Kinderen in de basisschoolleeftijd • voelen zich verantwoordelijk voor de gebeurtenis en kunnen schuldgevoelens hebben; • reageren sterk op voorvallen die ze herinneren aan wat er gebeurd is; • signaleren verdriet en angst bij anderen en zijn daar bezorgd over; • vertonen lichamelijke klachten.
Adolescenten • hebben gevoelens van schaamte en schuld; • kunnen agressiever en brutaler zijn; • staan meer open voor roken, alcohol en drugsgebruik; • neigen tot zeer uitgesproken veranderingen en beslissingen. Het kan zijn dat kinderen pas na enkele maanden deze klachten en verschijnselen gaan vertonen. Ouders dienen hier rekening mee te houden. Dat is vooral van belang als de ouders zelf de gebeurtenis al verwerkt hebben. Het kan zijn dat ze daardoor de klachten van hun kinderen niet in verband brengen met de schokkende gebeurtenis. 30
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Wat kunnen ouders doen? Het belangrijkste voor alle kinderen is dat ouders hen opvangen door naar ze te luisteren en in begrijpelijke taal uit te leggen wat er is gebeurd. Verder is van belang dat het kind in een vertrouwde omgeving komt en het dagelijkse ritme weer oppakt. Kinderen krijgen daardoor een gevoel van rust en veiligheid. Vertel wat er precies gebeurd is en zet de feiten op een rij. Dit voorkomt dat het kind last krijgt van gruwelijke fantasieën of de toedracht van de gebeurtenis hoort van een ander die niet de steun geeft die ouders wel kunnen bieden.
Kinderen moeten de mogelijkheid hebben over hun ervaringen te praten. Nodig het kind uit om te vertellen en luister dan. Kinderen hebben hierbij behoefte aan herkennende en geruststellende reacties. Sommige kinderen kunnen hun verhaal kwijt aan een vertrouwd speeltje dat ze mee naar bed nemen. Uitgave: Psychosociale Rampenorganisatie Rotterdam-Rijnmond Deze folder is op initiatief van het Overleg Psychosociale RampenOpvang Nederland (OPRON) geschreven juni 2002
Aanvullende Informatie
31
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
11. Supporting children after a traumatic incident
How should you talk to your child? Create a safe environment. One of the most important steps you can take is to help children feel safe. If possible, children should be placed in a familiar environment with people that they feel close to. Keep your child's routine as regular as possible. Children find comfort in having things be consistent and familiar.
Provide children with reassurance and extra emotional support. Adults need to create an environment in which children feel safe enough to ask questions, express feelings, or just be by themselves. Let your children know they can ask questions. Ask your children what they have heard and how they feel about it. Reassure your child that they are safe and that you will not abandon them.
Be honest with children about what happened. Provide accurate information, but make sure it is appropriate to their developmental level. Very young children may be protected because they are not old enough to be aware that something bad has happened. School age children will need help understanding what has happened. You might want to tell them that there has been a terrible accident and that many people have been hurt or killed. Adolescents will have a better idea of what has occurred. It may be appropriate to watch selected news coverage with your adolescent and then discuss it. Tell children what the government is doing. Reassure children that the state and federal government, police, firemen, and hospitals are doing everything possible. Explain that people from all over the country and from other countries offer their services in times of need.
Be aware that children will often take on the anxiety of the adults around them. Parents have difficulty finding a balance between sharing their own feelings with their children and not placing their anxiety on their children. For example, the September 11th attack on the United States was inconceivable. Our sense of safety and freedom was shattered. Many parents felt scared and fearful of another attack. Others were angry and revengeful. Parents must deal with their own emotional reactions before they can help children understand and label their feelings. Parents who are frightened may want to explain that to their child, but they should also talk about their ability to cope and how family members can help each other. Try to put the event in perspective. Although you yourself may be anxious or scared, children need to know that attacks are rare events. They also need to know that the world is generally a safe place. What can parents do? (Excerpted from Monahon, 1997) Infancy to two and a half years • Maintain child's routines around sleeping and eating. • Avoid unnecessary separations from important caretakers. • Provide additional soothing activities. • Maintain calm atmosphere in child's presence. • Avoid exposing child to reminders of trauma. • Expect child's temporary regression; don't panic. • Help verbal child to give simple names to big feelings; talk about event in simple terms during brief chats. • Give simple play props related to the actual trauma to a child who is trying to play out the frightening situation (e.g., a doctor's kit, a toy ambulance).
Two and a half to six years • Listen to and tolerate child's retelling of the event. • Respect child's fears; give child time to cope with fears. • Protect child from re-exposure to frightening situations and reminders of trauma, including scary TV programs, movies, stories, and physical or locational reminders of trauma. • Accept and help the child to name strong feelings during brief conversations (the child cannot talk about these feelings or the experience for long). • Expect and understand child's regression while maintaining basic household rules. • Expect some difficult or uncharacteristic behaviour. • Set firm limits on hurtful or scary play and behaviour. • If child is fearful, avoid unnecessary separations from important caretakers. 32
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• Maintain household and family routines that comfort child. • Avoid introducing experiences that are new and challenging for child. • Provide additional night time comforts when possible such as night-lights, stuffed animals, and physical comfort after nightmares. • Explain to child that nightmares come from the fears a child has inside, that they aren't real, and that they will occur less frequently over time. • Provide opportunities and props for trauma-related play. • Try to discover what triggers sudden fearfulness or regression. • Monitor child's coping in school and day-care by expressing concerns and communicating with teaching staff.
Six to eleven years • Listen to and tolerate child's retelling of the event. • Respect child's fears; give child time to cope with fears. • Increase monitoring and awareness of child's play which may involve secretive re-enactments of trauma with peers and siblings; set limits on scary or hurtful play. • Permit child to try out new ways of coping with fearfulness at bedtime: extra reading time, leaving the radio on, or listening to a tape in the middle of the night to erase the residue of fear from a nightmare. • Reassure the older child that feelings of fear and behaviours that feel out of control or babyish (e.g., bed wetting) are normal after a frightening experience and that he or she will feel better with time.
Eleven to eighteen years • Encourage adolescents of all ages to talk about the traumatic event with family members. • Provide opportunities for the young person to spend time with friends who are supportive. • Reassure the young person that strong feelings-guilt, shame, embarrassment, or a wish for revenge-are normal following a trauma. • Help the young person find activities that offer opportunities to experience mastery, control, and self-esteem. • Encourage pleasurable physical activities such as sports and dancing.
When should you seek professional help for your child? Many children and adolescents will display some of the symptoms listed above as a result of terrorist attacks. Most children will likely recover in a few weeks with social support and the aid of their families. Many of the above suggestions will help children recover more quickly. Other children, however, may develop PTSD, depression, or anxiety disorders. Parents of children with prolonged reactions or more severe reactions may want to seek the assistance of a mentalhealth counsellor. It is important to find a counsellor who has experience working with children as well as with survivors of Based on: factsheet National Center for PTSD By: Jessica Hamblen, Ph.D. Dec. 2003.
Aanvullende Informatie
33
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
34
GGD
GGD
1
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Zedenzaken: tips en informatie
2. 3. 4. 5. 6.
De seksuele ontwikkelingen, seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag Wat is seksueel misbruik? Adviezen voor een gesprek met kinderen bij vermoeden van seksueel misbruik De opvang van slachtoffers op school Allochtonen en seksueel misbruik Meldplicht en aangifteplicht
35
GGD
1. De seksuele ontwikkelingen, seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Kinderen van 0 - 12 jaar Voor baby’s (0-2 jaar) staat de bevrediging van hun directe behoefte centraal. Honger – eten – natte luier – verschonen. Een baby ontdekt de wereld vooral via de mond. Baby’s worden veel geknuffeld en vinden het ook fijn om aangeraakt te worden. Lichaamscontact is belangrijk voor de verdere ontwikkeling. Zo leert een baby door de manier waarop volwassenen met hem omgaan dingen over zichzelf, zijn lichaam en intieme relaties met anderen. Vanaf ongeveer 4 maanden kunnen baby’s zelf dingen vastpakken en gaan zij met hun handjes hun omgeving en hun eigen lichaam ontdekken. De ene keer spelen ze met hun voeten en teentjes, de andere keer raken ze hun geslachtsdelen aan. Het aanraken van de geslachtsdelen is geen doelbewust gedrag, gericht op opwinding of lust. Ook een stijve piemel betekent alleen dat de baby een prettig gevoel heeft. Peuters en kleuters (2 – 5 jaar) zijn nieuwsgierig naar de bouw van hun eigen lichaam en vooral ook naar dat van anderen. Doelgericht en weinig gehinderd door schaamte- of schuldgevoelens gaan ze op onderzoek uit. Ze gaan vaker met hun geslachtsdeel spelen. Dat voelt prettig en ontspannend, net zoals met duimen.
Er is een fascinatie voor bloot, kijken en bekeken worden, soms ook zoenen en aanraken. Dit is de tijd van de stereotiepe seksspelletjes: doktertje spelen, vader en moedertje spelen. Ook vieze woorden (poep, pies, pik, kut) worden leuk, vooral omdat ze zulke heftige reacties oproepen bij ouders en andere volwassenen. Peuters en kleuters kennen de indeling in twee geslachten, en ze weten of ze zelf een jongen of een meisje zijn. Pas later ontdekken ze dat jongens en meisjes ook verschillende geslachtsdelen hebben. Seksueel gedrag met anderen komt ongeveer vanaf het tweede jaar voor. Kijken naar mensen die zich uitkleden, je eigen geslachtsdeel laten zien en die van je vriendje of vriendinnetje bekijken speelt voor ongeveer 1 op de 3 peuters en kleuters tussen 2 en 6 jaar een rol. Nieuwsgierigheid naar de anatomie van de ander is in eerste instantie een belangrijker drijfveer dan het verlangen naar lichamelijk genot. Basisschoolkinderen (6 – 12 jaar) worden zich geleidelijk ook meer bewust van hun eigen behoeften en verlangens. Hun belangstelling richt zich meer op de seks zelf. Tegelijkertijd krijgen ze in de gaten dat seks niet iets is dat je in het openbaar hoort te doen. Het experimenteren met seks en lichamelijkheid gaat zich meer in het verborgene afspelen. Schaamtegevoelens gaan zich ontwikkelen, soms willen jongens en meisjes zich niet meer uitkleden waar anderen bij zijn. De helft van alle kinderen heeft voor het twaalfde jaar seksuele spelletjes gedaan met een ander kind. In de meeste gevallen gaat het daarbij om kussen, het laten zien en bekijken en om het aanraken en strelen van elkaars geslachtsdelen. Meestal vinden de seksuele activiteiten plaats met een vriendje of vriendinnetje van ongeveer dezelfde leeftijd. Jongens en oudere kinderen zijn vaker de initiatiefnemers tot seksuele spelletjes, en meestal stemt het andere kind ermee in. In 4 van de 5 gevallen gaat het om contacten die volledig vrijwillig zijn. De meeste kinderen vinden de contacten interessant.
Voor oudere kinderen (10 – 12 jaar) is verliefdheid een belangrijk thema. Je kunt verliefd zijn op een vriendje of vriendinnetje, maar ook op een volwassene, een onderwijzeres of een oom. Het komt vaak voor dat kinderen verliefd zijn op tv-sterren of popidolen. De kinderen ervaren verliefd zijn zelf als iets positiefs en omschrijven het gevoel dat ze dan hebben als prettig, leuk, kriebelig, fijn en trots. Een deel van de kinderen heeft ook verkering. Verkering hoeft niet te betekenen dat er ook gevrijd wordt. Meer dan hand in hand lopen, wat zoenen of tegen elkaar staan gebeurt er meestal niet. Lichamelijkheid en intimiteit zijn voor basisschoolkinderen nog twee tamelijk onafhankelijke aspecten. Jongeren vanaf 12 jaar Globaal is het ontwikkelingsproces dat jongeren doorlopen te onderscheiden in vier fasen:
1. Lichaamsveranderingen In het begin van de puberteit (12 – 13 jaar) staan vooral de lichaamsveranderingen centraal. De belangstelling voor het lichamelijke, de fascinatie, wordt sterker. Ten dele richt deze aandacht zich naar "binnen". Veel jongeren worden onzeker over hun eigen lichaam. Ze gaan allerlei vragen stellen: of ze er wel leuk, aantrekkelijk of op zijn minst "normaal" uitzien. Ook groeit de nieuwsgierigheid naar het lichaam van anderen, zowel van de eigen als van de andere sekse. 2. Individuele toenaderingspogingen Los van de groep probeert men contact te leggen met iemand van (meestal) de andere sekse. Veel jongeren vinden dat zowel heel spannend als heel moeilijk. Ze moeten in de gelegenheid komen, de situatie te beoordelen, inschattingen maken en dan ook nog de stap durven zetten. Hoewel meisjes in dit opzicht zeker niet passiever zijn dan jongens nemen beide seksen ook in deze fase nog de meer traditionele rolverdeling over. Meisjes geven onmiskenbare signalen, maar de jongen moet uiteindelijk de stap zetten. Aanvullende Informatie
37
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Maar het blijft in deze fase niet bij contact leggen alleen: ook de eerste oppervlakkige vrijpogingen vinden op deze leeftijd (14 – 15 jaar) plaats. 3. Vrijen In de derde fase (16 – 17 jaar) wordt het vrijen verder geëxploreerd. Dit gebeurt meestal binnen kortdurende, losvaste verkeringen. Geleidelijk gaan meisjes en jongens steeds verder: het (laten) strelen van de borsten boven en onder de kleding, het (laten) aanraken van de geslachtsdelen naar naakt vrijen en geslachtsgemeenschap. Tussen de eerste zoen en de eerste keer gemeenschap zit meestal ongeveer vier jaar. Om samen op een goede manier te kunnen beslissen hoe ver je gaat bij het vrijen wordt een goede communicatie tussen de partners belangrijker. Samen met de meer "technische" kanten van het vrijen (doe ik het wel goed?) is de omgang en communicatie met de partner dan ook een van de belangrijkste aandachtspunten in deze periode.
4. Rationeel In de vierde fase (18 – 19 jaar) verschuift de aandacht van het vrijen op naar het relationele. In deze periode krijgen jongeren vaak een langer durende relatie. De emotionele betrokkenheid wordt belangrijker in vergelijking met eerder periodes. Daardoor kunnen meisjes hun eerdere geremdheid op seksueel gebied laten varen: ze voelen zich veiliger en kunnen dan ook zelf van seksualiteit leren genieten. Dit is ook een fase waarin een meer persoonlijke invulling aan de relatie kan worden gegeven. Niet alleen omdat een langere relatie meer tijd en mogelijkheden biedt om er "aan te werken", maar ook omdat de jongen en het meisje zelf inmiddels de noodzakelijke ervaring en competentie op dit gebied hebben verworven. Na deze algemene beschrijving van de heteroseksuele ontwikkeling volgt nu iets over homoseksualiteit en homoseksuele gevoelens. Bij de meeste homoseksuele jongens speelt de eerste gewaarwording rond het 12e en 13e jaar, bij meisjes tegen het 15e jaar. Vaak begint het proces van homoseksuele identiteitsontwikkeling met het diffuse gevoel "anders" te zijn dan anderen, al speelt dit voor jongens sterker dan voor meisjes. Gevoelens van verliefdheid op iemand van het eigen geslacht vormen vaak de aanleiding voor zelfonderzoek: zou ik misschien homoseksueel zijn? Gemiddeld duurt het dan nog twee jaar voor zij zichzelf ook homoseksueel noemen, dus bij jongens is dat rond het 15e jaar en bij meisjes rond het 17e jaar. Overigens geldt de geleidelijke opbouw van de seksuele ontwikkeling evenzeer voor homo- als voor heterojongeren. Stap voor stap krijgen ze meer en verdergaande seksuele contacten. De meeste homoseksuelen jongeren hebben ook heteroseksuele contacten gedurende de puberteit: dit geldt voor twee-derde van de jongens en vier-vijfde van de meisjes.
Seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag Seksueel misbruik is iedere interactie waarin iemand ertoe wordt gedwongen seksuele handelingen te ondergaan of uit te voeren. Onder dwang wordt verstaan iedere situatie, waarin het slachtoffer niet het gevoel heeft te kunnen weigeren of zich aan de situatie te kunnen onttrekken. Bovendien kan het in emotionele of sociale zin afhankelijk zijn van de pleger. Dwang kan variëren van psychologische druk of chantage tot fysiek geweld. (Boland, 1991) In deze definitie wordt seksueel misbruik gekenmerkt door dwang. Dwang is het gevolg van machtsverschil. Volwassenen die kinderen dwingen of verleiden tot seksuele handelingen, maken misbruik van hun machtspositie. Kinderen zullen uit zichzelf geen seksuele relatie met volwassenen beginnen.
Seksueel misbruik van kinderen kent vele verschijningsvormen: exhibitionisme, voyeurisme (begluren), gedwongen streling, betasting van de geslachtsdelen, geslachtsgemeenschap en pornografie. Ook kan er een ongelijke machtsrelatie bestaan tussen kinderen onderling. Bijvoorbeeld: oudere kinderen, fysiek sterkere kinderen of een groep kinderen tegenover één slachtoffer. Uit de tot nu toe bekende casussen, blijkt dat seksueel agressief gedrag van kinderen onder de twaalf jaar, meestal een reactie is op ernstige verwaarlozing, mishandeling of seksueel misbruik. Het is dus meestal reactief gedrag dat voortkomt uit een grondige ontsporing van de ontwikkeling van het kind. Daarbij is er vaak weinig toezicht op deze kinderen; ze kunnen experimenteren zonder dat er pedagogisch wordt in gegrepen. Grensoverschrijdend (speel)gedrag Net zoals er grenzen zijn bij bepaalde lichamelijke spelletjes tussen volwassenen en kinderen, zijn er ook grenzen bij bepaalde spelletjes tussen kinderen onderling. Een ouder kind dat met een jonger kind lichamelijke spelletjes doet, scheelt in zijn seksuele ontwikkeling te veel. Twee kinderen van vijf die samen doktertje spelen doen dat omdat ze alle twee in een fase zijn dat ze allebei hun lichamen en gevoelens aan het ontdekken zijn. Maar een tien- of twaalfjarige die doktertje speelt met een kind van vijf, is die fase allang voorbij. Een kind van twaalf is aan het begin van de puberteit en beleeft seksualiteit op een andere manier. Bovendien is er bij zo’n leeftijdsverschil ook sprake van een emotioneel overwicht van het oudste over het jongste kind. Daardoor kan er eerder manipulatie of dwang plaatsvinden. Maar ook kinderen van dezelfde leeftijd kunnen in lichamelijke spelletjes te ver gaan. En dat zijn niet de spelletjes waarbij ze elkaars geslachtsdelen bekijken of aanraken, of de spelletjes waarin ze net als vader en moeder een baby’tje gaan maken. Maar wel de spelletjes waarin één van de kinderen wordt gedwongen iets te doen wat het niet wil. En alle lichamelijk spelletjes waarin kinderen elkaar pijn doen.
38
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Aandachtspunten bij de inschatting van grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen onderling: • leeftijd van het kind; • leeftijdsverschil tussen kinderen onderling; • frequentie van het gedrag; • combinatie met ander gedrag; • mate van geweld/dreiging ermee; • mate van dwang; • geheimhouding; • chantage: om gedrag af te dwingen (belonen) of geheimhouding af te dwingen. Auteur: G Reijerse Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Zuid-Holland 2002
Aanvullende Informatie
39
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
2. Wat is seksueel misbruik?
Er bestaan vele uitingsvormen van seksueel misbruik van kinderen. Verschillende gedragingen zijn door het duidelijke seksuele karakter niet voor tweeërlei uitleg vatbaar en zijn per definitie grensoverschrijdend. Bij andere gedragingen kunnen vloeiende overgangen bestaan tussen wat wel en niet als seksueel getypeerd kan worden. Als criterium kan daarbij gehanteerd worden, of het welzijn van het kind en zijn lichamelijke en psychische integriteit ondergeschikt wordt gemaakt aan de bevrediging van de seksuele en/of erotische behoeften van de leidinggevende. De volgende definitie geeft bij twijfelgevallen duidelijkheid: SEKSUEEL MISBRUIK IS ELKE VORM VAN SEKSUEEL GEDRAG OF SEKSUELE TOENADERING, IN VERBALE, NON-VERBALE OF FYSIEKE ZIN, OPZETTELIJK OF ONOPZETTELIJK, DIE DOOR DE PERSOON DIE HET ONDERGAAT ALS ONGEWENST OF GEDWONGEN WORDT ERVAREN. Niemand kan een ander verbieden erotische gevoelens voor kinderen te hebben. Maar dat betekent nog niet dat kinderen betrokken of gebruikt mogen worden om deze gevoelens te bevredigen. Immers, een kind - ook de jeugdigen binnen het IVN - bevindt zich niet in een gelijke positie ten opzichte van een volwassene. Deze machtsongelijkheid zorgt voor een geringe tot geen enkele keuzevrijheid van het kind 1 jeugdlid. Als voorbeelden van grensoverschrijdend gedrag kunnen worden genoemd • masturberen in het bijzijn van het kind of het kind dwingen tot masturbatie; • exhibitioneren; • een seksueel/erotisch geladen sfeer scheppen; • ongewenste aanraking, bijvoorbeeld betasten van geslachtsorganen; • zich tegen het kind aandrukken of andere vormen van aanranding; • verkrachting; • oraal-genitaal contact afdwingen.
Uit: Protocol Wat te doen bij (een vermoeden van) seksueel misbruik binnen het IVN? De voorbeelden zijn overgenomen uit 'Seksueel misbruik door hulpverleners'.
40
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Adviezen voor een gesprek met kinderen bij vermoeden van seksueel misbruik
Wat kunnen ouders, leerkrachten of andere vertrouwenspersonen van het kind doen als zij het vermoeden hebben dat een kind misbruikt is? En wat kunnen zij beter niet doen? Over het gesprek Luisteren • luister naar wat een kind uit zichzelf wil vertellen; • neem het kind serieus.
Vragen • stel open vragen en geen sturende of suggestieve vragen; • stel geen vragen op een beschuldigende of veroordelende manier; • vraag naar het wat, wanneer en wie en niet naar het waarom. Bij het vragen naar waarom iets gebeurd is voelen kinderen zich al snel schuldig; • vraag hoe het kind zich voelde bij lichamelijke aanrakingen; • ondervraag het kind niet voortdurend: kleine kinderen zijn ontvankelijk voor suggestie en voelen op den duur aan wat je wilt of denkt te gaan horen. Zeggen • zeg dat het kind er zelf niets aan kon doen; • zeg dat u het heel goed vindt dat hij/zij het vertelt; • zeg dat u het kind gaat helpen er iets aan gaat doen en dat u daarvoor zelf ook hulp gaat vragen aan iemand die er verstand van heeft (het komt immers vaker voor). Voor uzelf • concludeer niet te overhaast dat een kind misbruikt is op basis van weinig of onduidelijke informatie van het kind; • probeer uw schrikreactie in te houden. Belast het kind niet met uw emoties. Het kan zijn dat het bij nader inzien om iets onschuldigs gaat, of dat u het niet meteen goed begrijpt. Ook als er wel iets ernstigs aan de hand is, wordt het voor het kind moeilijker om te vertellen als dat bij volwassenen veel emoties oproept; • beloof geen dingen die u niet waar kunt maken.
Na het gesprek • bespreek uw vermoeden niet meteen met buren, vrienden of kennissen: dan ontstaat er al snel een beschuldigende roddel; • vraag advies bij een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), de zedenpolitie of een Bureau Jeugdzorg waarvan de Raad van de Kinderbescherming deel uit maakt. Zij kunnen u advies geven en kunnen ook een onderzoek instellen waarin zij nagaan of er inderdaad sprake is van seksueel misbruik. Mede gebaseerd op: "Neem verhalen van kinderen over seksueel gedrag serieus." Seksueel misbruik van kinderen: aard, omvang, signalen, aanpak. Ministerie van justitie 2001
Aanvullende Informatie
41
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. De opvang van slachtoffers op school
GGD
Het feit dat seksueel misbruik is gestopt en de hulpverlening op gang is gekomen hoeft nog niet altijd te betekenen dat de gedragsproblemen die het kind ten tijde van het seksueel misbruik liet zien, direct ophouden. Het verwerken van zulke ingrijpende gebeurtenissen is niet eenvoudig. In het hoofd van de kinderen herhalen die gebeurtenissen zich voortdurend; slecht slapen en nachtmerries zijn het gevolg. Het is belangrijk dat ouders en leerkrachten op zulke signalen alert zijn en hun vertrouwensband gebruiken om het kind door deze moeilijke periode heen te loodsen en zoveel mogelijk naar de kinderen dezelfde boodschap uitdragen. De school kan een belangrijke rol spelen bij de opvang van misbruikte kinderen. Zo kan de klassenleerkracht, interne vertrouwenspersoon (contactpersoon) of interne begeleider een rol spelen in de begeleiding van de kinderen. Door een houding aan te nemen die laat merken dat de kinderen altijd bij hen terechtkunnen, kunnen kinderen steun vinden en ervaren dat er volwassenen zijn die zij wel kunnen vertrouwen. Vraag wat het betreffende kind wil. Dring geen gesprek op, toon begrip, maar geen macht. Macht heeft het kind al gevoeld toen het aan begrip ontbrak. Misschien heeft iemand meer tijd nodig. Bied hiervoor openingen; vind je het goed als ik over twee weken aan je vraag hoeveel pijn je nog in je buik hebt van wat er gebeurd is? Wil je dan alleen met mij praten of met de hele klas? Of zullen we dat over twee weken bespreken.
In het geval het slachtoffer wel wil praten over wat er gebeurd is, vraag dan met wie zij/hij dit gesprek wil voeren. Veel instellingen hebben een persoon aangewezen die als vertrouwenspersoon wordt gezien. Kinderen voelen echter feilloos aan met wie ze willen praten. Als een kind seksueel mishandeld is en dit wordt bekend, geef het kind dan de kans met een ander dan de vertrouwenspersoon te praten. Bied dat aan. Het is niet belangrijk of u vindt dat u een goede gesprekspartner bent, het is belangrijk of het kind dat vindt. Bied aan om een tijdstip te zoeken waarop zowel het kind als die andere leerkracht (door het kind als vertrouwenspersoon uitgekozen) met elkaar kunnen spreken. Steun het kind in de beslissing een volwassene in vertrouwen te nemen. Omdat allochtone ouders het soms moeilijk vinden om met hun kind over het gebeurde te praten, zal het vooral ook voor deze kinderen nodig zijn dat de school, instelling de mogelijkheid biedt om er op school over te praten. Per situatie zal het verschillend zijn hoe dat het beste aangepakt kan worden. Belangrijk hierbij is dat de beroepskrachten zich realiseren dat het bij allochtone kinderen veel schaamte kan oproepen om over seksueel misbruik te praten. Gewoon benoemen dat je merkt dat een kind dat moeilijk vindt, kan al een heel stuk schelen. Als je merkt dat een kind er toch niet over durft te praten, kun je ook aan het kind vragen of hij/zij iemand anders weet met wie hij/zij zou durven praten. Dat kan iemand binnen school zijn, bijvoorbeeld de interne vertrouwens-/contactpersoon maar ook iemand van buiten de school, bijvoorbeeld een grote zus of nicht. Suggesties voor het voeren van gespreken Om het kind te kunnen helpen is het nodig dat het kind u informeert. Maak dat het kind duidelijk. Wat u moet weten is: • Hoe het kind zich voelt. • Wat het probleem is. • Hoe het kind geholpen wil worden. • Veronderstel niet bij voorbaat boosheid of schuldgevoelens bij het kind. Sommige kinderen kunnen amper bevatten wat er met hen gebeurd is. Bovendien, bij incest; je kunt je ouders enz. niet omwisselen bij de HEMA. • Kinderen hebben behoefte aan zekerheid. Een zakelijke en nuchtere houding kan die zekerheid geven. Projecteer uw eigen gevoelens niet op het kind door schrik en afschuw te tonen; dit kan blokkeren. Maar durf rustig te zeggen: "Ik vind het best een beetje moeilijk om hierover te praten, dus als ik iets niet goed doe, wil je het mij dan zeggen? Jij helpt mij dan een beetje en wij kunnen dan goed met elkaar praten. Dat helpt jou dan weer." Zo houd je tijdens het gesprek de sfeer prettig en open. • Zorg dat u tijd heeft voor het gesprek, maar maak het gesprek niet langer dan het kind wil. • Voel aan of het kind ondertussen met iets bezig wil zijn, bijvoorbeeld het bord schoonmaken, kleurtjes sorteren, boeken uit een kast halen. Vraag er naar: "Vind jij het prettiger om tijdens ons gesprek te werken (u noemt iets) of wil je dat we samen rustig zitten?" • Zorg er voor dat het kind u niet hoeft aan te kijken, dat het kan wegkijken. Ga niet recht tegenover elkaar zitten. • Als het kind het gesprek wil beëindigen geef het dan de kans. Zeg hoe fijn je het vindt dat je hebt mogen luisteren. Maak een vervolgafspraak en houd het kind daaraan. Maak dat mogelijk door te zeggen: "We hebben afgesproken dat we volgende week woensdag om kwart over twaalf hier opnieuw samen eventjes met elkaar praten. Als je dat niet meer wilt, dan moet je me dat zelf komen vertellen." • Bouw stiltes in om het kind de gelegenheid te geven wat gezegd is te verwerken. • Als het kind even niets zegt tijdens het gesprek, vul dan niet zelf de antwoorden in, maar vat de kern samen. • Raak de leerling zo min mogelijk aan. Veel mensen worden woedend als ze horen wat sommige kinderen op seksueel geweldsniveau moeten ondergaan. Vooral kleine meisjes zouden ze het liefst stevig tegen zich aandrukken. Omdat we niet weten welke film zich in het hoofd van het slachtoffer afdraait op het moment dat u het kind stevig tegen u aandrukt, kunt u beter afstand nemen. Laat merken dat het u pijn doet te horen hoe anderen over de grenzen van dit kind 42
Aanvullende Informatie
GGD
•
•
•
•
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
heen hebben gewalst, maar verwerk uw emoties zelf. Zeg aan het einde van het gesprek: "Fijn dat je het mij/ons dit hebt willen/ durven/ kunnen vertellen". Steek uw hand uit en zeg: "Dank je wel voor het gesprek." Moedig het kind tijdens het gesprek aan met woorden die gevoelens beschrijven. • "Ik zie dat het niet makkelijk is om dit te zeggen, klopt dat? • "Je zou zo een broer af en toe wel eens achter het behang willen plakken, of niet soms?" • "Ik zie aan je ogen dat je boos, bang, kwaad, verdrietig bent." Maak duidelijk dat het kind niet schuldig is aan het seksuele geweld wat hem/haar is overkomen. Een ander heeft de grenzen van dit kind overschreden! Wees zo min mogelijk normerend en/of oordelend. Mijd zinnen als: "Wat heb jij een klote vader." Het kind heeft niets aan deze zin. Zeg eerder: "Moeilijk is het hè, dat mensen zowel goede als slechte karaktereigenschappen hebben." Toon warmte en begrip! Ook al twijfelt u aan het waarheidsgehalte van wat verteld is, geef het kind het gevoel dat u hem/haar vertrouwt. Ongeloof maakt meer kapot. • "Ik geloof wat je zegt." • "Het is niet jouw schuld." • "Ik ben blij dat je het mij hebt verteld." • "Ik wil je helpen." Beloof geen geheimhouding. Stel geen "waarom" vragen. Wees niet nieuwsgierig. Geef het kind de kans te vertellen wat het zelf vertellen wil, hij/zij is als genoeg gedwongen tot. Maar geef het wel de kans om het te vertellen. Stop het niet in de doofpot. Als het in de krant komt, knip het artikel uit. Bespreek met het kind dat nu veel kinderen iets van hem/haar weten en misschien gaan roddelen. Dat u het kind de tijd wil geven hierover in de groep vragen te beantwoorden. Vraag wat het kind wil. Kiest het kind voor zwijgen, respecteer dat dan. Mocht er toch onverhoopt geroddeld worden in de groep, wees dan duidelijk naar de klas toe. "(Naam) heeft iets vervelends meegemaakt. Ik heb met haar/hem afgesproken dit onderwerp voorlopig te laten rusten. Ik verwacht van jullie dat je (naam) gunt zich in deze groep veilig te voelen". Zoek steun. In alle situaties geldt dat wanneer u het gevoel heeft dat u de situatie niet aankunt, of u weet niet hoe te handelen, of u krijgt het benauwd bij onderwerpen die over seksueel overschrijdend gedrag gaan etc., u uit moet durven komen voor uw gevoelens. De veiligheid van het kind staat voorop. Als u het gebeurde niet weet te plaatsen en u doet het verkeerd, zult u meer kapot dan heel maken. Laat een collega of iemand anders waar het kind een goede band mee heeft dan het eerste gesprek voeren.
Uit: "Er is iets naars gebeurd" Handboek voor preventiewerkers. Auteur Gerda Reijerse Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Zuid-Holland /JSO (voorheen S&O) 2001
Aanvullende Informatie
43
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
5. Allochtonen en seksueel misbruik
GGD
Ondersteuning aan niet-betrokken allochtone ouders In veel opzichten zal de benadering van allochtone ouders niet verschillen van de manier waarop de andere ouders worden benaderd. Bij allochtone ouders die met seksueel misbruik te maken krijgen, spelen dezelfde emoties een rol als bij autochtone ouders: woede, verdriet, machteloosheid, angst, etc. Net als bij de andere ouders is begrip voor deze gevoelens, openheid over wat er aan de hand is en informatie over welke stappen er genomen zijn, van groot belang. Bovendien bestaat 'de' allochtone ouder niet. Er is een groot verschil tussen iemand die van het Marokkaanse platteland komt, nog niet zo lang in Nederland woont en analfabeet is, en een hoogopgeleide vluchteling die hier al een tijd woont en goed Nederlands spreekt. Over het algemeen gaat deze bijlage over Islamitische gezinnen van Turkse, Marokkaanse of Somalische afkomst, omdat dit de grootste groep allochtonen in Nederland is. Een aantal aspecten die in de Islamitische cultuur een rol spelen, zijn bovendien ook terug te vinden in de Surinaams-Hindoestaanse cultuur. Veel van de traditionele waarden en normen van allochtonen zijn, door de migratie en door gewijzigde normen in het land van herkomst, aan verandering onderhevig. Aan de andere kant kunnen juist migranten extra star aan oude gewoonten vasthouden, uit angst om te veel over te nemen van de normen van het nieuwe land en daarmee de eigen identiteit te verliezen. Al deze onderlinge verschillen maken het moeilijk om iets algemeens te zeggen over de benadering van allochtone ouders. Respect voor en nieuwsgierigheid naar de manier waarop ouders bepaalde zaken ervaren en ermee omgaan, is hierbij cruciaal. Bij allochtone ouders die te maken krijgen met seksueel misbruik in de omgeving, kan een aantal factoren de ondersteuning van de ouders nog lastiger maken dan het bij de andere ouders al is. Het gaat hierbij vooral om opvattingen van allochtone ouders over seksualiteit, seksuele opvoeding en seksueel misbruik. Daarnaast kunnen beroepskrachten te maken krijgen met problemen zoals moeizame contacten tussen ouders en school (die o.a. veroorzaakt kunnen worden doordat sommige allochtone ouders school en huis als twee geheel verschillende werelden beleven) en taalproblemen.
Opvattingen over seksualiteit, seksuele voorlichting en seksueel misbruik Normen die betrekking hebben op "seksualiteit" zijn bij uitstek cultureel bepaald. Dit is een onderdeel van het leven waarop iedere cultuur zijn eigen antwoorden moet vinden. Als er sprake is van seksueel misbruik in de omgeving, zullen de waarden en normen met betrekking tot seksualiteit in de eigen cultuur een grote invloed hebben op de manier waarop ouders hierop reageren. Voor de ondersteuning van allochtone ouders en het adviseren van beroepskrachten ten aanzien van deze ondersteuning, is het van belang iets van deze normen af te weten. Maagdelijkheid en eerbaarheid In de meeste Islamitische gezinnen wordt veel belang gehecht aan maagdelijkheid. Maagdelijkheid wordt gezien als onderdeel van eerbaarheid. Een vrouw is eerbaar als ze als maagd in het huwelijk treedt en haar seksuele contacten tot het huwelijk beperkt. Mannen zijn verantwoordelijk voor de eer van de familie en het gedrag van vrouwen en meisjes is medebepalend voor de groepseer. Ongepast gedrag van meisjes kan gevolgen hebben voor de hele familie en schande met zich meebrengen. Aantasting van de eer van het meisje betekent aantasting van de familie-eer. Deze opvattingen kunnen een grote mate van controle van meisjes door vaders en oudere broers tot gevolg hebben. Vanaf het moment dat meisjes voor het eerst menstrueren, verandert hun leven en krijgen ze minder vrijheden. Deze maagdelijkheidsnorm staat in veel culturen centraal en is omgeven met een complex van sociale regels die op elkaar ingrijpen. Met veranderingen in het gebod op maagdelijkheid worden automatisch ook andere normen anders. Het belang van maagdelijkheid en eer is in de meeste allochtone gezinnen dan ook nog steeds zeer groot, vaak ook nog bij de tweede generatie. Praten over seksualiteit Seksualiteit is iets dat je binnen de slaapkamer houdt. Praten over seks is in het gezin over het algemeen taboe. Vrouwen en mannen praten niet met elkaar over seksualiteit en er wordt zeker niet over seks gesproken als er kinderen bij zijn. Ook moeders en dochters praten er niet met elkaar over (vaak ook niet over bijvoorbeeld ongesteldheid). Dit zou ongepast zijn en een aantasting van het respect voor de moeder. Schaamte speelt hierbij ook een grote rol. Veel Islamitische culturen kennen gescheiden mannen- en vrouwenwerelden. Praten over seksualiteit heeft binnen deze werelden vaak wel een plaats. Zo kunnen meisjes bijvoorbeeld wel met hun vragen terecht bij een tante of oudere zus of nicht, in plaats van bij hun moeder. Praten over seksualiteit in het bijzijn van iemand van de andere sekse, kan als zeer ongepast worden ervaren en veel schaamte oproepen. De meeste islamitische mensen vinden Nederlanders over het algemeen veel te open in hun praten over seksualiteit en in hun seksuele gedrag. Seksuele voorlichting Meisjes horen onwetend te zijn op seksueel gebied en worden meestal pas voorgelicht als ze voor het eerst ongesteld 44
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
zijn geworden. Vaak is de kern van de voorlichting het verbieden van contacten met jongens. Een meisje hoort zich teruggetrokken en afzijdig op te stellen en zich onopvallend te gedragen. Als er wel informatie wordt gegeven, is die vaak onvolledig en onjuist. Meisjes worden soms wel voorgelicht door een tante of oudere zus. Homoseksualiteit Homoseksualiteit is in veel allochtone culturen absoluut taboe en wordt gezien als de grootste schande die er bestaat. Homo's (en vaak ook hun familie) zijn niets meer waard en hebben geen enkel recht op respect.
Seksueel misbruik Seksueel misbruik kan voor Islamitische ouders nog schokkender zijn dan voor andere ouders. Naast alle emoties die door het misbruik worden opgeroepen, komt daar ook nog de mogelijkheid van verlies van maagdelijkheid en eer bij, met alle gevolgen van dien voor het slachtoffer en haar familie. Bij seksueel misbruikte jongens speelt de schande van homoseksualiteit een rol. Bovendien kan de jongen verweten worden dat hij zelf schuldig is, omdat er van jongens verwacht wordt dat ze voor zichzelf kunnen opkomen. Seksueel misbruik van kinderen binnen het gezin is vrijwel onbespreekbaar. Het mag niet, dus het bestaat niet in Islamitische gezinnen. Meisjes en vrouwen die vertellen dat zij seksueel misbruikt zijn door hun vader, broer of oom, worden vaak niet geloofd en beschuldigd van het in opspraak brengen van de familie.
Op seksueel misbruik buiten het gezin rust een iets minder groot taboe. Als iets dergelijks in de omgeving is voorgevallen, kan dit wel het gevoel van onveiligheid van de ouders vergroten en aanleiding zijn om de dochters nog meer binnenshuis te houden. De vader kan bang zijn dat hem verweten wordt dat hij zijn dochters niet goed beschermt. Het kan ook zijn dat seksueel misbruik- te meisjes de schuld krijgen van het gebeurde, omdat ze er misschien wel aanleiding toe gegeven hebben door er ‘uitdagend’ bij te lopen. Vluchtelingen, uit heel uiteenlopende culturen, hebben soms heel nare ervaringen met seksueel misbruik of andere vormen van geweld. Seksueel misbruik in de omgeving kan zowel bij ouders als kinderen deze ervaringen weer oproepen.
Aandachtspunten Wat betekenen al deze opvattingen en ervaringen nu voor het benaderen van allochtone ouders? Waar moeten beroepskrachten op letten en op welke manier zou dat kunnen gebeuren? De aandachtspunten die hieronder volgen, hebben betrekking op het informeren van de niet-betrokken allochtone ouders over het incident. Aandachtspunten bij het informeren van niet-betrokken allochtone ouders Het is van belang om allochtone ouders van het begin af aan te betrekken bij de informatie die aan de ouders verstrekt wordt, zodat de allochtone ouders niet in een uitzonderingspositie terechtkomen. Wat er is gebeurd, is iets dat alle ouders aangaat. Het kan zelfs het gevoel van saamhorigheid bij de ouders vergroten als ze met elkaar met hetzelfde geconfronteerd worden. Het is dan ook af te raden om voor de allochtone ouders een aparte avond te organiseren. De volgende opmerkingen kunnen gezien worden als aanvulling op de aandachtspunten bij het informeren van nietbetrokken ouders.
Uitnodiging voor een informatiebijeenkomst • de beste manier om de allochtone ouders uit te nodigen, rekening houdend met hun eigen taal en cultuur. Sommige scholen of andere instellingen beschikken over een contactpersoon uit de eigen cultuur van de ouders, bijvoorbeeld een allochtone ouder of OETC-leerkracht, die als tussenschakel dient tussen allochtone ouders en school. (NB met contactpersoon wordt in dit verband dus niet de interne vertrouwenspersoon bedoeld, die op veel scholen ook contactpersoon genoemd wordt.) De contact/tussenpersoon kan ook bij andere moeilijke zaken de ouders benaderen of de leerkrachten/directie adviseren. Hij of zij heeft weet van de gevoeligheden en gewoontes binnen de eigen groep. Als er kinderen van veel verschillende nationaliteiten op school zitten, verdient het de aanbeveling om meerdere contactpersonen aan te stellen. Als er nog geen contactpersoon is, zoek dan naar iemand binnen de instelling die in ieder geval in de huidige situatie deze rol zou kunnen vervullen. • Informeer bij andere scholen die al eens een dergelijke crisissituatie hebben meegemaakt, hoe zij de allochtone ouders benaderd hebben. Het zedenteam of de GGD in uw regio kan u desgewenst informeren welke scholen dit zijn (als de betreffende scholen daar toestemming voor gegeven hebben). • Neem contact op met allochtone hulpverleners. Ook zij kunnen waardevolle informatie geven. • Neem ook contact op met een geestelijk leider van de betreffende cultuur. Probeer er wel eerst achter te komen of de school/instelling iets aan deze persoon zal hebben. Een zeer conservatieve imam of pandit kan meer kwaad dan goed doen. • Nodig allochtone ouders schriftelijk uit in de taal die zij zelf spreken, of nodig hen mondeling uit. Geef in de uitnodigingsbrief duidelijk aan dat het niet de bedoeling is dat er kinderen meekomen om te tolken. Aanvullende Informatie
45
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
De informatiebijeenkomst • Zorg ervoor dat er een tolk is op de ouderavond (dit is uiteraard alleen mogelijk als het merendeel van de allochtone ouders dezelfde taal spreekt). • Probeer om een allochtone hulpverlener en/of geestelijke in het forum op te nemen. • Houd er tijdens de bijeenkomst rekening mee dat seksueel misbruik voor allochtone ouders een extra lading kan hebben in verband met de mogelijkheid van verlies van maagdelijkheid en eer. Deze lading kan hun reacties kleuren. • Voor sommige Islamitische ouders kan het veel schaamte oproepen om over seksuele zaken te horen praten, zeker in een omgeving waar zowel mannen als vrouwen aanwezig zijn. Dit mag echter geen reden zijn om er dan maar mistig over te doen. De beste strategie is om, aan het begin van de bijeenkomst, te zeggen dat er misschien dingen verteld zullen worden waar de ouders erg van zullen schrikken, maar dat u vindt dat ze er recht op hebben om te weten wat er is gebeurd. • Maak tijdens de bijeenkomst aan ouders duidelijk dat ze ook individueel nog vragen kunnen stellen na afloop. Voor ouders die uit schaamte niet snel iets in een grote groep durven te vragen, kan dat drempelverlagend werken. • Het valt te overwegen om aan het einde van de bijeenkomst de groep ouders in tweeën te splitsen (man/vrouw), om ouders de mogelijkheid te bieden om vragen te stellen die ze in een gemengde groep misschien niet durven te stellen. Uiteraard dienen de forumleden dan ook naar sekse over de groepen verdeeld te worden. • Het kan voor allochtone ouders moeilijk zijn om over het gebeurde met hun kind te praten. Dit kan betekenen dat u daar zelf misschien meer aandacht en tijd voor moet uittrekken. U kunt ook de ouders ter overweging meegeven te bekijken wie zij, in hun omgeving, de meest aangewezen persoon zouden vinden met wie hun kind hierover kan praten. • U kunt met de ouders bespreken wat ze zelf willen dat er aan hun kinderen verteld wordt. Ook hiermee toont u respect voor hun opvattingen en eventuele nare ervaringen. Aandachtspunten bij preventie en nazorg gericht op allochtone ouders Ouders zijn een belangrijke doelgroep voor preventie van seksueel misbruik. Ten aanzien van ouders wordt er vaak vanuit gegaan dat ouders de weerbaarheid van hun kinderen willen vergroten, dat kinderen hun ouders in vertrouwen nemen, en dat ouders signalen van kinderen kunnen oppakken. Deze drie begrippen kunnen niet zonder meer gebruikt worden met betrekking tot allochtone ouders. Hieronder wordt een toelichting gegeven over opvattingen van allochtone ouders over weerbaarheid, vertrouwen en signaleren van problemen en worden per onderdeel aandachtspunten genoemd waar de preventiewerker, de school of de instelling rekening mee zou kunnen houden.
Opvattingen over weerbaarheid In veel culturen is het begrip weerbaarheid niet bekend. In de ogen van allochtone ouders hoeven kinderen zichzelf niet te beschermen, maar horen ze beschermd te worden door hun ouders (en vaak ook vrouwen door hun man). Over het algemeen wordt aan kinderen niet geleerd hoe ze voor zichzelf kunnen opkomen, ook niet als ze wat ouder zijn. Strikte regels voor en controle van kinderen (vooral meisjes) worden dan ook gezien als een manier van bescherming. Van jongens wordt vaak wel verwacht dat ze zichzelf kunnen beschermen (en hun zusjes, en later hun vrouw en dochters). Dit wordt niet echt bewust aangeleerd, het wordt min of meer van de jongens ver- wacht als een soort imitatie van het gedrag van de vader. Daar komt nog bij dat in veel culturen absolute gehoorzaamheid van kinderen wordt verwacht (bijvoorbeeld ook in de Surinaams- Creoolse en Molukse cultuur). Dit kan haaks staan op het Westerse begrip weerbaarheid, waarbij kinderen wordt geleerd om voor zichzelf op te komen. Door allochtone ouders kan dit al gauw ervaren worden als brutaal of vrijpostig. Vaak zijn ouders zelf ook heel streng opgevoed, en vinden ze het moeilijk om het met hun eigen kinderen anders te doen, ook al zouden ze het willen. Hierbij kan ook een rol spelen dat de (schoon)familie als het ware ‘over de schouders’ van de ouders meekijkt of ze het wel doen zoals het hoort.
Aandachtspunten met betrekking tot weerbaarheid • Het kan zijn dat sommige ouders in de periode na de ouderavond de bewegingsvrijheid van hun kinderen (met name de dochters) ernstig beperken om ze te beschermen. Wees hier alert op. Als u dit merkt, zou dit aanleiding kunnen zijn voor een gesprek met deze ouders, waarbij u (vanuit respect voor hun oplossing van dit probleem) aan kunt geven welke mogelijkheden er nog meer zijn ter bescherming en hoe je thuis en op school daar samen aan kunt werken. • Als u een activiteit gericht op weerbaarheid gaat uitvoeren, is het van belang om van tevoren de ouders hierover te informeren. Dit geldt voor alle ouders, maar bij allochtone ouders is het verstandig om daar extra veel tijd voor uit te trekken, om de ouders bekend te maken met het begrip weerbaarheid en het belang daarvan. • Probeer zo helder mogelijk aan ouders uit te leggen wat onder weerbaarheid en veiligheid wordt verstaan. Weerbaarheid kan bijvoorbeeld uitgelegd worden als 'opkomen voor je eerbaarheid'. Dit is iets wat een kind moet leren, zeker ook een meisje. Al doe je het als ouder nog zo goed, je kunt nu eenmaal niet overal bij zijn. Als een kind iets overkomt en het heeft niet geleerd hoe het zichzelf kan beschermen, staat het kind met lege handen. Kinderen die weerbaar zijn, kunnen ook niet verleid worden om slechte dingen te doen. • Geef vooral veel concrete voorbeelden van situaties waarin het belangrijk is dat een kind geleerd heeft om voor zichzelf op te komen (b.v. bij pesten). • Allochtone ouders zijn vaak ook heel gevoelig voor beeldspraak. Je kunt b.v. het beeld gebruiken van 'het touw': Als 46
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
ouders heb je je kinderen aan een touw. Hoe ouder het kind wordt, hoe meer je het touw moet laten vieren. Als je het helemaal los laat, raak je je kind kwijt. Maar als je het te strak houdt, kan het knappen en dan is je kind ook weg. • Probeer tegemoet te komen aan eventuele bezwaren die ouders hebben ten aanzien van een weerbaarheidprogramma, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat jongens en meisjes gescheiden les krijgen en dat er een allochtone voorlichtster bij de meisjeslessen aanwezig is. Vraag geen toestemming aan de ouders om de lessen te geven, maar kondig het aan als onderdeel van het lesprogramma.
Opvattingen over vertrouwen In de traditionele Islamitische opvoeding is respect een veel belangrijker begrip dan vertrouwen. Een grote mate van vertrouwen en vertrouwelijkheid tussen ouders en kinderen kan, in de ogen van veel Islamitische ouders, ten koste gaan van het respect van de kinderen voor hun ouders. Alles op een open manier bespreken in het gezin is iets wat indruist tegen de manier van omgaan met elkaar. Dit geldt des te sterker bij eventueel seksueel misbruik. Binnen een gezinscultuur waarin nooit open over seks gesproken wordt, kan zeker niet over seksueel misbruik gesproken worden. Aandachtspunten met betrekking tot vertrouwen • Verwacht niet zonder meer dat allochtone kinderen met hun vragen, angsten en problemen bij hun ouders terecht kunnen, zeker niet met zoiets beladens als seksueel misbruik. • Creëer mogelijkheden waardoor kinderen hun verhaal bij anderen dan bij hun eigen ouders kwijt kunnen (zie ook de paragraaf over ondersteuning aan niet-betrokken kinderen). • Maak aan ouders duidelijk dat het voor kinderen belangrijk is dat er iemand is die ze in vertrouwen kunnen nemen. Vaak weten ouders zelf wel mensen met wie hun kind zou kunnen of willen praten in geval van problemen.
Opvattingen over signaleren van seksueel misbruik en andere problemen De kans bestaat dat allochtone ouders minder snel dan andere ouders zullen signaleren dat er iets niet goed gaat met hun kind. Dit heeft een aantal oorzaken. De belangrijkste is dat kinderen in traditionele Islamitische gezinnen vooral gezien worden als onderdeel van het collectief, en minder als individuutjes, die ieder een aparte benadering nodig hebben. Dit laatste is een typisch Westerse manier van kijken naar kinderen. Bovendien kan een kind met problemen in een groot gezin gemakkelijk 'ondergesneeuwd' raken. Tenslotte hebben veel allochtone ouders van de eerste generatie weinig opleiding en ook weinig kennis over wat voor kinderen van een bepaalde leeftijd normaal gedrag is of niet, en waarom kinderen bepaald gedrag vertonen. Voor sommige allochtone ouders kan het een nieuw gezichtspunt zijn dat kinderen die 'raar doen' niet alleen maar ondeugend zijn, maar daarmee ook aan kunnen geven dat het niet goed met hen gaat. Het signaleren van seksueel misbruik is nog veel lastiger dan signaleren van andere problemen. Dit vraagt ook een bepaalde mate van kennis van de problematiek van seksueel misbruik. In een cultuur waar daar niet over gepraat mag worden, zal het ook niet zo snel worden gesignaleerd als er iets op dat gebied aan de hand is.
Aandachtspunten met betrekking tot signaleren • Houd er rekening mee dat het voor allochtone ouders moeilijker kan zijn dan voor andere ouders om problemen te signaleren, omdat ze dat vaak niet zo gewend zijn. • Verwacht niet dat allochtone ouders in het algemeen 'makkelijk en ontspannen' over seksueel misbruik zullen kunnen praten. • Geef voorlichting aan ouders over hoe kinderen kunnen reageren als ze problemen hebben. Houd dit zo concreet mogelijk, met veel voorbeelden. Geef vooral ook voorbeelden die niet persé met seksueel misbruik te maken hoeven hebben, maar b.v. met pesten of faalangst. • Neem zelf contact op met de ouders als je opvallend gedrag bij een kind constateert. Dit kan de ouders net het duwtje geven dat ze nodig hebben om zelf op een andere manier naar hun kind te kijken. Auteur: G. Reijerse Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Zuid-Holland 2000
Aanvullende Informatie
47
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
6. Meldplicht en aangifteplicht
GGD
Seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs: meldplicht en aangifteplicht Op 28 juli 1999 is de wetswijziging bestrijding van seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs in werking getreden. Deze wetgeving geldt voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Het gaat in de wet om strafbare vormen van seksuele intimidatie en seksueel misbruik: zedenmisdrijven, zoals ontucht, aanranding en verkrachting, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling jegens een minderjarige leerling. De wet bevat een aangifteplicht voor het bevoegd gezag en een meldplicht voor het personeel bij een dergelijk zedenmisdrijf. Hieronder komen de volgende onderdelen aan bod: 1. Inleiding 2. Klachtenregeling en vertrouwenspersonen 3. Vertrouwensinspecteur 4. Waarom wettelijke maatregelen 5. Aangifteplicht en meldplicht 6. Meldplicht voor personeelsleden 7. Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling 8. De externe vertrouwenspersoon en meldplicht 9. Aangifteplicht voor het bevoegd gezag 10. Vervolgstappen 11. Rehabilitatie na valse aantijgingen 12. Wet als sluitstuk 13. Meldpunt vertrouwensinspecteurs
Inleiding Leerlingen en personeelsleden kunnen alleen goed functioneren als zij zich op school veilig voelen. Seksuele intimidatie leidt tot gevoelens van onveiligheid. Leerlingen en personeelsleden die hiermee worden geconfronteerd, verzuimen, worden ziek of verlaten voortijdig de school. Een ieder die in school werkt en leert heeft recht op bescherming tegen seksuele intimidatie. Bestrijding en preventie staan dan ook hoog op de agenda. Van de reeks van maatregelen die zijn getroffen, noemen we hier de klachtenregeling en de vertrouwensinspecteur. Scholen zijn verplicht om over de klachtenregeling informatie op te nemen in de schoolgids, zodat alle belanghebbenden op de hoogte zijn. Het verdient aanbeveling dat scholen in de schoolgids tevens opnemen welke vertrouwensinspecteur de meest aangewezene is voor de leerlingen en/of ouders van hun school, en hoe en waar deze te bereiken is.
Klachtenregeling en vertrouwenspersonen Op elke school voor primair en voortgezet onderwijs is sinds 1 augustus 1998 een klachtenregeling verplicht. Deze garandeert een zorgvuldige behandeling van klachten. Hiermee wordt het belang van de betrokkenen gediend. Daarnaast is een zorgvuldige behandeling van klachten bevorderlijk voor een veilig schoolklimaat. Op grond van de klachtenregeling stelt het bevoegd gezag een klachtencommissie in of sluit zich aan bij een lokale of regionale klachtencommissie. Zowel leerlingen en hun ouders als personeelsleden kunnen een klacht indienen bij de klachtencommissie, onder andere over gedragingen van het personeel. Dit kan een klacht zijn over seksueel misbruik of seksuele intimidatie. Als de klachtencommissie na onderzoek de klacht gegrond verklaart, dan volgt rapportage en advies naar het schoolbestuur. Het schoolbestuur neemt vervolgens maatregelen. Vrijwel alle onderwijsorganisaties hebben voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs een modelklachtenregeling onderschreven, die nog iets verder gaat dan wettelijk is vastgelegd, zoals de verplichting tot het aanstellen van contactpersonen en vertrouwenspersonen. In eerste instantie krijgt de klager te maken met de contactpersoon, die zonodig verwijst naar de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon kan een leerkracht zijn of iemand van buiten de school. De interne of externe vertrouwenspersoon gaat na of door bemiddeling een oplossing kan worden bereikt. Daarnaast kan de klager natuurlijk altijd terecht bij de klachtencommissie. Vertrouwensinspecteur Bij de onderwijsinspectie zijn per onderwijssector vertrouwensinspecteurs aangesteld, die een speciale scholing hebben gevolgd om klachten over seksuele intimidatie adequaat af te handelen. Vertrouwensinspecteurs vervullen een klankbordfunctie voor leerlingen en personeelsleden die slachtoffer zijn van seksuele intimidatie of die worden geconfronteerd met seksuele intimidatie jegens andere leerlingen of personeelsleden. Vertrouwensinspecteurs adviseren over te nemen stappen en verlenen bijstand bij het zoeken naar oplossingen. Desgewenst begeleiden ze bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte.
48
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Waarom wettelijke maatregelen? De hierboven genoemde maatregelen zijn uitermate belangrijk, maar niet afdoende. Aanvullende wettelijke maatregelen zijn nodig, in het bijzonder om strafbare vormen van seksueel misbruik en seksuele intimidatie te bestrijden. De wettelijke bepalingen over bestrijding van seksueel misbruik en seksuele intimidatie in het onderwijs ontneemt de scholen de vrijheid - in het belang van de leerlingen - om naar eigen goeddunken te handelen in het geval van een zedenmisdrijf. Aanleiding voor de nieuwe wetgeving is het feit dat zedendelicten in het verleden vaak schoolintern zijn afgehandeld. Dit heeft er meermalen toe geleid dat de pleger het seksueel misbruik binnen de school of in een andere onderwijsinstelling kon voortzetten. De wet is gebaseerd op de gedachte dat dit herhaald seksueel wangedrag het best kan worden bestreden door politie en justitie in te schakelen. Wanneer een leerkracht is veroordeeld, kan hij geen verklaring van goed gedrag krijgen en dus niet meer op een school worden aangesteld.
Aangifteplicht en meldplicht Om tot gerechtelijke vervolging te kunnen overgaan, is aangifte bij politie of justitie noodzakelijk. Daarom bevat de wet een aangifteplicht voor het bevoegd gezag. Daarnaast is het personeel een meldplicht opgelegd. Alleen zo kan worden bewerkstelligd dat het bevoegd gezag daadwerkelijk kennis krijgt van een mogelijk strafbaar feit. De aangifte - en meldplicht geldt bij een zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de onderwijsinstelling. Daaronder vallen niet alleen personeelsleden, maar ook personen die buiten dienstverband werkzaamheden verrichten voor de school, zoals stagiairs, schoonmaakpersoneel, uitzendkrachten en vrijwilligers. De wettelijke aangifteplicht en meldplicht zijn beperkt tot seksueel misbruik van leerlingen die op het moment van het misbruik jonger zijn dan achttien jaar. De grens is bij deze leeftijd gelegd omdat alle seksuele handelingen tussen leerkrachten en minderjarige leerlingen strafbaar zijn. Vrijwillige seksuele handelingen tussen meerderjarigen, dus ook tussen een leerkracht en een meerderjarige leerling, zijn niet strafbaar. Bij onvrijwillige seksuele handelingen worden meerderjarigen in staat geacht zelf de afweging te maken om wel of niet aangifte te doen. Uiteraard kunnen zij voor begeleiding of advies een beroep doen op een vertrouwenspersoon of een vertrouwensinspecteur. Er kan bij slachtoffers behoefte bestaan aan advies of steun, zonder dat de kwestie meteen in de openbaarheid komt. Daarom geldt de aangifteplicht niet voor vertrouwensinspecteurs. Zij zijn daarvan wettelijk vrijgesteld. Daarnaast zijn vertrouwensinspecteurs volgens de wet verplicht tot geheimhouding van wat hen door leerlingen, ouders of medewerkers van een school is toevertrouwd. Meldplicht voor personeelsleden De wet verplicht personeelsleden om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren als zij - op welke manier dan ook informatie krijgen over een mogelijk zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling. Het is niet voldoende om zich te wenden tot een tussenpersoon, zoals een lid van de schoolleiding. Het personeelslid is ervoor verantwoordelijk dat de informatie het bevoegd gezag bereikt.
Meldt een personeelslid dergelijke informatie niet, dan kan hij worden aangesproken op het verzaken van zijn plichten als werknemer. Dit betekent dat het bevoegd gezag disciplinaire maatregelen kan treffen. Ook is denkbaar dat het slachtoffer of zijn ouders een schadeclaim indienen tegen deze persoon, als door diens zwijgen het seksueel misbruik heeft kunnen voortduren. Meldplicht in relatie tot de klachtenregeling De meldplicht geldt voor alle personeelsleden. Ook contactpersonen en interne vertrouwenspersonen die binnen hun taakuitoefening informatie krijgen over vermeende zedendelicten, hebben als personeelslid de verplichting om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren. Interne vertrouwenspersonen kunnen zich in dit geval niet op hun geheimhoudingsplicht beroepen. Als de klacht over een mogelijk zedenmisdrijf bij de klachtencommissie binnenkomt waarin een personeelslid zitting heeft, dan zal dit personeelslid eveneens aan zijn wettelijke meldplicht moeten voldoen. Op deze manier wordt bereikt dat zo snel mogelijk onderzoek plaatsvindt door justitie en politie. Het belang van een onderzoek op heel korte termijn is evident. De externe vertrouwenspersoon en meldplicht Externe vertrouwenspersonen die niet tot het onderwijspersoneel behoren, hebben geen meldplicht bij een vermoeden van strafbare feiten. De externe vertrouwenspersoon dient de klager wel te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte bij politie of justitie. Desgewenst verleent de externe vertrouwenspersoon bijstand bij het doen van aangifte. Daarnaast kan de externe vertrouwenspersoon de klager en diens ouders uitnodigen om de schoolleiding te informeren.
Aangifteplicht voor het bevoegd gezag In de wet is vastgelegd welke procedure het bevoegd gezag moet volgen als het op enigerlei wijze informatie krijgt over een vermeend zedendelict, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling (vermoeden van een strafbaar feit). Aanvullende Informatie
49
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
In alle gevallen verplicht de wet het bevoegd gezag om onmiddellijk met de vertrouwensinspecteur in overleg te treden. Dit overleg heeft tot doel om een antwoord te vinden op de vraag of er een redelijk vermoeden is van een strafbaar feit. Onder het begrip redelijk vermoeden wordt verstaan dat elk redelijk denkend persoon tot eenzelfde oordeel zou komen als hij kennis had van dezelfde feiten en omstandigheden. Is de conclusie van het overleg dat er sprake is van een redelijk vermoeden, dan doet het bevoegd gezag direct aangifte bij politie of justitie. Vooraf stelt het bevoegd gezag de aangeklaagde en de ouders van de klager op de hoogte. Mogelijke bedenkingen van betrokken ouders en leerlingen ontslaat het bevoegd gezag niet van de verplichting tot het doen van aangifte. De wet stelt in dit geval het algemeen belang boven dat van individuele betrokkenen. Voorop staat dat een herhaling van het seksueel misbruik wordt voorkomen. Stappen van aangifte 1. schoolleider/personeelslid/contactpersoon/interne vertrouwenspersoon krijgt informatie en meldt dit aan het bevoegd gezag; 2. kennis van strafbaar feit; 3. bevoegd gezag overlegt met vertrouwensinspecteur; 4. redelijk vermoeden van strafbaar feit; 5. bevoegd gezag informeert (ouders van) klager en aangeklaagde dat aangifte wordt gedaan; 6. bevoegd gezag doet aangifte bij justitie of politie; 7. vervolgstappen.
Is het besluit tot aangifte genomen, dan moet nog een reeks van vragen worden beantwoord. De vertrouwensinspecteur kan het bevoegd gezag hierbij adviseren. • Bij wie wordt aangifte gedaan: regiopolitie, officier van justitie? • Wie informeert de betrokkenen over de aangifte? • Wie ondersteunt de klager en de ouders tijdens het onderzoek? Dat kan een vertrouwenspersoon of de vertrouwensinspecteur zijn. Deze kan de klager desgewenst doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. • Wie ondersteunt de aangeklaagde tijdens het onderzoek: een vertrouwenspersoon of de juridische afdeling van een onderwijsvakorganisatie? Kan een beroep worden gedaan op een rechtsbijstandsverzekering van de aangeklaagde? • Moet de school, zolang het justitieel onderzoek loopt, maatregelen treffen om te voorkomen dat de klager telkens wordt geconfronteerd met de aangeklaagde? De aangeklaagde zou bijvoorbeeld met andere taken kunnen worden belast. Ook schorsing behoort tot de mogelijkheden. • Moeten personeel, ouders en leerlingen worden geïnformeerd over het feit dat er een onderzoek wordt ingesteld? Informatievoorziening kan noodzakelijk zijn, omdat een dergelijke kwestie meestal niet onopgemerkt voorbij gaat aan de leden van de schoolgemeenschap. Wel is het - in het belang van klager en aangeklaagde - gepast om hiermee zorgvuldig en terughoudend om te gaan en geen onnodige details te verstrekken. • Is het wenselijk dat de school, parallel aan het justitieel onderzoek, zelf een onderzoek laat uitvoeren? Gezien de lange looptijd van een justitieel onderzoek kan het bevoegd gezag daartoe besluiten. Of het bevoegd gezag kan de klager uitnodigen om een klacht in te dienen bij de klachtencommissie. Volgens de modelklachtenregeling bepaalt de klachtencommissie maximaal acht weken na het horen van de partijen of de klacht gegrond is, en adviseert over de maatregelen die het bevoegd gezag kan nemen.
Uit de jurisprudentie blijkt dat met disciplinaire maatregelen niet hoeft te worden gewacht totdat de strafrechter uitspraak heeft gedaan. Tot disciplinaire maatregelen kan worden overgegaan als zorgvuldig onderzoek, waarbij het principe van hoor en wederhoor is toegepast, tot de overtuiging leidt dat de aangeklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een zedendelict.
Rehabilitatie na valse aantijgingen Als na justitieel onderzoek blijkt dat de klacht op valse gronden is ingediend, dan kan het bevoegd gezag de aangeklaagde een rehabilitatietraject aanbieden. Een dergelijk traject wordt in overleg met de valselijk beschuldigde samengesteld. Mogelijkheden zijn: een brief aan de ouders, een teamgesprek, een leerlingenbijeenkomst, al dan niet in aanwezigheid van de vals beschuldigde. Het bevoegd gezag kan tevens maatregelen nemen jegens de leerling die de valselijk beschuldiging heeft geuit. Dit kan variëren van de eis dat in het openbaar excuses worden aangeboden tot schorsing of verwijdering. De aangeklaagde kan over een incorrecte behandeling door het bevoegd gezag een klacht indienen bij de klachtencommissie. De aangeklaagde wordt daarmee klager. Wet als sluitstuk Om seksueel misbruik en seksuele intimidatie te voorkomen is het belangrijk dat scholen aandacht hebben voor een veilig schoolklimaat: zorg voor een goede omgang met elkaar, het respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover, het hanteren van gedragsregels die iedereen in de school kent. Ook het geven van seksuele voorlichting aan leerlingen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid en zelfverdediging dragen bij aan preventie van seksuele intimidatie. 50
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
De verantwoordelijkheid voor een veilig schoolklimaat ligt primair bij de school zelf. Het gaat erom dat veiligheid een vaste plek krijgt in het schoolbeleid. In die zin moeten de wettelijke maatregelen worden gezien als sluitstuk op het veiligheidsbeleid dat de school voert.
Meldpunt vertrouwensinspecteurs Voor klachten en meldingen over seksuele intimidatie, seksueel misbruik en ernstig psychisch of fysiek geweld in het onderwijs kunt u tegen lokaal tarief bellen naar het algemene nummer van het 'meldpunt vertrouwensinspecteurs'. Dit nummer is: 0900-1113111 (lokaal tarief).
Aanvullende Informatie
51
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
52
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Incidenten met dodelijke slachtoffers
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Kinderen en het besef van de dood Fasen in de rouwverwerking van kinderen Vragen van jonge kinderen over de dood Rouwverwerking bij kinderen na plotseling overlijden Begeleiding van kinderen na een sterfgeval Begeleiding van kinderen bij het afscheid Kinderen na ouderlijke partnerdoding Handreiking rouw
53
GGD
1. Kinderen en het besef van de dood
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Jonge kinderen kijken op een andere manier tegen de dood aan dan wat oudere kinderen. Wanneer met kinderen over de dood wordt gepraat, is het van belang om hiermee rekening te houden. Daarom wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het besef van de dood op verschillende leeftijden.
Kinderen tot 3 jaar Heel kleine kinderen tot ongeveer 3 jaar hebben geen echt besef van de dood. Ze kennen nog geen onderscheid tussen levende en niet-levende dingen. Wel zijn ze bang gescheiden te worden van degenen die hen met liefde en warmte omringen. Ze voelen wat verlies is en lijken daar ook onder. De kleintjes gaan nog op een heel natuurlijke manier met de dood om. Volwassenen schrikken hier soms van omdat zij die natuurlijkheid missen. Van angst voor de dode is nog geen sprake.
Kinderen van 3 tot 6 jaar Kinderen van 3 tot 6 jaar kennen het verschil tussen leven en dood. Ze gebruiken het woord "Dood" in hun gesprekjes en hun spel: "Jij bent dood, je moet blijven liggen!" Ze weten echter nog niet precies wat dood zijn betekent. Voor hen is "Dood" iets tijdelijks, een soort slaap waarbij de dode niet meer kan zien of bewegen. Ze beginnen te beseffen dat dood en verdriet met elkaar te maken hebben maar voelen nog geen angst voor de dood. Kinderen van deze leeftijd denken vaak dat leven en dood elkaar afwisselen. Het lijkt dat zij het de gewoonste zaak van de wereld vinden dat een dierbaar iemand is gestorven. Een vierjarige kan een dag na de begrafenis bijvoorbeeld vragen wanneer de overledene weer terugkomt, om vervolgens diep geschokt te zijn als blijkt dat de betreffende persoon nooit meer terugkomt. Kinderen in deze leeftijd tonen grote belangstelling voor de lichamelijke en biologische kanten van de dood: "Kan hij niet meer lopen?", "Kan hij nog horen als ik iets zeg?" Ze blijven vragen stellen, soms tot vervelends toe: "Wordt hij nu niet vies in de grond?", "Heeft hij nou geen honger in het graf?" Kinderen van 6 tot 9 jaar Bij kinderen van 6 tot 9 jaar begint het besef door te dringen dat de dood onomkeerbaar is, onherroepelijk en definitief. Wat het definitieve einde precies inhoudt, begrijpen ze echter nog niet en dat maakt het voor hen erg verwarrend en beangstigend. Ook beseffen ze aanvankelijk nog niet dat de dood onvermijdelijk is en iedereen overkomt. Zo kan een achtjarige aan haar vader vragen haar te begraven als ze dood is. Ze realiseert zich nog niet dat haar vader (waarschijnlijk zelfs eerder) ook dood gaat. Het groeiende besef dat ook mensen van wie je houdt dood kunnen gaan, zorgt voor emotionele veranderingen die soms gepaard gaan met angst: "Kom je nog terug?"
Op deze leeftijd krijgen kinderen belangstelling voor de uiterlijkheden die bij een sterfgeval horen zoals de kist, de begrafenis, de crematie en het kerkhof. Ze interesseren zich ook voor wat er na de dood gebeurt. Als oorzaak voor doodgaan geven ze vaak externe verklaringen. Als hen gevraagd wordt waarom mensen dood gaan, antwoorden ze: "Omdat ze vergiftigd worden", "Wanneer ze een ongeluk krijgen" of "Als ze uit een vliegtuig vallen". Een uitzondering vormen kinderen die in hun omgeving met dood te maken hebben gehad, zij hebben een reëler beeld van het gebeuren. De vragen die kinderen in deze leeftijd vaak stellen komen op volwassenen soms erg nuchter over: "Waarom heeft Bram een bril op, hij kan toch niets meer zien?", "Wordt zijn bril ook verbrand?" "Kinderen van deze leeftijd zijn kwetsbaar omdat ze weliswaar de betekenis van de dood kunnen begrijpen, maar nog niet in staat zijn met alle implicaties om te gaan. Kinderen van 9 tot 12 jaar Kinderen uit de bovenbouw weten dat dieren, mensen en planten leven en dat alles wat leeft eenmaal dood gaat. Op de vraag waarom mensen dood gaan noemen ze voornamelijk fysieke oorzaken: "Ze krijgen kanker", "Omdat ze oud zijn" of "Omdat ze een hartaanval krijgen." Een enkel wijsneusje zal ook niet-concrete oorzaken noemen zoals: "Iedereen moet sterven", "God roep je bij zich" of "De wereld wordt anders te klein." Kinderen van deze leeftijd zijn minder afhankelijk dan volwassenen. Ze willen dan ook niet altijd aandacht vragen voor hun verdriet. Ze proberen er zelf mee klaar te komen, ook om niet kinderachtig te lijken. Maar omdat de gevoelens er toch uit moeten, vertonen ze soms lastig en opstandig gedrag. Kinderen van 12 jaar en ouder De onvermijdelijkheid en universaliteit van de dood dringen door wanneer kinderen de tienerleeftijd hebben bereikt. Hun intellectuele vaardigheden zijn dan zo ver ontwikkeld dat ze de dood zien als het onvermijdelijke einde van het leven. De persoonlijke en emotionele afstand zijn echter nog groot. Het kan iedereen overkomen, behalve mensen in de eigen omgeving. Maar dat verandert drastisch als ze te maken krijgen met het sterven van een groepsgenoot. Juist jongeren worden diep geraakt wanneer de dood in hun nabije omgeving toeslaat.
Aanvullende Informatie
55
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Ze zijn in een fase waarin ze vraagtekens zetten bij het leven. Ze vragen zich af wat de zin van het leven is: "Waarom en waarvoor zijn we op aarde?" Een confrontatie met de dood maakt dat de vragen en soms ook de verwarring rondom het leven en de dood toenemen. Uit: Protocol Plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs GGD Groningen.
56
Aanvullende Informatie
GGD
2. Fasen in de rouwverwerking van kinderen
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Kinderen rouwen ook, net als volwassenen. In grote lijnen is het rouwproces hetzelfde. Kinderen ervaren dezelfde pijn, maar hun reacties zijn minder voorspelbaar. In dit hoofdstuk worden de verschillende rouwfasen in algemene zin belicht. Fase 1: Boosheid, verdriet en angst In de eerste fase moet de realiteit onder ogen worden gezien: de medeleerling of leerkracht is dood, hij of zij is er niet meer. Hoe graag volwassenen dat ook willen, kinderen kunnen niet altijd beschermd worden tegen verdriet en pijn. Ze zullen met de werkelijkheid moeten leren leven. In deze fase voeren boosheid, pijn, verdriet en angst (om bijvoorbeeld ook een ongeluk te krijgen) de boventoon. Ook kunnen kinderen zich schuldig voelen omdat ze de overledene hebben gepest of ruzie met hem/haar hebben gemaakt en dit nu nooit meer goed kunnen maken.
Fase 2: Desoriëntatie en desorganisatie In deze fase is sprake van rusteloosheid en sterk wisselende gevoelens. De leerling is dikwijls druk doende met niks. Hij of zij kan doorlopend met de voeten schuiven, plotseling opstaan en door het lokaal lopen of lachten op momenten dat dat niet verwacht wordt. Ook kan er sprake zijn van concentratieproblemen. Fase 3: De ontkenning In deze fase ontkent de leerling de werkelijkheid omdat deze te veel pijn doet. Er is geen opvallend gedrag. De meeste kinderen kiezen in deze fase wat meer voor alleen zijn en de eenzaamheid. Het verdringen van het verlies kan ertoe bijdragen dat de leerling geen nieuwe intieme gevoelsrelaties aan wil gaan om nieuw verlies te voorkomen.
Fase 4: Opstandigheid In deze fase protesteert de leerling tegen de werkelijkheid. Sommige kinderen zijn kwaad op personen die in hun ogen de dood hadden kunnen voorkomen (verwijten aan bijvoorbeeld ouders, politie, huisarts, ziekenhuis). Ook kan er sprake zijn van concentratie- en leerproblemen, slapeloosheid en terugval in een vorige ontwikkelingsfase (bijvoorbeeld weer duimen of bedplassen, thuis en op school zich extra aanhankelijk en afhankelijk tonen). Fase 5: Aanvaarding In deze fase wordt het verlies onder ogen gezien. De leerling koestert bewust sommige eigendommen van de overledene. Na idealisering van de overleden leerling of leerkracht wordt het beeld van hem of haar realistischer. De leerling praat over de overledene, over wat hij of zij deed of zei in bepaalde situaties. Fase 6: Integratie Het verwerken van de rouw maakt de leerling beter toegerust voor de toekomst. De aandacht wordt weer op anderen gericht en er is weer ruimte voor nieuwe relaties. De leerling kan weer genieten van gewonen dingen in het leven; het verdriet is verwerkt. Tot slot Voor alle fasen van het rouwproces geldt:
• Nieuw verlies werpt leerlingen terug in het rouwproces.
• Elke leerling heeft zijn eigen tempo in het verwerken van een verlies.
• Een rouwproces verloopt nooit helemaal volgens het boekje. Zeker bij kinderen komt het heel veel voor dat kracht en zwakte elkaar afwisselen. Net als volwassenen de indruk hebben dat het kind alles vrij goed heeft verwerkt, komt er plotseling weer een periode van terugval.
• Bij sommige leerlingen komen de eerste rouwreacties pas na weken of maanden. Ze laten aanvankelijk weinig merken van hun gevoelens, vragen niets, ondergaan alles gelijkmatig en gaan hun eigen gangetje. • Kinderen kunnen niet de hele tijd bezig zijn met verdriet, zoveel pijn kunnen ze niet verdragen. Het kan zijn dat ze tijdens de pauze krijgertje spelen en een uur later weer intens verdrietig zijn. Dat betekent ook dat praten over verdriet afgewisseld moet worden met andere activiteiten waarin leerlingen hun gevoelens kwijt kunnen of zich kunnen uitleven. • In tegenstelling tot volwassenen (die hun emoties zoveel mogelijk proberen te beheersen), uiten kinderen hun emoties soms heel direct. Ze huilen hysterisch, reageren agressief, zijn woedend omdat hun vriendje hen is afgenomen, schoppen tegen de deur en bonken tegen de muur. Het is niet gemakkelijk om hiermee om te gaan. Toch moeten de
Aanvullende Informatie
57
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
boosheid, de angst en het verdriet eruit, het is een normale explosie na een verlies. Het is daarom van belang om te zoeken naar uitwegen waarbij de leerling zichzelf of anderen geen schade kan berokkenen. Zo kan een leerling zich uitleven tijdens het voetballen of hardlopen of zich afreageren op een boksbal.
• Met name pubers stellen hun rouw nog al eens uit. De ontwikkelingstaken van jongeren in de puberteit zijn al zo zwaar, dat rouwen er niet meer bij kan. Uit: Protocol Plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs GGD Groningen.
58
Aanvullende Informatie
GGD
3. Vragen van jonge kinderen over de dood
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Informatie voor ouders/verzorgers Inleiding De dood is een abstract begrip dat je kindje nog maar moeilijk kan bevatten. Hij heeft moeite om het permanente karakter van de dood te begrijpen. Toch denkt elk kind over dit onderwerp na. Zelfs een kerngezond kind kan plotseling aan je vragen: "Mama, ga ik dood?" Vragen over de dood Als je kind drie of vier jaar is, zal hij waarschijnlijk vragen gaan stellen over de dood. Deze vragen worden opgeroepen door nieuwsgierigheid en door angst. Zijn nieuwsgierigheid maakt dat hij van alles de reden wil weten en zich bovendien afvraagt wat deze zaken met hem te maken hebben. Zodra hij een beetje begrijpt wat doodgaan is, vraagt hij zich dus af of hij zelf ook dood zal gaan. Vragen over de dood vloeien ook voor een groot deel voort uit angst. Zijn verbeelding is nu zover ontwikkeld dat hij zich gevaren kan indenken waar hij zelf nog niet mee te maken heeft gehad, zoals de dood. Overigens is je kind waarschijnlijk banger voor het moment van doodgaan, dan voor de dood zelf.
Omgaan met vragen over de dood Hoewel je het misschien moeilijk vindt om over de dood te praten, is het toch belangrijk dat je de vragen van je kind over dit onderwerp beantwoordt. Hieronder staan enkele tips om de dood bespreekbaar te maken: • Maak er geen taboe van. • Praat op een begrijpelijke manier. • Maak je kind niet ongerust. Op de dood rust in veel gezinnen nog een taboe. Misschien ben je er zelf bang voor, waardoor je het moeilijk vindt om erover te praten. Toch is dat juist verwarrend voor je kleine. Wanneer hij merkt dat het onderwerp onbespreekbaar is, gaat hij in zijn eentje piekeren. Als hij er niet over kan praten, mist hij bovendien een kader waarin hij het eerste sterfgeval in zijn omgeving kan plaatsen. Het is beter om er open en eerlijk over te praten. Zeg dan liever niet dat alleen oude mensen sterven. Geef gewoon toe dat je ook op jonge leeftijd dood kan gaan, maar leg hierbij meteen uit dat dit niet waarschijnlijk is. • Praat op een begrijpelijke manier. Het is belangrijk dat je de vragen van je kind op een begrijpelijke manier uitlegt. Daarbij is het van belang dat je de juiste termen gebruikt. Zo is 'inslapen' geen goede term om doodgaan uit te leggen. Je kind kan hierdoor bang worden om te gaan slapen. Bovendien leidt deze term tot de onterechte hoop dat een overledene weer terug kan komen, waardoor je kind de dood als iets tijdelijks blijft zien. Gebruik daarom simpele, maar eerlijke woorden. • Wanneer je godsdienstig bent, kun je beter niet tegen je kind zeggen dat iemand 'door God is meegenomen, omdat Hij zoveel van diegene hield'. Je kind zal dan denken dat hij zelf ook ineens kan worden meegenomen. Maar je kunt je kind natuurlijk wel gewoon vertellen dat mensen na hun dood in de hemel terechtkomen. • Maak je kind niet bang. Probeer ervoor te zorgen dat je kind de dood niet als iets afschrikwekkends gaat zien. Op televisie heeft hij misschien gezien dat doodgaan erg bloederig kan zijn. Daarom is het belangrijk om hem te laten weten dat het moment van sterven meestal heel vredig is. • Maak je kind vooral duidelijk dat je niet zomaar doodgaat en dat het nog heel lang zal duren voordat dat gebeurt. Herinner hem eraan dat jullie nog heel erg lang bij elkaar zullen zijn. ©2002 Wij Special Media.
Aanvullende Informatie
59
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Rouwverwerking bij kinderen na plotseling overlijden
GGD
Van doodgaan wordt je toch niet vuil? Het zusje van Tine, 7 jaar, is opgenomen in het ziekenhuis na een verkeersongeval. Door een complicatie sterft ze onverwachts enkele dagen later in het ziekenhuis. Na het overlijden worden de persoonlijke spullen van haar zusje aan mama meegegeven. Thuis vindt Tine de pyjama, waarin haar zusje stierf, bij de was. Ze wil deze aantrekken voor het slapen. Mama vindt dit wat vervelend en vraagt of ze de pyjama eerst mag wassen. Tine reageert hierop heel verbaasd: ‘Van doodgaan wordt je toch niet vuil?’
Afscheid nemen gaat gepaard met zeer veel gevoelens. Het is van groot belang dat deze geuit kunnen worden. In de huidige maatschappij leeft er een taboe op het tonen van deze emoties. Mensen moeten vooral sterk zijn. Vroeger leefden mensen in hechte gemeenschappen en werd er ruimte en tijd genomen voor het rouwproces. Nu leeft iedereen meer en meer op zijn eigen eilandje. Er is geen tijd meer om te rouwen. Toch is de impact van het verlies van een dierbare door de tijd niet veranderd. Daarom blijft het even belangrijk dat mensen tijd en ruimte nemen voor deze periode van rouw. Dit kan enkel plaatsvinden binnen een cultuur waar aandacht wordt gegeven aan elkaar en waar men leeft met respect voor de ander. Dood en afscheid nemen zijn onherroepelijk verbonden met het leven. Ook kinderen krijgen met dood en verlies te maken. Ze moeten dan ook de kans krijgen om te leren omgaan met de pijnlijke emoties die hiermee samengaan. Wanneer kinderen in een verliessituatie een aangepaste en eerlijke opvang krijgen, blijken ze achteraf minder problemen te hebben. Steunfiguren zijn hierin heel belangrijk, aangezien zijn vertrouwen en veiligheid geven.
Rouwtaken Vooral tijdens het verwerkingsproces na een verlieservaring, het rouwen, is er een aantal duidelijke aspecten te omschrijven. J.W. Worden spreekt hier over rouwarbeid. Arbeid impliceert het vervullen van een aantal taken, waarbij er hulp kan worden geboden door anderen. Bij de verschillende taken van verwerking zien we steeds de afwisseling tussen het al eerder aangehaalde herbeleven en vermijden. Er zijn vier rouwtaken te onderscheiden:
1. Onder ogen zien van het verlies of aanvaarden van de realiteit Het overlijden van een dierbaar persoon is voor nabestaanden vaak moeilijk te aanvaarden. Dit kan nog moeilijker zijn wanneer het gaat om een plotseling overlijden, aangezien er in zulke situaties geen mogelijkheid is geweest om afscheid te nemen vóór de dood.
Bij deze eerste rouwtaak is het belangrijk dat kinderen leren accepteren dat iemand echt dood is en dat die persoon nooit meer terugkomt. In veel situaties wordt aan kinderen verteld dat ‘opa is weggegaan’ of dat ‘mama nu voor altijd slaapt’. Voor kinderen is dit zeer verwarrend en beangstigend, waardoor ze vragen gaan stellen zoals: ‘Waarom heeft opa geen afscheid genomen?’ of ‘Als ik ga slapen, ga ik dan ook dood?’… Kinderen hebben recht op duidelijke en juiste informatie over de dood en het afscheid nemen, hoe moeilijk het ook is om dit te geven.
Paula kan hierover meespreken, ze wist echt niet hoe ze aan haar kinderen moest vertellen dat hun papa zich verhangen had. Gelukkig kon de politieman die ter plaatse kwam, haar hierbij helpen. Hij zei dat het heel belangrijk was voor haar kinderen om de ware toedracht van haar te vernemen. Op het moment dat Paula hun het slechte nieuws meedeelde, vroegen de kinderen waarom papa dit had gedaan. Paula wist hier echt geen antwoord op en zei dit ook tegen hen. De politieman antwoordde toen dat ze misschien wel nooit te weten zullen komen waarom papa niet meer wilde leven. Voor sommige mensen is het leven te moeilijk en deze mensen willen soms liever dood zijn. Dit betekent niet dat papa mama of hen niet meer graag zag. Paula was blij met de hulp van de politieman. Ze voelde zich hier enorm door gesteund. Volwassenen weten vaak niet welke antwoorden ze het best geven op de vragen van kinderen. Soms is er ook geen antwoord en ook dit mag gezegd worden. Volwassenen willen het verdriet van kinderen zo snel mogelijk wegnemen, maar dit is onmogelijk! We kunnen kinderen enkel leren om met dit verdriet om te gaan. In de eerste plaats door als volwassene zelf ook te vertellen hoe je je voelt en wat je gedachten en vragen zijn. Volwassenen kunnen kinderen ondersteunen bij het aanvaarden van de realiteit. Zo is het belangrijk om in gesprekken met kinderen het woord ‘dood’ te gebruiken. Kinderen moeten het begrip ‘dood’ leren kennen en ook leren dat dit een eigen betekenis heeft. Eveneens is afscheid nemen zeer belangrijk, hoe jong de kinderen ook zijn. Het zien en voelen van de overledene kan een grote hulp zijn bij het rouwproces, aangezien het op die manier duidelijk wordt dat de geliefde persoon echt dood is. Het is essentieel om kinderen voor te bereiden op het groeten van het lichaam. Ga als volwassene eerst zelf kijken en 60
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
geef de kinderen een volledige, gedetailleerde en juiste beschrijving van wat je gezien hebt. Geef onder andere een beschrijving van de omgeving waar de persoon ligt, hoe de overledene eruit ziet, hoe hij aanvoelt, wie er nog meer aanwezig is, welke geur er hangt…
De papa van Mirka (4 jaar) is overleden bij een verkeersongeval. Mama vertelt haar: ‘We kunnen papa gaan groeten in het ziekenhuis. Daar hebben een speciale kamer waar iemand die dood is naartoe wordt gebracht zodat wij hem nog één keer kunnen zien. Papa ligt stil en ademt niet meer. Papa voelt ook koud aan, maar dat is normaal. Iemand die dood is, beweegt niet meer, voelt koud aan, ademt niet meer. Papa heeft ook een verband rond zijn hoofd omdat hij zich pijn heeft gedaan. Hij voelt die pijn nu niet meer. Als we in het ziekenhuis zijn, komt een mevrouw of meneer ons halen en brengt ons naar die speciale kamer. In de kamer hangen allemaal doeken aan de muur, er brandt een kaarsje en er staan bloemen die heel sterk ruiken…’ Eveneens moet er na het groeten van de overledene met het kind gesproken worden over hun ervaringen, gedachten en gevoelens. Als oma vraagt hoe het was bij papa, zegt Mirka: ‘Het was zo mooi, papa lag precies in een bloemenwinkel. Ik heb hem ook een kusje mogen geven!’
Hoe belangrijk afscheid nemen ook is, soms wordt er besloten kinderen geen afscheid te laten nemen. In deze situatie is het belangrijk foto’s te nemen van de overledene omdat kinderen dikwijls na de begrafenis vragen blijven stellen over hoe de overledene eruitzag. Dezelfde principes gelden voor een uitvaartplechtigheid. Iedereen heeft behoefte aan rituelen bij bepaalde gebeurtenissen in zijn leven. Een begrafenis of crematie is een zeer zinvol afscheidsritueel, ook voor kinderen. Zij hebben een bepaalde band met de overledene en moeten de kans krijgen om op hun manier afscheid te nemen met behulp van tekeningen, muziek, teksten… Hierdoor krijgen ze het gevoel dat ze ‘meetellen’ bij het afscheid nemen en worden ze in hun beleving herkend en erkend door anderen. Door kinderen te erkennen in hun verdriet voelen ze zich al enorm gesteund. Bij dit alles geldt natuurlijk als basisregel dat kinderen nooit gedwongen mogen worden om deel te nemen aan het groeten van het lichaam en aan de begrafenis of crematie, maar er wel een kans toe moeten krijgen. De papa van Carlos (8 jaar) en Fernando (9 jaar) is omgekomen bij een overval. Elise en Pieter, de leerkrachten van Carlos en Fernando, komen drie dagen na de feiten bij het thuis op bezoek. Ze hebben een doos meegebracht waarin de kinderen van de klas kaartjes en tekeningen hebben gestoken voor Carlos en Fernando. Naar aanleiding van die kaartjes zegt Carlos: ‘Kunnen wij geen kaartjes sturen naar papa, mama?’ Mama zegt dat dit misschien wel een goed idee is en vraagt of hij een kaartje wil maken en dit bij papa wil leggen. Hierop zegt Fernando: ‘Nee het kaartje moet naar de hemel gestuurd worden!’ Juffrouw Elise stelt voor dat dit misschien gaat lukken door het kaartje aan een ballon te hangen. Carlos en Fernando vinden dit een prima idee. Tot de begrafenis, vier dagen later, schrijven Carlos en Fernando samen met hun mama elke avond kaartjes voor hun papa. Hierop schrijven ze hoezeer ze papa missen, dat ze niet weten wie nu met hen naar Eurodisney zal gaan, dat ze hun best zullen doen op school, dat ze altijd van hem zullen blijven houden… De dag van de begrafenis hangen ze de kaartjes aan ballonnen, gevuld met helium, die ze meenemen naar de kerk. Tijdens de uitvaartdienst wordt het lievelingsliedje van papa gespeeld. Op dat moment gaan Carlos en Fernando samen met hun mama naar buiten en laten de ballonnen naar de hemel vliegen.
Kinderen stellen ook zeer praktische vragen op het moment dat ze het bericht krijgen dat iemand is overleden om zo ‘hun wereld’ veilig te stellen. Volwassenen schrikken hier vaak van. Dit kunnen vragen zijn over wat er gaat gebeuren, maar ook over wat er met het lichaam gaat gebeuren. Kinderen creëren op deze manier ruimte voor zichzelf en kunnen achteraf hun emoties uiten. Het blijft belangrijk om ook op deze praktische vragen een eerlijk antwoord te geven. De mama van Bart (12 jaar) heeft suïcide gepleegd. Bart vraagt onmiddellijk wie nu zijn boterhammen gaat smeren, wie zijn zwemspullen gaat klaarleggen… Pas als hij hier een antwoord op heeft, kan hij zeggen dat hij mama mist.
2. Door de pijn heen Als iemand overlijdt, worden mensen geconfronteerd met zeer pijnlijke emoties zoals verdriet, boosheid, schuldgevoel. Het verdriet van kinderen is even pijnlijk als dat van volwassenen, alleen hebben zij er nog geen woorden voor om dit uit te drukken. Ook kinderen moeten hun verdriet kunnen uiten. Kinderen beschermen dikwijls hun ouders, waardoor ze hun eigen verdriet vaak gaan uitstellen. Ze zullen hun verdriet pas tonen als hun ouders er klaar voor zijn. Dit kan soms jaren duren. Vandaar het belang dat er kort na het overlijden een externe vertrouwenspersoon is voor het kind. Kinderen uiten hun verdriet vooral via kwaadheid en zelden via tranen. Hierdoor krijgen ze van volwassenen vaak het etiket opgeplakt van ‘lastig zijn’ of ‘geen rekening houden met het feit dat mama en papa het nu wel moeilijk hebben’. Kinderen moeten geïnformeerd worden over hun gevoelens en gedragingen, zodat ze weten dat datgene wat ze voelen Aanvullende Informatie
61
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
normaal is. Ze doen niet vervelend, maar hebben het er moeilijk mee en moeten hierin erkend worden. Kinderen mogen best hun boosheid uiten, maar aan de manier waarop ze dit doen, mogen grenzen gesteld worden. De papa van Hakim (11 jaar) is vermoord. Hakim is hierdoor heel verdrietig en boos, maar weet niet hoe hij dit moet uiten. Een paar weken na de begrafenis pest hij vaak de kinderen van de klas en scheurt hij hun knutselwerken stuk… Samen met Hakim bespreekt de hulpverlener hoe hij boos kan zijn zonder de anderen of zichzelf pijn te doen. Er wordt besloten een boosdoos te maken, alsook een herinneringsdoos. Zo kan Hakim zijn gevoelens – boosheid – en alle emoties die horen bij de herinnering aan zijn papa – ‘kwijt’ via knutselen, tekenen… Op deze manier krijgt hij erkenning voor zijn totale persoon met alle emoties die horen bij afscheid nemen.
Volwassenen hebben er veel moeite mee om te gaan met de onmacht, het verdriet en de boosheid van kinderen. Ze trachten dit vaak te negeren en hopen dat het vanzelf overgaat. Op deze manier leren kinderen niet hoe ze moeten omgaan met moeilijke momenten in het leven. Beter is het om met hen een gesprek aan te gaan en te zoeken naar steunfiguren, evenals naar manieren die hen kunnen helpen bij de verwerking van het verdriet. Het is voor kinderen een geruststelling te weten dat ze bij iemand terechtkunnen met vragen, hun angst en hun verdriet. Dit toont aan hoe belangrijk het is om letterlijk en figuurlijk oog te hebben voor kinderen.
Sanne (6 jaar) vertelde dat toen haar zusje stierf, niemand vragen aan haar stelde. Iedereen was heel bezorgd om haar mama en papa. Niemand kwam speciaal voor haar. Dit kwetste haar. Sanne wilde graag aan mensen vertellen over haar zusje. Volwassenen kunnen kinderen niet behoeden voor pijn, ze kunnen enkel met hen op zoek gaan naar manieren om te leren omgaan met die pijn. Zo krijgen kinderen de ‘bagage’ mee om in hun latere leven te kunnen omgaan met moeilijke momenten. Als volwassene is het belangrijk om voldoende tijd en ruimte te nemen voor jezelf. Pas dan kun je ruimte maken voor je kinderen.
3. Verdriet een plaats geven en zich aanpassen aan de omgeving zonder de overledene Bij de integratie van het verdriet in het leven komen onvermijdelijk zingevingsvragen aan bod. Kinderen geloven zeer sterk in het hiernamaals. Het is opvallend dat ieder kind een duidelijk beeld heeft van ‘de hemel’, welk geloof het gezin ook heeft. Volwassenen mogen hen dit beeld niet afnemen. Ze kunnen enkel luisteren naar en openstaan voor de ideeën van kinderen hierover. Hun geloof dat er een ‘wereld’ is waar de overledene naartoe is gegaan geeft hun zeer veel troost. Iedereen, jong of oud, heeft recht op zijn beeld van het ‘hiernamaals’. Het is belangrijk om dit te kunnen delen met anderen. Oma is omgekomen bij een verkeersongeval. Haar kleinkinderen reageren heel verschillend op haar overlijden. Sofie (12 jaar) geloof dat haar oma een ster is. Ze heeft gemerkt dat er elke dag sterren bij komen aan de hemel. Sofie weet dat er elke dag mensen sterven en aangezien ze opgemerkt heeft dat er elke dag sterren bij komen aan de hemel, moeten de mensen die gestorven zijn wel sterren worden. Wesley (7 jaar) vertelt dat oma op een grote deur moest kloppen. Toen ze binnenkwam, was alles wit en stond het er vol met kaarsjes. Elke (10 jaar) zegt dat dood, dood is. Veel kinderen uiten zich met behulp van rituelen en symbolen. Via deze rituelen houden ze ‘contact’ met de overledene en proberen ze om te gaan met hun verdriet dat het overlijden met zich meebrengt.
Sofie (12 jaar) zegt elke avond voor het slapengaan goedenacht tegen de sterren. Ze is ervan overtuigd dat haar oma dit hoort. Tegelijkertijd beseft ze heel goed dat haar oma niet meer aanwezig is. Toch heeft ze dit ritueel nodig om geleidelijk aan afscheid te nemen. Ieder kind heeft zijn eigen manier van afscheid nemen en dit dient gerespecteerd te worden. Kinderen hebben vaak de behoefte aan de expliciete toestemming van volwassenen om dit ook daadwerkelijk op hun eigen manier te doen. 4. De overledene een nieuwe plaats geven en heroriëntatie van het eigen leven In de vierde en laatste rouwtaak gaan mensen op zoek naar een manier om op een constructieve manier verder te bouwen aan hun leven. Ze worden niet langer overmand door verdriet wanneer ze aan de overledene denken. Kinderen zoeken hierin hun eigen weg. Ze investeren weer in nieuwe relaties zonder het gevoel te krijgen dat ze de relatie met de overledenen opgeven. Ze hebben opnieuw vertrouwen in de toekomst. Kinderen beseffen dat ze de overledene nooit zullen vergeten en benoemen of uiten dit ook als zodanig. Het is pas in deze fase dat kinderen een nieuwe partner van de overgebleven ouder kunnen toelaten. Vaak wordt hier geen rekening mee gehouden.
62
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Tine (13 jaar) heeft een foto van haar mama in haar kamer staan, maar huilt niet meer wanneer ze naar de foto kijkt. Sinds kort heeft papa een nieuwe vriendin, Inge. Ze heeft aan Tine gezegd dat haar mama altijd haar mama zal blijven en dat zij gewoon Inge is. Inge doet veel dingen anders dan mama, maar dat vindt Tine niet erg. Uit; Kinderen helpen na een schokkende gebeurtenis, van Ilse van der Walle.
Aanvullende Informatie
63
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
5. Begeleiding van kinderen na een sterfgeval
GGD
Het overlijden van een leerling of leerkracht roept bij veel leerlingen tal van vragen en emoties op. Ruim daarom veel tijd in voor vragen, gesprekken en het uiten van emoties. Het overlijden van een leerling heeft ook praktische consequenties. Wat bijvoorbeeld te doen met een lege stoel in de klas, het rapport, dat net was geschreven, de tekening of het opstel? De stelregel is: doe niet alsof de leerling nooit heeft bestaan. Haal de lege stoel niet direct weg, hij kan beter de eerste weken symbolisch leeg blijven staan. Creëer samen met de leerlingen een herinneringsplek, zoals een foto, een kaars, bloemen of attributen van het kind op een kast in het lokaal. Opstellen, rapporten en tekeningen kunnen het beste persoonlijk naar de ouders worden gebracht. Het is in ieder geval niet verstandig om dergelijke eigendommen aan broertjes of zusjes mee te geven.
Hieronder volgen een aantal tips voor het begeleiden van kinderen na een sterfgeval: • Leerlingen, die niet zo verbaal zijn, uiten zich soms beter op een creatieve manier (bijvoorbeeld door te tekenen). Zo nodig kan gebruik worden gemaakt van speciale lessen om met de leerlingen te praten over gevoelens en te werken aan het afscheid nemen. • Als de nabestaanden dat op prijs stellen, kunnen leerkrachten leerlingen stimuleren om op bezoek te gaan. Als leerlingen op rouwbezoek gaan, is het van belang om na te gaan of de overleden leerling of leerkracht toonbaar is. • Wanneer er met de ouders doorgesproken is wat wel en niet kan en waar leerlingen bij betrokken kunnen worden, kan de leerkracht met de kinderen aan het werk gaan om bijdragen te leveren voor de dienst(en) (bijvoorbeeld teksten schrijven, tekstboekjes maken, muziek maken, bloemen dragen, een boek met brieven, tekeningen en collages voor de nabestaanden maken). Dit is een goede manier om met het nare bericht om te gaan en verdriet te verwerken. • Als leerlingen de uitvaart bijwonen, moet dit goed worden voorbereid. Wat kunnen ze verwachten? Per cultuur zijn de rituelen verschillend. • Probeer zoveel mogelijk gezamenlijk naar de uitvaart te vertrekken vanaf de school (eventueel met speciaal geregeld vervoer). Ga daarna met z’n allen terug naar de school om nog even na te praten. • Om zoveel mogelijk leerlingen en leerkrachten de kans te geven afscheid te nemen van de overledene kan (in overleg met de nabestaanden) een afscheidsdienst op school georganiseerd worden. Een afscheidsdienst op school is ook een mogelijkheid als leerlingen en leerkrachten niet bij de uitvaart mogen of kunnen zijn. • Probeer – zo mogelijk – een dag na de uitvaart weer te starten met de lessen. Blijf daarbij steeds letten op signalen bij kinderen die het moeilijk hebben. Sommige kinderen stellen hun rouw uit en tonen pas na maanden verdriet. Vooral leerlingen die al eerder een verlies hebben geleden, lopen dit risico. Zo nu en dan kan de school nog lessen besteden aan het rouwproces van de leerlingen. Wanneer en hoe vaak dit moet gebeuren, is niet te zeggen. Hiervoor is geen standaard te geven. Sommige leerlingen willen dit helemaal niet en vinden het vreselijk als de nog verse wonden opengereten worden. Andere leerlingen hebben hieraan juist wel behoefte. Uit: protocol plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs GGD Groningen
64
Aanvullende Informatie
GGD
6. Begeleiding van kinderen bij het afscheid
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Het is erg belangrijk dat leerlingen afscheid kunnen nemen van een overleden leerling of leerkracht. Dat kan tijdens een bezoek aan de ouders/familie van de overledene, tijdens een begrafenis/crematie of tijdens een afscheidsdienst op school. Leerlingen moeten hierop goed worden voorbereid, ze moeten weten wat ze kunnen verwachten bij het afscheid. Het is daarbij belangrijk om een sfeer te creëren waarin leerlingen het gevoel hebben dat ze al hun vragen mogen en kunnen stellen. In dit hoofdstuk komen deze en andere aspecten aan de orde die van belang zijn bij het afscheid. Een condoléancebezoek Een condoléancebezoek, een laatste bezoek aan een overledene is geen gebeurtenis waarmee leerlingen iedere dag te maken krijgen. Daarom verdient een dergelijk bezoek een goede voorbereiding. Allereerst moet duidelijk worden of de ouders/familie een bezoek van leerlingen prettig vinden. Sommige nabestaanden willen liever zoveel mogelijk met rust worden gelaten. De meeste stellen het bezoek van leerlingen echter erg op prijs. Zeker de wat oudere kinderen zitten vaak vol met vragen: wat moeten we zeggen, moet je een hand geven, moet je iets meenemen, waar praat je over, wat doe je als ze gaan huilen, hoe lang moet je blijven? Het is belangrijk om aan dergelijke vragen uitgebreid aandacht te schenken.
Afscheid nemen van de overledene Wanneer de mogelijkheid er is, is het goed dat leerlingen afscheid nemen van de overleden leerling of leerkracht. Vraag van tevoren aan de ouders/familie of aan de uitvaartleider of de leerling of leerkracht toonbaar is. Controleer dit zo mogelijk ook persoonlijk. Na een zwaar ongeval is het niet altijd mogelijk de overledene te zien, de kist is dan gesloten. In zo’n geval wordt soms een foto van de overledene op de kist geplaatst. Net als bij een condoléancebezoek moet ook dit bezoek goed met de leerlingen doorgesproken worden: • wat staat hen te wachten; • hoe ziet de overledene eruit; • hoe voelt de overleden leerling of leerkracht aan?
Vertel de leerlingen dat de overledene wit ziet, koud aanvoelt en niet meer kan bewegen. Leg ook uit dat leerlingen zelf mogen weten of ze naar de kist toelopen, erin kijken, de kist of de overledene aanraken of juist afstand houden. Het is van belang dat voldoende leerkrachten of ouders meegaan ter begeleiding. Zorg er voor dat deze begeleiders rustig blijven; dat is voor leerlingen geruststellend en voorkomt dat de emoties hoog oplopen. Deelname aan de uitvaart In overleg met de ouders/familie kunnen leerlinge een aandeel hebben in de uitvaart. U kunt samen met de leerlingen: • teksten zoeken of maken en deze tijdens de uitvaart voordragen; • gedichtjes zoeken of maken en deze voordragen; • liedjes en muziek uitzoeken, oefenen en tijdens de uitvaart zingen of spelen.
Leerlingen moeten weten wat ze tijdens de uitvaart kunnen verwachten: wat is de gang van zaken, staat de kist er al of wordt hij binnen gedragen, wat gebeurt er met de kist als de dienst is afgelopen, geef je de nabestaanden na afloop een hand? In de volgende paragrafen vindt u informatie om kinderen op een begrafenis of crematie voor te bereiden. Voorbereidingen op een begrafenis Bij een begrafenis vindt een afscheidsdienst meestal in de kerk of een aula plaats. Na de dienst gaat iedereen naar de begraafplaats. Daar staat de kist soms onder een soort afdakje, maar het gebeurt ook dat de meteen bij het graf wordt gezet. Vervolgens neemt iedereen afscheid van de overledene, bijvoorbeeld door een laatste woord te spreken, bloemen op de kist te leggen of nog even langs de kist te lopen. Daarna of als iedereen weggegaan is, laat men de kist in het graf zakken. De kuil wordt vervolgens opgevuld met aarde. Meestal wordt er nog een heuveltje van aarde gemaakt waarop de bloemen komen te liggen. Zo blijft het graf liggen tot de grafsteen klaar is en erop geplaatst wordt.
Maar wat gebeurt er nu met iemand die begraven is? Het lichaam heeft zich in de tijd door celdeling zelf gevormd en ruimt zich nu ook zelf weer op. Dat gebeurt door bacteriën die in het lichaam aanwezig zijn. Er komen geen wormen of maden aan te pas. Want wormen zijn geen vleeseters en de overledenen wordt zo diep begraven dat maden er vanwege zuurstofgebrek niet kunnen leven. Daarom is wat er gebeurt niet te vergelijken met een rottingsproces in de open lucht. Dit opruimingsproces duurt tientallen jaren. Uiteindelijk blijven de beenderen over en iets dat je kunt vergelijken met het stof dat je uit een rijpe paddestoel kunt tikken.
Aanvullende Informatie
65
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Voorbereiding op een crematie Bij een crematie gaan de familie, vrienden en kennissen naar een ontvangstruimte in het crematorium waar ze wachten tot de afscheidsdienst begint. De naaste familie gaat meestal naar de familiekamer. Uiteraard mogen zij ook naar de ontvangstruimte, maar de meeste families vinden het prettiger om even rustig te kunnen zitten.
De familie bepaalt wat er tijdens de afscheidsdienst gebeurt. Ze geeft van tevoren aan welke muziek ze wil horen en zorgt zelf of via een uitvaartverzorger voor de sprekers. Dat kan een dominee zijn, maar ook familie, kinderen of collega’s. Soms wordt er ook gezongen. De dienst kan heel persoonlijk ingevuld worden met kaarsen, bloemen, ballonnen of wat je maar wilt. Aan het einde van de dienst lopen de mensen langs de (open) kist om een laatste groet te brengen aan degene die overleden is. Dat kan met een woordje, een tekening, een brief, een bloem, een hand op de kist of door even bij de kist stil te staan. Na afloop gaan de meeste mensen naar de koffiekamer om even na te praten. Wanneer de familie dat op prijs stelt, is er ook gelegenheid om te condoleren. Als de mensen uit de aula verdwenen zijn, wordt de kist naar de oven gereden. In de ovenruimte worden de handvatten en andere metalen delen van de kist gehaald. De bloemen worden niet mee verbrand, die worden buiten bij de strooivelden gelegd of de familie neemt ze mee. De overledene krijgt een registratienummer, dit nummer staat overal op. Een steentje van klei met het nummer wordt voor op de kist gelegd en gaat mee de oven in om voortaan bij de as te blijven.
De crematie vindt vrijwel altijd meteen plaats als iedereen in de koffiekamer is. De oven wordt verhit tot zo’n 800 graden waarna de kist erin gaat. Door de grote hitte gaat de kist vanzelf branden. Na ongeveer één tot anderhalf uur is de crematie voorbij en komen de grove asresten van kist en overledene uit de oven. De inhoud van de aslade wordt gescheiden ingezameld. Met een magneet worden de spijkers en schroeven van de kist uit de as gehaald. Als er nog metalen van sieraden, monturen van brillen en dergelijke inzitten, worden die er ook uitgehaald. De opbrengst van edelmetalen wordt aan een goed doel geschonken. Wat er dan is overgebleven wordt in een special machine verpulverd en daarna in een asbus/urn gedaan. Het steentje wordt er weer bijgedaan en de bus wordt afgesloten met een deksel waarop het nummer en de naam van de overledene staan. De urn blijft in ieder geval een maand in het crematorium, dat is wettelijk verplicht. Binnen een jaar moet de familie beslissen wat er met de as gaat gebeuren. Daarvoor zijn diverse mogelijkheden. De familie kan kiezen voor verstrooien op een strooiveld, met een schip of vliegtuig boven zee of een dierbaar plekje. De familie kan ook besluiten de as langdurig te bewaren door het bij te zetten in een urnenmuur, een urnengraf of te begraven op een begraafplaats. De urn mag ook mee naar huis worden genomen om er binnen of buiten een plaatsje voor te vinden. Veel kinderen hebben vragen over het crematieproces vanwege het vuur dat erbij te pas komt. U kunt de leerlingen vertellen dat iemand die dood is niets meer voelt en dus geen pijn meer kan lijden en ook niet voelt dat zijn of haar lichaam verbrand wordt.
Herdenkingsdienst op school Om zoveel mogelijk leerlingen in de gelegenheid te stellen afscheid te nemen of omdat het niet mogelijk is dat leerlingen bij de uitvaart aanwezig zijn, wordt soms een herdenkingsdienst op school gehouden. Ook tijdens deze dienst kunnen leerlingen teksten en gedichten voordragen, liedjes zingen en muziek maken.
Culturele verschillen Rouwrituelen zijn cultuurgebonden. Bij leerlingen of leerkrachten met een andere culturele achtergrond is het van groot belang dat u zich als school vooraf op de hoogte stelt van wat u kunt verwachten en wat er van u als school verwacht wordt. Bepaalde uitingen van rouw, zoals vrouwen die zich huilend op de kist werpen, zijn voor kinderen vaak vreemd en angstaanjagend. Afscheid nemen is soms niet mogelijk omdat de ceremonie alleen toegankelijk is voor mannen. Het komt ook voor dat de afscheidsrituelen plaatsvinden in het land van herkomst. In dergelijke situaties is het verstandig om zelf een plechtigheid op school te organiseren zodat leerlingen de gelegenheid krijgen om afscheid te nemen. Uitvaartrituelen in enkele andere culturen Joodse uitvaarten vinden binnen 36 uur na het overlijden plaats. Meestal ontbreken de bloemen. Op weg naar het graf houdt de stoet drie maal halt om te laten zien dat er geen haast is. Nadat de kist in het graf is gezonken, maken de nabestaanden een scheur in hun kleren als teken van rouw. Er wordt een week rouw in acht genomen. Hindoestanen kiezen bijna altijd voor een crematie omdat dat voor het lichaam de snelste manier is om terug te keren
66
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
tot de bron. In de aula wordt de kist geopend en versierd. Enkele van de nabestaanden gaan mee naar de oven om de verbranding mee te maken. Moslims worden vaak ik het land van herkomst begraven. Het lichaam wordt in een linnen doek, zonder kist, begraven op de rechterzij met het gezicht richting Mekka. Uit: protocol Plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs, GGD Groningen.
Aanvullende Informatie
67
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
7. Kinderen na ouderlijke partnerdoding
GGD
Informatie voor hulpverleners en niet-professionals. Man steekt echtgenote dood
Van onze correspondent – EINDHOVEN, woensdag Een 52-jarige Eindhovenaar heeft gistermiddag zijn echtgenote (38) in huis doodgestoken. De man, van Ethiopische afkomst, meldde zich direct na zijn daad bij de politie. Hij heeft inmiddels een bekentenis afgelegd.
De Eindhovenaar moet volledig door het lint zijn gegaan tijdens een echtelijke ruzie. In de woning werd een ware slachtpartij aangericht. Het slachtoffer, Mirjam M., moeder van een pasgeboren baby en twee peuters van 2 en 3 jaar, blijkt met een keukenmes gedood. Toen de agenten bij de woning arriveerden, zaten de kinderen opgesloten in de keuken. De oudste heeft vermoedelijk gezien hoe zijn moeder werd vermoord. (…) Bron: Telegraaf 12 mei 1999
Van de ene op de andere dag is alles anders… Wanneer een kind betrokken raakt bij ouderlijke partnerdoding raakt het van het ene moment op het andere alles kwijt: niet alleen beide ouders (de ene is overleden en de andere is gearresteerd) maar ook zijn huis, woonomgeving en vriendjes. De hele wereld die tot dan toe zo vertrouwd leek. De ouderlijke partnerdoding verandert de houding van zowel familie, school, vrienden als klasgenoten. De kinderen worden bij de buurvrouw of vrienden ondergebracht en komen in een voor hun onbekende omgeving, soms in een omgeving waar de kinderen hun verzorgers niet kunnen verstaan. Hun totale leefwereld verandert plotsklaps.
Het trauma bestaat uit verschillende ervaringen: de gewelddadige moord, de eventuele getuigenis daarvan, de vlucht of arrestatie van de andere ouder, het verhoor door de politie waardoor herinneringen weer worden opgeroepen. Daarnaast kan het veel schuldgevoelens oproepen zowel als verraad ten opzichte van de ene ouder, als het in de steek laten van de andere ouder die het kind niet wil missen. Het leidt tot een loyaliteitsconflict. Soms worden kinderen gedwongen een ander verhaal te vertellen door de ouderdader, dit kan bij verhoor door de politie grote stress en problemen voor het kind opleveren. Als gevolg van de complexe omstandigheden bij ouderlijke partnerdoding is de kans groot dat er verschillende problemen optreden in de rouwverwerking.
Het kind staat in de rouw- en traumaverwerking veelal alleen, juist omdat beide ouders zijn verdwenen en de familieleden of steunfiguren bezig zijn met allerlei organisatorische en praktische zaken. Toch heeft het kind al direct ondersteuning nodig. In dit hoofdstuk bespreken we de hulpmogelijkheden op korte en lange termijn aan kinderen die een trauma of verlies hebben te verwerken. Er wordt beschreven welke ondersteuning kinderen kunnen gebruiken bij het volbrengen van de bijzondere ontwikkelingstaken na een trauma of verlies en de verantwoordelijkheden van de verzorgers van de kinderen die daar tegenover staan.
Wallerstein (1080), Worden (1993) Van Nijnatten (1998) bespreken een aantal verantwoordelijkheden: informeren over de gebeurtenis en het verlies, helpen afstand te nemen van de crisis (het trauma), helpen het verlies en de pijn te verwerken en de gevoelens van schuld en woede te verminderen, helpen de onzekere toekomst tegemoet te zien en tot slot helpen een realistisch beeld te ontwikkelen van beide ouders. In de komende paragrafen zal de ondersteuning per verantwoordelijkheid besproken worden. Er wordt afgesloten met een bespreking van de gevaren die de hulpverlener zelf loopt door zijn betrokkenheid bij zwaar traumatische zaken. Het kind informeren over de gebeurtenis en het verlies: ‘briefing’ en ‘debriefing’ Het is van groot belang dat kinderen volledig geïnformeerd worden over de dingen die zich in hun leefwereld afspelen. Om het kind in staat te stellen de realiteit van de dood van de ouder te begrijpen en het trauma te bevatten is het van groot belang dat het kind geïnformeerd wordt over de moord en de omstandigheden, de verblijfplaats van de overgebleven ouder en andere belangrijke veranderingen in hun leven. Deze informatie dient in de voor het kind begrijpelijke taal gegeven te worden. Vooral jonge kinderen, die zichzelf nog zien als het centrum van de wereld zullen de reden van 68
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
de afwezigheid van de ouder bij zichzelf zoeken. Kinderen zien meer en pikken meer op uit de omgeving dan dat volwassenen zich vaak realiseren. Wanneer er met hen gesproken wordt over de dood van hun ouder en het aandeel van de andere ouder, weten zij vaak al dat hun moeder vermoord is door hun vader, en dat dat de reden is voor de afwezigheid van beide ouders (Hendriks e.a., 1988).
Familieleden maar ook hulpverleners hebben vaak grote moeite om met kinderen te praten over de moord en het aandeel van de overgebleven ouder hierin (Wolters, 1999). De kinderen hebben echter een verklaring nodig voor de afwezigheid van beide ouders en alle veranderingen die in hun leven plaatsvinden. Wanneer hen niet de waarheid verteld wordt zullen kinderen een eigen waarheid construeren waarin ze de oorzaak van het verlies bij zichzelf zoeken. Wanneer een kind zich nog niet bewust is van de eindigheid van het leven, is het van groot belang dat het kind keer op keer uitgelegd wordt waarom de ouder er niet meer is en ook niet meer terug kan komen. Wanneer er niet de waarheid verteld wordt, of gezwegen wordt over wat er gebeurd is, heeft dit een zeer slechte invloed op het verwerkingsproces van de kinderen en kan het leiden tot een pathologische rouw of PTSD (Hendriks, 1993). Geheimen zorgen voor onduidelijkheid in de leefwereld van het kind, wat er toe kan leiden dat het kind zich volledig afsluit en zijn gevoelens van angst en verdriet niet kan uiten. Om wat er gebeurd is goed te kunnen verwerken is het van belang dat de kinderen hierover kunnen praten en discussiëren, dat ze alle goede maar ook slechte gevoelens kunnen uiten en dat er iemand is die luistert, vraagt wat hen bezighoudt, met hen praat en vertelt wat er gebeurt en gaat gebeuren.
Pynoos en Eth (1993) hebben een (het) briefingsmodel ontwikkeld voor kinderen die betrokken geraakt zijn bij ouderlijke partnerdoding. Dit model kan gebruikt worden voor het verhoor van kinderen door de politie maar ook door hulpverleners, raadsonderzoekers of familieleden en stelt de kinderen in staat hun eigen verhaal te doen en volledig geïnformeerd te worden. Hoewel in de literatuur wordt benadrukt dat interventie door middel van een (de)briefing vlug moet gebeuren (Pynoos & Eth, 1984; Kaplan e.a., 1988; Malquist, 1986) blijkt echter dat kinderen niet of nauwelijks in een vroeg stadium hulp krijgen aangeboden. In bijna alle gevallen, voor zover bekend in de literatuur, vindt interventie/hulpverlening pas op een later tijdstip plaats. Reden hiervoor is onder andere de bescherming die familie probeert te geven: ‘ach, het kind heeft al zoveel meegemaakt, dat hoeft toch niet meer?’ Ook kan het zo zijn dat het kind door familie en/of de dader tot zwijgen wordt gebracht, omdat het trauma of de ware toedracht van de dood geheim moet blijven.
Het kind helpen om afstand te nemen van de crisis (het trauma) Om het kind te helpen het verdriet te verwerken is het van belang dat het kind het dagelijks leven weer oppakt zodat het enige afstand kan nemen van wat er gebeurd is. Door dit te doen kan het kind het gebeurde in perspectief plaatsen. Dit is problematisch wanneer het kind in een andere woonomgeving terechtkomt zonder zijn belangrijke steunfiguren. Als het woonhuis de plaats van het delict is wordt het voor onderzoek hermetisch afgesloten. Het is van groot belang dat de kinderen hun spullen zoals kleding, speelgoed, schoolspullen en transitionele objecten die hen herinneren aan hun ouders verkrijgen voordat het huis wordt afgesloten. Het kan soms maanden duren voordat het huis wordt vrijgegeven. Wanneer de kinderen in de oude omgeving worden opgevangen is het een voordeel dat de kinderen direct weer naar hun eigen school kunnen. Opvang in de buurt is echter ook problematisch omdat de kinderen als dader worden aangekeken (van Nijnatten, 1998). Dit kan gevoelens van schaamte en schuld bij het kind oproepen. Maar ook als de buurt de gebeurtenissen doodzwijgt is dit niet goed voor het kind. Het kind moet zowel op school als in de buurt en thuis zich vrij voelen om over het gebeurde te praten. Daarom ook moeten ze niet te lang worden weggehouden van hun vrienden en school. De school of club kan betrokken worden bij de begrafenis of het kind kan bijvoorbeeld in een klassengesprek onder begeleiding van leraren vertellen wat er gebeurd is. Dit maakt de afstand voor zowel de vrienden als het kind kleiner en maakt het makkelijker om contact te zoeken. Het kan, wanneer de houding van de omgeving problemen voor het kind oplevert, soms beter zijn voor het kind om de feitelijke plek te verlaten. Naast het feit dat het kind dan afscheid neemt van het huis en zijn leefomgeving moet het dan zijn/haar vriendenkring ook verlaten. Dit kan voor problemen zorgen. Per situatie dient bekeken te worden wat het beste is voor het kind. Wanneer er in de buurt en op school openheid en steun is, is het bevorderlijk het kind in de bekende omgeving te laten (Wolters, 1998). Voor kinderen van boven de 12 jaar, is het van belang dat ze ook psychisch afstand kunnen nemen van het gebeurde. Vaak is dit problematisch wanneer de familie de kinderen opvangt. De familie is zelf ook bezig met het trauma en het verlies en kunnen de kinderen snel betrekken in hun eigen verdriet en problemen. Om de afstand mogelijk te maken moet de opvang, overgebleven ouder en eventuele steunfiguren proberen het kind niet te veel te betrekken in zijn/haar eigen problemen en verdriet.
Het kind helpen om het verlies en de pijn te verwerken en de gevoelens van schuld en woede te verminderen Structuur en dagritme ondersteunen de verwerking van verlies. Het is belangrijk dat er snel een plek voor het kind gevonden wordt zodat dit kan worden geboden. Het is van groot belang dat de kinderen bij elkaar blijven. Zij hebben dit samen meegemaakt. Zij zijn degene die overgebleven zijn van het gezin. Zij vormen nu het gezin. Kinderen kunnen elkaar in deze periode veel steun en een gevoel van continuïteit geven. Een goede band tussen de kinderen versterkt nog eens Aanvullende Informatie
69
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
extra de kracht van de kinderen om verder te gaan. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met broers en zussen een positiever zelfbeeld hebben en dat ze minder achterstand hebben in hun emotionele ontwikkeling (Caya e.a., 1988). Het rouwproces verloopt beter wanneer kinderen de steun ontvangen van iemand die ze kennen en volledig vertrouwen. Gek genoeg kan dat in sommige gevallen de ouderdader zijn.
Meestal kan het kind niet meer bij die ouder wonen en wordt plaatsing bij familie overwogen, maar dat hoeft niet altijd de beste oplossing te zijn (Black, 1990). Ook al is de familie bekend en veilig, ook zij is getroffen door de gebeurtenis. Maar door de gruwelijkheid van het gebeurde doet de familie er vaak liever het zwijgen toe (Kaplan, 1998). Dat versterkt juist de gevoelens van schuld en schaamte die bij het kind leven. De openheid die nodig is om een verkeerde beeldvorming te voorkomen is dan afwezig. Dit belemmert het rouwproces en uiteindelijk de ontwikkeling van het kind. Kinderen zouden niet zonder grondige screening bij familieleden geplaatst moeten worden (Black, 1990). De overleden en overgebleven ouder kunnen binnen deze nieuwe structuur een plek krijgen. Zo kan er bijvoorbeeld een hoek in de kamer of in de slaapkamer van het kind ingericht worden waar het kind een plek heeft om de ouder te herinneren, en kan op vaste tijden het graf bezocht worden, op vaste tijden contact opgenomen worden met de overgebleven ouder of bijvoorbeeld tijdens het eten ruimte gemaakt worden voor herinneringen en gesprekken over de ouders. Om zijn kwaadheid en schuldgevoel en verdriet te verwerken zal het kind zijn ouders moeten vergeven; de overleden ouder vergeven dat hij of zij het kind in de steek gelaten heeft en de overgebleven ouder vergeven dat hij of zij dat heeft laten gebeuren en dat hij of zij hem het gezin heeft ontnomen.
Het trauma en verdriet van kinderen van ouderlijke partnerdoding is complex en meervoudig. Vroegtijdige hulpverlening is dan ook geboden. Allereerst in de vorm van een briefing en een debriefing met na verloop van tijd een herhaling. Aan de hand daarvan kan opnieuw bekeken worden welke vorm van hulpverlening het kind nodig heeft. Hulpverleners en familieleden kunnen het kind helpen zijn gevoelens van angst, woede en verdriet te verwerken, door hen steeds hun versie van het gebeurde te laten vertellen of tekenen en hen te corrigeren waar nodig is. Het kind helpen om de onzekere toekomst tegemoet te zien Hoewel de afwezigheid van de ouders vaststaat is veel in het leven van het kind onzeker geworden. De plaatsing van het kind hoeft niet definitief te zijn omdat het raadsonderzoek naar de definitieve plaatsing nog moet plaatsvinden. Over de toekomst van de overgebleven ouder bestaat pas enige zekerheid als de strafrechterlijke procedures zijn afgerond. Daarnaast geeft de moord aanleiding voor veel onrust tussen de families van de ouders. Wanneer het kind bij de ene familie geplaatst wordt is de kans groot dat het de andere familie voor een langere tijd niet meer zal zien. Het kind wordt dus overspoeld met een groot aantal onzekerheden.
Om die gevoelens van onzekerheid zoveel mogelijk te ontzenuwen is het nodig dat het kind de juiste informatie krijgt over wat er gaat gebeuren, over de zekerheden en onzekerheden. De wettelijke procedures omtrent het gezag, de plaatsing en de hulpverlening zouden zonder vertraging uitgevoerd moeten worden. De beschermingsmaatregelen voor deze kinderen zijn divers. Een definitieve maatregel (ontzetting/ontheffing) geeft het kind de meeste duidelijkheid over zijn toekomst. De families kunnen de kinderen het beste ondersteunen door, hoe moeilijk het ook is, hun eigen gevoelens ten opzichte van elkaar opzij te zetten. Wanneer de familie dit niet kan hebben raadsonderzoekers een aantal mogelijkheden om de families onder druk te zetten. Kaplan (1998) beschrijft in zijn artikel ‘Martial conflict by proxi after father kills mother’ een aantal onderhandelingsmethoden die de rechter/raadsonderzoeker kan gebruiken om het conflict tussen de families te verminderen. • Het kind centraal te stellen. Iedere uitspraak van families wordt gewogen aan het gezichtspunt van het kind en de families worden hiermee geconfronteerd. Zo worden zij als het ware gedwongen de situatie vanuit het kind te zien. Hierdoor kan er afstand genomen worden van het conflict en door beide families gekeken worden naar de behoefte van het kind.
• De overgebleven ouder betrekken bij de besluitvorming omtrent de plaatsing. Een voorwaarde is dat de overgebleven ouder zich in kan leven in het kind en dat hij bijdraagt in de oplossing van de conflicten tussen de families. Dan ontstaat ruimte om te discussiëren over de plaatsing en bezoekregelingen. • Het opperen van een neutrale plaatsing. In een conflict hebben beide partijen vaak de neiging tot polarisatie: het is wij of zij. Deze derde weg biedt vaak de mogelijkheid voor beide partijen dichter bij elkaar te komen. Wanneer de conflicten hoog op blijven lopen en er geen verbetering is te verwachten, is een neutrale plaatsing de beste oplossing. Het kan dan afstand nemen van de problemen en beide families afzonderlijk bezoeken.
70
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• De motivatie van de families om het kind op te vangen benadrukken. Dan kan duidelijk worden of zij zich schuld wilden vereffenen of naar vervanging van het overleden familielid zochten. Bovendien kunnen de families nu elkaars motivatie begrijpen en kan er wederzijds begrip ontstaan. • De families in de rechtszaal met elkaar te confronteren. Kaplan (1998) stelt dat het de families kan dwingen samen te werken. In onze ogen is de kans hierop klein en is de kans niet denkbeeldig dat de conflicten juist groter worden met alle gevolgen van dien voor het kind.
Om een nieuwe toekomst tegemoet te zien zonder de ouder is het van belang dat het kind in contact blijft met de overgebleven ouder. Dit stelt het kind in staat de rol van de overgebleven ouder in te schatten. Uitgave: Raad voor de Kinderbescherming, 23 januari 2001. Auteurs: Renate van Huizen, Carol van Nijnatten
Aanvullende Informatie
71
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
8. Handreiking rouw
GGD
Wat is rouw? Rouw ontstaat als reactie op het verlies van iemand die een grote betekenis had in het leven van de nabestaande. De pijn van dat gemis is de ‘prijs’ die mensen betalen voor hun betrokkenheid en hun liefde voor de overledene. Rouwenden staan voor afscheid nemen in de meest letterlijke zin van het woord: het is jezelf afscheiden van iemand waarvan gehouden werd. Rouwenden moeten hun leven opnieuw afstemmen, de geliefde persoon is immers voorgoed weg. Rouwen is om die reden een proces van aanpassen. Hoe lang het rouwproces duurt, is voor iedereen verschillend. Verwerken van het verlies De dood van een geliefd persoon is een van de meest ingrijpende en verdrietige gebeurtenissen in een mensenleven. Als nabestaande kunt u worden overweldigd door een scala aan gevoelens die u wellicht niet kende. Ieder mens reageert op zijn of haar eigen wijze op de dood van een geliefde, vanuit de eigen persoonlijkheid en het eigen verleden. Ook andere factoren kunnen het rouwproces beïnvloeden. Zo kunnen de omstandigheden rond het overlijden een rol spelen in de verwerking van het verlies. Ook de relatie die u met de overledene had en de betekenis van deze relatie in uw leven hebben invloed. Het is belangrijk dat u kunt rouwen op de manier die bij u past.
Wat u kan helpen tijdens het rouwproces • Probeer de gevoelens die te maken hebben met de dood van uw geliefde niet uit de weg te gaan. Mensen die rouwen, kunnen soms het gevoel hebben dat ze overspoeld worden door al die intense gevoelens. Probeer goed naar uzelf te luisteren en te doen waar u op dat moment behoefte aan heeft. • Probeer te ontdekken wat u helpt. Dat kan praten over uw gevoelens zijn. Of schrijven, knutselen, werken, sporten. Het kan ook prettig zijn af en toe de stilte op te zoeken, eventueel met een vertrouwd persoon. • Tracht structuur aan te brengen in het dagelijks leven. Op tijd naar bed (ook al slaapt u misschien niet zo goed), op tijd de maaltijden verzorgen enz. • Neem voor het opruimen van de spullen van de overledene uw eigen tijd, overleg eventueel met uw huisgenoten of familieleden. • Laat uw omgeving weten hoe of waarmee men u kan steunen. Spreek ook uit wat u niet op prijs stelt en waarom niet. • Gun uzelf de tijd en heb geduld met uw gevoelens. Sta uzelf toe dat u gedurende een bepaalde periode niet optimaal zult kunnen functioneren. • Bespreek uw situatie met uw werkgever en probeer tot afspraken te komen. • Zoek informatie over het rouwproces. Het is van belang dat u weet met welke gevoelens u te maken kunt krijgen. • Vraag om ondersteuning (bijvoorbeeld lotgenotencontact of rouwbegeleiding) als u daar behoefte aan heeft. • Realiseer u dat onhandige of kwetsende reacties van de omgeving meestal geen boze opzet zijn. Vaak spelen onmacht en onwetendheid over het rouwen een rol.
Steun van de omgeving Een rouwproces duurt vaak langer dan mensen uit de omgeving van de rouwende zich realiseren. Het is belangrijk dat u begrijpt dat de nabestaande iemand verloren heeft die onvervangbaar is en dat het verdriet daarom soms lang kan duren. Ook andere reacties, zoals boosheid of lusteloosheid, kunnen uitingen zijn van de pijn van het gemis. De wijze waarop iemand het rouwproces beleeft, hangt in belangrijke mate samen met de vraag of de rouwende zich gesteund voelt door de omgeving. Onbegrip kan gevoelens van eenzaamheid oproepen en het proces van aanpassen aan een leven zonder de overledene verzwaren. Hoe u een rouwende kunt helpen • Bedenk dat vrijwel iedereen het moeilijk vindt een nabestaande tegemoet te treden. Vaak zijn woorden niet eens het belangrijkste: een hand op de schouder of: 'Ik weet eigenlijk niet wat ik zeggen moet', is al genoeg. • Probeer de emoties en het gedrag van de rouwende te zien in de context van de rouw en heb geduld met de duur van het verdriet. • Als u de rouwende wilt steunen, blijf dan bereid om te luisteren. Er ‘zijn’ is belangrijk, ook na langere tijd. • Vraag waar de nabestaande behoefte aan heeft. Ga er niet van uit dat ú weet wat hij/zij op dit moment van u nodig heeft. • Geef geen ongevraagde adviezen, bijvoorbeeld over het opruimen van de kleding of over het gebrek aan initiatief van de rouwende. • Accepteer dat ieder op zijn of haar eigen wijze rouwt en word niet boos of geïrriteerd als de rouwende niet doet wat ú goed voor hem of haar acht. Er bestaat immers geen 'juiste' manier van rouwen. • Vraag de rouwende of deze zo nu en dan samen met u iets wil ondernemen. Of nodig hem/haar eens uit, waarbij u de ander de keuze kunt laten hierop in te gaan. • Zet belangrijke dagen in uw agenda, zoals de verjaardag en de sterfdag van de overledene en laat de nabestaande iets horen op deze dagen. 72
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• Zoek, als u de rouwende beter wilt begrijpen, informatie over het rouwproces.
Wat doet de Landelijke Stichting Rouwbegeleiding? De Landelijke Stichting Rouwbegeleiding (LSR) biedt een centraal punt waar iedereen terecht kan voor informatie over rouw.
Informatie- en advieslijn Nabestaanden (en hun omgeving) kunnen dagelijks van 9.00 tot 13.00 uur met vragen terecht bij de telefonische informatie- en advieslijn. De LSR beschikt over een landelijk adressenbestand van specifieke lotgenotengroepen, rouwbegeleiders en rouwtherapeuten. Met de telefoonmedewerkers kunt u twijfels en onzekerheden op het gebied van rouw bespreken en vragen naar mogelijkheden voor steun of hulp in de omgeving.
Website Ook biedt de LSR veel informatie over verlies en rouw op de eigen website: www.verliesverwerken.nl. Hier worden diverse aspecten van rouw belicht. U vindt er een lijst met titels van relevante publicaties die of bij de LSR of bij de boekhandel te bestellen zijn. Via de link ‘Raadpleeg de deskundige’ kunt u per e-mail vragen stellen. Op de site bestaat ook de mogelijkheid tot lotgenotencontact waarbij rouwenden met elkaar van gedachten kunnen wisselen en ervaringen kunnen delen.
Gids na een overlijden Een van de uitgaven van de LSR is de "Gids na een overlijden", een handleiding voor nabestaanden bij zakelijke beslissingen en bij de verwerking van het verlies. Hierin komen onder andere onderwerpen als de overlijdensverklaring, de uitvaart en de erfenis aan de orde. Ook wordt ingegaan op de beleving en verwerking van het verlies. Daarnaast zijn er literatuur- en adreslijsten opgenomen. Het boek wordt 2x per jaar geactualiseerd.
Aanvullende Informatie
73
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
74
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Hulpverleners en Instellingen
1. Aandachtspunten psychosociale hulpverlening na een kleinschalig incident 2. De begeleiding van slachtoffers van een ramp of kleinschalig incident 3. Risicofactoren bij de psychosociale verwerking van kleinschalige incidenten 4. Risicofactoren en protectieve factoren bij kinderen 5. Slechtnieuwsgesprekken; tips en stappen 6. Analyse van eigen emoties 7. Informatie voor hulpverleners 8. Informatie voor leerkrachten 9. Do’s en Don’ts voor leerkrachten
75
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Aandachtspunten psychosociale hulpverlening na een kleinschalig incident Informatie voor hulpverleners en andere begeleiders van betrokkenen bij een ingrijpend incident
Rampen of calamiteiten hebben een ontwrichtende werking op het menselijke bestaan en de betreffende gemeenschap. Chaos, angst, verbijstering en machteloosheid voeren de boventoon. Wanneer op enig moment de reddingswerkzaamheden voorbij zijn en de ramp of calamiteit in technische zin is bestreden, staan de getroffenen en de samenleving voor de taak het leven van voor het gebeurde weer te hervatten. Maar, voor de slachtoffers, de nabestaanden en andere direct betrokkenen hebben de schokkende ervaringen vaak een verstrekkende negatieve invloed. De gevolgen van de direct of indirect meegemaakte ramp of calamiteit vormen een emotionele belasting, waar zij zich niet van de ene op andere dag van kunnen verlossen. Hieronder volgt een lijst met aandachtspunten voor allen die bij de psychosociale hulpverlening aan slachtoffers zijn betrokken. Stressreacties Tijdens • schrik, ongeloof en verbijstering • intense machteloosheid • (doods)angst • lichamelijke reacties • apathie en gevoelloosheid • hyperalert en adequaat handelen Na afloop • verdriet en verslagenheid • trillende handen en benen • hoofd-, maag- en spierpijnen • woede en agressie • zoeken naar overledenen en informatie • opluchting Periode erna • ermee bezig blijven en herbelevingen • vermijdingsgedrag • waakzaamheid, schrikreacties en angsten • vermoeidheid en in- of doorslaapproblemen • prikkelbaarheid en concentratieverlies • depressieve gevoelens en vervreemding • woede en wantrouwen • lichamelijke klachten • schuldgevoelens • eenzaamheid en verveling • "waarom"-vragen • behoefte aan begrip en erkenning
Sociale gevolgen • gedwongen evacuaties, (langdurig) verblijf in opvangcentra en verhuizingen • aangewezen op noodhulp • nieuwe maatschappelijke status als weduwe, weduwenaar of wees • niet aan arbeidsproces/studie kunnen deelnemen • immobiliteit, bijvoorbeeld ten gevolge van invaliditeit • sociaal isolement, bijvoorbeeld door het verlies van vrienden en/of familieleden • verslechterde relaties op het werk of in de privé-sfeer • verzet tegen het opnieuw in gebruik nemen van bijvoorbeeld de geëxplodeerde fabriek • inkomensderving en financiële schade • verlies van vertrouwen in (semi-)overheid instellingen/bedrijven Taken verliesverwerking • het werkelijk accepteren van het verlies • het ondergaan van de pijn van het verdriet • het aanpassen aan de situatie zonder de overledene • het opbouwen van nieuwe relaties
Aanvullende Informatie
77
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Doelgroepen: direct en indirect • de directe slachtoffers • het thuisfront • de ooggetuigen • de reddingswerkers • "verantwoordelijken" • de werkkring en sociale netwerk • de school of opleiding • de hulpverleners opvang en nazorg • zorg- en dienstverlenende instellingen • beleid-crisisteams • overige Bijzondere aandachtgroepen • Nabestaanden • Allochtonen • Kinderen • Ouderbegeleiding • Scholen
Begeleiding door ouders/leerkrachten • geef kind regelmaat en structuur • accepteer heftige reacties, maar stel grenzen • vraag niet teveel door • hinder het naspelen van gebeurtenis niet • houd uitingen in de gaten • bespreek gevoelens en gedachten • bied uitingsvormen aan (tekenen, vrije schrijfopdrachten) • bespreek krantenberichten • kalmeringstechnieken • veldbezoeken Indien er sprake is van dodelijke slachtoffers • geef eerlijke en open communicatie • geef tijd om het te leren begrijpen • maak het verlies reëel Deze tekst is gebaseerd op een tekst van het © Instituut voor Psychotrauma, 2000
78
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. De begeleiding van slachtoffers van een ramp of kleinschalig incident Informatie voor huis- en bedrijfsartsen en andere hulpverleners
Na een ramp, bedrijfsongeval of een andere calamiteit zoekt een deel van de slachtoffers en direct getroffenen hulp bij de eigen huisarts. Wanneer de gebeurtenis heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van het werk kan de bedrijfsarts worden ingeschakeld. Hieronder wordt eerst ingegaan op de te verwachten stressreacties bij volwassen (en kinderen) en eventuele verwerkingsproblemen die zich op langere termijn kunnen voordoen. Vervolgens worden enkele richtlijnen gegeven voor gesprekken met patiënten die direct of indirect zijn getroffen door een schokkende gebeurtenis. Gestart wordt een uitleg over waarom dergelijke gebeurtenissen zo schokkend kunnen zijn.
"Illusie van onkwetsbaarheid" Wanneer mensen bij alles wat zij ondernemen zouden beseffen welke risico's zij daarbij lopen, is de kans groot dat mensen hun huis nauwelijks meer verlaten. Hoogstens zouden ze iedere dag voor lief nemen dat zij wellicht tot de ongeveer 600 huishoudens behoren waar dagelijks wordt ingebroken. Deelname aan het verkeer bijvoorbeeld zou, gezien de circa 1200 doden en 50.000 gewonden die het verkeer jaarlijks opeist, tot een uiterst minimum worden beperkt. Blijkbaar zijn mensen (zowel volwassen als kinderen) in staat om deze en talloze andere gevaren soepel te negeren of op redelijk afstandelijke wijze af te doen als een geringe kans. Als men bijvoorbeeld door de aandacht vanuit de media er al aan denkt, heeft men veelal het idee zelf niet zo snel getroffen te worden. Dat geldt ook voor de eigen geliefden: hun overkomt "het" ook niet. Deze verwachtingen en veronderstellingen over de persoonlijke onkwetsbaarheid zijn uiterst nuttig. Het voorkomt een overmatig waakzaam en dus gespannen bestaan en creëert een veelal impliciet gevoel van veiligheid waardoor mensen gerust allerlei activiteiten ondernemen. Juist omdat mensen van kinds af aan leren dat het meestal "goed" gaat, is het gevoel van veiligheid (meestal) vanzelfsprekend. Verstoring van de "illusie van onkwetsbaarheid" De plotselinge confrontatie met een calamiteit, geweldsincident of ongeval vernietigt het gevoel van veiligheid en onkwetsbaarheid op harde wijze. Wat niet echt werd verwacht, gebeurt toch. Plotsklaps is bijvoorbeeld de eigen partner, het eigen kind, de eigen vader overleden of heeft deze ernstig letsel opgelopen. Gevoelens van veiligheid en controle maken plaats voor intense machteloosheid en (doods)angst. Niet alleen ten aanzien van het eigen leven maar ook dat van anderen, zoals bij het zien hoe anderen uit een brandend gebouw springen. Schokkende gebeurtenissen worden daarom ook wel beschouwd als een "psychische aardbeving". Zoals bij een aardbeving de fundamenten en muren van huizen scheuren, ligt het basale gevoel van veiligheid in schreven uiteen. De persoonlijke onkwetsbaarheid, het gevoel zelf niet zo snel getroffen te zullen worden, is een "illusie" gebleken. Juist doordat deze ervaringen diametraal tegenover deze fundamentele veronderstellingen liggen, zullen slachtoffers zich in psychologische zin moeten aanpassen. Een aanpassing waardoor enerzijds de gevoelens van vertrouwen en veiligheid redelijk worden hersteld en anderzijds de gebeurtenis een plaats krijgt in de levensgeschiedenis. Want, zoals hierboven is betoogd, zonder "illusies" is nauwelijks te leven. Voor alle duidelijkheid: gebeurtenissen waarbij de slachtoffers zelf geen letsel oplopen hoeven niet minder schokkend of ingrijpend te zijn dan incidenten waarbij de slachtoffers zelf wel letsel oplopen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan mensen die machteloos hebben moeten toezien hoe anderen werden gedood.
Stressreacties Toch reageren mensen, anders dan vaak wordt gedacht, tijdens calamiteiten, geweldsincidenten en ongevallen meestal adequaat. Er is een zekere koelheid of alertheid in het optreden waar te nemen, ondanks de enorme chaos, verwarring, schrik, (doods)angst en machteloosheid die slachtoffers ervaren. Men tracht zichzelf en anderen in veiligheid te brengen. Afhankelijk van de persoon en het gebeurde verdwijnt deze koel- of alertheid binnen enkele minuten of uren. Direct na de gebeurtenis overheersen vaak gevoelens van ongeloof en verbijstering. Zo kan het gebeuren dat slachtoffers niet langer hun verdriet kunnen inhouden en gaan huilen, hardop gaan schelden en woedend op en neer lopen, of merken dat hun handen of benen bijna onbeheersbaar gaat trillen. Alsof de spanning die tijdens alle gebeurtenissen is opgehoopt, zich nu pas kan ontladen doordat de situatie niet langer bijzondere eisen stelt. Gevoelens van opluchting kunnen daar ook toe behoren. Juist vanwege de verstoorde "illusies" van onkwetsbaarheid, veiligheid en controle, treden de eerste dagen, weken of maanden allerlei emotionele, gedragsmatige en lichamelijke reacties op bij de slachtoffers. Deze zijn bij kinderen grotendeels gelijk aan die van volwassenen, maar moeten bij kinderen altijd geplaatst worden in de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden. De belangrijkste stressreacties zijn: • Ermee bezig blijven en herbelevingen Zeker de eerste nacht(en) na calamiteiten, geweldsincidenten en ongevallen kampen veel slachtoffers met slaapproblemen en nachtmerries over het gebeurde, ook wanneer zij geen letsel hebben opgelopen. Maar, ook overdag treden allerlei nare indringende herinneringen op over fragmenten van het gebeurde die moeilijk zijn te stoppen. Beelden die tegelijkertijd de angstige, verdrietige en machteloze gevoelens van toen oproepen. Men blijft er op allerlei manieren mee Aanvullende Informatie
79
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
bezig en praat er veel over. Kon men voorheen vrij achteloos krantenberichten over soortgelijke gebeurtenissen lezen, zonder al te veel emoties naar rapportages van het journaal over andere rampen kijken, nu roepen deze mediaberichten pijnlijke gevoelens en lichamelijke reacties op. Deze herbelevingen drukken dus enerzijds letterlijk het ongeloof uit: het nauwelijks kunnen beseffen of aanvaarden dat men toch is getroffen. Anderzijds kunnen deze reacties ook worden beschouwd als mechanismen waarmee men grip krijgt over het gebeurde. Langzaamaan kan daardoor een reconstructie plaatsvinden van wat men overkomen is.
• Vermijdingsgedrag Gelukkig zijn mensen tevens in staat om voor een deel deze opdringende herbelevingreacties te ontlopen. Door hard te gaan werken, er niet over te praten, kranten- en televisieberichten over dit onderwerp opzettelijk te negeren of kalmerende middelen te gebruiken, kan een zekere rust worden gecreëerd. Door herinneringen of associaties eraan te vermijden, is het mogelijk krenkende gevoelens (tijdelijk) op afstand te houden. Dat is wel zo prettig voor de getroffenen, omdat daarmee het alledaagse functioneren niet al te zeer wordt ontregeld. Deze herbelevings- en vermijdingsreacties die als complementair kunnen worden beschouwd, wisselen elkaar af totdat slachtoffers emotioneel afscheid hebben genomen van de gebeurtenis en daarmee een plaats hebben kunnen geven in de persoonlijke levensgeschiedenis. Dat wil zeggen: totdat het verwerkingsproces is voltooid en herinneringen aan de calamiteit, het geweldsincident of het ongeval niet meer de intense en pijnlijke gevoelens van voorheen oproepen. De afwisseling van beide reacties is misschien wel het meest typerende kenmerk van het proces van "erover heen komen". • Verdriet en neerslachtigheid Door een calamiteit, geweldsincident of ongeval kunnen mensen allerlei dierbare en onvervangbare bezittingen zijn verloren, verplicht zijn lagere tijd in een opvangcentrum te verblijven (waar weinig of geen privacy bestaat) of tot de belangrijke groep nabestaanden behoren. In combinatie met de ervaringen tijdens de ramp kunnen mensen hierdoor makkelijk in neerslachtige stemming komen en zich verdrietig gaan voelen. Vooral voor de belangrijke groep nabestaanden zal, door het verlies van geliefde(n) en de gedwongen onthechting die hieruit voortvloeit, het verdriet een belangrijke plaats innemen. Bij kinderen kunnen deze gevoelens zich verder uiten in teruggetrokken gedrag, afwezigheid of gebrek aan lust op te spelen.
• Schrik, angst en vermoeidheid Het zal geen verbazing wekken dat mensen die getroffen zijn door een calamiteit, geweldsincident of ongeval, juist door de ontmaskerde "illusie van onkwetsbaarheid", bijzonder waakzaam en schrikachtig worden. Anders dan voorheen zijn zij bijzonder gespitst op (nieuw) gevaar of angstig nog een keer getroffen te zullen worden. Bij plotselinge harde geluiden (bijvoorbeeld het geluid van een overvliegend vliegtuig) of bewegingen schrikken zij enorm, alsof de gebeurtenis (bijvoorbeeld de vliegtuigramp) opnieuw plaatsvindt. Deze waakzaamheid, in combinatie met de herbelevings- en vermijdingsreacties, vergen veel energie en gaan ten koste van de concentratie die mensen gewoonlijk kunnen opbrengen. In de eerste weken voelen slachtoffers zich dan ook vaak vermoeid, wat versterkt kan worden door de vele zaken die geregeld moeten worden. Eveneens maakt zij slachtoffers prikkelbaar, wat ondermeer een negatieve uitwerking kan hebben op de omgang met de partner, de kinderen of collega's. Wanneer kinderen angstig zijn zullen zich bijvoorbeeld (meer dan normaal) vastklampen aan de ouders of (weer) gaan bedplassen.
• Schuldgevoelens en "waarom"-vragen Daarnaast zijn verschillende andere reacties waar te nemen zoals: schuld- of schaamte gevoelens over wat men (niet) heeft gedaan of over het feit dat men het zelf heeft overleefd en anderen niet; enorme boosheid over "dat het is gebeurd"; gevoelens van onbegrip omdat niemand lijkt te begrijpen wat het betekent om met een calamiteit, geweldsincident of ongeval geconfronteerd te worden; bezig zijn met vragen als "waarom is het gebeurd?" en "waarom moest mij dat overkomen?". Vooral deze laatste vragen verwijzen naar de verstoorde "illusies". Bovenstaande stressreacties zijn overigens ook waarneembaar bij getroffenen van andere ingrijpende gebeurtenissen zoals verkeers- of bedrijfsongevallen, gewapende overvallen en mishandelingen. Anders gezegd: stressreacties na afloop van dergelijke situaties worden beschouwd nare doch normale reacties op abnormale en schokkende gebeurtenissen. Iedereen die met een ingrijpend incident wordt geconfronteerd zal in zekere mate deze stressreacties bij zichzelf bemerken. Het zijn uitingen van het verwerkingsproces en zolang ze gedurende de eerste drie maanden afnemen, zijn het geen tekenen van ziekte of stoornissen. Het gebruik van psychofarmaca zoals slaapmiddelen, kalmerende middelen en antidepressiva wordt dan ook meestal ontraden. Opvanggesprekken Voor de slachtoffers en direct betrokkenen is tijd, aandacht en erkenning uit de omgeving van zeer groot belang. Door telkens met anderen over de ervaringen tijdens de ramp en de gevolgen ervan te praten, kunnen mensen stukje bij beetje emotioneel afstand nemen van hetgeen zij hebben gezien, gehoord, gevoeld en gedacht. Naast deze steun vanuit de omgeving kunnen slachtoffers vaak extra begeleiding en opvang gebruiken. De huisarts of bedrijfsarts kan deze hulp bieden door een aantal malen met de getroffenen te praten. Een luisterend oor, serieuze aandacht en het bieden van erkenning zijn daarbij het meest belangrijk. 80
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Mocht u de indruk hebben dat deze hulp, gezien de aard van de ervaringen en gevolgen ontoereikend is, dan kunt u de patiënt doorverwijzen naar een adres waar gestructureerde opvang kan worden geboden (zie onderaan dit artikel). Om u een indruk te geven van de gestructureerde opvang volgt hieronder een korte beschrijving. Gestructureerde opvang kan bestaan uit twee tot vier gesprekken met de slachtoffers over een periode van circa drie maanden. Deze gesprekken hebben voornamelijk als doel een gezonde verwerking te stimuleren en vroegtijdig ernstige verwerkingsproblemen te signaleren. Ze nemen de noodzaak van normale hulp en steun vanuit de omgeving van de patiënt zeker niet weg. Dit gespreksmodel is ontwikkeld door het Instituut voor Psychotrauma. • Eerste gesprek Idealiter zou het eerste gesprek zo snel mogelijk na afloop van de calamiteit, het geweldsincident of het ongeval moeten plaatsvinden. In het eerste gesprek krijgt de getroffen patiënt (waarbij eventueel andere betrokkenen, zoals familieleden worden uitgenodigd) volop de gelegenheid om het eigen verhaal te vertellen. Daarbij wordt de noodzakelijke steun, zoals tijd en ruimte voor de eigen emoties, gegeven. Eveneens ontvangen slachtoffers eenvoudige informatie over mogelijke stressreacties gedurende de eerste dagen. De nadruk tijdens het eerste gesprek ligt vooral op het geven van rust en structuur.
• Tweede gesprek De tweede bijeenkomst is enkele dagen later. Wederom wordt volop en ruimte en tijd gecreëerd om de slachtoffers te laten vertellen over hun ervaringen en belevingen. Daarnaast wordt dieper ingegaan op momenten van de situatie die (bijzonder) veel indruk hebben gemaakt, op de nasleep en de eerste nacht(en). In het verlengde daarvan wordt aandacht geschonken aan de stressreacties en het verwerkingsproces. Kortom, de nadruk ligt meer op verdieping en voorlichting. • Derde gesprek In het derde gesprek wordt nagevraagd hoe de verwerking is verlopen. Zo wordt voorkomen dat de onaangename emoties en herinneringen die aan de gebeurtenis zijn verbonden, worden verdrongen. Het derde gesprek bevat voor een deel dezelfde elementen als het tweede gesprek. Dit gesprek vindt plaats ongeveer 14 dagen na de gebeurtenis die de patiënt heeft getroffen.
• Vierde gesprek Het vierde en laatste gesprek vormt de afronding van de opvanggesprekken met de slachtoffers. Dit gesprek wordt circa 3 maanden na het incident gehouden. Als er sprake is van juridische problemen die nog steeds veel aandacht vergen, kan dit tijdstip worden aangepast. Hetzelfde geldt voor slachtoffers die hun kind, partner of ouder(s) hebben verloren. Het verwerken van dergelijke ervaringen kost meestal (aanzienlijk) meer tijd. In dit laatste gesprek ligt de nadruk op eventuele veranderingen die zich kunnen hebben voorgedaan in het werk, het privé-leven en persoonlijke opvattingen van de slachtoffers. Door de terugblik op het incident en de gevolgen die dit voor de getroffenen heeft gehad, kan tevens worden nagegaan in hoeverre zij nog worden belemmerd door stressreacties. Het gaat in dit gesprek dus om het signaleren van stagnaties in de verwerking en zonodig doorverwijzen indien daar sprake van is. Waar op moet worden gelet bij een verwerkingsstoornis, wordt hierna beschreven. Van groot belang is dat er in de gesprekken aandacht geschonken wordt aan de reacties vanuit de omgeving. De ervaring leert namelijk dat de omgeving, weliswaar goedbedoeld en uit onwetendheid, met opmerkingen komt, adviezen geeft en relativerende "grappen" maakt die soms grievender en kwetsender zijn dat wat slachtoffer tijdens de gebeurtenis hebben moeten doorstaan. Voorbereiding hierop en het bespreken ervan is van belang vanwege de storende invloed die zij kan hebben op het verwerkingsproces van de getroffen patiënten. Reden aanhoudende stressreacties Ondanks de gestructureerde opvang en de steun vanuit de omgeving (familie, collega's, vrienden, arts) houdt 10 tot 30% van de getroffenen langdurig en ernstig last houden van deze stressreacties. Meestal hangt dit samen met incidenten waar de getroffene naast de ramp mee te maken heeft. Te denken valt aan ingrijpende gebeurtenissen die zich in het (recente) persoonlijke leven hebben voorgedaan zoals een ernstige ziekte of de dood van een dierbare. Wat het werk betreft kunnen ernstige conflicten met leidinggevenden of collega's en spanningsvolle reorganisaties (vanwege het dreigende ontslag) een negatieve weerslag op de verwerking hebben. Gebrek aan erkenning en negatieve beschuldigende reacties vanuit de omgeving mogen zeker niet aan deze reeks van risicofactoren ontbreken.
Ernstige verwerkingsproblemen Het onderscheid tussen "normale" en pathologische verwerking is overigens arbitrair. Wanneer genoemde stressreacties circa drie maanden na de gebeurtenis nog in alle hevigheid voortduren en het persoonlijk functioneren in toenemende mate belemmeren, wordt gesproken van een gestagneerde verwerking. Voor het vaststellen van ernstige verwerkingsproblemen wordt tegenwoordig veelal de psychiatrische categorie "posttraumatische stressstoornis (PTSS)" gebruikt. Bij een PTSS blijven herbeleving, vermijdingsgedrag, prikkelbaarheid en waakzaamheid in zeer sterke mate aanwezig. Maar er kan ook sprake zijn van andere stoornissen zoals depressie, pathologische rouw, alcoholisme en agorafobie. Het "vastzitten aan het trauma" kan verschillende vormen aannemen. Aanvullende Informatie
81
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Psychotherapie Hoewel de diagnose PTSS formeel na één maand kan worden gesteld, wordt in de praktijk meestal een periode van circa drie maanden aangehouden. Als mensen dan nog steeds en in onverminderde mate te kampen hebben met de genoemde stressreacties, is dat een indicatie om de betreffende patiënten door te verwijzen. De kans dat deze problemen dan alsnog "vanzelf" en op korte termijn verdwijnen is dan niet zo groot. Voor de behandeling van dergelijke ernstige verwerkingsproblemen kan, zoals gebruikelijk, een beroep worden gedaan op hulpverleners die geschoold zijn in de behandeling van psychotrauma. Bij een doorverwijzing naar deze hulpverleners is het wel zaak te voor- komen dat de getroffenen alsnog met een langdurige intake en wachttijd worden geconfronteerd. De periode van circa drie maanden is natuurlijk minder van toepassing op mensen die door de gebeurtenis hun kind(eren), partner, geliefde(n) of ouder(s) hebben verloren. Het verwerken van deze verliezen (het rouwproces) kan aanzienlijk meer tijd vergen, zonder dat meteen sprake is van een gestagneerde verwerking of pathologische rouw. Daarvoor geldt snel een periode van twee jaar. Het verlies van het eigen kind bijvoorbeeld wordt beschouwd als één van de meest ingrijpende ervaringen die een mens kan treffen. Deze tekst is gebaseerd op een tekst van het © Instituut voor Psychotrauma 2000
82
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Risicofactoren bij de psychosociale verwerking van kleinschalige incidenten Factoren die bij volwassenen de kans op psychosociale problematiek na een calamiteit vergroten • geslacht: vrouwen lopen meer risico dan mannen • leeftijd: mensen tussen de 40 en 60 jaar lopen meer risico • weinig ervaring met of scholing in het omgaan met rampen • etnische minderheden • lage sociaal economische status • de aanwezigheid van kinderen in het huishouden • vrouwen: de aanwezigheid van een echtgenoot met stress klachten • psychiatrisch verleden • ernstige blootstelling aan de ramp: in het bijzonder: verwonding, levensbedreiging, een groot verlies • leven in een verstoorde, getraumatiseerde gemeenschap • secundaire stress • het wegvallen van sociaal netwerk en coping-mechanismes
Met uitzondering van de factoren met betrekking tot leeftijd en etnische minderheden gelden de bovenstaande factoren ook voor kinderen en adolescenten. De directe omgeving van een slachtoffer (zijn/haar familie) speelt een belangrijke rol in de verwerking van ingrijpende gebeurtenissen. Het is daarom van groot belang dat de psychosociale hulpverlening na een calamiteit zich richt op de directe omgeving.
Outreachende, intensieve hulp moet zich richten op risicogroepen. Minder intensieve begeleiding zoals steungroepen en psycho-educatie kan ingezet worden voor groepen die een lager risico lopen. Het is belangrijk om de ondersteuners uit de directe omgeving, zoals echtgenotes en moeders, te ondersteunen.
Een gemeenschap zou mensen die niet direct tot de risicogroep horen (zoals oudere volwassenen en kinderloze mannen) kunnen stimuleren om een belangrijke rol te spelen in het ondersteunen van de gemeenschap en in deelname aan vrijwillige deelname aan semi professionele ondersteuning. Gebaseerd op een factsheet van het National Center for PTSD Door: Fran H. Norris, Georgia State University, with the assistance of: Christopher M. Byrne and Eolia Diaz, Georgia State University, and Krzysztof Kaniasty, Indiana University of Pennsylvania
Aanvullende Informatie
83
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Risicofactoren en protectieve factoren bij kinderen
GGD
Kinderen reageren verschillend op een schokkende gebeurtenis. Op dezelfde gebeurtenis reageert de één met heftige klachten, terwijl deze door een ander wordt afgedaan als een vervelende gebeurtenis, waarvan er meer zij in het dagelijks leven. Of een kind problemen ondervindt bij het verwerken van een schokkende gebeurtenis wordt altijd bepaald door een combinatie van factoren. Er zijn factoren die de kans op het ontwikkelen van stoornissen vergroten. Deze risicofactoren betreffen de aard van de gebeurtenis, de persoonlijke kenmerken van het kind en de sociale omgeving. Daarnaast zijn er factoren die de negatieve gevolgen van een schokkende gebeurtenis beperken: de protectieve factoren.
Risicofactoren met betrekking tot de gebeurtenis Het ligt voor de hand dat de ernst en mate van blootstelling aan een trauma van grote invloed zijn op de ernst van de posttraumatische reacties van een kind. Hoe meer het kind ervan waarneemt, des te indringender zijn de beelden en de herbelevingen. Uit onderzoek naar reacties van kinderen op rampen en ongelukken komen de volgende twee risicofactoren naar voren: • directe blootstelling aan levensbedreiging (Goenjian et al., 1995, La Greca et al., 1996; Lonigan et al., 1997; Solomon, Jancu & Tyano, 1997; Vernberg et al., 1996). In dit onderzoek komen de volgende aspecten aan de orde: • het oplopen van zwaar letsel; • het getuige zijn van verminkingen of een gewelddadige dood van naaste familieleden; • het horen van menselijk geschreeuw van pijn en geroep om hulp die niet geboden kan worden; • opgesloten zitten zonder hulp; • het gescheiden zijn van kinderen en ouders tijdens of vlak na de ramp (in het bijzonder separatieangst) (McFarlane, Policanski & Irwin, 1987). Uit onderzoek naar de gevolgen van geweld bij kinderen (Nader et al., 1990; Pynoos et al., 1987; Qouta, Panamaki & Elsarraj, 1997) komen de volgende risicofactoren met betrekking tot de gebeurtenis naar voren: • direct getroffen zijn door het geweld (overigens komt uit klinische beschrijvingen naar voren dat het fenomeen near miss, het net niet getroffen worden, minstens zoveel klachten kan geven); • het direct getuige zijn van wreedheden; • hoe meer onverwacht de gebeurtenis plaatsvindt, des te meer risico bestaat voor het ontwikkelen van stoornissen; • hoe langer de bedreigingen duren, hoe frequenter ze voorkomen en hoe ernstiger de bedreiging is, des te moeilijker het is om de ervaring te verwerken; • het gebruik van wapens. Onderzoek naar de gevolgen van seksueel misbruik van kinderen (Berton & Stabb, 1996; Boney-McCoy & Finkeihor, 1996; Breslau et al., 1991; Mannarino et al., 1991; Wolfe et al., 1994) wijst uit dat de volgende factoren de kans op het ontwikkelen van PTSS en andere stoornissen vergroten: • het schenden van de lichamelijke integriteit van het kind; • de negatieve intentie van de dader; • het feit dat hij een bekende is van het kind.
De risicofactoren kunnen ook de ernstige of onomkeerbare gevolgen van de gebeurtenis betreffen, waarbij een langdurig proces van aanpassing is vereist, dat de kans op het ontwikkelen van PTSS of depressie vergroot (Terr, 1991). Voorbeelden zijn: • zwaar lichamelijk letsel, waarvoor het kind langdurig in het ziekenhuis moet liggen; • het lichamelijk gehandicapt raken door de gebeurtenis; • het verliezen van een dierbare persoon.
Schokkende gebeurtenissen brengen vrijwel altijd uiteenlopende problemen met zich mee. Pynoos (1993) spreekt over ‘secundaire bronnen van stress’. Als er veel van dergelijke stressbronnen zijn, vormen deze tezamen een risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS. Voorbeelden van met de gebeurtenis samenhangende bronnen van stress: • het leiden van grote materiële verliezen; • het gebrek aan elementaire voorzieningen zoals voedsel, drinken, onderdak, medische zorg en onderwijs; • een verhuizing; het kind moet zich aanpassen aan een nieuwe omgeving en een nieuwe school; • een schokkende gebeurtenis binnen het gezin kan een lange nasleep van stress hebben. Als één der ouders overlijdt, is dat niet alleen een bron van verdriet. Ook zullen diens taken moeten worden overgenomen. De zorg voor de kinderen, de voogdij en de financiën moeten geregeld worden. Ook ernstig letsel van een ouder en daaropvolgend langdurig verblijf in het ziekenhuis brengen veel verandering binnen het gezin. Zal de ouder weer herstellen of moeten andere mogelijkheden worden gezocht om de zorg voor de kinderen te organiseren? • ervaringen met geweld zowel binnen als buiten het gezin kunnen het gevoel van veiligheid en zekerheid van de 84
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
gezinsleden aantasten en maken dat de ouders meer autoritair en restrictief en tegelijkertijd overbeschermend opvoeden. De kwaliteit van de opvoeding en daarmee de ontwikkeling van de kinderen op lange termijn kan hierdoor een serieuze hinder ondervinden.
Bronnen van stress voor het kind individueel • het omgaan met een veranderde rol op school, in het gezin of binnen de peergroup; • in geval van letsel het ondergaan van medische procedures; • de noodzaak voor het kind om nieuwe vrienden te maken na een verhuizing; • na seksueel misbruik kan het kind beheerst worden door de angst dat iemand erachter komt wat er is gebeurd. Als het seksueel misbruik bekend is geworden kan het kind te maken krijgen met forensisch onderzoek, een rechtszaak, bemoeienis van de Raad voor de kinderbescherming en mogelijk uithuisplaatsing of pleegzorg. Risicofactoren in het kind Het zal duidelijk zijn dat de ene traumatisch gebeurtenis dieper ingrijpt dan de andere. Het zijn echter niet altijd de objectieve kenmerken van een gebeurtenis die de ernst ervan voor het kind bepalen. De mate waarin een kind getroffen wordt hangt vooral af van de waarneming en de beleving van de gebeurtenis. De interpretatie en de beleving worden ook beïnvloed door de volgende persoonlijke factoren: • Het ontwikkelingsniveau van het kind. Jonge kinderen maken een minder realistische inschatting van het gevaar waaraan ze worden blootgesteld en zij beschikken over eenvoudiger coping-vaardigheden dan oudere kinderen. Zij kunnen zich niet voorstellen hoe ze met dat gevaar om kunnen gaan. Dat maakt hen meer afhankelijk van de interpretatie en de coping-vaardigheden van de ouders, en daardoor kwetsbaarder. • Het temperament van het kind. Een introvert temperament kan een belemmering zijn voor het verwerken van een schokkende gebeurtenis. Verlegen of angstige kinderen hebben vaak de neiging om te zwijgen over wat ze hebben meegemaakt en zijn weinig geneigd om actief steun te zoeken in de omgeving. Kinderen met een depressieve aanleg kunnen reageren met een overdreven schuldgevoel, waardoor hun posttraumatische klachten verhevigen. • De kwaliteit van de gehechtheidrelaties van het kind. Angstig gehechte kinderen zijn kwetsbaarder voor traumatisering. In het dagelijks leven ervaren zij al meer angst en onveiligheid. Door traumatisering nemen angst en gevoelens van onveiligheid sterk toe (Pynoos, 1993). • Schuldgevoel over wat het kind gedaan heeft of juist niet gedaan heeft waardoor anderen – in de waarneming en beleving van het kind – in gevaar zijn gebracht, gaat samen met een toename van ernst en duur van posttraumatische klachten (Lehman, 1997; Pynoos et al., 1996; Yule & Williams, 1990). • Het eerder hebben meegemaakt van traumatische ervaringen is een risicofactor voor het ontwikkelen van PTSS. • Hetzelfde geldt voor een heftige emotionele reactie van het kind meteen na de gebeurtenis (Lonigan et al., 1994; Nader et al.). • Ten slotte is bestaande problematiek of psychopathologie een belangrijke risicofactor in het kind (Pynoos, 1993). Risicofactoren in de omgeving De cruciale mediator van de reactie van het kind op de schokkende gebeurtenis is de reactie van de ouder tijdens de gebeurtenis of vlak daarna. • Als ouders reageren met heftige emoties en niet in staat zijn om kalm te blijven en hun angst onder controle te houden, verhoogt dat de angst bij kinderen. De ouders verliezen hun rol van almachtige beschermers. Wanneer daarentegen de ouders een serieus gevaar dat resulteert in letsel of dood bagatelliseren, kunnen kinderen nog sterker reageren met toegenomen angst en wantrouwen (Bat-Zion & Levy Shiff, 1993; Nader en Pynoos, 1993). Niet alleen voor jonge kinderen, maar ook voor oudere kinderen blijken de reacties van ouders de beste voorspeller van de ernst van de symptomen bij het kind na een schokkende gebeurtenis (Breslau et al., 1991; Garbarino & Kostelny, 1996; La Greca et al., 1996; Laor et al., 1997; McFarlane, 1987; Green et al., 1991; Saylor, Swenson & Powell, 1992; Silber, Perry & Bloch, 1957. • Problematiek van de ouders is een risicofactor voor het ontwikkelen van stoornissen bij het kind (Belter & Shannon, 1993; Eland et al., 1999; Gleser et al., 1981; Milne, 1977). In het onderzoek van Eland en haar collega’s (1999) komt een significant verband tussen deze risicofactor en een hoge mate van externaliserende problematiek naar voren. Het betrof bestaande problematiek van ouders, zoals financiële problemen, relatieproblemen of chronische overbelasting door het opvoeden van kinderen zonder partner. • Ook het feit dat de ouders medegetroffen zijn blijkt een belangrijke risicofactor (Eland et al., 1999; McFarlane, 1987). De ouders kampen zelf met posttraumatische reacties en zijn daardoor erg in beslag genomen. Dat heeft ingrijpende gevolgen voor het gezin. McFarlane et al (1987) vond zelfs dat gescheiden zijn van kind en ouders meteen na het voltrekken van een ramp, voortdurende preoccupatie van moeder met de gebeurtenis en veranderd functioneren van het gezin belangrijker voorspellers waren van symptomen dan de ramp of het verlies zelf. Naast risicofactoren in het gezin zijn er ook omgevingsfactoren buiten het gezin die traumaverwerking kunnen hinderen: Aanvullende Informatie
85
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
• Het gebrek aan erkenning uit de omgeving (familie, vriendjes, buurtgenoten, school, klasgenoten) is een belangrijke risicofactor. Bij kinderen komt het nogal eens voor dat zij een schokkende gebeurtenis meemaken en dat daar bijvoorbeeld op school nooit naar wordt gevraagd door medeleerlingen of door de leerkracht (Pynoos, 1993). • In het traumaproject maakten wij zelf een enkele keer mee dat kinderen werden gepest om wat zij hadden meegemaakt. De omstandigheden maken dat het kind nogmaals wordt getraumatiseerd en vormen een grote risicofactor voor de verwerking. • Een zeer belangrijke risicofactor voor de verwerking is ten slotte het opgroeien in een omgeving waar veel geweld plaatsvindt (Fitzpatrick & Boldizar, 1993; Horowitz, Weine & Jekel, 1995). Het gat om gewelddadigheid binnen het gezin en om geweld in de buurt waar het kind woont. Als het kind voortdurend geweld meemaakt kan het de afzonderlijke incidenten niet verwerken. Het gaat zich instellen op de gewelddadige omgeving. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de ontwikkeling.
Protectieve factoren Er zijn kinderen die ondanks ongunstige, risicodragende factoren een schokkende gebeurtenis goed kunnen verwerken. Risicofactoren predisponeren blijkbaar niet zonder meer tot problemen bij het verwerken van de ervaring. Kennelijk zijn er ook factoren die het kind beschermen tegen het ontwikkelen van psychopathologie zoals PTSS: de zogenaamde protectieve factoren. Rutter (1979) geeft de volgende definitie: ‘invloeden die de reactie van een persoon op een risicosituatie milder maken, verbeteren of veranderen’. Het kenmerkende van protectieve factoren is dat zij zich alleen openbaren in combinatie met ongunstige omstandigheden zoals het meemaken van een schokkende gebeurtenis. Onder normale omstandigheden spelen ze geen rol. Garmezy (1985, aangehaald door Rutter, 1987) noemt in een literatuurstudie over de invloed van protectieve factoren op de ontwikkeling onder meer protectieve factoren binnen het gezin: • Het blijkt dat veel afhangt van het modelgedrag van ouders. Als zij in staat zijn om hun eigen zorgen en stressreacties te hanteren, dat wil zeggen onder controle te houden, zonder de emoties weg te houden voor het kind, is dat een protectieve factor. • Goede opvang en ondersteuning na ingrijpende gebeurtenissen als het verlies of scheiding van een ouder, broertje of zusje, een ziekenhuisopname, een ongeluk of een ramp, blijkt een protectieve factor te zijn. Goede opvang bestaat uit begrip voor en acceptatie van de posttraumatische reacties van het kind. Deze reacties zijn soms lastig om mee om te gaan. Het kind moet het gevoel hebben dat het toestemming heeft om te praten over zijn ervaringen en gevoelens en dat de ouders dat aankunnen. Er is vrijwel geen onderzoek gedaan naar de protectieve factoren bij getraumatiseerde kinderen. Pynoos (1993) meent dat de protectieve factoren die de kwalijke gevolgen van trauma bij kinderen beperken dezelfde zijn als de factoren die aanpassing bevorderen bij kinderen na moeilijke levensgebeurtenissen (zie ook Losel & Bliesener, 1990; Masten et al., 1990): • competentie; vaardigheid om te leren en problemen op te lossen; • ervaringen van bekwaamheid en een daarmee in overeenstemming zijnd gevoel van zelfvertrouwen en positieve zelfwaardering; • een temperament dat meer geneigd is tot actieve coping dan tot passief terugtrekken; • een sociaal ingestelde persoonlijkheid; • een stabiele emotionele relatie met ten minste één ouder of andere verzorger; • een open en ondersteunend opvoedingsklimaat en een ouder ‘model’ dat constructief omgaan met problemen aanmoedigt; • sociale steun van personen buiten het gezin; • een positieve schoolervaring; motivatie om te presteren; goede schoolprestaties.
Bij de diagnostiek van getraumatiseerde kinderen wordt vaak vooral gekeken naar de risicofactoren. Dit blijkt ook uit de studies die zijn verricht naar de gevolgen van trauma bij kinderen. Protectieve factoren zijn echter minstens zo belangrijk om te inventariseren. De mogelijkheden van het kind om een schokkende gebeurtenis te verwerken zijn immers het resultaat van een balans tussen risicofactoren en protectieve factoren. In een interventie kan zoveel mogelijk worden aangesloten bij de sterke punten van het kind, de ouders of de omgeving. Uit: Kind & trauma van Jeanette Eland, Carlijn de Roos & Rolf Kleber.
86
Aanvullende Informatie
GGD
5. Slechtnieuwsgesprekken; tips en stappen
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Informatie voor begeleiders van betrokkenen bij een ingrijpend incident
Als het bericht over het ingrijpende incident als eerste bij een betrokken instelling binnenkomt en de ouders/familieleden nog geïnformeerd moeten worden moet er een gesprek gevoerd worden dat in de vakliteratuur wordt aangeduid met de term ‘Slechtnieuwsgesprek". Een dergelijk gesprek moet ook gevoerd worden wanneer broers/zussen of intieme vriendinnen/vrienden van het slachtoffer geïnformeerd moeten worden. Het voeren van een ‘slechtnieuwsgesprek’ vraagt om de nodige tact. Er zijn enkele gesprekstechnische aandachtspunten bij aan te geven. Stap 1: De voorbereiding Het is belangrijk om vóór het gesprek na te gaan: • Aan wie moet het slechte nieuws worden doorgegeven? • Wie is de meest aangewezene om dat nieuws te brengen? • Hoe geschiedt de ‘aankondiging’: Gaat u bijvoorbeeld zonder aankondiging vooraf naar de ouders/familie of belt u eerst op, laat u broertjes/zusjes en/of vrienden/vriendinnen van het slachtoffer naar uw kamer komen zonder hen vooraf te laten weten waarover u wilt praten? • Welke voorzorgsmaatregelen worden er eventueel getroffen? Moet bijvoorbeeld vooraf gezorgd worden voor ‘opvangmogelijkheden’ na het gesprek? Welke opvang is beschikbaar?
Stap 2: De inleiding Een slechtnieuwsgesprek mag nooit een overval zijn! Ouders, familieleden of leerlingen aan wie u het nieuws moet melden, moeten de kans krijgen om – bij wijze van spreken – even goed te gaan zitten en hun aandacht te richten op wat u hen wilt meedelen. Een uitgebreide inleiding (er omheen draaien) is niet nodig. U kunt het slechte nieuws met één of enkele korte zinnen inleiden: • "Ik moet u iets ernstigs meedelen ….."; • "Ik vind het moeilijk om te zeggen, maar ik heb bijzonder triest en slecht nieuws voor u"; • "Ik vrees dat ik u er mee overval, maar ik moet u iets meedelen ….". Elke hulpverlener/begeleider (leerkracht, directeur etc.) zal vermoedelijk bij een dergelijke inleiding formuleringen kiezen die het beste bij hem/haar passen. Toch is het van belang om bij een dergelijke korte inleiding zoveel mogelijk in de ikvorm te spreken, want: • ik-boodschappen zijn duidelijk. Vooral bij een slechtnieuwsgesprek is duidelijkheid een eerste vereiste; • met ik-boodschappen is de kans het grootst dat u direct de aandacht krijgt van degene(n) aan wie u het slechte nieuws moet melden.
Stap 3: Vertel het nieuws, kort en bondig Het bericht kan nu, zonder nadere omhaal, worden gebracht. Daarbij is van het grootste belang om kort en kernachtig te vertellen wat er is gebeurd en met welk gevolg. In deze fase moeten details, nadere toelichting en eventuele uitleg (of excuses) achterwege worden gelaten. Daarvoor is later in het gesprek waarschijnlijk nog alle gelegenheid. Een belangrijk aandachtspunt in deze fase is: u vertelt het nieuws en laat de ander vooral niet raden wat u komt vertellen. Laat u de ander wel raden, dan laat u de ander als het ware een strop om de eigen hals leggen, dat is in de gegeven omstandigheden wel erg cru. Het is ook niet nodig. U bent immers gekomen om slecht nieuws te brengen, u heeft de aandacht er voor gevraagd door uw korte inleiding, dan wordt dus nu van u verwacht dat u het nieuws meedeelt. Stap 4: Ga in op de eerste emoties Waarschijnlijk zal het bericht leiden tot directe, heftige of minder heftige emoties: schrik, verbijstering, ongeloof, verzet, misschien ook al verdriet of woede. In feite zijn allerlei emoties denk- baar na een dergelijk bericht. Het is van groot belang daarvoor open te staan en daar actief, in- voelend naar te luisteren. Dat kan door op signalen, die wijzen op dergelijke emoties (verbale en nonverbale signalen!) in te gaan: • "U bent volkomen verbijsterd door dit bericht …."; • "Ik merk dat het bericht u helemaal overvalt ….".
Sta stil bij dergelijke emoties, laat de ander de tijd en de gelegenheid om daaraan uiting te geven. Daarna kunt u aangeven dat u dergelijke emoties herkent, dat u misschien even verbijsterd was toen u het nieuws hoorde en even geschrokken als degene aan wie u het nu vertelt. Maar geef eerst de ander de gelegenheid om zijn/haar eigen emoties te uiten! Stap 5: Geef zo nodig verdere toelichting Slecht nieuws roept vrijwel altijd tal van vragen op, zeker als het slechte nieuws een betrekking heeft op een direct familielid of je (beste) vriend(in): • "Wat is er precies gebeurd?" Aanvullende Informatie
87
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • •
GGD
"Hoe kon dat gebeuren?" "Hoe lang heeft het geduurd ….? " "Waar is het gebeurd?" "Waarom ….?"
Het is van belang om zo open mogelijk de informatie te geven waarover u beschikt. Zeker in gesprekken met directe familieleden van het slachtoffer. Hoe moeilijk en pijnlijk het misschien ook voor hen is, ze hebben er recht op om te weten wat er precies is gebeurd. Het zal soms zelfs nodig zijn om hen te helpen hun eigen vragen te formuleren. Als informatie waarover u beschikt achter gehouden wordt, kan dat nu misschien – in deze fase – het leed lijken te verzachten, maar later zal blijken dat het voor familieleden (en anderen) nog pijnlijker is als zij niet alles te horen hebben gekregen, als zij niet die informatie hebben gekregen waar zij in feite recht op hebben. Stap 6: Ga na welke hulp eventueel geboden moet worden Een bericht roept bij direct betrokkenen niet alleen heftige emoties op (ook al zullen die niet altijd direct zichtbaar/hoorbaar zijn), maar ook een aantal praktische vragen en problemen: • "Wat moet er nu gebeuren?" • "Hoe vertel ik het aan …..?" • "Hoe kom ik hier ooit overheen?"
Het is van belang om, als brenger van het slechte nieuws, ook stil te staan bij de gevolgen, die dit nieuws heeft voor de direct betrokkenen. Ook al bent u geen hulpverlener, u zult in deze fase van het gesprek oog en oor moeten hebben voor de gevolgen van het slechte nieuws en voor de (nieuwe) problemen die er door veroorzaakt worden. Vertel duidelijk welke ondersteuning/(praktische) hulp u of de betrokken instelling kunnen bieden en welke hulpbronnen er nog meer in te schakelen zijn. Met wie kunnen de betrokkenen contact opnemen, als zij na dit gesprek met u behoefte hebben aan een vervolggesprek? Het is van belang de mogelijkheden in dit opzicht te noemen voordat u het gesprek beëindigt. Gebaseerd op: protocol Plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs, GGD Groningen.
88
Aanvullende Informatie
GGD
6. Analyse van eigen emoties
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Informatie voor hulpverleners en andere begeleiders van betrokkenen bij een ingrijpend incident
Wanneer begeleiders betrokken raken bij een ingrijpend incident zoals een plotseling sterfgeval of een zedenzaak, vraagt dat een professionele houding en opstelling. Aan de basis van een professionele opstelling liggen de eigen gedachten over en gevoelens ten aanzien van de gebeurtenis. Als begeleiders zich niet bewust zijn van hun eigen gedachten en gevoelens, bestaat het risico dat zij tijdens het begeleidingsproces achter (wellicht pijnlijke) gevoelens komen. Onverwerkte eigen emoties en emoties waarvan men zich niet bewust is, worden gemakkelijk overgedragen, kunnen het begeleidingsproces verstoren en verwarrend werken. Daarom is zelfonderzoek noodzakelijk alvorens aan de begeleiding te beginnen. Uiten van emoties Ingrijpende incidenten maken bij alle betrokkenen de nodige gevoelens los. Zo raakt bijvoorbeeld een sterfgeval binnen een school niet alleen bij leerlingen, maar komen ook bij leerkrachten de nodige gevoelens los. In eerste instantie lijken angst, medeleven en onzekerheid het handelen onmogelijk te maken. Toch zal er iets gedaan moeten worden. Wat er ook gebeurt, begeleiders moeten er zich allereerst bewust van zijn dat ze hun eigen gevoelens niet buiten spel kunnen zetten. Betrokkenen leerlingen, ouders, werknemers, verenigingsleden etc. verwachten dat ook niet. Integendeel; ze stellen het juist op prijs en weten zich gesteund als begeleiders laten zien dat ook zij zijn aangedaan.
Zelfreflectie Na de eerste reacties op het incident, zullen de betrokkenen begeleid moeten worden om met het verdriet om te kunnen gaan. Aan dit begeleidingsproces gaat zelfreflectie vooraf. Deze zelfreflectie kan individueel of gezamenlijk (bijvoorbeeld in het sleuteltrio of schoolteam) plaatsvinden. Vragen die bij de zelfreflectie aan de orde moeten komen zijn: • Hoe kijk ik aan tegen het incident (dood, zedenzaak etc.)? • Wat voor associaties roept het bij mij op? • Zijn die associaties rustgevend of onrustgevend? • Hoe komt dat? • Welke invloed hebben eerdere ervaringen op mijn associaties?
• Hoe ervaar ik dit incident en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen? • Wat was mijn persoonlijke relatie met het slachtoffer? • In welke opzichten zal ik hem/haar eventueel missen? • In welke opzichten voel ik me eventueel ‘bevrijd’? • Zijn er betrokkenen of omstandigheden die het incident extra problematisch maken? Wie/welke zijn dat in dit geval en hoe sta ik daar tegenover? • Kan ik het begeleidingsproces alleen aan of kan ik beter hulp vragen?
Zo nodig kan een vertrouwde collega steun bieden of mee de groep ingaan.
Tot slot: het is niet nodig om elke betrokkene individueel te troosten. Zij zijn vaak heel goed in staat elkaar te troosten. Huilen is een gezonde manier om uiting te geven aan verdriet. Het is een eerste stap in het verwerken van het verlies. Uit: protocol Plotselinge dood van een leerling of leerkracht in het (speciaal)basisonderwijs, GGD Groningen.
Aanvullende Informatie
89
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
7. Informatie voor hulpverleners Na de schok ........de draad weer oppakken
Schokkende gebeurtenissen Ongetwijfeld komt u regelmatig in aanraking met mensen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt. Dat kan bijvoorbeeld een brand zijn, een ernstig verkeers- of bedrijfsongeval, het plotseling overlijden van een dierbaar persoon, een misdrijf, (natuur)ramp, terroristische actie, oorlogservaringen, politieke internering of marteling. Betrokkenen ervaren een extreem gevoel van machteloosheid, een acute ontwrichting van hun bestaan en een heel sterk gevoel van onbehagen, meestal in de vorm van angst en dan vooral doodsangst. Reacties van volwassenen op een schokkende gebeurtenis Betrokkenen bij een schokkende gebeurtenis kunnen uiteenlopende reacties vertonen of klachten krijgen. Mogelijke reacties van volwassenen zijn: • slaapstoornissen; • angstgevoelens, niet meer naar buiten durven, moeite hebben met alledaagse dingen; • agressieve (wraak)gedachten; • overmatig gebruik van alcohol, medicijnen of drugs om de (angst)gevoelens te onderdrukken; • contactuele stoornissen, bijvoorbeeld door geprikkeldheid of een zelf gekozen isolement. • Ook kunnen lichamelijke stressreacties in het lichaam van de betrokkene voorkomen. Deze verdwijnen slechts zeer langzaam. De reacties kunnen kort na de gebeurtenis zichtbaar worden, maar ook pas na enkele maanden en soms zelfs jaren later. Veel verschijnselen zijn te herleiden tot de tegengestelde reacties van herbeleving en ontkenning van wat er gebeurd is.
Herbeleving Veel mensen maken herhaaldelijk periodes door waarin zij de schokkende gebeurtenis opnieuw beleven. Dit kan zich uiten in de vorm van: • levendige herinneringen; • indringende nachtmerries; • plotselinge golven van pijnlijke emoties.
Levendige herinneringen Levendige herinneringen gaan vaak gepaard met zeer heftige emoties. De herinnering kan zo realistisch en sterk zijn dat iemand denkt dat de gebeurtenis werkelijk weer plaatsvindt. In dat geval spreken we van een flashback, een vorm van hallucineren. Mensen kunnen door een flash-back gedissocieerd raken. Zij gaan handelen, denken of reageren los van hun persoonlijkheid. Soms wordt dissociatie aangezien voor slaapwandelen. Nachtmerries Ook in een nachtmerrie kan de gebeurtenis opnieuw en indringend worden beleefd. Een telkens terugkerende nachtmerrie kan slapeloosheid tot gevolg hebben. Niet slapen wordt dan de remedie voor de pijnlijke confrontatie met de droom waarvan men dikwijls schreeuwend van angst wakker wordt.
Pijnlijke emoties Een derde vorm van herbeleving uit zich in plotselinge golven van emoties die geen duidelijke oorzaak lijken te hebben. Dat kunnen emoties van verdriet, van woede of van angst zijn. Evenals herinneringen, flash-backs en nachtmerries, herhalen deze emotionele belevingen zich met een zekere regelmaat. Ouderen hebben door hun langere levensgeschiedenis meestal meer schokkende ervaringen achter de rug, bijvoorbeeld de oorlog, honger, de watersnood van 1953 en de dood van verschillende dierbaren. Wanneer zij opnieuw iets aangrijpends meemaken, kunnen deze herinneringen weer actueel worden.
Ontkenning Een tweede groep reacties laat zich samenvatten onder het begrip ontkenning. Door vermijdingsgedrag probeert men de schokkende gebeurtenis geheel of gedeeltelijk te ontkennen. Men weigert erover te praten of wuift het gebeuren weg als iets onbenulligs. Situaties die aan de gebeurtenis kunnen herinneren, worden zoveel mogelijk vermeden. Periodes van herbeleving en van ontkenning wisselen elkaar vaak af. Volwassenen geven dikwijls te kennen dat zij geen emoties meer voelen. In een periode van ontkenning schakelen zij in feite hun emoties uit. Om de gebeurtenis te kunnen ontkennen, raken zij in een toestand van algehele emotionele verdoofdheid. Ze maken de indruk afstandelijk, verveeld en egocentrisch te zijn. Deze schijnbaar onbewogen houding leidt gemakkelijk 90
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
tot problemen in de sociale contacten. De directe omgeving - familie, vrienden - kan zich door een dergelijke houding afgewezen voelen. Ook op het werk kan vermijdingsgedrag vervelende gevolgen hebben. Bij ouderen dreigt door vermijdingsgedrag soms een totaal isolement. Omdat verplichtingen als school en werk en een levendig sociaal leven meestal ontbreken, is de verleiding groot om allerlei situaties te mijden. Dan kunnen zich gemakkelijk fobische klachten ontwikkelen die door de omgeving bovendien worden gelegitimeerd en daarmee gestimuleerd: 'Logisch, maar vooral ook verstandig dat mijn moeder binnen blijft. Het is voor oude mensen veel te gevaarlijk op straat. We doen voortaan de boodschappen wel en we zoeken haar thuis op, dan hoeft ze de deur niet meer uit'.
Overige reacties Verhoogde prikkelbaarheid. Sommige mensen kunnen zich geprikkeld of explosief uiten, ook wanneer daartoe ogenschijnlijk geen enkele aanleiding bestaat. Hieraan liggen vermoedelijk gevoelens van machteloosheid ten grondslag en verlies van zelfcontrole. Concentratieverlies. Een vaak voorkomende klacht is het zich moeilijk kunnen concentreren op alledaagse dingen. De schokkende gebeurtenis neemt te zeer de gedachten in beslag. Depressieve stemmingen. De gebeurtenis zelf, maar ook de hiervoor beschreven reacties en gevolgen daarvan, kunnen ertoe leiden dat iemand in een depressieve stemming raakt. Gevoelens van bedroefdheid, pessimisme en gebrek aan zelfvertrouwen gaan dan overheersen. Overmatig gebruik van verslavende middelen. Velen proberen zich de herbeleving (en de gevolgen als paniek, isolement en angst) te besparen door overmatig gebruik te maken van alcohol, drugs of slaapmiddelen. In het bijzonder bij ouderen is het zaak terughoudend te zijn met het voorschrijven van benzodiazepinen. Reacties van kinderen Ook kinderen vertonen na een schokkende ervaring meestal ander gedrag, zoals: • ongewone stilte en teruggetrokkenheid; • (tijdelijk) verlies van vaardigheden met betrekking tot bijvoorbeeld eten, spreken en zindelijkheid; • verminderde schoolprestaties; • angstig gedrag; • slaapstoornissen; • vaak herhalen van de gebeurtenis in spelvorm.
Het vermogen om de schokkende gebeurtenis een plaats te geven, hangt bij kinderen nauw samen met de leeftijd en ontwikkelingsfase. Een driejarig meisje beleeft de dood van haar vader als gevolg van een ramp anders dan haar zevenjarige zusje. Bij het zusje spelen bijvoorbeeld ook schuldgevoelens een rol doordat het geweten verder ontwikkeld is. Vanwege de grotere afhankelijkheid van anderen, is de kwetsbaarheid van jonge kinderen over het algemeen groter dan die van oudere kinde-ren. Voor elk kind geldt dat de emotionele nabijheid van de ouders van essentieel belang is voor het verwerkingsproces.
Kinderen reageren op een schokkende gebeurtenis vaak met problemen in denken en waarnemen, verstoring of stilstand van het ontwikkelingsproces of dwangmatige herhaling van de gebeurtenis. Ieder kind zal proberen zo snel mogelijk greep op de gebeurtenis te krijgen. Het tijdsbesef kan veranderen. In de beleving van het kind duurt de gebeurtenis bijvoorbeeld veel korter dan in werkelijkheid het geval is. Ook kan het tijdstip veranderen. De nare ervaring wordt vóór een prettige gebeurtenis geplaatst. Soms ontwikkelt het kind fantasieën om de angst te beheersen. Veel kinderen herinneren zich wel volledig wat er gebeurde, maar geven een andere weergave van wat zij waargenomen hebben. Ze voegen elementen toe of laten juist dingen weg. De oorzaak daarvan kan zijn dat kinderen volwassenen als het ware willen sparen, omdat volwassenen de gebeurtenis niet onder ogen durven zien. Ook een gevoel van schaamte kan de oorzaak zijn. Soms worden er (onbewust) onjuiste verbanden gelegd om controle over de gebeurtenis terug te krijgen. Zo kunnen conflicten met de ouders in verband worden gebracht met de schokkende ervaring. Het toekomstbeeld kan verstoord zijn. Kinderen denken bijvoorbeeld dat zij nooit zullen trouwen en geen beroep kunnen kiezen. Problemen in denken en waarnemen kunnen zichtbaar worden in een plotselinge verslechtering van schoolprestaties door concentratieverlies en/of dagdromen. Verstoring of stilstand van het ontwikkelingsproces is een gevolg van het verloren vertrouwen in zelfredzaamheid en in bescherming door de ouders. Opeens blijken ouders of verzorgers niet overal aanwezig en niet in staat te zijn het kind tegen alle gevaren te beschermen. Kinderen worden daar angstig van en kunnen verworven vaardigheden als eten, spreken, zindelijkheid of het alleen gaan slapen (tijdelijk) verliezen. Aanvullende Informatie
91
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Vertrouwde situaties of geluiden roepen opeens angst op. Angstgevoe-lens worden vaak vertaald in lichamelijke klachten als hoofd- of buikpijn, eet- of slaapstoornissen en tekenen van onrust en opwinding. Net als bij volwassenen zijn veel gedragingen van kinderen erop gericht de herinnering aan de schokkende gebeurtenis en het praten daarover te vermijden.
Herhalingen van de gebeurtenis in spelvorm of in dromen of nachtmerries moeten ook begrepen worden als een poging om greep te krijgen op de situatie. Elke herhaling roept opnieuw gevoelens van machteloosheid op. Het kind zoekt een manier om daarover controle te krijgen. Soms wordt juist een gebeurtenis herhaald die vlak voor of tijdens de schokkende gebeurtenis plaatsvond. Door iets anders te herhalen kan het kind het werkelijk angstige moment verdringen of voorblijven. Overigens zijn kinderen zich meestal niet bewust van dit herhalende gedrag. Voor de doorbreking van het patroon is hulp van een buitenstaander nodig. Professionele hulp De meeste mensen hebben steun nodig bij de verwerking. Zij hebben vooral behoefte aan iemand die luistert. Dat kunnen familieleden of vrienden zijn, of bijvoorbeeld een huisarts, medewerkers van Slachtofferhulp of het Algemeen Maatschappelijk Werk. Meestal nemen de klachten binnen enkele maanden af, waardoor het verstoorde psychosociale evenwicht geleidelijk wordt hervonden.
Als de reacties en klachten niet geleidelijk minder worden en na drie maanden nog veelvuldig optreden, bestaat het risico dat de betrokkene een posttraumatische stressstoornis ontwikkelt. Professionele hulp is dan noodzakelijk. Voor de betrokkene zelf is de noodzaak van professionele hulp niet altijd duidelijk. Uw advies of hulp bij verwijzing is dan van essentieel belang. De kinderen en jeugd GGZ biedt hulp aan betrokkenen bij schokkende gebeurtenissen. Door middel van individuele, groeps- en gezinstherapie wordt gewerkt aan herstel van het verstoorde evenwicht. Uitgave: Psychosociale Rampenorganisatie Rotterdam-Rijnmond Deze folder is op initiatief van het Overleg Psychosociale Rampen Opvang Nederland (OPRON) geschreven juni 2002
92
Aanvullende Informatie
GGD
8. Informatie voor leerkrachten
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Na de schok .... de draad weer oppakken Betrokken raken bij een schokkende gebeurtenis, dat laat niemand onberoerd. Niemand is er echt op voorbereid en als het gebeurt, heeft dat voor iedereen ingrijpende gevolgen. Wat kunnen leerkrachten doen om hun leerlingen zo goed mogelijk te begeleiden? Daarover gaat dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op kinderen die herhaaldelijk en langdurig getraumatiseerd zijn (bijv. incestslachtoffers). Tijdens en vlak na de gebeurtenis Op het moment zelf reageren de meeste kinderen als vanzelf, zonder erbij na te denken. Ze schakelen als het ware de automatische piloot in. Dit zorgt er voor dat ze geen domme of gevaarlijke dingen doen. Het stelt ze in staat om de situatie zo goed mogelijk door te komen, om te overleven. Het is heel normaal dat kinderen zich tijdens de gebeurtenis gevoelsmatig afsluiten. De manier waarop verschilt per kind. De één voelt zich onwerkelijk en anders dan normaal of heeft het idee naar een film te kijken. De ander voelt juist niets en staat verstijfd aan de grond genageld. Een enkel kind raakt in paniek of kan zijn gevoelens van woede niet onderdrukken. Als de eerste schok voorbij is ontstaat er eerst ongeloof en verbijstering. Daarna komen vaak heftige reacties zoals angst, boosheid, verdriet, trillen of beven. Deze reacties duren een tijdje. Bij het ene kind een paar minuten, bij het andere een paar uur of zelfs een paar dagen. Soms uit het kind deze gevoelens helemaal niet en blijft het als het ware bevroren in de toestand van tijdens de schokkende gebeurtenis. Zeg dan duidelijk en krachtig tegen het kind dat alles voorbij is en dat het veilig is. Dit helpt om de emoties te laten komen.
Al deze reacties kunnen nodig zijn om de gebeurtenis te verwerken. Het zijn normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Wanneer het kind geen bijzondere reacties lijkt te vertonen, wil dat niet zeggen dat de verwerking niet goed gaat. Ieder kind reageert immers anders. Ouders Ouders hebben voor een deel dezelfde taak als de leerkracht. Voor het verwerken van een schokkende gebeurtenis is het belangrijk dat bij de leerling thuis een vertrouwde sfeer wordt geschapen en dat hij zijn verhaal kwijt kan. Wanneer de leerling de situatie niet alleen of met behulp van de omgeving de baas kan, zijn de ouders de eerst aangewezen personen om de huisarts in te schakelen en via deze eventueel professionele hulpverlening. De leerkracht heeft hierin een signalerende functie.
Wat juist niet helpt Jongeren raken allerminst gerustgesteld als ze voelen dat hun verhaal niet serieus genomen wordt. Een te lauwe of te algemene reactie van de leerkracht kan tot gevolg hebben dat de leerling dichtklapt, terwijl hij misschien net veel moeite had overwonnen om te gaan praten. Hetzelfde geldt wanneer een leerling te veel gestimuleerd wordt om vooral toch maar wat te vertellen. Vooral klasgenoten zijn hier soms erg hardnekkig in. Het geven van een gedetailleerd verslag van de gebeurtenis, geeft de leerlingen nieuwe informatie. Bedenk echter wel dat hierdoor dingen die ze al verwerkt hebben weer terug kunnen komen, waardoor de leerling opnieuw moet beginnen met het verwerkingsproces, of zelfs nog verder wegzakt. Het is daarom raadzaam om bij een groepsgesprek medewerkers van bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg, Slachtofferhulp of het Algemeen Maatschappelijk Werk in te schakelen ter ondersteuning. De ene leerling wil wel praten over wat er gebeurd is, de ander niet en bij de een maakt dat emoties los, terwijl een ander er redelijk onbewogen onder blijft. Al deze verschillen tussen leerlingen zal de leerkracht moeten herkennen en respecteren. De leerkracht dient ook zijn eigen reacties in de gaten te houden. Het kan zijn dat hij zich schuldig voelt, er niet over kan praten of zelf veel verdriet heeft. Ook de leerkracht kan gevoelens van angst hebben en daardoor de leerlingen niet uit het oog willen verliezen. In deze situaties is de kans groot dat de leerkracht voorbijgaat aan de gevoelens van de leerlingen. Voor hen is het belangrijk dat hun leerkracht zich voor ze openstelt. Leerkrachten zullen voor zichzelf mogelijkheden moeten creëren om de gebeurtenis te verwerken, door er bijvoorbeeld over te praten met hun collega's, directeur of partner.
Professionele hulp De meeste jongeren kunnen heel direct praten over hun ervaringen. Voor sommige leerlingen is dat echter niet voldoende. Zij blijven op de een of andere manier bezig met de gebeurtenis. Bij deze leerlingen zullen de klachten of verschijnselen langer aanhouden. Duurt dit enkele maanden, dan is het verstandig contact op te nemen met de ouders, de huisarts of het Algemeen Maatschappelijk Werk voor consultatie of advies.
Aanvullende Informatie
93
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Na de schokkende gebeurtenis Er kunnen verschillende klachten ontstaan. Veel van deze verschijnselen helpen de leerling om de gebeurtenis te verwerken. Dat verwerken kost tijd en meestal lukt het jongeren om op eigen kracht of met behulp van de directe omgeving (school, familie, vrienden) te herstellen. Afhankelijk van de leeftijd kunnen bij leerlingen de volgende verschijnselen en klachten optreden: • slapeloosheid, nachtmerries en bedplassen; • veel of weinig eten, buikpijn; • plotselinge gedragsveranderingen zoals teruggetrokken of juist heel agressief gedrag vertonen, druk gedrag, zich jonger gedragen; • minder sociale contacten met vriendjes en vriendinnetjes, vaak binnen blijven; • niet naar school willen, leerproblemen en moeilijkheden met concentreren; • verminderde interesse in hobby's en andere bezigheden waar het kind tevoren plezier in had; • sterke angstgevoelens, schrikachtigheid, bang voor allerlei geluiden; • huilen zonder directe aanleiding; • somberheid, negatief zelfbeeld.
Per leeftijdscategorie zijn vaak de volgende specifieke reacties te herkennen Peuters en kleuters • kunnen zich hulpeloos en passief gedragen en algemene - en scheidingsangsten hebben; • lijken minder snel van begrip en verwarren zaken; • hebben moeite dingen onder woorden te brengen; • gaan soms achteruit in gedrag en gaan dan bijvoorbeeld weer bedplassen, gebrekkig praten, hun eetlust gaat achteruit, ze willen niet meer buiten spelen, slapen slecht en zijn hangerig. Kinderen in de basisschoolleeftijd • voelen zich verantwoordelijk voor de gebeurtenis en hebben schuldgevoelens; • reageren sterk op voorvallen die associaties oproepen met de schokkende gebeurtenis; • signaleren verdriet en angst bij anderen en zijn daar bezorgd over; • vertonen lichamelijke klachten. Adolescenten • hebben gevoelens van schaamte en schuld; • kunnen agressiever en brutaler zijn; • staan meer open voor roken, alcohol en drugsgebruik; • neigen tot zeer uitgesproken veranderingen en beslissingen.
Het kan zijn dat leerlingen pas na enkele maanden deze klachten en verschijnselen krijgen. De leerkracht dient hier rekening mee te houden. Dat is vooral van belang als deze zelf de gebeurtenis al verwerkt heeft en daardoor de klachten van zijn leerlingen niet in verband brengt met de schokkende gebeurtenis.
Wat kan de leerkracht doen? Belangrijk voor het verwerkingsproces is dat de leerling in een vertrouwde omgeving komt en zoveel mogelijk het dagelijkse ritme weer oppakt. Dit betekent voor de leerkracht overgaan tot de orde van de dag. De leerling krijgt daardoor een gevoel van rust en veiligheid. Daarnaast moet de leerling wel de mogelijkheid hebben over zijn ervaringen te praten als hij dat wil. Nodig de betreffende leerling uit om te vertellen en luister dan. Jongeren hebben hierbij behoefte aan herkennende en geruststellende reacties. Belangrijk is dat er begrip is voor al hun verschillende reacties. Het zijn immers begrijpelijke en normale reacties. Begrip voor leerlingen betekent ook het accepteren van hun emoties. Ze kunnen prikkelbaarder zijn en daardoor plotseling kwaad worden. De leerkracht moet hierop bedacht zijn. De kwaadheid is dan wel gericht op de directe omgeving maar niet als zodanig bedoeld. Het kan ook zijn dat een leerling weinig of geen emoties toont. Het is belangrijk dat een leerkracht ook dat accepteert. Activiteiten Praten kan helpen bij het verwerken. Ook zijn er verschillende activiteiten die daarbij kunnen helpen. Uitgangspunt hierbij is dat de school een veilige plek is en dat het vertrouwde schoolritme intact blijft. Hier volgen enkele suggesties: • gesprekken in een kring tussen klasgenoten die ongeveer hetzelfde hebben meegemaakt; • leerlingen laten tekenen, dichten of verhalen laten schrijven over wat er gebeurd is en ze hier eventueel in een groep over laten vertellen; • het bijhouden van een dagboek met tekeningen, gedichten en verhalen, waarin leerlingen hun belevingen kwijt kunnen; 94
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• het maken van een schoolkrant over de gebeurtenis; • het aanbieden van materialen om mee te spelen en die associaties oproepen met de schokkende gebeurtenis.
Het verwerken kost tijd. De leerkracht dient de begeleiding bij de verwerking dan ook zo lang mogelijk voort te zetten. Leerlingen met een andere culturele achtergrond hebben mogelijk ook andere manieren van omgaan met verdriet. Het is belangrijk om deze andere manieren van verwerking te leren kennen en toe te staan en hiervoor begrip te vragen bij de andere leerlingen.
Rouwverwerking Wanneer er slachtoffers te betreuren zijn onder de leerlingen, betekent dat voor de andere kinderen en de leerkracht een ingrijpende verandering in de klas. Ook dan geldt dat leerlingen de mogelijkheid moeten krijgen om hierover te praten als zij dat willen. Activiteiten die hierbij kunnen helpen: • het betuigen van condoléance, in overleg met de familie; • het organiseren van een herdenkingsdienst; • het overlijden van een klasgenoot geeft een lege schoolbank in de klas. Deze lege plek kan door leerlingen juist gebruikt worden om afscheid te nemen met bijvoorbeeld bloemen, foto's en kaarsen; • het gebruik van symbolen die van toepassing zijn op de overleden leerling. Uitgave: Psychosociale Rampenorganisatie Rotterdam-Rijnmond Deze folder is op initiatief van het Overleg Psychosociale Rampen Opvang Nederland (OPRON) juni 2002
Aanvullende Informatie
95
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
9. Do’s en Don’ts voor leerkrachten Do’s
Don’ts
• na een eerste bericht: geheimhouding tot nader order • crisisteam instellen dat bevoegd is tot nemen van besluiten • snel informatie verzamelen, controleren en zo spoedig mogelijk alle betrokkenen informeren • draaiboek erbij nemen • adequate instructie over informeren en begeleiden van de klassen • persvoorlichter aanstellen • iedereen instrueren dat alleen persvoorlichter contact heeft met media • dagelijkse briefing van collega’s, gedragsregels afspreken, zorg voor structuur en regels • gelegenheid geven tot het uiten van emoties • luisteren naar elkaar, tijd nemen voor elkaar • zorgen voor jezelf en voor elkaar • je grenzen bewaken
• overhaast reageren (paniek) • individuele (goedbedoelde) acties • belangrijke informatie achterhouden om leerlingen, ouders, collega’s te "beschermen" • zonder meer door laten gaan van de dagelijkse dingen zoals proefwerken, toneelavond en dergelijke • zonder gedegen afweging medewerking verlenen aan interviews voor krant, radio of tv • slechte relatie opbouwen met de pers: de pers als vijand beschouwen • alleen zakelijk en zonder emotie handelen • geen tijd nemen voor jezelf en voor elkaar
Tijdens
Na afloop
• weer start maken met gewone schoolleven met behulp van een ritueel • aandacht voor tegengestelde bewegingen in de school • debriefing-bijeenkomst • zie de laatste vier do’s van het vorige rijtje Periode erna
• gestructureerde opvang van collega’s gedurende enkele maanden • extra zorg voor de leerlingen gedurende langere tijd • evaluatie/bijstellen protocol
• doen alsof er niets gebeurd is • in fase van verdriet en vertwijfeling blijven hangen • oordelen over gedrag van mensen
• problemen bagatelliseren
Uit: Als een ramp de school treft, omgaan met calamiteiten in het onderwijs KPC Groep, 2000
96
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Communicatie en Media
1. 2. 3. 4. 5.
Omgaan met de media Communicatie in crisissituaties Tips voor de perswoordvoerder Tips voor het geven van een interview Gedragsrichtlijnen voor de media
97
GGD
1. Omgaan met de media
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Een van de moeilijkste zaken bij een calamiteit of zedenzaak is het omgaan met de media. Wanneer een incident nieuwswaarde heeft, staan journalisten en cameraploegen op de stoep. Meestal heeft de leiding van de instelling geen enkele ervaring met de werkwijze van de media en ontdekken ze te laat wat de gevolgen zijn. In instellingen waar men calamiteiten heeft meegemaakt, wordt omgaan met de journalistiek ervaren als een zeer lastig onderdeel.
De eerste uren en dagen na de voor iedereen ingrijpende gebeurtenissen heeft de berokken instelling de handen vol. Dat is ook de periode waarin de media het nieuws willen brengen. Hoe heftiger het gebeurde, hoe groter de belangstelling van de media. Vrijwel iedereen die ooit betrokken is geweest bij een calamiteit of zedenzaak heeft de activiteiten van journalisten als zeer storend ervaren. Journalisten hebben als taak nieuws te vergaren en daarbij kan emotionele betrokkenheid bij de gebeurtenis een grote belemmering zijn. Aan de andere kant kunnen de media ook een positieve bijdrage leveren, maar daarvoor is een intensief contact noodzakelijk. Zo kan een artikel over wat een klas, groep, school of vereniging heeft meegemaakt een bijdrage leveren aan het verwerkingsproces. Een goed artikel over (zinloos) geweld kan een positieve rol spelen in de maatschappelijke discussie. Veel belangstelling kan, zeker in het begin, troostend werken voor de getroffenen. Pas later komt soms het gevoel van privacy beroofd te zijn en overspoeld te worden door de belangstelling. Tips voor het omgaan met de media Benoem een perswoordvoerder. Het crisisteam kan een perswoordvoerder uit zijn midden benoemen. Dit kan de directeur of een bestuurslid zijn. Het kan ook zo zijn dat er een medewerker binnen de instelling is, die deze functie uitstekend op zich kan nemen. Soms neemt iemand van bijvoorbeeld de gemeentelijke voorlichtingsdienst of bureau voorlichting van de politie deze taak op zich.
Alleen de perswoordvoerder staat de media te woord. De regel dat verder niemand de pers te woord staat, moet zeer strikt worden genomen. Overigens mag niet worden aangenomen dat journalisten niet zullen proberen anderen te benaderen. Het benaderen van leerlingen, medewerkers, buurtgenoten, teamleden etc. behoort tot de werkwijze van journalisten. Het is van belang ook de betrokkenen op dit punt te instrueren en hen te wijzen op de effecten die medewerking kan hebben. Soms wordt men onder druk gezet met een verwijzing naar het recht op vrije nieuwsgaring, die in een democratische samenleving niet belemmerd mag worden, maar niemand is verplicht informatie aan de media te verstrekken. In ons land bestaat slechts één soort meldingsplicht, namelijk als men op de hoogte is van strafbare feiten. Laat geen journalisten toe op het terrein van de school/instelling. Journalisten mogen alleen op de school/instelling zijn als ze daartoe uitgenodigd zijn door de perswoordvoerder. Dit betekent niet dat er geen journalisten net buiten het terrein van de school/instelling staan te wachten of met telelenzen zullen proberen om plaatjes te schieten.
Geef zo nodig dagelijks een persconferentie. Daarmee krijgt de pers informatie en voorkom je enigszins allerlei andere acties om aan informatie te komen. Een tip is wellicht om deze persconferentie buiten de school/instelling te houden.
Houd de relatie met de pers positief. De journalisten moeten niet als vijanden benaderd worden. Het is van belang de grenzen duidelijk aan te geven maar het is niet goed de media buiten te sluiten. Ze zullen dan eerder slinkse wegen zoeken om aan hun informatie te komen (The Dougy Center, 2000). Bescherm de betrokkenen tegen zichzelf. Betrokkenen vinden het vaak moeilijk om de verleiding te weerstaan wanneer de media aandacht aan hen besteden. Ze willen soms in de schijnwerpers staan en geïnterviewd worden. Willen praten over het verdriet, over wat ze meegemaakt hebben, zichzelf belangrijk voelen, strijden om voorrang. Het is belangrijk dit met hen te bespreken (The Dougy Center, 2000). Overleg altijd met de betrokkenen. Als de school/instelling besluit mee te werken aan een artikel of aan een interview voor radio of tv, is vooraf overleg met nabestaanden of getroffenen noodzakelijk.
Vraag altijd een concepttekst van een interview ter inzage. Bij een toezegging voor een interview is het aan te raden vooraf af te spreken dat men de tekst gefaxt krijgt en eventueel wijzigingen mag aanbrengen. Hoewel journalisten vaak tegensputteren, is het meestal wel mogelijk. Belangrijk daarbij is te weten dat het voor de journalist van belang is dat hij de reactie op het artikel zeer snel krijgt en dat daarbij geen grote Aanvullende Informatie
99
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
lappen tekst veranderd mogen worden, maar dat gelet wordt op de dingen waar slachtoffers of nabestaanden mogelijk mee gekwetst zouden kunnen worden. Verder dient de inzage om werkelijk foutieve informatie op te sporen. Over de kop boven het artikel/interview is meestal geen discussie mogelijk omdat hier vaak weer iemand anders over gaat dan de betreffende journalist. Vraag om een viewing. Bij een documentaire is het soms mogelijk vooraf een viewing te krijgen. De band is dan gemonteerd en de betrokkenen mogen voor de uitzending het resultaat bekijken. Wanneer het vooraf niet expliciet is afgesproken, is het meestal niet mogelijk om in dat stadium nog wijzigingen aan te brengen. Bij achtergrondprogramma’s of nieuwsprogramma’s is daarvoor meestal geen ruimte.
Besef dat een redacteur niet de interviewer is. Wat veel mensen die onervaren zijn met media niet in de gaten hebben, is dat voorgesprekken met een redacteur plaatsvinden. Ze bouwen dan een band op met deze persoon en pas later blijkt dat het interview afgenomen wordt door een voor hen volstrekt onbekende persoon die (als het goed is) ingepraat is door de redacteur. Voor de redacteur is deze gang van zaken zo gewoon dat het of niet gezegd wordt, of zo tussen de regels door dat de ander het niet oppikt. Leg een map aan waarin je artikelen bewaart. Zorg dat slachtoffers of nabestaanden kopieën krijgen van de artikelen.
Gebaseerd op: Als een ramp de school treft, omgaan met calamiteiten in het onderwijs KPC Groep, 2000
100
Aanvullende Informatie
GGD
2. Communicatie in crisissituaties
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
De media vervullen een cruciale rol Een van de meest kenmerkende eigenschappen van een crisis is dat zich zeer snel een intense behoefte ontwikkelt aan informatie. Daarbij gaat het om informatie over de wijze waarop de crisissituatie wordt aangepakt, om het verstrekken van telkens nieuwe, actuele informatie, om het geven van adviezen en het bieden van begeleiding, en om talloze vragen. Maar ook gaat het om het ontzenuwen van spookverhalen en geruchten en om het toelichten van beslissingen – en dat alles moet bovendien allemaal tegelijkertijd gebeuren. De overstelpende hoeveelheid informatie die moet worden uitgewisseld, leidt er dikwijls toe dat verscheidene informatiekanalen overbelast raken. Het beeld dat verschillende belanghebbende partijen zich van een crisis vormen, wordt in belangrijke mate door de media gecreëerd. Het zijn de media die beslissen of zij aandacht aan de crisis zullen besteden, hoe zij die zullen beschrijven en op welke manier verschillende maatregelen en activiteiten zullen worden gepresenteerd. U moet ervan uitgaan dat het beeld dat van de crisis gegeven wordt, even reëel is als de crisis zelf. Gebrekkige beeldvorming ertoe kan leiden dat de feitelijke crisis zich nog uitbreidt, een andere vorm aanneemt of zich in een andere richting ontwikkelt. Daarom moeten de crisis en het beeld daarvan tijdens een crisis tegelijkertijd en parallel aan elkaar worden aangepakt. Interviews met radio en tv Interviews voor radio en tv zijn gewoonlijk erg kort (vaak niet meer dan 30 seconden), maar zij kunnen wel van cruciaal belang zijn om voor langere tijd vertrouwen te wekken en respect af te dwingen. Daarom dient u ernaar te streven dat u voldoende tijd heeft om zich op deze belangrijke gelegenheden voor te bereiden en daarvoor te oefenen. Neem zorgvuldig de volgende vragen door: • Om welk programma gaat het? • Wie neemt het interview af? • Is het een live uitzending of wordt de opname later uitgezonden? • Hoe lang zal het interview duren? • Als het interview bij iemand thuis wordt afgenomen: wat is dan een geschikt achtergronddecor? • Wanneer zal het interview worden uitgezonden? • Wie zullen er nog meer aan de uitzending deelnemen? Zal er een discussie plaatsvinden? • Zijn er nog andere omstandigheden waar met het oog op het desbetreffende programma rekening mee gehouden moet worden (kleding e.d.)? • Welke vragen zullen zij u stellen? • In hoeverre is de journalist op de hoogte van de feiten?
U kunt ook bij uw eigen voordeur opeens geconfronteerd worden met een camera en een microfoon die plotseling ‘onder uw neus’ wordt gehouden. Bereid u telkens weer geestelijk voor op dit soort ontmoetingen, dus voordat ze zich werkelijk voordoen. Bij een interview dat onverwachts wordt afgenomen en waarop u niet bent voorbereid, kunt u het moeilijk krijgen als u de belangrijkste vragen niet van tevoren hebt overdacht. Probeer van tevoren te oefenen Als u daar de tijd voor heeft, zouden u en uw collega’s een groot aantal verschillende vragen moeten doornemen die wellicht gesteld zullen worden. U zou daarbij moeten nagaan wat op elke gestelde vraag het correcte antwoord is. Schrijf zowel de vragen als de antwoorden op een overzichtelijke manier op. Loop ze vóór het interview nog een aantal keren door. Het is makkelijker dingen te onthouden wanneer u daarvan een visueel beeld heeft doordat u ze zelf hebt opgeschreven. Probeer altijd positief te zijn. Selecteer de twee, of hoogstens drie belangrijkste punten die u wilt overbrengen. Probeer altijd uw aandacht erbij te houden, en wees steeds concreet en beknopt. Concrete adviezen aan degenen die geïnterviewd worden • Wees tijdens het interview steeds open en eerlijk; • Neem iedere vraag serieus; • Luister eerst naar de hele vraag; • Denk na voordat u antwoord geeft; • Beantwoord de vraag – en niet meer dan dat; • Zeg nooit meer dan wat u feitelijk weet; • Beperk u tot de feiten en ga niet in op hypothetische vragen; • Laat u nooit verleiden tot speculaties over de oorzaak van de gebeurtenissen of over het optreden van andere instanties; • Ontzenuw onnauwkeurigheden en onwaarheden onmiddellijk; • Geef geen antwoord op vragen die gebaseerd zijn op onnauwkeurige of misleidende veronderstellingen; • Corrigeer onjuiste veronderstellingen in de vraagstelling voordat u de vraag beantwoordt; Aanvullende Informatie
101
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• • • • •
GGD
Gebruik gewone spreektaal en vermijd het gebruik van jargon; Als u de vraag niet kunt beantwoorden, of als u daartoe niet gemachtigd bent, leg dan uit waarom dat zo is; Zeg nooit "Geen commentaar"; Wees vriendelijk en diplomatiek, en zorg dat u niet geïrriteerd raakt; Ga nooit in discussie met een journalist.
Ga achteraf na hoe het interview in gepubliceerde vorm is uitgepakt. Moet de bevoegde instantie aanvullende informatie verstrekken over kwesties waaraan de journalist voorbij is gegaan of waarop hij te weinig de aandacht heeft gevestigd? Als er sprake is van ernstige, foutieve interpretaties, of als u op onjuiste wijze geciteerd bent, zodat correctie daarvan noodzakelijk is, zorg dan dat dit zo snel mogelijk gebeurt, d.w.z. zolang de kwestie nog actueel is. Vraag niet om correcties van kleine, persoonlijke vergissingen.
Interviews met de getroffenen en hun naaste verwanten De media zullen altijd diegenen willen interviewen die door de ramp zijn getroffen, en ook hun naaste verwanten. Zorg ervoor dat de bevoegde instantie voldoende inzicht heeft in de situatie van de getroffenen en hun verwanten in de acute fase van de crisis, zodat hen de ondersteuning kan worden gegeven die zij nodig hebben wanneer zij zelf bereid zijn interviews te geven en zo- dat de bevoegde instantie hun wensen zal respecteren als zij er de voorkeur aan geven dit niet te doen. Bureau Communicatie van politie Hollands Midden kan in dit verband een belangrijke bemiddelende rol vervullen, o.a. doordat zij de getroffenen en hun naaste verwanten namens de media vraagt of zij bereid zijn vertegenwoordigers van de media te ontmoeten, doordat zij de personen in kwestie voorbereidt op de situatie die zij kunnen verwachten aan te treffen en doordat zij hen ondersteuning en advies geeft. Het komt helaas nogal eens voor dat de getroffenen en hun naaste verwanten die tijdens de acute fase van de crisis met een interview hebben ingestemd, daar later spijt van krijgen. Om die reden is het van cruciaal belang dat er een diepgaand en verstandig gesprek plaatsvindt voordat het interview wordt afgenomen. Maar dat is natuurlijk iets wat juist tijdens de acute fase van een crisis heel moeilijk te realiseren is. Als u ziet dat iemand zichtbaar is aangedaan door een aantal gebeurtenissen en in een shocktoestand verkeert, zou de bevoegde instantie haar moeten adviseren een dergelijk interview niet te laten doorgaan. Roep de hulp eventueel van het calamiteiten of zedenteam in wanneer de bevoegde instantie zich voor de taak gesteld ziet om naaste verwanten en getroffenen voor langere tijd op te vangen, of wanneer zij daartoe door de omstandigheden gedwongen wordt. Overweeg om degenen die psychische hulp verlenen te laten deelnemen aan interviews met de getroffenen. Ofschoon een interview uitzonderlijke spanningen kan oproepen bij de persoon die geïnterviewd wordt, kan het ook enorm waardevol zijn voor het algemene publiek. Een interview tijdens de acute fase kan een heleboel verduidelijken en kan ertoe bijdragen dat de crisis vervolgens beter bestreden wordt. De afdeling voorlichting zou daarom actief moeten helpen om een oplossing te vinden die zowel voor de media als voor de getroffenen en hun naaste verwanten bevredigend is. Uit: handboek communicatie in crisissituaties
102
Aanvullende Informatie
GGD
3. Tips voor de perswoordvoerder
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
• Stel één perswoordvoerder aan; bij meerdere perswoordvoerders coördineer dan de verklaringen; zorg, dat iedereen "dezelfde taal spreekt". • Laat intern en extern direct weten wie de perswoordvoerder is (naam en telefoonnummer). • Zorg voor: • een plattegrond van de plek/omgeving waar het incident speelt • een overzicht van de reeds getroffen maatregelen • een overzicht van de reeds betrokken instellingen • een Q & A-list (mogelijke vragen en antwoorden daarop). • Raadpleeg daarvoor desgewenst de calamiteitencoördinator of de communicatieadviseur van de politie. • Zorg er voor dat je op de hoogte bent van de meest actuele situatie (via de calamiteitencoördinator of de communicatieadviseur van de politie). • Leg een logboek aan en noteer de namen en telefoonnummers van de media/journalisten, die hebben gebeld zodat zij bij nieuwe ontwikkelingen op de hoogte gebracht kunnen worden. • Zorg dat de woordvoerder gedurende de crisis en enkele dagen daarna goed bereikbaar is. • Controleer de perskaarten bij twijfel; doe dat bij ernstige crisissen echter altijd! • Ga eerlijk om met de pers, vertel in principe de 10e beller niet meer dan de 1e zolang er geen nieuwe persconferentie is geweest. • Meld de crisissituatie snel en volledig. • Leg uit hoe het probleem is aangepakt of hoe men e.e.a. gaat aanpakken en welke acties en/of maatregelen reeds getroffen zijn. • Verhul de waarheid niet en vermijdt elke vorm van speculatie of de schuld op iemand anders te schuiven of schattingen naar de financiële schade of over de schuld- en aansprakelijkheidsvraag. • Let op: getallen gaan een eigen leven leiden! • Bij achterhouden van informatie om legitieme redenen, laat dat dan duidelijk weten. • Weiger nooit botweg om informatie te geven; "geen commentaar" wordt altijd beschouwd als "schuld bekennen" of "er is iets goed mis". • Let op de volgorde van de berichtgeving, bepaalde betrokkenen moeten het nieuws van de voorlichter horen en niet via de media. • Houdt er bij het plannen van persconferenties daarom rekening mee dat er voldoende tijd is om bepaalde betrokkenen eerst te informeren. • Kondig, zoveel mogelijk, ruim van tevoren aan, wanneer u bepaald nieuws naar buiten brengt. Denk aan de deadlines van bepaalde kranten en radio- en tv-programma's, houdt u zich aan de tijdsafspraak. • Zorg bij het houden van een persconferentie dat deskundigen dan aanwezig zijn om technische toelichting of achtergrondinformatie te geven. • Controleer wat de media uitbrengen en reageer als blijkt, dat belangrijke informatie onnauwkeurig wordt weergegeven. • Stelregel: Houd de pers te vriend! Gebaseerd op: Omgaan met de media, praktische handleiding, Strengholt 2000
Aanvullende Informatie
103
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Tips voor het geven van een interview
GGD
Maak van tevoren afspraken over het al dan niet doorlezen van het artikel voor plaatsing. Let op: journalist is dit niet verplicht! (In ad hoc crisissituaties niet vragen van tevoren doorlezen.) • Zeg nooit: "Geen commentaar!" Weiger nooit botweg om informatie te geven! • Weet u het antwoord op een bepaalde vraag niet, zeg dan tegen de journalist, dat u uit zult zoeken hoe het precies in elkaar steekt en geef de betreffende informatie op een later tijdstip. (Doe dit dan ook!) • Vermijd jargon en sensationele beschrijvingen; gebruik spreektaal! • Als een verslaggever niet zoveel van het onderwerp blijkt af te weten, kleineer hem of haar dan niet. Maak tijd voor een uitleg. • Stel vast, wat de belangrijkste punten zijn en leg daar steeds de nadruk op. Zorg dat u de antwoorden op een beknopte en begrijpelijke manier geeft. Begin eerst met de conclusie en geef dan verdere details! • Pas op voor suggestieve vragen. • Maak geen grapjes. • Vul stiltes niet op! U zegt dan misschien meer dan u had willen zeggen. • Schrijf de namen van de journalisten en de punten, die aan de orde kwamen (in trefwoorden) op uw telefoonlijst. • Als u met journalisten te maken heeft van wie u nog nooit eerder heeft gehoord, controleer dan op een discrete manier of ze daadwerkelijk werken voor het medium, dat ze opgeven. • Doe niet aan vriendjespolitiek. Verslaggevers zijn erg gevoelig voor een handelwijze, waardoor de concurrentie een voorsprong krijgt. • Kondig aan, wanneer u bepaald nieuws naar buiten zult brengen en houd u daar aan. • Houd in de gaten, wat de pers schrijft en breng verslaggevers op de hoogte als blijkt, dat belangrijke informatie onnauwkeurig of onjuist wordt weergegeven. • Doe geen mededelingen "off the record". Let op: ook het napraten (de zgn. "social talk") hoort bij het interview. Houdt dit goed in de gaten! Uit: Hulpverleningsplan Kleinschalige incidenten, Nieuwe waterweg Noord, M. de Ruiter
104
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
5. Gedragsrichtlijnen voor de media Informatie voor de media
Bij rampen en calamiteiten spelen de media een zeer belangrijke rol. Om aan relevante informatie te komen worden vaak slachtoffers en nabestaanden geïnterviewd. Hieronder staan twintig tips voor de journalistieke omgang met direct getroffenen van rampen vermeld. Deze tips zijn gebaseerd op ervaringen van slachtoffers met de Pers. Onder de direct getroffenen van rampen verstaan wij de burgerslachtoffers, direct betrokken beroepskrachten, de nabestaanden en familieleden, en de directe toeschouwers van de ramp. In het vakblad "De journalist" zijn deze tips eerder gepubliceerd (interview met de heer T. Dersjant). Do’s • • • • • • • • • •
verlangens en wensen van getroffenen respecteren privacy van getroffenen in acht nemen emotionele en verdoofde getroffenen met rust laten toestemming van getroffenen voor herkenbare beeld- en geluidsopnames kinderen interviewen na toestemming ouders getroffenen vrije doortocht geven interviews staken als getroffenen (dreigen te) decompenseren rust, overzicht en structuur bieden tijdens interviews nakomen wat aan de getroffenen wordt beloofd geen informatie publiekelijk maken die uiterst persoonlijk is en niets met toedracht ramp te maken heeft
Don’ts
• hinderlijk achtervolgen van getroffenen • druk uitoefenen op getroffenen • onder valse voorwendselen ruimtes binnendringen waar getroffenen zijn • stiekem beeld en geluidopnames maken van getroffenen • vragen stellen die puur op sensatie zijn gericht • stress-reacties bij en gevolgen voor getroffenen bagatelliseren • namen slachtoffers bekend maken voordat familie is geïnformeerd • reddingsactiviteiten hinderen • foutieve en suggestieve berichtgevingen over aard en toedracht ramp • ongecontroleerd "schuldigen" van ramp aanwijzen
Tekst van het © Instituut voor Psychotrauma, 2000
Aanvullende Informatie
105
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
106
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Religies en Culturen
1. 2. 3. 4. 5.
Uitvaartgebruiken en rouwverwerking Uitvaart in andere religies en culturen Uitingen van rouw bij allochtonen De rol van de kerk bij ingrijpende gebeurtenissen Aanbod vanuit de kerk
107
GGD
1. Uitvaartgebruiken en rouwverwerking
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Christenen
Katholieken De priester of pastor speelt een belangrijke rol bij de voorbereiding van de begrafenis of crematie. Vanuit de katholieke kerk is geen bezwaar tegen crematie. Aan de begrafenis of crematie gaat meestal een eucharistieviering of een woord- en gebedsdienst vooraf. Traditioneel is de uitvaartmis vastgelegd in de zogeheten requiemmis, gericht op de reiniging en de rust van de ziel van de overledene. Op de dag van de uitvaart nemen de directe nabestaanden van de overledene afscheid en begeleiden de kist vervolgens naar de kerk. Daarbij worden bloemen op de kist gelegd. Bij binnenkomst in de kerk komt de priester de stoet tegemoet en besprenkelt de kist met wijwater. In de kerk branden kaarsen en zingt het kerkkoor. Bij het graf gaat de priester aan het uiteinde van het graf staan en staat een lid van de parochie met een kruis aan het hoofdeinde. In stilte bewierookt en zegent de priester het graf. Vervolgens bidt de priester het gebed Onze Vader en strooit hij wat aarde op de kist met de woorden 'Gij bent stof en tot stof zult gij wederkeren'. Protestanten In een protestants-christelijke uitvaartdienst is niet zozeer sprake van rituelen, maar staat het noemen van de naam van de overledene centraal. Emoties rond het overlijden worden door persoonlijke gesprekken uitgedrukt. Hoewel er in orthodox-protestantse kring weerstanden bestaan tegen crematie in verband met het geloof in de lichamelijke wederopstanding, is nergens vastgelegd dat cremeren niet is toegestaan. In de uitvaartdienst (woord- en gebedsdienst) gaat de predikant in op de hoogte- en dieptepunten van het leven van de overledene en maakt daarbij gebruik van bijbelteksten om aan te geven dat het menselijk leven eindig is, maar dat Christus' werk, ondanks het lijden, voortgaat. Bij het graf of in het crematorium zegt de voorganger een gebed op om de overledene aan de aarde toe te vertrouwen. In de protestantse kerken ontbreken dwingende voorschriften voor een uitvaart. Protestantse christenen kennen, in tegenstelling tot de rooms-katholieken, nauwelijks eigen begraafplaatsen. Zij worden doorgaans begraven op een algemene begraafplaats.
Humanisten Voor humanisten is de dood een gebeurtenis waarover verschillende opvattingen kunnen bestaan. Aangezien de dood in de ogen van humanisten in ieder geval het einde van het menselijk leven in de huidige vorm is, richten zij zich op de eerste plaats op de kwaliteit van het leven. Bij de uitvaart staan voor de humanisten zowel de nabestaanden -ook wel 'naastbestaanden' genoemd -als de overledene centraal. De humanisten kennen geen vaste uitvaartrituelen, maar gaan er van uit dat iedereen op zijn eigen manier creatief vorm aan het afscheid kan geven. De mogelijkheid bestaat om rond de uitvaart op humanistische grondslag begeleiding te krijgen. De uitvaartbegeleiders zijn vrijwilligers die alleen de gemaakte kosten vergoed krijgen. Een humanistische uitvaartbegeleider kan tijdens de uitvaartplechtigheid een korte toespraak houden. Hij bereidt zich voor door middel van één of meer gesprekken met de nabestaanden. Ook kunnen nabestaanden worden geholpen bij het maken van een toespraak die zij zelf willen houden. In de toespraak ligt de nadruk op de levenshouding van de overledene en zijn of haar betekenis voor anderen. Als er na de uitvaart bij de nabestaanden behoefte is om met iemand over het verlies van de overledene te praten, kunnen zij ook dan een beroep doen op een vrijwilliger van Humanitas of van het Humanistisch Verbond. Daarnaast is het mogelijk om in de eigen omgeving deel te nemen aan een gespreksgroep met lotgenoten. Joden Binnen de joodse traditie bestaat voor het sterven en de daarop volgende rouwperiode een uitgebreid ritueel, waarbij zowel de stervende als de nabestaanden worden begeleid door een joods broeder- respectievelijk zusterschap. De dode wordt door hen gewassen en met een eenvoudig wit linnen gewaad bekleed. De kist is van geschaafd maar verder onbewerkt hout. Eenvoud en soberheid zijn voorgeschreven, ook voor de begrafenis. Meestal wordt er in de kist wat aarde uit Israël gedaan. In verband met het geloof in de lichamelijke wederopstanding is cremeren voor joden min of meer verboden. Het begraven van de dode is een belangrijke plicht en een graf mag niet worden verstoord of geruimd. Op een joods graf hoort een grafteken te staan.
Moslims Door de traditie zijn er rondom stervensbegeleiding en begrafenis veel regels ontstaan. De stervende wordt neergelegd in de richting van de Ka'aba (in Mekka). De geloofsbelijdenis (de Shahada) wordt hem ingefluisterd. Na de vaststelling van de dood wordt de dode ritueel gewassen. Mannen worden door mannen, vrouwen worden door vrouwen verzorgd. Daarna wordt de dode in witte doeken gewikkeld. Het opbaren van de overledene in een moskee is mogelijk, maar een aantal moskeeën heeft niet voldoende voorzieningen om dit te kunnen doen. De wensen van de familieleden komen niet altijd overeen met de mogelijkheden. Ook de financiële kant kan verschillend zijn. De ene moskee vraagt f 300, - per dag voor een opbaring, een andere moskee vraagt geen geld. In het graf wordt de dode, zonder kist, in de richting van de Ka'aba gelegd. Als een kist wordt gebruikt, is dat er bij voorAanvullende Informatie
109
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
keur een waarin de overledene op zijn rechterzij kan worden gelegd. Bij moslims is het de gewoonte dat er slechts één overledene in een graf komt te liggen en dat het graf niet wordt ontruimd. Vrouwen zijn doorgaans niet aanwezig op de begraafplaats, met uitzondering van de Alevieten, een aparte moslimgroep die afkomstig is uit Turkije. Alevieten gaan, in tegenstelling tot de andere moslimgroepen, bij een begrafenis gekleed in het zwart. Na de begrafenis maken moslims meestal geen gebruik van een ontvangstruimte om na de dienst koffie te drinken met elkaar. In plaats daarvan gaan de mensen gelijk naar huis om thuis met elkaar te eten en te drinken. Omdat geen gebruik wordt gemaakt van de ontvangstruimte, kan er voor de uitvaartdienst in de aula meer tijd worden uitgetrokken (een uur in plaats van een half uur). Surinamers In Suriname wonen o.a. de volgende bevolkingsgroepen: Bosnegers: Chinezen, Indianen, Javanen, Hindoestanen1 en Stadscreolen. Hieronder worden allereerst organisaties genoemd die zich (speciaal) richten op de uit Suriname afkomstige bevolkingsgroepen, ongeacht etnische of religieuze achtergrond. Hieronder wordt per bevolkingsgroep ingegaan op de religie die binnen de groep de meeste aanhangers kent. Onder de diverse bevolkingsgroepen zijn verschillende religies terug te vinden, o.a. animisme, boeddhisme, christendom, hindoeïsme, islam, jodendom.
Bosnegers Naast bosnegers die het christelijk geloof aanhangen, zijn er die geloven in de verering van goden en geesten, onder meer van de voorouders: de Afro-Amerikaanse winti-religie. Onderdeel van de winti-religie het geloof in een leven na de dood en reïncarnatie. Een belangrijk uitgangspunt bij een overlijden is dat er niets vooraf mag worden geregeld voor de begrafenis. Pas na het overlijden mag de kist worden gemaakt. Dit gebeurt altijd door meerdere kistenmakers, ook wel kisiman genoemd Verder wordt er een comité van zogenaamde 'grafpriesters' actief. Dit comité heet oloman en bestaat onder meer uit grafdelvers, lijkbewassers, lijkvervoerders en kistdragers. Het weenhuis of huis van de voorouders, kee osu genoemd, dient als dorpsmortuarium. In het weenhuis wordt afscheid genomen door familie en bekenden. Tot aan de begrafenis worden dag- en avondwaken gehouden waarbij de Apinti(drums) worden bespeeld en wordt gezongen en gedanst. Na deze rituelen wordt de kist gesloten en mag deze niet meer worden geopend. De overledene wordt buiten het dorp in het bos begraven. Een begraafplaats mag niet worden betreden tenzij er een begrafenis plaatsvindt of een officiële ceremonie. De rouwperiode voor de partner van de overledene beslaat een half jaar. De partner moet in die periode zo min mogelijk aandacht besteden aan de persoonlijke, uiterlijke verzorging. Een weduwe moet het haar kort geknipt houden. Een weduwnaar draagt een zwarte baret en een zwart touw om de hals. Bovenstaande geeft de situatie weer in het binnenland van Suriname. Op dit moment komt het in Nederland niet voor dat uitvaarten van bosnegers op deze wijze worden uitgevoerd. Wil iemand op deze traditionele manier worden begraven, dan kan een buitenlandverzekering uitkomst bieden. Door zich voor een voldoende hoog bedrag te verzekeren, kan men na overlijden worden overgebracht naar Suriname en daar op de traditionele wijze worden begraven. Chinezen Er bestaan verschillende stromingen in het Chinese denken. Naast belijders van het christendom (katholiek en protestant), zijn deze te onderscheiden in drie hoofdstromen; confucianisme, taoïsme en boeddhisme, die elk sterk verschillende opvattingen over en aandacht voor de dood hebben. In de traditie van de genoemde drie hoofdstromingen speelt voor- ouderverering een grote rol. Is er sprake van overlijden, dan wordt er wierook in huis gebrand. Tevens wordt op het huisaltaar een foto van de overledene geplaatst onder een papier waarop de namen van overleden ouders, groot- en voorouders geschreven staan. Het bewassen en aankleden van de dode gebeurt door een geestelijke, die geholpen wordt door de naaste familieleden. Is de dode een vrouw, dan wordt haar lichaam bewassen en aangekleed door vrouwen. Tijdens de begrafenis wordt er wierook, de kleding van de dode en (namaak)geld verbrand. Na de begrafenis wordt er een grafzerk, waarop vaak een foto van de dode staat, geplaatst.
Hindoestanen Veel Hindoestanen hangen het hindoeïsme aan. Zij worden hindoes genoemd. Elke hindoe-familie heeft een speciale band met een priester, de 'pandit'. Hij leest de stervende voor en bidt met hem en zijn familie. Meestal wordt een dode meteen naar een uitvaartcentrum overgebracht, waar de overledene wordt afgelegd en gewassen in aanwezigheid van naaste familieleden. De meeste hindoes worden gecremeerd, omdat zij geloven dat het de snelste manier is om de terugkeer van het lichaam naar de bron te laten plaatsvinden. Tegenwoordig komt het voor dat zij zich alleen in doeken laten wikkelen en geen gebruik maken van een kist. Dit is bij de wet mogelijk gemaakt. Op de dag van de crematie scheert een zoon of- als een zoon ontbreekt -een andere man uit de familielijn van de man, zijn hoofdhaar af. Dit doet hij om bij de uitvaartplechtigheden als offeraar te kunnen optreden. In het rouwcentrum worden diverse rituelen en plechtigheden uitgevoerd door de priester en de nabestaanden. Bij het crematorium dragen de mannen uit de familie met de zoon (of zonen) voorop, de kist naar binnen. Volgens gebruik wordt onderweg vijfmaal gestopt om de baar even neer te zetten. Voor de familie is het heel belang- rijk om het lichaam van de overledene te zien branden. Na de crematie moet de as bij 1. Bevolkingsgroep in Suriname afkomstig uit Hindoestan. Hindoestanen die het Hindoeïsme aanhangen worden hindoes genoemd.
110
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
voorkeur worden verstrooid boven stromend water. Hoewel hindoes de as het liefst zo snel mogelijk willen verstrooien, mag de as volgens de Nederlandse wet pas worden verstrooid na vier weken. Na de crematie wordt de as van de overledene naar de Algemene nis overgebracht voor minimaal één maand. Verstrooiing van de as kan op verschil- lende manieren plaatsvinden. Per schip op zee, op een verstrooiterrein. Ook verstrooiing per vliegtuig over zee is mogelijk. Veel hindoes geven de voorkeur aan asverstrooiing per schip op zee. Uitvaarten van hindoes staan erom bekend dat zij kunnen uitlopen. Er wordt veel gebruik gemaakt van wierook en andere kruiden. Daarom worden de uitvaarten vaak in de middag gepland, want daarna vinden er geen andere uitvaarten meer plaats. Hindoes maken doorgaans geen gebruik van een ontvangstruimte om na de dienst koffie te drinken met elkaar. Na de uitvaart gaan de mensen gelijk naar huis om thuis met elkaar te eten en te drinken. Omdat geen gebruik wordt gemaakt van de ontvangstruimte, kan er voor de uitvaartdienst in de aula meer tijd worden uitgetrokken (een uur in plaats van een halfuur). Javanen Veel Javanen zijn aanhangers van de islam. Binnen de Javaanse groep bestaat een onderscheid tussen oost- en westbidders. De gelovigen uit Java richten zich bij het bidden in de westelijke richting. Immers vanuit Java gezien ligt Mekka in het Westen. De oostbidders daarentegen bidden in oostelijke richting, omdat Mekka vanuit Suriname gezien in het Oosten ligt. Verder speelt naast de islam de ‘kejawen' een rol in het leven van een groot aantal Javanen. De kejawen is als Javaanse levensbeschouwing een mengsel van animisme, hindoeïsme en boeddhisme.’ Bij islamitische Javanen wordt na het overlijden het lichaam van de dode bewassen en verzorgd onder leiding van een 'dukun'. Dit is een vrouw met veel kennis over de Javaanse geneeskunst en magie. Het lichaam wordt na het bewassen in een wit laken gewikkeld en door de mannen in een kist naar de begraafplaats gedragen. Wanneer de overledene naar de begraafplaats wordt gebracht, strooien de vrouwen, die thuisblijven, zout in het rond. Hierdoor geloven zij dat de geest van de dode niet terug kan keren en hun leven kan ontregelen. In het graf wordt de dode, zonder kist, in de richting van de Ka'aba (in Mekka) gelegd. Stadscreolen Bij de stadscreolen wordt er veel aandacht besteed aan het bewassen en verzorgen van de dode, de begrafenisplechtigheid en eventuele herdenkingsplechtigheden. Het christelijk geloof speelt hierbij een grote rol. Lijkbewassers, vaak professioneel, vervullen een belangrijke rol in de creoolse rouwrituelen. Zij bewassen en verzorgen de dode en leggen het lichaam in de kist. De bewassing heeft zijn eigen riten en regels. De lijkbewassers begeleiden de familie van de overledene in het rouwverwerkingsproces. De naaste familie kan op verschillende tijdstippen afscheid nemen van de overledene. Dit kan gebeuren voor of na het lijk is bewassen en verzorgd. Meestal nemen de nabestaanden afscheid nadat de lijkbewassers het bewassen en verzorgen van de overledene hebben voltooid. Tijdens het bewassen en afleggen van de overledene wordt er gebeden en gezongen. Ook is er alcoholische drank aanwezig voor de lijkbewassers. Bij het vervoer van de kist naar de rouwkamer wordt er gezongen en met de kist waarin de overledene ligt, 'gedanst'. In Nederland staat de kist vaak op een brancard met wieltjes. Op de dag van de ter aarde bestelling wordt de dode, indien het zijn wens was, voor de laatste maal naar huis gebracht om afscheid te nemen van de eigen omgeving alvorens te worden begraven.
Aanvullende Informatie
111
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Uitvaart in andere religies en culturen
GGD
Het is geen alledaagse zaak om kinderen goed te informeren over het verloop van de uitvaart en het gebruik van rituelen. Moeilijker wordt het wanneer het een uitvaart betreft van iemand met een andere religieuze of culturele achtergrond. Wanneer het kind of de jongere geen religieuze opvoeding heeft gehad en hij moet naar een joodse of katholieke uitvaart of naar een dienst in de gereformeerde kerk, wanneer het Marokkaanse klasgenootje sterft of wanneer de hindoestaanse vader van een vriendje overlijdt. Je kunt kinderen en jongeren pas goed informeren wanneer je zelf de achtergronden weet van de religieuze of culturele rituelen. Maar vaak is er sprake van behoorlijke verschillen binnen een religie of cultuur. Of men houdt zich niet aan alle traditionele voorschriften maar integreert de traditie met moderne westerse opvattingen Ivana is verongelukt en wordt in haar favoriete spijkerbroek en trui opgebaard. Als oma uit Bosnië overkomt, is deze in alle staten omdat Ivana niet in het traditionele witte doodshemd is opgebaard. De vader van Ivana houdt voet bij stuk omdat hij van mening is dat ze zich helemaal thuis voelde in de Nederlandse samenleving en daar haar toekomst gelegen zou hebben.
Ook wanneer je goed geïnformeerd bent over de gewoontes en culturele achtergronden kun je beter navragen hoe het afscheid precies zal verlopen. Anders kom je toch voor verrassingen te staan. Bij sommige culturen zijn klaagvrouwen aanwezig die het afscheid een dramatisch effect geven waar kinderen van kunnen schrikken. Weer andere culturen maken er een soort feest van waar gezongen en gedanst wordt. Bij sommigen staat eten centraal en wordt ook voedsel meegegeven aan de doden.
Het is in het kader van dit boek niet mogelijk uitgebreid stil te staan bij de verschillende gewoontes binnen religies en culturen. Slechts een paar, veelvoorkomende, rituelen geven we weer. Joodse uitvaarten vinden binnen 36 uur na het overlijden plaats. De dode wordt begraven in een kist van ongeschaafde en onbewerkte vurenhouten planken. In de kist gaat wat aarde uit Israël mee. Meestal ontbreken de bloemen. Op weg naar het graf houdt de stoet driemaal halt om te laten zien dat er geen haast is. Nadat de kist in het graf is gezonken, maken de nabestaanden een scheur in hun kleren als teken van rouw. Na de uitvaart volgen voor de direct nabestaanden zeven dagen rouw, het sjiwwe zitten. Men blijft thuis, de mannen scheren zich niet en men wordt verzorgd door anderen die bijvoorbeeld eten komen brengen.
Hindoestanen kiezen vrijwel altijd voor een crematie omdat dat voor het lichaam de snelste manier is om terug te keren tot de bron. Meestal worden hindoestaanse afscheidsdiensten in het crematorium aan het einde van de dag gepland omdat het er wat anders aan toe gaat dan men gewend is bij andere plechtigheden. Naast allerlei andere emoties krijgt ook vreugde een plek, omdat de crematie de bevrijding van de ziel betekent. De dienst wordt geleid door de pandit, die hindoestaanse geestelijke mantra's en gebeden opzegt, wierook brandt en rijstballetjes offert. De kist met de overledene is open. De zonen staan aan het hoofdeinde, de oudste zoon is kaalgeschoren. De stoet aanwezigen loopt langs de kist en legt er bloemen of bloemblaadjes in. Enkele mannelijke familieleden gaan mee naar de oven om de verbranding mee te maken. Op de dertiende dag eindigt de eerste rouw met een plechtigheid
Bij de Surinaamse creolen neemt de lijkbewassing een belangrijke plek in. In besloten kring worden reinigings- en zuiveringsrituelen uitgevoerd. Er wordt gezongen, gedanst en gebeden en de dode wordt gebalsemd. Na drie dagen komt iedereen bijeen voor het rouwbeklag waarbij gedanst, gezongen, gegeten en gebeden wordt. Na de begrafenis is er weer rouwbeklag en na veertig dagen opnieuw. Bij deze 'banjapree' gaat het er feestelijk aan toe omdat de rouwperiode afgesloten wordt. Bij het overlijden van moslims krijgt men te maken met vele rituele voorschriften. Reinheid neemt daarbij een belangrijke plaats in. Na het overlijden volgen rituele wassingen die alleen uitgevoerd mogen worden door mensen die alle voorschriften kennen. Mannen worden door mannen, vrouwen door vrouwen verzorgd. De dode wordt in een laken of in witte doeken gehuld en besprenkeld met reukwater. Moslims worden vaak in het land van herkomst begraven of op een islamitische begraafplaats in Nederland. Volgens voorschrift moet dit binnen 24 uur gebeuren. De Nederlandse wet kent echter een termijn van 36 uur, hoewel hier ontheffing op verleend kan worden. Het lichaam wordt in een linnen doek, zonder kist, begraven, op de rechterzij, met het gezicht naar het zuid-oosten, richting Mekka. Boven het hoofd wordt met plankjes een afdakje gemaakt zodat het hoofd niet direct met aarde bedekt wordt. Veel moslims maken geen bezwaar tegen een kist maar kiezen dan liefst een hogere zodat de dode op de rechterzij kan liggen. Na de begrafenis volgt een rouwperiode van veertig dagen die feestelijk afgesloten wordt. Bij katholieken is het afscheid vormgegeven in een requiemmis waarbij wijwater en wierook een belangrijke rol spelen bij de absoute. Men collecteert, ten behoeve van de kerk of om missen op te dragen aan de overledene. De avond voor de uitvaart houdt men meestal een avondwake. Tijdens de dienst wordt een gedachtenisprentje uitgedeeld met een afscheidstekst of een tekst ter overweging. Bloemen zijn meestal in overdaad aanwezig. Bij de, andere christelijke godsdiensten is de uitvaartdienst veel soberder en traditioneel horen er ook geen bloemen bij. Dat verandert overigens in veel geloofsgemeenten sterk.
112
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Sommige culturen hebben in hun rituelen nadrukkelijk voedsel opgenomen. Zoals de hindoestanen maar ook zigeuners. Zigeuners leggen op de graven eten, drinken of sigaretten neer. Hoewel dat voor de dode bestemd is, mag iedereen die het graf bezoekt er ook van nemen. Ook krijgt de dode in de kist allerlei zaken mee voor de laatste reis zoals geld en sieraden. Ook Chinese bevolkingsgroepen kennen dergelijke tradities.
Ah Fan is een elfjarig Chinees meisje dat gedood wordt door een vrachtwagen. Haar ouders gaan op een stille, haast mysterieuze manier met de dood van hun kind om. Ze zijn te geschokt om enig initiatief te nemen. Ah Fans broer Ah Wing fungeert als tolk. Hij vertelt dat zijn ouders het op prijs stellen als de school de uitvaart verzorgt. Zo gebeurt het ook. Het afscheid loopt zoals gepland tot Ah Fan aan de aarde wordt toevertrouwd. Plotseling wordt de stille, serene familie actief. Er klinkt geweeklaag, een vuur wordt ontstoken, wierook gebrand. Men bedelft het graf van Ah Fan met spulletjes; haar hockeystick, sportschoenen, kleding, een portemonnee, cassettebandjes, snoepgoed en etenswaren voor onderweg. Dat is nodig voor haar reis naar de hemelse vrede. Die zal een jaar duren en gedurende die tijd brengt de familie alles wat ze nodig heeft voor haar levensonderhoud naar het graf. Voor de aanwezige klasgenootjes van Ah Fan zijn het allemaal handelingen waar ze niet op voorbereid zijn. Maar ook voor hen is het neervlijen van die dierbare spullen een emotionele gebeurtenis (10). Zoals blijkt uit het verhaal van Ah Fan kan elke uitvaart onverwachte momenten opleveren waarop de kinderen niet voorbereid zijn. Het enige dat je kunt doen is zo goed mogelijk navragen wat er gaat gebeuren en daarbij doorvragen. Want wat voor de ander voor de hand ligt, is voor iemand uit een andere cultuur volkomen onbekend. Uit: Jong Verlies, Handreiking voor het omgaan met rouwende kinderen. Riet Fiddelaers-Jaspers
Aanvullende Informatie
113
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
3. Uitingen van rouw bij allochtonen
GGD
Iedere cultuur kent haar eigen gewoon- ten en gebruiken van afscheid nemen van en rouwen om geliefde personen die men verloren heeft. Evenzo heeft iedere cultuur haar eigen symbolen en denkbeelden waarbinnen verlies en rouwuitingen kunnen worden uitgedrukt en begrepen.
Voorbeelden van allochtone uitingswijzen van verdriet waren enkele jaren geleden te zien na het neerstorten van een vliegtuig in de Amsterdamse woonwijk de Bijlmermeer. Dansende, zingende en huilende Ghanezen en Surinamers begeleidden de rouwstoet, veelal symbolisch gekleed. Zo waren naaste familieleden van Ghanese slachtoffers gekleed in het rood: de kleur van de aarde en van bloedverwantschap. Andere familieleden droegen zwart en sympathisanten hulden zich in donkere kleding. Ook waren verschillende mensen in zwart- wit gekleed, ten teken dat er onzekerheid was over het overlijden. (Bij de Bijlmerramp waren ten tijde van de begrafenis verschillende slacht- offers nog niet geïdentificeerd.) Voor buitenstaanders lijkt het soms of die mensen geen verdriet hebben, maar vooral dansen en vrolijk zijn. Wanneer men echter goed kijkt, blijkt dat de mensen die aan het dansen zijn een cirkel vormen: De buitenste ring van deze cirkel bestaat uit sympathisanten en verre familie. Zij zijn uitbundig en flink aan het dansen. Naarmate men meer naar binnen gaat, zijn de mensen meer betrokken bij de overledene. Zij zijn duidelijk aan het rouwen en tonen hun verdriet. De kring mensen die om hen heen danst probeert hen op te vrolijken en kracht te geven. Ook de vaak sterk op het lichaam gerichte -en in westerse ogen soms wat theatraal aandoende reacties vielen op. Bedacht moet echter worden dat alle gedrag is aangeleerd (of afgeleerd) en op zichzelf weinig zegt van de emoties die iemand doormaakt. Het westerse 'flinke' afstandelijke gedrag is even aangeleerd en 'onecht' als bijvoorbeeld dat van in het openbaar huilende Iraanse mannen. Verschillen in sekse, leeftijd status en klasse kunnen als gedragsfilters werken en bepaalde gedragsuitingen remmen of stimuleren. Zo hebben mensen uit de hogere leeftijdscategorieën en lagere sociaal-economische klassen de neiging om psychological distress uit te drukken in lichamelijke klachten. Schaamte (evenals flink zijn) is een cultureel ideaal, dat sterke repercussies heeft op gedrag. Culturele determinanten bevatten een complex van factoren die de klachten per individu en subcultuur enorm kunnen laten verschillen. Uitingsvormen van klachten kunnen in westerse ogen pathetisch of onecht lijken; binnen een andere culturele context hoeft dit niet zo te zijn . In vele culturen blijkt somatiseren de belangrijkste expressievorm van (psychisch) lijden te zijn. Somatisatie wordt hierbij gedefinieerd als de uiting van persoonlijk en sociaalongenoegen in lichamelijke klachten en het zoeken naar medische hulp. Somatiseren kan als een authentieke uiting van onwelbevinden worden opgevat en is in dat opzicht verschillend van psychologiseren, dat wil zeggen het verbaal uiting geven aan innerlijke emoties, sterk verweven met de hogere sociale klassen en een hoger opleidingsniveau. De voorkeur voor psychologiseren of somatiseren van op zichzelf onmiskenbaar menselijk onbehagen staat evenmin los van andere maatschappelijke invloeden. Alleen al linguïstische problemen geven aanleiding tot somatiseren, nog afgezien van de culturele geneigdheid waardoor, om diverse redenen, de uiting van het lijden niet geverbaliseerd kan worden. Het taalisolement bevordert het somatiseren: de lichaamstaal is de enige die iedereen (kennelijk) verstaat en lichamelijke klachten blijken de lijdensdruk beter zichtbaar te kunnen maken dan het eigen subjectieve verhaal. Het expressief uiten van klachten is in het land van herkomst veelal geen taboe, het wordt beloond: men krijgt aandacht en wordt vrijgesteld van de werkplicht. Bovenal is het een heel gebruikelijke en wijd verbreide menselijke reactie om met lichamelijke klachten te reageren als de eisen die het leven stelt (tijdelijk) ons boven het hoofd groeien. Overigens dient de stereotype opvatting van de 'somatiserende migrant' te worden genuanceerd: zeker niet iedere migrant geeft op deze wijze uiting aan het lijden. Uit: Helpen bij Rouw; Jan van der Bont en Evert van der Veen (red.) Elsevier/De tijdstroom LSR:
114
Aanvullende Informatie
GGD
4. De rol van de kerk bij ingrijpende gebeurtenissen
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Wat heeft de kerk te bieden als er zich een ramp of calamiteit voordoet?
Menskracht Als mensen slachtoffer zijn van een ingrijpende gebeurtenis komen er, bewust of onbewust, vragen boven die te maken hebben met ‘de zin van het bestaan’. Vragen als: waarom overkomt mij dit, waaraan heb ik dit verdiend? Kerken hebben bij uitstek ervaring met zingevingsvragen. Zij hebben mensen in dienst die getraind zijn in het omgaan met deze vragen. Predikanten, priesters, pastoraal werkers en andere kerkelijke werkers kunnen pastorale en psychosociale zorg verlenen. Dit betekent in geen geval dat de kerk zich het alleenrecht voorbehoudt op deze existentiële vragen. Zingevingsvragen komen later expliciet aan de orde, maar zij zijn er al impliciet in de acute fase van de ramp of calamiteit. Haar uitgangspunt – de mens in nood bijstaan – is voor de kerken reden laagdrempelige hulp te geven. De getroffen mens mag in eerste instantie niet als patiënt worden benaderd en behandeld. Hij is een mens in nood, zijn mens-zijn is aangetast. Daarom moet hij als mens worden ontmoet. Daarnaast heeft de kerk een netwerk van vrijwilligers die op verschillende fronten direct inzetbaar zijn. Zij kunnen een luisterend oor bieden, een schouder zijn om tegenaan te leunen, helpen met het invullen van registratieformulieren, koffie en thee schenken en een gesprek aangaan met de slachtoffers.
Middelen Kerkgebouwen, wijkgebouwen, inloopcentra enz. De kerken bezitten gebouwen die snel voor crisisopvang kunnen worden ingericht. Er zijn daarvoor verschillende ruimtes beschikbaar en er zijn over het algemeen goede sanitaire voorzieningen. Ook de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebouw zijn van belang, zowel voor ieder die opvang nodig heeft, als voor politie, brandweer, ambulance en andere diensten.
Rituelen en symbolen Op momenten van groot verdriet kan een mens de wanhoop nabij zijn. Woorden schieten vaak tekort. Rituelen en symbolen kunnen de mens helpen zijn emotionele evenwicht te hervinden. Juist mensen die dramatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, maken gebruik van rituelen en symbolen. Er kan worden gebeden, er kunnen kaarsen worden aangestoken. In sommige culturen maakt ook zingen deel uit van de rouwverwerking. Deze uitdrukkingsvormen komen in kerkgebouwen goed tot hun recht. Pastorale zorg Huisbezoek De kerken leggen sinds jaar en dag pastorale huisbezoeken af. Kenmerkend voor veel slachtoffers van rampen of calamiteiten is dat ze de neiging hebben zich terug te trekken uit het dagelijks leven. Het is duidelijk dat een langdurig isolement een mens geen goed doet. Het verdriet en de pijn kunnen daardoor niet met anderen worden gedeeld. Een slachtoffer kan erg onzeker zijn en zijn wereld kan klein worden. Hij kan niet anders dan vanuit de rampzalige situatie denken, praten en handelen. Het leven is een ramp geworden. Vaak vindt hij niet zelf de kracht om uit dit isolement te komen. Daarom zal de kerk naar hem toe moeten gaan en zien hoe ontregeld zijn leven is geraakt. Betalingen zijn te vaak uitgesteld met het gevolg dat er schulden ontstaan, boodschappen worden niet gedaan, het huishouden raakt in het slop enzovoort. Door de pastorale huisbezoeken kan het leven een andere wending krijgen en weer als zinvol(ler) worden ervaren. Lotgenotengroep De wereld van het slachtoffer wordt beheerst door de ramp of calamiteit. Daardoor bevindt hij zich in een isolement. Wanneer hij in contact komt met lotgenoten, kan dit isolement worden doorbroken. Hij komt dan tot het besef dat hij niet de enige is die zich zo ellendig en opgesloten voelt. Als lotgenoten bij elkaar worden gebracht, kunnen ze zich in de verhalen van anderen herkennen. Ook kunnen ze dingen bij zichzelf ontdekken waarvan ze zich nog niet eerder bewust waren. Voor het eerst kan er met elkaar gelachen en gehuild worden. Een beetje bevrijding kan zichtbaar worden. Herdenkingsmomenten Herdenken is een belangrijk onderdeel van het rouwproces en kan op verschillende manieren worden vormgegeven. Zo zijn er herdenkingsdiensten en stille tochten waaraan mensen massaal deelnemen. Het grote aantal deelnemers geeft slachtoffers het gevoel dat ze er niet alleen voor staan. De pijn en het verdriet worden mede gedragen. De kerk is nauw betrokken bij deze activiteiten. Maar net zo belangrijk is het dat de nabestaanden of direct betrokkenen hun geliefde herdenken op de dag dat hij zijn verjaardag zou hebben gevierd of op de verjaardag van één van de nabestaanden. Of dat er in huiselijke kring een herdenkingsdienst plaatsvindt een week ná het overlijden van de geliefde of op de veertigste dag na het overlijden. Bij deze gelegenheden wordt geregeld om de aanwezigheid van een geestelijk verzorger gevraagd. Samen met familie of Aanvullende Informatie
115
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
vrienden een dergelijke bijeenkomst voorbereiden, bevordert de verwerking van de rouw. De begraafplaats is een plek waar nabestaanden naar toe gaan om met hun geliefde te zijn. Het is niet ongebruikelijk dat nabestaanden een geestelijk verzorger vragen hen naar het graf te begeleiden en daar een gebed uit te spreken. In de zondagse kerkdiensten kunnen slachtoffers worden herdacht in de voorbeden. Ook kan in de kapel een kaars worden aangestoken ter nagedachtenis van hen.
Diaconaat Kerken geven niet alleen geestelijke maar ook materiële hulp; een taak die de diaconie op zich neemt. De diaconie kan zorgen voor een inzameling van gelden om slachtoffers te ondersteunen. Diaconale gelden kunnen worden gebruikt voor de leningen van de financiële en andere materiële noden van het individuele slachtoffer of voor het inzetten van kerkelijke werkers. Bovendien heeft de diaconie diaconale consulenten die slachtoffers kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het onder controle krijgen en houden van de financiële situatie.
Netwerk De kerken hebben in de loop van de tijd een netwerk opgebouwd, waarvan zij geregeld gebruik maken. De waarde van dit netwerk is groot. Intern heeft zij vrijwilligers, pastorale werkers en andere kerkelijke hulpverleners. Daarnaast heeft zij interkerkelijke contacten. Een voorbeeld hiervan is het oecumenisch samenwerkingsverband, de Raad van Kerken in Nederland. Bij een ramp kunnen vrijwilligers, pastorale werkers en pastores van de verscheidene kerkgemeenschap- pen samen hulp verlenen. De kerk heeft ook externe contacten met bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk, de GGZ en de sociale dienst. Uit: "De rol van de kerk bij een ramp"; tekst: ds. O.J.Ruff; uitgave: november 2002
116
Aanvullende Informatie
GGD
5. Aanbod vanuit de kerk
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Menskracht • Predikanten, pastores, pastoraal werkers, imams etc kunnen psychosociale zorg verlenen • Beschikt over een groot netwerk van mensen die praktische en emotionele ondersteuning kunnen bieden Middelen • kerken, moskeeën, wijkgebouwen, inloopcentra -> ontmoetingsruimte • rituelen en symbolen Pastorale zorg • huisbezoek • lotgenotengroepen • herdenkingsbijeenkomsten
Diaconaat • inzamelingsacties • diaconale gelden voor noodhulp • diaconale consulenten voor financieel advies Netwerk • vrijwilligers • pastoraal werkers • kerkelijke hulpverleners • interkerkelijke contacten
Aanvullende Informatie
117
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
118
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Voorbeeldmateriaal
1. 2. 3. 4.
Informatiebrief zedenzaak Informatiebrief zedenzaak leerkracht Informatiebrief kleinschalig incidenten school Informatiebrief kleinschalig incident kinderdagverblijf 5. Brief voortgang schennispleging 6. Brief politieonderzoek zedenzaak 7. Uitnodigingsbrief voorlichtingsbijeenkomst 8. Uitnodigingsbrief bijeenkomst ouders slachtoffers 9. Brief sociale kaart 10. Informatiebrief huisartsen 11. Inleiding voorlichtingsbijeenkomst 12. Presentatie huisartsen 13. Presentatie leerkrachten
119
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Informatiebrief zedenzaak Naam en adres instelling Tel. Fax Email
datum
Aan de ouders / verzorgers van de kinderen uit groep …….
Beste ouders/verzorgers, Gisteren werden wij benaderd door de ouders van één van onze leerlingen uit de groep van uw kind met de mededeling dat er ontucht is gepleegd met hun kind door iemand uit de directe woonomgeving. Direct na het verhaal van hun kind hebben de ouders melding gedaan bij de politie. Na betrokkene gehoord te hebben heeft de politie besloten de verdachte voorlopig vast te houden. De ouders en het kind zelf hebben aangegeven over het gebeurde niet geheimzinnig te willen doen. In de groep heeft juf Mieke vanochtend met de kinderen over de gebeurtenis gepraat. Wij laten ons als schoolorganisatie op dit moment ondersteunen door deskundigen ten einde u en de kinderen een goed antwoord te kunnen geven op eventuele vragen. U kunt dan ook nadere informatie van ons tegemoet zien. Voor dit moment raden wij u aan, open met uw kind over dit onderwerp te praten en te luisteren naar uw kind. Het is echter niet verstandig uw kind intensief te ondervragen over het gebeurde. Ter bescherming van kind en ouders vragen wij u hun privacy te respecteren. Wij hopen u hiermee op dit ogenblik voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet, ………….(directeur van de school) (namens alle teamleden)
Aanvullende Informatie
121
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
2. Informatiebrief zedenzaak leerkracht Naam en adres instelling Tel. Fax Email
datum
Aan de ouders en verzorgers van de [naam school] Geachte ouders/verzorgers,
Het is niet gebruikelijk dat het bestuur zich rechtstreeks per brief richt tot een groep ouders/verzorgers. Nu doet zich op de [naam school] echter een situatie voor, die mij daartoe aanleiding geeft. Het volgende heeft zich namelijk voorgedaan. Op [datum] is [naam], leerkracht van groep … aangehouden op verdenking van een strafbaar feit. Het betreft de verdenking van het hebben van een seksuele relatie met een minderjarig meisje, een voormalig leerling van de school. Naast het feit dat dit gevolgen heeft in de relatie werkgever/werknemer, heeft dit een impact op de hele school, temeer daar het gaat om een voormalig leerling van de school.
Zolang het onderzoek loopt, wordt [naam] op non-actief gesteld en de toegang tot de school ontzegd. Dit betekent echter niet automatisch dat [naam] schuldig is. Op dit moment loopt het onderzoek nog en pas als de rechter een uitspraak heeft gedaan, is er duidelijkheid over het al dan niet schuldig zijn van onze medewerker. In het belang van de medewerker en de school verzoek ik u erg terughoudend te zijn met uw conclusies. Niemand is erbij gebaat als problemen groter worden dan strikt noodzakelijk is. Ik kan me echter wel voorstellen, dat u behoefte heeft vragen te stellen. In overleg met de directeur van de school, [naam], hebben we besloten daartoe de gelegenheid te bieden op [datum] om [tijd] uur in de aula van de school. De ouders/verzorgers van de leerlingen van groep … nodig ik daar in het bijzonder voor uit. Waar zich in deze zaak belangrijke ontwikkelingen voordoen, zal ik u opnieuw informeren. Hoogachtend,
………………..[bestuur]
122
Aanvullende Informatie
GGD
3. Informatiebrief kleinschalig incident school
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Datum……. Geachte heer/mevrouw, Afgelopen vrijdag .. is …. op een tragische manier om het leven gekomen. Een dergelijke gebeurtenis kan een diepe indruk achter laten bij………….. Het is niet uitgesloten dat kinderen reageren met lichamelijke en/of psychische reacties; in feite zijn dat normale reacties op een abnormale gebeurtenis. Met de klas zal worden stilgestaan bij het verlies en de verwerking. Indien u het op prijs stelt om in deze periode extra ondersteuning te krijgen voor u zelf of uw kind, of indien u vragen heeft over het gedrag van uw kind, kunt u contact opnemen met een van de volgende instanties:
Uiteraard kunt u ook overleggen met de directie van de school of met uw huisarts.
Ondertekening
Aanvullende Informatie
123
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
4. Informatiebrief kleinschalig incident kinderdagverblijf BELANGRIJK BERICHT Geachte heer/mevrouw,
Wij sturen u deze brief om u op de hoogte te brengen van een ernstig incident op [naam kindercentrum] in [plaatsnaam]. Gister is een kindje uit de babygroep [naam] tijdens het middagslaapje op onverklaarbare wijze bekneld geraakt in het bedje. Onmiddellijk na de ontdekking daarvan is medische hulp ingeroepen. Na een eerste behandeling ter plekke is het kind vervolgens per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Daar is het de dag na het ongeval overleden.
Iedereen die betrokken is bij [naam kindercentrum] is verbijsterd dat deze verschrikkelijke gebeurtenis heeft kunnen gebeuren. Over hoe deze gebeurtenis plaats heeft kunnen vinden is nog niet veel bekend. [Naam kindercentrum] zal alles in het werk stellen om in samenwerking met de GGD en andere daarvoor bevoegde instanties het incident te onderzoeken. De resultaten daarvan moeten worden afgewacht. Wel is bekend dat het type bedjes op [naam kindercentrum] NIET op andere centra staan. Gezien onze jarenlange ervaring, de (waarschijnlijk) uitzonderlijke samenloop van omstandigheden en de periodieke GGD-keuringen, vertrouwen wij op de kwaliteit van de bedjes op onze andere centra. Desalniettemin zal [naam kindercentrum] zo snel mogelijk alle bedjes op alle locaties laten onderzoeken. [Naam kindercentrum] beseft dat deze gebeurtenis veel vragen op kan roepen. Wij zullen u zo goed mogelijk informeren zodra meer bekend is. Met vragen kunt u terecht bij het volgende informatienummer: [telefoonnummer]. Het noodtelefoonnummer is op de volgende tijden bereikbaar: Woensdag 29 september: van 18.00-22.00 uur. Donderdag 30 september: van 9.00-17.00 uur.
Het overlijden van één van de aan de zorg van [naam kindercentrum] toevertrouwde kinderen is een dramatische gebeurtenis voor alle medewerkers en andere betrokkenen. Bij hen allen leeft echter ook het besef dat hun gevoelens in het niet vallen bij het enorme verlies dat de ouders van het kind nu doormaken. De gedachten van alle medewerkers van Kindercentrum [naam kindercentrum] gaan dan ook uit naar de ouders en verdere familie. [naam]
[naam]
Directie
Directie
124
Aanvullende Informatie
GGD
5. Brief voortgang schennispleging
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
[plaats], [datum]
Geachte ouders,
Op [datum] waarschuwden wij u voor een ‘potloodventer’ in de buurt van de school en het …park. Door middel van deze brief willen wij u nadere informatie verschaffen. De politie heeft met een moeder een aangifte op papier gezet en kort gezegd komt het er op neer dat een onbekende dader een 4-jarige leerling heeft aangeraakt aan zijn been en hem zijn geslacht heeft laten zien. De verdere afhandeling van de aangifte ligt bij de politie. Sindsdien zijn er geen nieuwe meldingen van onzedelijk gedrag in de buurt van de school bij de politie en de schoolleiding binnengekomen.
Het leerkrachtenteam vindt het vervelend wat er is gebeurd en begrijpt dat ook ouders bezorgd zijn om hun kinderen. Wij doen er dan ook alles aan om te voorkomen dat er weer zoiets gebeurd. De veiligheid van de kinderen is een prioriteit voor de school. Als de kinderen buiten spelen staan zij dan ook onder toezicht van de leerkrachten. In de lessen wordt regelmatig aandacht besteed aan weerbaarheid. Desondanks is een incident als dit nooit helemaal uit te sluiten.
De school heeft advies gevraagd over deze kwestie aan het calamiteiten/zedenteam (met name: de Sociale Jeugd- en Zedenpolitie, de GGD coördinator van het team Zedenteam Jeugd, Stichting voor Opvoedingsondersteuning, de afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GGD) en heeft daarom in de afgelopen twee weken meerdere malen overleg gevoerd met verschillende deskundigen. Ouders die ongerust zijn kunnen met vragen terecht bij ………… van de GGD/JGZ. (tel. GGD/JGZ = ……….). Ook kunt u bij de vertrouwenspersonen van school, t.w. Mw. [naam] en Mw. [naam], of bij de directie terecht. Bijgesloten treft u informatie aan met handvatten voor ouders van kinderen die (mogelijk) een traumatische seksuele ervaring hebben gehad. Wij vertrouwen erop u voldoende te hebben geïnformeerd. Namens het team van basisschool ………… Mw. ………. Directeur.
Aanvullende Informatie
125
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
6. Brief politieonderzoek zedenzaak Postbus ………. Telefoon
GGD
Politie Rotterdam Rijnmond Bureau Communicatie
Bezoekadres Afdeling Behandeld door Doorkiesnummer Ons Kenmerk Uw Kenmerk Datum Onderwerp Stand van zaken politieonderzoek Bijlagen Geachte heer…………..,
Graag wil ik u en de ouders van de kinderen op uw school, middels deze brief op de hoogte stellen van de stand van zaken van het politieonderzoek naar het onzedelijk betasten van minderjarige kinderen door een leerkracht op uw school. Het eerste onderzoek in deze zaak is inmiddels afgerond. Politie Rotterdam Rijnmond heeft vier aangiftes opgenomen en de verdachte verhoord. Alle bevindingen en aangiftes zijn verwerkt in een procesverbaal dat door de Officier van Justitie aan de rechter commissaris is voorgelegd. In dit procesverbaal wordt de verdachte verdacht van het onzedelijk betasten van minderjarige kinderen. Uit politieonderzoek is niet gebleken dat er sprake is van andere vormen van ontucht. Inmiddels is de verdachte voorgeleid aan de rechter commissaris en is hij in voorlopige hechtenis gesteld. Alle ouders van de kinderen die in deze zaak betrokken zijn, zijn door ons geïnformeerd. Ouders die geen contact met de politie hebben gehad, kunnen er van uit gaan dat uit het politieonderzoek vooralsnog niet is gebleken dat hun kind slachtoffer is in deze zaak.
De komende tijd zal de verdachte aan een persoonlijkheidsonderzoek worden onderworpen. Op basis van dit onderzoek en het politieonderzoek bepaalt de Officier van Justitie de eis en zal uiteindelijk de rechter in deze zaak een uitspraak doen. Uiteraard houden wij u op de hoogte over de verdere gang van zaken. Met vriendelijke groet,
……………………. Jeugd- en Zedenpolitie Politie Rotterdam Rijnmond
126
Aanvullende Informatie
GGD
7. Uitnodigingsbrief voorlichtingsbijeenkomst
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Speciale informatieavond/middag op [dag, avond] [datum] om [tijd] in [plaats] Aan …………………………. Beste ………………….,
Wij nodigen u uit voor een speciale informatieavond om u te informeren over …………... Het incident heeft plaatsgevonden op …………………………………
Op deze avond worden de genomen stappen en andere aspecten van de zaak toegelicht. Het schoolteam/de directie/het bestuur zal aanwezig zijn, evenals vertegenwoordigers van hulpverlening/politie/e.d.
Het programma van de avond ziet er als volgt uit: 1. Inleiding: De directeur/voorzitter ……….. van ……………heet iedereen welkom en vertelt wat het beleid van ………………… is in deze zaak 2. het strafrechtelijk onderzoek: De politie geeft informatie over het strafrechtelijk onderzoek. Met het oog op het onderzoek en de privacy van betrokkenen kunnen wellicht niet al uw vragen worden beantwoord. 3. opvang en ondersteuning: Een medewerker van .. staat stil bij mogelijke reacties van u (uw kind) en de manier waarop u ondersteuning kunt krijgen (u uw kind kunt ondersteunen). Na ons verhaal is er volop gelegenheid tot het stellen van vragen. Na afloop kunt u ook persoonlijk de aanwezige vertegenwoordigers van de betrokken aanspreken. Bent u niet in de gelegenheid de bijeenkomst te bezoeken, maar wilt u toch uw vragen kwijt, dan kunt u contact opnemen met ……………. Wij rekenen op een grote opkomst op (datum). Met vriendelijke groet,
(naam bevoegd gezag)
Aanvullende Informatie
(naam directeur)
127
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
8. Uitnodigingsbrief bijeenkomst ouders slachtoffers Telefoon Fax Datum Onze ref. Betreft Uitnodiging Bijlage(n) e-mail Aan de ouders/verzorgers van ………….. ………….. ………….. …………..
Geachte heer/mevrouw, In [maand, jaar] is uw dochter/ pleegdochter betrokken geraakt bij een zedenzaak, die veel emoties heeft losgemaakt. Op individueel niveau is ondersteuning vanuit de hulpverlening aangeboden. Inmiddels is duidelijk geworden dat een aantal ouders/ verzorgers daarnaast behoefte heeft aan meer informatie. Daarom is besloten om op [datum] een bijeenkomst te organiseren, speciaal voor de betrokken ouders/verzorgers. Het doel van deze bijeenkomst is om u te informeren over de volgende zaken: • stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek, • informatie over de gevolgen van seksueel misbruik en de wijze waarop slachtoffers ondersteund kunnen worden, • de wijze waarop de school de leerlingen begeleidt. Uiteraard is er ook gelegenheid om uw eigen vragen naar voren te brengen. Bij de bijeenkomst zijn medewerkers van de Jeugd en Zedenpolitie van Politie Rotterdam Rijnmond, Bureau Slachtofferhulp en Bureau Jeugdzorg Rotterdam. Ook ………. (mentor) zal aanwezig zijn. Wij nodigen u uit voor deze bijeenkomst op, aanvang 20.00 uur, ……….college, locatie ……... , ……(straat en no.), ……….(postcode) ……….(plaats). Mocht u nog nadere vragen hebben over deze bijeenkomst, dan kunt u terecht bij contactpersoon ………., telefoon…... Met vriendelijke groet, Namens betrokken instellingen, ……..
128
Aanvullende Informatie
GGD
9. Brief sociale kaart
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Geachte ouders/verzorgers,
Indien u het op prijs stelt om in deze periode extra ondersteuning te krijgen voor u zelf of uw kind, of indien u vragen heeft over het gedrag van uw kind, kunt u contact opnemen met een van de volgende instanties: Advies- en meldpunt Kindermishandeling (AMK); GGD;
Bureau Jeugdzorg Rotterdam;
Algemeen Maatschappelijk Werk; GGZ instellingen;
Slachtofferhulp Nederland.
Uiteraard kunt u ook overleggen met de directie van ……………(school, vereniging, instelling etc.) of met uw huisarts. Met vriendelijke groet, ……………
Aanvullende Informatie
129
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
10. Informatiebrief huisartsen
GGD
Ter kennisname:
Beste heer/ mevrouw,
Zoals vermoedelijk bij u bekend, heeft er op [datum] in het ….park een schietincident met dodelijke afloop plaatsgevonden. De politie heeft de indruk dat er nog onrust leeft onder de bezoekers van het nabijgelegen restaurant en in de buurt rondom het park. Ze willen graag de gevoelens peilen en enige helderheid in deze zaak geven. Daarom heeft de recherche het initiatief genomen een nazorgbijeenkomst te organiseren voor alle betrokkenen.
De bijeenkomst vindt plaats op [datum] om [tijd] uur, in [plaats]. De politie heeft hiervoor samenwerking gezocht met Bureau Slachtofferhulp en de GGD. St. Maatschappelijke Dienstverlening Midden Holland en Bureau Jeugdzorg hebben toegezegd aanwezig te zijn voor vragen. Op de avond zullen folders en een overzicht van adressen voor nadere vragen en ondersteuning worden uitgedeeld.
Bijgevoegde uitnodiging zal door de politie in de buurt van [plaats, wijk] huis aan huis en via de [naam school] worden verspreid. Daarnaast zijn alle getuigen die zich bij politie hebben gemeld over de bijeenkomst geïnformeerd door Bureau Slachtofferhulp. Omdat onder de genodigden mogelijk mensen uit uw praktijk zijn, leek het ons verstandig u hiervan in kennis te stellen. Bijgaand ontvangt u de uitnodiging. Met vriendelijke groet, ……………
130
Aanvullende Informatie
GGD
11. Inleiding voorlichtingsbijeenkomst
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Voorstellen: naam, organisatie
Ik begrijp dat het voorgaande veel bij u losmaakt. Het is altijd schokkend om geconfronteerd te worden met ……………… en zeker als dat gebeurt zo dicht in je eigen omgeving. Emoties horen dan ook bij zo’n avond als deze. Toch wil ik u zeggen dat wij blij zijn met de snelle en zorgvuldige reactie van de school. Er is al een aantal stappen ondernomen richting de ouders van de kinderen en richting de leerkrachten. Doel van de avond is om u te informeren over de gebeurtenissen op school. Vanavond zal ik voorzitten, zodat de school haar handen vrij heeft om uw vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Graag stel ik nog collega’s voor die hier vanavond zijn. Vanuit de politie …., vanuit Bureau Jeugdzorg. … In de zaal zitten de jeugdarts, die u wellicht kent, maatschappelijk werkers,……….. en ……………., teamleidster van BJZ. Dit zijn allen hulpverleners die participeren in het calamiteiten/zedenteam. Het calamiteiten/zedenteam probeert met een aantal organisaties op het gebied van hulpverlening een zo goed en passend mogelijk aanbod te doen daar waar een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Wij geven in een dergelijke situatie ondersteuning aan de school/instelling waar zoiets heeft plaatsgevonden, maar desgewenst ook aan de betrokken kinderen en hun ouders, de verdachte en zijn/haar directe omgeving en het schoolteam. De avond is als volgt ingedeeld: 1 uur voltallig; waarin u informatie krijgt van de school over welke stappen zij hebben gezet; van de politie over wat er tot nu toe gebeurd is en ten slotte van Bureau Jeugdzorg. De medewerker van Bureau Jeugdzorg zal u vertellen hoe u met uw kinderen kunt praten over het gebeurde en welke reacties u van hen kan verwachten. Vervolgens is er de gelegenheid om vragen te stellen. U kunt uw vragen schriftelijk indienen, dan wel mondeling stellen. Dit kan het laatste kwartier. Ik zal nu eerst het woord geven aan….. U vindt daar informatie die u mee kunt nemen. Een overzicht met adressen van de verschillende instellingen. Samenvatten en wijzen op de sociale kaart.
Aanvullende Informatie
131
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
12. Presentatie huisartsen
GGD
Reacties en verwerking bij rampen Uit: website opron
Fasen na de ramp 1. Eerste 24 á 36 uur: impact- of stootfase 2. 36 uur tot circa twee weken: cry-out- of terugslagfase 3. Twee weken tot circa 3 maanden: posttraumatische fase 4. Vanaf circa 3 maanden: herstelfase Impact- of stootfase (eerste 36 uur) Normale reacties op abnormale gebeurtenis: • Ongeloof • Angst • Shock • Depersonalisatie • Hyperalertheid Herstel van familieverbanden essentieel Grote behoefte aan informatie Grote behoefte aan zorg en emotionele steun
Cry-out- of terugslagfase (36 uur tot circa twee weken) • Overvloedig loskomen van emoties + behoefte te praten • Van grote opwinding naar bezinning (steady-state) • Gebeuren dringt langzaam door • Mateloos op zoek naar informatie • Verdriet, woede, wantrouwen naar hulpverleners, overheid en veroorzaker ramp Posttraumatische fase (twee weken tot circa 3 maanden) Symptomen en criteria posttraumatische stress-syndroom (PTSS): • Blootgesteld aan een traumatische ervaring • Herbeleving • Vermijding • Prikkelbaar
Herstelfase (vanaf 3 maanden) • Duur: een jaar of langer • Symptomen minder frequent en indringend • Stemming stabieler • Gebeurtenis meer geïntegreerd in levensverhaal van getroffene Zo niet: dan advies deskundige hulp te zoeken
Wat kan de huisarts doen? • Adviseren dagelijkse ritme weer op te pakken • Herkennend en geruststellend reageren • Begrip hebben voor al de verschillende reacties • Doorverwijzen naar psychische hulpverlening
132
Aanvullende Informatie
GGD
13. Presentatie leerkrachten
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Reacties en verwerking bij rampen of ingrijpende gebeurtenissen uit: website opron Traumaopvang kinderen Doe dit met: • Gezond verstand • Emotionele betrokkenheid • Engagement over langere tijd (professor dr. Wim Wolters, De Psycholoog 1999)
Fasen na de ramp 1. Eerste 24 á 36 uur: impact- of stootfase 2. 36 uur tot circa twee weken: cry-out- of terugslagfase 3. Twee weken tot circa 3 maanden: posttraumatische fase 4. Vanaf circa 3 maanden: herstelfase Impact- of stootfase (eerste 36 uur) Normale reacties op abnormale gebeurtenis: • Ongeloof • Angst • Shock • Depersonalisatie • Hyperalertheid Herstel van familieverbanden essentieel Grote behoefte aan informatie Grote behoefte aan zorg en emotionele steun
Cry-out- of terugslagfase (36 uur tot circa twee weken) • Overvloedig loskomen van emoties + behoefte te praten • Van grote opwinding naar bezinning (steady-state) • Gebeuren dringt langzaam door • Mateloos op zoek naar informatie • Verdriet, woede, wantrouwen naar hulpverleners, overheid en veroorzaker ramp Posttraumatische fase (2 weken tot circa 3 maanden) Symptomen en criteria posttraumatische stress-syndroom (PTSS): • Blootgesteld aan een traumatische ervaring • Herbeleving • Vermijding • Prikkelbaar • Reacties van kinderen Normaal: • Eerst automatische piloot • Na eerste schok: ongeloof, verbijstering • Dan heftige reacties: angst, boosheid, verdriet, trillen of beven Blijft het kind verstard: contact zoeken en geruststellen
Peuters en kleuters • Hulpeloos en passief gedrag, algemene en scheidingsangsten • Lijken minder snel van begrip en verwarren zaken • Moeite dingen onder woorden te brengen • Soms achteruit in gedrag, zoals bedplassen, hangerig (regressie)
Basisschool kinderen • Voelen zich verantwoordelijk, schuldgevoelens • Reageren sterk op voorvallen die associaties oproepen • Signaleren verdriet en angst bij anderen en zijn daar bezorgd over Aanvullende Informatie
133
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
• Vertonen lichamelijke klachten • Problemen op cognitief gebied
Adolescenten • Gevoelens van schaamte en schuld • Agressiever en brutaler • Meer open voor roken, alcohol en drugsgebruik • Neigen tot zeer uitgesproken veranderingen en beslissingen • Conflicten met ouders • Problemen op school • Destructieve fantasieën en agressie Doelen bij de opvang kinderen Verlichten van acuut lijden Herstel van veiligheid en controle Vroegtijdig signaleren van verwerkingsproblemen
Doelen bij de opvang kinderen: Uitgangspunten: • De opvang van kinderen moet worden aangepast aan hun ontwikkelingsniveau • Kinderen zijn afhankelijk van volwassenen; deze moeten altijd bij de opvang worden betrokken Wat kan de leerkracht doen? • Creëren van sociale verbanden • Dagelijks ritme weer oppakken • Wel mogelijkheid bieden te praten als die behoefte er is • Herkennend en geruststellend reageren • Begrip hebben voor al de verschillende reacties • Neem initiatief • Luister meer dan je praat • Focus op het hier en nu • Wees eerlijk • Help het kind gevoelens uit te drukken • Versterk de positieve en de krachtige kanten • Help het kind hulp en steun te accepteren • Wees bewust van je eigen grenzen als helper
Wat doet de leerkracht niet • Los geen problemen van het kind op. Help het bij het zelf zoeken van oplossingen • Probeer niet te sussen en het kind af te houden van heftige emoties • Moedig niet aan dat beschuldigingen geuit worden naar anderen • Bescherm het kind niet teveel. Kleine, dagelijkse activiteiten kunnen zinvol zijn. • Waak voor een vlucht in teveel activiteiten (vermijding) Uit: crisis support, a handbook for ordinary people (Zweden)
Activiteiten • Gesprekken in een kring • Tekenen, dichten, verhalen schrijven en daar evt. over laten vertellen • Bijhouden van dagboek (tekenen, dichten, schrijven) • Schoolkrant over de gebeurtenis • Spelmaterialen die associaties oproepen met gebeurtenis (Verwerken kost tijd!) Niet dwingen tot deelname, soms hebben kinderen behoefte aan afstand nemen • Rouwverwerking • Betuigen van condoleance • Herdenkingsdienst organiseren • Bij lege plek in de klas, die gebruiken voor bijv. foto’s, bloemen, kaarsen • Gebruik van symbolen die van toepassing zijn op overleden kind
134
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Adressen en websites
1. 2. 3. 4.
Websites Culturen buiten West Europa Levensbeschouwelijke organisaties Specifieke hulpverlening/ondersteuning
135
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
1. Websites Website
www.achterderegenboog.nl www.amk-nederland.nl www.aps.nl/ppsi www.bureaujeugdzorg.nl www.bureaurechtshulp.nl www.centrum45.nl www.crisisnet.nl www.federatie.sensoor.nl www.ggzdrenthe.nl www.huiselijkgeweld.nl www.huiselijkgeweld.rotterdam.nl www.in-de-wolken.nl www.impact-kenniscentrum.nl www.ivp.nl www.joodsmaatschappelijkwerk.nl www.jso.nl www.kerkinactie.nl www.kindermishandeling.nl www.korrelatie.nl www.letseltelefoon.nl www.lsa.nl www.meldmisdaadanoniem.nl www.nazorg.nl www.ncptsd.org/index.html www.ouders.nl www.oudersvaneenvermoordkind.nl www.psychotrauma.nl www.rouw.nl rouwverwerking.startpagina.nl www.schadefonds.nl www.slachtofferhulp.nl www.traumacentrum.nl www.uitvaart.nl www.veiligverkeernederland.nl www.verliesverwerken.nl www.vokk.nl www.vook.nl www.vrouwenvoorvrede.nl www.wls.nl www.zinloosgeweld.nl
Aanvullende Informatie
Wat
Informatie, advies en rouwweekends voor jongeren Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Project preventie seksuele intimidatie Juridisch informatiepunt Traumabehandeling van oorlogsslachtoffers Informatie over verwerken, reacties en tips. Tips omgaan met psychische problemen De landelijke huiselijk geweld site De huiselijk geweld site van Rotterdam
Landelijk kenniscentrum psychosociale zorg na rampen Site van het expertisecentrum voor traumazorg in organisaties Joods maatschappelijk werk Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding o.a. informatie over de rol van de kerk bij rampen Informatie over kindermishandeling De Nationale Letseltelefoon Vereniging van letselschade advocaten
Site van uitvaartondernemers in Zuid-Oost Nederland over nazorg aan nabestaanden Amerikaanse site met veel traumaliteratuur o.a. kinderboeken over dood, en informatie over verlies en verdriet VOVK
Landelijke Stichting rouwverwerking Pagina met links over rouwverwerking Schadefonds geweldsmisdrijven Stichting Slachtofferhulp Nederland Site van traumacentra in Nederland Jeugdadviesrubriek over de dood Verenigde Verkeers Veiligheids Organisatie Landelijke stichting rouwbegeleiding Vereniging ouders, kinderen, kanker Vereniging voor ouders van een overleden kind Vereniging voor letselschade Slachtoffers
137
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
2. Culturen buiten West Europa Algemeen Nederlands Centrum Buitenlanders NCB Utrecht Postbus 638 3500 AP Utrecht Kaatstraat 69 3513 BW Utrecht T: 030 23 94 959 F: 030 23 64 546 E-mail:
[email protected] Website: www.ncbnet.nl
Zuid Europa Bosnische gemeenschap • Bond van Joegoslavische Verenigingen • Stichting Grenzeloos • Studentenvereniging de Cirkel
Lize Overlegpartner Rijksoverheid Zuid-Europese gemeenschappen, behartigt bij de landelijke overheid de belangen van personen afkomstig uit Bosnië-Herzegovina, Griekenland, Italië, Kaapverdië, Kroatië, Macedonië, Portugal, ServiëMontenegro, Slovenië, Spanje en hun nakomelingen. Bezoekadres: Maliebaan 13 Postadres: Postbus 14065 3508 SC Utrecht T: (030) 23 32 100 F: (030) 23 22 571 E-mail:
[email protected] Website: www.lize.nl/ Stichting Bosnische Kinderen Parkstraat 38 5671 GH Nuenen M: (06) 42 155 224 E-mail:
[email protected] Website: www.bosnianchild.nl Platform Bosnië-Herzegovina. Website: www.bihplatform.nl Indonesië & Molukken Stichting Pelita Javastraat 52 2585 AR Den Haag T: (070) 33 05 111 Website: www.pelita.nl
Landelijk overlegorgaan welzijn Molukkers Samenwerkingsverband van Molukse landelijke organisaties; participeert in het Landelijk Overleg Minderheden, het formele overlegorgaan van de etnische minderheden en de Nederlandse regering. Maliebaan 13 3581 CB Utrecht T: (030) 23 64 184 F: (030) 23 68 645 E-mail:
[email protected] Website: www.lowm-maluku.nl/
138
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Bedan Persatuan Grootste RMS-belangenorganisatie. Vertegenwoordigt de belangen van Molukkers in Nederland en streeft naar een vrije republiek der zuidelijke Molukken. Bazarstraat 50 2518 AK Den Haag T: (070) 34 55 291 An Nur Islam Belangenorganisatie van islamitische Molukkers. Doelenstraat 11 5141 JH Waalwijk T: (0416) 33 85 21 Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers Bilstraat 95 3507 LJ Utrecht Website: www.lsem.nl RMS-regering in ballingschap Staat onder leiding van F. Tutuhatunewa. Halfrond 22 3071 PP Rotterdam T: (0180) 31 90 25. Turkije Stichting Dostluk Vakfi Boomgaardstraat 183 3012 XC Rotterdam T: (010) 47 71 330 Website: www.turksforum.nl/ heeft adressen van organisaties
IOT Inspraak orgaan van turken in Nederland IOT - Maliebaan 13 3581 CB Utrecht T: (030) 23 43 625 F: (030) 67 00 517 E-mail:
[email protected] Website: www.iot.nl/
Afghanistan Afghaanse gemeenschap Landelijke vereniging van Afgaanse Vluchtelingen in Nederland (GAARN) Algemene Coördinatieraad Afghanen in Nederland (ACRA) Vereniging van Afghanen in Nederland Postbus 707 2300 AS Leiden E-mail:
[email protected] Website: www.favon.nl/
Vereniging van Afghaanse Vrouwen (Rabea-i-Balkhi) Postbus 707 2300 AS Leiden E-mail:
[email protected]
Vereniging van Afghaanse Studenten en Academie (VASA) Savelsbos 152 2716 HH Zoetermeer E-mail:
[email protected] Aanvullende Informatie
139
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Afghaanse Jongeren Organisatie in Nederland (LAJON) Orof. Telderstraat 121 3132 AT Vlaardingen E-mail:
[email protected] Afghaanse Vereniging Nederland (AVN) Madelieventuin 53 2724 PJ Zoetermeer E-mail:
[email protected] Stichting Abn-I-Sina P/a Merelstraat 2bis 3514 CN Utrecht E-mail:
[email protected]
Suriname en de Antillen www.suriname.nu/ www.surinamenet.com/surinamenet/ suriname.pagina.nl www.waterkant.net/
Stichting Welzijnsbevordering Antillianen en Arubanen Grote Kerkplein 5 3011 GC Rotterdam Postbus 737 3000 AS Rotterdam T: (010) 43 32 966 F: (010) 23 32 143 Marokko Stichting Marokkaanse unie Moultaka Langegracht 61 2312 NW Leiden T: (071) 52 22 942
Stichting Marokkaans Ontmoetingscentrum Kerkhofstraat 134 3034 TN Rotterdam T: (010) 41 25 333
140
Aanvullende Informatie
GGD
3. Levensbeschouwelijke organisaties
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Antroposofische Vereniging Boslaan 15 3701 CH Zeist T: (030) 69 18 216
Humanistisch Verbond Afdeling Rotterdam Contactpersoon: Gerard Nieuwenhuijsen Pieter de Hoochweg 110 3024 BH Rotterdam T: (010) 51 17 345 Afdeling Leiden Contactpersoon: Maria van Bergen Zaagjesbank 12 2317 MC Leiden T: (071) 52 17 587 Soefi-Beweging Algemeen secretariaat: dhr. N. Lint Anna Paulownastraat 78 2518 BJ Den Haag T: (070) 34 61 594 Tempel Rotterdam Provenierssingel 41 Inl. A.M. Hijmans Witte Spaanstraat 9 3062 XL Rotterdam T: (010) 24 20 630
Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden Logegebouw: Steenschuur 6 2311 ET Leiden T: (071) 51 22 398 Loge La Vertu, secr.: H. Bergveld Blankaartweg 2 2381 AD Zoeterwoude T: (071) 58 06 186 E-mail:
[email protected] Loge L’ Age d’ Or, secr.: H. Zilverentand Lindelaan 5 2351 NV Leiderdorp T: (071) 54 18 903 Loge Acacia Delftsestraat 9 3013 AB Rotterdam T: (010) 42 62 220 Theosofisch Genootschap Daal en Bergselaan 68 2565 AG Den Haag T: (070) 32 31 776
Aanvullende Informatie
141
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
4. Specifieke hulpverlening/ondersteuning
GGD
Meld misdaad anoniem bereikbaar van ma-vr van 08.00 - 24.00 uur, za-zo 10.00 - 24.00 uur T: (0800) 7000 Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld T: (010) 44 38 444
Eleos Landelijk werkende instelling voor gereformeerde geestelijke gezondheidszorg Hoofdkantoor Villawal 7 3432 NX Nieuwegein T: (030) 60 08 540 F: (030) 60 08 545 E-mail:
[email protected] Website: www.eleos.nl Instituut voor Psychotrauma Nienoord 5 1112 XE Diemen Postbus 183 1110 AD Diemen T: (020) 84 07 600 F: (020) 84 07 601 E-mail:
[email protected] Website: www.ivp.nl
Joods Maatschappelijk Werk Kantoor Den Haag: Noordelijk Zuid-Holland Gentsestraat 79 2587 HL Den Haag T: (070) 35 55 672 F: (070) 35 84 631 E-mail:
[email protected] spreekuur dinsdag 14.00 - 15.30 uur.
Kantoor Rotterdam: Goudsesingel 130 3.74 3011 KD Rotterdam T: (010) 46 68 666 F: (070) 35 84 631 Telefonisch spreekuur di. 14.00 - 15.30 uur Website:
[email protected] Nederlands Centrum Buitenlanders NCB Utrecht Postbus 638 3500 AP Utrecht Kaatstraat 69 3513 BW Utrecht T: (030) 239 49 59 F: (030) 236 45 46 E-mail:
[email protected] Website: www.ncbnet.nl
142
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Satu Bantu Satu (SBS) Hulpverleningsorganisatie voor slachtoffers op de Zuidoost-Molukken. Contactpersoon: dhr. P. Roemloes De Leibeek 19 5388 EX Nistelrode T: (0412) 61 28 82
Sinai Centrum Joods centrum voor geestelijke gezondheidszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg. Gespecialiseerd in traumabehandeling voor joodse en niet joodse cliënten. Locatie Amersfoort Berkenweg 7 3818 LA Amersfoort T: (033) 25 33 555
Locatie Amstelveen Laan van de Helende Meesters 2 1186 AM Amstelveen T: (020) 54 57 200
Stichting Centrum 40-45 Landelijk centrum voor medisch-psychologische behandeling van slachtoffers van georganiseerd geweld. Regio Leiden Haagweg 47 2321 AC Leiden T: (071) 53 19 188 Regio Rotterdam Willemstraat 20 4811 AL Breda T: (076) 53 05 888
Stichting Pelita Behandeling, zorg en welzijn voor migranten uit voormalig Nederlands-Indië Javastraat 52 2585 AR Den Haag T: (070) 33 05 111 F: (070) 35 62 809 Stichting Pharos Kenniscentrum vluchtelingen en gezondheid Herenstraat 35 Postbus 13318 3507 LH Utrecht T: (030) 23 49 800 F: (030) 23 64 560 E-mail:
[email protected] Vrouwen voor Vrede Daam Fockemalaan 22 3818 KG Amersfoort Postbus 963 3800 AZ Amersfoort T: (033) 46 22 755 F: (033) 46 22 755
Aanvullende Informatie
143
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
144
GGD
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Literatuur
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Boeken voor ouders, leerkrachten en hulpverleners Boeken algemeen "Andere" culturen Poëzie Boeken over zelfdoding Boeken voor kinderen algemeen Boeken voor kinderen tot 4 jaar Boeken voor kinderen tot 8 jaar Boeken voor kinderen tot 12 jaar
145
GGD
Inleiding
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
In dit overzicht wordt een opsomming gegeven van een groot aantal boeken over het thema dood/zelfdood. De literatuurlijst is de volgende categorieën: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Boeken voor ouders, leerkrachten en hulpverleners Boeken algemeen "Andere" culturen Poëzie Boeken over zelfdoding Boeken voor kinderen algemeen Boeken voor kinderen tot 4 jaar Boeken voor kinderen tot 8 jaar Boeken voor kinderen van 8-12 jaar
1. Boeken voor ouders, leerkrachten en hulpverleners
Abbeele, Claire Van den "Nu jij er niet meer bent" Een leidraad voor ouders, leerkrachten en ieder die te maken heeft met rouwende kinderen en tieners. Het boek geeft inzicht in de rouwreacties in de verschillende leeftijdsfasen en er zijn adviezen en veel praktische oefeningen in opgenomen. Lannoo, Tielt 2001
Berg, Marinus van den "Je kind verliezen" Ouders die een kind verliezen voelen zich vaak onbegrepen. Dit boek probeert een gids te zijn tussen twee werelden, de binnen- en de buitenwereld, en gaat op zoek naar manieren van ‘weerbaar rouwen’. Kok, Kampen 1997
Eland Jeanette, Carlijn de Roos & Rolf Kleber "Kind en trauma" Een opvangprogramma. Komen ze hier ooit overheen? Wat kan ik doen om te helpen? Vragen bij de confrontatie met kinderen die getroffen zijn door een ramp, een ongeluk, geweld of een plotseling verlies. Dit boek is een verslag van een onderzoek naar psychische gevolgen van een trauma bij kinderen. Het onderzoek heeft geleid tot een individueel opvangprotocol. Daarnaast krijgen ouderbegeleiding, groepsopvang en opvang op school uitgebreid aandacht. Swets en Zeitlinger, Lisse 2000 ISBN 90 265 1611 8 Feys, Martial "Kinderen rouwen ook" Handreiking voor opvoeders, ouders en leerkrachten om rouwende kinderen te helpen
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Afscheid voor altijd" Omgaan met verdriet en rouw in het primair onderwijs. Het boek biedt scholen en leerkrachten een kader bij de vragen die zij hebben in het omgaan met rouw van leerlingen in de ontwikkelingsfasen gedurende de basisschooljaren. Het geeft met name handreikingen voor het maken van een draaiboek. Schoolpers/Educatieve partners Nederland, Houten 1996 Fiddelaers-Jaspers, Riet (eindred.) "Als een ramp de school treft" Omgaan met calamiteiten in het onderwijs. Scholen krijgen in toenemende mate te maken met schokkende gebeurtenissen die het scholleven voor enig of soms lang(re) tijd ontwrichten. Deze publicatie geeft handreikingen hoe te handelen bij een ramp of calamiteit. Er worden suggesties gegeven voor het opstellen van een draaiboek en om te gaan met situaties van machteloosheid en verslagenheid. KPC groep, Den Bosch 2000
Aanvullende Informatie
147
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Fiddelaers-Jaspers, Riet "De meest gestelde vragen over kinderen en de dood" Informatiebrochure voor opvoeders met antwoorden op vragen als: hoe zien kinderen de dood, hoe vertel je dat iemand dood is of dood gaat, hoe betrek je kinderen bij het afscheid, hoe leg je uit wat begraven of cremeren is en hoe rouwen kinderen. Stichting In de wolken, Heeze 2003 Fiddelaers-Jaspers, Riet "Jong verlies" De auteur benadrukt dat we kinderen en jongeren juist bij de dood moeten betrekken en hun verdriet serieus moeten nemen. Een boek voor ouders en andere betrokkenen bij de opvang en begeleiding van kinderen in rouw. Kok/KPC Groep, Kampen 1998 Fiddelaers-Jaspers, Riet, R. Hoorens-Maas, A. Koning "Uit evenwicht; Crisisbegeleiding van leerlingen" Educatieve Partners Nederland (EPN), Houten/1998 Voortgezet onderwijs € 23,50
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Waar ben je nu, zie je me nog?" (Voor)leesboek met teksten voor en door kinderen om hen voor te bereiden op de afscheidsdienst. Stichting In de wolken, Heeze 2000
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Wie ben ik zonder jou?" Jong zijn en verder leven na een verlies, boekje voor iedereen die met rouwende jonge mensen te maken heeft. Stichting In de wolken, Heeze 2000 Harmsen, H. "Opvang en nazorg na schokkende gebeurtenissen" Kluwer, Alphen aan den Rijn (2002)
Janssen, Marieke en Maria Neele "Hoe steun je een ander" ISBN 90.5871.384.9 Aan de hand van herkenbare verhalen en voorbeelden geven de auteurs aan wat je kunt doen als je verdrietige berichten over een ander hoort. Door de verhalen leer je de verdrietige gebeurtenissen beter begrijpen. Bovendien ontdek je hoe je zelf wilt omgaan met dit soort ervaringen en voel je je wellicht minder verlegen als je wordt geconfronteerd met verdriet in je naaste omgeving Keirse, Manu "Kinderen helpen bij verlies" Een gids om ouders, leerkrachten, familieleden en hulpverleners te helpen om kinderen en jongeren te begeleiden in de confrontatie met verlies zoals ernstige ziekte in de familie, echtscheiding en zelfdoding. Lannoo, Warnsveld 2002 Kleber, R.J, P.G. van der Velden en J. Eland. "Handboek voor opvang na rampen en calamiteiten" Zaltbommel (1998), Uitgeverij THEMA Uitgeverij THEMA.
Klein-Vuyst, drs. L.C. "Rouwen om een kind" Het boek is bedoeld voor ouders die een kind op jonge leeftijd (van ca. 4 maanden tot ca. 16 jaar) hebben verloren en voor de mensen om hen heen. Hoe gaat een gezin verder na zo’n ingrijpende gebeurtenis? Hoe voorkom je dat het grote verdriet de aandacht voor de andere kinderen verdringt? Deze en andere vragen komen in dit boek aan de orde. Groen, Heerenveen 1999 Laurijssen, M en J. Ruigrok "Geweld rond je kind" KPC Groep, bestelnummer 260016
148
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
A.M. Mulder, N. van Tankeren "Dood op of rond de school: de afhandeling van de gevolgen van een calamiteit" GGD Zuid-Oost Utrecht Sept. 1992 Isbn 90-801042-1-3
Reijerse, Gerda "Er is iets naars gebeurd" Handboek voor preventiewerkers Ondersteuning aan beroepskrachten die te maken hebben met seksueel misbruik van kinderen S&O stichting voor opvoedingsondersteuning Gouda augustus 2001
Rosof, Barbara D. "Het zwaarste verlies" Hoe overleeft een gezin dit verlies? Wat draagt bij tot het herstel? Welke kennis hebben gezinnen en therapeuten opgedaan waarmee anderen door hun verlies heen geholpen kunnen worden? Een handreiking bij de verwerking van de dood van een kind. Bert Bakker, Amsterdam 1998
Vriens Anneke, Carla Versteeg "Vandaag neem ik een snipperdag" Peter een bijzonder kind op de basisschool. Ervaringsverhaal van een moeder en leerkracht rond het overlijden van een kind. Voor leerkrachten van de basisschool en ouders. CPS, Amersfoort 1997
Weijers, Annet & Petra Pening "Het leven duurt een leven lang" Een boek om kinderen en jongeren te helpen bij verlies. Naast de informatie die gegeven wordt over rouw bij kinderen en jongeren worden vele werkvormen besproken die kinderen kunnen helpen hun gevoelens tot uiting te brengen. Nijmegen, 2001 Te bestellen: (024) 355 55 4
Wolzak, Ide "Kind in rouw" Rouwen kinderen anders dan volwassenen? Een handreiking bij de begeleiding. Vereniging Ouders van een Overleden Kind. Te bestellen: (0252) 370 604
Aanvullende Informatie
149
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
2. Boeken algemeen
GGD
Bohlmeijer, Arno "Het vermoeden"
Boswijk-Hummel, Riekje "Afscheid nemen" Dit boek geeft helder de emoties weer waarmee mensen te maken kunnen krijgen, niet alleen na een overlijden maar ook na ander verlies (gezondheid, echtscheiding enz.). De Toorts, Haarlem 1998 de Bruijn, Marieke "Leren leven met verliezen" Hoe doe je dat
Kelley, Patricia "Een woord van troost" Aan de hand van voorvallen uit haar praktijk als touwtherapeute en ervaringen uit haar eigen leven beschrijft de auteur wat je te wachten kan staan als je een dierbare verliest. Men name de wat moeilijkere aspecten zoals tegenstrijdige gevoelens en hoe wij hiermee om kunnen gaan, worden belicht. Bet Bakker, Amsterdam 1999
Kienhorst, Ineke "Rouw" Een boek voor mensen die nog niet zo lang geleden iemand door de dood verloren hebben en voor mensen in hun omgeving. Het boek geeft veel informatie over rouw, onder andere over welke gevoelens en reactie voor kunnen komen. LSR, Utrecht 1999 Kübler-Ross, Elisabeth "De cirkel van het leven" De auteur spreekt in dit autobiografische boek over haar contacten met terminaal zieke kinderen, volwassen stervenden en aids-patiënten. Het maakt de gedrevenheid zichtbaar waarmee zij nieuwe wegen insloeg op de terreinen van stervensbegeleiding en bijna-doodervaringen. Ambo, Amsterdam 1997
Ladan, A en Groen-Prakken, H. (red.) "Kinderen en de dood" Dit boek wil duidelijk maken hoe kinderen rouwen en welke risico’s zij daarbij kunnen lopen. Het is een psychoanalytische benadering van rouw bij kinderen en van de wijze waarop de omgeving het kind bij zijn verwerking van de dood kan helpen. Van Gorcum, Assen 1997 (reeks NPI) Landelijke Stichting Rouwbegeleiding "Gids na een overlijden" Handleiding voor nabestaanden betreffende zakelijke beslissingen en de verwerking van het verlies. Deel I geeft een overzicht van de te regelen zaken, voornamelijk op het administratieve en financiële vlak. Deel II gaat over de beleving en de verwerking van het verlies in de maanden of jaren na het overlijden. Een overzicht van boeken over rouw, nuttige adressen etc. is toegevoegd. Landelijke Stichting Rouwbegeleiding, Utrecht (wordt 2x per jaar herzien) Lewis Herman, Judith "Trauma en herstel" De gevolgen van geweld
Longaker, Christine "Het licht van afscheid" Een leidraad voor emotionele en spirituele zorg. De auteur combineert haar eigen geschiedenis en haar jarenlange ervaring met hospicewerk met de eeuwenoude tradities en universele spirituele principes van het Tibetaanse Boeddhisme. De Boekerij bv, Amsterdam 1997 Nugteren, Kaptein e.a. "Rituelen na rampen" Tilburg (theologische invalshoek) 150
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Polspoel, A.R.M. "Wenen om het verloren ik" Als een dierbare sterft, sterft er ook iets in de nabestaanden. Naast inzicht in de uiterlijke gedragingen geeft dit boek de innerlijke dynamiek van de rouw weer. De auteur pleit voor een doorleven van alle verwarrende emoties zodat men tot een heropbouw van het ineengestorte leven kan komen. Een boek zowel voor hulpverleners als voor nabestaanden. Kok, Kampen 2003 (negende totaal herziene druk) Ds. O.J. Ruff "De rol van de kerk bij een ramp" Uitgave Kerkinactie Bestellen: afd. Brochureverkoop Tel.030 880 17 24 E-mail:
[email protected]
Slachtofferhulp "Kinderen helpen na een schokkende gebeurtenis. Praktische gids na een misdrijf of een plotseling overlijden" ISBN: 90-209-5260-9 van der Velden, P.G. en R.J. Kleber. "Want niemand is van steen..." Voorlichtingsbrochure Ministerie van Binnenlandse Zaken. (1993), Den Haag,
Zeylmans, Renée "Rouwverwerking en rouwbegeleiding" De auteur richt zich tot mensen die een rouwproces doormaken en tot begeleiders van rouwenden. Renée Zeylmans schrijft vanuit haar eigen ervaringen en die van haar cliënten en cursisten. De zingeving is daarbij een centraal thema. Christofoor, Zeist 2000
3. "Andere" culturen
Allochtoon video circuit (video) "De kunst van het afscheid nemen" NPS Minderheden, Hilversum
AMC "Stervensrituelen en rouw bij verschillende culturen en geloven" Reader minisymposium Amsterdam 1997 Bot, M "Een laatste groet", Uitvaart en rouwrituelen in multicultureel Nederland Rotterdam: Bot; Thorn: EF&EF in boeken 1998 ISBN 90-6177-013-0
Fiddelaers-Jaspers, Riet, Ine Spee, Dorinde Roos "Veelkleurig verdriet" Voor leerkrachten is het een noodzaak inzicht te hebben in de tradities en rituelen in de culturen van de kinderen die hun school bezoeken. Dit boek geeft kennis over de gebruiken van diverse religies en culturen en is bedoeld voor volwassenen die op professionele wijze te maken hebben met kinderen KPC groep, Den Bosch 2000 Goudriaan, Maartje "Met de dood in het hart” Rouw bij migranten en vluchtelingenjongeren 2001 Stichting Pharos, Utrecht ISBN 90 75955 23 5
Aanvullende Informatie
151
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Van de Kamp, L.B., V. Tjon A Ten, I. Spalburg "Stof in de wind" Tradities bij overlijden van allochtonen in Nederland Rotterdam, KROSBE Multi-Etnisch Centrum; Utrecht: Stichting Landelijke Federatie van Welzijnsorganisaties voor Surinamers 1997, ISBN 90-72200-06-3
Pessireron, Sylvia "Rouwen in zeven ‘Nederlandse’ culturen" Afscheidsrituelen nemen in elke cultuur een belangrijke plaats in. Dit boek beschrijft rituelen en ceremoniën rondom de dood uit de meest voorkomende culturen in onze samenleving. Seram Press, Utrecht 1999 Wilderom Juanita en Malika El Mousati "Uitvaartgebruiken en rouwverwerking" Achtergrondinformatie en adressen Centraal informatiepunt Ouderen, Meldpunt Mantelzorg COS Haaglanden en Humanitas, 1997
4. Poëzie
Berg, Marinus van den "Je naam klinkt in ons door" Klein monument voor een overleden kind. Een bundel die troost kan bieden na het verlies van een kind. Er zijn teksten van de auteur en illustraties van beeldende kunst in opgenomen. Kok, Kampen 2001
Emmerik, Yvonne van "Als vlinders spreken konden" In korte eenvoudige teksten wordt de rouw voor kinderen bespreekbaar gemaakt. Er wordt gezocht naar woorden verder dan de dood. Dabar-Luyten, Aalsmeer 1997 Fiddelaers-Jaspers, Riet (samensteller) "Als je woorden zoekt…" Een keur van tekstfragmenten, gedichten, enkele woorden, een paar zinnen die van toepassing kunnen zijn. KPC Groep, Den Bosch 1996
Kleijne, Jos de (samensteller) "Kon uit de dood ik die éne doen keren" Teksten uit de Nederlandse letterkunde die vorm geven aan het verdriet om het heengaan van een nabij mens en aan de herinneringen van de achterblijvers aan de overledene. SUN, Nijmegen 1998 Lier, Emmy van "Eendagsvlinder" Het beschrijven van het stervensproces van haar dochter, de leegte erna en het terughalen van herinneringen was voor de moeder een instrument waardoor het ondraaglijke draaglijk werd. Dabar-Luyten, Aalsmeer 1997 Oosterhuis, Huub "Op dood en leven" In deze bundel is een dertigtal van de bekendste gedichten van Huub Oosterhuis samengebracht die handelen over leven en dood. Ten Have- Baarn, Kampen 2002 Warren, Hans en Molegraaf, Mario (samenstellers) "Ik heb alleen woorden" De honderd meest troostrijke gedichten over afscheid en rouw uit de Nederlandse poëzie. Bert Bakker, Amsterdam 1998
152
Aanvullende Informatie
GGD
5. Boeken over zelfdoding
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Fiddelaers-Jaspers, Riet en Spee, Ine "Weer-zin in leven" Een handreiking voor scholen bij de begeleiding van een (mogelijke poging tot) zelfdoding van een leerling, docent, ondersteunend personeelslid of bij zelfdoding in de gezinssituatie. Vragen die onder andere aan de orde komen: wat kun je als school doen en hoe draag je bij aan preventie? Educatieve Partners Nederland BV, Houten 2000 Kayser, Danny "Herinneringen in de toekomst" Een boek dat ingaat op de ingrijpende gevolgen van zelfdoding. Hoe kunnen nabestaanden het verlies met alle overweldigende gevoelens integreren in de realiteit en in de toekomst? Het boek is zowel bedoeld voor hulpverleners als voor nabestaanden. Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen 2000
Kienhorst, Ineke "Rouw na zelfdoding van een kind" De auteur gaat in op specifieke omstandigheden en reacties die zich kunnen openbaren bij ouders na de zelfdoding van hun kind. Er zijn fragmenten uit gesprekken en brieven opgenomen van ouders die hun kind door zelfdoding hebben verloren. AVVL Uitvaartzorg, Diemen 1999 Monsjou-Krijger, Ellen van (redactie) "En hoe nu verder….?" Twaalf nabestaanden komen aan het woord over de verwerking van het verlies van een dierbare door zelfdoding. Ouders, echtgenoten, familieleden, vrienden, ieder benadert het verwerkingsproces vanuit zijn of haar eigen standpunt. Ankh-Hermes BV, Deventer 1997 Polet, Anne "Verder" Dit boek gaat over rouw na suïcide. Door een combinatie van eigen ervaringen en informatie van deskundigen is het zowel geschikt voor nabestaanden en hun omgeving als voor hulpverleners, huisartsen en rouwbegeleiders. Acco, Leuven/Leusden 2002 (tweede herziene druk)
6. Boeken voor kinderen algemeen
van den Abbeele, Claire "Nu jij er niet meer bent" en "Mijn herinneringsboek"
7. Boeken voor kinderen tot 4 jaar
Allen, Nicholas "Hemeltje Lief" Een warm en liefdevol verhaal over de dood van een lievelingshond. Julia ziet haar hond Bas bezig om zijn koffer in te pakken. Hij vertelt dat hij naar de hemel gaat. De twee wisselen hun ideeën uit over hoe de hemel eruitziet. Met humor verteld. Zirkoon, Amsterdam 1996
Berebrouckx, Annemie "De oma van Jules" Prentenboek met korte teksten. Kleuter Jules vraagt aan verschillende mensen in zijn omgeving wie zijn oma was om er zo met trots achter te komen dat hij op haar lijkt. Leopold/Elzenga, Amsterdam 1999
Aanvullende Informatie
153
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Bruna, Dick "Lieve oma Pluis" Nijntje heeft veel verdriet als oma is doodgegaan. Ze brengt haar bloemen bij het graf op een rustig plekje in het bos. Prentenboek met eenvoudige tekeningen in kleur en tekst op rijm. Mercis Publishing, Amsterdam 1997
Dongen, Ingrid van "Dag pappa in de hemel" De vader van Susanne is ernstig ziek. Als hij dood gaat probeert ze op allerlei manieren contact met hem te zoeken: ze schrijft hem een brief, belt hem op en fantaseert over hem. Herkenbare gevoelens zoals boosheid en verdriet worden afgewisseld met dagelijkse bezigheden. De Bonte Wever, Utrecht 1998 Fiddelaers-Jaspers, Riet "Doodgaan is geen feest" Voorleesboek met prenten waarin de crematie aan bod komt. Stichting In de wolken, Heeze 2003
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Waar ben je nu, zie je me nog?" (Voor)leesboek met teksten voor en door kinderen om hen voor te bereiden op de afscheidsdienst. Stichting In de wolken, Heeze 2000
Hübner, F "De allerbeste oma van de wereld" Dit kleurvolle prentenboek gaat over een peuter/kleuter en zijn relatie met zijn grootmoeder. Het boek laat zien hoe het jongetje zijn verdriet verwerkt als zijn lieve oma overlijdt. Mooie tekeningen en een hoopvolle boodschap. De Vier Windstreken, Voorschoten 1997 Puttock, Simon en Barlett, Allison "Een verhaal voor Rosa" Een prentenboek met korte teksten over Rosa het nijlpaard en Jacob het aapje. Zij zijn dikke vrienden, maar als Rosa sterft denkt Jacob dat hij nooit meer zal kunnen lachen. Samen met Lea de kameleon treurt hij om Rosa en heel langzaam voelen Jacob en Lea zich iets beter. Een verhaal over vriendschap, dood, verdriet en troost. Luister, Amsterdam 2000
8. Boeken voor kinderen tot 8 jaar
Van Deurzen, Saskia en Carien Karsten "Als je iets heel naars meemaakt" Voor kinderen vanaf 4 jaar en opvoeders, hoe help je jezelf en andere kinderen
McCardie, Anna "Het kikkerballet" Tijdens de midzomernacht wordt een oude kikker door de andere kikkers verrast met een ballet. Niemand beseft dat het zijn laatste nacht zal zijn. Sfeervol prentenboek met warme illustraties in kleur. Zirkoon, Amsterdam 1997 Robberecht, Thierry en Goossens, Philippe "Eva in het land van de verloren zusjes" Eva probeert de dood van haar iets oudere zusje te verwerken. Prentenboek met sfeervolle illustraties in donkere kleuren. Een verhaal over rouwen en afscheid nemen. Clavis, Amsterdam 2002
Sels, Tania "Nooit meer is voor altijd" Dit prentenboek vertelt over Lotte en wat de dood van haar vader betekent. Hoe haarmoeder door haar verdriet is veranderd en hoe zij samen met het verlies omgaan. Clavis, Hasselt 2000
154
Aanvullende Informatie
GGD
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
Sluis, Claudia van der "Mijn vader is een wolkenman" Voorleesboek over Bolle. Bolle is vijf jaar als zijn vader doodgaat, hij mist hem heel erg. Sjaloom, Amsterdam 1997
Somers, Patrik "Sterrenkind" Als Tineke na de vakantie naar groep 3 gaat, wil ze graag vertellen over de dood van haar kleine broertje de afgelopen zomer. Prentenboek met grote, zoetgekleurde waterverftekeningen. Een prentenboek dat kinderen die een dierbaar persoon verloren hebben kan helpen hun verdriet een plek te geven. Het is een goed hulpmiddel bij een gesprek met kinderen over de dood. Christofoor, Zeist 2000
Stalfelt, Pernilla "Het boek van de Dood" Iedere kleuter maakt een periode door waarin hij de dood op zijn eigen omgeving gaat betrekken en ….. misschien kun je zelf wel doodgaan! In dit boek over de dood gaat ernst en luchtigheid samen. Hoogland & van Klaveren 2000 Velthuys, Max "Kikker en het vogeltje" Kikker heeft een dood vogeltje gevonden. Met andere dierenvrienden gaat hij het dier begraven. Prentenboek met kleurrijke aquarellen en een ondersteunende tekst om met kinderen over leven en dood te praten. Leopold, Amsterdam 1991
9. Boeken voor kinderen tot 12 jaar
Boonen, Stefan "Wacht op mij" Een boek met illustraties over de van opa. Kleinzoon Jacob probeert zich voor te stellen wat het verlies voor oma betekent en hoe lang ‘altijd’ en ‘eeuwig’ duren. Clavis, Amsterdam-Hasselt 2001
Delfos, Martine "Dood is niet gewoon" Een kinderboek met tekeningen over de dood van een ouder. Het is bedoeld als leesboek voor kinderen, maar het kan ook als voorlichtingsboek gebruikt worden om bijvoorbeeld een gesprek met de groep op gang te brengen. Trude van Waarden Producties bv, Bussum 2002
Essen, Ineke van "Ik krijg tranen in mijn ogen als ik aan je denk" Dertig kinderen vertellen over hun ervaringen na het sterven van één van hun ouders. Het boek gaat over verdriet, angst en pijn maar ook over ouderliefde en een rotsvast vertrouwen in de toekomst. De Bonte Bever, Utrecht 1999 Fiddelaers-Jaspers, Riet "Als iemand doodgaat" Informatieboekje voor kinderen. Stichting In de wolken, Heeze 1999
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Ik houd je nog even vast" Herinneringsbrochure voor kinderen. Stichting In de wolken, Heeze 2000 Fiddelaers-Jaspers, Riet "Ik zal je nooit vergeten" Herinneringsbrochure voor kinderen. Stichting In de wolken, Heeze 1999
Aanvullende Informatie
155
Aanpak kleinschalige incidenten en zedenzaken
GGD
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Kun je de dood ook groeten" 101 afscheidsgedichten voor kinderen en jongeren. Stichting In de wolken, Heeze 2003
Fiddelaers-Jaspers, Riet "Waar ben je nu, zie je me nog?" (Voor)leesboek met teksten voor en door kinderen om hen voor te bereiden op de afscheidsdienst. Stichting In de wolken, Heeze 2000
Monuta Uitvaartzorg en –verzekeringen "Soms moet je even huilen" Werkboek over de uitvaart. Door middel van plakken, knippen en tekenen geeft dit boekje kinderen de mogelijkheid actief bezig te zijn met het overlijden. Het boekje is gratis verkrijgbaar, tel: (0800) 023 05 50 St. Christopher’s Hospice "Een bijzonder iemand is gestorven" Gevoelens rond de dood van een geliefd persoon getekend en opgeschreven. Stichting Achter de regenboog, bestellen tel: (030) 236 82 82
156
Aanvullende Informatie