Aandachtspunten voor de regionale inbreng in Randstad 2040
10 april 2008
Deze notitie is een niet bestuurlijk vastgestelde, ambtelijke, input tbv de heidesessie van het Bestuurlijk Kwintet Randstad 2040. De notitie is tot stand gekomen in een aantal overleggen van directeuren RO van de 13 betrokken regionale overheden, te weten de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Almere, de stadsregio’s Amsterdam, Rotterdam, Haaglanden, Utrecht en de betrokken provincies, Utrecht, Noord- en Zuid Holland en Flevoland (D13). Dit is een product in bewerking en zal uiteindelijk de regionale inbreng voor de Werkconferentie Randstad 2040 op 27 mei 2008 vormen.
1
Inleiding Het kabinet formuleert een visie Randstad 2040. Het doel is keuzes te maken en richting te geven om van de Randstad een concurrerende top regio te maken. In deze visie worden de huidige en toekomstige problemen van de Randstad, maar daarnaast ook de huidige en toekomstige kansen voor de Randstad geanalyseerd en geplaatst in een perspectief van een actieve overheid die door middel van een investeringsagenda richting geeft aan een gewenste ontwikkeling.
De Randstad is geen duidelijk begrensde ruimtelijke eenheid met gelijksoortige kenmerken. Het is een veelheid van ruimtelijke eenheden die van elkaar verschillen of overeenkomen op bestuurlijk, demografisch, landschappelijk, economisch etc. terrein. Niet op alle terreinen is de Randstad het juiste niveau van besluitvorming en plannenmaken. In deze notitie worden de basisaspecten, die voortkomen uit de regionale discussies die over Randstad 2040 zijn gevoerd, besproken. Deze aspecten staan ook geagendeerd op de zgn. “heidesessie” van het Bestuurlijk Kwintet op 14 april as. Het zijn bij uitstek de onderdelen van het beleid die op het niveau van de Randstad aangepakt moeten worden en dus prominent in een visie op de Randstad aanwezig moeten zijn. Voor de gemeenten en provincies in de Randstad zijn dit de onderdelen waar een gezamenlijke inbreng in de visie Randstad 2040 noodzakelijk is. Dit moet goed geregeld en afgesproken worden. Het beleid van de één (en de implementatie er van) is hier van invloed op de mogelijkheden voor de ander. Coördinatie en afspraken op het niveau van de Randstad hebben op deze terreinen een meerwaarde en dragen bij aan het doel: het realiseren van een concurrerende topregio. Behalve de hier besproken aspecten zijn er meer die bijdragen aan een topregio. Aantrekkelijk zijn voor een creatieve bovenklasse is er één van, top onderwijs en metropolitane voorzieningen zijn andere. Een topregio moet een top cultuurklimaat hebben. Ruimte voor kunsten, hoogstaande culinaire plekken, maar ook een spiritueel tolerant klimaat draagt daar aan bij. Deze zaken kennen niet altijd een ruimtelijke vertaling, maar mogen in een samenhangende visie op de Randstad in 2040 niet ontbreken. Conditio sine qua non voor een concurrerende topregio is de klimaatbestendigheid van de ontwikkelingen. Veiligheid tegen zeespiegelstijging, maatregelen tegen verzilting en bodemdaling, voldoende waterberging. Zonder deze randvoorwaarden is elke economische en ruimtelijke strategie tot mislukken gedoemd. Cruciaal hierin is de op te stellen investeringsagenda. Financiering van plannen en prioriteiten betekent realisatie. Maar ook bestaande en toekomstige wet- en regelgeving dient kritisch beschouwd te worden op belemmeringen voor het realiseren van noodzakelijke ontwikkelingen.
2
1. Bereikbaarheid Er is een grotere inzet op OV op regionaal niveau nodig. Tot 2040 zal de mobiliteit in de Randstad met meer dan 50% toenemen. Ondanks geplande uitbreidingen van wegen, dynamisch verkeersmanagement, kilometerbeprijzing en op termijn wellicht automatische voertuiggeleiding schiet de wegcapaciteit straks tekort om die enorme groei op te vangen. Openbaar vervoer zal, ook bij realisatie van zero-emission auto’s, per reiziger lagere emissies hebben en heeft onmiskenbaar minder ruimtebeslag. Vooral op de grote vervoersstromen is het OV een veel kosteneffectiever vervoermiddel dan (solistisch) autogebruik. Dat is zeker het geval bij de verbindingen naar de economisch belangrijke centra in hoogstedelijke gebieden. De bereikbaarheidsproblematiek doet zich vooral voor rond de stedelijke gebieden: de autostromen lopen hier vast, de stedelijke gebieden kunnen de toename van de automobiliteit niet aan. Deze problematiek zal toenemen door de voorziene demografische en economische groei. Vergroten van de verkeerscapaciteit (meer asfalt) is dus geen oplossing voor dit probleem. Bij een leefbare en vitale Randstad past daarom een prominente rol voor hoogwaardig openbaar vervoer. Prioriteit moet liggen bij de ontwikkeling van internationale verbindingen, hart-op-hart verbindingen tussen grote steden en internationaal opererende economische clusters, regionale OV systemen, koppeling van auto en OV systemen en beprijzing van autogebruik. Openbaar vervoer verbindt steden en landen met elkaar. De verbindingen liggen op verschillende niveaus: internationaal, nationaal, interregionaal, regionaal en stedelijk/lokaal. Voor al deze OV verbindingen geldt dat ze moeten voldoen aan de eisen die er per 2040 aan gesteld kunnen worden. Welke investeringen (financieel en beleidsmatig) zijn er nodig om de gewenste bijdrage van het OV aan de metropolitane samenleving te kunnen verwachten? De toekomstige investeringsrichting voor het OV zal voor een groot deel bepaald worden door de inrichting van de Randstad. De inhoudelijke opgave bepaalt de rol die het OV kan spelen. Op alle niveaus (zie vorige paragraaf) draagt het OV (voor personen en goederen) bij. Internationaal moeten Rotterdam en Den Haag aan Antwerpen en Brussel zijn gekoppeld, Amsterdam en Utrecht aan Keulen en Duisburg. De centra van de metropolen moeten onderling snelle en comfortabele verbindingen kennen. Ook nationaal en interregionaal is snel en comfortabel vervoer noodzakelijk. De Randstad verbinden met KAN, Brabantse stedenrij. Regionaal vervoer (vooral personen) is nodig om de onderlinge samenhang in de metropoolregio’s te stimuleren. Op binnenstedelijk niveau is het OV van belang voor de kwaliteit van de samenleving. Systeemsprong Om het OV systeem goed te laten functioneren dient het op alle niveaus adequaat te functioneren. Daarnaast moeten die niveaus op elkaar aansluiten (transferia). Er is in het openbaar vervoersysteem behoefte aan één duidelijke systeemsprong: op stedelijk niveau functioneert het OV goed, op interstedelijk/nationaal niveau ook. Juist op het niveau daartussenin ontbreekt adequaat OV. Verbindingen binnen de regionale verbanden zijn onvoldoende ontwikkeld. Er is behoefte aan een RER-achtig net van verbindingen: snel/frequent en comfortabel. Het is niet de bedoeling in de Randstad 2040 visie een tegenstelling auto – OV te creëren. Die zou ook kunstmatig zijn. De uitdaging is om verschillende vervoerssystemen goed op elkaar te laten aansluiten. De beperkter milieubelasting van OV blijft waardoor in gevallen dat OV een alternatief kan bieden, dat alternatief ook geboden moet worden. Comfort, frequentie en dekking (incl. aansluiting) zijn daarbij kernbegrippen. Aansluiting OV – autogebruik dient te worden gerealiseerd door middel van goede overgangen (waardoor ketenmobiliteit wordt gestimuleerd). Slimme wegen
3
om doorstroming te stimuleren leiden tot optimale oplossingen waar OV geen (voldoende) alternatief kan bieden. Daar hoort bijv goederenvervoer bij. Ook hiervoor zijn spoor en water alternatieven, maar in sommige gevallen onvoldoende. In die gevallen dienen wegen tot een volwaardige mobiliteitsmogelijkheid te leiden. Systeemsprong is ook gewenst in de innovatie: de ontwikkeling staat stil, er kunnen andere vormen met meer capaciteit, comfort en betrouwbaarheid ontwikkeld worden. Nederlands OV is relatief (tov andere West-Europese landen) slecht dekkend en weinig frequent (TNO onderzoek / Polynet). Centraal probleem bij deze ontwikkeling is de financiering: wie betaalt en wie bepaalt de prioriteiten? In ieder geval zal de bereikbaarheid een hoofdonderdeel in de investeringsagenda moeten vormen. De verbetering van de bereikbaarheid door een regionale systeemsprong moet op de strategische agenda. Vanwege de hiermee gemoeide hoge investeringen en de noodzaak verschillende systemen ook op elkaar aan te laten sluiten is dit voor de visie en de bijbehorende investeringsagenda van cruciaal belang. Regionaal bestaat er consensus over de prioriteit voor de gewenste systeemsprong in het regionale OV netwerk.
4
2. Groen - Blauw Een kwaliteitsslag in het Groen vereist aanpassing van het Groene Hart-concept Onderdeel van Randstad 2040 is een visie op de rol van groen en landschap voor de ruimtelijke opgave. Deze wordt nu voor een (groot) deel in het Groene Hart geprojecteerd. Het Groene Hart ligt binnen de stedelijke gebieden en is daardoor geheel onderdeel van de Randstad. Buiten het Groene Hart liggen echter ook gebieden die voor stedelingen van groot belang voor recreatie en leisure kunnen zijn. De Zuid Hollandse en Zeeuwse delta voor de Rotterdammer, de kustzone voor de Hagenaar, de Utrechtse Heuvelrug voor de Utrechter en Waterland voor de Amsterdammer. Investeringen in deze landschappen creëren de mogelijkheid voor het Groene Hart andere prioriteiten te stellen. Het Groene Hart is een strategisch en binnen de ontwikkeling van de Randstad onmisbaar fenomeen. Als entiteit staat het meer voor een te beschermen bijdrage aan een kwalitatieve samenleving dan voor een aantal hectaren onaantastbaar landschap. Het fenomeen Groene Hart als zodanig functioneert onvoldoende. Het Groen Hart wordt tot nu toe te veel als een eenheid beschouwd, terwijl in de praktijk het gebied ruimtelijk, landschappelijk en functioneel uiteenvalt. Bovendien is het Groene Hart nauwelijks toegankelijk voor de recreërende stedeling. Het Groene Hart leidt tot verschil in rijksaandacht tussen landschappen binnen de Randstadring en daarbuiten, terwijl voor de stedelijke gebieden alle omringende landschappen van betekenis zijn. Gepleit wordt voor een meer gedifferentieerde aanpak van het landelijk gebied en dit als zodanig te ontwikkelen: 1 metropolitaan landschap Gebieden in de directe invloedssfeer van de verstedelijkte gebieden die ingericht worden als (recreatief) uitloopgebied. Hiermee wordt ruimte geboden aan de stedeling en wordt het gebied toegankelijker gemaakt. In het kader van het Ontwikkelingsbeeld 2040 Noordvleugel, Metropolitaan Landschap Zuidvleugel en Metropolitaan Landschap Noordvleugel zijn hiervoor al ideeën ontwikkeld. 2 waterberging / natuurontwikkeling In perioden met grote neerslag en piekaanvoer via de rivieren (a.g.v. klimaatverandering), komt de mogelijkheid om water af te voeren en/of te bergen onder druk te staan. Derhalve is extra ruimte nodig om het water te kunnen bergen. Opties hiervoor zijn: het gebruiken van de diepgelegen droogmakerijen en of het verder vernatten van de kwetsbare veenweidegebieden door peilverhoging toe te staan in combinatie met natuurontwikkeling. Ook risicodifferentiatie in dijkringen hoort tot de mogelijkheden. 3 ruimte voor landbouw Een combinatie van landbouw en recreatie is in sommige landelijke gebieden rond de steden gevonden. Landbouw als hoeder van het cultuurlandschap heeft een rol. Ook de toenemende aandacht voor voedselproductie op korte afstand van de consument spreekt leidt tot aandacht voor landbouw nabij het stedelijk gebied. Op dit moment stijgen de voedselprijzen. Tot voor kort was de landbouw een zorgwekkende sector en ontplooiden veel agrarische producenten andere activiteiten. Richting 2040 is het mogelijk dat (ook in het Groene Hart) de landbouw weer een bloeiende sector wordt. Zeker de zuivelsector kan landschappelijke aantrekkingskracht combineren met economisch rendabele productie. Voor het Groene Hart is de uitdaging landbouw, waterberging en recreatie een plek te geven.
5
De Greenports vormen een economische motor van betekenis. Door de ligging in het Groene Hart is verdere uitbreiding in oppervlakte niet aan de orde. Innovatie, waardoor de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt, is daardoor zowel van levensbelang voor de Greenports zelf als een stimulans om tot de top van de wereld te (blijven) behoren. Vanwege het eerder genoemde nut van het Groene Hart als te beschermen waarde(n) is het loslaten van het “Groene Hart concept” (zonder er iets anders voor in de plaats te hebben) niet aanvaardbaar. Het alternatief kan zijn om het Groene Hart meer (en dus niet uitsluitend) vanuit de stad en de stedeling te beschouwen: wat heeft een stedeling nodig aan landschap en groen en waar? Op de fiets vanuit de stad moet een stedeling een groen landschap aantreffen. De behoefte van een stedeling op dit gebied wordt ook geaccommodeerd op groene locaties die niet in het Groene Hart liggen, maar aan de buitenflank. Het te ontwikkelen metropolitaan landschap is noodzakelijk om de gewenste verstedelijkingsopgave te kunnen realiseren. Het Groene Hart zou naast ‘stadsgroen’ verder moeten bestaan uit twee grote eenheden: natuurwater (met steun van Rijk en regio), vooral aan noord- en westzijde en (zelfredzame) landbouw aan oost- en zuidzijde. Zo worden een aantal waarden die bijdragen aan een kwalitatief hoogstaand leefmilieu gestimuleerd en de onmisbare functies van het Groene Hart beschermd en verder uitgebouwd. Financiering: Voor het Groene Hart is er (financieel) onvoldoende steun. Het ontwikkelingsprogramma geeft een goede richting, maar er is geen financiële drager. Het Rijk kiest onvoldoende voor het GH (en geeft dus ook weinig financieringsmogelijkheid). Het Rijk dient in het kader van de Randstad 2040 visie een financiële bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het Groene Hart zeker te stellen. Stedelijke gebieden moeten in onderling overleg een gedifferentieerd concept voor het Groene Hart ontwikkelen, en moeten bereid zijn er voor te betalen.
6
3. Verstedelijkingsstrategie Kwaliteit Om de Randstad als top regio tot ontwikkelen te brengen, gaat het met name over de kwaliteit (en differentiatie daarin) van de woningen en woonmilieus. Dit geldt voor binnen- als buitenstedelijke woningbouw. Voor het laatste gaat het over nieuwe vormen van landgoederen en de aantrekkelijke kust en duinzone. Kwaliteit van woningen en woonomgevingen is van groot belang om de juiste mensen naar de Randstad te halen en ze hier te houden. In het woningaanbod accommoderen we de omvang van de economische groei én de kwaliteit die gewenst wordt door de aan te trekken bewoners. Groei en krimp In 2035 wordt in Nederland het maximum aantal inwoners bereikt, vanaf dat moment gaat het aantal inwoners langzaam dalen. Het aantal inwoners in de Randstad stijgt al geruime tijd en zal ook in de periode tot 2040 blijven groeien. De toekomstige vraag naar woningen in de Randstad kan goed afgelezen worden aan de groei van het aantal huishoudens. Door de voortgaande individualisering (= huishoudenverdunning) zal de groei van het aantal huishoudens in de Randstad groter zijn dan de toename van het aantal inwoners. Vooral het aantal eenpersoons huishoudens stijgt. Hoewel aan het eind van de periode tot 2040 het tempo van de groei iets afvlakt, zal het aantal huishoudens en daarmee de vraag naar woningen in de Randstad blijven stijgen. Ter vergelijking: in de Randstad neemt tussen 2030 en 2040 het aantal huishoudens met ongeveer 100.000 toe, terwijl in de rest van het land de omvang met ongeveer hetzelfde aantal gaat afnemen. Woningbouwopgave per stedelijke regio in de periode 2010 - 2030: Noordvleugel: 150.000 won NV Utrecht: 91.500 won Zuidvleugel: 175.000 won Binnenstedelijk of uitleg? Van de door de drie Randstadregio’s geplande 400.000 woningen worden 240.000 binnenstedelijk gebouwd (cijfer gebaseerd op opgaven van NV Utrecht, Metropoolregio Amsterdam en Zuidvleugel). De rest, 160.000 woningen, worden in nieuwe uitbreidingsgebieden gerealiseerd. Hierbij moeten de volgende drie kanttekeningen worden geplaatst: 1- Utrecht heeft voor 15 - 20.000 woningen nog geen locatie. De omringende beschermde landschappen belemmeren een fysieke uitbreiding van de stad Utrecht. 2- De Zuidvleugel heeft recentelijk aangegeven om 80% van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. 3- De woonwensen zoals in onderzoek vastgesteld sporen niet altijd met zoals ze uit marktontwikkelingen blijken. Prijzen van woningen in hoogstedelijke omgevingen stijgen sneller dan die van rurale of suburbane omgevingen. Aansluiting woningbouw op woonwensen dient continue aandacht te krijgen. Na realisering van de nu geplande binnenstedelijke opgave zal nog een relatief klein deel binnenstedelijk kunnen worden toegevoegd. Het stedelijk gebied is immers op een gegeven moment vol.
7
Volgens het scenario “hoge ruimtedruk”, dat mede als basis geldt voor de ontwikkelingsbeelden van het project Randstad 2040, moeten naast 300.000 woningen binnenstedelijk, nog 700.000 woningen in uitleggebieden worden gerealiseerd. In de huidige plannen van de Randstadregio’s zijn 160.000 woningen in uitleggebieden gepland. Naar de mening van de D 13 dient het trendscenario ruimtedruk de basis te vormen. Andere ruimtegebruikers Niet alleen woningbouw heeft ruimte nodig. De havens, greenports en luchthavens hebben ook (veel) ruimte nodig. Via innovaties en slimme samenwerking met elders gelokaliseerde bedrijven kan er meer in de beschikbare ruimte gerealiseerd worden. In die zin is er ruimte voor groei. Op die manier hoeft er geen extra ruimte gecreëerd te worden. Nieuw land is vanuit deze vraag niet nodig. Wellicht wel om nieuwe woonmilieus te creëren. Programmatisch gezien is er geen noodzaak voor eilanden in zee. Hooguit vanuit de optiek van kustverdediging en overwegingen met betrekking tot specifieke kwaliteiten. Kosten binnenstedelijke transformatie De consequentie van de hiervoor beschreven thema’s en de daaruit voortvloeiende visie op de toekomst van de Randstad is dat zoveel mogelijk van de woningbouwopgave tot 2040 binnenstedelijk moet plaatsvinden door middel van transformatie en verdichting. Dit heeft belangrijke voordelen voor het ruimtegebruik, leidt tot minder aantasting van het landelijk gebied, en leidt tot meer efficiëntie in het gebruik en exploitatie van het openbaar vervoer en voordelen uit oogpunt van waterveiligheid. Er zijn ook (extra) kosten aan verbonden, omdat er veelal sprake is van (bodem) sanering, uitplaatsen van bedrijven, extra wateropgave e.d. Verschillende berekeningen leiden tot de conclusie dat tienduizenden euro’s per woning nodig zijn. Bij een binnenstedelijke opgave van 300.000 leidt dat tot een miljardeninvestering. Deze investering dient onderdeel te zijn van een vervolgopgave financieringssystematiek.
8
4. Economie De economische clusters in de Randstad zijn en blijven van groot belang voor het realiseren van een concurrerende topregio. De samenwerking en afstemming moeten in Randstad 2040 aandacht krijgen. Het gaat dan met name om 1. Het luchthavencluster (Schiphol, Lelystad, Rotterdam, Eindhoven) 2. Het haven industrieel complex (Rotterdam, Amsterdam-Zaanstad-IJmond) 3. De positie van Den Haag als centrum van recht en vrede 4. De greenports (Westland-Oostland, Bollenstreek, Boskoop en Aalsmeer) 5. Zakelijke dienstverlening op het terrein van kennis en creativiteit (met name Amsterdam en Utrecht) Deze clusters dienen in onderling verband bezien en versterkt te worden. In internationaal perspectief kunnen ze samen de concurrentie aan. Zo kunnen de havens van Rotterdam en Amsterdam cs samenwerken teneinde de internationale concurrentie beter aan te kunnen. Groei voor deze clusters dient vooral gevonden te worden in intensivering en herstructurering van activiteiten. Ruimtelijke groei is, mede gezien de ruimteclaims vanuit andere sectoren, zeer beperkt mogelijk. Toerisme De Randstad kent een groot aantal toeristische hoogtepunten. Samenwerking tussen de verschillende locaties met kunst en cultuur, pretparken, aantrekkelijke landschappen, kustzone monumenten, cultuurhistorie etc. kan een trekkende werking op toeristen hebben. Dit leidt tot meer toeristen en een langer verblijf. De economische betekenis van toerisme kan zo versterkt worden. Kennis en onderwijs De economische basis van de Randstad staat of valt met een kennisinfrastructuur die internationaal aan de top staat. Zowel onderwijs als onderzoek moeten van internationaal niveau zijn. Juist op dat punt scoort de Randstad middelmatig. Daarmee zijn kennis en innovatie beschikbaar voor de verschillende sectoren in de Randstad, het draagt bij aan een topvestigingsklimaat en het trekt onderzoekers en instituten aan die een bijdrage kunnen leveren. Een goed onderzoeksklimaat kan zijn eigen vliegwiel creëren.
9