Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
A Aangeboren gedrag Aangeleerd gedrag Aanhangsel, wormvormig (appendix) Aantasting Aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) Abiotische factoren
ABO-systeem Absorptiecentrum Acceptor (elektronen) Accommodatiespieren
Accommoderen Accumulatie
Achterkwab
Achterste oogkamer Actief transport
Actiefase Actieve immunisatie Actine
Acute afstoting Adaptie
Het gedrag wat niet aangeleerd hoeft te worden door ouders. Aangeboren gedrag is erfelijk bepaald. Het gedrag wat door het organisme wordt overgenomen van anderen. Bijv. imitatie. De uitstulping aan de onderkant van de blinde darm, ook wel appendix genoemd. Afname van de kwaliteit van de natuur en landschappen. De hoeveelheid die je van een bepaalde toegevoegde stof dagelijks binnen mag krijgen. Invloeden uit het ecosysteem op een organisme die door levenloze dingen worden veroorzaakt, zoals temperatuur, lucht, water, licht. Een systeem om bloedgroepen in te delen. Het ABO systeem onderscheidt bloedgroep A, B, AB, en O Geeft aan in welke mate verschillende kleuren licht door pigmenten in een stof worden geabsorbeerd. Stof die elektronen ontvangt. De kringspier rondom de lens die zorgt voor de accommodatie van de lens. Door het boller en platter worden van de kan je op verschillende afstanden scherp zien. Het aanpassen van de bolling van de lens aan de afstand van het voorwerp Ophoping. Wanneer in een voedselketen een bepaalde gifstof niet wordt afgebroken, neemt de gif concentratie per trofisch niveau (schakel uit de voedselketen) toe. Dit heet accumulatie. Adenohypofyse. Deel van de hypofyse die met axonen(zenuwen) in verbinding staat met de hypothalamus. De kamer die tussen de iris en ooglens ligt en gevuld is met kamerwater. Bij actief transport worden stoffen tegen hun concentratiegradiënt in via een membraan opgenomen in de cel, of afgestaan aan het milieu. Het proces vereist energie (meestal onder de vorm van ATP) en de tussenkomst van membraan eiwitten. Het moment wanneer er door een impuls ionenoverdracht in het celmembraan plaatsvind. Inenting met een vaccin (dode of verzwakte ziekteverwekker). De persoon vormt zelf antistof. Actine is een eiwit dat onderdeel is van spierweefsel en dat samen met myosine spiersamentrekking mogelijk maakt. Zeer snelle afstotingsreactie. Aanpassingen van de organismen aan de eisen van het 1
Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
Additieven Ademcentrum Ademvolume Adenine
Adequate prikkel
Ader, bovenste holle Ader, onderste holle Aders
ADH
Adolescentie
ADP
Adrenaline
Adulte stamcellen
Aeroob
Afstotingsreacties
Afvaleters Afvalstoffen
milieu. Drijvende kracht achter de evolutie. Toegevoegde stoffen in voedingsmiddelen. Ligt in de hersenstam en regelt via motorische zenuwen de activiteit van de ademhalingsspieren. De hoeveelheid lucht die per ademhaling ongeveer inen uitgeademd kan worden. Een van de 4 stikstofbasen die de bouwsteen vormt van het DNA. Adenine vormt een complementaire binding met Tymine. Een prikkel waar een zintuig(cel) het gevoeligst is. Voor deze prikkel is de drempelwaarde het laagst. Bijv. adequate prikkel voor het oog is licht. Via deze ader stroomt bloed vanuit het bovenste deel van het lichaam terug naar het hart. Via deze ader stroomt bloed vanuit het onderste deel van het lichaam (buikholte) terug naar het hart. Bloedvat dat bloed naar het hart toe vervoert. Aders van de grote bloedsomloop zijn zuurstofarm. Aders zijn minder gespierd dan slagaders Een hormoon dat wordt geproduceerd door de hypothalamus, en wordt afgegeven aan de hypofyse achterkwab. ADH speelt een belangrijke rol bij resorptie van water in de nieren. De periode na de puberteit waarin je geestelijke ontwikkelingen doormaakt. Het is de fase voor volwassen worden. Adenosinedifosfaat. Dit ontstaat wanneer de derde fosfaatgroep van ATP wordt afgesplitst en er energie vrijkomt. Een hormoon die in grote hoeveelheden wordt afgegeven aan het lichaam als het zich bedreigd voelt. Hormoon die het hart sneller laat kloppen en de bloeddruk doet toenemen. Adrenaline wordt geproduceerd door de bijnieren Ook wel volwassen stamcellen genoemd. Stamcellen die voorkomen in de weefsels van lichamen van volwassenen. Kunnen uitgroeien tot cellen van de weefsels waar ze in zitten. Aeroob betekent 'met zuurstof plaatsvindend of kunnen leven'. Een aeroob organisme heeft zuurstof nodig om te overleven. Het afstoten van bijv. donorweefsels en -organen. Worden opgewekt door eiwitten (antigenen) op de celmembranen van het getransplanteerde weefsel of orgaan. Een (heterotrofie) organisme dat niet-geconsumeerd dood materiaal eet.. Bijv. koolstofdioxide, melkzuur en ureum. 2
Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
Afweer, aspecifieke
Afweer, cellulaire
Afweer, chemische Afweer, humorale
Afweer, mechanische Afweer, specifieke
Alcohol Alcoholgisting
Algen
Allel
Allelen Allelen, multipele
Allelenpaar
Allelfrequentie Alles-of-niets principe Alvleesklier
Alvleessap Aminozuren
Gericht tegen vele verschillende typen ziekteverwekkers. Komt voor bij alle dieren en planten en dient als een snelle afweer tegen infectie. Afweer tegen pathogenen die zich bevinden in de cellen van de gast. T-lymfocyten vernietigen door cellyse geïnfecteerde cellen Afweer door middel van stoffen. Afweer door middel van antistoffen tegen pathogen die zich bevinden in het bloedplasma, weefselvloeistof of lymfe. B-cellen produceren benodigde antistoffen. De huid en slijmvliezen die de eerste linie vormen in de afweer. Gericht tegen één type ziekteverwekker en komt alleen bij gewervelde dieren voor. Specifieke afweer veroorzaakt immuniteit. Scheikundige verbinding met hydroxylgroep (OH) Het ontstaan van alcohol (ethanol) bij anaerobe dissimilatie. Dit gebeurt bijv. in gistcellen. De eindproducten zijn een organische stof (alcohol)en CO2. Eencellige planten zonder wortel, stengel en bladeren die aan de basis kunnen staan van vele voedselketens en voedselwebben. Een allel is een onderdeel van een gen. Eén gen is opgebouwd uit twee allelen. Een gen is stukje op een chromosoom wat codeert voor een enkel genetische eigenschap. De verschillende varianten die er van een gen voor kunnen komen. Een gen bestaat uit twee allelen. Als een erfelijke eigenschap (gen) in een populatie niet bepaald wordt door maar twee allelen, maar dor meerdere. Twee allelen die samen voor één erfelijke eigenschap coderen. Je hebt één allel van je ma en één allel van je pa. Een gen (een erfelijke eigenschap)is opgebouwd uit twee allelen. Een getal dat aangeeft hoe vaak een allel voorkomt in een populatie. Zelfs de kleinste prikkels zorgen voor hetzelfde effect als de sterkste prikkel. Orgaan van de mens. Bevat zowel endocrine klierencellen (hormoon productie) als exocriene kliercellen (spijsverteringssappen).Produceert alvleessap, insuline en glucagon Sap gevormd door de alvleesklier. Wordt afgegeven als de pH in de twaalfvingerige darm laag is. De belangrijkste bouwstenen van een eiwit. De volgorde van verschillende aminozuren bepalen de 3
Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
Aminozuren
Aminozuren Aminozuren, essentiële Ammoniak Ammoniakgas Ammonificatie
Ammoniumionen Amylase
Anaeroob
Analoge organen Anemie Animale zenuwstelsel
Anorganische stoffen
Antagonisten
Antibiotica Anticonceptiemethoden
Anticonceptiemiddelen
vorm en functie van een eiwit. Organische verbindingen die zowel een carboxygroep (-COOH) als een aminegroep (-NH2) bevat. Het zijn de bouwstenen van peptiden, polypeptiden en proteïnen (eiwitten). Organische verbindingen waaruit eiwitten zijn opgebouwd. Er zijn 20 verschillende aminozuren. Aminozuren die niet in het lichaam gevormd kunnen worden en dus in het voedsel voor moeten komen. NH3 (anorganische verbinding van stikstof en waterstof) Kleurloos, scherpriekend gas dat sterk oplosbaar is in water. Ontstaat o.a. bij ammonificatie. Ammonificatie is het proces waarbij een organische stikstofverbinding o.a. ureum door een groep van nitrificerende bacteriën wordt omgezet in onder andere anorganische stoffen die door de plant weer kunnen worden opgenomen. Ammonificatie vindt plaats in een omgeving met zuurstof NH4+, een zwak zuur. Komt voor in de stikstofkringloop. Enzym dat geproduceerd wordt in de speekselklieren en een deel van het zetmeel in voedsel afbreekt tot maltose. Anaeroob betekent 'zonder zuurstof plaatsvindend of kunnen leven'. Anaerobe organismen gebruiken geen zuurstof om energie op te wekken. Organen, slechts in functie gelijkwaardig, niet in vorm en ontwikkeling Bloedarmoede. Het bloed bevat onvoldoende hemoglobine. Het animale zenuwstelsel dient voor bewuste waarneming, willekeurige bewegingen en verwerking van opgenomen informatie. Animale zenuwstelsel stuurt de skeletspieren aan en staat onder invloed van de wil Chemische stoffen die niet alle drie de elementen koolstof, waterstof en zuurstof bevatten. Anorganische stoffen zijn kleine moleculen en bevatten geen energie. Tegenwerkende spier zoals buigende en strekkende spieren antagonisten van elkaar zijn. Antagonisten maken gezamenlijk een beweging mogelijk. Stof met bacteriegroei remmende of bacteriedodende werking. Methoden om te voorkomen dat de vrouw zwanger raakt. Vrouwen kunnen hierdoor zelf bepalen of en wanneer ze zwanger worden. Middelen om een zwangerschap te voorkomen voorbeelden zijn de pil, het condoom, sterilisatie en het 4
Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
Antidiuretisch hormoon (ADH)
Antigeen
Antigeen-presenterende cel (APC) Antioxidanten Antiresus
Antistoffen
Anus Aorta Archaea
Areaal Assimilatie
Assimilatie, voortgezette Assimilatieproducten Astma Asymmetrisch Atherosclerose ATP
Autonome zenuwstelsel
spiraaltje. Een hormoon dat wordt geproduceerd door de neuro secretoire zenuwcellen van de hypothalamus en afgegeven wordt aan de hypofyse achterkwab. ADH speelt een belangrijke rol bij resorptie van water. Een molecuul dat in staat is een reactie van het afweersysteem op te wekken, waarbij antistoffen worden aangemaakt. Een antigeen is Antibody Generating Een macrofaag met lichaamsvreemd antigeen op het celmembraan en dit aanbied aan andere cellen van het afweersysteem Beschermen een voedingsmiddel tegen aantasting door zuurstof, waardoor de smaak niet bederft. Een antistof die een persoon die resusnegatief is aanmaakt wanneer hij/zij in contact komt met resuspositief bloed. Eiwitten die door het natuurlijke afweersysteem aangemaakt worden om antigenen te herkennen en te binden. De kringspier die de endeldarm afsluit. De grote lichaamsslagader die het bloed vanuit de linker kamer van het hart naar het hele lichaam pompt. Ook wel de oerbacterie genoemd. Het zijn, net als alle andere bacteriën, prokaryoten omdat ze geen celkern hebben. Verspreidingsgebied van een (planten)soort. De opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen (van anorganische stoffen of van andere organische stoffen). Assimilatie kost energie in de vorm van ATP. Omzetting van organische moleculen van de koolstofassimilatie in andere organische moleculen. De producten die ontstaan na omzetten van voedingsstoffen in organische verbindingen. Chronische ziekte van de luchtwegen die benauwdheid veroorzaakt. De twee helften van een organisme zijn niet elkaars spiegelbeeld. Aderverkalking. Het dichtslibben van een slagader door vetafzetting tegen de slagaderwand. Adenosinetrifosfaat. Een ATP-molecuul bevat drie fosfaatgroepen. De bindingen van de tweede en de derde fosfaatgroep zijn energierijk. Wanneer de derde fosfaatgroep van ATP wordt afgesplitst, ontstaat ADP en komt er energie vrij. ATP ontstaat in de mitochondriën na verbranding van glucose. Het autonome zenuwstelsel regelt vooral de werking 5
Begrippenlijsten biologie 4 havo en 5 havo PENTA College CSG Scala Rietvelden
Autosomaal Autosomen Autotrofe organismen
Axon
van inwendige organen, reguleert veel onbewuste functies. Bestaat uit een orthosympatisch deel en een parasympatisch deel. Een eigenschap die niet-geslachtsgebonden is en dus op één van de 22 autosomen ligt. De 22 chromosomen die voor zowel de man al de vrouw gelijk zijn. Organismen die zelf de organische stoffen produceren die ze nodig hebben uit anorganische stoffen. Dit doen ze met energie afkomstig van zonlicht (foto autotroof) en/of anorganische stoffen (chemo autotroof). Een zenuwuitloper die een impuls weg leidt van het cellichaam van de zenuwcel
6