AANPAK KINDERMISHANDELING EEN INTEGRALE SAMENWERKING METHODISCHE HANDREIKING
DEZE HANDREIKING IS ONTWIKKELD MET BIJDRAGEN VAN: STICHTING KINDERPOSTZEGELS NEDERLAND
FIER FRYSLÂN
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
2
INHOUD INLEIDING
pagina 6
Leeswijzer
KADER VAN DE HANDREIKING 1
Visie op hulpverlening aan kinderen die te maken hebben met geweld thuis 1.1.
1.2.
2
Visie 1.1.1.
Veilige ontwikkeling
1.1.2.
Een empatisch directieve benadering
Kernelementen 1.2.1.
Uitganspunten
1.2.2.
Voorwaarden
De doelgroep en de aanmelding
pagina 18
2.1.
Een brede doelgroep met een diversiteit aan hulpvragen
2.2.
Hulpvragen en de ernst van de problematiek
2.3.
Eerste triage
WERKWIJZE HANDREIKING 3
Methodisch proces 3.1.
4
3.1.1.
Een brede inventarisatie
3.1.2.
Verdieping
3.1.3.
Draagvlak
De start - een brede inventarisatie 4.1.
pagina 27
Een brede intake, een uniek beeld 4.1.1.
4.2.
Aandachtspunten bij de intake
Inschatting van de veiligheid 4.2.1.
5
pagina 22
Van inventarisatie tot en met integratie
Aandachtspunten veiligheid
4.3.
Multidisciplinair overleg (MDO), tweede triage
4.4.
Adviesgesprek
4.5.
Creëren van draagvlak
Proces van hulpverlening 5.1
5.2.
pagina 37
Contexten 5.1.1.
De contexten van ouderschap en (ex)partnerschap
5.1.2.
De context van veiligheid en duidelijkheid
5.1.3.
Hulpverleningsplan
5.1.4.
Mogelijkheden
Structuur in hulpverlening, actieve stabilisatie volgens kerndoelen 5.2.1.
Structuur in stabilisatie
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
3
5.2.2.
Evaluatie
5.3.
Traumabehandeling
5.4
Integratie
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
pagina 50
BIJLAGEN
pagina 52
Bijlage 1
Geweld in afhankelijkheidsrelaties en intergenerationele overdracht
Bijlage 2
Trauma
Bijlage 3
Escalatiemodel
Bijlage 4
Risicofactoren en beschermende factoren voor fysieke en emotionele mishandeling/verwaarlozing
Bijlage 5
Risicofactoren en beschermende factoren bij seksueel misbruik
Bijlage 6
Communicatie en conflicthantering
Bijlage 7
Praten met kinderen
Bijlage 8
Psycho-educatiegroepen (PEG)
Bijlage 9
Gezinsbegeleiding
Bijlage 10
Ouderbegeleiding
Bijlage 11
Traumabehandeling
Bijlage 12
Fier Fryslân
BRONVERMELDING
Handreiking aanpak kindermishandeling
pagina 90
-
Fier Fryslân
4
Als ze als kind… Als ze als kind niet altijd zo stil had hoeven zijn… Had ze vandaag het hoogste lied gezongen… Als ze als kind niet altijd zo alleen was geweest… Had ze vandaag misschien allang iemand gevonden… Als ze als kind niet altijd zo bang had hoeven zijn… Had ze vandaag misschien van iemand durven houden… Als ze als kind niet altijd zo’n puinhoop had gezien… Had ze vandaag kastelen kunnen bouwen… Als ze als kind de warmte van de zomer had gekend… Was ze die warmte in haar winter nooit verloren… Als ze als kind de warmte van een nest had gekend… Had het haar hele leven lang niet zo gevroren… Als ze als kind niet al zo oud had hoeven zijn… Had ze vandaag een kinderlied gezongen… Als ze als kind gewoon een kind had kunnen zijn… Was ze vandaag als een kind opnieuw begonnen…
LISELORE GERRITSEN, 2002
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
5
INLEIDING De aanpak van kindermishandeling staat hoog op de politieke en maatschappelijke agenda. In Nederland is in de afgelopen jaren enorm geïnvesteerd op de voorkant van die aanpak: het melden en onderzoeken van veiligheid. Er is een Meldcode, wetgeving, en professionals zijn getraind in het signaleren en bespreekbaar maken. De nodige hulpverlening daarna is echter diffuus, staat nog in de kinderschoenen:
De hulpverlening die, vaak door het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling/Steunpunt Huiselijk Geweld) wordt geadviseerd betreft meestal hulpverlening in een vrijwillig kader. Echter: ouders zijn lang niet altijd gemotiveerd voor hulp. Een aantal van hen werkt mee omdat ze niet lastig gevonden willen worden door de instanties; anderen ‘traineren’ de hulpverlening en komen hun afspraken niet na. De kans is groot dat, wanneer er geen verontrustende signalen zijn, deze gezinnen op de achtergrond en uit beeld van de hulpverlening raken… tot er weer geweld plaatsvindt.
Er is bovendien vaak sprake van gefragmenteerde zorg: er zijn veel professionals betrokken in een gezin en ieder doet een ‘eigen’ onderdeel vanuit de eigen sector of instelling. Daarbij wordt er nog vaak achter elkaar aan gewerkt. Dit brengt het risico met zich mee dat professionals langs elkaar heen werken of elkaar zelfs tegenwerken. De Gezondheidsraad stelt dat de huidige versnippering van de Nederlandse hulpverlening een integrale benadering van diagnostiek en behandeling van slachtoffers van kindermishandeling belemmert (Gezondheidsraad 2011 in: de Kinderrechtenmonitor 2012).
De aanpak kindermishandeling richt zich grotendeels op algemene begeleidings- en behandelprogramma’s met betrekking tot veiligheid, opvoedingsondersteuning en gedragsproblematiek. Er is nog weinig aanbod dat zich werkelijk richt op herstel van de (fysieke, emotionele en pedagogische) veiligheid in een gezin, op het bespreekbaar maken van het geweld tussen kinderen en ouders, op het bieden van aansluitende mogelijkheden in begeleiding en behandeling (abuse en trauma-focused) en op het herstel van de ouder-kind relatie.
De hulpverlening is bovendien niet automatisch gericht op het gehele systeem van een kind, maar vaak nog op de individuen in het gezin. Bovendien gaat veel aandacht uit naar de volwassenen – de ‘pleger’ en het ‘slachtoffer’- en worden kinderen letterlijk en figuurlijk niet goed ‘gezien’. Dat kinderen hulp nodig hebben, wordt niet altijd erkend; de focus ligt vooral op rust en veiligheid in een gezin. Maar veel kinderen zijn ernstig getraumatiseerd en leven met een geheim. De minister van Jeugd en Gezin geeft aan dat het ‘op dit moment onvoldoende duidelijk is wat de precieze zorgbehoefte is van slachtoffers van kindermishandeling en of het huidige aanbod volstaat’.
We raken hierdoor kinderen kwijt: kinderen moeten soms lang wachten voor de hulp kan starten1, gezinnen weten niet meer welke hulpverlener wat doet, en vaak weet ook de ene hulpverlener niet waar de andere mee bezig is. Gezinnen raken hierdoor gedemotiveerd en haken af. Binnen een vrijwillig kader kan dat enkele keren gebeuren en voor we het weten zijn we een aantal jaren verder, met alle gevolgen van dien voor de kinderen in een gezin. Er is vrijwel geen geïntegreerd aanbod waarin het perspectief van het kind centraal staat binnen een systeemgerichte aanpak, die gericht is op de bovenliggende én onderliggende problematiek. Bovendien houdt in de versnipperde keten niemand een kind ‘vast’ tot werkelijk zeker is dat hij zich thuis veilig kan ontwikkelen. Kinderen én hun gezinnen krijgen hierdoor niet de hulp die zij nodig hebben.
1
De gemiddelde doorlooptijd van een AMK-onderzoek betreft 77 dagen – peildatum 1 januari 2010
(kinderrechtenmonitor 2012) Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
6
De transitie en transformatie van de jeugdzorg hebben ingrijpende gevolgen voor samenwerking en afstemming tussen verschillende instanties, nu de gemeentes de taak krijgen de zorg voor de jeugd en opvoedingsondersteuning te organiseren. Daar ligt tegelijkertijd de kans de zorg te verbeteren voor kinderen en hun gezinnen die te maken hebben (gehad) met geweld in huis (Van Dijke en Terpstra, 2013). Het gaat daarbij niet alleen om hulpverlening die gericht is op het stoppen, voorkomen en verwerken van geweld en de (traumatische) gevolgen; het gaat ook om het vasthouden, volgen van een kind en het gezin tot het echt niet meer nodig is. Complexe problematiek De problematiek die de kinderen en hun gezinnen laten zien, is complex en divers. Enkele voorbeelden:
We zien kinderen bij wie het thuis nog niet veilig is.
We zien ouders die hun kinderen inzetten in hun strijd als (ex)partners, en bijvoorbeeld niet instemmen met behandeling voor hun kind.
We zien de last van kinderen die nog met geheimen rondlopen.
We zien kinderen die zich schuldig voelen.
We horen kinderen zeggen dat er nog steeds ruzie is thuis, terwijl ouders zeggen dat alles goed gaat.
We zien gezinnen waarbij de problematiek al heel lang speelt.
We zien nieuw samengestelde gezinnen waarbij kinderen worstelen met de loyaliteit aan hun ouders.
We zien een enorme diversiteit in de problematiek: van licht tot zeer ernstig, van ontstaan binnen een huidige relatie of al generaties lang overgedragen.
Het belang van een integrale visie op de aanpak van en hulp bij kindermishandeling De ervaring leert dat er vaak nog veel moet gebeuren voordat de situatie zodanig veilig is dat kinderen hun verhaal kunnen vertellen aan hun ouders en voordat ouders voldoende ruimte hebben om het verhaal van hun kind te horen en om het belang van hun kind weer te kunnen zien. Voor een adequate aanpak kindermishandeling is niet alleen een multidisciplinaire samenwerking essentieel, maar ook een integrale visie op de aanpak van en hulp bij kindermishandeling. De aanpak die we in deze handreiking beschrijven betreft een brede integrale en systeemgerichte benadering, waarbij het perspectief van het kind centraal staat. Er worden geen ‘losse trajecten’ meer aangeboden: wanneer ouders of kinderen binnen zijn, is het van groot belang zorgvuldig te onderzoeken wat een gezin én de kinderen daarbinnen nodig hebben om zorg op maat te kunnen bieden. Het geheel vindt plaats binnen een geïntegreerde multidisciplinaire en intersectorale samenwerking (politie, justitie, jeugd-, volwassenen-, forensische GGZ, Bureau Jeugdzorg, reguliere hulpverlening) waarbij één centrale professional vertrouwenspersoon is in het gezin en de lijn van hulpverlening coördineert. Leeswijzer Deel 1 geeft het kader aan waarbinnen de werkwijze wordt uitgevoerd:
Hoofdstuk 1 beschrijft de visie op geweldshulpverlening.
Hoofdstuk 2 beschrijft de doelgroep, de aanmelding en daarbij het belang van een zorgvuldige eerste triage.
Deel 2 geeft de concrete werkwijze aan:
Hoofdstuk 3 beschrijft het methodisch proces in grote lijnen.
Hoofdstuk 4 beschrijft de eerste fase die gericht is op een brede inventarisatie en afsluit met een advies op hulpverlening.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
7
Hoofdstuk 5 beschrijft het inhoudelijk proces dat eindigt met de integratie van dat wat een kind en het gezin zich tijdens de periode van hulpverlening hebben toegeëigend.
De bijlagen geven de achtergrondinformatie en verdieping die de hoofdstukken ondersteunen.
De voorbeelden die in deze handreiking worden beschreven, zijn op de praktijk gebaseerd maar beschrijven geen concrete casus.
Voor de leesbaarheid schrijven wij:
het kind
= aangemelde kind. De leeftijd van het kind varieert van 2 t/m 23.
hulpverlening
= containerbegrip voor begeleiding en behandeling.
ouders
= biologische ouders, pleegouders, adoptieouders, stiefouders, verzorgers en
alleenstaande ouders
‘Hij’ kan ook gelezen worden als ‘zij’
Goed om te weten: zowel niet-verzorgende, misbruikende/mishandelende ouders als verzorgende, niet-misbruikende/niet mishandelende ouders worden bij de hulpverlening betrokken.
Deze handreiking kwam tot stand vanuit de ervaringen bij Fier Fryslân en dankzij een subsidie van Stichting Kinderpostzegels Nederland. Fier Fryslân is een expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Zij biedt hulp bij het voorkomen, stoppen en het verwerken van de gevolgen van geweld dat binnen relaties plaatsvindt. Daarbij richt zij zich op slachtoffers, plegers en getuigen en zijn kinderen en jongeren speerpunt. Als expertisecentrum speelt Fier in op ontwikkelingen en vraagstukken in de samenleving. Fier biedt psychosociale begeleiding en (trauma)behandeling binnen de 1e, 2e en 3e lijn. Alle vormen van hulp vinden plaats binnen een systeemgericht kader. Voor meer informatie over Fier en de diverse mogelijkheden, zie www.fierfryslan.nl Specifiek is deze handreiking ontwikkeld vanuit de ervaringen in psychosociale begeleiding aan kinderen en jongeren en hun gezinnen die ervaring hebben met geweld in de thuissituatie. Deze begeleiding wordt geintegreerd aangeboden in samenhang met diverse behandelmogelijkheden. Stichting Kinderpostzegels Nederland is een kinderhulporganisatie met als motto: 'voor kinderen door kinderen'. Kinderpostzegels vindt dat alle kinderen recht hebben op persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing. Zij behoren tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving en hebben soms extra hulp en bescherming nodig. Met de steun van Kinderpostzegels krijgen ze de kans op te groeien tot evenwichtige volwassenen.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
8
Deel 1
Kader van de handreiking
1. VISIE OP HULPVERLENING AAN KINDEREN DIE TE MAKEN HEBBEN MET GEWELD THUIS De positie, vragen en behoeften van het kind worden als uitgangspunt genomen en geplaatst binnen zijn gezins- of familiecontext. Dat vraagt een hulpverlening met verschillende mogelijkheden voor zowel de kinderen in het gezin als voor de ouders. Daarnaast is het belangrijk dat die mogelijkheden met elkaar samenhangen, op elkaar zijn afgestemd. In dit hoofdstuk beschrijven we de visie en de kernelementen van deze handreiking. Het spreekt voor zich dat deze gedragen worden door een uitnodigende, proactieve en professionele houding. Problematiek De kinderen hebben allemaal ervaringen opgedaan waarin hun veiligheid (fysiek, emotioneel, pedagogisch) in gevaar was. Ze hebben geleerd dat de wereld onveilig is en zij kunnen daardoor uiteenlopende (trauma gerelateerde) klachten en symptomen ontwikkelen die zich op alle ontwikkelingsgebieden kunnen voordoen (Struik, 2010). De problematiek waarmee deze kinderen te maken hebben, is afhankelijk van de aard en de ernst van het geweld dat ze hebben meegemaakt; daarbij is ook hun leeftijd een belangrijke factor. Kinderen die in hun eerste 4 tot 6 levensjaren al worden geconfronteerd met chronisch huiselijk geweld, verwaarlozing, misbruik en mishandeling hebben een hoog risico op vroegkinderlijke traumatisering. Wanneer kinderen pas later in hun leven voor het eerst geconfronteerd worden met geweld is de impact minder groot. Het gevolg van de schade voor jonge kinderen is dat zij zich niet goed kunnen ontwikkelen en bijvoorbeeld angstig zijn in de contacten met leeftijdgenoten of bij voorbaat al van zich af slaan. Kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben, lopen risico buitengesloten of gepest te worden omdat zij niet leeftijdsadequaat, en dus voor andere kinderen vreemd, reageren. In de puberleeftijd lopen zij vervolgens risico in hun contacten (Werson, 2012). Soms hebben ook hun ouders als kind ervaringen gehad met geweld thuis; het betreft dan generatielange patronen met alle risico’s van dien. Het aangemelde kind is meestal de probleemdrager in het gezin. Dit kind laat door zijn (vaak nog betrekkelijk lichte) problematiek zien dat zijn ontwikkeling stagneert. Bij onvoldoende of geen interventie kan het lichte probleemgedrag uitlopen tot ernstig klachtgedrag en/of een stoornis, bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een persoonlijkheidsstoornis, et cetera. De problematiek van de ouders varieert van licht tot zeer ernstig. Zij kunnen hierdoor niet goed voor hun kinderen zorgen, wat maakt dat de ontwikkeling van de kinderen onvoldoende op gang komt en kan leiden tot klachten: PTSS, et cetera. De problematiek is dus divers en varieert van enkelvoudig tot en met complex. Dit betreft dan de problematiek door ervaringen met geweld. Daarnaast kan er bij de gezinsleden individuele problematiek spelen die door de geweldservaringen wordt beïnvloed en vice versa. Enkele voorbeelden:
Kinderen met een lichamelijke of geestelijke beperking, kinderen die te vroeg geboren zijn, huilbaby’s en kinderen met een heftig temperament vragen veel van hun ouders. Niet elke ouder is goed in staat om aan de behoeften van het kind te voldoen.
Verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek bij de ouders, ouders die problemen hebben in hun emotie- en/of agressieregulatie, ouders die zelf als kind geweld hebben ervaren, ouders met een licht verstandelijke beperking; risicofactoren die de kans op kindermishandeling vergroten.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
9
Een overzicht aan beschermende en risicofactoren is te vinden in Bijlage 4 en 5. Het mag duidelijk zijn dat een zorgvuldige intake en eventueel diagnostiek nodig zijn om zorg op maat te kunnen bieden. Zie ook hoofdstuk 2, 4 en de Bijlagen 1 en 2. Scheiding Conflicten tussen ouders kunnen te maken hebben met of leiden tot een scheiding. Een scheiding kan een einde maken aan het geweld thuis, maar zet in het kerngezin vaak (opnieuw) alles op zijn kop. Vanuit systemisch perspectief zien we dat verhoudingen/posities veranderen: oude regels en rollen verliezen hun kracht, ieder staat ineens anders ten opzichte van elkaar en de situatie. Door een scheiding ontstaat er een verandering in het partnersysteem, in het ouderssysteem, in het gezinssysteem en in het brede systeem rondom het gezin. Een scheiding brengt daarom vaak onzekerheid met zich mee, zeker voor kinderen. De verandering van partners naar ex-partners is ingrijpend, dit terwijl de ex-partners wel samen ouders blijven. Zij scheiden van elkaar, niet van hun kinderen: ouders en kinderen voelen zich meestal onlosmakelijk met elkaar verbonden (van den Eerenbeemt & van Heusden, 2008). Kinderen zitten klem Het kan voor ouders erg ingewikkeld zijn om afstand te willen nemen van de ex-partner en toch samen te moeten werken als ouders. Opvallend is dat wanneer de (ex)partners met elkaar ’in oorlog’ zijn, zij ieder hun kinderen voor die oorlog willen beschermen, maar hen tegelijkertijd wél inzetten in hun strijd. Hun beeld van elkaar als partner is ook direct het beeld van elkaar als ouder, bijvoorbeeld ‘dat de kinderen zich bij hem net zo eenzaam en vernederd voelen…’(van Lawick, 2012). Ouders hebben dan het gevoel dat ze voor hun kinderen moeten opkomen. Dit kan betekenen dat er nieuwe spanningen of conflicten ontstaan, bijvoorbeeld rondom afspraken over de omgang. Naast het feit dat een scheiding voor kinderen indringend is, kenmerken sommige scheidingen zich als vechtscheidingen2, waarbij kinderen worden ingezet in de strijd tussen de (ex)partners. Deze kinderen zitten klem in de strijd van hun ouders (triangulatie). Vechtscheidingen zijn een vorm van kindermishandeling. Justine van Lawick (2012): ‘…Kinderen raken in deze strijd beschadigd. Ruziënde, elkaar demoniserende ouders maken een kind verdrietig, boos en vooral angstig. Een angstig kind zoekt troost en bescherming. Maar de ouders die het kind zouden moeten troosten en beschermen zijn zelf juist de bron van de ontregeling. Daardoor is het kind op zichzelf aangewezen, of het moet op zoek naar andere bronnen van veiligheid. Dat kunnen broertjes of zusjes zijn, maar ook die kunnen verstrikt zijn geraakt in de strijd en aan de kant van moeder dan wel vader zijn komen te staan. Ook familie en andere vertrouwden zijn vaak partij geworden. Nieuwe partners in nieuw samengestelde gezinnen kunnen ook een rol van betekenis gaan spelen. Vaak scharen zij zich aan de kant van hun geliefde, nemen diens versie van de werkelijkheid over en voelen dezelfde verontwaardiging naar de oude partner. Het kind dat niet wil kiezen raakt verscheurd, maar kan zich niet uiten: elke uiting kan munitie worden in de strijd van de ouders. Begrijpelijk dat deze kinderen op den duur zeer uiteenlopende symptomen ontwikkelen. Zij kunnen opstandig en onhandelbaar worden of juist stil en teruggetrokken; ze kunnen slaap-, eet- en/of concentratiestoornissen ontwikkelen. Vaak worden ze dan verwezen naar de jeugdhulpverlening, die weinig kan uitrichten zolang de context niet verandert…’ 2
We spreken van een vechtscheiding wanneer een echtscheiding niet alleen gepaard gaat met negatieve gevoelens
naar de ex-partner, maar ook met acties met de bedoeling de andere partner schade toe te brengen. De term vechtscheiding wordt tevens gehanteerd als de kinderen daar nadelen van ondervinden.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
10
Lonneke (15) wordt aangemeld omdat ze risicovolle contacten aangaat. Via internet heeft ze contact met mannen die haar uitnodigen voor een ontmoeting. Sinds enkele jaren zijn haar ouders gescheiden. De strijd tussen deze ouders duurt voort. Lonneke woont bij haar moeder, zegt dat ze geen contact meer met haar vader wil hebben en trekt zich terug op haar kamer. Ze zoekt contacten via het internet. Ze spijbelt van school en ontmoet tijdens schooltijd de mannen die ze via haar chatcontacten opdoet. Al eerder heeft Bureau Jeugdzorg zich met dit gezin bezig gehouden, zijn er gesprekken met de ouders geweest die elkaar de schuld geven van de problemen met Lonneke. Het heeft niet geholpen, Lonneke verdween bijna in een schimmig circuit; zus Jolanda (18) gebruikt te veel drugs en wordt behandeld bij de Verslavingszorg. Beide kinderen gaan niet naar hun ouders met hun problemen, die zijn immers druk met hun strijd…
1.1.1. Hulpverlening gericht op veilige ontwikkeling Wanneer kinderen traumatische ervaringen opdoen, zien we een gestagneerde ontwikkeling op cognitief, emotioneel, sociaal en/of fysiek niveau. In de hulpverlening is het dan essentieel om:
het perspectief van het kind centraal te stellen, namelijk zijn behoefte aan erkenning, liefde en veiligheid en zijn loyaliteit naar beide ouders;
het kind te zien in de context van het systeem (het gezin): als een kind in de knel zit, zit de rest van het gezin ook in de knel. Het kind kan niet geholpen worden zonder de andere leden van het gezin hulp te bieden;
ouders te ondersteunen de ouderrol (weer) in te nemen en zich te focussen op hun verantwoordelijkheid en beschikbaarheid voor hun kind, in plaats van te focussen op conflicten en kinderen onderdeel van de strijd te maken;
concreet uit te zoeken of de gezinssituatie weer veilig is en – indien dit niet het geval is – het gezin actief en integrale hulp te bieden om de veiligheid te herstellen (safety-focused);
de vragen en problemen al aan het begin van het proces in te schatten op bovenliggende en onderliggende problematiek – er wordt ingezet op ‘zo zwaar als nodig’ in plaats van ‘zo licht als mogelijk’;
niet eindeloos door te gaan met hulpverlening wanneer veiligheid niet is gegarandeerd, maar duidelijk te zijn over de betekenis voor kinderen en hierin samen te werken met mediators, Bureau Jeugdzorg, politie en justitie. Dit vraagt van professionals een duidelijke en proactieve houding ten aanzien van de veiligheid in het gezin.
Kinderen hebben een veilige leefsituatie nodig om zich goed te kunnen ontwikkelen. Ouders en de hele samenleving hebben de taak een dergelijke veilige leefsituatie te creëren (Van Dijke en Terpstra, 2013). Een adequate aanpak is daarom in elk geval gericht op blijvende veiligheid, op herstel van vertrouwen en op het stimuleren van een positieve ontwikkeling van het kind. Opvoeding en ontwikkeling Opvoeding heeft tot doel dat een kind zich optimaal kan ontwikkelen. Daarbij zijn twee dimensies belangrijk, namelijk ondersteuning en controle. Een problematische opvoeding of negatieve kwaliteit van opvoedingsgedrag wordt gekenmerkt door:
gebrek aan ondersteuning (weinig gevoeligheid voor de behoeften en wensen van kinderen, weinig betrokkenheid en ook weinig uitingen van warmte van ouders naar hun kinderen);
veel gebruik van autoritaire controle (straffen, negeren en machtsuitoefening als disciplineringstrategie);
weinig structuur (weinig organisatie en samenhang in de opvoeding);
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
11
negatieve kwaliteit van de ouder-kind relatie (de ouder ziet de relatie met zijn/haar kind als negatief, teleurstellend en weinig hecht).
We zien bijvoorbeeld ouders die in beslag worden genomen door hun eigen problemen en daardoor de vragen en behoeften van hun kinderen niet zien; ouders die het ‘lastige’ gedrag van hun kind vooral duiden als lastig voor het eigen ouderschap; ouders die zich niet goed kunnen inleven in hun kind en veel te veel verwachten; ouders die vanuit hun eigen ervaringen in hun jeugd hun kinderen met geweld in ‘het gareel’ houden. Deze problematische opvoeding heeft effect op de ontwikkeling en in het bijzonder op de ontwikkelingtaken van een kind. (Zie voor uitwerkingen van opvoedingsstijlen ook Bijlage 9) Ontwikkelingstaken zijn taken die een kind in een bepaalde levensfase aankan en waar hij verantwoordelijk voor kan zijn (Feldman, 2012. Crone, 2012). Het adequaat vervullen van de ontwikkelingstaken die bij een bepaalde leeftijd horen, zijn een voorwaarde voor een goed verloop van de latere ontwikkeling. Ontwikkelingstaken worden beïnvloed door beschermende en risicofactoren. Als de ontwikkelingstaken te zwaar zijn, als het kind zich door de situatie thuis niet kan ontwikkelen maar vooral moet overleven, als er zich te veel ontwikkelingstaken op één tijdstip aandienen, kan het evenwicht verstoord raken en functioneert een kind niet op een manier die past bij zijn leeftijd en ontwikkelingsfase. Een kind dat opgroeit in een thuissituatie waar geweld speelt, kan zich niet veilig en leeftijdsadequaat ontwikkelen: het kind heeft letterlijk en figuurlijk niet de ruimte om de wereld veilig te verkennen.
Freddy (11) is een kind dat zich niet goed heeft ontwikkeld. Zijn ouders zijn vijf jaar geleden gescheiden en de strijd tussen hen duurt nog steeds voort. De strijd gaat over de inboedel, over omgang, over opvoeding… Freddy wil niet meer bij zijn vader op bezoek. In gesprek met hem hoort de professional volwassen taal, taal die niet bij een kind van Freddy’s leeftijd hoort. Freddy is de oudste en wordt belast met zaken die niet voor hem bestemd zijn. Moeder betrekt hem in de strijd met haar ex-partner. Freddy leest bijvoorbeeld sms-berichtjes van vader aan moeder, weet alles wat de advocaat heeft gezegd, weet wanneer de zittingen zijn geagendeerd. Moeder vertelt dat het allemaal vaders schuld is en gaat een ‘bondje’ aan met haar zoon. Geen wonder dat het op school niet goed met Freddy gaat, hij kan zich niet concentreren, zijn schoolresultaten worden slechter en op het schoolplein is hij agressief. Tijdens de tien-minuten-gesprekken op school komen de ouders niet gezamenlijk. Naar de onderwijzer leggen beide ouders de verantwoordelijkheid voor de situatie van Freddy bij de andere ouder. Daar heeft Freddy niets aan; hij raakt dus steeds meer uit balans.
1.1.2. Een empatisch directieve benadering De focus op blijvende veiligheid, op herstel van vertrouwen en op het stimuleren van een positieve ontwikkeling van het kind, betekent dat je als professional ruime aandacht hebt voor wat goed gaat in een gezin en in de onderlinge contacten, en daarbij oog en oor hebt voor ieders mogelijkheden en oplossingen. Dat hiervoor een empatische houding nodig is die vertrouwen biedt, spreekt voor zich. Daarnaast is de houding van de professional directief; ook over wat níet goed gaat. Je bent bijvoorbeeld duidelijk over:
Kinderen mogen niet belast worden met nare geheimen.
De gedragsproblemen van kinderen worden in elk geval beïnvloed en mogelijk veroorzaakt door de onveilige situatie thuis of strijd tussen ouders.
Het verantwoordelijk maken van de andere (ex)partner levert alleen maar meer strijd; beide volwassenen zijn verantwoordelijk voor de ontstane situatie.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
12
Kinderen zijn loyaal aan hun ouders. Ouders willen zijn betekent daarom: met elkaar samenwerken!
In de visie op traumatherapie geldt dat een structurerende en directieve therapie, dus gestructureerde blootstelling aan de herinnering, zinvol is. Hierdoor leren kinderen anders naar de situatie te kijken (ze leren bijvoorbeeld dat geweld niet normaal is, dat grote mensen geen seks met kinderen mogen hebben, dat slaan en schelden niet de manier is om conflicten op te lossen, etc.) en ze leren nieuwe vaardigheden aan (bijvoorbeeld weerbaarheid, NEE mogen en kunnen zeggen). Niet alle kinderen en niet alle ouders die te maken hebben (gehad) met geweld thuis zijn getraumatiseerd en hebben traumabehandeling nodig. Toch is ook in de hulpverlening aan hen deze empatische directieve benadering belangrijk; ook in hun gezinnen is namelijk vaak sprake van chaos, onveiligheid, een destructieve manier van communicatie en conflicthantering. Kinderen in deze gezinnen hebben iemand nodig die structureert, betrokken én duidelijk is en mogelijkheden biedt voor verandering.
Aan Freddy was te merken dat het niet goed met hem ging. Er werd uiteindelijk een zorgoverleg belegd met alle betrokken professionals bij het gezin, met beide ouders en enkele steunfiguren uit hun netwerk. Er werd een plan gemaakt gericht op het beëindigen van de strijd tussen de ouders en meer zorg voor de kinderen. Er werd gezocht naar passende hulp. Binnen die hulpverlening was er erkenning voor het verdriet van moeder en was er erkenning voor de wens van vader om veel meer betrokken te zijn bij zijn kinderen. Door die erkenning konden de ouders hun gevoelens ventileren en ontstond er ruimte om zich te realiseren wat hun strijd met hun kinderen deed. Langzamerhand konden ze afspraken maken in het belang van de kinderen, konden ze veel meer samen ouders zijn waardoor moeder Freddy weer als kind kon zien. Hierdoor hoefde Freddy zich niet meer bezig te houden met ‘volwassen’ zaken.
Ook al laten kinderen weinig ‘afwijkend’ gedrag zien, toch kunnen zij belast zijn door de situatie. Kinderen zijn afhankelijk van hun ouders en daardoor gevoelig voor de behoeften en lasten van die ouders. We zien bijvoorbeeld kinderen die erg hun best doen het hun ouders naar de zin te maken en daardoor eventuele ruzies te voorkomen. Het is niet erg als kinderen hun handen uit de mouwen steken; een kind leert daardoor verantwoordelijkheid te nemen en krijgt zelfvertrouwen. Voor een gezonde emotionele ontwikkeling van het kind is het nodig dat de zorg die hij geeft ook gezien wordt. Een aai over de bol, uitspraken als: ‘Wat fijn dat je me even geholpen hebt’ laten het kind voelen dat het wordt gezien. Een kind voelt zich dan erkend; ‘Ik mag er zijn’. De zorg die kinderen bieden in geweldsgezinnen is echter te zwaar. Het is zorg waar niet over gesproken wordt, waar geen erkenning voor is en die kinderen bieden omdat er spanning is. Zij zijn loyaal aan hun ouders en doen van alles om de last en pijn van hun ouders te verlichten of om escalaties te voorkomen. Zij hebben hun ouders op hun schouders. Daarbij speelt mee dat kinderen (vaak) denken dat het hun schuld is als het thuis uit de hand loopt. Het zijn bijvoorbeeld de ‘brave’ kinderen die hard aan het werk zijn om hun ouders tevreden te stemmen of juist de ‘zondebokken’ die de spanningen tussen ouders naar zichzelf leiden en zo - door zelf lastig te zijn - als zogenaamde bliksemafleider fungeren. Zij hebben daardoor te weinig ruimte zich te ontwikkelen. Het is dus belangrijk álle kinderen in het gezin te zien en te spreken en de gezinspatronen te leren kennen. Het ‘rustige’ broertje of zusje van het aangemelde kind kan net zoveel last hebben van de situatie met alle gevolgen van dien voor zijn ontwikkeling! Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
13
Een empatisch directieve houding vanaf het begin maakt het mogelijk duidelijk te zijn over dat er open gesproken wordt, dat kinderen niet schuldig zijn en dat geheimen belemmeren.
2
Kernelementen
De kernelementen van de aanpak komen tot uiting in de uitgangspunten en voorwaarden. 1.2.1. Uitgangspunten Veiligheid kent een gelaagdheid Veiligheid richt zich niet alleen op hulp bij het stoppen van (getuige zijn van) mishandeling, maar ook op herstel van emotionele en pedagogische veiligheid. Kinderen kunnen hun verhaal pas doen aan hun ouders, en kunnen zich pas ontwikkelen als er voldoende emotionele veiligheid is in het gezin en er passende opvoeding is. In deel 2 is dit verder uitgewerkt. Kindermishandeling kent ernstige gevolgen en vraagt hulpverlening op bovenliggende en onderliggende problematiek Kinderen die opgroeien in gezinnen waarin sprake is van kindermishandeling, hebben ruim twee keer meer kans op het ontwikkelen van posttraumatische stress. In onderzoeken onder seksueel misbruikte kinderen variëren de percentages met betrekking tot posttraumatische stresssymptomen van 36% tot 100%. Van de kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld ontwikkelt 50% tot 100% posttraumatische stresssymptomen; dat geldt eveneens voor 11% tot 50% van de kinderen die fysiek mishandeld zijn (Werson e.a., 2012). Naast safety–focused werk je daarom binnen de hulpverlening waar nodig ook abuse- en trauma-focused. Ook hier wordt duidelijk hoe belangrijk een brede inventarisatie van de problematiek en de situatie is. Het kind staat centraal Het kind centraal stellen is onder andere met het kind en met broertjes en zusjes praten. Dit lijkt een open deur, maar is het niet; in de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt het perspectief van het kind lang niet altijd werkelijk en letterlijk gehoord. Het is van groot belang systematisch toe te werken naar gesprekken tussen kinderen en ouders over het geweld en de conflicten in het gezin c.q. tussen ouders. Dit met het perspectief van het kind als uitgangspunt. (Zie ook Bijlagen 6, 9 en 10) Het kind centraal stellen betekent bovendien dat je steeds opnieuw de kernvraag aan de ouders stelt: ‘Wat betekent dit voor dit kind?’ Ouders stel je steeds voor de overweging niet hun onderlinge conflicten de boventoon te laten voeren, maar juist de behoefte van hun kind aan veiligheid, warmte en liefde. Je vraagt hen het belang van hun kind als uitgangspunt te nemen, naar hen te luisteren en te horen wat zij eigenlijk zeggen. De begeleiding van ouders is daarom gericht op het verdiepen/versterken van de ouderpositie die vervolgens gericht is op het bieden van een thuis waar kinderen zich veilig kunnen ontwikkelen. Het kind centraal stellen betekent tenslotte dat je je als professional verbindt met het kind en het gezin en van daaruit alle andere vormen van hulpverlening organiseert. Ieder mens is expert in de eigen situatie Elk kind, hoe klein ook, ‘weet’ en reageert. Elk kind communiceert. Elk kind laat, ook al is dat vaak onbewust, zien welke vraagstukken er spelen en/of hoe het zijn ouder(s) beleeft. Juist bij geweldsproblematiek is het van belang heel goed te kijken en te luisteren naar een kind en naar de interactiedynamiek tussen de gezinsleden. Kinderen laten immers niet altijd ‘kindsignalen’ zien, zeker wanneer ze geleerd hebben zich aan te passen. Ook met ouders bouw je een zodanige werkrelatie opgebouwd dat zij werkelijk gehoord en gezien worden; hun eigen oplossingen neem je serieus. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
14
Verantwoordelijkheid van ouders en ontschuldigen van het kind Ouders zijn verantwoordelijk voor de escalaties in hun relatie; een kind is dat nooit. Kinderen vóelen zich wel vaak verantwoordelijk, gaan bijvoorbeeld voor ouders zorgen, en moeten daarom ontschuldigd worden - in elk geval door hun ouders. Je investeert dus in gesprekken tussen ouders en kinderen. Als je samen ouders bent, zul je moeten samenwerken Soms is dit voor ouders (nog) niet goed mogelijk. Redenen kunnen zijn:
Er is maar één ouder bereikbaar.
Eén van de ouders wil niet een hulpverleningstraject aangaan.
Ouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsstrijd.
Ouders willen niet bij elkaar in één ruimte.
Het loont niet om ouders tegen hun wil samen uit te nodigen; zij vinden dan niet de rust en ruimte om hun verhaal te doen. De kans is bovendien groot dat, wanneer er sprake is van strijd, deze tijdens de gesprekken wordt voortgezet. Als professional spreek je ouders in die gevallen afzonderlijk en investeer je in de werkrelatie zodat vertrouwen wordt opgebouwd. Je bent naar beide ouders echter wel motiverend en duidelijk over gezamenlijke ouder- en gezinsgesprekken. Ook hier stel je het kindperspectief centraal; wanneer ouders niet samen in gesprek willen, zal die spanning voor het kind voelbaar zijn - het is voor een kind belastend steeds de brug tussen zijn ouders te moeten zijn. N.B. Je zet niet in op gezamenlijke gesprekken voor ouders wanneer één van de ouders onveilig is voor de andere ouder en/of voor het kind. Je gaat dan met deze ouder een apart traject aan – binnen het geïntegreerde geheel – waardoor mogelijk in een later stadium wel gezamenlijke gesprekken kunnen worden afgesproken. Kinderen zijn loyaal Kinderen zijn loyaal aan hun ouders, ook als er thuis geweld plaatsvindt. Het kind vraagt (impliciet) om hulp, niet om oordelen over zijn ouders. Van belang is daarom te onderzoeken waar ouders nu wél toe in staat zijn en naar wat goed werkte in het verleden. Waar ouders hun ouderrol kunnen oppakken worden ze gestimuleerd dát te laten zien en er verantwoordelijkheid voor te nemen. Daarnaast leg je uit dat kinderen loyaal zijn en verduidelijk je de klempositie van de kinderen daarin. Aandacht voor middelengebruik en stressfactoren Middelengebruik en stressfactoren werken drempelverlagend, waardoor conflicten tot een geweldsuitbarsting kunnen escaleren (Groen en van Lawick, 2008. Zie ook Bijlage 3). Heb hier, in het contact met ouders en kinderen, specifieke aandacht voor, gericht op conflicthantering. Stoppen juridische strijd Wanneer ouders gemotiveerd zijn voor hulpverlening, vraag je hen of ze, wanneer er sprake is van een juridische strijd, willen overwegen deze (tijdelijk) te staken. Een dergelijke juridische procedure kost veel energie, houdt de strijd in stand en bevordert het draagvlak niet.
1.2.2. Voorwaarden Geweldshulpverlening is vraaggericht en biedt zorg op maat Relevante hulpverlening heeft de inspanningsverplichting en –verantwoordelijkheid de juiste mogelijkheden te vinden bij de vragen van kind én gezin. Daarbinnen worden zowel de bovenliggende Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
15
als de onderliggende vragen gezien en gehoord; er komen immers gezinnen met problematiek van licht tot ernstig, van binnen de huidige situatie ontstaan tot generaties lang overgedragen.
In het ene gezin doet bijvoorbeeld een kind mee aan een psycho-educatiegroep; voor zijn ouders zijn gesprekken gericht op psycho-educatie over de gevolgen van het getuige zijn van geweld en deelname aan enkele themabijeenkomsten voldoende.
In een ander gezin blijkt uit de diagnostiek dat een tiener te veel heeft meegemaakt om baat te hebben bij een meidengroep gebaseerd op lotgenotencontact; ze gaat deelnemen aan een behandelgroep voor kinderen (Lamers-Winkelman e.a., 2007). Een jonger kind uit dit gezin volgt een psycho-educatiegroep. Hun ouders zijn gescheiden, maar stemmen in met gezamenlijke gesprekken gericht op gezamenlijk ouderschap. Ieder apart hebben zij therapie om hun verleden te verwerken. Er is een centrale professional die het geheel verbindt in gezinsgesprekken.
Een kind uit weer een ander gezin volgt een psycho-educatiegroep, zijn moeder, haar nieuwe partner en de (stief)kinderen gaan onder begeleiding van een professional met elkaar in gesprek om hun Nieuw Samengesteld Gezin een stevige basis te geven.
(Voor het goed in kaart brengen van de problematiek, zie hoofdstuk 2 en 4) Verandering begint in het hier en nu: geweldshulpverlening is toekomst- en dialooggericht Naast het werken aan de problematiek is de toekomst van belang! Toekomst motiveert: waar willen kinderen, ouders, gezinnen zijn over een jaar, over vijf jaar? Die vraag roept ideeën op die in de hulpverlening gebruikt worden in het anders leren omgaan met elkaar. Gezinsgesprekken zijn daartoe noodzakelijk. Ouders denken vaak dat hun kinderen niets gemerkt hebben van de conflicten en het geweld en zijn blij dat wanneer het geweld stopt alles ‘normaal’ lijkt. In de praktijk blijkt ook dat de meeste ouders niet weten hoe ze over de conflicten, het geweld en het misbruik met hun kinderen kunnen praten. Ouders voelen zich schuldig, schamen zich of hebben zelf te veel emoties om als ouder met hun kind te kunnen praten over het geweld of de conflicten. Het is bekend dat vrijwel alle kinderen het geweld tussen hun ouders hebben gezien of gehoord. Zowel ouders als kinderen hebben er baat bij hun verhaal te doen, hun ervaringen te verwerken. Het is belangrijk dat kinderen hun ouders kunnen vertellen wat het geweld en de ruzies met hen gedaan hebben, waar ze bang, boos of verdrietig over zijn. Het is net zo belangrijk dat ouders hun kinderen toestemming geven over geheimen te praten en hen te vertellen dat het niet hun schuld is. Daarnaast is het van belang dat de gezinsleden met elkaar in gesprek zijn en zodoende aan de hand van dagelijkse situaties leren op een nieuwe manier met conflicten om te gaan. Geweld in een gezin vraagt een systeemdynamische aanpak Conflicten tussen ouders staan niet op zichzelf, maar spelen zich af in de dynamiek van de relatie die ook zelf weer onderdeel is van relatiedynamieken in familie -, sociale - en culturele systemen. Intergenerationele overdrachten veroorzaken dat een kind zich (interactie)patronen toe-eigent waardoor geweldspatronen, patronen van conflicthantering worden overgedragen. We zien bijvoorbeeld dat ook conflicten tussen broertjes en zusjes kunnen escaleren of dat kinderen zich gewelddadig opstellen tegenover ouders, docenten (de Groot, 2011). Om kinderen een stem te geven en om patronen te doorbreken, is het nodig hun situatie vanuit die systeemcontext te bekijken en het systeem te betrekken. Diverse landelijke uitspraken bevestigen deze voorwaarde (Kinderrechtenmonitor, 2012, Gezondheidsraad 2011, Actieplan Kinderen Veilig, 2012). Binnen de systeemdynamische visie onderzoek je bovendien wie in de omgeving van een kind en zijn ouders belangrijk zijn: welke mensen zijn van waarde wanneer het gaat om veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen? Een zeer belangrijke beschermende factor voor kinderen die te maken hebben met traumatische ervaringen is de beschikbaarheid van een betrouwbare volwassene. Het netwerk is bovendien van belang in het voorkomen van isolatie van het gezin. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
16
Geweldshulpverlening richt zich vaak op de niet-mishandelende en de niet-misbruikende ouder. Maar kinderen moeten zich ook verhouden tot de misbruikende en mishandelende ouder en vice versa. Er is daarom aandacht voor beide ouders. De situatie is complex, geweldshulpverlening richt zich daarom op de verschillende leefgebieden De verstoorde ontwikkeling van een kind heeft effect op al zijn leefgebieden. Je onderzoekt dus welke factoren op elkaar inwerken, elkaar versterken en welke factoren een constructieve invloed hebben op een kind en zijn gezin. Je hebt daarom bijvoorbeeld ook contact met de school van het kind. De professional is meervoudig partijdig en cultureel sensitief Het kind staat centraal; als professional verbind je je in elk geval aan het perspectief van het kind. Daarbinnen heb je oog en oor voor de posities, beleving en betekenisgeving van ouders en belangrijke anderen. In de hulpverlening aan deze gezinnen kun je van perspectief wisselen; luister je en geef je stem aan alle betrokkenen. Dit betekent dat je je ook in het andere culturele perspectief van een gezin kan verplaatsen. Meervoudige partijdigheid vraagt dat professionals stevig in hun schoenen staan om niet mee te gaan met de verhalen van de ene ouder over de andere ouder. Hierbij staan de veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden van het kind centraal. Wanneer een kind thuis niet veilig is en zich niet kan ontwikkelen, dan wordt dat kindperspectief leidend en wordt er doorgepakt: een heldere zorgmelding, een duidelijke motivatie naar de Raad van de Kinderbescherming waarom de situatie destructief is voor een kind. Geweldshulpverlening vraagt een integrale, multidisciplinaire, soms intersectorale aanpak én wrap around De hulpverlening richt zich op én/én: verschillende mogelijkheden, passend bij de diversiteit in problematiek, gericht op de vragen van het kind en zijn gezin. Daarbij is soms sprake van een intensieve samenwerking tussen begeleiders en behandelaars om zowel de bovenliggende als onderliggende problematiek integraal mee te nemen in het plan van aanpak. Er wordt dan multidisciplinair gewerkt al dan niet in nauwe afstemming met externe hulpverlening, politie en justitie3. Er is sprake van één behandellijn in één hulpverleningsplan. Dit geheel vindt plaats binnen een wrap around benadering: een werkwijze die flexibel en op maat kan worden ingevuld. De eigen kracht van het gezin staat hierin centraal. Het uitgangspunt is dat hulp zich zoveel mogelijk om het gezin heen formeert. Om te voorkomen dat de hulp versnipperd raakt: 1 cliëntsysteem, 1 centrale professional, 1 plan Een kind en zijn gezin zijn gebaat bij zo weinig mogelijk professionals; er wordt daarom een centrale professional benoemd die het vertrouwen van alle gezinsleden geniet en die tevens de hulpverlening stroomlijnt. Wanneer er meerdere professionals betrokken moeten zijn bij het gezin, dan stemt dit systeem van professionals (= larger system) zorgvuldig af onder leiding van de centrale professional. De centrale professional laat pas los wanneer de veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden van een kind gegarandeerd zijn óf elders structureel hulp in datzelfde kader wordt verleend.
3
Er wordt samengewerkt met o.a. Bureau Jeugdzorg (BJZ), Raad voor de kinderbescherming, Humanitas, politie,
justitie, advies en steunpunt huiselijk geweld (ASHG), reclasseringsorganisaties, scholen, maatschappelijk werk en welzijnsinstellingen, verslavingszorg, reguliere GGZ instellingen, gemeentelijke en provinciale overheden. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
17
2. DE DOELGROEP EN DE AANMELDING Aanmeldingen zijn altijd divers en variëren inhoudelijk in:
de mate van veiligheid in de gezinnen;
de inhoud van de hulpvragen4;
de problematiek, van enkelvoudig tot en met complex;
de mate van al dan niet gestagneerde ontwikkeling van het kind;
de motivatie van gezinsleden tot deelname aan de hulpverlening.
In Nederland zijn op vele plekken psycho-educatiegroepen of begeleide lotgenotengroepen gerealiseerd voor kinderen die te maken hebben (gehad) met geweld in hun thuissituatie. De ervaring leert echter (zie ook hoofdstuk 1) dat niet alle kinderen baat hebben bij dit aanbod: We zien bijvoorbeeld (jonge) kinderen die te getraumatiseerd zijn door structureel geweld thuis en
waarvoor het psycho-educatie aanbod daarom echt ontoereikend is. We zien ook kinderen bij wie de situatie thuis nog zo onveilig is of zo complex dat er ook, of eerst,
geïnvesteerd moet worden in veiligheidsplannen en/of begeleiding en/of behandeling van ouders. We zien kinderen die klem zitten in de strijd die hun ouders voeren tijdens en na een
echtscheiding. De gedragsproblemen van de kinderen zijn dan wellicht een reactie op die strijd tussen hun ouders, het zijn dan vooral de ouders waar de focus zich in eerste instantie of in elk geval op moet richten. Daarnaast hebben we ervaren dat te snel inzetten op hulp voor één gezinslid niet werkt; geweld
speelt zich af binnen de interactiedynamiek en heeft effect op het hele gezin. Vanuit deze ervaringen wordt ingezet op een zorgvuldige triage die al start bij de aanmelding: wat is er aan de hand en wat is de juiste plek voor dit kind en hoe nemen we zijn gezin hierin mee? 2.1.
Een brede doelgroep met een diversiteit aan hulpvragen
Wie heeft een vraag?
Heel jonge kinderen formuleren geen eigen hulpvraag, maar kinderen in de laatste jaren van de basisschool kunnen dit meestal wel. Vaak is deze hulpvraag weinig specifiek, maar kan een kind wel aangeven waar hij in het dagelijkse leven last van heeft. Meestal bevat een aanmelding alleen de (door volwassenen) geconstateerde problematiek van een kind. Het aangemelde kind is immers vaak de probleemdrager van het gezin. Tijdens de intake spreek je daarom niet alleen met de ouders en het aangemelde kind, maar met alle kinderen in het gezin. Hierdoor worden gezinspatronen duidelijk en komen ook de vragen en behoeften van de andere kinderen in het gezin naar voren. Daarmee voelen ook zij zich gehoord en gerespecteerd; dit vergroot het mogelijke draagvlak voor hulpverlening bij alle gezinsleden (Delfos, 2004). (Zie ook Bijlage 7)
Jongeren komen meestal niet met eigen (psychische) problemen. Vaak signaleren ouders, dan wel leerkrachten probleemgedrag. Bij echt aansluitend contact en onderzoek is er met jongeren vanaf een jaar of 12 meestal goed te praten over hun (gedrags)problemen. Zij kunnen, wanneer ze zich serieus genomen voelen, hun vragen en klachten verwoorden, net als hun visie op de situatie en de betekenis die dit voor hen heeft. Ze hebben dan vaak een concrete hulpvraag en een goed idee over de manier waarop zij en hun gezin het beste kunnen worden geholpen.
4
Lang niet altijd hebben kinderen en hun gezinnen een hulpvraag. Dit is inherent aan hun situatie en de
geweldspatronen; kinderen en gezinnen overleven waardoor het concretiseren van een eigen hulpvraag moeilijk is. Vaak is er wel sprake van de wens tot verandering van de situatie. Die wens is verbonden aan motivatie en daar wordt vanaf het begin van de hulpverlening bij aangesloten. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
18
Het is belangrijk bij pubers en adolescenten aan te sluiten bij hun eigen vragen en deze verder uit te werken. De socratische gespreksvoering werkt goed bij hen (Delfos, 2009).
Ouders melden zich niet snel zelf aan. Geweldspatronen veroorzaken schuld- en schaamtegevoelens, isolement en een onvermogen om goed te reflecteren op de situatie. Ingrijpen van buitenaf is dan vaak nodig om patronen te doorbreken. Ouders die hun conflicten met geweld oplossen of die in een vechtscheiding verwikkeld zijn, leggen de verantwoordelijkheid voor verandering en voor de ontwikkeling van hun kinderen veelal bij de (ex)partner. Deze ouders zijn niet direct gemotiveerd om naar zichzelf te kijken, hebben vaak een externe druk nodig om zich te realiseren dat hun kinderen klem zitten en er echt iets moet gebeuren in hun situatie. De aanmelding is daarom vaak door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of via de kinderrechter.
Het problematische gedrag van hun kind kan voor ouders de motivatie zijn in te stemmen met een aanmelding voor hulp. Het komt echter voor dat zij geneigd zijn de problematiek te isoleren tot die van hun kind. Ook hier is het van belang om tijdens de intake goed aan te sluiten en met ouders in gesprek te gaan over mogelijke oorzaken van de problemen van het kind.
Leerkrachten, gezinsvoogden en andere professionals die te maken hebben met een kind of gezin, zijn vaak één van de eersten die problemen signaleren en deze naar voren kunnen brengen. De Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld en de verwijsindex motiveren hiertoe.
Daarnaast uiten mensen uit het netwerk van een kind of gezin hun zorgen bij de politie of bij het AMK. Soms is dit netwerk zo nauw betrokken dat zij eigen hulpvragen hebben; deze kunnen worden meegenomen in het traject.
Met Lonneke werd zorgvuldig contact opgebouwd. Ze vertelde weinig tot niets totdat ze haar begeleider vertrouwde én nadat haar ouders haar hadden gezegd dat het goed was dat ze vertelde wat haar bezig hield. Daaraan voorafgaand waren meerder gesprekken met de ouders apart en gezamenlijk geweest. In die gesprekken was aan ouders uitgelegd hoe ver de loyaliteit van kinderen gaat, hoe kinderen hun troost zoeken wanneer het thuis niet veilig is … Het heeft een tijd geduurd voor deze ouders het ‘lastige en problematische’ gedrag van Lonneke en haar zus konden zien als reactie op hun strijd als ex-partners. Systeemtherapie was voor hen nodig om de destructieve patronen van hun relatie te kunnen doorbreken. Zij werden daarbij geholpen door de visie van hun beide dochters: Lonneke en Jolanda konden haarscherp vertellen waar het mis gegaan was en wat ze in hun gezin en familie nodig hadden; de spiraal van geweld bewoog zich dwars door generaties en breed door de familie.
2.2.
Hulpvragen en de ernst van de problematiek
Hoe ernstig is de (onderliggende) vraag eigenlijk? We maken hierbij onderscheid in enkelvoudige en complexe problematiek, afhankelijk van de aard en de ernst van de situatie. Enkelvoudige problematiek is vaak afgebakend, complexe problematiek speelt zich af op meerdere leefgebieden, vaak bij meerdere gezinsleden en soms al generaties lang. Wanneer kinderen al vroeg in hun leven geweld meemaken, is de kans op complexe problematiek groot. (Zie hoofdstuk 1, par. 2) Eén en ander hangt ook af van de (dis)balans in beschermende en risicofactoren. Hieronder noemen we enkele voorbeelden van enkelvoudige en complexe vraagstukken. De complexiteit neemt toe: enkelvoudig 1 is het meest afgebakend, complex 3 is het meest complex.
Enkelvoudig 1 o
Mijn ouders hebben steeds ruzie, het is niet fijn thuis.
o
Mijn ouders scheiden en maken ruzie.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
19
o
Ik mis mijn vader, mijn moeder wil niet dat ik vaker naar hem toe ga.
o
Help mij met deze vechtscheiding, mijn kinderen hebben er last van.
o
Ik heb ruzie met mijn ex en ben bang dat mijn kinderen uit huis worden geplaatst.
o
Mijn ex is niet betrouwbaar met de kinderen.
Enkelvoudig 2 o
Help ons met ons kind dat risico-/probleemgedrag vertoont.
o
Ik word steeds gepest en heb daar heel veel last van, thuis is het ook niet fijn.
o
Ik word thuis geslagen.
o
Ik vecht al jaren met mijn ex-partner en het houdt maar niet op.
o
Ik ben al die hulpverlening zat, ik zit er al jaren in, mijn kinderen hebben geen problemen, je merkt niks aan ze, er zijn geen zorgen.
o
De kinderen zijn aangemeld, maar er is niks aan de hand als mijn ex eens ophoudt met haar rare gedrag.
o
Mijn man heeft een huisverbod; de kinderen moeten hulp, het is een puinhoop.
Complex 1 o
Mijn kinderen worden aangemeld, er zijn zorgen over hen, met hen gebeurt hetzelfde als met mij vroeger.
o
Ik kan niet op tegen mijn gewelddadige ex-partner, de kinderen zijn de dupe.
o
Ik sla mijn kinderen, mijn moeder deed dat ook, dit is niet wat ik wilde.
o
Mijn vader heeft mij seksueel misbruikt, mijn dochter gedraagt zich raar ten opzichte van mannen.
o
Ik weet wel dat ik te veel drink, maar we komen er niet meer uit. Ik heb geen vat meer op mijn kinderen, ze gaan met verkeerde mensen om.
Complex 2 o
Ik ben slachtoffer van een loverboy, ik wil grenzen leren stellen en mijn leven weer oppakken – thuis zijn er veel problemen.
o
Ik wil weglopen van huis omdat mijn ouders zo streng zijn. Ik wil graag meer mogen, wil eigenlijk het liefst thuis blijven… Ik maak me ook zorgen over mijn zusje.
o
Ik ben een pleegkind en ben samen met andere kinderen door mijn biologische ouders mishandeld; ik ben vaak agressief. Ik wil graag leren minder snel boos te zijn.
o
Het gaat niet goed, mijn oudste kind zit in een instelling, mijn jongste ontspoort ook al en is nog maar 6. Ik heb hulp van de GGZ, verslavingszorg, Bureau Jeugdzorg en nog meer mensen… Ik weet niet wat ze allemaal doen en het helpt niets.
Complex 3 o
Ik ben zwanger en er ligt al een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg. Mijn zoon woont in een pleeggezin, mijn dochtertje woont nog thuis maar er loopt een procedure voor uit huis plaatsing. Ik weet niet hoe ik het moet doen; ik ben zelf ook niet thuis opgegroeid. Mijn moeder was gewelddadig, mijn vader was erg in de war en werd vaak opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Ik heb al meerdere relaties gehad, ook dat loopt niet goed omdat er vaak ruzie is.
o
We hebben financiële problemen, onze kinderen spijbelen van school en mijn dochter heeft rare vrienden. Ik kan het niet aan. Ik ben vroeger zelf misbruikt, ik kan er niet over denken wat er misschien met mijn dochter gebeurt. We hebben veel ruzie thuis, ik ben niet anders gewend, vroeger als kind wist ik al niet beter. Hulpverlening? Je wilt niet weten hoeveel hulpverleners hier al geweest zijn. Ik kan ze niet meer tellen en van de behandelplannen die er zijn geweest kan je een boekenplank vullen. wat helpt ‘t? ik krijg medicijnen, voel me niet goed, ik lig het liefst in bed.
Aan elke vorm zijn specifieke hulptrajecten gekoppeld, van kort tot lang, van psycho-educatie tot en met op elkaar afgestemde vormen, waaronder traumabehandeling. (Zie hoofdstuk 5.3.) Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
20
2.3.
Eerste triage
Lang niet altijd geven aanmeldingen een juiste indicatie voor een passend zorgtraject. Het is daarom noodzakelijk dat je op meerdere momenten onderzoekt wat er aan de hand is en hoe de zorg op maat kan worden geleverd. Op basis van de schriftelijke en soms mondeling toegelichte aanmelding die binnenkomt, doet de teamleider een eerste triage. Deze maakt een eerste inschatting op basis van:
de aard en de ernst van het geweld waar het kind mee is geconfronteerd;
de leeftijd van het kind waarop het voor het eerst geconfronteerd werd met het geweld;
eventueel gesignaleerde klachten van het kind, bijvoorbeeld nachtmerries, bedplassen, angst in contacten, sociaal- emotionele problemen in contact met leeftijdsgenoten;
eventueel gesignaleerde gestagneerde ontwikkeling van het kind;
inschatting veiligheid in het gezin.
De eerste triage is gericht op verwerking van de aanmelding. Wanneer bijvoorbeeld bij de aanmelding al duidelijk is dat er sprake is van meervoudig complexe problematiek, dan wordt in afstemming met behandelaren afgestemd op de juiste plek voor de start van de hulpverlening: begeleiding of behandeling of combinaties daarvan5.
Twee partners zijn in scheiding, deze verloopt zeer problematisch, hun kinderen hebben er last van. Er zijn zorgen geuit bij het AMK dat de kinderen aanmeldt; de aanmelding wordt volgens procedure doorgezet naar de zorginstelling. Bekend is dat beide ouders ook psychiatrische problematiek ervaren. Zij willen hier nu niet actief mee bezig. Ze willen vooral hulp bij het afhandelen van hun scheiding, ook omdat de kinderrechter dat adviseert, zodat hun kinderen zich beter voelen. Er is sprake van complexe problematiek maar hun motivatie en hulpvraag zijn gericht op het omzetten van een vechtscheiding in een zorgvuldige echtscheiding. Er wordt aangesloten bij die motivatie, daarin zijn de beide ouders mee te nemen. Binnen het traject wordt gekeken naar veiligheid en nabije en volgende doelen. Er wordt ingezet op gesprekken met ouders, op gezinsgesprekken en op psycho-educatiegroepen voor de kinderen, ieder in eigen leeftijdsgroepen. De psychiatrische problematiek van ouders wordt niet geïsoleerd behandeld maar meegenomen in de behandellijn.
Voor het aansluiten bij de motivatie en het maken van contact met een gezin is een laagdrempelige start is van groot belang. Vanuit dat eerste contact wordt gestart met een brede inventarisatie van wat er speelt, de intake. Je spreekt dan met de ouders, het aangemelde kind en de andere kinderen in het gezin, waardoor al een beeld ontstaat van de interacties in het gezin. Dit maakt bijvoorbeeld al duidelijk hoe lang het geweld speelt of hoe de ouders in geval van scheiding over elkaar spreken en de reactie van het kind daarop. Die intake is een zeer belangrijk moment. Als professional ben je heel duidelijk over dat geweld de oplossing niet is voor de problemen, maar je luistert ook. Het gaat niet om terechtwijzen, maar om motivering en versterking. Vervolgens wordt in een Multi Disciplinair Overleg op basis van de intakegegevens de volgende triage gedaan, zodat een passend zorgtraject kan worden ingezet. (Zie hoofdstuk 4)
5
In de praktijk worden bij de afdelingen voor psychosociale begeleiding geen aanmeldingen aangenomen waarbij al
direct duidelijk is dat er sprake is van problematiek in de categorie complex 2 en 3. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
21
Deel 2
Werkwijze handreiking
3. METHODISCH PROCES Wanneer een aanmelding is binnengekomen en de eerste triage is gedaan, start het proces. Veiligheid, stabilisatie, psychosociale begeleiding, waar nodig (trauma)behandeling en integratie zijn inhoudelijk leidend in het proces van hulpverlening. In dit hoofdstuk laten we zien hoe dit proces in grote lijnen en methodisch verloopt, in hoofdstuk 4 en 5 werken we de onderdelen uit.
3.1.
Van inventarisatie tot en met integratie
Het proces van hulpverlening heeft drie belangrijke onderdelen: 3.1.1.
Een brede inventarisatie
Dit betreft allereerst de periode van intake. Als professional inventariseer je de vragen, problemen in het gezin en de reden van aanmelding van een kind. De intake is intensief omdat de vraagstukken vaak complex zijn en zich richten op alle gezinsleden en op de diverse leefgebieden. Het is belangrijk de tijd te nemen om goed in kaart te brengen wat er speelt: veiligheid, hulpvragen, ervaren problemen, geschiedenis, ontwikkeling kinderen, motivatie tot hulp. Waar nodig worden de eerste interventies op (fysieke) veiligheid ingezet. In hoofdstuk 4 is beschreven wat er in grote lijn wordt uitgevraagd. Dit is een zeer belangrijke periode; van hieruit start het zorgtraject. Een afweging door meerdere disciplines is daarom vaak noodzakelijk. Gedurende het proces van hulpverlening inventariseer je vervolgens steeds verder; er ontstaat vertrouwen waardoor kinderen en hun gezinnen meer gaan vertellen. Voorwaarde is dat kinderen van hun ouders toestemming krijgen om te praten. 3.1.2.
Verdieping
Omdat kindermishandeling zowel bovenliggende als onderliggende problematiek kent, zijn de interventies zowel inhoudelijk als in proces gebaseerd op het volgende: 1.
Veiligheid en stabilisatie
2.
(Trauma)behandeling waar nodig
3.
Integratie
Geïntegreerde samenwerking in een methodisch proces De integrale verbinding in psychosociale begeleiding en evidence based traumabehandelmogelijkheden is beslist nodig. Kenmerken van trauma zijn onder andere herbelevingen, nachtmerries, snel geïrriteerd of geagiteerd zijn, bedplassen, een slechte concentratie. Om trauma’s te kunnen verwerken moet iemand in staat zijn om te kunnen gaan met stress. Het hangt van de aard en de ernst van de ervaringen en de situatie af of een kind of een ouder in traumabehandeling kan of dat er eerst iets anders nodig is. (Zie Bijlage 2) Als een kind nog niet in staat is tot traumabehandeling, dan zou die behandeling ook niet het gewenste effect hebben. Sterker nog: er kan zelfs sprake zijn van een tegenovergesteld effect omdat het kind/de ouder het nog niet aankan om stil te staan bij de traumatische ervaringen. Zij zullen opnieuw hun strategie van overleven oppakken. Traumabehandeling gaat namelijk altijd terug naar het trauma; deze herbeleving van die traumatische gebeurtenissen vraagt veel energie, het is daarnaast nodig dat er thuis een veilige, begrijpende omgeving is. Kan een kind of ouder de spanning van traumatherapie nog niet aan of is de omgeving Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
22
nog niet veilig genoeg, dan wordt er eerst ingezet op het creëren van een stabiele situatie aan de hand van kerndoelen: veiligheid, een gestructureerd dagelijks leven, een zekere mate van hechting, emotieregulatie, een voldoende positief zelfbeeld en in staat zijn de ervaringen in een samenhangend verhaal te vertellen. In hoofdstuk 5 zijn deze doelen uitgewerkt. Je besteedt vervolgens gerichte aandacht aan het toe-eigenen en integreren van nieuw gedrag. Centraal staan de veiligheid en ontwikkeling van het kind, en het herstel van vertrouwen in de relatie ouder-kind. Duidelijk is dat niet wordt volstaan met het ‘op het oog weer een veilige situatie’; we kennen de gevolgen van geweld in afhankelijkheidsrelaties, we weten hoe broos nieuw evenwicht kan zijn. De vragen en klachten die duidelijk werden in de intake worden getoetst voordat de hulpverlening wordt afgesloten. Die toetsing vindt plaats op basis van de ontwikkelingen op de diverse leefgebieden en soms door specifieke diagnostiek die duidelijk maakt of klachten verminderd dan wel verdwenen zijn. 3.1.3.
Draagvlak
De ervaring leert dat er niet gewerkt kan worden wanneer er geen draagvlak is voor (onderdelen van) hulpverlening. Dit wil zeggen dat hulpverlening geen effect heeft wanneer ouders het belang van hun kind niet kunnen zien en/of wanneer ouders niet een gezamenlijk doel (hoe klein ook) hebben, in het belang van hun kind. Er is dan geen draagvlak. We zien dan bijvoorbeeld ouders die steeds de verantwoordelijkheid bij de ander leggen, ouders die de strijd met de (ex)partner blijven voeren en niet goed kunnen zien dat hun kind hier last van heeft. Vanaf het allereerste contact is het daarom van belang intensief in de werkrelatie met en motivatie van ouders te investeren om te komen tot een gezamenlijke visie op de problematiek en tot draagvlak voor de aanpak. Hierbij zijn interventies op veiligheid en stabilisatie vaak inspirerend. Als de verdieping niet tot stand kan komen, dan werk je steeds weer aan het creëren van draagvlak: stilstaan bij beleving en betekenisgeving, werken aan de werkrelatie, motivatie, focus op het belang van het kind. Draagvlak is de brug, de verbinding met inventarisatie en hulpverlening. Lukt dit niet, dan kijk je naar andere mogelijkheden, zoals systeemtherapie of mediation, of stuur je aan op melding en maatregelen, hulpverlening binnen een meer verplichtend kader.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
23
Het proces in schema Aanmelding (traumatische) geweldservaring
Nee
Doorverwijzen naar reguliere
meegemaakt?
hulpverlening
Ja 1e triage op basis van aard, ernst,
Nee
Warme overdracht naar de passende
veiligheid, motivatie.
hulpverlening/ instelling én
Is psychosociale begeleiding toereikend
professional, bijvoorbeeld
bij deze problematiek/ hulpvraag?
Verslavingszorg wanneer verslaving eerst behandeld moet worden
Ja Brede inventarisatie Wie worden uitgenodigd? Wanneer
Ouders
Direct motiveren tot (op den duur)
ouders niet samen willen komen apart
komen
gezamenlijke gesprekken in het
uitnodigen.
apart
belang van het kind
Brede inventarisatie, intake, verkrijgen
Nee
Eerste interventies gericht op
van een volledig uniek beeld van de
veiligheid kind, eventueel afstemming
gezinsleden. Hierbinnen aandacht voor
met AMK.
veiligheid:
Geven van toestemming vasthouden,
-
zijn verantwoordelijkheid en
dit vindt dan later tijdens de periode
controle veiligheid geregeld?
van hulpverlening plaats.
-
kunnen ouders kinderen al toestemming geven om te vertellen wat ze willen?
Ja Is er sprake van (vermoedelijk)
Ja
Aanvragen diagnostiek in overleg met
traumakenmerken?
behandelaar
Is het unieke beeld volledig? Zijn vragenlijsten ingevuld? Ja
Nee
Vervolgcontact, eventueel netwerk betrekken.
Multi Disciplinair Overleg Tweede triage op basis van het unieke
Nee
Warme overdacht naar de passende
beeld verkregen door de brede
hulpverlening / instelling én
inventarisatie. Is psychosociale
professional. Pas loslaten wanneer de
begeleiding toereikend bij deze
doorverwijzing geregeld is en loopt.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
24
problematiek/ hulpvraag? Ja Wordt er samengewerkt met (trauma)
Nee, niet
Plan opstellen, centrale professional
behandeling?
nodig
afspreken en adviesgesprek organiseren
Ja Verwijzing huisarts vragen (aanvullende) diagnostiek Vervolg Multidisciplinaire bespreking, komen tot overeenstemming op het nodige traject, afstemming op centrale professional Adviesgesprek Wordt het advies geaccepteerd door
Nee
-Psycho-educatie
ouders, kind, gezin?
-Motivatietraject – aansluiten bij vraag en situatie. Waar nodig inzet op verplicht kader -Eventueel inzet mediation
Ja Start hulpverlening Is het verschil in context van ouderschap
Nee
-Psycho-educatie
en (ex)partnerschap duidelijk en
-Investeren op verduidelijking van
werkbaar voor ouders?
contextniveaus. Belang van het kind benadrukken. Waar nodig inzet ouderbegeleiding, systeemtherapie.
Ja Is de behandelcontext duidelijk en
Nee
-Psycho-educatie
werkbaar voor kind, ouders, gezin?
-Motivatie -Ouderbegeleiding, waar zinvol systeemtherapie
Ja Met gezin ontwikkelen van een werkbaar
Nee
-Psycho-educatie en motivatie
hulpverleningsplan met doelen gericht
-Doelen bijstellen naar het kunnen
op het opdoen van succeservaringen.
opdoen van succeservaringen,
Uitganspunt: 1 plan voor het gezin met
aansluiten bij actuele situatie en bij
individuele en systeemmogelijkheden, 1
de verschillende levensgebieden
(centrale) professional. Is het gezin gemotiveerd? Ja Doelgerichte hulpverlening
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
25
Veiligheid Dagelijks leven Hechting Emotieregulatie Zelfbeeld Een samenhangend verhaal
Wordt er op alle kerndoelen voldoende
Nee
In het Multidisciplinair overleg
gescoord?
afstemmen op de nodige hulpverlening m.b.t. psychosociale begeleiding en/of (trauma)behandeling en/of systeembehandeling
Ja Integratie op alle leefgebieden Afspraken nazorg Plan terugvalpreventie
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
26
4. DE START – EEN BREDE INVENTARISATIE De nadruk ligt bij de start op vier onderdelen: 1.
Brede intake waarbij een uniek beeld van het hele gezin wordt verkregen.
2.
Inschatting van de veiligheid voor het kind in het gezin.
3.
Multidisciplinair/intersectoraal overleg6.
4.
Een adviesgesprek waarin het advies wordt gegeven over de nodige hulpverlening. In dit gesprek wordt daarvoor (een eerste) overeenstemming gezocht.
De start is essentieel, hier zet je de toon, hier is de kans ouders en kinderen te motiveren. De inschatting van de veiligheid van het kind staat hierbij voorop.
4.1.
Een brede intake, toewerken naar een uniek beeld
Een zorgvuldige taxatie van de complexe en gedifferentieerde problematiek wordt ook door de Gezondheidsraad (2011) bevestigd: zij pleit voor een ‘goed integraal assessment’, waardoor zorgvuldig bepaald kan worden welke hulp nodig is - die dan ook meteen ingezet kan worden. Lange wachtlijsten zijn funest! Het gezin raakt dan gedemotiveerd. Dé reden om bij een aanmelding snel in te zetten op een uitgebreide intake en deze vervolgens multidisciplinair te bespreken, zodat de vragen en problemen goed worden ingeschat en op korte termijn verbonden kunnen worden aan passende hulpverlening. Omdat de veiligheid van de aangemelde kinderen niet altijd duidelijk is, nodig je in principe eerst de ouders uit voor deze intake. Het zou voor kinderen immers erg onveilig zijn wanneer hen allerlei vragen worden gesteld in aanwezigheid van hun ouders, die hen bijvoorbeeld later thuis op hun antwoorden aanspreken. Kinderen zullen dan óf niets zeggen óf alleen gewenste antwoorden geven. Met de ouders spreek je over:
de reden van aanmelding van hun kind en de visie van de ouders hierop;
de ervaren effecten van de problemen op de gezinsleden;
de wijze waarop de gezinsleden met de problemen omgaan.
Vervolgens doorloop je de onderdelen van de intake, waardoor het unieke beeld van het kind en gezin ontstaat. Tijdens het MDO wordt dit unieke beeld volledig gemaakt door de gegevens van de aanmelding, eerdere rapportages, intake en eventuele diagnostiek aan elkaar te koppelen. (Zie hoofdstuk 4.3.) Een onderdeel van de intakeprocedure zijn de SDQ lijsten7. De SDQ is een korte screeningslijst die de psychische problematiek en vaardigheden bij kinderen van 3 tot en met 16 jaar meet. De SDQ is opgebouwd uit de volgende schalen:
emotionele symptomen;
gedragsproblemen;
6
We noemen dit overleg vanaf hier multidisciplinair overleg (MDO). In veel instellingen is dit een gebruikelijke term.
Het is een teamoverleg, een intake- en cliëntbespreking. We willen hier het multidisciplinaire karakter benadrukken: juist bij geweld in afhankelijkheidsrelaties is het nodig dat verschillende disciplines zich bezinnen op de informatie over een cliënt om zowel de onderliggende als bovenliggende problematiek te kunnen zien en zo te komen tot de juiste adviezen ten aanzien van de hulpverlening. 7
www.nji.nl, www.sdqinfo.org
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
27
hyperactiviteit/aandachtstekort;
problemen met leeftijdgenoten;
prosociaal gedrag.
De SDQ kent verschillende versies:
vragenlijst voor ouders en leerkrachten, leeftijd 4-16;
vragenlijst voor ouders en leerkrachten/dagleidsters, leeftijd 3-4;
vragenlijst voor jongeren, leeftijd 11-16.
Doordat verschillende mensen de vragenlijsten invullen, verkrijg je een breed (eerste) beeld.
Een voorbeeld van een vraag is: ‘Voor heel veel bang, snel angstig’. De vader van Jan (8) vult hier op in ‘een beetje waar’. Jan zelf vult in ‘zeker waar’ en dat doet ook zijn juf. Het verschil wordt door de professional met vader en Jan besproken. Het is de gelegenheid voor Jan om met hulp van de professional aan vader te vertellen dat hij boven in zijn bed de ruzies tussen zijn ouders hoort. Dat hij bang is als er alcohol op tafel komt omdat hij weet dat er dan altijd ruzie komt. Dat hij bang is dat zijn ouders gaan scheiden. Dat hij niet weet waar hij dan moet gaan wonen. Dat hij bang is dat ze uit hun huis moeten omdat mamma steeds vertelt dat ze geen geld meer hebben. Dat… Jan z’n vader schrikt, dit wist hij niet: Jan maakt toch altijd grapjes, is lief voor zijn zusjes, is altijd op tijd thuis. De vader van Jan dacht dat het allemaal niet zo’n vaart liep, hij merkte weinig aan Jan en hij vond de zorgmelding van de juf eigenlijk overdreven. Door dit gesprek verandert hij van gedachten.
Aandachtspunten bij de intake Samenwerkingsrelatie tussen ouders We hebben de visie dat samen ouders zijn betekent dat je samenwerkt. (Zie hoofdstuk 1) In principe nodig je ouders samen uit. Wanneer ouders echter niet samen willen komen, vraagt dit altijd de overweging wie je het eerst uitnodigt. Bij gescheiden ouders zien we bijvoorbeeld dat de nietverzorgende ouder zich vaak achtergesteld voelt, bij ouders die al veel hulpverlening hebben gehad zien we dat ze er geen zin meer in hebben, bij ouders die ruzie met elkaar hebben zien we weerstand omdat ‘de ander’ eerst maar eens ‘normaal’ moet doen en dan is er niets aan de hand… Wanneer duidelijk is dat er weerstand bij een ouder is, nodig je juist deze ouder het eerst uit, ongeacht of dit nu de verzorgende of niet-verzorgende ouder is. Visie hier achter is dat, zeker wanneer er al veel hulpverlening is geweest, deze ouders vaak het gevoel hebben dat hulpverlening toch niet helpt, dat ze van alles moeten en dat niemand naar hen luistert. De ouder met de meeste weerstand is vaak boos. Die boosheid is bepalend en vraagt aandacht voordat er samen gewerkt kan worden. Tijdens de intake nodig je de ouder uit zijn/haar verhaal te vertellen en onderzoek je daarnaast waar wél motivatie zit. Zoals we al in hoofdstuk 1 beschreven, vraag je aan de ouders om, als er sprake is van een juridische procedure, deze tijdelijk te stoppen. Dit in het belang van hun kind en succesvolle hulpverlening. De werkrelatie start direct Er wordt niet met een apart intaketeam gewerkt. Dit vanuit de visie dat het demotiverend voor kind en gezin is om zich eerst uit te spreken naar een intaker en daarna weer naar de hulpverlener. Vanaf het eerste contact start de werkrelatie: daar wordt het eerste vertrouwen gegeven, daar wordt gebouwd aan draagvlak voor hulpverlening. Degene die de intake doet is daarom ook de centrale professional in het gehele proces. Overweging thuisbezoek Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
28
Als professional schat je in of je het kind dat is aangemeld en de andere kinderen in het gezin in de thuissituatie ziet of op kantoor. Een bezoek aan huis is zinvol:
Je ziet het kind in de eigen situatie.
Bij een thuisbezoek maak je gemakkelijk contact met de andere gezinsleden.
De dynamiek van interacties in het gezin geeft informatie over de verhoudingen.
Je krijgt een indruk van het dagelijks leven in het gezin.
De intake geeft een momentopname De intake en de uitkomsten van vragenlijsten geven een indruk van de situatie op dat moment. Deze wordt beïnvloedt door de klachten van kind en gezinsleden. De situatie verandert gedurende het proces van hulpverlening; een hulpverleningsplan stel je daarom steeds bij. De intake is een inventarisatie De intake is een inventarisatie, geen hulpverlening. Dit betekent dat je inventariseert, de werkelijke verdieping in de hulpverlening komt in een volgende fase. Dit is een belangrijk punt; vooral wanneer ouders met elkaar in strijd zijn, dagen zij de professional uit tot doorvragen, tot het kiezen van partij en willen ze hem overtuigen van het eigen gelijk (en ontstaat er een parallel proces van triangulatie). Het is belangrijk dan uit te leggen dat de intake bedoeld is om een indruk te krijgen van wat er speelt, en niet op de details ingaat. Op datzelfde moment is het wel van belang te benoemen wat er in de betrekking plaatsvindt: de strijd, de neiging om te overtuigen. (Zie Bijlage 6) Wanneer de intake volledig is, wordt deze geagendeerd voor het MDO. (Zie par.4.3).
4.2.
Inschatting van de veiligheid
Alle kinderen die worden aangemeld, hebben te maken (gehad) met een voor hen onveilige situatie. Veiligheid is daarom het centrale thema vanaf de start tot en met afsluiting van het proces van hulpverlenen. Verantwoordelijkheid en controle Wanneer het gaat over veiligheid van kinderen zijn er vanaf het begin altijd twee vragen essentieel (Struik, 2010):
Wie is verantwoordelijk voor de veiligheid van het kind? (bv. ouders/pleegouders/groepsleiding).
Wie controleert of die veiligheid wordt gewaarborgd? (bv. ouders/ familie / voogd).
De tweede vraag is van groot belang: ouders kunnen, zeker wanneer er al lang sprake is geweest van een onveilige situatie, niet altijd goed inschatten of hun kinderen veiligheid ervaren. De vraag hoe het netwerk eruit ziet en hoe dit netwerk betrokken is bij het gezin, is daarom van groot belang. Door het goed uitvragen van het netwerk worden niet alleen de verantwoordelijkheid en controle op veiligheid duidelijk, maar ook de mate van isolement van het gezin en of de kinderen een vertrouwensfiguur buiten het gezin hebben. Toestemming om te mogen praten Kinderen zijn afhankelijk van hun ouders en daardoor heel gevoelig voor de spanning die hun ouders bij zich dragen. Zij weten. In situaties van geweld en dreiging zullen zij zich daarom niet uitspreken of alleen gewenste uitspraken doen. Zij overleven. Voor kinderen is het essentieel dat zij toestemming krijgen van hun ouders om te mogen vertellen wat ze willen, zonder daarop thuis te worden afgerekend. Wanneer die toestemming er niet is, zullen kinderen zwijgen of hun ouders beschermen. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
29
Ook voor ouders is het van belang dat zij open en vrij kunnen zeggen wat ze willen, en er niet thuis of in hun omgeving op worden afgerekend. Niet alleen voor de kinderen, maar ook voor hen is het nodig dat er in hun omgeving een vertrouwensfiguur is met wie ze kunnen praten over de betekenis van de hulpverlening; voor hen zelf, voor hun kinderen, en met betrekking tot hun ouderschap. Aandachtspunten:
Het kan zijn dat het kind uit loyaliteit ouders beschermt en dus niets vertelt.
Het kan zijn dat ouders zich al dan niet onder druk gezet voelen, bijvoorbeeld door een voogd, familie of behandelaar.
Wanneer het wat betreft de veiligheid kan, creëer je als professional al tijdens de fase intake een duidelijk moment waarin ouders hardop naar het kind uitspreken dat het toestemming heeft om te praten - het is nodig dat beide ouders die toestemming geven. (Zie ook hoofdstuk 5) Is de situatie nog niet veilig, dan werk je eerst aan de veiligheid en daarna aan de toestemming. 4.2.1.
Aandachtspunten veiligheid
Niveaus van veiligheid Om de veiligheid in te kunnen schatten worden tijdens de intake voor zover mogelijk8 de verschillende niveaus van veiligheid in kaart gebracht (gebaseerd op Struik, 2010):
fysieke veiligheid: o
mishandeling is gestopt;
o
er is een neutrale persoon die dat controleert;
o
fysieke verzorging is voldoende.
pedagogische veiligheid: o
gedragscontrole, dagstructuur, ontwikkelingsmogelijkheden.
emotionele veiligheid: o
hechtingsfiguur – een volwassene op wie structureel een beroep kan worden gedaan;
o
continuïteit is wel/niet gegarandeerd;
o
emotionele steun.
therapieveiligheid o
ouders geven wel/niet toestemming aan hun kind om te vertellen;
o
wanneer er sprake is van een mishandelende ouder: is deze wel/niet betrokken en heeft deze wel/niet toestemming aan het kind gegeven om te praten?
Veiligheid is de rode draad
De fysieke veiligheid is als eerste aan de orde; immers hulpverlening kan niet tot stand komen wanneer de letterlijke veiligheid niet is gegarandeerd. Als professional ben je hier duidelijk over en vraag je de geschiedenis van het kind en concrete dagelijkse situaties uit. Je inventariseert ook de beschermende en risicofactoren.
Niet alle onderdelen kunnen tijdens de intake al goed worden ingeschat, vooral de emotionele en pedagogische veiligheid zijn de onderdelen die later (verder) worden uitgewerkt. De verschillende onderdelen van veiligheid onderzoek je dus in het volledige proces van hulpverlening meerdere malen.
Wanneer in dit stadium duidelijk is dat de verantwoordelijkheid en/of controle niet goed geregeld zijn, bied je concrete interventies, zoals de Time-out methode en de mogelijkheden van Signs of Safety (www.signsofsafety.nl ). De situatie en interventies stem je af met de leidinggevende en in het MDO.
8
Tijdens de hulpverlening wordt het verder uitgewerkt, zie hoofdstuk 5
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
30
In dit stadium van intake is het, wat veiligheid betreft, vooral belangrijk om concreet in kaart te brengen hoe het in de geschiedenis en op dat moment met de veiligheid van kinderen in een gezin is gesteld. Soms is de situatie zo ernstig dat overwogen moet worden of kinderen (tijdelijk) uit huis moeten worden geplaatst, bij familie, bekenden of anders. Kunnen kinderen thuis blijven, maar is de situatie niet altijd veilig, dan biedt de Time-out direct concrete handvatten. Je onderzoekt bovendien of en zo ja, hoe, het netwerk kan worden betrokken.
Bij de familie De Jong wordt een Signs of Safety bijeenkomst belegd. Al generaties lang speelt er geweld, waarbij het gebruik van alcohol een belangrijke rol inneemt. Er zijn zorgmeldingen vanuit de school van Marvin (8) en Jessica (10) en ook de school van John (14) heeft haar zorgen blijkt uit het onderzoek van het AMK. Er is al veel hulp in het gezin geweest. Het is van groot belang om te komen tot een goede beoordeling van de situatie, de zorgen, de beschermende en risicofactoren. Terugkijkend heeft niets echt geholpen, dus hoe kan er nu echt een veilige situatie worden gecreëerd? De relevante mensen uit het netwerk worden uitgenodigd, belangrijke familieleden en het gezin De Jong. Er wordt open besproken dat er tot nu toe niet echt verandering is ontstaan; er wordt aan iedereen gevraagd mee te denken in de oplossing en met elkaar gesproken over wat nu het probleem is aan de hand van de zorgen die er zijn. Gemeenschappelijk is de conclusie dat het alcoholgebruik van beide ouders een probleem is, daaronder liggen financiële problemen. Oma merkt op dat ook het verlies van het kindje dat vijf jaar geleden tijdens de geboorte stierf een grote impact op het gezin heeft gehad. Over dit verlies is tijdens de voorgaande perioden van hulpverlening echter nauwelijks gesproken, er was steeds een geweldsincident. De krachten en moeiten van het gezing worden uitgebreid besproken. Uiteindelijk maakt het gezin enkele duidelijke afspraken:
Jessica weet haarscherp wanneer het alcoholgebruik uit de hand gaat lopen, zij gaat wanneer ‘het derde biertje’ op tafel komt naar oma die vlak bij woont. Ze kan altijd bij oma binnenlopen, hetzelfde geldt voor broertje Marvin. Oma gaat wat vaker naar haar dochter en schoonzoon; zij is degene die de veiligheid controleert.
Er wordt een laagdrempelige hulpverlener aan het gezin toegevoegd. Deze is ervaren, wat ouder en komt een aantal malen per week langs. Ze besteedt eerst aandacht aan het opbouwen van contact, komt koffiedrinken, gaat met vader naar de sociale dienst, ruimt met vader en moeder het huis op en brengt de jongste kinderen eens naar school zodat ze even met de juffen kan spreken. Met John bouwt ze zorgvuldig contact op, aansluiten bij zijn leefwereld. Een belangrijk onderdeel is dat de ouders worden gepositioneerd, de hulpverlener neemt het niet over – ze daagt vader en moeder uit tot hun visie op hun alcoholgebruik, hun financiële situatie, hun kinderen. Kortom: ze geeft hen de regie waar mogelijk. Beide ouders leren tevens de Time-out techniek aan.
Er wordt een overleg gepland met de professionals die betrokken zijn. Beide ouders worden gestimuleerd na te denken over wat ze willen, wat voor hen de beste hulp zou zijn. Er wordt een plan gemaakt en alleen gewerkt met de hulpverleners die echt nodig zijn. De laagdrempelige hulpverlener is de centrale professional die samen met de ouders alles reguleert.
Op deze wijze wordt er een vertrouwensband opgebouwd en kan het gezin ook spreken over het kindje dat niet meer leeft, maar wel ‘aanwezig’ is. Foto’s kijken, een bezoek aan het grafje, tijd voor verdriet; het helpt de ouders om meer naar hun kinderen te kunnen kijken en stappen te zetten, waardoor de kinderen zich fijner voelen thuis.
De relevante hulpverlening wordt ingezet; er zijn regelmatig evaluatiemomenten zodat de ouders hun feedback kunnen geven.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
31
Wanneer de basis is gelegd, kun je verdiepen. De kinderen testen om te onderzoeken in hoeverre zij belemmerd/beschadigd zijn, en systeemgesprekken opstarten, waarbij je de geschiedenis van het gezin en de familie meeneemt om de patronen van geweld te doorbreken. 4.3.
MDO, tweede triage
Het MDO is een structureel intern overlegmoment van meerdere disciplines, zoals teamleden, teamleider, behandelaars en hoofdbehandelaar. Hier worden alle relevante zaken besproken die het aangemelde kind en zijn situatie en die van zijn gezinsleden aangaan:
aanmelding en achtergrond;
vraagstukken, problematiek;
diagnostiekgegevens.
Uniek beeld Binnen het MDO worden de vraagstukken en problemen besproken, geduid naar de bovenliggende en onderliggende problematiek en geplaatst binnen de systeemcontext. Het unieke beeld ontstaat: Veiligheid Context
Mate van veiligheid: ouders, gezin, partnerrelatie, sociale contacten,
bredere gemeenschap/(eer)cultuur.
(dreiging van) Geweld in de actuele situatie.
Is het kind thuis veilig: wie is hiervoor verantwoordelijk en wie controleert?
Hulpvraag Type en motivatie
Enkelvoudige problematiek tot en met complexe problematiek.
De gewenste situatie in de visie van ouders, kind en hulpverlening.
Geweldsverhaal/traumaverleden Complexiteit
Aan welke soort traumatische ervaringen zijn het kind, broertjes, zusjes, ouders blootgesteld geweest, hoe lang en op welke leeftijd? o
aard van het geweld: seksueel misbruik, fysiek geweld, emotioneel geweld, fysieke verwaarlozing, emotionele verwaarlozing, pesten, oorlogsgeweld, getuige van geweld, vechtscheiding;
o
frequentie: eenmalig, herhaald, korte periode, langere periode, in meerdere generaties;
Type*
o
context: thuis, op school, in de buurt;
o
pleger: familie, bekende, onbekende;
o
periode: recent of in het verleden.
Geen trauma; wel life events.
Recent trauma of een trauma in het verleden.
Trauma gerelateerde klachten.
Posttraumatische stressstoornis (PTSS).
(Vroegkinderlijke) chronische traumatisering/complex trauma. (Zie Bijlage 1 en 2)
Psychiatrische klachten en stoornissen.
Symptomen/klachtenpresentatie Type en ernst
Wat zijn de huidige klachten, genoemd door het kind, door broertjes,
(psychisch)*
zusjes, door ouders en hun omgeving? Wat is het verloop van de klachten, wanneer zijn ze ontstaan en hoe is de intensiteit?
Emotionele problemen.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
32
Angst.
Dissociatieve problemen.
Hechtingsproblemen.
Problemen in systeem (relatie, gezin, familie).
Gedragsproblemen.
Trauma-specifieke problemen.
Middelenafhankelijkheid/verslaving.
Seksuele problemen.
Wat zijn de onderhoudende of risico factoren? Wat zijn beschermende factoren? Opvoedingsverleden en ontwikkelingsgeschiedenis Hechting*
Leeftijd Ontwikkeling/opvoeding
Zicht op opvoedingsvaardigheden van ouders en van hun ouders in gezin van herkomst.
Belangrijke aspecten uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het kind; met extra aandacht voor de hechting en/of adequaat verlopen van het ontwikkelingsniveau.
Relevant contextverleden/systeemproblematiek Familie
Uit wat voor gezin en familie komt het kind? (Communicatie, regels, rollen, patronen van conflictoplossing, religie).
Problemen van ouders of andere gezins- of familieleden (psychische problemen, verslaving, verstandelijke beperking).
Eigen ervaringen van ouders met geweld (intergenerationele overdracht van geweld).
Meegemaakte gebeurtenissen/life events van gezin.
Relatieproblemen en overige problemen ouders, zoals schulden, werkloosheid.
Sociaal netwerk
Gemeenschap en cultuur
Hoe ziet het sociale netwerk er uit?
Sociale vaardigheden en gedrag.
Wie is er op de hoogte van de verwijzing?
Wat zijn belangrijke culturele waarden en normen?
Bij niet Nederlandse achtergrond: migratiegeschiedenis/vluchtgeschiedenis, verblijfsstatus, Acceptatie/discriminatie en cultuurspecifieke opvattingen over klachten, ziekte en herstel.
Hulpverlening Eerdere ervaringen met
Van geen eerdere ervaringen tot en met generaties lang en breed
hulpverlening
binnen de familie.
Huidige situatie
Dagbesteding.
Psychisch en lichamelijk functioneren, (on)welbevinden.
Middelengebruik en medicatie.
Praktische en financiële problemen.
Juridische procedures.
* De ernst, het type trauma en psychiatrische klachten en stoornissen worden vastgesteld op basis van diagnostiek. Ook de mate van al dan niet gezonde hechting wordt vastgesteld op basis van diagnostiek. Om het unieke beeld te verkrijgen, is de integrale samenwerking van psychosociale begeleiding en behandeling dus noodzakelijk!
Tweede triage Op basis van de intake wordt besproken waar het zorgtraject voor het aangemelde kind en zijn gezin gaat starten (tweede triage). Ieder traject is uniek en sluit aan bij het kind, het gezin, de aard en de Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
33
ernst van de problematiek. Is traumabehandeling nodig, maar is de situatie nog onvoldoende stabiel dan moet er voorafgaand aan de behandeling stabiliserend worden gewerkt. In hoofdstuk 2 is al benoemd dat er verschillende trajecten zijn op basis van de aard en de ernst van de problematiek. We zetten de mogelijkheden hier op een rij:
Enkelvoudig 1: korte trajecten waarbij de begeleiding in principe is af te ronden in 5-10 keer. Psychosociale begeleiding van kind en ouders is meestal voldoende. De psycho-educatiegroepen e lotgenotengroepen voor jongeren zijn hierin van grote waarde, daarnaast wordt vaak ouderbegeleiding ingezet.
Enkelvoudig 2: een uitgebreider en langer traject, waarbij de ernst van de situatie nog geen aanleiding geeft tot intensieve behandeling of deze kan later worden ingezet. Er wordt basisdiagnostiek gedaan en op indicatie meegekeken door een behandelaar. De begeleiding/behandeling is van een half jaar tot een jaar en sterk gericht op de hulpvraag. Motivatie is niet altijd aanwezig en maakt een langer traject met investering in het maken van contact en winnen van vertrouwen noodzakelijk. Psychosociale begeleiding is voldoende, zoals de psycho-educatiegroepen, lotgenotengroepen voor jongeren, ouderbegeleiding, gezinsbegeleiding. Op onderdelen wordt gebruik gemaakt van behandeling, zoals individuele therapie, systeemtherapie, groepsbehandeling en vaktherapieën (o.a. psychomotorische therapie, creatieve therapie, dramatherapie).
Complex 1: er is sprake van trauma gerelateerde problematiek die wordt bevestigd door basisdiagnostiek en specifieke traumadiagnostiek. Er vindt specifieke traumabehandeling plaats. Het is mogelijk dat er onderdelen van psychosociale begeleiding worden gevolgd.
Complex 2: er is milde trauma gerelateerde problematiek, mogelijk in combinatie met meerdere psychiatrische stoornissen. De gezinsproblematiek is wel aanwezig en heeft geleid tot gestagneerde ontwikkeling, maar vooral in de adolescentie. Mogelijk is er naast de basisdiagnostiek verdiepende diagnostiek noodzakelijk door specialisten, zoals klinisch psycholoog, systeemtherapeut en psychiater. Er is een zorgtraject noodzakelijk waarbij sterk de focus ligt op het opheffen van de gestagneerde ontwikkeling, het vergroten van de competenties, herstel van de verstoorde gezinsinterventies en de inzet van een geïndiceerde en geprotocolleerde behandeling. Vaak wordt het volledige zorgtraject uitgevoerd door behandelaren; een enkele keer wordt gebruik gemaakt van psychosociale begeleidingsmogelijkheden voor een kind in het gezin.
Complex 3: er is sprake van ernstige psychiatrische problematiek: langdurige gezinsproblematiek, bij meerdere gezinsleden is sprake van psychiatrische stoornissen. De focus ligt op (trauma)behandeling.
In dit geheel werk je systeemgericht; het ene gezinslid heeft bijvoorbeeld enkelvoudige problematiek, het andere gezinslid heeft echt behandeling nodig voor de complexe vraagstukken. Hun onderlinge dynamiek en die van de interacties in het gezin hebben invloed op de resultaten van hun hulptrajecten; er wordt daarom beslist ingezet op gezamenlijke, systeemgerichte bijeenkomsten. Soms wordt er een MDO/zorgoverleg gepland met externe professionals, zoals politie, reclassering en externe hulpverleners die ook bij het gezin betrokken zijn. Dit om heel goed in kaart te brengen wat er speelt en wat nodig is om te komen tot een eenduidige lijn in het hulpverleningsplan en afstemming op wie wat doet. Daarbij zijn de visie, uitganspunten en voorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 1 belangrijk, zoals zo weinig mogelijk professionals, 1 centrale professional, 1 hulpverleningsplan. Vanzelfsprekend betrek je ouders waar mogelijk bij dit overleg.
4.4.
Adviesgesprek
Vanuit het MDO volgt het adviesgesprek, in elk geval met de ouders maar als het kan ook (of in tweede instantie) met de kinderen – zij zijn bij de intake betrokken, hebben hun verhaal gedaan en willen Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
34
graag weten wat er nu gaat gebeuren. In dit gesprek koppel je de bevindingen van het MDO aan de ervaringen en ideeën van de ouders en kinderen. Doel van dit gesprek is te komen tot overeenstemming op:
de problematiek;
mogelijke redenen hiervoor. Visie vanuit het MDO wordt naast de ideeën van ouders (en kinderen) gelegd en besproken;
de mogelijkheden tot hulpverlening en de verwachte effecten er van – het creëren van perspectief is altijd belangrijk en werkt motiverend.
Het traject van hulpverlening kan starten wanneer het advies geaccepteerd wordt en er overeenstemming is op de voorgestelde route. Je benoemt altijd een beperkt aantal gesprekken als uitgangspunt, waarna je evalueert. Deze structuur is erg belangrijk: de problematiek is complex, waardoor het gevaar bestaat intensief met allerlei ‘zijwegen’ bezig te gaan. Het is van belang te focussen. Veiligheid is leidend.
4.5.
Creëren van draagvlak
Wanneer er geen overeenstemming ontstaat, zijn er verschillende mogelijkheden:
Benadrukken waarop wél overeenstemming is. Willen ouders bijvoorbeeld wel hulpverlening? Welke ideeën hebben ze dan en hoe staat dat in verhouding tot de veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden van hun kinderen? Soms zijn ouders het eens over de inhoud van het advies, maar willen ze (nog) niet samen in gesprek. Gesprekken apart voor ouders is zeker mogelijk, wel werk je ook toe naar gezamenlijke gesprekken, in belang van het kind.
Inzet van een kort motivatietraject. Motivatie en psycho-educatie gaan vaak samen: Motiverend o
professionele houding van willen weten, open communicatie, structurerend;
o
vraag, cliënt- en contactgericht werken; werkrelatie – mensen meenemen;
o
aansluiten bij waar iemand op dat moment last van heeft, werken met de actuele situatie, situaties klein laten, effect groot maken (succeservaringen), daarna verbreden naar andere situaties;
o
multimodaal werken: op alle levensgebieden. Soms zijn praktische problemen zo dominant dat daarop eerst wordt ingezet waardoor motivatie ontstaat;
o
motiveringstechnieken (Shazer de, S. ,Y. Dolan,2008; Millner, W.R., S. Rollnick,2005).
Psycho-educatie o
de verschillende niveaus van veiligheid;
o
de gevolgen van vechtscheiding en geweld voor kinderen;
o
de opbouw van escalaties en het effect van stress en middelengebruik;
o
wat doet trauma met je? – verklaring van de klachten geeft veel opluchting;
o
Window of Tolerance (Zie Bijlage 2);
o
wat levert hulpverlening/traumabehandeling op? (let ook op de weerstand; niemand heeft van te voren zin weer opnieuw alle nare ervaringen op te halen…);
o
waarom een kind nog niet in therapie kan als het daar zelf nog niet aan toe is;
o
waarom er ook met ouders wordt gewerkt als het kind is aangemeld;
o
het vinden van balans in Nieuw Samengestelde Gezinnen;
o
de gefaseerde opzet van de hulpverlening;
o
hechting, waarom het zo is belangrijk dat een kind een betrouwbaar hechtingsfiguur heeft? – dit is tegelijkertijd de motivatie voor de stap naar ouderbegeleiding;
Motivatie en psycho-educatie werken stabiliserend, motivatie geeft energie en perspectief, informatie geeft erkenning en rust. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
35
Afspraken over bijvoorbeeld scheiding, omgang en ouderschapsplan; soms zijn ouders pas daarna in staat te reflecteren op hun positie als ouder en de betekenis daarvan voor hun kinderen. In dat geval maak je een afspraak met een mediator en onderhoud je daarmee contact. Het is dan mogelijk dat je een laagdrempelig contact onderhoudt met de kinderen – mediator en professional stemmen dan af.
Wanneer veiligheid in het geding is: multidisciplinaire afstemming, ook met het AMK. De overweging tot melding maak je conform de stappen van de Meldcode. Ouders neem je daarin mee; er is voor hen natuurlijk altijd de mogelijkheid om de situatie te doorbreken en actief te werken aan een veilige situatie voor hun kinderen. Hiertoe bied je alle ruimte, motivatie en stimulans, met het perspectief van de kinderen als centraal aandachtspunt – het doorbreken van de situatie vraagt veel van ouders. Het vrijwillig kader is niet altijd toereikend, dan is ingrijpen noodzakelijk.
Het adviesgesprek is dus gericht op het eerste deel van de route, de start van het proces, dat heel divers kan zijn. De context van de hulpverlening moet vervolgens bepaald worden, binnen welk kader wordt er gewerkt, waar wordt de nadruk op gelegd, waarop is draagvlak te vinden? Bovenstaande is verder uitgewerkt in het volgende hoofdstuk.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
36
5. PROCES VAN HULPVERLENING Binnen de gezinnen waar geweld speelt of recent speelde, heerst vaak onrust en chaos. In de begeleiding start je met het realiseren van fysieke veiligheid voor kinderen, maar daarmee ben je er niet. Het creëren van vervolgens pedagogische-, emotionele- en therapieveiligheid vraagt een gestructureerde aanpak. In dit hoofdstuk gaan we in op die context van hulpverlening en op de stabiliserende onderdelen. Let wel: stabilisatie is beslist niet hetzelfde als stilstand! In de aanloopfase naar traumabehandeling zijn er talloze interventies mogelijk die op zich al een constructieve verandering in de situatie van het kind en gezin veroorzaken. Wanneer traumabehandeling niet nodig is, creëert de stabiliserende begeleiding de situatie waarin ouders weer beschikbaar zijn voor hun kinderen, kinderen kunnen omgaan met wat er thuis gebeurd is. Ze kunnen zich veilig ontwikkelen. 5.1
Context en
5.1.1.
De contexten van ouderschap en (ex)partnerschap
Omdat het kind een centrale positie heeft, spreek je ouders in principe aan als ouders, niet als (ex)partners – in het belang van het kind. Ouders hebben zich in het belang van hun kinderen als ouders te verzoenen, niet als (ex)partners. (Zie ook hoofdstuk 1) Natuurlijk zullen ouders zich tijdens de bijeenkomsten ook als (ex)partners naar elkaar opstellen; daar zit vaak de pijn, het verdriet, daar is de wens naar erkenning. Natuurlijk is er ruimte om dat uit te werken; echter daar kies je aparte momenten voor – vaak binnen de ouderbegeleiding of systeemtherapie. (Zie ook Bijlage 9 en 10) Het verduidelijken en onderscheiden van de contextniveaus van ouderschap en (ex)partnerschap geeft inzicht in de situatie, geeft structuur en maakt duidelijk wat nodig is.
Ben (5) en Sandra (8) hebben deelgenomen aan de psycho-educatiegroepen en er zijn gesprekken met hun ouders. Hun ouders komen echter niet goed met elkaar in gesprek omdat ze beiden vanuit een verschillend perspectief spreken. Vader Nico ervaart geen liefde meer voor zijn vrouw, voor hem is de relatie ten einde. Hij wil scheiden en het liefst zo snel mogelijk zodat praktische zaken duidelijk zijn: wie gaat waar wonen, wie krijgt de kinderen? Hij neemt afstand van zijn vrouw en is boos op haar omdat ze in zijn beleving niet meewerkt. Hierdoor ontstaan steeds nieuwe ruzies. Moeder Jannie kan nog niet bezig zijn met die praktische zaken. Dat Nico nu werkelijk wil scheiden doet haar pijn en maakt haar eindeloos moe; ze heeft jarenlang haar best gedaan om het gezin bij elkaar te houden en het lukt niet. Ze is boos op Nico omdat hij haar inzet niet erkent, omdat hij zomaar aan de kant doet waar ze haar bestaan in heeft gelegd. Ze wil hem vasthouden. Naast dat in de afwikkeling van de scheiding een groot verschil in tempo/tijd ligt, is er een verschil in contextniveau: Nico spreekt vanuit de context ex-relatie, Jannie spreekt vanuit de context relatie. Het benoemen van deze verschillen maakt dat zij beiden zien waardoor hun strijd steeds weer oplaait. Onderliggend zijn er behoeften aan erkenning die ze van elkaar niet horen waardoor de strijd voortgaat. Voor de ouders van Ben en Sandra was het niet mogelijk zich op hun relatie als ouders te richten, de pijn in de (ex)relatie stond te veel op de voorgrond, reden dat voor hen systeemtherapie werd ingeschakeld. Uiteraard was er een directe verbinding en afstemming tussen de systeemtherapeut en de professional voor een eenduidige lijn in het hulpverleningsplan.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
37
Om ouders te herinneren aan hun ouderschap helpt het om de kinderen te laten vertellen, vragen aan hen te stellen; hun perspectief is belangrijk. Wanneer kinderen (nog) niet bij de gesprekken aanwezig zijn, vraag je bijvoorbeeld aan ouders een foto van ieder kind mee te nemen, deze worden zichtbaar op tafel gezet. Of je zet stoelen voor de niet aanwezige kinderen neer. Hierdoor zijn de kinderen als het ware aanwezig en herinneren zij hun ouders aan hun ouderschap. Deze duidelijkheid werkt motiverend. Ouders ontdekken het verschil in (ex)partnerschap en ouderschap. Zij leren tegelijkertijd in te zien dat hun conflict als (ex)partners van invloed is op hun ouderschap, waarvan hun kinderen de dupe zijn. Zij kunnen door het onderscheid in contextniveau beter aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid als ouders en deze ook beter voelen. Door de focus op ouderschap kunnen zij ook beter stilstaan bij hun eigen behoeften en wensen als ouder. De begeleiding maak je hiermee concreet; de kans dat (ex)partnerconflicten in het gesprek domineren is minder aanwezig, waardoor er meer ruimte ontstaat voor het perspectief van de kinderen in het gezin. Het spreekt voor zich dat het onderscheiden van de contextniveaus gepaard gaat met psycho-educatie over de gevolgen van geweld/vechtscheiding voor kinderen. 5.1.2.
De context van veiligheid en duidelijkheid
Het is noodzakelijk dat de hulpverlening in een veilige omgeving plaatsvindt; een veilige hulpverleningscontext voor alle aanwezigen – zeker wanneer de kinderen meekomen. Wanneer fysieke veiligheid (nog) niet is gegarandeerd, werk je eerst met de ouders en zijn kinderen niet bij die gesprekken aanwezig. De context van hulpverlening dient naast veilig duidelijk te zijn. Dat betreft natuurlijk fatsoensnormen die gericht zijn op het op tijd komen/afspraken op tijd afzeggen, met elkaar aan tafel kunnen zitten en in gesprek kunnen zijn. Ouders committeren zich aan deze normen en maken de volgende afspraken:
Veiligheid voor het kind is het doel waar je steeds naar vraagt en aan werkt.
Geen fysiek en verbaal geweld tijdens de bijeenkomsten.
Elkaar uit laten spreken en naar elkaar luisteren.
Op tijd komen, afspraken nakomen.
5.1.3
Hulpverleningsplan
Het adviesgesprek schetst de voorgestelde vormen van hulpverlening, de context waarbinnen dit plaatsvindt geeft duidelijkheid. Binnen die context concretiseer je het hulpverleningsplan; de voorgestelde hulpverlening zet je, samen met ouders en kinderen, om in bereikbare doelen, waardoor succeservaringen worden opgedaan. Die succeservaringen zijn op hun beurt weer motiverend voor vervolgdoelen. Het hulpverleningsplan is dus een instrument dat je steeds weer bijstelt op basis van de ontwikkelingen, zij het dat je het beoogde einddoel (veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen) steeds voor ogen houdt. Er is dus beslist sprake van een lijn in het plan. Die lijn wordt regelmatig besproken in het MDO: er zijn vastgestelde evaluatiemomenten en jij als professional kan het gezin op de agenda van het MDO zetten. Vanuit de visie sprake van één plan waarin de doelen van het gezin, van de ouders, van de kinderen en van het gezin zijn uitgewerkt. De verschillende doelen die gesteld worden, zijn op elkaar afgestemd binnen de systeemgerichte en integrale aanpak.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
38
5.1.4.
Mogelijkheden hulpverlening
Er zijn verschillende programma’s en deeltrajecten zoals:
veiligheidsprogramma’s, zoals Time-out en Signs of Safety;
contact met lotgenoten; bijvoorbeeld in psycho-educatiegroepen, zowel voor kinderen in het gezin als voor hun ouders. (Zie Bijlage 8);
versterken van weerbaarheid van kinderen, vaak in samenwerking met psychomotorische therapie;
begeleiding van ouders; als individueel ouder, als ouderpaar en binnen de psychoeducatiegroepen voor ouders. (Zie Bijlage 8, 9,10); systeembegeleiding van ouders en kinderen/ontwikkelen van constructieve communicatie. (Zie
Bijlage 6 en 10); directe verbinding en geïntegreerde samenwerking met (systeem)behandeling en
(trauma)behandelgroepen voor kinderen.
5.2.
Structuur in hulpverlening, actieve stabilisatie volgens kerndoelen
De lijn van de hulpverlening is divers; de problematiek van kinderen en hun gezinnen varieert immers van ‘licht tot ernstig’ (zie par. 4.3.). Alle mogelijkheden zijn gericht op actieve stabilisatie:
De situatie waarin de psychosociale begeleiding uiteindelijk is geëvalueerd, en kan worden afgerond. Het ontwikkelklimaat voor kinderen is veilig en hun ouders en omgeving kunnen dit klimaat structureel handhaven, of
de situatie dat een kind in therapie kan om trauma’s te verwerken. De situatie thuis is dan zodanig stabiel dat het kind de veiligheid, ruimte en aandacht heeft om te kunnen verwerken.
5.2.1.
Structuur in stabilisatie
Het bieden van een stabiele situatie vraagt structuur. Essentieel is de vraag wanneer er sprake is van voldoende stabilisatie om de begeleiding uiteindelijk af te sluiten of aan traumabehandeling te kunnen beginnen. Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de situatie, de ernst, de beschermende en risicofactoren, zowel van ieder kind als van ouders, als van het gezin als geheel. (Zie Bijlage 4 en 5 over risicofactoren en beschermende factoren) Binnen het MDO worden de ervaringen en bevindingen van jou als professional in het proces van hulpverlening steeds gevolgd en maak je afspraken ten aanzien van vervolg of afronding. Waar nodig zet je (vervolg)diagnostiek in om de problematiek en de ernst goed of scherper in kaart te brengen en/of te onderzoeken of de klachten werkelijk verminderd dan wel verdwenen zijn. Inhoudelijk is er een volgorde in de onderdelen van stabilisatie. Voor deze structuur in stabilisatie baseren we ons op A. Struik (2010) die zes stabilisatieonderdelen heeft ontwikkeld voor kinderen die al vroeg getraumatiseerd zijn. De zes onderdelen kunnen (ook wanneer er geen sprake is van traumatisering) deel zijn van de psychosociale begeleiding en kunnen worden gecombineerd met mogelijkheden van behandeling. In het proces van hulpverlenen hebben deze onderdelen een vaste en logische volgorde, die is gebaseerd op de vormen van veiligheid (fysieke-, pedagogische-, emotionele- en therapieveiligheid) en op mogelijkheden voor verwerking en ontwikkeling. De inhoud van deze onderdelen wordt gekleurd door de wijze waarop ouders met elkaar en met hun kinderen omgaan. Communicatie is daarom een zeer belangrijk aandachtspunt: onderscheid tussen inhoud en betrekking, verbale en non-verbale communicatie, conflicthantering en sociale vaardigheden. (Zie Bijlage 6) De zes onderdelen kunnen zowel voor kinderen als voor hun ouders aan de orde zijn en worden op maat en naar vraag ingevuld. Ze vormen de leidende kerndoelen van het hulpverleningsplan. We werken deze doelen op hun hoofdlijnen uit. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
39
1
Veiligheid
interventies
Zonder veiligheid kan
Time-out;
hulpverlening zich niet verdiepen.
Signs of Safety: Veiligheidsplan, 3 Huizen, Word and pictures. Zie voor uitleg en downloads www.signsofsafety.nl;
Eigen kracht conferentie www.eigen-kracht.nl;
Vlaggensysteem (voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag onder en ten aanzien van kinderen van 0 – 18 jaar) www.movisie.nl/esi/vlaggensysteem;
Betrekken van het netwerk;
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
individueel contact met kind;
Themagroep voor ouders, (Zie Bijlage 8);
Gezinsbegeleiding, waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9);
Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10).
Aandachtspunten Veiligheid
Naast concrete interventies op veiligheid, zoals de Time-out, zijn er twee essentiële punten: 1. De verantwoordelijkheid en de controle op de veiligheid. (Zie par. 4.2.) Ondanks de start van de hulpverlening kun je er niet zomaar vanuit gaan dat een kind veilig is. Momenten van omgang zorgen vaak voor veel stress en soms voor geweld. De situatie kan ook veranderen, bijvoorbeeld wanneer een pleger van geweld weer terugvalt in oud gedrag of een ouder opnieuw een relatie aangaat met de mishandelende (ex)partner. Het is zeer belangrijk dat er een neutrale persoon is die de veiligheid controleert. De methodiek Signs of Safety (Turnell en Edwards, 2009) is geschikt om veiligheid in kaart te brengen en te controleren. →
Met alle aangemelde kinderen maak je daarom samen met hen, hun ouders, eventueel de nieuw samengestelde gezinnen en hun omgeving een veiligheidsplan.
2. Openheid van zaken. Ouders geven, wanneer dat nog niet eerder is gebeurd, hun kinderen nu toestemming om te kunnen zeggen wat ze willen. (Zie par. 4.2.)
Jesse (8) vertelt tijdens een bijeenkomst in de psycho-educatiegroep dat zijn ouders nog steeds ruzie maken. Hij hoort hen ’s avonds al hij in bed ligt tegen elkaar schreeuwen.
Yasmin (10) vertelt in diezelfde groep dat haar vader en moeder ruzie maken als ze met elkaar mailen of sms’en – ze merkt het omdat haar moeder dan verdrietig is en niet hoort wat Yasmin tegen haar zegt.
Thijs (6) vertelt de professional dat hij in het weekend niet meer naar pappa wil: pappa praat naar over mamma en mamma vindt het niet leuk dat hij vertelt wat hij samen met pappa heeft gedaan.
Binnen de context van veiligheid werk je met de ouders in deze fase aan het geven van toestemming aan hun kinderen om te spreken. Je helpt ouders zich in hun kind te verplaatsten. Dat doe je bijvoorbeeld door het geven van voorbeelden van andere kinderen zoals die van Jesse, Yasmin en Thijs waardoor het onderwerp toegankelijker wordt. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
40
Daarnaast bied je psycho-educatie over de gevolgen van geweld en reacties van overleven. Je legt tevens uit dat kinderen niet begeleid en behandeld kunnen worden wanneer ze niet kunnen vertellen hoe het met hen is en wat er thuis gebeurd is. Een kind moet zich niet de vraag stellen wat de gevolgen zijn van wat hij vertelt of dat zijn ouders hem niet meer lief vinden. Het betreft hier de begeleiding- of therapieveiligheid. Je werkt als professional ook met de kinderen aan het vertellen over hun situatie, al dan niet in afstemming met politie en justitie wanneer kinderen nog gehoord moeten worden binnen een strafrechtelijk proces. Het gaat dan over leuke en nare geheimen en het gaat over hoe de kinderen de situatie thuis hebben beleefd en welke betekenis ze er aan geven. Dit doe je op een manier die bij kinderen past: ze tekenen, maken een videoboodschap, zoeken muziek die bij hun gevoel past, et cetera.
Samira (9) heeft thuis veel geweld meegemaakt. In de begeleiding van de professional maakt ze drie huizen:
In het huis van de zorgen tekent ze haar kleine broertje waar ze vaak even voor zorgt maar die vaak moet huilen. Ze tekent ook een ruzie waarin haar ouders tegen elkaar schreeuwen. Op de tafel staan flesjes bier. De politie komt. Samira tekent zichzelf dan achter de bank…
In het huis van de leuke dingen tekent ze oma die op bezoek is, het is gezellig, ze kletsen aan tafel. Ze tekent zichzelf in bed en mamma die met haar een boek leest. En ze tekent de tafel waaraan ze samen met pappa een spelletje doet. Ze drinken een glas frisdrank.
In het huis van de dromen tekent ze pappa en mamma die samen afspreken dat ze niet meer die erge ruzies maken. Er zijn regels dat er niet meer zoveel gedronken wordt. Ze tekent een lijst me regels die er voor zorgen dat het thuis gezellig is. Ze tekent pappa, mamma en zichzelf aan tafel, samen eten. Het kleine broertje zit bij mamma op schoot. Ze tekent ook haar vriendinnetjes die mogen komen spelen en ook eens een keertje mogen komen logeren…
Zie ook www.signsofsafety.nl
In een gezinsgesprek besteed je vervolgens expliciet aandacht aan de toestemming van de ouders aan hun kinderen om te vertellen wat ze willen. Dit wordt hardop uitgesproken en je checkt of kinderen het begrepen hebben. Je helpt waar nodig de ouders aan hun kinderen te zeggen dat ze ook de nare dingen van thuis mogen vertellen. Daarnaast zorg je voor ontschuldiging van de kinderen: ouders vertellen hen dat de ruzies thuis niet de schuld van de kinderen zijn. Doordat deze openheid tijdens deze fase (of al eerder tijdens de periode van intake) is benoemd en uitgewerkt, kun je hier steeds naar verwijzen. Het biedt kinderen de mogelijkheden open te zijn, en het biedt jou als professional de gelegenheid daarin te helpen. In het voorbeeld van Samira worden de drie huizen die ze getekend heeft met de ouders besproken. Deze begrijpen hierdoor beter wat het effect is van hun ruzies op de kinderen. Aan de hand van de tekeningen worden de zorgen besproken en kunnen er concrete afspraken gemaakt worden over de veiligheid en wie daarvoor verantwoordelijk is. Openheid van zaken betreft ook het betrekken van het netwerk. Voor kinderen is een belangrijke en betrouwbare volwassene een belangrijke beschermfactor. Dit geldt ook voor de ouders; het netwerk kan helpen destructieve patronen en isolement te voorkomen. Samira’s oma wordt daarom bij de gesprekken betrokken. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
41
Het signaleren van en bespreekbaar maken van seksueel grensoverschrijdend gedrag ten aanzien
van kinderen vraagt specifieke expertise en eenduidige samenwerking met politie en justitie. Het vlaggensysteem biedt informatie en interventies voor signalering en bespreekbaar maken. Tevens biedt het inzicht in de normale seksuele ontwikkeling van kinderen en is daardoor ondersteunend in de psycho-educatie aan ouders. Er wordt psycho-educatie geboden op onder andere:
2
o
de patronen van geweld;
o
trauma en de gevolgen;
o
de effecten van geweld voor kinderen;
o
de effecten van stress en middelen op het uitbreken van escalaties;
o
ontwikkelingsfasen van een kind;
o
de mogelijkheden van hulpverlening en de effecten ervan9.
Dagelijks leven
Interventies
Bij alle vormen van veiligheid is dat wat er zich in het
Dag- en weekritme: een vaste routine;
dagelijks leven afspeelt belangrijk.
Afstemming op de opvoeding wanneer er sprake is
Het werken met de actuele situatie is van belang omdat
geweest van een scheiding en ouders weer nieuw
je hierdoor een scherp zicht krijgt op het dagelijks
partners hebben: is de situatie voor het kind helder
leven in het gezin.
en overzichtelijk, is er eenduidigheid in opvoeding, voelt hij zich thuis?
Aandacht voor het weer goed kunnen slapen, ontspannen (ademhalingsoefeningen, nachtlampjes, veilige plek, hechtingsknuffel, etc. )
Fysiek fit worden: veranderen van de lichamelijke toestand – sport;
Eten: gezond eten, vaste eettijden, leren lichaamssignalen van honger en verzadiging te voelen;
Zelfzorg: chaos en slordigheid kunnen het gevolg zijn van een onveilige situatie, hulp bij het organiseren van structuur, regelmaat, ordelijkheid;
School: zoeken van mogelijkheden voor rust en begeleiding;
Drugs- of alcoholmisbruik: psycho-educatie over het belang van emoties voelen en over de heftige emoties die ‘normaal’ zijn, erkenning voor het feit dat middelen dienen om zich staande te houden, emotieregulatie, constructieve afleiding;
Gedragsproblemen: gedragsregulatie, waarden en normen, opvoedingsondersteuning;
Betrekken van het netwerk;
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
Individueel contact met kind;
Themagroep voor ouders. (Zie Bijlage 8);
Gezinsbegeleiding, waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9); Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10)
9
In het algemeen vinden ouders het prettig om informatie op papier of verwijzingen naar websites mee te krijgen
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
42
Aandachtspunten dagelijks leven
Regelmaat, ritme en structuur maken de buitenwereld overzichtelijk en voorspelbaar; een kind weet dan waar het aan toe is, het brein van het kind kan bovendien inschatten of er al dan niet gevaar dreigt (Struik, 2010).
Binnen het dagelijks leven werk je met de ouders aan deze voorwaarden. Het gaat hierbij om het bieden van een veilig opvoedingsklimaat en een constructieve opvoedingsstijl met nadruk op wat goed gaat en met concrete mogelijkheden in wat nodig is. (Zie Bijlage 10) Wanneer ouders nieuwe partners hebben en er nieuwe gezinnen zijn gevormd, is het van groot belang dat ouders kunnen afstemmen en er een juiste mate van eenduidigheid is in opvoedingsstijl. Het kind ervaart dan geen grote verschillen in benadering. Naast afstemming tussen ouders vraagt dit afstemming tussen iedere ouder en de nieuwe partner. De ingewikkelde verhoudingen in een nieuw samengesteld gezin doen een stevig beroep op de ouder-kindrelatie en de partnerrelatie. Er is een onderscheid tussen partnerschap en ouderschap en ook een onderscheid tussen ouderschap en stiefouderschap. Als partners is men een paar, als ouders niet (Cotteyn, 2011).
Vanuit de psychosociale begeleiding wordt outreachend gewerkt, juist om een beeld te krijgen van de beschermende en risicofactoren, van de (on)mogelijkheden van ouders en hun kinderen. Wanneer ouders getraumatiseerd zijn, is er intensieve begeleiding én behandeling nodig omdat zij zichzelf én hun kinderen niet de nodige structuur kunnen bieden.
De outreachende mogelijkheden zijn ook nodig om, zeker in het begin, de dagelijkse gang van zaken aan te grijpen als middel voor verandering. Omgaan met liefde en conflicten, interactiedynamiek, nieuw samengestelde gezinspatronen en regels, ruimte en grenzen en het vinden van de juiste opvoedingsstijl vraagt meer dan een theoretische uitleg. Juist de praktijk van alledag geeft de mogelijkheid om stil te staan bij wat er concreet gebeurt en bij de effecten ervan.
Er wordt psycho-educatie geboden op onder andere: o
de inhoud van structuur in het dagelijks leven, een gezond dag- en nacht ritme;
o
ontwikkelingsfasen van een kind; wat kunnen ze wel en wat kan er echt nog niet van hen verwacht worden? Daarnaast de effecten van geweld op de ontwikkeling van het kind, zichtbaar in het dagelijks leven;
o
de reacties van kinderen op stress en geweld, zoals bedplassen, gedragsproblemen, slecht slapen en eten, concentratieproblemen;
o
bij middelengebruik: het belang van het voelen van emoties, heftige of juist vermijdende emoties die ‘normaal’ zijn bij ervaringen van geweld;
o
slechte concentratie op school: psycho-educatie aan kind, ouders, leerkrachten m.b.t. het
o
ontwikkelingsfasen van een kind;
o
trauma en de gevolgen;
o
de mogelijkheden van hulpverlening en de effecten ervan.
waarom van slechte concentratie en afname prestaties;
Hechting
Interventies
70 – 100% van de kinderen die te
Concreet gaat het om het benaderen van hechting op twee niveaus:
maken heeft gehad met structureel
Wanneer het gaat om een getraumatiseerd kind, dan is het nodig dat de
geweld is niet veilig gehecht. Om
ouder/volwassene een kalm brein heeft (binnen zijn/haar Window of
de mate van hechting in kaart te
Tolerance kan blijven, zie Bijlage 2) zodat deze het kind kan begeleiden.
brengen is verdiepingsdiagnostiek
Soms is bijvoorbeeld eerst psycho-educatie voor de ouder,
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
43
nodig.
ouderbegeleiding, opvoedingsvaardigheden op emotioneel niveau of therapie van de ouder nodig voordat het kind in behandeling kan gaan.
Hechting is voor kinderen nodig
Het kind wordt dan eerst stabiliserend begeleid voor het in therapie
om emotie te reguleren en om verandering in het zelfbeeld te
gaat;
Activeren/versterken van het hechtingssysteem van het kind – wie is
bewerkstelligen. Wanneer een kind
voor het kind de juiste hechtingsfiguur en wat is nodig om dat systeem
of volwassene niet gehecht is, is
sterk te maken? Er wordt contact gezocht met het netwerk, betrouwbare
het ook niet goed mogelijk om zich te verplaatsen in de ander.
anderen worden betrokken bij de hulpverlening;
Betrekken van het netwerk;
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
Individueel contact met kind;
Themagroep voor ouders (Zie Bijlage 8);
Gezinsbegeleiding, waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9);
Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10)
Aandachtspunten hechting
Struik (2010): ‘Een hechtingsfiguur is iemand die onvoorwaardelijk van het kind houdt, verantwoordelijkheid voor het kind draagt en het kind een plaats in zijn gezin geeft. Hij is emotioneel betrokken bij het kind en beschikbaar voor het kind om hem te steunen en te troosten. Het kind kan belangrijke gebeurtenissen, zoals een verjaardag of het halen van het zwemdiploma, met die persoon delen. Deze verbintenis is in principe levenslang. Als kinderen opgroeien bij hun ouders, adoptieouders, pleegouders of gezinshuisouders, zijn zij idealiter zowel de dagelijkse verzorgers als de hechtingsfiguren. Daarnaast kunnen andere medeopvoeders hechtingsfiguur zijn (opa, oma, tante, buurvrouw, of moeder van een vriendje of vriendinnetje) mits de verbinding in principe levenslang kan zijn.
Jonge kinderen zijn nog volledig afhankelijk van hun ouders. Zij ‘weten’ daarom feilloos wat er gebeurt; ze horen, zien en ruiken de spanning - ook al zijn ze niet bij de ruzies aanwezig. Veiligheid is bij deze kinderen ernstig in het geding met alle gevolgen van dien. Denk aan het feit dat het getuige zijn van geweld een veilige hechting en vertrouwen in belangrijke personen om het kind heen bedreigt. Immers, ouders zijn zowel lief als mishandelend en/of kunnen het kind niet goed beschermen en geen veiligheid bieden. De ouder is niet werkelijk beschikbaar. Het kind ervaart ouders die lief zijn én angst inboezemen, met als gevolg dat het kind in verwarring raakt. Het hecht zich niet meer veilig. Kinderen leren van de ouder niet goed hun emoties te reguleren, waardoor problemen ontstaan in zelfregulatie. Dit veroorzaakt op haar beurt weer problemen in het zelfbeeld van kinderen: zij hebben het gevoel anders te zijn en er niet bij te horen en hebben problemen met gevoels- of impulscontrole. Ze zijn bijvoorbeeld agressief ten opzichte van zichzelf en/of ten opzichte van anderen (van der Kolk, 2005). Verder is er in deze situaties sprake van onveiligheid in relaties, wantrouwen, achterdocht, gebrek aan intimiteit en isolatie. De manier waarop deze kinderen met anderen omgaan wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld boosheid, dreiging, geen gevaar zien, geen gevaar onderkennen of acting-out gedrag ofwel door gedwee, meegaand, onderdanig, angstig en incompetent gedrag.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
44
Joost (15) is weer van school geschorst. Reden hiervoor is zijn agressieve gedrag tegen leerkrachten wanneer hij vindt dat hem onrecht wordt gedaan. Joost wil niet praten, zegt direct wat hij vindt en wanneer hij weerwoord krijgt wordt hij agressief of loopt hij weg en komt hij dagenlang niet opdagen. Joost was al agressief op de basisschool. Hij komt uit een gezin, hij is de jongste, waar veel problemen zijn, waar veel hulpverleners over de vloer komen, waarover al vele meldingen bij Bureau Jeugdzorg zijn gedaan.
Miranda (16) heeft al veel vriendjes gehad en dat zijn lang niet allemaal goede contacten. Ze drinkt veel om er bij te horen en laat zich beïnvloeden wanneer iemand aardig voor haar is. Thuis trekt ze zich terug, soms krast ze met een scherp voorwerp in haar armen of benen. Haar ouders zien het niet, zijn druk met werk en maken als ze thuis zijn vaak ruzie met elkaar. Ruzies die niet zo zeer gepaard gaan met fysiek geweld maar met veel verbaal geweld of dagenlange stiltes.
Ahmed (12) is weinig thuis, hij is veel op straat en gaat om met jongens die veel ouder zijn dan hij. Deze jongens zijn ook weinig thuis, hangen rond in het winkelcentrum, zijn brutaal wanneer ze daar weg worden gestuurd en intimiderend naar winkelbezoekers. Ahmed doet met hen mee. Soms komt zijn oudste broer hem zoeken maar vaak gaat hij zijn eigen gang. Ahmeds ouders hebben een oorlog meegemaakt, kunnen niet goed aarden in Nederland en weten niet goed hoe ze kinderen kunnen begeleiden. Ze leiden een geïsoleerd bestaan.
Joost, Miranda en Ahmed reageren op hun situatie thuis: allemaal komen ze uit een thuissituatie waar geweld heerst of waar geweld een diepe invloed heeft gehad, allemaal hebben ze dat van jongs af aan meegemaakt. Ze hebben een beeld van de wereld dat die niet veilig is, ze hebben een negatiefs zelfbeeld en geen positief toekomstbeeld. Ze zijn onveilig gehecht.
Ouders en kinderen kunnen zich niet inleven in het perspectief van hun kind en niet goed op hun eigen gevoelens en ouderschap reflecteren wanneer zij zelf niet goed gehecht zijn. Een ouder die als kind niet goed gehecht is, heeft behandeling nodig om te verwerken en te leren zich in zijn/haar kind te verplaatsen. Psycho-educatie op wat er van een kind verwacht kan worden, is dan belangrijk.
Kinderen die al vroeg getraumatiseerd zijn hebben veel nodig van hun ouders; ideaal gezien moet een ouder rustig zijn, kunnen omgaan met de angst en stress van het kind, zich kunnen inleven in het perspectief van het kind en een veilige omgeving creëren. Veel ouders van aangemelde kinderen zijn zelf gestrest en/of getraumatiseerd. Toch is het belangrijk en waardevol dat een kind bij zijn ouders opgroeit; het geeft ondanks alle mankementen, toch het beste perspectief op psychische gezondheid (Struik, 2010). Je zet daarom in op traumabehandeling van ouders en op het positioneren van belangrijke anderen uit de omgeving. Wanneer de mankementen echter zo schadelijk zijn dat ze niet meer opwegen tegen thuis wonen, is het nodig dat een kind (tijdelijk) uit huis wordt geplaatst.
Het spreekt voor zich dat het concreet werken met onveilige hechting gebeurt in therapie en niet binnen de psychosociale begeleiding. Als professional heb je wel kennis van de diverse hechtingsstijlen en kun je in de samenwerking met behandelaren op onderdelen waardevolle begeleiding bieden. Zo kun je de ouder ondersteunen bij keuzes die gemaakt moeten worden of bij moeilijkheden die hij tegenkomt (in relaties met anderen, rechtszaken, werk, praktische en
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
45
materiele zaken). Je let op hele kleine veranderingen, constructieve hechtingservaringen en vergroot deze vanuit een empatische, steunende houding. Hierdoor krijgt de ouder een gevoel van controle en daardoor hoop op verandering, verbetering. Het vertrouwen dat je in de ouder hebt versterkt het vertrouwen van de ouder in zichzelf. En dit vertrouwen versterkt het vertrouwen in het kind. En dit versterkt weer het vertrouwen van het kind in zichzelf. Het herstel van de ouderkind relatie is gebaat bij dergelijke ervaringen.
Er wordt psycho-educatie geboden op onder andere: o
Window of Tolerance;
o
ontwikkelingsfasen van een kind;
o
trauma en de gevolgen;
o
de mogelijkheden van hulpverlening en de effecten ervan.
Emotieregulatie
Interventies
Wanneer er onvoldoende
(weer) Rustig kunnen worden;
vaardigheden zijn om emoties te
Lichaamssensaties kunnen voelen en benoemen;
reguleren, kan er niet worden
De vier B’s kennen: boos, blij, bang, bedroefd;
verdiept/behandeld. Gevoelens zijn
Emotieregulatietraining (ERT);
dan te overweldigend en roepen
Psychomotorische therapie (PMT);
stress op.
Zelfbescherming en weerbaarheid;
Het gaat er om dat emoties zodanig
Beeldende, drama- en creatieve therapie;
kunnen worden gereguleerd dat het
Betrekken van het netwerk;
dagelijks leven en sociale contacten
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
geen stress opleveren en/of
individueel contact met kind;
behandeling mogelijk is.
Themagroep voor ouders (Zie Bijlage 8);
Gezinsbegeleiding waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9);
Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10)
Aandachtspunten emotieregulatie
Het gaat er in de psychosociale begeleiding om dat emoties zodanig kunnen worden gereguleerd dat: o
er in het dagelijks leven adequaat mee kan worden omgegaan;
o
wanneer er wordt voorbereid op therapie het contact met de behandelaar tijdens die therapie niet wordt verloren en er na afloop van de therapiesessies voldoende controle is om zichzelf en/of een ander niet te verwonden.
Om emoties te leren reguleren, hebben kinderen ouders nodig die een voorbeeld voor hen zijn, waar nodig krijgen ouders daarom mogelijkheden om zelf hun emoties te leren reguleren.
Gevoelens komen vaak heftig naar voren of worden vermeden. Binnen de begeleiding is ruime aandacht voor communicatie waardoor gevoelens benoemd kunnen worden. Dit is een zeer belangrijk onderdeel binnen de psycho-educatiegroepen. Je kunt bovendien gebruik maken van de mogelijkheden van Video Interactie Begeleiding, een zeer belangrijke mogelijkheid binnen de hulpverlening in gezinnen waar geweld speelt. Ouders zien zichzelf in contact met hun kind. Zij zien de reacties van hun kind op constructieve en destructieve uitingen. Je oefent vervolgens met hen in nieuw gedrag.
Emotieregulatie krijgt niet alleen vorm in het verwoorden van gevoelens; het gebruik maken van creatieve therapie, dramatherapie en psychomotorische therapie is waardevol in het ontdekken en
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
46
uiten van gevoelens. Ook hier is dus weer sprake van een nauwe verbinding in begeleiding en behandeling.
Er wordt psycho-educatie geboden op onder andere: o
gevoelens, bedoeling, lichaamsreacties, communicatie;
o
effect stress en middelengebruik;
o
ontwikkelingsfasen van een kind;
o
trauma en de gevolgen;
o
de mogelijkheden van hulpverlening en de effecten ervan.
Zelfbeeld
Interventies
De cognitieontwikkeling van een kind wordt beïnvloed
Om de negatieve cognities te veranderen is het nodig
door zijn ervaringen met gewelddadige ruzies – het
dat het kind de verantwoordelijkheid bij de ouders kan
kind vormt zich een beeld van zichzelf, van de wereld
leggen zonder het risico te lopen dat de noodzakelijke
en van de eigen plek binnen die wereld. Veel van deze
verzorging wordt verloren:
kinderen ervaren de wereld als onveilig en hebben niet
ouderbegeleiding: ouders nemen de
een positief zelfbeeld. Daarbij speelt hun schuldgevoel
verantwoordelijkheid voor het geweld dat gebeurd
een belangrijke rol: ‘Als ik maar liever/rustiger, etc. was
is, erkennen het kind en de impact van het geweld
dan maakten mijn ouders geen ruzie’.
op hem, ontschuldigen hem én blijven voor hem zorgen óf er is een andere verzorger (bijvoorbeeld pleegouders);
Betrekken van het netwerk;
Words and Pictures: Signs of safety;
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
Individueel contact met kind;
Themagroep voor ouders (Zie Bijlage 8);
Gezinsbegeleiding, waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9); Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10)
Aandachtspunten zelfbeeld
Voor het zelfbeeld van het kind is het erg belangrijk dat het (soms opnieuw) van de ouders hoort dat het niet schuldig is en dat ouders voor hun kinderen behoren te zorgen. Nog mooier is het als ouders kunnen zeggen dat ze spijt hebben van hun gedrag en begrijpen dat het kind bang, boos, verdrietig is (geweest). Een ouder kan dan ook vertellen dat hij dat erg vindt, gehandeld heeft omdat hij problemen had, maar dat dit niet de goede manier van probleemoplossing is.
Binnen de hulpverlening wordt toegewerkt naar cognitieverandering Deze interventies richten zich op het aanleren van helpende gedachten en op het afleren van belemmerende gedachten. Bijvoorbeeld: wanneer je vaak en/of indringend hebt gehoord dat je niets goed doet of niet leuk bent, zul je dat op den duur als waarheid zien en je ernaar gedragen. De denkbeelden (cognities of kerngedachten) die je zo ontwikkelt vormen de gekleurde bril waarmee je de wereld om je heen, en de plek die jij in die wereld inneemt, ziet. Voorbeelden van cognitieverandering: o
Ik maak mijn ouders ongelukkig
-> het ligt niet aan mij
o
Het is mijn schuld
-> het is niet mijn schuld
o
Ik ben machteloos
-> ik weet wat ik kan doen
o
Ik ben niet goed
-> ik ben de moeite waard
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
47
Er wordt psycho-educatie geboden op onder andere: o
ontwikkelingsfasen van een kind (wat kun je van een kind verwachten?);
o
trauma en de gevolgen;
o
de mogelijkheden van hulpverlening en de effecten ervan.
Notendop / een
Interventies
samenhangend verhaal Om traumatische ervaringen te
Het maken van collages, tekeningen, videoboodschappen;
kunnen verwerken, is het nodig dat
Words and Pictures;
die ervaringen gedoceerd worden
Werken met tijdlijnen, levensloop waardoor een indruk wordt gekregen
behandeld: Struik (2010) spreekt
of een kind of ouder al dan niet in staat is de ervaringen in hun volgorde
van een mijnenveld waarbij niet alle
te zien;
mijnen tegelijkertijd moeten
Betrekken van het netwerk;
ontploffen. Het gaat er in dit
Psycho-educatiegroepen voor kinderen (Zie Bijlage 8);
onderdeel om dat een kind of een
Individueel contact met kind;
ouder in een notendop kan vertellen
Themagroep voor ouders (Zie Bijlage 8);
wat hij/zij heeft meegemaakt.
Gezinsbegeleiding, waaronder stem geven aan het kind; wat betekent de situatie voor hem? (Zie Bijlage 9);
Ouderbegeleiding. (Zie Bijlage 10)
Aandachtspunten notendop
In dit onderdeel gaat het er om dat er een samenhangend verhaal kan worden verteld, een verhaal met een begin en een verloop. Het terugkijken in de geschiedenis is hierbij een belangrijk onderdeel.
Binnen de psychosociale begeleiding werk je in deze fase verder aan competentieontwikkeling, aan ervarings- en oplossingsgericht leren, aan zelfregulerende technieken, zoals het werken met schalen en meters (de Shazer, 2008).
5.2.2.
Evaluatie
Wanneer de verschillende onderdelen zijn doorlopen, evalueer je opnieuw met kinderen en ouders en tevens binnen het MDO. Het unieke beeld dat verkregen werd bij de brede inventarisatie aan het begin van het proces stel je bij. Overblijvende klachten, belemmeringen breng je, waar nodig, met behulp van diagnostiek in kaart. Vanuit de evaluatie kan er besloten worden dat er op onderdelen nog verdiept wordt, al dan niet gecombineerd met vormen van therapie en/of er wordt gestart met traumabehandeling.
5.3.
Traumabehandeling
Wanneer traumabehandeling nodig is, toets je met behulp van diagnostiek of de stabilisatie voldoende is om de therapie te kunnen starten. Voor informatie over trauma en voor de de verschillende vormen van traumabehandeling zie Bijlage 1, 2 en 11.
5.4.
Integratie
Het doel van integratie is dat kinderen en ouders leren om op constructieve manieren met elkaar en met de stress om te gaan, zodat toekomstige traumatisering kan worden voorkomen: van overleven naar leven.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
48
Na de fase van begeleiding en/of traumaverwerking zijn vooral de ouders meestal zo opgelucht dat ze willen stoppen met alle hulpverlening, immers de klachten zijn zo goed als verdwenen. Toch is het erg belangrijk contact te houden en alles wat is opgedaan aan verandering te integreren in het dagelijks leven: de nieuwe wijze van met elkaar omgaan is nog broos; ook een topsporter moet tijd nemen om af te trainen… Juist in deze fase zijn alle leefgebieden van belang en werk je met kinderen, ouders en gezinnen aan het verder toe-eigenen van wat geleerd is, aan het vergroten van weerbaarheid om het risico op nieuwe traumatisering te verkleinen.
oefenen met nieuw gedrag in dagelijkse situaties;
hanteren van constructieve communicatie en conflicthantering;
succeservaringen opdoen;
weerbaarheid vergroten;
sociale contacten aangaan en onderhouden;
versterken van hechting;
emotieregulatie verbeteren;
opbouwen van een positief zelfbeeld;
omgaan met stress en teleurstelling.
Je zet in op nazorg, de doelen van het hulpverleningsplan pas je hierop aan. Vanzelfsprekend laat je pas los wanneer dat werkelijk kan.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
49
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Veiligheid is een gelaagd begrip. Werkelijke veiligheid, zodanig dat een kind de ruimte heeft om in therapie te gaan, bestaat uit fysieke-, pedagogische-, emotionele- en therapieveiligheid. Dit zijn essentiële onderdelen die een gestructureerde aanpak vragen. Gebrek aan veiligheid veroorzaakt in gezinnen vaak chaos en onrust. Het omgaan met de chaos en onrust die de gezinnen vaak kenmerken vraagt een vastberaden empatisch directieve houding van professionals om die aanpak werkelijk vorm te kunnen geven. Hulpverlening kan niet goed tot stand komen wanneer niet open gesproken kan worden over wat er thuis gebeurt en/of is gebeurd. Vanaf het begin is het van belang in te zetten op openheid en met ouders en kinderen open te spreken over het effect van nare geheimen. Toestemming van ouders aan hun kinderen om te vertellen wat ze willen is noodzakelijk, evenals het ontschuldigen van kinderen door hun ouders. Deze toestemming en dit ontschuldigen wordt regelmatig herhaald gedurende het proces van hulpverlening. We hebben in Nederland ruimschoots ervaring in situaties waarin opnieuw zorgen zijn, opnieuw meldingen bij het AMK gedaan worden, opnieuw vrijwillige hulpverlening wordt opgestart, maar waarbij we weten dat er kwetsbare ouders zijn die hun kinderen op dat moment niet de veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden kunnen bieden die ze nodig hebben. Nieuwe vormen van hulpverlening willen het niet laten bij een betrekkelijke vorm van veiligheid en rust in een gezin, maar spannen zich in om hen die behandeling te bieden die, naast veiligheid, inzet op traumabehandeling zodat kinderen zich vervolgens kunnen ontwikkelen. Daarnaast zouden nieuwe vormen van hulpverlening in sommige gezinnen de kinderen (zeer) langdurig willen volgen, een vinger aan de pols willen houden om zo direct beschikbaar te zijn en daardoor te helpen voorkomen dat het misgaat. Het belang van het kind vraagt van professionals een actieve houding die verder reikt dan de praktijk van de hulpverlening. Wat doen we bijvoorbeeld wanneer een ouder geen toestemming geeft voor de behandeling voor zijn of haar kind? Het vraagt uitspraken die de ernst en urgentie van de situatie van een kind op waarde kunnen schatten. Het vraagt visie op kindermishandeling en de gevolgen ervan. Die visie daagt uit tot het verder kijken dan het zichtbare gedrag van kinderen. Ernstig getraumatiseerde kinderen laten in hun overleving niet altijd de ‘kindsignalen’ zien op basis waarvan hun situatie al dan niet als ernstig wordt beschouwd. Het vraagt doorlopende agendering, professionalisering op vele niveaus, zoals rechtspraak en politiek. Het vraagt bovendien dat ouders in eerste instantie worden meegenomen in het perspectief van hun kind, en partner zijn binnen de integrale aanpak, tenzij blijkt dat zij het belang van hun kind niet willen of kunnen dienen. Dan heeft een kind belang bij professionals die voor een kind gaan stáán, het bij de hand nemen en niet loslaten voor het werkelijk kan. Ondanks hoge agendering zien we heel veel kinderen nog niet. Een deel van hun ouders is als kind ook slachtoffer geweest van kindermishandeling. Ernstig getraumatiseerde ouders kunnen niet goed zien dat het met hun kind niet goed gaat. Zij zijn door hun eigen geschiedenis niet goed in staat zich in te leven in hun kind en te reflecteren op hun eigen ouderschap. Onderzoek laat zien dat bij misbruik in het gezin ook vaak sprake is van emotionele verwaarlozing (Draijer, 1990). Deze ouders en kinderen doen een appèl op maatschappelijke betrokkenheid en een houding van professionals die een kind en zijn gezin willen zien. Kindermishandeling willen signaleren en voorkomen betekent dat er met kinderen bijvoorbeeld ook op school gepraat wordt over geheimen, angsten, wensen en grenzen. Het betekent dat iedereen die met kinderen werkt een pedagogisch besef heeft en zich de vraag stelt: ‘Hoe gaat het eigenlijk met dit Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
50
kind’. Daarbij spreekt voor zich dat deze vraag beantwoord moet worden binnen de context van het gezin waarin het kind leeft. Het heeft geen zin de eigen norm op te leggen, ouders hebben geen belang bij betweters. Ze hebben belang bij een betrokken en deskundige benadering die naast hun kinderen ook hen meeneemt in het doorbreken van patronen. Het betrekken van het netwerk is daarbij essentieel, naast behandeling van de trauma’s die hen en de kinderen belemmeren. Kindermishandeling wordt als zodanig niet geclassificeerd binnen de DSM. Veel kinderen komen pas ‘binnen’ wanneer zij problemen in hun gedrag laten zien. Kindermishandeling, de hidden epidemic, vraagt het plaatsen van gedragsproblemen van kinderen binnen hun context waarbij kindermishandeling onderliggend aan de orde kan zijn. Kindermishandeling vraagt altijd een geïntegreerde aanpak van begeleiding en behandeling op bovenliggende en onderliggende problematiek en intergenerationele patronen. Kindermishandeling staat niet op zichzelf, is complex. Kinderen hebben recht op goede evidence based behandeling, op basis van het kinderrechtenverdrag. Vanuit de visie op geweldshulpverlening is het belangrijk om de ouders van deze kinderen mee te nemen in hun behandeling, en daar waar zij zelf getraumatiseerd zijn hen eveneens de juiste behandeling te bieden. Relevante hulpverlening richt zich dus op alle gezinsleden en op het gezin als geheel. Kindermishandeling staat niet op zichzelf, is niet alleen een gezinsprobleem. Naast het feit dat kindermishandeling soms generaties lang voorkomt, dus een generatieprobleem of familieprobleem is, worden kinderen ook mishandeld en misbruikt buiten het gezin of de familie. Zelfs wanneer kinderen ter bescherming opgenomen worden in een instelling lopen zij het risico mishandeld of misbruikt te worden. Kindermishandeling is een probleem van onze samenleving, van ons allen, en daardoor de verantwoordelijkheid van ons allen. Wij dragen de verantwoordelijkheid om kindermishandeling een halt toe te roepen. In de buurt, op school – the civil society – maar ook als professionals. We hebben de verantwoordelijkheid de switch te maken van een ‘verwaarlozende’ hulpverlening naar een coherente hulpverlening die de noodzaak van abuse-focused en trauma-focused therapie voor kinderen onderkend en aanbiedt. Tenslotte Deze handreiking geeft een kader en handvatten naar een integrale benadering van kinderen en hun gezinnen die te maken hebben gehad met structureel geweld thuis. Het is een handreiking, geen oplossing. De kinderen en hun gezinnen zetten ons dagelijks voor de vraag of we hen werkelijk zien en horen, of we hen bieden wat ze werkelijk nodig hebben. Die vraag nemen we uiterst serieus. De hulpverlening aan kinderen die die het slachtoffer zijn van geweld thuis is daarom volop in ontwikkeling, die ontwikkeling is nog lang niet ten einde. Nieuwe onderzoeken en inzichten op kindermishandeling en geweldsproblematiek, de organisatie van hulpverlening in Nederland, de transitie en transformatie jeugdzorg, ontwikkelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg, de feedback van kinderen, ouders en gezinnen bepalen voortdurend wat we doen en vooral waarom we dat doen. We zijn er nog niet, elk kind dat mishandeld, misbruikt of verwaarloosd wordt is er één te veel. We stellen ons daarbij regelmatig de vraag: ‘Ben ik hiermee tevreden als het over mijn eigen kind zou gaan?’. Die vraag houdt ons scherp.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
51
BIJLAGEN Bijlage 1
Geweld in afhankelijkheidsrelaties en intergenerationele overdracht
Bijlage 2
Trauma
Bijlage 3
Escalatiemodel
Bijlage 4
Risicofactoren en beschermende factoren voor fysieke en emotionele mishandeling/verwaarlozing
Bijlage 5
Risicofactoren en beschermende factoren bij seksueel misbruik
Bijlage 6
Communicatie en conflicthantering
Bijlage 7
Praten met kinderen
Bijlage 8
Psycho-educatiegroepen (PEG)
Bijlage 9
Gezinsbegeleiding
Bijlage 10
Ouderbegeleiding
Bijlage 11
Traumabehandeling
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
52
Bijlage 1
GEWELD IN AFHANKELIJKHEIDSRELATIES EN INTERGENERATIONELE OVERDRACHT 1
Geweld in afhankelijkheidsrelaties
Met geweld in afhankelijkheidsrelaties bedoelen we schokkende of ingrijpende gebeurtenissen (life
events) die plaatsvinden binnen de dynamiek van een afhankelijkheidsrelatie. Er zijn vele vormen waarin dit geweld zich laat zien. Het kan gaan om actueel of recent geweld, maar ook om geweld dat al eerder in het leven heeft plaatsgevonden, bijvoorbeeld in de kindertijd. Het langdurige missen van noodzakelijke zorg waardoor noodzakelijke ontwikkeling onvoldoende in gang wordt gezet (vormen van verwaarlozing), is eveneens een voorbeeld van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Het geweld kan eenmalig zijn, meerdere keren voorkomen of jarenlang doorgaan. Geweld en afhankelijkheid: relatiedynamiek Geweld in afhankelijkheidsrelaties onderscheidt zich van andere vormen van geweld, zoals zinloos geweld, voetbalvandalisme, een roofoverval of een verkrachting door een onbekende. Bij deze geweldsvormen staan verontwaardiging en boosheid voorop; er wordt vaak aangifte gedaan. Bij geweld in afhankelijkheidsrelaties staan schuld- en schaamtegevoelens veel meer voorop; het geweld wordt geheimgehouden, er wordt niet of niet gemakkelijk over gesproken. Een kind is afhankelijk en zal echt niet praten als het te horen heeft gekregen dat haar vader haar huisdier zal ombrengen of ‘dat opa dan naar de gevangenis moet’ als anderen te weten komen wat er thuis gebeurt. Veel kinderen denken dat het hun schuld is dat pappa en mamma ruzie hebben en laten het dan wel uit hun hoofd om hierover met anderen te praten. Kinderen in dergelijke situaties zijn ook gewoon bang, willen er niet aan denken, overleven, dit geldt in het bijzonder voor kinderen die seksueel misbruikt zijn. De combinatie van geweld en afhankelijkheid maakt de problematiek zo complex. Het geweld is nooit het enige wat een slachtoffer en een pleger bindt. Wanneer er sprake is van (ex)partnergeweld hebben de partners ook gezamenlijk kinderen, een gezamenlijke hypotheek en gezamenlijke vrienden. Diegene die een kind slaat of verwaarloost, is ook de ouder die voor hem zorgt. Bij geweld in afhankelijkheidsrelaties is er dus niet alleen sprake van een strafbaar feit maar ook van een afhankelijkheidsrelatie, ingebed in sociale verbanden en intieme relaties. Hierdoor is de kans op herhaling/recidive groot. Deze problematiek vraagt daarom niet alleen een individuele maar ook een systeemgerichte aanpak. Niet een slachtoffer-pleger context, maar een systemische Stereotypen staan een heldere kijk op geweldspatronen in de weg en daardoor soms een heldere kijk op de situatie van een kind. De stereotype scheiding tussen ‘slachtoffers’ en ‘pleger’ wordt nog vaak gemaakt. Veel plegers zijn echter zelf als kind mishandeld, misbruikt of verwaarloosd. Er bestaat een hoog risico op intergenerationele overdracht. Om geweld blijvend te stoppen is het van belang om niet alleen naar huidig probleemgedrag van een kind of een ouder te kijken. Immers, dit gedrag is niet toevallig ontstaan. De vraag naar de onderliggende problematiek is daarom essentieel. Geweld als interactiepatroon In veel gezinnen waar geweld speelt, is het geweld een communicatiemiddel: het patroon man slaat vrouw, vrouw slaat kind, kind slaat hond – en alle mogelijke varianten daarvan - kenmerkt veel gezinssituaties waarin sprake is van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Als er sprake is van partnermishandeling is er ook vaak sprake van kindermishandeling. Dierenmishandeling kan een signaal zijn van andere vormen van geweld in een gezin. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
53
Vaak is een heel gezin betrokken bij het geweld en wordt dit in stand gehouden door de interacties tussen de gezinsleden. Het kan bijvoorbeeld in een gezinssituatie uit de hand lopen nadat de vader werkloos is geworden. Hij is gefrustreerd en kan deze frustratie niet goed kwijt. Zijn tienjarige dochter is steeds minder thuis en is brutaal op school; zijn achtjarige zoon is niet geconcentreerd op school en heeft nachtmerries; zijn vrouw en hij hebben steeds vaker ruzie. Als deze kinderen worden aangemeld omdat er zorgen over hen zijn en ze gedragsproblemen laten zien, richt de hulpverlening zich niet alleen op de gedragsproblemen van de kinderen maar ook op hun ouders en het gezin. Het gaat om het doorbreken van geweldspatronen. Nuancering is nodig De situatie van kinderen die te maken hebben (gehad) met geweld thuis vraagt zorgvuldige nuancering. We onderscheiden gezinnen waarin kinderen al van jongs af aan geweld (in welke vorm dan ook) meemaken en gezinnen waarin kinderen dat pas later in hun leven meemaken. Bij kinderen die van jongs af aan met geweld te maken hebben, is vaak sprake van vroegkinderlijke traumatisering, met als gevolg hechtingsproblematiek. Bij kinderen die goed gehecht zijn, waarbij de ervaringen met geweld thuis pas later ontstaan zijn, is de kans dat de gevolgen minder ernstig zijn groter. (Zie Bijlage 2)
2
Intergenerationele overdracht van geweld in afhankelijkheidsrelaties10
In families leren kinderen wat in hun culturele en maatschappelijke groep ‘gewoon’ wordt gevonden en dat nemen zij mee als zij zelf relaties krijgen, kinderen opvoeden, in hun werk en met hun vrienden. Families hebben unieke interactiepatronen, waarden, normen en overtuigingen die, meestal zonder dat zij expliciet worden verwoord, van de ene generatie op de volgende worden doorgegeven. Kindermishandeling in al haar vormen komt overal voor, in alle lagen van de bevolking. Toch blijkt het risico op mishandeling en verwaarlozing groter te zijn wanneer ouders problemen met zichzelf hebben, niet goed kunnen omgaan met (de problemen of kenmerken van) het kind, of wanneer het gezin onder moeilijke omstandigheden leeft.11 Ook stress wordt genoemd als risicofactor. Stress hangt vaak samen met andere risicofactoren, zoals armoede, kinderen die extra zorg nodig hebben en psychiatrische problematiek. (Zie verderop in deze bijlage) Tenslotte zien we vechtscheidingen als een risicofactor: ouders die elkaar de tent uit vechten, voorafgaand aan, tijdens en na de scheiding. Kinderen lopen hier, in hun afhankelijkheid van hun ouders, beslist schade aan op. Opvallend is dat er bij verwaarlozing en mishandeling van kinderen een hoog risico bestaat op intergenerationele overdracht, geweld dat van generatie op generatie wordt doorgegeven (Berger et al, 2004; Ronan et al, 2005). In dit verband is het relevant dat we ouders tegenkomen die zich nu schuldig maken aan mishandeling en verwaarlozing, maar vaak zelf als kind ook slachtoffer waren van mishandeling en verwaarlozing: de jonge vrouw die als kind mishandeld werd, op school gepest en buitengesloten en nu haar eigen kind mishandelt; of de man die zelf als jongetje tot bloedens toe werd mishandeld en die een huisverbod krijgt opgelegd vanwege herhaald en excessief geweld tegen zijn vrouw en kinderen; of de vrouw die als kind door haar moeder werd meegenomen naar het Blijf van m’n lijfhuis en hier nu met haar eigen kinderen zit. Intergenerationele overdracht van psychische kwetsbaarheid – de effecten van stress12 10
NJI Dossier Kindermishandeling
11
http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Risicofactoren_kindermishandeling.pdf
12
Femke van Trier-Klijnstra, 2010
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
54
Ouders geven hun eigen emotionele problemen en gedragsproblemen vaak door aan hun kinderen. Voor bijvoorbeeld een ouder met een depressie of andere psychiatrische kwetsbaarheid – waaronder verslavingsproblematiek - is het moeilijk om voldoende aandacht op te brengen voor de behoeften van het kind en het kind goed aan te voelen. Onmacht, mogelijk gevolg van traumatische jeugdervaringen, geeft stress. Door stress kunnen ouders niet goed reflecteren op eigen gevoelens en gedrag en zich niet goed inleven in de gevoelens van hun kind. Stress bij de ouders speelt ook een rol in het kunnen reguleren van eigen emoties en deze regulatieproblemen kunnen worden overgedragen op het kind. Naast traumatische ervaringen als oorzaak kan stress ontstaan door chaos als gevolg van persoonlijkheidsproblemen, door schulden, (dreigend) ontslag op het werk, het uitblijven van een vaste verblijfsvergunning, of door conflicten, burenoverlast en het ontbreken van een netwerk. Stress leidt onder andere tot angst, overbelasting, irritatie, oververmoeidheid, schaamte, isolatie. De gevolgen van stress zijn van invloed op de hechting en de opvoeding. Deze kinderen hebben dan een groter risico om zelf psychische problemen te ontwikkelen en vertonen angstig, teruggetrokken of agressief gedrag. Probleemgedrag is van invloed op de ontwikkeling naar volwassenheid. En zo loopt ook de volgende generatie weer een groter risico om probleemgedrag te ontwikkelen. Er is dan sprake van zogenaamde intergenerationele overdracht van psychopathologie. Problemen in de ouderkindrelatie blijken zodoende een belangrijke factor in het ontstaan van pathologie. Uit onderzoeken in de Verenigde Staten blijkt dat arme ouders meer stress ervaren, waardoor ze meer gedeprimeerd, geïrriteerd en boos zijn. Deze ouders blijken vaker een autoritaire of inconsistente opvoedstijl te hanteren dan meer welvarende ouders. (Zie ook Bijlage 9) Die stijl heeft een negatieve invloed op hun kinderen. Verder hebben ouders bij stress de neiging om méér probleemgedrag bij het kind te zien, wat vervolgens weer het gevoel van stress verhoogt. Op basis van een analyse van gegevens uit de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005) concludeert Euser (2009) dat het risico op kindermishandeling bijna zeven keer groter is in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders en dat werkloosheid van de beide ouders het risico hierop ruim vijf keer vergroot. Uit een analyse van dezelfde gegevens blijkt kindermishandeling inderdaad vaker voor te komen in gezinnen met werkloze ouders en in gezinnen uit de laagste milieus (Van IJzendoorn e.a., 2007, in Klein Velderman & Pannebakker, 2008).
3
Geweld in afhankelijkheidsrelaties heeft een ontwrichtende uitwerking
Duidelijk wordt dat geweld in afhankelijkheidsrelaties kan leiden tot of samengaat met meervoudige en complexe problematiek. Internationaal onderzoek (WHO, 2007) laat de negatieve gevolgen van kindermishandeling zien, zoals overlijden, lichamelijke en geestelijke handicaps, stress en psychische gezondheidsproblemen, een laag zelfbeeld en een lage zelfwaardering, schooluitval, emotionele- en gedragsproblemen, slaapproblemen, posttraumatische stressstoornis, geestelijke gezondheidsproblemen, eetstoornissen, zelfbeschadiging, alcohol- en drugsmisbruik en een verhoogd risico op revictimisatie en recidive.13 Het onderzoek laat verder de relatie zien tussen kindermishandeling en de betrokkenheid bij geweld later in het leven als slachtoffer of als pleger.
13
Revictimisatie: Kinderen die al jong te maken kregen met misbruik, mishandeling en verwaarlozing hebben niet
alleen een verhoogde kans op revictimisatie in hun kindertijd, puberteit en adolescentie, maar hebben ook een verhoogde kans op revictimisatie als volwassene. Het gaat dan niet alleen om relationeel, familiaal of huiselijk geweld, maar ook om seksueel geweld, loverboyproblematiek en gedwongen prostitutie. Recidive: Er is consensus over het feit dat mensen die als kind mishandeld of verwaarloosd zijn, een verhoogd risico hebben om hun eigen kinderen of hun partner te mishandelen. Huiselijk geweld en kindermishandeling gaan vaak samen en vinden bovengemiddeld vaak plaats bij volwassenen met een geschiedenis van kindermishandeling. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
55
Kortom: geweld in afhankelijkheidsrelaties heeft een ontwrichtende uitwerking op de levens van kinderen, jongeren, volwassenen en gezinnen. De ervaringen kunnen traumatisch zijn.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
56
Bijlage 2
TRAUMA De kinderen die worden aangemeld, zijn soms getraumatiseerd door hun ervaringen. Dat geldt overigens ook voor een deel van de ouders en andere gezinsleden. Amerikaanse wetenschappers noemen traumatische gebeurtenissen in de kindertijd the hidden epidemici omdat het zo vaak voorkomt, zo weinig wordt opgemerkt en zulke grote gevolgen heeft als kinderen eenmaal volwassen zijn. Uit hun onderzoek, the Adverse Childhood Experiences, komt naar voren dat volwassenen, die in hun kindertijd traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, veel vaker en veel meer problemen hebben dan volwassenen die geen traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt. In deze bijlage schetsen we de ernst van trauma en daarmee het belang van een zorgvuldige aanpak.
1
Trauma
We onderscheiden:
Trauma type I: wanneer er sprake is van een eenmalige, niet voorziene gebeurtenis, bijvoorbeeld een verkeersongeluk, verkrachting of een aanslag;
Trauma type II: wanneer sprake is van een extreme gebeurtenis waarvan iemand weet dat het steeds weer kan gebeuren. Denk daarbij aan structurele mishandeling, verwaarlozing, seksueel misbruik of een aanval in oorlogssituaties;
Trauma door natuurrampen/‘noodlot’;
Traumatisering o
vroegkinderlijke traumatisering
o
traumatisering in de volwassenheid.
N.B. Trauma is niet een diagnose maar een omstandigheid: de feiten en beleving zijn traumatiserend (Struik, 2010). Trauma, veiligheid en stress De meeste kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen kunnen potentieel traumatische gebeurtenissen op eigen kracht verwerken. Er is echter ook een aanzienlijk deel waarbij dit niet lukt, afhankelijk van de leeftijd waarop de gebeurtenis(sen) plaatsvonden, de ernst van de gebeurtenissen, de frequentie en de duur ervan, de al dan niet beschikbaarheid van betrouwbare anderen. Zij ontwikkelen een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een chronische stressstoornis of er is sprake van een complex trauma. Verder kan er sprake zijn van traumagerelateerde klachten, zoals depressie, middelenmisbruik, emotie- en agressieregulatieproblemen, sociale, gedrags- en gezondheidsproblemen. Een niet behandeld trauma kan ernstige gevolgen hebben. De klachten bij een trauma kunnen heel verschillend zijn, maar het gevoel van veiligheid is meestal verdwenen. Een kind kan zich voortdurend gespannen voelen en zich schrikachtig of angstig gedragen. Vaak zijn er slaap- en concentratieproblemen (zoals nachtmerries, slechte prestaties op school) en allerlei lichamelijke klachten (zoals bedplassen, blaasontstekingen, buikpijn). In de herinnering kan het kind de gewelddadige gebeurtenis steeds opnieuw beleven. Door deze klachten kunnen gedragsproblemen of problemen in de omgang met andere mensen ontstaan. Duidelijk is dat die (gedrags)problemen dan niet op zichzelf staan. Stress Het stressniveau van kinderen, jongeren en volwassenen die getraumatiseerd zijn, is beïnvloed door de traumatische ervaringen. Hun interne actiesystemen zijn gericht op de verdediging (hyper-arousal) of Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
57
het ondergaan (hypo-arousal) van gevaar. Er is dan geen ruimte om gevoel werkelijk toe te staan of over een situatie na te denken of te reflecteren. Er is dus ook geen ruimte om te verwerken. De zone van stress die door het interne systeem in de hersenen nog te tolereren is noemen we Window of Tolerance (Siegel, 1999, Ogden & Minton, 2000, in A. Struik, 2010) 14.
Hyper-arousal (fight-, flight-, freeze reactie) S T R
Window of tolerance
Optimale arousal (geintegreerd)
E S S Hypo-arousal (passive freeze, submission)
Traumaverwerking is pas mogelijk wanneer iemand binnen zijn Window of Tolerance kan blijven. Is er nog sprake van hyper- of hypo-arousal, dan is het nodig om eerst veiligheid en/of stabilisatie te bewerkstellingen. We zien bij de kinderen die worden aangemeld voor hulpverlening velen die in hun gedrag buiten ‘het raampje’ schieten, overleven. Aan kinderen, én aan hun ouders, is dit goed uit te leggen: ‘het raampje’ wordt een metafoor die helpt om met kinderen en ouders in gesprek te zijn over wat nodig is om binnen ‘het raampje’ te blijven.
2
Vroegkinderlijke traumatisering / Developmental Trauma Disorder
Traumadeskundigen hebben in beeld gebracht wat de directe gevolgen zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Hoe jonger kinderen geconfronteerd worden met traumatische gebeurtenissen, zoals verwaarlozing, mishandeling en misbruik, hoe groter de impact ervan is. De impact is verder groter naarmate de gebeurtenissen ernstiger en structureler van aard zijn en als ze gepleegd worden door de ouder of verzorger van een kind en als er weinig betrouwbare anderen in de buurt van een kind zijn. ‘Als traumatisering binnen het gezin plaatsvindt, dan is diegene waarvan het kind afhankelijk is voor stressregulatie ook de bron van stress. Vroegkinderlijk, chronisch getraumatiseerde kinderen ontbreekt het aan voorwaarden om zelf te leren stress te reguleren. Door negatieve ervaringen met de hechtingsfiguur, de ouder, ontwikkelt het kind angst om zich te hechten. Deze kinderen worden dan verscheurd door angst om dichtbij de ander te zijn en hebben tegelijkertijd een heel grote behoefte daaraan.’ (Struik 2011) De schade van structurele kindermishandeling in de eerste levensjaren is het grootst. Dit komt omdat kinderen zich in hun eerste levensjaren moeten leren hechten aan anderen. Kinderen hebben de aangeboren neiging een vertrouwde persoon op te zoeken in tijden van nood. Sensitieve ouders voorzien in deze behoefte, waardoor een veilige gehechtheidrelatie ontstaat. Hierdoor kunnen kinderen opgroeien tot sociaal vaardige, empatische, competente en stabiele volwassenen en constructieve relaties aangaan. Een veilige hechting zorgt ervoor dat voor het kind angst en stress gereguleerd worden. Een kind heeft deze basis nodig om de vrijheid te voelen om zijn aandacht te verschuiven van verdediging en veiligheid naar andere ontwikkelingstaken. Problemen met gehechtheid, hechtingsstoornissen, traumatisering en disfunctionele strategieën om met stress en negatieve emoties om te gaan, zijn vaak gevolg van herhaald misbruik, mishandeling en verwaarlozing.
14
Zie voor de uitleg van het Window of Tolerance, Struik, A.(2010).
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
58
Vroegkinderlijke (chronische) traumatisering Een zeer complexe vorm van traumatisering is vroegkinderlijke (chronische) traumatisering. We zien dit bij kinderen die langdurig zijn blootgesteld aan een combinatie van diverse vormen van kindermishandeling, waaronder seksueel misbruik, huiselijk geweld, verwaarlozing en psychische mishandeling. Developmental Trauma Disorder Om de complexiteit van de problematiek te vatten, hebben Amerikaanse traumadeskundigen voor deze problematiek de diagnose Developmental Trauma Disorder voorgesteld (beschreven in Van der Kolk, 2005). Een belangrijk kenmerk van deze stoornis is dat ‘de gebeurtenissen plaatsvinden binnen het systeem waarin het kind opgroeit, de sociale omgeving, die verondersteld wordt juist de bron van veiligheid en stabiliteit te zijn. De gebeurtenissen treden tegelijkertijd of opeenvolgend op en impliceren verschillende vormen van kindermishandeling: affectieve en pedagogische verwaarlozing, seksueel misbruik, lichamelijke mishandeling, getuige zijn van huiselijk geweld. De gebeurtenissen zijn chronisch en beginnen in de vroege jeugd.’ ‘De gevolgen zijn divers en vergroten de kans op volgende traumatisering. De eerste reeks ervaringen leidt tot: emotionele ontregeling, verlies van een veilige thuisbasis, verlies van richting, onvermogen om gevaar te herkennen of er adequaat op te reageren. Een volgende reeks van traumatiserende ervaringen betreft doorgaans opnieuw een opeenstapeling van verschillende vormen van geweld en verwaarlozing.’ Struik (2011): ‘Verslechtering of klinische symptomen kunnen zich manifesteren op zeven gebieden: hechting, biologie, emotieregulatie, dissociatie, gedragsregulatie, cognities, en zelfbeeld. De verslechtering vindt plaats in een ontwikkelingscontext en is ook van invloed op het vervolg van de ontwikkeling.’
De diagnose Developmental Trauma Disorder omvat de volgende clusters van samenhangende kenmerken en problemen (Struik, 2011):
ervaren van herhaald en ernstig interpersoonlijk geweld;
significante onderbrekingen in de hechting;
affectieve en fysiologische disregulatie, waaronder problemen in affectregulatie, regulatie van lichaamsfuncties, zoals slapen, eten, over/onder reactiviteit op geluid en aanraking, verminderd bewustzijn/dissociatie van lichaamssensaties, emoties en lichaamstoestand;
disregulatie van aandacht en gedrag, zoals preoccupatie met gevaar, zichzelf niet kunnen beschermen, zichzelf geruststellen door hoofdbonken of obsessieve masturbatie, zichzelf beschadigen, zich niet doelgericht kunnen gedragen;
disregulatie van zichzelf en relaties, waaronder preoccupatie met veiligheid van verzorger, negatief zelfbeeld, wantrouwen, agressie ten opzichte van anderen, niet passende manieren van intimiteit zoeken zoals erotiserend gedrag, onvermogen om empathie te reguleren zoals geen of teveel empathie tonen;
posttraumatische spectrum symptomen;
verstoring in het functioneren op één of meerdere van de volgende gebieden: school, gezin, leeftijdsgenoten, justitie, lichamelijk en werk.
3
Hulpverlening
Traumatisering vraagt traumaverwerking door middel van doelgerichte en vaak geprotocolleerde behandeling. Er zijn duidelijke richtlijnen voor de behandeling van PTSS bij kinderen en adolescenten. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
59
Eye Movement Desensitisation Reprocessing (EMDR) en Trauma-Focused Cognitieve Gedragstherapie (TF-CBT) zijn daarin geclassificeerd als eerste keus behandelmethoden op basis van wetenschappelijke evidentie (NICE 2005, AACAP, 2010). Tevens wordt parallelle of geïntegreerde ouderbegeleiding aanbevolen. Als kinderen die al vroeg getraumatiseerd zijn geen adequate hulp krijgen, ontstaan er in de kindertijd vaak internaliserende problemen, zoals teruggetrokken gedrag, depressie en concentratieproblemen. In de vroege puberteit is er vervolgens vaak sprake van een omslagpunt en ontstaan er – naast internaliserende problemen - externaliserend probleemgedrag, gezags- en gedragsstoornissen en oppositioneel gedrag. De kans is groot dat deze kinderen als volwassene kampen met persoonlijkheidsproblematiek, zoals een borderline persoonlijkheidsstoornis of een antisociale persoonlijkheidsstoornis. We zien niet alleen getraumatiseerde kinderen; ook ouders kunnen getraumatiseerd zijn door traumatische ervaringen in hun (eerdere) relatie(s) en/of in hun kindertijd. Zij moeten eerst hun eigen trauma’s verwerken voordat zij er kunnen zijn voor hun kind; traumaverwerking van een kind vraagt de veiligheid en beschikbaarheid van ouders. Ook voor kinderen, jongeren, ouders die niet getraumatiseerd zijn is het belangrijk zich te uiten over het geweld en wat dit met hen heeft gedaan. Het is belangrijk dat zij ondersteuning krijgen bij het herstellen van de onderlinge verhoudingen. Het gaat er niet alleen om dat het geweld stopt, maar ook dat de onderlinge relaties emotioneel weer veilig worden; dat iedereen zich in elkaars buurt weer veilig kan voelen. Een scheiding kan een einde maken aan huiselijk geweld; maar voor het kind blijft de vader of moeder bijvoorbeeld onveilig. Ouders kunnen uiteindelijk de strijdbijl neerleggen, maar gezamenlijk ouderschap vraagt meer van hen dan geen ruzie meer maken. Voor alle kinderen, jongeren en hun ouders vraagt de ervaring met traumatische gebeurtenissen, zoals geweld thuis, een doelgerichte hulpverlening en zorg op maat. Dit betekent dat er vanaf de aanmelding heel zorgvuldig gekeken wordt naar wat er aan de hand is, naar bovenliggende en onderliggende problematiek en naar een geïntegreerde aanpak. Trauma en classificatie Terwijl er brede consensus lijkt te zijn dat mishandeling, misbruik en verwaarlozing een groot risico vormen voor later probleemgedrag15, worden potentieel traumatische gebeurtenissen van kinderen niet altijd goed en systematisch in beeld gebracht. In de diagnostiek wordt de mogelijkheid van traumatisering als ‘oorzaak’ voor het probleemgedrag nog vaak over het hoofd gezien en wordt er in de behandeling van ‘probleemkinderen’ niet altijd een directe relatie gelegd met traumatische gebeurtenissen in hun leven (als deze gebeurtenissen al in beeld zijn gebracht). Bovendien wordt er vaak een veelheid aan diagnoses gesteld wat weer tot gevolg heeft dat er veel professionals ieder apart een stukje ‘probleem’ aanpakken:
Arianne Struik (2011), een van de specialisten in Nederland op het terrein van vroegkinderlijke traumatisering, geeft aan dat het probleem bij veel van deze kinderen is dat hun klachten niet herkend worden als mogelijke gevolgen van traumatisering. ‘Ze worden gediagnosticeerd met ADHD of een leerstoornis en krijgen onterecht medicatie voorgeschreven om hun concentratie te verbeteren. Ook worden de gebrekkige emotieregulatie, het beperkte mentaliserend vermogen, de sociale problemen en verstoorde gehechtheid regelmatig toegeschreven aan een stoornis in het autistisch spectrum. Dit heeft tot gevolg dat deze kinderen vanuit een handicapmodel worden onder gestimuleerd, met onderbehandeling tot gevolg. Dissociatie kan onverklaarbare gedragsproblemen veroorzaken en kinderen worden getypeerd als pathologische leugenaars, gedragsgestoord, lui, gemeen, stiekem. Helaas is er nog weinig bekend over dissociatieve
15
De beschrijving: Wie zijn de meiden van Asja (Werson, e.a. 2012) biedt een uitgebreid inzicht in de geschiedenis
van meiden die slachtoffer werden van een lover-/pooierboy. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
60
stoornissen bij kinderen. Daardoor wordt de oorzaak van deze problemen vaak niet onderkend.’ (Struik 2011)
De kinderpsychiater (Perry e.a., 2007) gaf aan dat hij, toen hij met probleemkinderen ging werken, er al snel achter kwam dat de levens van de grote meerderheid van deze kinderen gevuld waren met chaos, verwaarlozing en/of geweld: ‘Ze hadden een trauma meegemaakt – ze waren verkracht of getuige geweest van een moord – waardoor de meeste psychiaters de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) zouden overwegen als het om een volwassene met psychische problemen zou zijn gegaan. En toch werden deze kinderen behandeld alsof hun traumatische verleden irrelevant was en alsof ze ‘toevallig’ symptomen als depressie, hyperactiviteit, aandachtsstoornissen of oppositioneel gedrag hadden ontwikkeld.’
Als ouders of professionals een kind aanmelden omdat het hyperactief is, zal nagegaan moeten worden of het hyperactieve gedrag een signaal is van ADHD of van traumatisering (als gevolg van kindermishandeling bijvoorbeeld). Belangrijk is daarom met welke hypothese een begeleider of behandelaar bewust of onbewust werkt. Het startpunt zijn de aanmeldklachten van een kind, maar dezelfde klachten kunnen heel verschillende oorzaken hebben. Kindermishandeling is niet een classificatie die in de DSM gevonden kan worden en dus op basis van de huidige indicering geen reden voor diagnostiek of behandeling. Vanuit traumadeskundigheid weten we echter wel wat de impact kan zijn van structurele mishandeling, verwaarlozing of misbruik op de ontwikkeling van kinderen. Er wordt daarom gepleit om het meemaken van schokkende gebeurtenissen als een van de symptomen van Developmental Trauma Disorder en complex trauma op te nemen in de nieuwste versie van de DSM. Traumadeskundigen pleiten er bovendien voor om eerst de traumabehandeling in te zetten en dan te kijken wat er nog ‘over is’ van klachten als ADHD. Adequate hulpverlening bestaat daarom uit een integrale aanpak met oog voor bovenliggende en onderliggende problematiek en met oog voor intergenerationele (gewelds)patronen.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
61
Bijlage 3
ESCALATIEMODEL (Groen en Van Lawick, 2008) Wanneer mensen in het conflict gefrustreerd raken, zijn er voor ieder verschillende mogelijkheden, keuzes. Je kunt iets aan je frustratie doen, je kunt er voor weglopen en je kunt ook in de situatie blijven. In dat laatste geval is de kans groot dat je frustratie groter wordt. Dat kan leiden tot escalatie en die escalatie kan gepaard gaan met geweld. Groen en van Lawick laten dat zien aan de hand van het volgende schema en beschrijven dit als volgt:
EXPLOSIE
Primitieve reacties Alcohol, drugs
Woede
Toename: - hartslag - bloeddruk
Boos
- hoge snelle ademhaling -stresshormonen
Irritatie Reflectie
Stressfactoren
Escalatieproces, Groen en van Lawick, 2008 …‘Het begint met frustratie die irritatie geeft. Wanneer de frustratie blijft of toeneemt, dan verwordt de irritatie tot boosheid, die weer verwordt tot woede en dan gaat men over een grens. Uitdrukkingen geven dit ook aan: ‘door het lint’ of ‘over de rooie’ gaan. Elke cultuur en taal heeft uitdrukkingen voor deze toestand. Er ontstaat stress die snel oploopt. In deze oplopende stress komt het lichaam in een alarmtoestand: bloeddruk, hartslag, spierspanning en stresshormonen nemen toe, in het brein wordt reflectie tegengegaan en worden primitieve delen juist geactiveerd. Hierbij domineren drie functies: vechten, vluchten of verlammen (Fight, Flight or Freeze). De ander wordt een vijand, die je wilt aanvallen, ontvluchten of je verlamt van angst. In de vechtmodus wordt de ander aangevallen met woorden en fysieke actie. In die toestand is oplossingsgericht gedrag en reflectie niet mogelijk. Stress maakt dom. Wanneer men weer kalmeert, kan men vaak moeilijk begrijpen waarom men de ander zo kan uitschelden en pijn kan doen. Pas wanneer het organisme weer kalmeert door kalmerende actie wordt gesprek, reflectie en oplossingsgericht gedrag weer mogelijk. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
62
Stressfactoren als schulden, slechte behuizing, discriminatie, relatieproblemen, ziekte, problemen met kinderen en sociale problematiek dragen ertoe bij dat de geïrriteerde fase als basis gaat gelden. Daardoor zijn er sneller en vaker escalaties. Middelenmisbruik (alcohol, drugs en soms medicijnen) verlagen de lijn waarop men de controle verliest. Dan explodeert men sneller. Bij families met veel stressfactoren en middelenmisbruik is het gebied waarop men nog tot goede en oplossingsgerichte interactie kan komen, ernstig aangetast. Persoonlijkheidsproblematiek met rigide cognities in relaties dragen eveneens bij tot sneller en eerder escaleren. Rigide cognities over man-vrouwrelaties die stammen uit culturele en sociaalmaatschappelijke overtuigingen zijn ook een factor van betekenis.’… Ook dit model laat zien dat het nodig is multimodaal te werken en de vragen en problemen in het gezin breed in kaart te brengen. Het werken met dagelijkse actuele situaties maakt met behulp van dit model goed inzichtelijk waar en waarom het ‘fout’ gaat en dat er steeds minder ruimte is om nog ‘gewoon’, zonder conflictescalaties, met elkaar om te gaan. Bewustwording hiervan maakt het mogelijk om over oplossingen na te denken.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
63
Bijlage 4
RISICOFACTOREN EN BESCHERMENDE FACTOREN BIJ FYSIEKE EN EMOTIONELE MISHANDELING/VERWAARLOZING Risicofactoren bij ouders Psychi(atri)sche problemen en chronische ziekte
Berger et al., 2004
Psychische of psychiatrische problemen beperken ouders in hun
Bouwmeester-Landweer,
mogelijkheden om voldoende zorg te bieden. Zo kan depressiviteit samengaan
2006
met een vijandige, afwijzende houding tegenover het kind en met verminderde
Dubowitz et al., 2011
responsiviteit en betrokkenheid.
Kooijman & Wolzak, 2004
Lee, Taylor & Bellamy, 2012
MacKenzie, Nicklas, Brooks-Gunn & Waldfogel, 2011
Ronan et al., 2009
Laag zelfvertrouwen
Stith et al, 2009
Verslaving aan alcohol of drugs
Berger et al., 2004
Naar schatting 30 tot 90 procent van de verwaarlozende en 50 procent van de
Connell, Bergeron, Katz,
fysiek mishandelende ouders heeft verslavingsproblemen.
Saunders, Tebes, 2007
Gilbert et al., 2009
Ronan et al, 2009
Williams, Tonmyr, Jack, Fallon & MacMillan, 2011
Problemen met emotieregulatie
Berger et al., 2004
Bouwmeester-Landweer,
Mishandelende ouders hebben vaker problemen met het reguleren en uitdrukken van hun emoties; zij zijn bijvoorbeeld sneller prikkelbaar of vijandig. Problemen met agressieregulatie Er is een sterk verband tussen de neiging tot woede en agressie en
2006
mishandeling
Stith et al., 2009
Positieve opvattingen over antisociaal gedrag
Ronan et al., 2009
Positieve attitude over fysieke straf
Bouwmeester-Landweer,
Stress
Stith et al., 2009
Het kind als probleem ervaren
Stith et al., 2009
Traumatische en negatieve jeugdervaringen ouders
Belsky, 1984
Ouders die zelf als kind mishandeld zijn, verbale agressie hebben ervaren van
Berger et al., 2004
hun ouders, getuige waren van huiselijk geweld of andere negatieve
Ronan et al., 2009
ervaringen in de gezinsomstandigheden hebben meegemaakt, lopen een
Bouwmeester-Landweer,
2006
groter risico om hun eigen kind te mishandelen. Geschat wordt dat ongeveer een derde van deze ouders later zelf hun kind mishandelt.
2006
Eén van de meest voorkomende risicofactoren voor kindermishandeling is een
Klein Velderman & Pannebakker, 2008
moeder die in haar jeugd getuige was van geweld of die zelf te maken had met seksueel misbruik. Het verband tussen nare jeugdervaringen en kindermishandeling wordt waarschijnlijk beïnvloed door de persoonlijkheid en het psychisch welbevinden van de ouder. Nare jeugdervaringen kunnen bijvoorbeeld leiden tot depressiviteit en een lage zelfwaardering, wat weer een negatieve invloed kan hebben op de relatie tussen ouder en kind. Een risico voor emotionele kindermishandeling is het percipiëren van de eigen ouders als afwezig en de relatie met hen als liefdeloos. Opvoedingstress en beperkte opvoedingscapaciteiten Handreiking aanpak kindermishandeling
-
MacKenzie et al., 2011 Fier Fryslân
64
Stress in de opvoeding en beperkte opvoedingsvaardig-heden zijn grote
Ronan et al., 2009
risicofactoren voor kindermishandeling.
Wilson et al., 2008
Niet adequaat of onvoldoende herkennen van emoties
Asla, de Paúl & Pérez-
Ouders met een hoog risico op kindermishandeling herkennen emoties minder goed. Dit betekent onder andere dat zij moeite hebben om zich in te leven in
Albéniz (2011)
Berger et al., 2004
Negatief ouder-kind interactiepatroon
Wilson et al., 2008
Mishandelende en verwaarlozende ouders gaan vaker op een negatieve manier
Stith et al., 2009
met hun kind om. Ze uiten meer negatieve emoties, zoals afkeuring en
Lau, Valeri, McCarty &
de belevingswereld van hun kind. Door onjuist herkennen van emoties kunnen deze ouders ook moeilijker adequaat reageren op de emoties van hun kind. Daardoor kunnen ouders te weinig aandacht aan hun kind schenken, maar zich ook juist overmatig bemoeien met het kind en overbeschermend zijn.
boosheid, en maken meer vernederende of bedreigende opmerkingen tegen
Weisz, 2006
het kind. Het lijkt mishandelende en verwaarlozende ouders aan
Wilson et al., 2008
opvoedingsvaardigheid te ontbreken om op een positieve manier met het kind
Berger et al., 2004
Negatief interpreteren van gedrag en karakter kind
Berger et al., 2004
Mishandelende ouders zijn, meer dan andere ouders, geneigd om het gedrag
Lau et al., 2006
en karakter van hun kind negatief te interpreteren. Zo denken zij van
Stith et al., 2009
Berger et al., 2004
Counts, Buffington,
om te gaan.
ongewenst gedrag sneller dat het kind dit opzettelijk doet dan dat het per ongeluk gebeurt. Onrealistische verwachtingen van kind Mishandelende ouders hebben soms zeer onrealistische verwachtingen over hun kind, omdat het hen ontbreekt aan kennis over de normale ontwikkeling van kinderen. Dit kan resulteren in het bestraffen van gedrag dat volkomen leeftijdsadequaat is, maar waar ouders verwachten dat het kind al meer kan.
Beschermende factoren bij ouders Kennis over opvoeding en ontwikkeling.
Chang-Rios, Rasmussen & Preacher, 2010 Een harmonieuze relatie met een ondersteunende partner.
Bewustzijn van de eigen jeugdervaringen en de invloed daarvan op het eigen
MacKenzie et al., 2011
handelen als opvoeder Praktische en emotionele steun vanuit het sociale netwerk.
Berger et al., 2004
Easterbrooks et al., 2011
Warmte en affectie van de ouder
Ronan et al., 2009
Veilige hechting
Ronan et al., 2009
Bereidheid om hulp te accepteren
Ronan et al., 2009
Aangeboren en fysieke kenmerken
Berger et al., 2004
Kinderen die extra zorg, aandacht en geduld van ouders vragen, bijvoorbeeld:
Gilbert et al., 2009
Bouwmeester-Landweer,
Risicofactoren bij kinderen
kinderen die te vroeg geboren zijn, kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, kinderen met een moeilijk temperament zoals huilbaby’s, kinderen die vaak ziek zijn. Het opvoeden van deze kinderen geeft ouders waarschijnlijk meer stress en gevoelens van incompetentie. Ook is het mogelijk dat ouders teleurgesteld zijn omdat hun kind niet voldoet aan hun verwachtingen. Daarnaast lopen kinderen die niet gewenst zijn een groter risico op mishandeling. Pré-/dismaturiteit van het kind, vroeggeboorte, laag geboortegewicht Eén van de meest gevonden risicofactoren voor kindermishandeling.
2006; Klein
Velderman & Pannebakker, 2008).
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
65
Leeftijd
Berger et al., 2004
Jonge kinderen zijn fysiek en emotioneel erg afhankelijk van hun opvoeders en
Connell et al., 2007
daarmee extra kwetsbaar voor mishandeling en verwaarlozing.
Ronan et al., 2009
Gedrags- en ontwikkelingsproblemen
Berger et al., 2004
Kinderen met problematisch gedrag doen een groot beroep op de
Connell et al., 2007
opvoedingscapaciteiten van ouders en kunnen een bron van stress vormen.
Dubowitz et al., 2011
Het gaat daarbij zowel om externaliserende gedragsproblemen, zoals agressie,
MacKenzie et al., 2011
Berger et al., 2004
Ronan et al., 2009
Bovengemiddelde intelligentie
Berger et al., 2004
Goede sociale competentie
Berger et al., 2004
Ego-veerkracht
Berger et al., 2004
Makkelijk temparament
Ronan et al., 2009
Positieve relaties met leeftijdsgenoten
Ronan et al., 2009
Interne locus of control16
Ronan et al., 2009
Self-efficacy17
Ronan et al., 2009
Negatieve interactiepatronen in het gezin
Stith et al., 2009
De leden van gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt, blijken vaak over
Ronan et al., 2009
Baeten & Geurts, 2002
Kooijman & Wolzak, 2004
Gezinssamenstelling
Alink et al., 2011
Alleenstaande ouders, grote gezinnen (meer dan drie kinderen) en
Euser, 2009
samengestelde gezinnen hebben een groter risico op kindermishandeling.
Van IJzendoorn et al.,
als om internaliserende problemen, zoals eetproblemen. Een lichamelijke of verstandelijke beperking blijkt ook een belangrijke risicofactor voor kindermishandeling. Een moeilijk temperament kan bijdragen aan een verhoogd risico op slaan bij zeer jonge kinderen (0-3 jaar). Hoewel slaan niet per definitie kindermishandeling hoeft te zijn, kan het wel als een signaal gezien worden.
Beschermende factoren bij kinderen Zelfwaardering en zelfvertrouwen
Risicofactoren in het gezin en de omgeving
de hele linie op een negatieve manier op elkaar te reageren. Gezinnen blijken veel onderlinge conflicten en weinig verbondenheid (cohesie) met elkaar te hebben. Vooral bij fysieke mishandeling zijn geweld en dwingende interacties kenmerkend voor de manier waarop gezinsleden met elkaar omgaan. Conflicten en geweld in de partnerrelatie In ongeveer de helft van de mishandelende gezinnen is ook sprake van conflicten en geweld in de partnerrelatie. De partnerrelatie is vaak instabiel of kinderen krijgen te maken met herhaaldelijk wisselende partners van hun ouders. Ernstige problemen in de relatie van de ouders kunnen eveneens leiden tot spanningen waar kinderen onder lijden. Ontbreken van dagelijkse structuur en routine In veel mishandelende en verwaarlozende gezinnen ontbreekt een dagelijkse structuur en routine, waardoor het huishouden vaak chaotisch en ongeregeld is. Vooral in verwaarlozende gezinnen komen extreme ongeregeldheid en voortdurende crises voor.
2007
Klein Velderman & Pannebakker, 2008
16
Een interne locus of control duidt op het besef dat je zelf ook kunt bijdragen aan het voorkómen en oplossen van
problemen. 17
Dit duidt op het vertrouwen in de eigen capaciteiten om zelf te kunnen bijdragen aan het voorkomen en oplossen
van problemen. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
66
Ongewenst ouderschap
Ongewenst ouderschap vergroot het risico op kindermishandeling.
Bouwmeester-Landweer, 2006
Wonen in een achterstandswijk
Coulton et al., 2007
Gezinnen waarin kindermishandeling plaatsvindt, wonen relatief vaak in
Gilbert et al., 2009
buurten die gekenmerkt worden door een gebrek aan sociale voorzieningen,
Kooijman & Wolzak, 2004
criminaliteit, drugsproblematiek, armoede en achterstand. Daarnaast is er een
Coulton et all., 2007
Laag opgeleide ouders en werkloosheid
Alink et al., 2011
Nederlands onderzoek laat zien dat het risico op kindermishandeling bijna
Euser, 2009
zeven keer groter is in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders en dat
Klein Velderman &
aantal structurele buurtfactoren dat verband houdt met verhoogde kindermishandelingscijfers, zoals zogenaamde residential instability, leegstaande woningen en overbevolking.
werkloosheid van de beide ouders het risico hierop ruim vijf keer vergroot.
Pannebakker, 2008
Van IJzendoorn et al., 2007
Stress als gevolg van sociaal economische omstandigheden
Berger et al., 2004
Problemen als werkloosheid, armoede en slechte huisvesting veroorzaken
Bouwmeester-Landweer,
stress en kunnen het ontstaan en voortbestaan van kindermishandeling bevorderen.
2006
Connell et al., 2007
Dubowitz et al., 2011
Gilbert et al., 2009
MacKenzie et al., 2011
Slack et al., 2011
Williams et al., 2011
Vluchtelingengezinnen
Alink et al., 2011
Kindermishandeling komt in vluchtelinggezinnen 2,6 keer zo vaak voor als in
Euser, 2009
Berger et al., 2004
Ontbreken van praktische en emotionele steun
Berger et al., 2004
Een ander belangrijk kenmerk van mishandelende en verwaarlozende gezinnen
Bouwmeester-Landweer,
autochtone gezinnen. Traumatische ervaringen kunnen hiervoor een verklaring zijn. Acceptatie geweld binnen de sociaal-culturele context De sociaal-culturele context waarin ouders opvoeden kan van invloed zijn op mishandeling. Als een samenleving geweld meer tolereert, dan neemt bijvoorbeeld fysieke mishandeling toe. Maatschappelijke groeperingen kunnen op basis van hun etnisch-culturele, religieuze of sociale achtergrond onderling verschillen in hun opvattingen over wat acceptabel opvoedingsgedrag is.
is het ontbreken van praktische en emotionele steun uit het sociaal netwerk. Sociaal isolement blijkt verband te houden met mishandeling. Ouders die hun
2006
kind fysiek mishandelen hebben soms wel een sociaal netwerk, maar hun
Klein Velderman & Pannebakker, 2008
contacten daarmee zijn vaak zo conflictueus dat ze die niet als ondersteunend
Ronan et al., 2009
ervaren
Williams et al., 2011
Counts et al., 2010
Counts et al., 2010
Ronan et al., 2009
Beschermende factoren in het gezin en de omgeving Positieve onderlinge relaties in het gezin, vermogen om conflicten op te lossen, en hoge mate van cohesie en expressiviteit. Praktisch en emotioneel ondersteunend sociaal netwerk voor ouders en jeugdige. Binding met de gemeenschap, kerk en school.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
67
Bijlage 5
RISICOFACTOREN EN BESCHERMENDE FACTOREN BIJ SEKSUEEL MISBRUIK Naar specifieke risicofactoren voor seksueel misbruik is nog weinig onderzoek gedaan. Waarschijnlijk spelen er meer factoren een rol dan de factoren die nu zijn te onderscheiden.
Risicofactoren in het gezin en de omgeving Verstoorde gezinsverhoudingen
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Geslacht
Berger et al., 2004
Meisjes lopen een groter risico dan jongens, zeker wanneer zij bij een
Gilbert et al., 2009
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Berger et al., 2004
Seksueel misbruik binnen het gezin kan een uiting zijn van verstoorde gezinsverhoudingen. Daarin spelen communicatieproblemen, een tekort aan emotionele betrokkenheid en flexibiliteit en sociale isolatie vaak een rol. Ook kan er sprake zijn van geweld tussen de partners. Gedesorganiseerde gezinnen Zowel bij misbruik binnen het gezin als bij misbruik buiten het gezin blijken de betreffende gezinnen minder samenhang te vertonen, slechter georganiseerd te zijn en slechter te functioneren. Seksueel misbruik komt echter ook voor in gezinnen die goed lijken te functioneren. Tolerantie in samenleving t.a.v. seksuele belangstelling voor kinderen, kinderpornografie, dronkenschap Het lijkt erop dat plegers makkelijk interne remmingen loslaten wanneer de samenleving tolerant staat tegenover seksuele belangstelling voor kinderen, kinderpornografie en afwijkend gedrag bij dronkenschap. Tolerantie in samenleving t.a.v. voorrechten vaders en lage straffen voor misbruik Het lijkt erop dat plegers makkelijk interne remmingen loslaten wanneer de samenleving een ideologie van voorrechten voor vaders accepteert en wanneer misbruik niet streng wordt gestraft.
Risicofactoren bij het kind Jonge en kwetsbare kinderen Jonge kinderen en kinderen met een handicap, chronische ziekte of ontwikkelingsachterstand zijn extra kwetsbaar voor seksueel misbruik.
stiefvader wonen. Opgroeien bij één biologische ouder Zowel voor jongens als voor meisjes geldt dat zij een grotere kans hebben seksueel misbruikt te worden wanneer zij opgroeien bij één biologische ouder. Niet-plegende ouder(s) Letterlijke of figuurlijke afwezigheid moeder Seksueel misbruik komt vaker voor in gezinnen waarin de moeder – letterlijk of emotioneel – afwezig is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de moeder buitenshuis werkt of verslaafd of ziek is. Ontbreken van een ondersteunende relatie tussen ouder; tekort aan opvoedingsvaardigheden Het ontbreken van een ondersteunende relatie tussen ouder en kind en een tekort aan opvoedingsvaardigheden bij de niet-plegende ouder verhogen ook het risico op seksueel misbruik. Plegers Nare en traumatische ervaringen in de eigen jeugd Bekend is dat plegers vaak een jeugd hebben gehad met nare ervaringen, zoals emotionele verwaarlozing of misbruik. Ook is duidelijk dat plegers zich Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
68
niet of nauwelijks in het kind kunnen inleven en geen besef hebben van wat het kind doormaakt.
Beschermende factoren voor seksueel misbruik Gevoel van eigenwaarde en sociale vaardigheden
Berger et al., 2004
Ramirez, Pinzón-Rondón, & Botero, 2011
Wilcox, Richards, O’Keeffe, 2004
Steun van de niet-misbruikende ouder
Berger et al., 2004
Steun van de niet-misbruikende ouder, meestal de moeder, of andere
Ramirez, Pinzón-Rondón,
belangrijke volwassenen. Een kind dat zich gesteund voelt, laat minder
& Botero, 2011
symptomen zien en herstelt sneller dan een kind dat die steun niet ervaart;
Wilcox, Richards, O’Keeffe,
Een goed gezinsklimaat
Berger et al., 2004
Een gezinsklimaat met een sterke onderlinge betrokkenheid, een positief
Ramirez, Pinzón-Rondón,
2004
probleemoplossend vermogen, flexibiliteit en een duidelijke organisatie.
& Botero, 2011
Wilcox, Richards, O’Keeffe, 2004
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
69
Bijlage 6
COMMUNICATIE EN CONFLICTHANTERING Communicatie algemeen Om conflicten te kunnen hanteren zijn specifieke communicatie-interventies nodig. Daaraan voorafgaand is het zinvol om te onderzoeken hoe ouders en kinderen gewend zijn met elkaar te praten. Binnen de actuele situatie is hier voldoende mogelijkheid voor, bijvoorbeeld een ruzie die net geweest is, een verwijt dat gemaakt is, de wijze waarop de ouders met elkaar spreken tijdens een bijeenkomst, de wijze waarop er met het kind wordt gesproken.
Sociale vaardigheden Het gaat om sociale vaardigheden als luisteren, vragen stellen, omgaan met feedback. Ook hiermee kan aan de hand van concrete situaties worden geoefend. Vaak ontdekken ouders tijdens deze oefeningen dat communicatie over gevoelens gaat. Dat is eng, voelt kwetsbaar. Veiligheid is nodig om je te kunnen uiten. Dat geldt voor hen zelf en is daardoor motiverend om veiligheid voor elkaar te krijgen, maar is zeker motiverend wanneer ze zich realiseren dat hun kind zich dus ook niet kan uiten. Inhoud en betrekking De strijd binnen gezinnen speelt zich vaak op inhoudsniveau af; deze strijd wordt vaak in de begeleiding- en behandelingsgesprekken voortgezet. Doorbreken van die strijd ter plekke kan ontstaan door stil te staan bij wat er op dat moment gebeurt (men probeert bijvoorbeeld elkaar of de professional te overtuigen). Het conflict dat op inhoudsniveau wordt uitgevochten laat veel van de betrekking zien. Uitleg hierover is beslist nodig. Dit kan opnieuw aan de hand van de actuele situatie en door uit te leggen dat in de
betrekking gelaatsuitdrukking, beweging, houding, stem en toon altijd belangrijk zijn. Chagrijnig zeggen dat er niets aan de hand is… Met spanning zeggen dat je niet gespannen bent… Ook met kinderen kan hierin heel goed worden gewerkt: laat ieder bijvoorbeeld duidelijk maken hoe hij/zij spreekt wanneer hij/zij boos, angstig, verdrietig is, of wanneer hem/haar iets dwars zit. Aandachtspunten:
De vraag: wat bedoel je eigenlijk? Of: ‘Wat gebeurt er nu?’ is dus heel belangrijk omdat die ingaat op de inhoud én op de betrekking.
Er zijn voorbeelden genoeg uit het leven van hier en nu, juist het moment ter plekke kan gebruikt worden als voorbeeld en als oefening. Het gaat er niet om dat er volgens de regels met elkaar gesproken wordt, het gaat er wel om dat duidelijk wordt dat je je op verschillende manieren kunt uiten en dat dit direct effect heeft. Communicatie wordt eveneens gekleurd door het zelfbeeld.
Kinderen Kinderen in gezinnen waar (dreiging met) geweld het middel is om conflicten te hanteren, hebben vaak wel gezien dat gevoelens van boosheid, frustratie en agressie geuit worden maar kennen deze uiting alleen in destructieve vorm. Deze voorbeelden nemen zij over in hun eigen contacten en de kans is groot dat zij geweld zien als oplossing van conflicten. Om met kinderen te kunnen praten over conflicten en over het uiten van gevoelens zijn alledaagse voorbeelden belangrijk. Deze voorbeelden komen (ook) op tafel binnen de psycho-educatiegroepen, door spel, door gesprek of tijdens activiteiten. Voorbeelden zijn ook te vinden in (voorlees)boeken, in film, op TV, social media, op school, op straat, in het uitgaansleven, op de club, bij vrienden, bij familie. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
70
Communicatie in het kader van conflicthantering In conflicten spelen gevoelens van macht en onmacht, boosheid, angst, frustratie, onzekerheid vaak een rol. Bewustwording van deze gevoelens en waarom ze beleefd worden is dus van grote waarde. Vanuit die bewustwording kunnen ouders leren om hun gevoelens op een andere manier dan voorheen te uiten en daar ook verantwoordelijkheid voor te nemen. Soms is dat moeilijk voor hen, conflicten dienen ook om opgekropte woede te uiten, om de ander te laten voelen. Dan is het belangrijk ruimte aan die gevoelens en vooral aan de betekenis ervan te geven. Daarbij wordt door de professional ruimte gemaakt om op een constructieve manier te leren omgaan met deze woede, in het belang van zichzelf en de kinderen. Aandachtspunten:
Aan de hand van actuele situaties en vraagstukken wordt zo concreet mogelijk ingegaan op gevoelens: o
Toen werd je boos, waarom? Wat voelde je, waar voel je dat? Op welke wijze werd je boos? Wat gebeurt er dan? Wat doe jij?
o
Toen was je bang, waarom? Wat voel je dan, waar voel je dat? Wat doe je dan? Wat gebeurt er dan? Wat doe jij?;
Aan de hand van het escalatieproces van Groen en van Lawick kunnen de invloed van stress en middelengebruik worden verduidelijkt
De dynamiek van de relatie wordt besproken, ieder heeft aandeel en dus verantwoordelijkheid dat motiveert tot verandering.
Het is zinvol om te bespreken dat boosheid en agressie vaak geuit worden wanneer er iets anders aan de hand is: een diep gevoel dat je niet kan of durft te uiten: verdriet, pijn, angst. Daarmee wordt weer gemotiveerd om eens te letten op het waarom van die gevoelens en op hoe ze (indirect) worden geuit. Ook al zijn ouders niet met elkaar in gesprek; voor hun kind is het de moeite waard dat zij zich realiseren dat communicatie en conflicten anders kunnen worden ingevuld en gehanteerd. Daarmee is direct het gezamenlijke belang duidelijk: het welzijn van het kind. Wanneer er een conflict speelt is het altijd belangrijk om stil te staan bij welk belang gezamenlijk is, daar zit een motivatie om het conflict op te lossen. Ouders hoeven het inhoudelijk dus niet met elkaar eens te zijn, in het belang van het kind kunnen ze kijken welke afspraken ze wel samen kunnen maken en hoe ze daar constructief mee om kunnen blijven gaan. Lukt dit niet, zijn er geen gemeenschappelijke belangen te vinden, wordt er niet constructief gecommuniceerd, dan is systeemtherapie en/of mediation een optie.
Time-out De time-out is een techniek die past binnen de communicatie die gebruikt wordt om een conflict te hanteren (Groen en van Lawick, 2008). Escalerende en de-escalerende communicatie Bij escalatie en toenemende frustratie verandert ook de communicatie:
Er is steeds minder ruimte voor reflectie op eigen houding en handelen.
Er wordt steeds minder geluisterd en steeds meer overtuigd; feedback wordt opgevat als verwijt en er is steeds meer sprake van aanval en verdediging -> strijd.
Ervaringen uit het verleden (oude koeien), uitspraken van anderen worden aangehaald ter versterking van de eigen positie.
Er is steeds minder een gevoel van erkenning en gehoord worden, de ander wordt vijand.
Toepassing van de-escalerende communicatie is dan nodig. Enkele kenmerken van deze vorm van communicatie: Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
71
naar elkaar luisteren en elkaar willen begrijpen waardoor de vraag ‘Wat bedoel je?’ heel vanzelfsprekend is en vaak verrassende antwoorden biedt;
niet invullen maar inleven, waardoor eveneens vragen worden gesteld.
De-escalerende communicatie ontwikkelen Reflecteren en mentaliseren
Wanneer je jezelf én de ander kunt zien als iemand met eigen bedoelingen, gedachten, gevoelens, oplossingen (mentaliseren), dan is er ruimte om verschillend te zijn. Die ruimte kan het mogelijk maken om én verschillend te zijn en toch een zelfde belang te dienen. Leren mentaliseren kan door het werken met circulaire vragen worden ontwikkeld, bijvoorbeeld: o
Als je een wens mocht doen voor je kind voor over tien jaar, wat zou je dan voor hem wensen?
o
Hoe zou je willen dat je kind zich jou later als vader/moeder herinnert?
o
Stel-dat-vragen: stel dat je iets zou kunnen toveren voor je kind waar hij zich gelukkig bij voelt, wat zou dat dan zijn?
o
In gesprekken: hoe denk je dat je ex wat hij nu zegt bedoeld heeft en wat zou dat dat voor het kind betekenen? Had je vroeger voor ogen dat je ex bang voor je zou zijn? Wat zou je kunnen doen of zeggen waardoor je ex niet meer bang hoefde te zijn en jij toch niet anders zou zijn dat je eigenlijk bent?
Wanneer ouders zelf niet goed gehecht zijn, kunnen zij zich ook niet goed in hun kinderen inleven. (Zie hoofdstuk 5)
Een oefening die door Groen en van Lawick (2008) wordt beschreven is het concreet uitwerken van ruzies die uit de hand liepen: Aan de ene kant van een bord/flip-over wordt (door ouders) opgeschreven wat escalerend werkt (uitspraken, handelingen) en aan de andere kant wat gezegd of gedaan kan worden om escalaties te voorkomen. De professional werkt dit met hen uit naar actuele situaties en concrete afspraken zoals het hanteren van de Time-out.
Het principe van de uitgestelde reactie
Een belangrijke vaardigheid binnen de-escalerende communicatie is het uitstellen van reactie. Ouders, maar bijvoorbeeld ook oudere kinderen, leren dat hun beheersing belangrijk is in het voorkomen van escalaties. Ze beseffen dat hoe meer woorden ze gebruiken in een conflict, hoe hulpelozer ze zich vaak voelen. Ze beseffen ook dat dreigen eigenlijk helemaal niet helpt. Ze worden zich tevens bewust van het feit dat ze krachtiger overkomen wanneer ze kort en duidelijk zijn. Kortom, het wordt steeds duidelijker dat het belangrijk is dat ze provocaties weerstaan en zich niet laten verleiden tot ruziemaken, schreeuwen, manipuleren en dreigen. Een zeer belangrijke interventie hierbij is de Video Interactie Begeleiding, zodat ouders en kinderen ook werkelijk zien hoe ze op elkaar reageren en wat het effect is. Ouders zullen door dit besef gemotiveerd zijn om hun eerste reactie op het gedrag van de ander uit te stellen. Ze kunnen dit oefenen, eerst met de professional, later in hun eigen situaties:
o
Ik wil even nadenken over wat je zegt, ik kom er op terug.
o
Ik neem een Time-out omdat ik wil nadenken/rustig wil blijven.
Hierdoor kondigen zij even een rustpauze in, dat is niet hetzelfde als opgeven; ze gaan gewoonweg niet in op de pogingen van de ander om een conflict te starten. Wanneer ouders het er zelf moeilijk mee hebben, kunnen ze in zichzelf een eigen, individueel, motto oproepen: o
Ik wil me niet laten uitdagen/provoceren.
o
Ik wil uit de strijd blijven.
o
Ik blijf in balans, ik blijf rustig.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
72
Kinderen Ook met kinderen kan worden gewerkt aan het serieus nemen van gevoelens en hoe ze deze op een constructieve manier kunnen uiten. Het is een belangrijk onderdeel in de psycho-educatiegroepen. Aandachtspunten:
Wat doe je als je boos bent en waarom doe je dat zo?
Hoe laat je zien dat je boos bent, zien andere mensen dat goed?
Vind je dit een goede manier om te laten zien dat je boos bent of zou het ook anders kunnen?
Wat wil je van anderen, bijvoorbeeld van je ouders, wanneer je boos bent?
Hoe vraag je dat? Waarom zo?
Hetzelfde voor verdrietig, angstig, agressief, blij, trots, etc. Deze succesvolle communicatie sluit aan bij de principes van geweldloos communiceren, waarin het uitspreken van wederzijdse behoeften centraal staat. Geweldloze Communicatie Deze vorm van communicatie richt zich op:
Waarneming: wat zuiver wordt waargenomen (niet hoe daarover geoordeeld wordt). Geweldloos is bijvoorbeeld: ‘Je reageert niet op mijn verhaal’, in plaats van: ‘Je begrijpt me niet en je luistert niet
naar me’.
Gevoel: het gevoel bij die waarneming (niet hoe erover gedacht wordt). Geweldloos is bijvoorbeeld: ‘Ik voel me afgewezen’, in plaats van: ‘Jij wijst mij af’.
Behoefte: op basis van wat er wordt ervaren (verantwoordelijkheid nemen). Geweldloos is bijvoorbeeld: ‘Ik voel me geïrriteerd omdat ik behoefte heb aan jouw medewerking’, in plaats van: ‘Ik voel me geïrriteerd omdat jij de kinderen weer te laat brengt’.
Verzoek: concrete actie voorstellen om het leven te verrijken (geen eis). Er worden dus wensen geuit in plaats van wat er juist niet wordt gewenst. Als er een verzoek gedaan wordt betekent dat ook per definitie open staan voor een 'Nee'. Dit is een aanknopingspunt voor verdere dialoog. Geweldloos is bijvoorbeeld: ‘Zou je me uit willen laten spreken, ik luister straks ook naar jou’, in plaats van: ‘Jij luistert ook nooit!’.
Tenslotte: Om constructieve, geweldloze communicatie te kunnen bewerkstelligen is het nodig zelf als professional een voorbeeld te zijn!
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
73
Bijlage 7
PRATEN MET KINDEREN Aandachtspunten Een gesprek met een kind kan mogelijk extra informatie bieden over de situatie waarin het kind zich bevindt en kan ondersteuning bieden voor het betreffende kind. Onderzoek wijst uit dat het voor mishandelde kinderen een groot verschil maakt als er ooit een volwassene met hem of haar gesproken heeft over de situatie thuis en daarbij heeft laten merken te zien wat er gebeurt en uit te spreken dat het niet de schuld van het kind is. Met die kinderen gaat het later beter dan met kinderen waar nooit iemand zo’n opmerking gemaakt heeft. Dat geldt ook voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld. www.kindermishandeling.nl geeft zinvolle informatie voor kinderen en jongeren. Je kunt tegen een kind zeggen: ‘Ik zie dat je het moeilijk hebt en ik weet dat het niet jouw schuld is.’ Of: ‘We gaan proberen iets te doen aan de problemen bij jou thuis. Het is niet goed dat kinderen geslagen/verwaarloosd/vernederd/misbruikt worden. Kinderen kunnen daar niets aan doen.’ Houd tijdens dit gesprek rekening met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van het kind. Ook met jonge kinderen kan worden gepraat. Het is echter niet de bedoeling dat het kind wordt overvraagd. Een gesprek met het kind heeft aanvullende informatie dan wel steunend contact tot doel. Naast het contact met het kind is het zeer belangrijk om met een open houding het contact met de ouders aan te gaan. Wees bij een vermoeden van seksueel misbruik terughoudend in het gesprek met het kind in verband met mogelijke toekomstige bewijslast. Wees bij een vermoeden van seksueel misbruik voorzichtig met het stellen van gesloten of suggestieve vragen. Leg het kind geen woorden in de mond. Het gesprek heeft niet tot doel het bewijs van seksueel misbruik te leveren. Laat dat over aan een gespecialiseerde deskundige op dit gebied, zoals de politie. Tips voor gesprek met kind:
Bepaal van tevoren het doel van het gesprek.
Voer het gesprek met een open houding.
Sluit aan bij waar het kind op dat moment mee bezig is, bijvoorbeeld spel, een tekening of knutselen.
Ga op dezelfde ooghoogte zitten als het kind en kies een rustig moment uit.
Steun het kind en stel het op zijn gemak.
Gebruik korte zinnen.
Vraag belangstellend en betrokken, maar vul het verhaal niet in voor het kind.
Begin met open vragen: Wat is er gebeurd? Wanneer is dat gebeurd? Hoe komt dat? Je kunt ook open vragen naar wat er gebeurt wanneer er ruzie is thuis/wanneer er wordt gevochten. Vraag naar wat de ouders dan doen, wat broertjes en zusjes doen en wat het kind zelf doet tijdens en na de ruzie/het gevecht. Wissel deze af met gesloten vragen: Ben je gevallen? Heb je pijn? Ging je huilen? Was je bang? Is je vader/moeder/broertje/zusje dan bang? Over wie maak je je het meeste zorgen? Praat je wel eens met iemand over wat er bij jullie thuis gebeurt? Met wie het liefst of aan wie zou je het ’t liefst willen vertellen? Is de politie wel eens bij jullie thuis geweest?
Ga in op hoe het kind en de broertjes en zusjes zich beschermen wanneer er ruzie/gevecht is thuis. Vraag naar wie ze toe zouden kunnen gaan of wie ze zouden kunnen bellen. Waardeer hem/haar in al zijn/haar pogingen zich te beschermen.
Vraag niet verder wanneer het kind niets wil of kan vertellen.
Houd het tempo van het kind aan, niet alles hoeft in één gesprek.
Blijf niet in je eigen schrik; blijf in contact met het kind.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
74
Val de ouders (of andere belangrijke personen voor het kind) niet af, in verband met loyaliteitsgevoelens.
Geef aan dat je niet geheim kunt houden wat het kind vertelt. Leg uit dat je met anderen gaat kijken hoe je het kind het beste kunt helpen. Leg het kind uit dat je het op de hoogte houdt van elke stap die je neemt. Het kind moet nooit zelf de verantwoordelijkheid krijgen in de keuze van de te nemen stappen.
Vertel het kind dat het heel knap is dat hij/zij het allemaal zo goed kan vertellen.
Let tijdens het gesprek goed op de non-verbale signalen van het kind.
Stop het gesprek wanneer de aandacht bij het kind weg is.
Vertel wat de volgende stap is die je gaat zetten.
Vraag wie voor het kind belangrijk is en zet gerichte stappen om diegene te betrekken. Laat niet los!
Extra tips voor gesprek met jongeren:
Zorg voor een rustige plaats en voldoende tijd.
Benoem concreet wat je bij de jongere waarneemt/hebt waargenomen en vraag daarover te vertellen.
Geef aan dat je niet geheim kunt houden wat de jongere vertelt, wanneer dit niet veilig is voor de jongere zelf of voor anderen. Leg uit dat als dit het geval is, je dit direct benoemt en dat je de jongere zoveel mogelijk betrekt bij de te nemen vervolgstappen.
Vraag de jongere wat hij/zij zelf wil.
Spreek waardering uit dat de jongere over zijn situatie heeft verteld en benoem dat je je kunt voorstellen dat dat niet makkelijk is.
Sluit het gesprek af met een luchtig onderwerp, bijvoorbeeld interesses, plannen voor het weekend, etc.
Vraag wie voor de jongere belangrijk is en zet gerichte stappen om diegene te betrekken. Laat niet los!
Maak duidelijk waar en wanneer je te bereiken bent.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
75
Bijlage 8
PSYCHO-EDUCATIEGROEPEN (PEG) De keuze voor deze groepen komt tot stand op basis van informatie uit intake en zo nodig diagnostiek, en op basis van bespreking in het MDO. Vaak worden de PEG gecombineerd met individuele en/of systeembegeleiding of –behandeling. 1
PEG voor kinderen
Kern: De PEG heeft een ondersteunende en educatieve functie naast de andere mogelijkheden van hulpverlening. Een PEG is dus geen verwerkingsgroep! Verwerkingsgroepen voor kinderen zijn gebaseerd op de Horizonmethode18. (Zie ook bijlage 11) Essentie en bedoeling van de PEG
kinderen worden zich bewust van hun gevoelens;
kinderen worden zich bewust van het destructieve van geweld en van het feit dat conflicten op een andere manier zijn op te lossen;
kinderen leren spelenderwijs en constructief hun gevoelens te uiten;
het bieden van mogelijkheden in het voorkomen dat kinderen in de toekomst hetzelfde gedrag gaan vertonen als ouders;
kinderen krijgen handelingsalternatieven aangereikt in het omgaan met gevoelens en met conflicten;
kinderen worden ondersteund in hun situatie;
kinderen worden ontschuldigd door de focus op waarden, normen, normalisatie;
ouders doen constructieve ervaringen op in het contact met hun kind;
ouders worden door de groepsleiding betrokken bij het welzijn van hun kind en krijgen mogelijkheden aangeboden om dat welzijn te verdiepen/verbeteren.
Kracht van de PEG
laagdrempelig, bovendien direct contact met ouders;
spelenderwijs psycho-educatie bieden, gericht op ervaringen in een thuissituatie waarin zich geweld voordeed;
(h)erkenning door groepsgenoten;
goede mogelijkheden tot signaleren van veerkracht en gevolgen van geweldservaringen;
goede mogelijkheden tot specificeren van hulpvragen van kinderen – van belang voor de hulpverlening aan het kind, ouders, gezin;
kind en ouders zijn ‘binnen de organisatie’ waardoor er mogelijkheden zijn om hen te boeien en te binden aan (systeem)therapiemogelijkheden.
Kracht van groepswerk
groepen gaan isolement tegen. Kinderen merken dat zij niet ‘de enige’ zijn: (h)erkenning. Isolement wordt doorbroken door contact met andere kinderen en contact met groepsleiders. Ook leren kinderen van het contact dat anderen hebben met groepsleiders;
de structuur in een groep geeft een goed voorbeeld van ruimte en grenzen in het omgaan met elkaar en staat tegenover alle onrust en onduidelijkheid in de thuissituatie;
kinderen kunnen gevoelens uiten in een veilige omgeving, ervaren wat veiligheid doet;
een groep biedt mogelijkheden voor oefeningen, zoals conflict oplossingen, rollenspelen, drama en elkaar feedback geven;
18
http://www.nji.nl/eCache/DEF/37/990.cmVjb3JkbnI9MTA1.html
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
76
er gaat een voorbeeldfunctie van de groepsleiding uit (rolmodel);
emotionele blokkades worden in een groep sneller doorgewerkt omdat er (h)erkenning is;
een groep is voor kinderen minder bedreigend dan individuele therapie, er is ook plezier met elkaar.
De groepen De groepen zijn ingedeeld naar leeftijd zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van gemeenschappelijkheid in leefwereld, herkenning van en betekenisgeving aan ervaringen gekoppeld aan ontwikkelingsfase: 3 ½ t/m 6 jaar: ‘Let op de kleintjes’ Aan deze groep nemen ook de verzorgende ouders deel en de aandacht richt zich daarbij op:
opbouw/herstel van een veilige (gehechtheids-) relatie tussen ouder en kind en het basisvertrouwen van het kind;
herstel van een gezonde opvoedingsrelatie. Het zelfvertrouwen van de ouder in de ouderrol neemt een gunstige wending door samen met het kind opnieuw intieme, gezellige momenten te ervaren. Daarnaast wordt de ouder hierop positief bevestigd door de andere ouders;
het door het kind spelenderwijs uiten van gevoelens;
het door het kind aanleren van sociale vaardigheden in het contact maken, het op een prettige manier opkomen voor jezelf en het oplossen van ruzies en conflicten.
7 t/m 12 jaar: ‘Vingers in je oren’ Ouders, thuis, zijn voor kinderen in de basisschoolleeftijd nog erg belangrijk. Zij zijn zich goed bewust van wat er gebeurt, maar kunnen nog niet abstraheren. Dat betekent dat ze zich de voorbeelden die ze van thuis mee krijgen toe-eigenen; voorbeelden van waarden en normen, voorbeelden van hoe je met elkaar omgaat, communiceert en hoe je met conflicten omgaat. Door deelname aan de groep leren ze constructief met zichzelf, met hun gevoelens en emoties en met anderen om te gaan. Hierdoor wordt hun zelfvertrouwen vergroot. Ook hun ouders worden hierbij betrokken; de groep is vaak een centraal onderdeel van de hulpverlening. Jongerengroepen Voor oudere kinderen in het gezin is deelname aan meiden- en jongensgroepen mogelijk. Het zijn lotgenotengroepen waarin aan de hand van thema’s wordt gewerkt. Op deze leeftijd is het raadzaam groepen alleen voor meiden en alleen voor jongens te organiseren; de ervaring leert dat zij zich meer uitspreken en uiten dan wanneer meiden en jongens gezamenlijk een groep vormen. Voorbeelden van thema’s: vriendschap, relaties, familie, seksualiteit en intimiteit, wensen uiten en grenzen stellen, geweld thuis. Elke groep kent 8 bijeenkomsten. 2
PEG voor ouders
De PEG ‘Let op de kleintjes’ omvat structureel parallelbijeenkomsten voor ouders. Tijdens de PEG voor kinderen die deelnemen aan de groep ‘Vingers in je oren’ hebben de ouders eveneens de mogelijkheid deel te nemen aan een parallelgroep. Dit zijn laagdrempelige bijeenkomsten waarin ouders onder begeleiding met elkaar in gesprek zijn. (h)Erkenning van ervaringen is een belangrijke motivatie om deel te nemen aan de bijeenkomsten. Er wordt gesproken over allerlei thema’s die aansluiten bij de wensen en behoeften van ouders zoals:
ouders en (v)echtscheiding;
herstel van je ouderrol na huiselijk geweld;
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
77
de betekenis van thuisgeweld voor kinderen;
constructief omgaan met conflicten met je kind.
Psycho-educatie is een belangrijk onderdeel, deze is (stabiliserend) gericht op het voorkomen van nieuwe escalaties en ouderschap bij kinderen die thuis geweld hebben meegemaakt. Indien gewenst kunnen bepaalde thema’s verder worden uitgewerkt tijdens een specifieke themabijeenkomst Kinderen in de PEG -> ouders in de PEG Kinderen komen niet voor niets in een PEG; zij hebben thuis geweld meegemaakt. Voor hun ouders is het van belang dat zij zich bewust worden van de effecten en de gevolgen van huiselijk geweld voor hun kinderen. Het deelnemen aan de PEG voor ouders is daarom een vanzelfsprekend onderdeel van de intake; ouders worden meegenomen/gemotiveerd om aan de bijeenkomsten deel te nemen.
3
Kader
Voor wie is de PEG? PEG voor kinderen
kinderen die getuige zijn geweest van geweld in de thuissituatie o
die niet ernstig getraumatiseerd zijn
o
die in staat zijn om in een groep te participeren;
het geweld thuis is gestopt;
er is een beschermende ouder die de veiligheid van het kind kan garanderen;
de problemen van de ouder(s) staan het functioneren van het kind niet in de weg.
Themabijeenkomsten voor ouders
Ouders van de kinderen die deelnemen aan een PEG o
die in staat zijn om in een groep te participeren
o
die de veiligheid en de ontwikkelingskansen voor hun kind beogen
o
die het geweld thuis hebben gestopt;
Waar dat zinvol is, kunnen voor het kind ‘belangrijke anderen’ deelnemen, bijvoorbeeld grootouders, belangrijke familieleden.
Competenties van de groepsleiding
houding: nabij, laagdrempelig, willen weten/ontdekken wie het kind en zijn systeem zijn, systeemgericht kunnen zien en werken, empatisch, direct en structurerend;
ouders en kind niet loslaten;
het vermogen hebben om op metaniveau te kunnen reflecteren op kindgedrag, oudergedrag, groepsprocessen en eigen professioneel handelen;
het gedrag van een kind kunnen duiden naar constructief destructief gedrag – passend bij leeftijdsadequaat gedrag;
het ouderschap van ouders kunnen duiden naar wel/niet veilig ouderschap;
weet hebben van en kunnen omgaan met groepsdynamische processen;
met kinderen willen en kunnen praten, spelen;
contact met ouders willen en kunnen maken en hen feedback kunnen geven;
creativiteit in het aanwenden van de mogelijkheden van de draaiboeken, dat wil zeggen: de groep, de kinderen zijn leidend;
ouders mee kunnen nemen in het welzijn en de ontwikkeling van hun kind;
ouders kunnen begeleiden in hun eigen proces en in de betekenis van geweld thuis voor hun kinderen;
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
78
wanneer gesignaleerd wordt dat het niet goed gaat met een kind en/of er zijn vermoedens van geweld thuis: zorgvuldig = direct kunnen communiceren en handelen -> bespreking binnen team en MDO. Ouders worden (tenzij dit gevaar oplevert voor een ouder en/of een kind) meegenomen in de stappen die worden gezet. Ouders worden verantwoordelijk gemaakt voor herstel van veiligheid waar dat kan, maar er wordt ingegrepen waar het moet;
kennis hebben van de patronen van geweld in afhankelijkheidsrelaties, en van de effecten op en gevolgen voor kinderen;
kennis hebben van de ontwikkelingspsychologie;
op de hoogte zijn van het aanbod van de eigen instelling en van andere hulpverlenende instellingen en weten waarom waar naartoe te verwijzen.
Vorm
van alle PEG zijn modules en draaiboeken;
een draaiboek, methode staat nooit op zichzelf maar wordt creatief en op maat aangewend, passend bij de deelnemers;
elke PEG wordt voorbereid en nabesproken;
er is sprake van een nauwgezette registratie:
o
van elke bijeenkomst over de ontwikkeling en het gedrag van ieder kind;
o
van elke bijeenkomst over de groepsdynamiek;
naar aanleiding van iedere bijeenkomst wordt in de nabespreking van de groepsleiding afgesproken wie wat waarom en wanneer met welk kind en welke ouder doet. Met andere woorden: er wordt vorm gegeven aan een doorlopend proces waarin kinderen en ouders niet worden losgelaten.
Evaluatie en advies
De modules en draaiboeken worden eens per jaar geëvalueerd en bijgewerkt;
Tijdens de fase van afronding van de PEG wordt er een advies geschreven over de bevindingen en eventuele vervolghulpverlening voor het kind. Dit advies wordt met ouders besproken. In principe zijn ouders op een zodanige wijze meegenomen in de proces van hun kind in de PEG dat zij tijdens het adviesgesprek geen nieuwe feiten horen.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
79
Bijlage 9
GEZINSBEGELEIDING 19 Dimensies in interactie Henggeler e.a. (2010) onderscheiden verschillende dimensies in de gezinsinteractie: A
Dimensies van ouder-kindrelaties en opvoedingsstijl
Warmte. Er is een breed spectrum variërend van warmte tot afwijzing. Dit kan zowel verbaal als nonverbaal worden geuit.
Ouderlijke warmte zorgt voor bevestiging van een kind, en is van grote waarde voor veiligheid en hechting.
Ouderlijke warmte zorgt voor een positieve sfeer in de interacties met het kind. Dit is van belang voor zijn ontwikkeling van empathie en het vermogen constructieve relaties met anderen aan te gaan.
Controle. Er is een breed spectrum variërend van permissief tot autoritair. Permissieve ouders bieden weinig structuur en regels, zijn niet gericht op leeftijdsadequaat gedrag van hun kinderen. Autoritaire ouders zijn directief, streng controlerend.
Door de juiste ouderlijke controle leert een kind met frustratie om te gaan.
Door de juiste ouderlijke controle leert een kind de grenzen van sociaal acceptabel gedrag kennen én het vermijden van agressie én het samenwerken met en respect tonen voor autoriteiten.
Door de juiste ouderlijke controle leert een kind emotie en gedrag te reguleren en adequaat om te gaan met leeftijdsgenoten en volwassenen.
Opvoedingsstijl Verschillende verhoudingen tussen warmte en controle laten verschillende opvoedingsstijlen zien:
Autoritatief - veel warmte, veel controle: o
ouders reageren responsief op redelijke behoeften en wensen van het kind;
o
ouders vragen van het kind gedrag dat past bij de ontwikkelingsfase;
o
ouders hebben duidelijke en afgebakende verwachtingen en regels.
Autoritair – weinig warmte, veel controle: o
ouders zijn directief en streng controlerend;
o
ouders vragen onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het ouderlijk gezag;
o
ouders straffen streng (vaak fysiek) als het kind regels overtreedt;
o
ouders zijn directief in het aanleren en betrekken hun kind niet bij het nemen van beslissingen.
19
Permissief – veel warmte, weinig controle: o
ouders zijn warm en responsief maar niet eisend;
o
ouders bieden weinig structuur en regels;
o
ouders zijn niet gericht op leeftijdsadequaat gedrag;
o
ouders tolereren ongewenst sociaal gedrag.
Verwaarlozend – weinig warmte, weinig controle: o
ouders bieden weinig warmte, structuur en regels;
o
ouders lijken niet echt geïnteresseerd in hun ouderschap;
o
ouders reageren niet op de redelijke behoeften van hun kind;
Deels ontleend aan de methodische handleiding Wat wil je nu eigenlijk?
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
80
o
ouders vragen geen verantwoordelijk gedrag van het kind ten opzichte van taken of sociale relaties.
Uit onderzoek blijkt dat de autoritatieve opvoedingsstijl positieve resultaten biedt. Het is de opvoedingsstijl die de dialoog voorop stelt en tegelijkertijd grenzen biedt. (Zie ook de theorie van Omer). Met nadruk willen we benoemen dat de factoren die de opvoedingsstijl beïnvloeden, per gezin en per ouder verschillen. De ene ouder is bijvoorbeeld door omstandigheden permissief, de andere ouder beperkt zijn kinderen vanuit eigen geschiedenis, weer een andere ouder begrijpt niet goed wat zijn kind nodig heeft. De individuele problematiek van ouders dient niet te worden onderschat. Bovendien is ieder kind verschillend. Het is dus belangrijk te focussen op de context en deze mee te nemen in de doelen van het behandelplan. B.
Dimensies van interactie tussen de gezinsleden
Structuur
Elk gezin kent subsystemen, afhankelijk van generatieoverdrachten, rollen, verwachtingen en situaties.
Elk subsysteem heeft eigen grenzen = impliciete regels: o
Wie doet er mee in dit subsysteem?
o
Welke rol hebben de leden van dit subsysteem?
o
Hoe sterk zijn de grenzen van de subsystemen?
Strategie
Elk gezin kent een bepaalde hiërarchie: wie bepaalt en beslist: o
Dit kan samenhangen met cultuur, bijvoorbeeld in een eercultuur is er vaak sprake van een patriarchale hiërarchie.
o
Soms lijkt een verstoorde hiërarchie tot verwarrende relaties, coalities en patronen, bijvoorbeeld parentificatie, triangulatie.
C.
Dimensies in partnerrelaties
Intimiteit en macht worden door Henggeler (2010) beschreven als de belangrijkste dimensies in partnerrelaties: Intimiteit. Het gaat hier vooral om de sterkte van de emotionele band tussen de ouders. Macht. Dit betreft de afzonderlijke invloed van beide ouders op gevoelsmatige en praktische aspecten van de relatie. Samengestelde- en eenoudergezinnen Na een scheiding ontstaat er een eenoudergezin of een samengesteld gezin. Een kind heeft naast het thuisgezin vaak nog een gezin van de niet-verzorgende ouder. Daarin groeien mogelijk broertjes en zusjes op en/of worden halfbroertjes en-zusjes geboren. Deze nieuwe samenstellingen en de bijbehorende loyaliteitsgevoelens van alle betrokkenen zijn van invloed op de interacties in de verschillende dynamieken. Er ontstaan nieuwe interactiedynamieken, net als nieuwe rolverdelingen. Het maken van een genogram geeft vaak duidelijkheid in de soms ingewikkelde relatie, verhoudingen en loyaliteiten waar een kind in een nieuw samengesteld gezin mee om moet gaan. Het NJI schrijft hierover: Erkenning van verschillende loyaliteiten In een nieuw gezin kan de stiefouder te maken krijgen met loyaliteitsproblemen van de partner, zoals bijvoorbeeld de verdeling van de tijd tussen partner en kinderen. Het gedrag van partner en kinderen richting de stiefouder kan er complex of afwijzend door worden. Het is belangrijk dat nieuwe partners erkennen dat zij een eerdere liefde hebben gehad en daarmee een gezin vormden. Ook is het van Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
81
belang dat zij in het nieuwe samengestelde gezin de bijzondere band met hun biologische kinderen vorm kunnen geven zonder in loyaliteitsconflict te komen met hun nieuwe partner, hun eigen kinderen of hun stiefkinderen. Als er erkenning is in een nieuw samengesteld gezin wordt de onderlinge betrokkenheid hechter. Dit vergroot de slaagkans van een samengesteld gezin (Haverkort 2009). www.nji.nl Het vinden van balans tijdens en na veranderingen in het gezin Wanneer het gezin een scheiding heeft meegemaakt, zijn er verschillende mogelijkheden om weer een balans te vinden:
Er wordt aandacht besteed aan de gevoelens en ervaringen van het kind, de ouders en de broertjes en zusjes in het gezin. Vanuit de systeemgerichte benadering wordt ook gewerkt met de (ex)partner, gericht op het vinden en uitwerken van de mogelijkheden om als (ex)partners samen ouders te zijn.
In het contact met de kinderen in het gezin is het erg belangrijk te onderzoeken of er sprake is van schuldgevoelens en/of onzekerheid ten aanzien van de verhouding met de ouders en of zij tevreden zijn over het contact met de niet- verzorgende ouder. Loyaliteit is hier een belangrijk aandachtspunt.
Psycho-educatie over scheiding en de gevolgen ervan is vaak nodig, met name om loyaliteit van kinderen uit te leggen aan ouders. Daarnaast is het goed te normaliseren, zoals dat wanneer er sprake is van een samengesteld gezin er tijd nodig is om weer een evenwicht te vinden; het is logisch dat dit ook met conflicten gepaard kan gaan. Goede afspraken zijn dan, zeker voor de kinderen, heel belangrijk.
Het is belangrijk samen met de verzorgende ouder(s) te kijken naar hoe de (opvoeding)taken die door de (ex)partner werden uitgevoerd in de veranderde gezinssamenstelling weer kunnen worden opgepakt.
In een samengesteld gezin is de kans op balans het meest succesvol als de nieuwe partner eerst een vriendschappelijke band met de kinderen in het gezin opbouwt en de directe opvoeding eerst en gemotiveerd overlaat aan de partner en diens (ex)partner.
In zowel een eenoudergezin als in een samengesteld gezin is het belangrijk dat de kinderen in het gezin loyaal kunnen zijn aan de niet-verzorgende ouder. Wanneer de contacten tussen de ex-partners met geweld gepaard gaan, kan systeemtherapie worden ingezet. Dit om te komen tot de situatie en afspraken waarin ex-partners een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor hun ouderschap op zich kunnen nemen. Gezinsgesprekken Naast hulp bij het creëren van constructieve interacties, een gezonde opvoedingsstijl en balans in het gezin worden tijdens de hulpverlening gerichte gezinsgesprekken gepland. Deze gesprekken hebben in elk geval de volgende onderwerpen:
Ouders geven toestemming aan hun kind om hun verhaal te vertellen.
Ouders luisteren naar het verhaal van hun kind, ‘zijn stem wordt gehoord’ en ontschuldigen hun kind.
Ouders en kinderen bespreken de gebeurtenissen in het dagelijks leven en horen elkaars perspectief.
Ouders en kinderen leren een nieuwe manier van communicatie en conflicthantering aan.
Lang niet altijd kunnen deze gesprekken plaatsvinden binnen een begeleidend kader; de spanning kan te groot zijn, onderliggende patronen kunnen domineren, veiligheid is nog niet op alle fronten gewaarborgd. De directe verbinding met mogelijkheden van systeemtherapie is daarom van groot belang. Of er nu sprake is van begeleiding en/of behandeling, het herstel van de ouder-kind relatie is Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
82
en zeer belangrijk doel.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
83
Bijlage 10
OUDERBEGELEIDING20 De ouderbegeleiding richt zich op het creëren van een veilig ontwikkelingsklimaat van kinderen. Opvoeding is een belangrijk onderdeel maar ouders zijn niet alleen maar opvoeders. Zij hebben ook hun geschiedenis, ervaringen en (on)mogelijkheden die weer van invloed zijn op de opvoeding die ze bieden. (Zie Bijlage 1 over intergenerationele overdracht) In het begeleiden van de ouders maken we daarom deels gebruik van enkele principes van de theorie en methodiek ‘Ouderbegeleiding’. Een belangrijk onderdeel daarvan is het creëren en/of versterken van de zogenaamde buffers. Buffers die, wanneer ze goed werken, de meeste ouders de kans geven hun kind groot te brengen zonder dat de situatie uit de hand loopt. De kern van Ouderbegeleiding als methodiek stelt dat elke ouder problemen met het makkelijkste en liefste kind krijgt wanneer de buffers niet werken (van der Pas, 2009). Het gaat er van uit dat niet elke ouder opgewassen is tegen alles wat zij in de opvoeding van hun kinderen tegenkomen; daarom zijn er onder andere buffers nodig om met belemmeringen om te kunnen gaan. Vanuit dit oogpunt gaat het in de Ouderbegeleiding niet alleen om de risicofactoren; het gaat om de kracht van aanwezige buffers die de ouders als opvoeders ondersteunen. We beschrijven de buffers en bieden mogelijke interventies om de buffers te ontwikkelen/versterken. Daarnaast beschrijven we in deze bijlage interventies voor ouderbegeleiding in de algemene zin. Verkrijgen van inzicht in de (ex)partnerrelatie Het is belangrijk om te ontdekken hoe de partnerrelatie is; deze is namelijk van invloed op de opvoedingsstijl die gehanteerd wordt en op de structuur en strategie van de interacties in het gezin.
wanneer ouders in partnerrelatie zijn wordt de partnerrelatie besproken: o
start van de relatie en het verloop en de effecten op de relatie van specifieke gebeurtenissen in het gezin, familie, werk, anderszins;
o
eerdere relaties: het is voor veel ouders zinvol stil te staan bij geweldservaringen in hun (eerdere) relaties; soms zijn ervaringen niet verwerkt met alle gevolgen van dien;
wanneer ouders in scheiding/gescheiden zijn: o
verloop van de scheiding;
o
contact tussen de ex-partners en eventueel nieuwe partner(s);
o
contact tussen de ex- partner en de gezamenlijke kinderen;
o
relaties binnen de (ex)familie en omgeving;
o
woonsituatie;
o
omgang van de ex-partner met de kinderen;
o
economische en financiële situatie;
o
nieuwe rolverdelingen in het gezin van het kind en in het gezin van de niet-verzorgende ouder.
Ontwikkeling van de passende opvoedingsstijl en het juiste opvoedingsklimaat Om samen met ouders hun opvoedingsstijl te beïnvloeden, is het onder andere nodig te ontdekken of:
ouders in staat zijn tot een constructieve opvoedingsstijl. (Zie ook Bijlage 9);
ouders zich bewust zijn van hun opvoedingsstijl, de redenen van hun handelen in de actuelesituatie wordt besproken en er wordt stil gestaan bij hun eigen opvoeding (dit creëert ook mogelijkheden tot mentalisatie).
20
Deels ontleend aan de methodische handleiding Wat wil je nu eigenlijk?
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
84
In geval van een problematische scheiding en in nieuw samengestelde gezinnen wordt gekeken of de problemen in het gezin en/of van het aangemelde kind zich al voordeden voor de scheiding of pas na de scheiding en de nieuwe samenstelling van het gezin. Was er bijvoorbeeld al sprake van een permissief of autoritair opvoedingsklimaat of is dat pas na de scheiding ontstaan? Het gedrag van een kind krijgt dan de juiste context. Het creëren van een opvoedingsklimaat Binnen de actuele situatie wordt expliciete aandacht besteed aan wat wel goed gaat en wat
veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor de kinderen in het gezin biedt. Binnen dit kader wordt ook het zoeken van aandacht van kinderen geplaatst. Alle kinderen willen aandacht. Of het nu positieve of negatieve aandacht is, ze zoeken het altijd op. Als er weinig positieve aandacht is, zoeken ze de negatieve aandacht. Kinderen die gedragsproblemen laten zien, hebben hierop vaak negatieve aandacht gekregen.
Kinderen in geweldssituaties hebben geleerd te overleven, en veroorzaken soms juist problemen om de aandacht af te leiden en conflicten tussen ouders te voorkomen. Inzicht in de patronen van geweld zijn noodzakelijk om patronen te doorbreken, en vandaar uit positieve aandacht voor ieder kind in een gezin. Prijzen helpt, veroordeling niet. Iedereen wil diep in zichzelf geprezen en geaccepteerd worden. Wanneer ouders hier moeite mee hebben is het helpend hen te laten terugdenken aan de momenten waarop ze zichzelf als kind veroordeeld voelden – ze kunnen zich dan mogelijk inleven in de positie en beleving van hun kind. Ook hier zijn interventies gericht op het versterken van het vermogen van ouders zich in te leven in het perspectief van hun kind. En net zoals ouders hun kinderen positief benaderen complimenteert de professional de ouders wanneer zij een constructief opvoedingsklimaat realiseren, ook al is het soms nog maar met enkele momenten.
Het creëren en versterken van buffers21 A.
Een solidaire gemeenschap
Een solidaire gemeenschap verwijst naar een samenleving die ouders steun biedt, solidair is, dus ook met bijvoorbeeld verwaarlozende of verslaafde ouders. Het gaat er om of de samenleving, hulpverlenende instanties, professionals willen investeren in het contact met en de ondersteuning van ouders: het is het kader van waaruit ouders worden gezien. Heel concreet gaat het bijvoorbeeld om de professionele houding, om de hulpvaardigheid en toegankelijkheid van iedereen die te maken heeft met ouders wanneer er iets met hun kind is, om een daadkrachtige samenwerking (wrap around), om het wel of niet toestaan van wachtlijsten, om een flexibele aanwezigheid – ook buiten kantooruren, om kinderopvang, om mogelijkheden voor jongeren in de buurt, om huisvesting. Mogelijke Interventies
Binnen de werkrelatie wordt samen met ouders gezocht naar het versterken van deze buffer. Een mooie mogelijkheid voor ouders is het stimuleren van de kinderen in het gezin om deel te nemen aan buurtactiviteiten, aan sport en aan clubs in de buurt. Het vergroot de solidariteit in de gemeenschap en het versterkt het netwerk.
Signalering en agendasetting van trends en afwijkingen binnen de instelling, in categorale verbanden, binnen en tussen sectoren, in politieke verbanden op alle niveaus.
Outreachende hulpverlening.
Bundelen van krachten en verbinden van expertise vanuit een vraag- en klantgerichte houding – dan kunnen alle betrokken instanties en professionals samenwerken.
21
Naar Van der Pas (2009)
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
85
B.
Organisatie, team- en zelfreflectie. Een goede taakverdeling
Een goede taakverdeling betreft het sociale netwerk van ouders: de steun die zij ervaren binnen en rondom hun gezin door hun (ex)partner, familie, buurt, eventueel pleegouders en/of anderen. Het gaat om de mensen die voor de ouders toegankelijk zijn en die zij kunnen betrekken in hun problemen en vragen. De taakverdeling klopt wanneer het opvoeden van de kinderen met de bijbehorende lasten en taken op een voor de ouders juiste manier verloopt. Wat wil zeggen dat de kinderen zich veilig en gesteund kunnen ontwikkelen. Netwerkversterking en –ontwikkeling is binnen deze buffer erg belangrijk. De professional zoekt met de ouders uit hoe zij dit kunnen doen en hun kinderen hier toe kunnen stimuleren. (Zie ook Henggeler e.a., 2009) C.
Het kunnen innemen van een metapositie
Een metapositie kunnen innemen betekent dat ouders kunnen reflecteren op belangrijke aspecten van ouderschap; veiligheid, verzorging, zicht hebben op hun kind, op verwachtingen ten aanzien van zichzelf en ten aanzien van hun kind, op het omgaan met ruimte en grenzen. Een metapositie kunnen innemen betekent bijvoorbeeld dat ouders:
zich kunnen verplaatsen in hun kinderen – kunnen mentaliseren (Zie ook Bijlage 6);
kunnen reflecteren op bovengenoemde aspecten, op zichzelf en op zichzelf als ouders;
negatieve gevoelens over de (ex)partner of hun kinderen kunnen hanteren door deze bij zichzelf te kunnen reguleren (bijvoorbeeld door hun reactie uit te stellen of door het nemen van een Timeout).
Een metapositie ontwikkelen:
Ouders wordt gevraagd naar een situatie te kijken alsof ze in een helikopter zitten en dan te laten vertellen wat ze zien aan de kinderen, de (ex)partner, zichzelf, de omgeving. Wat valt hen op nu ze zichzelf zo zien?
Wanneer het beeld van de helikopter te abstract is, wordt een beeld gezocht dat meer aansluit; een coach aan de zijlijn, op de tribune, buiten door het raam kijkend, etc.
Er wordt gebruik gemaakt van Video Interactie Begeleiding zodat ouders en kinderen letterlijk kunnen zien hoe ze met elkaar omgaan en kunnen oefenen in nieuw gedrag.
Er wordt concreet in kaart gebracht wat een kind nodig heeft aan veiligheid, verzorging, structuur, controle: o
werk in het hier en nu met situaties die zich voordoen;
o
Signs of Safety, veiligheidsplannen, Time-out;
o
Maak gebruik van Video Interactie Begeleiding.
Het gaat echter niet om situaties alleen. Het innemen van een metapositie verwijst ook naar het verwerken van eigen ervaringen (van der Pas, 2005). De ouder is immers niet alleen opvoeder. Dat betekent dat de ouder kan of leert reflecteren op gedachten en gevoelens in het hier en nu en in het verleden, en op patronen die door de generaties heen zijn overgedragen. Het gaat er dus ook om dat de ouder eigen behoeften als ouder kan zien (de eigen kindpositie in zichzelf als ouder) en daarover kan praten met anderen. Het gaat over het oog hebben voor de complexiteit van het opvoeden, kunnen zien waardoor stress en spanning worden veroorzaakt en het kunnen zoeken naar oplossingen. Niet elke ouder is in staat om volledig die metapositie in te nemen. Denk bijvoorbeeld aan de ouder die verslaafd is, de ouder die te maken heeft met een verstandelijke beperking, de ouder die psychiatrische problematiek heeft, de ouder die niet goed gehecht is, de ouder die nog te maken heeft met dreigende situaties. Het zorgvuldig opvoeden wordt dan bemoeilijkt en ook een gesprek over het opvoeden wordt Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
86
dan belemmerd. De professional ziet waar deze ouders nog wél toe in staat zijn en brengt dit in als onderdeel van het behandelplan. Een (beperkt) onvermogen van ouders vraagt eveneens het versterken van buffer 1 en 2. Wanneer er werkelijk een tekort is aan het kunnen innemen van een metapositie, dan is het soms nodig dat dit wordt gedelegeerd aan iemand anders, zodat veiligheid en ontwikkeling van kinderen in het gezin gewaarborgd zijn. Soms is een OTS of een uithuisplaatsing noodzakelijk, maar ook dan kunnen ouders betrokken blijven door serieus te nemen wat ze wél kunnen. D.
Goede ouderervaringen
Deze ervaringen geven ouders het besef dat ze er toe doen, dat ze het goed doen als ouder en dat ze daarop kunnen vertrouwen. Het zijn hun succeservaringen. De professional zoekt naar de mogelijkheden voor het opdoen van die succeservaringen en vergroot deze: ze zijn motiverend voor vervolgstappen. Het effect van goede ouderervaringen is breed:
Door deze ervaringen houden ouders moed en ze zijn stimulerend om een metapositie in te nemen.
Deze ervaringen helen ook de eigen ervaringen. Het doet goed ouders goed wanneer ze zich realiseren dat ze patronen doorbreken, het anders gaan doen dan hun eigen ouders, geweld gaan stoppen, veiligheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor hun kinderen gaan realiseren. Ze kunnen het verschil maken!
Goede-ouder ervaringen veroorzaken dat ouders veel aan kunnen, ook als ze door moeilijke momenten gaan.
Uiteindelijk gaat het er om dat goede-ouder ervaringen laten zien dat ouders verantwoordelijkheid nemen en verantwoordelijk willen zijn: zij willen een goede ouder zijn.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
87
Bijlage 11
TRAUMABEHANDELING Er wordt voornamelijk gewerkt met evidence based trauma behandelingen (conform kenniscentrum en/of CEBC): 1
Traumagerichte Cognitieve Gedragstherapie
Doelgroep: kinderen (vanaf 3 jaar), jongeren, volwassenen die na het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen, trauma gerelateerde klachten hebben ontwikkeld. Voor effectieve behandeling moeten de veiligheid en stabiliteit gewaarborgd zijn. Indicatie criteria
meegemaakt trauma;
ernstige traumagerelateerde klachten;
leeftijd vanaf 3 jaar;
stabiliteit. Bij kinderen betekent dit in elk geval dat er een betrouwbare hechtingsfiguur is die het kind gelooft en kan ondersteunen gedurende de gehele therapie. (Zie ook paragraaf 5.2.)
Contra-indicaties
kind: weigering deel te nemen, suïcidaal, psychotisch, zelfbeschadigend gedrag, cognitieve achterstand, middelenmisbruik, veiligheid in het geding, geen stabiele situatie;
ouder: eigen trauma kan behandeling van het kind nadelig beïnvloeden, middelenmisbruik, psychiatrische stoornis;
volwassene: nog geen veilige en stabiele situatie;
gezinssituatie: instabiliteit met bijvoorbeeld geweld.
2
Horizongroep
Doelgroep: kinderen van 4 t/m 16 jaar die seksueel misbruikt zijn door iemand binnen of buiten het gezin (Horizon 1A, 1B, 2A, 2B), dan wel kinderen die ruzie en geweld in het gezin (huiselijk geweld) hebben meegemaakt (Horizon 3A, 3B, 4A, 4B) en hun (niet-misbruikende) ouders. Het seksueel misbruik hoeft niet juridisch bewezen te zijn, maar de verwijzers en therapeuten moeten er wel van overtuigd zijn dat er sprake is geweest van seksueel misbruik. In geval van geweld moet het geweld in principe gestopt zijn voor de behandeling begint. Leeftijdsgroepen: 4-7 jaar, 8-11 jaar, 1216 jaar. Doel: Traumaverwerking - de negatieve gevolgen van het misbruik op het vertrouwen en het (sociale)functioneren van het kind herstellen. Daaronder valt het voorkomen van symptomen van posttraumatische stress of, indien al aanwezig, het opheffen of verminderen van deze symptomen. Het doel van het parallelaanbod voor de ouders is dat zij in staat zijn hun kind optimaal steun te bieden bij het verwerken van de ervaringen, (tijdelijke) opvoedingsonmacht weten te overkomen, en dat ze weten om te gaan met hun eigen woede, teleurstelling, verdriet, schuld en angst voor de toekomst van het kind. 3
EMDR
Doelgroep: kinderen, jongeren volwassenen die na het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen, trauma gerelateerde klachten hebben ontwikkeld. Omdat kinderen ook andere reacties kunnen ontwikkelen in reactie op stress of trauma dan ondergebracht onder de noemer van PTSS, kan een groot scala aan emotionele en gedragsklachten met EMDR worden behandeld.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
88
Doel: het verwerken van herinneringen aan ingrijpende ervaringen, die een kind, jongere of volwassene hebben getraumatiseerd. Hierdoor kunnen klachten worden verminderd die zijn ontstaan als gevolg van die herinneringen en het lijden dat daarmee gepaard gaat. Voorwaarden
er is sprake van een trauma;
er zijn traumagerelateerde klachten;
stabiliteit is zodanig dat het kind, de jongere of de volwassene terug kan gaan naar de herinnering van het trauma en deze kan verwoorden.
Contra-indicaties 4
er is geen stabiliteit in en/of rondom de leefwereld van het kind, de jongere of volwassene. Ouder-kind psychotherapie
Doelgroep: (Zeer) jonge kinderen die getuige of slachtoffer zijn (geweest) van huiselijk geweld en hun verzorgende ouder. Doel: het herstellen van wederkerigheid in de primaire relaties; het bevorderen van de terugkeer naar de normale ontwikkeling, adaptieve coping, en betrokkenheid bij dagelijkse activiteiten; toename van de capaciteit om realistisch te reageren op bedreigingen, inclusief een realistische inschatting van de ernst van het dreigende gevaar. Verder: het handhaven van gemiddelde niveaus van arousal; herstel van vertrouwen in de interpretatie van lichamelijke sensaties; normalisering van de traumatische respons; bevorderen van de differentiatie tussen herbeleving en herinnering; in perspectief leren plaatsen van de ervaring van de trauma’s. Indicatie criteria
(zeer) jong kind;
kind getuige van geweld in afhankelijkheidsrelaties;
het geweld is gestopt en er is geen dreiging.
Contra-indicaties -
verzorger heeft ernstige psychiatrische problematiek;
-
veiligheid is in het geding.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
89
BRONVERMELDING
American Academy of Child and Adolescent Psychiatry-AACAP (2010). Practice Parameter for the assessment and treatment of children and adolescents with posttraumatic stress disorder. Journal
of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 4,414-430. Alink, L., IJzendoorn R. e.a. (2010). Kindermishandeling in Nederland anno 2010. De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir publishers.
Asla, N., Paúl, J. de, & Pérez-Albéniz, A. (2011). Emotion recognition in fathers and mothers at high risk for child physical abuse. Child Abuse & Neglect, 35, 712-721.
Baeten, P. & Geurts, E. (2002). In de schaduw van het geweld: Kinderen die getuige zijn van geweld
tussen hun ouders. Utrecht: NIZW Jeugd.
Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96.
Berger, M., Berge I ten, Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde
kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW Jeugd. Bouwmeester-Landweer, M.B.R. (2006). Early home visitation in families at risk for child maltreatment. Rotterdam: Optima Grafische Communicatie (dissertatie). Verkrijgbaar via:
https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/4396/15/Thesis.pdf
Crone, E. (2012). Het puberende brein. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
Connell, C.M., Bergeron, N., Katz, K.H., Saunders, L., & Tebes, J.K. (2007). Re-referral to child protective services: The influence of child, family, and case characteristics on risk status. Child
Abuse & Neglect, 31, 573-588.
Cottyn, L. (2011), 'Leven met andermans kind als stiefouder', in: 'Ouderschapskennis', jaargang 14, nr. 3.
Coulton, C.J., Crampton, D.S., Irwin, M., Spilsbury, J.C., & Korbin, J.E. (2007). How neighborhoods influence child maltreatment: A review of the literature and alternative pathways. Child Abuse &
Neglect, 31, 1117–1142.
Coulton, C.J., Crampton, D.S., Irwin, M., Spilsbury, J.C., Korbin, J.E. (2009). Erratum to “How neighborhoods influence child maltreatment: A review of the literature and alternative pathways”.
Child Abuse & Neglect, 33, 402.
Counts, J.M., Buffington, E.S., Chang-Rios, K., Rasmussen H., & Preacher, K.J. (2010). The development and validation of the protective factors survey: A self-report measure of protective factors against child maltreatment. Child Abuse & Neglect, 34, 762-772.
Delfos, M. (2004). Luister je wel naar mij? Amsterdam: Uitgeverij SWP BV.
Delfos, M. (2009). Ik heb ook wat te vertellen. Communiceren met pubers en adolescenten. Amsterdam: Uitgeverij SWP BV.
Draijer, N. (1990). Seksuele traumatisering in de jeugd: gevolgen op lange termijn van seksueel
misbruik van meisjes door verwanten. Amsterdam: Uitgeverij SUA. Dijke, A., Terpstra, L. (2013). Kinderen, mij een zorg. Betekenis en grenzen van de pedagogische civil society. Amsterdam: Uitgeverij SWP BV.
Dube SR, Anda RF, Felitti VJ, Edwards VJ, Williamson DF (2002). Lanius, A.R. (ed.), Vermetten, E. (ed.) & Pain, C. (ed.) (2010). The Impact of Early Life Trauma on Health and Disease: The Hidden Epidemic. Cambridge: Cambridge University Press.Violence and Victims 2002;17(1):3–17.
Dubowitz, H., Kim, J., Black, M.M., Weisbart, C., Semiatin, J., & Magder, L.S. (2011). Identifying children at high risk for a child maltreatment report. Child Abuse & Neglect, 35, 96-104.
Easterbrooks, M.A., Chaudhuri, J.H., Bartlett, J.D., & Copeman, A. (2011). Resilience in parenting among young mothers: Family and ecological risks and opportunities. Children and Youth Services
Review, 33, 42-50. Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
90
Eerenbeemt, E-M. van den, Heusden, A. van (2008). Balans in beweging. Ivan Boszormenyi-Nagy
en zijn visie op individuele en gezinstherapie. Haarlem: De Toorts. Euser, E.M. (2009). Nederlandse Samenvatting. In: Child maltreatment: prevalence and risk factors (dissertation). Leiden: Universiteit Leiden. Verkrijgbaar via: https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/14481/9/Nederlandse+samenvatting+dissertati e+Euser.pdf
Feldman, R.S.(2012). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Benelux BV.
Gilbert, R., Spatz Widom, C., Browne, K., Fergusson, D., Webb., E. & Janson, S. (2009). Child Maltreatment 1: Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. Lancet,
373, 68–81.
Groen, M., Lawick, M.J. van (2008). Intieme oorlog. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep.
Groot, G. de i.o.v. ASHG Groningen, Blijf Groep, Fier Fryslân (2011). Wat wil je nu eigenlijk? Methodische handleiding bij de aanpak van geweld tegen ouders. Groningen: ASHG.
Haverkort, C (2009), 'De betekenis van erkenning in het nieuw samengestelde gezin', in:
'Ouderschap en ouderbegeleiding', jaargang 12, nummer 1.
Henggeler, S.W., Schoenwald, S., Borduin, C., Rowland, M., Cunningham P. (2010).
Multisysteemtherapie. Voor kinderen en jongeren met antisociaal gedrag. Amsterdam, SWP Uitgeverij BV.
Klein Velderman, M., Pannebakker, F.D. (2008). Primaire preventie van kindermishandeling:
Bekende, gebaande en gewenste paden. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Kinderrechtenmonitor (2012). Den Haag: Bureau Kinderombudsman.
Kolk, B.A. van der (2005). Complex Developmental trauma. Journal of traumatic stress, 18, 385388.
Kooijman, K., Wolzak, A. (2004). Verkennende studie preventie kindermishandeling. Utrecht: NIZW Jeugd.
Lamers-Winkelman, F., e.a. (2007). Serie Horizon. Amsterdam: SWP Uitgeverij BV.
Lanius, A.R. (ed.), Vermetten, E. (ed.) & Pain, C. (ed.) (2010). The Impact of Early Life Trauma on
Health and Disease: The Hidden Epidemic. Cambridge: Cambridge University Press.
Lau, A.S., Valeri, S.M., McCarty, C.A., & Weisz, J.R. (2006). Abusive parents’ reports of child behavior problems: Relationship to observed parent-child interactions. Child Abuse & Neglect, 30, 639-655.
Lawick, J. van (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. In: Systeemtherapie, jaargang 24 (3) 129-150.
Lee, S.J., Taylor, C.A., & Bellamy, J.L. (2012). Paternal depression and risk for child neglect in
father-involved families of young children. Child Abuse & Neglect, 36, 461-469.
MacKenzie, M.J., Nicklas, E., Brooks-Gunn, J., & Waldfogel, J. (2011). Who spanks infants and
toddlers? Evidence from the fragile families and child well-being study. Children and Youth
Services Review, 33, 1364-1373.
Millner, W.R., Rollnick, S. (2005). Motiverende gespreksvoering. Gorinchem: Theologische uitgeverij Ekklesia.
Omer, H. (2011). Nieuwe autoriteit. Samenwerken aan een krachtige opvoedingsstijl thuis, op
school en in de samenleving. Amsterdam: Hogrefe Uitgevers BV. Pas, A. van der (2009). De Interventiefase. Keuzes en kansen. Handboek methodische ouderbegeleiding, deel 6. Amsterdam: SWP Uitgeverij BV. Perry, B. & Szalavitz, M. (2007). De jongen die opgroeide als hond en andere verhalen uit het dagboek van een kinderpsychiater. Schiedam: Scriptum. NICE (2005) Post-traumatic stress disorder. The management of PTSD in adults and children in primary and secondary care. National Clinical Practice Guideline, 26.
Ramirez, C., Pinzón-Rondón, A.M., & Botero, J.C. (2011). Contextual predictive factors of child sexual abuse: The role of parent-child interaction. Child Abuse & Neglect, 35, 1022-1031.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
91
Ronan, K.R , Canoy, D. F. & Burke, K. J. (2009) Child maltreatment: Prevalence, risk, solutions,
obstacles, Australian Psychologist, 44, 195-213. Shazer de, S. en Y. Dolan (2008). Oplossingsgerichte therapie in de praktijk. Amsterdam, Hogrefe
Uitgevers.
Slack, K.S., Berger, L.M., DuMont, K., Yang, M., Kim, B., Ehrhard-Dietzel, S., & Holl, J.L. (2011). Risk and protective factors for child neglect during early childhood: A cross-study comparison. Children
and Youth Services Review, 33, 1354-136. Spruijt, E. & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Stith, S.M., Liu, T., Davies, L.C., Boykin, E.L., Alder, M.C., Harris, J.M., Som, A., McPherson, M. & Dees, J.E.M.E.G. (2009). Aggression and Violent Behavior, 14, 13-29.
Struik, A. (2010). Slapende honden? Wakker maken! Een stabilisatiemethode voor chronisch
getraumatiseerde kinderen. Amsterdam: Pearson Assessment and Information BV. Struik, A. (2011). Vroegkinderlijke, chronische traumatisering bij kinderen. GZ-psychologie, 2, 1823.
Trier-Klijnstra, F. van (2010). Intergenerationele overdracht van psychische kwetsbaarheid. Uit:
Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 37e jaargang, nummer 3/4, 112.
Turnell, A. & Edwards, S. (2009). Veilig opgroeien. De oplossingsgerichte aanpak Signs of Safety in
jeugdzorg en kinderbescherming. Houten: Bohn Stafleu van Loghum Werson, S., Wind, A. de, Talhout, M., Terpstra, L. (2012). Wie zijn de meiden van Asja? Amsterdam: Uitgeverij SWP BV.
Wilcox, D.T., Richards, F., & O’Keeffe, Z.O. (2004). Resilience and risk factors associated with experiencing childhood sexual abuse. Child Abuse Review, 13, 338-352.
Williams, G., Tonmyr, L., Jack, S.M., Fallon, B., & MacMillan, H.L. (2011). Determinants of maltreatment substantiation in a sample of infants involved with the child welfare system. Children
and Youth Services Review, 33, 1345-1353.
Wilson, S.R., Rack, J.J., Shi, X., & Norris, A.M. (2008). Comparing physically abusive, neglectful, and non-maltreating parents during interactions with their children: A meta-analysis of observational studies. Child Abuse & Neglect, 32, 897–911.
WHO 2007. The cycles of violence. The relationship between childhood maltreatment and the risk
of later becoming a victim or perpetrator of violence. Key facts. Violence and Injury Prevention Program. WHO Regional Office for Europe.
IJzendoorn, M.H. van, Prinzie P., Euser, E.M., Groenveld, M.G., Brilleslijper-Kater, S.N., Noort-van der Linden, A.M.T. van, Bakermans-Kranenburg, M.J., Juffer, F., Mesman, J., Klein Velderman, M., & San Martin Beuk, M. (2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale
Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Algemene en Gezinspedagogiek-Datatheorie, Universiteit Leiden.
Handreiking aanpak kindermishandeling
-
Fier Fryslân
92