Aandacht voor ondernemerschap in HAVO en VWO
drs. F.M.J. Westhof Zoetermeer, juni 2005
ISBN: 90-371-0950-0 Bestelnummer: A200503 Prijs: € 30,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
1
Inleid ing
5
2
Aa nd ac ht vo or on der ne mer sc ha p in he t vo or tg eze t o nd er w ijs va nu it d e ov er he id
7
Initiatieven en projecten op het terrein van ondernemerschap en onderwijs
7
2.1
3 3.1 3.2 3.3 3.4
4 4.1 4.2
Aa nd ac ht vo or on der ne mer sc ha p in he t h u id ige o nd er w i js Opzet van het huidige onderwijsstelsel in relatie tot ondernemerschap Leermiddelen en -methoden op het gebied van ondernemerschap Rol van docenten Leerlingen en hun aandacht voor ondernemerschap als beroepskeuze
Mogelijkheden voor ondernemerschapsonderwijs in de to eko mst
11 11 12 14 14
17
Mogelijkheden vanuit overheid, docenten en leerlingen De wijze waarop ondernemerschapsonderwijs kan worden aangeboden
17
5
C on c lu s ie s e n mo ge l ij k he den v o or v erv o lg on de rz o ek
21
5.1 5.2
Conclusies Mogelijkheden voor vervolgonderzoek
21 22
18
Bijlagen I II III
Theoretische achtergrond Achtergrondinformatie Commissie Ondernemerschap en Onderwijs Lijst van geïnterviewde personen
25 27 31
3
1
Inleiding
Ondanks het verbeterde imago van het ondernemerschap blijft Nederland achter als het gaat om het voornemen van mensen om zelf ondernemer te worden. Een betaalde baan is voor de meeste (jonge) mensen nog steeds het enige beroepsperspectief. Meer ondernemerschap zou echter goed zijn voor de economische ontwikkeling, en een ondernemende houding is steeds meer gewenst op de arbeidsmarkt. Het is daarom van belang ondernemerschap te stimuleren. Ook het onderwijs kan hierbij een belangrijke rol spelen. Het is echter de vraag in hoeverre er in het onderwijs reeds aandacht wordt besteed aan ondernemerschap. Van het middelbaar en hoger beroepsonderwijs is bekend dat er in veel opleidingen (concrete) ondernemerschapvaardigheden worden bijgebracht. Over het voortgezet onderwijs ontbreekt deze kennis grotendeels, terwijl ook in deze opleidingen aandacht besteed kan worden aan de mogelijkheid dat leerlingen later ook hun vak kunnen uitoefenen in de positie van zelfstandig ondernemer. Omdat in de kenniseconomie met name behoefte is aan meer ondernemers met een hogere opleiding, is onderzocht in hoeverre er aandacht wordt besteed aan ondernemerschap in HAVO en VWO. Deze rapportage geeft de resultaten weer van een oriënterend onderzoek dat op dit terrein heeft plaatsgevonden. Onderzoeksvragen In het onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen beantwoord: 1 In hoeverre wordt momenteel aandacht besteed aan de diverse aspecten van ondernemerschap in HAVO en VWO? 2 Wat zijn de mogelijkheden om hier in de toekomst (meer) aandacht aan te gaan besteden? Onderzoeksmethoden Tijdens de uitvoering van het onderzoek is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, zijn enige leermiddelen van HAVO en VWO onderzocht en zijn interviews gehouden 1 met meerdere docenten en een beleidsmedewerker van het ministerie van EZ. Afbakening Het onderzoek is een oriënterend onderzoek naar de vraag in hoeverre er in HAVO en VWO aandacht wordt besteed aan ‘ondernemerschap’ en onder welke voorwaarden dit in de toekomst kan gebeuren of verder kan worden uitgebouwd. Bij de afbakening van het onderwerp zijn twee punten van belang: 1 Waarom is er gekozen voor HAVO en VWO? 2 Welke aspecten van ondernemerschap zijn in dit onderwijstype van belang? Waarom is er gekozen voor HAVO en VWO? Van veel middelbare en hogere beroepsopleidingen en van enkele universitaire studies is bekend dat zij reeds aandacht aan ondernemerschap besteden. Dit zijn vaak ondernemerschapvaardigheden die van pas komen bij het vak waar studenten op dat mo-
1
In bijlage III is een lijst toegevoegd met geïnterviewde personen.
5
ment voor worden opgeleid. Over het voortgezet onderwijs is weinig informatie beschikbaar in hoeverre leerlingen zich bewust worden van het begrip ‘ondernemerschap’ en de daarbij behorende kenmerken en competenties. Zoals reeds in de inleiding is opgemerkt, bestaat er in de huidige kenniseconomie behoefte aan hoogopgeleide ondernemers. Dit is de reden dat is gekozen voor HAVO en VWO. Deze onderwijsvormen spelen namelijk een sleutelrol in de opleiding van vele toekomstige managers en ondernemers, maar ook van toekomstige beleidsmakers die de voorwaarden voor ondernemerschap helpen bepalen. Welke aspecten van ondernemerschap zijn in dit onderwijstype van belang? Hoewel in veel literatuur het begrip ‘ondernemerschap’ en de daarbij behorende kwaliteiten zijn gedefinieerd, bestaat er geen eenduidige definitie van ‘ondernemerschap’ of is er geen geheel van competenties gedefinieerd die kunnen worden toegeschreven aan ondernemende individuen. Dit heeft tot gevolg dat in de literatuur veel verschillende termen worden gebruikt om het profiel van een ondernemend individu te omschrijven, zoals activiteiten, vaardigheden, attituden, karaktereigenschappen en kwaliteiten. Daarnaast hebben we te maken met de vraag welke vaardigheden en karaktereigenschappen door middel van het onderwijs (verder) ontwikkeld kunnen worden en voor 1 welke dat niet mogelijk is. Omdat HAVO en VWO algemeen vormend onderwijs zijn en dit onderwijs er niet op gericht is heel concrete praktische vaardigheden te leren, zoals in het beroepsonderwijs wel gebeurt, richten we ons bij het begrip ‘aandacht voor ondernemerschap’ op het ‘ondernemerschap’ in brede zin. Er is hierbij gekozen voor de volgende driedeling: − de mate waarin scholieren zich tijdens hun HAVO- of VWO-opleiding bewust worden van de mogelijkheid om later ondernemer te worden; − kennis hebben over de functie en de betekenis van ondernemerschap in de economie (onder andere soorten ondernemerschap, rol van ondernemerschap in de economie); − bekend raken met de eigenschappen en competenties die behoren bij ondernemerschap. Hierbij richten we ons op de volgende variabelen, die in de meeste literatuur als ondernemerseigenschappen naar voren komen: creativiteit, zelfstandigheid, risicobereidheid, het benutten van kansen en verantwoordelijkheidsgevoel. Leeswijzer De rapportage is als volgt opgebouwd. In het tweede hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze de overheid de laatste jaren aandacht voor ondernemerschap in het voortgezet onderwijs heeft bevorderd. Het derde hoofdstuk gaat vervolgens in op de aandacht die in het huidige onderwijs aan ondernemerschap wordt gegeven, en het vierde hoofdstuk geeft mogelijkheden voor verbetering in de toekomst. In het laatste hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergegeven, met daarbij enkele mogelijkhe2 den voor vervolgonderzoek.
1
2
Kuip, I. van der en I. Verheul, Early development of entrepreneurial qualities: the role of initial education, EIM, 2003. EIM heeft enkele onderzoeken gedaan waarin een link wordt gelegd tussen ondernemerschap en onderwijs. De belangrijkste conclusies hieruit zijn als achtergrondinformatie toegevoegd in bijlage I.
6
2
Aandacht voor ondernemerschap in het voortgezet onderwijs vanuit de overheid
Het inbouwen van ondernemerschapsonderwijs in het voortgezet onderwijs komt de laatste jaren op gang. Dat wil zeggen, wetenschappers en beleidsmakers zijn zich steeds meer bewust van het belang om het al in een vroeg stadium bij leerlingen onder de aandacht te brengen. In het middelbaar en hoger beroepsonderwijs maakt het al langer structureel deel uit van het curriculum. Vanuit de politiek komen er steeds meer signalen en initiatieven waaruit blijkt dat het ondernemerschapsonderwijs op voortgezet middelbaar onderwijs belangrijk wordt gevonden. Het heeft echter vaak geen prioriteit of er wordt vanwege budgettaire krapte niet voor dit beleidsthema gekozen. Het ministerie van EZ is zich bewust van het belang van meer aandacht voor ondernemerschap en is actief bezig ondernemerschap in het onderwijs in Nederland te stimuleren. Om structureel meer ondernemerschap in het onderwijs in te kunnen brengen, speelt echter ook het ministerie van OC&W een belangrijke rol. Het is verantwoordelijk voor de onderwijskundige aspecten, onder andere voor de aanpassing van de leerdoelen. In dit hoofdstuk worden enkele projecten en initiatieven besproken waaruit blijkt dat het thema ‘ondernemerschap in het onderwijs’ ook bij politici en beleidsmakers leeft. Verder wordt aandacht geschonken aan het ‘Actieprogramma ondernemerschap en onderwijs’, waarin de voorgenomen beleidsacties staan voor de resterende kabinetsperiode.
2.1
Initiatieven en projecten op het terrein van ondernemerschap en onderwijs
2.1.1 Commissie Ondernemerschap en On derwijs Eén van de initiatieven om meer aandacht aan ondernemerschap te geven in het onderwijs is de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs die van 2000 tot en met 2002 1 heeft bestaan . Het doel van de commissie was: − goede voorbeeldprojecten op het gebied van ondernemerschap in het onderwijs inventariseren en (financieel) stimuleren; − het draagvlak voor en het bewustzijn van ondernemerschap in het onderwijsveld (leerlingen, docenten en onderwijsinstellingen) vergroten. Hierbij is naar alle onderwijssectoren gekeken.
1
De theoretische achtergrond van het werk van de Commissie en de projecten in het voortgezet HAVO en VWO zijn toegelicht in bijlage II.
7
In de commissie zaten vertegenwoordigers uit het onderwijs, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties. Een subsidieregeling maakte het mogelijk projecten op te zetten en uit te voeren. De doelstelling van deze subsidieregeling was het vergroten van de vaardigheden en het bewustzijn ten aanzien van het ondernemerschap in het onderwijs en het verbeteren van de aansluiting tussen het onderwijs en het starten van een onderneming. Binnen deze regeling zijn 130 projecten opgezet en uitgevoerd. De meeste projecten waren gericht op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Slechts 7 projecten hebben plaatsgevonden in HAVO en VWO. Er werd hierbij onderscheid gemaakt tussen: − ontwikkelingsprojecten: gericht op de totstandkoming van leermiddelen of leermethoden, die bestemd zijn voor opname in het curriculum, om draagvlak, kennis en vaardigheden met betrekking tot ondernemerschap te vergroten bij leerlingen van onderwijsinstellingen; − pilotprojecten: kleinere projecten gericht op het vergroten van draagvlak, kennis en vaardigheden met betrekking tot ondernemerschap bij leerlingen van onderwijsinstellingen. De projecten die door de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs zijn uitgezet, kunnen worden beschouwd als een eerste stap op weg naar meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs. De volgende stap is het verspreiden en verankeren van de best practices naar een groter deel van het onderwijsveld. De aandacht ligt nu op het toegankelijk maken van de projectresultaten voor een breder publiek. Uit de evaluatie van de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs blijkt dat er met de acties een begin is gemaakt met meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs, maar dat beleidsimpulsen noodzakelijk blijven om de doelstelling uiteindelijk te kunnen bereiken. De belangrijkste knelpunten die het realiseren van een brede toepassing van ondernemerschap bij onderwijsinstellingen belemmeren, zijn: − de cultuur in het onderwijs: het belang van ondernemerschap wordt onvoldoende ingezien en erkend; − docenten zijn onvoldoende opgeleid in ondernemerschap; − er is onvoldoende direct toepasbaar lesmateriaal voor ondernemerschapsvakken 1 beschikbaar .
2.1.2 Actieprogra mma ondernemerschap e n onderwijs In het ‘Actieprogramma ondernemerschap en onderwijs’ staan de voorgenomen beleidsacties voor de resterende kabinetsperiode beschreven. Het actieprogramma wordt in nauwe samenwerking tussen de ministeries van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen uitgevoerd. Het voortouw hierbij ligt bij het ministerie van OC&W, en het ministerie van EZ speelt een aanvullende rol. In het actieprogramma staat beschreven dat bij zowel nationale als internationale partijen de urgentie wordt erkend om aandacht te besteden aan ondernemerschap in het onderwijs. Ondernemerschap wordt gezien als een noodzakelijke basisvaardigheid in het kader van Leven Lang Leren en voor een breed maatschappelijk functioneren. In het programma worden diverse actielijnen in samenhang gepresenteerd. Deze acties zijn allemaal gericht op MBO, HBO of wetenschappelijk onderwijs. Geen enkele actie richt zich specifiek op het voortgezet onderwijs. Wel wordt aangegeven om de ’10 best practices’ die naar voren zijn gekomen uit de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs (zie paragraaf 2.2.1)
1
‘Actieprogramma ondernemerschap en onderwijs’, juli 2004.
8
actief aan onderwijsinstellingen aan te bieden. Hierbij zal geleerd worden hoe de ‘good practices’ in korte tijd in de eigen onderwijsinstelling kunnen worden geïmplementeerd en worden docenten getraind in hoe zij ondernemerschap kunnen stimuleren en ‘aanleren’ bij studenten. Bij succes van deze aanpak op het MBO en HBO zullen in een later stadium ook de onderwijssectoren basis- en voortgezet onderwijs, VMBO en wetenschappelijk onderwijs worden benaderd. Verder staan in het actieprogramma ook acties genoemd ter stimulering van de ondernemende deelnemer/student en docent. Alhoewel deze acties gericht zijn op studenten en docenten in het beroepsonderwijs, kunnen ze zeker ook als voorbeeld dienen voor het voortgezet onderwijs.
2.1.3 Motie-Gi ske s
1
In november 2002 is een motie ingediend met als doel ‘een inleiding in het ondernemen’ een vast onderdeel te maken van het economieonderwijs op de middelbare scholen. Deze motie geeft aan dat het thema ‘meer aandacht voor ondernemerschap in het middelbaar onderwijs’ ook binnen de politiek leeft. In de motie wordt voorgesteld om een plan van aanpak te ontwikkelen hoe het doel te bereiken, waarbij ook aandacht is voor ICT-toepassingen. De volgende redenen zijn genoemd voor het indienen van deze motie: − er heerst een cultuur van voorzichtigheid en hang naar zekerheid in Nederland, wat het starten van een onderneming belemmert; − het schenken van aandacht aan ondernemerschap in het onderwijs op middelbare scholen kan bijdragen aan meer kennis en interesse voor het starten van een eigen onderneming; 2 − de commissie-Teulings heeft geconcludeerd dat het economieonderwijs op middelbare scholen moet worden herzien en dat er meer aandacht gegeven moet worden aan de praktijk. De motie is november 2002 ingediend. Over de resultaten is tot nu toe niets vernomen.
1
2
Motie-Giskes, Kamerlid voor D66, (2002-2003, 28 600 XIII, nr. 35). Meer informatie over resultaten commissie-Teulings in hoofdstuk 4.
9
3
Aandacht voor ondernemerschap in het huidige onderwijs
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het huidige onderwijsstelsel en de aandacht die er momenteel in HAVO en VWO aan ondernemerschap wordt besteed. In de eerste paragraaf volgt enige achtergrondinformatie over het huidige onderwijsstelsel. Vervolgens worden de huidige leermiddelen en -methoden besproken die mogelijk een link hebben met ondernemerschap. In de twee laatste paragrafen wordt ook aandacht besteed aan de houding van docenten en leerlingen ten aanzien van ‘meer aandacht voor onderne1 merschap in het onderwijs’.
3.1
Opzet van het huidige onderwijsstelsel in relatie tot ondernemerschap De basisvorming bestaat sinds 1993 en bestrijkt de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs. Voor veertien vakken is voor alle leerlingen dezelfde basisleerstof omschreven in kerndoelen. In de methodes en in de praktijk wordt deze leerstof op verschillende niveaus aangeboden. Bij de bovenbouw van het voortgezet onderwijs hebben we te maken met de tweede fase (wat er aan leerstof wordt gegeven) en het studiehuis (de wijze waarop dit gebeurt). Het doel van de tweede fase/studiehuis is het verbeteren van de aansluiting op hoger onderwijs en het vergroten van algemene kennis. Uitgangspunt hierbij is dat leerlingen niet alleen kennis opdoen, maar dat ze ook ‘leren leren’. Behalve om kennis gaat het om vaardigheden als communiceren en reflecteren. De nieuwe werkwijze richt zich op een meer zelfstandige, actieve leerling. Het studiehuis is geen kant-en-klaar product. Het is een proces dat ruimte en tijd nodig heeft. De inrichting van het onderwijs is volgens profielen opgebouwd. Dit houdt in dat leerlingen een van de volgende profielen moeten kiezen: − Cultuur & Maatschappij; − Economie & Maatschappij; − Natuur & Gezondheid; − Natuur & Techniek. De vakken binnen een profiel zijn qua inhoud zodanig op elkaar afgestemd, dat ze niet langer op zichzelf staan, maar deel uitmaken van een geheel. Daarnaast is getracht binnen de profielen overlap tussen vakken te vermijden. Elk profiel is opgebouwd uit: − een gemeenschappelijk deel: hierin worden zowel alfa-, bèta- als gamma-(deel)vakken aangeboden, zodat een breed onderwijsaanbod voor alle leerlingen wordt gegarandeerd; − een profieldeel: hierin zijn de (deel)vakken ondergebracht die specifiek van belang zin in verband met voorbereiding op een groep van naar inhoud verwante opleidingen in het hoger onderwijs; − een vrij deel: hierin wordt ruimte gegeven om (deel)vakken te kiezen uit andere profielen, dan wel andere vakken. De school bepaalt zelf welke vakken in het vrije deel worden aangeboden. Het is mogelijk dat een leerling zijn (deel)vakken in de
1
De informatie in dit hoofdstuk is grotendeels afkomstig uit de afgenomen interviews.
11
vrije ruimte zodanig kiest dat hiermee een tweede profiel wordt gevormd. Ook is het mogelijk een deel van de vrije ruimte te vullen met: het volgen van een aanbod uit het hoger onderwijs (masterclass of het volgen van een stage) of onderdelen die door de school verplicht worden gesteld, zoals godsdienstonderwijs. De belangrijkste opbrengsten van de invoering van profielen en de ontwikkeling naar het studiehuis zijn de volgende: − de profielensystematiek leidt tot een bewustere oriëntatie op vervolgstudie en beroep; − er is een ontwikkeling in gang gezet naar een meer zelfstandige actieve leerling; − het vaardigheidsonderwijs ontwikkelt zich; − het idee van het studiehuis en het streven naar meer gevarieerde werkvormen hebben gestimuleerd dat scholen en leraren nadenken over hun eigen gewenste aanpak. De invoering van het studiehuis wordt gezien als voorbeeld van ‘ondernemerschapsonderwijs’ dat wordt ingebouwd in het reguliere onderwijs. In het studiehuis zitten een aantal elementen die belangrijk zijn voor het ontwikkelen van ondernemerschapscompetenties bij leerlingen. Een voorbeeld hiervan is dat leerlingen veel vaker dan voorheen zelfstandige opdrachten binnen vakken moeten uitvoeren, waarbij er minder contacturen zijn tussen docenten en leerlingen. Dit bevordert de zelfstandigheid van leerlingen en het leren oplossen van problemen. Verder is de lesstof ook vaker gericht op het aanleren van vaardigheden en minder theoretisch. De mogelijke link tussen het studiehuis en de grotere mogelijkheden die het biedt om ondernemerschapscompetenties (verder) te ontwikkelen, wordt in de praktijk echter (nog) niet door iedereen als zodanig ervaren. Scholen zitten nog midden in het proces van toegroeien naar een andere wijze van onderwijs. Dit kost veel tijd en energie, waardoor de ruimte ontbreekt om zich bewust te raken van de uiteindelijke opbrengsten van het studiehuis, en de link tussen het studiehuis en ondernemerschap wordt dan ook niet of nauwelijks gelegd.
3.2
Leermiddelen en -methoden op het gebied van ondernemerschap Er zijn weinig leermiddelen in HAVO en VWO die een link hebben met ondernemerschap of aspecten daarvan op middelbare scholen. Probleem is dat scholen - en daarmee ook uitgeverijen van studieboeken - zijn gebonden aan de centraal vastgelegde exameneisen. Het behandelen van deze ‘verplichte’ stof betekent dat het onderwijsprogramma al voor een groot deel vaststaat en dat er relatief weinig ‘vrije’ ruimte is. Als er, naast het verplichte programma, voor wordt gekozen om extra elementen in het lesprogramma in te bouwen, zoals projecten over ondernemerschap, brengt dit voor docenten en leerlingen extra werk met zich mee. Omdat het niet tot de verplichte examenstof behoort, zijn het meestal ook geen vakken waar een beoordeling voor wordt gegeven. Hierdoor is de motivatie bij docenten en leerlingen voor dit soort projecten vaak gering. De twee vakken op HAVO en VWO waarin met name ondernemerschap aan de orde kan komen, zijn Economie en Management & Organisatie. Bij het aanbieden van deze vakken kan onderscheid worden gemaakt in: − het leerboek; − de wijze waarop het wordt aangeboden.
12
Economie Er worden veel economieboeken aangeboden voor de bovenbouw van HAVO en VWO. Verschillende docenten Economie geven aan dat er zeer weinig variatie in de onderwerpen zit. Dit wordt veroorzaakt door de reeds eerder genoemde exameneisen. De verschillen in de leerboeken doen zich vooral voor als het gaat om het wel of niet aanbieden van (meer of minder) praktijkopdrachten. Veel boeken kennen een handboek en een praktijkboek. Voor het onderzoek zijn twee studieboeken Economie, die vaak worden gebruikt op 1 middelbare scholen, bestudeerd. Hierbij is bekeken in hoeverre ondernemerschap aan de orde komt. In het ene boek (Praktische Economie) komt ondernemerschap in vergelijking met het andere bestudeerde boek vrij uitgebreid aan de orde. Hierin wordt één hoofdstuk besteed aan ‘ondernemen in Nederland’. Hierin staat onder andere beschreven dat ondernemen steeds populairder wordt in Nederland en staat uitgelegd wat ondernemen is. Verder is weergegeven hoeveel ondernemingen Nederland telt, uitgesplitst naar klein-, midden- en grootbedrijf. Als praktijkvoorbeeld wordt het opstarten van een eetcafé gegeven, waarbij alles wordt uitgelegd over de activiteiten die moeten worden ondernomen als je een eigen bedrijf wilt starten. In het hoofdstuk over ondernemingsvormen komt de eenmanszaak aan de orde, waarbij de voor- en nadelen hiervan worden genoemd. In het andere studieboek (De kern van de Economie) komt ondernemerschap slechts zijdelings aan de orde: als het gaat over de indeling van ondernemingen naar rechtsvorm en over de mogelijkheden die er zijn voor werkzoekenden om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. Er kan worden geconcludeerd dat ondernemerschap aan de orde komt, maar dat dit in het ene studieboek uitgebreider blijkt te zijn dan in het andere. De aandacht voor ondernemerschap in de studieboeken blijkt in elk geval vrij beperkt en het thema wordt niet verder uitgediept. De wijze waarop de docent dit thema tijdens de lessen aanbiedt, zal bepalend zijn voor de vraag of de leerlingen zal bijblijven wat ondernemerschap inhoudt. Zo kan het praktijkvoorbeeld uitgediept worden in de vorm van een project waarbij leerlingen zelf worden betrokken bij bijvoorbeeld het maken van een ondernemingsplan. Management & Organisatie Management & Organisatie is ook één van de mogelijke vakken waarin meer aandacht voor ondernemerschap ondergebracht kan worden. Het vak lijkt op het vak Economie II dat enkele jaren geleden nog werd onderwezen en geeft meer informatie op microniveau dan Economie I. Het vak is onder andere gericht op het opstellen van een balans, verschillende rechtsvormen en financiering. Het is veel meer dan het vak Economie gericht op kostenaspecten (voorcalculatie, nacalculatie). Dit neemt een groot deel van de tijd in beslag. In tegenstelling tot het vak Economie, wordt er van het vak Management & Organisatie een beperkt aantal studieboeken aangeboden. Veel scholen stellen zelf materiaal samen om aan te bieden aan hun leerlingen. De diversiteit in de studieboeken is gering. Hooguit is het ene boek iets ‘smeuïger’ dan het andere. Omdat de exameneisen echter heel erg gericht zijn op de kostenaspecten van een organisatie, beslaat deze stof een groot deel van elk leerboek. Bestudering van de inhoudsopgave van één van de studie-
1
Praktische Economie, voor de tweede fase VWO, Malmberg, ’s-Hertogenbosch en De kern van de economie, Kernboek 1, VWO, Heertje, A. & M. van Sandwijk, Walvaboek.
13
1
boeken van Management & Organisatie maakt inderdaad duidelijk dat het overgrote deel van de stof gericht is op kosten en financiering. Op het moment dat iemand weet dat hij ondernemer wil worden of net daarmee is gestart, is dit nuttig om te weten en te kunnen. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat een groot deel van de startende ondernemers financiële zaken uitbesteedt aan een administratiekantoor of daarvoor een formele of informele adviseur heeft. Aan andere aspecten van ondernemerschap wordt echter voorbijgegaan, zoals het bewust worden van de mogelijkheid om ondernemer te worden, de rol van ondernemerschap in de economie en het aanleren van competenties die behoren bij ondernemerschap, zoals zelfstandigheid, creativiteit, risicobereidheid en gerichtheid op kansen. Net als bij Economie geldt bij Management & Organisatie dat het enige waarbij aspecten van ondernemerschap aan de orde (kunnen) komen praktische opdrachten zijn, die in de vorm van projecten of thuisstudie kunnen worden aangeboden. Of dit gebeurt en de wijze waarop dit gebeurt is afhankelijk van de docent. Deze kan bij het behandelen van de lesstof als voorbeeld een groot bedrijf nemen (Philips, Shell) of een klein startend bedrijf.
3.3
Rol van docenten De rol van docenten in het aanbieden van ondernemerschapsonderwijs is essentieel. Zij zijn immers degenen die het moeten overbrengen op de leerlingen. Als dit op goede en enthousiaste wijze gebeurt, is de kans groter dat zij bij hun latere beroepskeuze ‘ondernemerschap’ meenemen in hun overweging. De keuze om wel of niet aandacht te schenken aan ondernemerschap is tot op heden een initiatief dat geheel uit de docenten zelf moet komen. Dit heeft te maken met: − de lerarenopleiding: tijdens de lerarenopleiding die docenten voorbereidt op lesgeven in HAVO en VWO wordt nauwelijks aandacht besteed aan ondernemerschap, in elk geval niet meer dan datgene wat in de studieboeken wordt behandeld. Zolang ‘ondernemerschap’ niet officieel tot het curriculum van het onderwijs gaat behoren, komt het ook tijdens de lerarenopleidingen niet (in grote mate) aan de orde; − zoals reeds opgemerkt, zijn docenten in het aanbieden van hun lesstof voor een groot deel gebonden aan de exameneisen. Het is voor hen een behoorlijke taak om deze goed te kunnen behandelen. Veel extra ruimte is er niet om aandacht te besteden aan ‘zijwegen’ in het lesprogramma, zoals ondernemerschap; − veel docenten, met name ouderen, zijn vrij ‘conservatief’ en beschermen hun vak zoals zij dat reeds jaren aanbieden. Nieuwe elementen inbouwen in het lesprogramma is voor hen niet gemakkelijk.
3.4
Leerlingen en hun aandacht voor ondernemerschap als beroepskeuze Het is de vraag of leerlingen in het huidige onderwijs zich bewust zijn van de mogelijkheid om een toekomstig beroep behalve als werknemer ook als ondernemer uit te oefenen.
1
Percent, tweede fase VWO, Nijgh/Versluys.
14
Uit de gesprekken met docenten komt naar voren dat lang niet alle scholieren zich tijdens hun HAVO- of VWO-opleiding al bewust zijn van wat zij in de toekomst willen gaan doen. Ondanks dat ze vrijwel allen een bijbaantje hebben, zijn velen nog niet met hun professionele toekomst bezig. Het is dan ook niet onlogisch dat zij er nog niet over hebben nagedacht of zij hun toekomstig beroep als werknemer of als zelfstandige willen uitoefenen. Dit laatste is hooguit het geval als zij in hun eigen omgeving te maken hebben met zelfstandige ondernemers. Er blijkt bij ‘werken’ vaker te worden gedacht aan werken bij grote ondernemingen dan aan werken als kleine zelfstandige ondernemer.
15
4
Mogelijkheden voor ondernemerschapsonderwijs in de toekomst
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst in HAVO en VWO meer aandacht aan ondernemerschap te geven. Hierbij komen als eerste de drie belangrijkste actoren aan bod: de overheid, de docenten en de leerlingen. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop ondernemerschapsonderwijs kan worden aangeboden.
4.1
Mogelijkheden vanuit overheid, docenten en leerlingen Overheid Uit het voorgaande is duidelijk naar voren gekomen dat de aandacht voor ondernemerschap(selementen) in HAVO en VWO nog geen structureel onderdeel is van het curriculum. Om dit een belangrijkere plaats te geven in het onderwijs, zou dit een vast onderdeel moeten krijgen in het curriculum. De overheid, met name het ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen en het ministerie van Economische Zaken, speelt hierbij een belangrijke rol. Het actieprogramma onderwijs en ondernemerschap (zie paragraaf 2.1.2) lijkt hiervoor een stap in de goede richting. De mogelijkheid om (meer) aandacht te geven aan ondernemerschap is onder andere afhankelijk van de tijd die er voor beschikbaar wordt gesteld. We hebben kunnen lezen in het voorgaande hoofdstuk dat het momenteel al zoveel tijd kost om de examenstof te behandelen, dat men aan extra stof niet toekomt. Het thema ondernemerschap kan slechts door enkele enthousiaste docenten naar voren worden gebracht. Voordat ondernemerschapselementen inderdaad tot het curriculum en de examenstof van de opleidingen gaan behoren, dient er tijdens de lerarenopleiding meer aandacht aan ondernemerschap besteed te worden. Op deze manier raken toekomstige docenten al in een vroeger stadium dan nu het geval is, bekend met aspecten van ondernemerschap en de mogelijkheden om het te onderwijzen. Docenten Docenten spelen een belangrijke rol bij het wel of niet inbrengen van meer aandacht voor ondernemerschap in het lesprogramma. De wijze waarop zij het onder de aandacht brengen zal bepalen in hoeverre leerlingen zich daadwerkelijk bewust worden van de mogelijkheid dat ze later ook zelf voor het ondernemerschap kunnen kiezen. Niet alleen de kennis van de docent over ondernemerschap, maar ook de wijze waarop het wordt aangeboden en het enthousiasme waarmee de docent dit doet spelen hierbij een rol. In het vorige hoofdstuk hebben we kunnen lezen dat veel, met name ‘oudere’ docenten moeite hebben met zich voordoende wijzigingen in het lesprogramma zoals zij dat reeds jaren gewend zijn te doceren. Voor veel docenten zal het inbrengen van meer aandacht voor ondernemerschap tijdens de lessen een behoorlijke verandering betekenen. Om dit proces in goede banen te leiden, is het van belang dat docenten er goed op worden voorbereid. De basis hiervoor zou het beste gelegd kunnen worden tijdens de lerarenopleiding. Verder dient er ook regelmatig nascholing plaats te vinden, gericht op ondernemerschap en ondernemerschapsvaardigheden. Te denken valt hierbij aan
17
een cursus, congres of studiedag. Dit verhoogt de motivatie bij de docenten om het thema onder de aandacht te brengen en door er tegelijk met mede-docenten mee bezig te zijn, roept dit wellicht enthousiasme op. Vanzelfsprekend kan hier niet voorbij worden gegaan aan de directies van middelbare scholen. Ook zij zullen een initiërende rol moeten spelen bij het stimuleren van ondernemerschapsonderwijs en zij zullen docenten de ruimte moeten geven om hierin te investeren. Leerlingen De verwachtingen bij docenten, of leerlingen openstaan voor meer aandacht voor ondernemerschap lopen uiteen. Voorbeeldprojecten, waarin leerlingen worden geconfronteerd met ondernemerschapsvaardigheden en -eigenschappen, zouden volgens sommigen heel erg aanslaan, terwijl anderen juist denken dat het te ver weg is voor middelbare scholieren. Een leuke mogelijkheid is ook om ondernemerschap door middel van excursies bij leerlingen onder de aandacht te brengen. Het is de vraag op welk moment in het voortgezet onderwijs het beste aandacht aan ondernemerschap(selementen) kan worden besteed. Hiervoor zijn meerdere jaren mogelijk: − 4 HAVO en 4 en 5 VWO. In deze jaren wordt veel Economie en Management & Organisatie gegeven. In het derde jaar is er nog basisvorming en wordt er geen Management & Organisatie gegeven en heeft Economie nog niet veel inhoud. − 3 HAVO en 3 VWO. Het voordeel om ondernemerschap reeds onder de aandacht te brengen in 3 HAVO en 3 VWO is dat leerlingen op dat moment voor hun profielkeuze staan en daardoor wellicht al iets bewuster met hun toekomst bezig zijn. Voorlichting vanuit de praktijk, zoals een verplicht aantal maanden op stage, het aflopen van open dagen bij bedrijven of voorlichting via oud-leerlingen, zou hierbij kunnen aanspreken.
4.2
De wijze waarop ondernemerschapsonderwijs kan worden aangeboden Aandacht voor ondernemerschap kan op verschillende manieren in het lesprogramma worden ingebouwd: enerzijds via studieboeken of hoofdstukken in studieboeken (Economie of Management & Organisatie), en anderzijds door middel van projecten. Ook een combinatie van beide is mogelijk. Het minimaal aanbieden van een hoofdstuk over ondernemerschap in zowel leerboeken Economie als Management & Organisatie is gewenst. Bij Economie zou meer nadruk kunnen liggen op de rol van ondernemerschap in het economisch proces en bij Management & Organisatie op de praktijk van ondernemerschap. Dit vormt vervolgens een goede basis voor aanvullende praktijkopdrachten en/of projecten. Voorwaarde bij het aanbieden van meer aandacht voor ondernemerschap in projectvorm is dat docenten hierbij beschikken over gerichte lesstof. Het is hierbij van belang dat het voorwerk voor deze projecten al helemaal is gedaan, als het ware al gefaciliteerd is. Als dat niet het geval is, kost het te veel tijd om een goed project op te zetten en gezien de druk die er reeds staat op het studieprogramma, zijn lang niet alle docenten hiervoor gemotiveerd. De overheid, het ministerie van OC&W en/of EZ zouden hierbij een initiërende rol kunnen spelen.
18
De voorbeeldprojecten zouden bijvoorbeeld 2 tot 3 weken duren, met daarbij een excursie naar een ondernemer. Commissie-Teulings 1 Wat betreft het vak Economie worden de voorstellen van de commissie-Teulings over de herziening van het Economieonderwijs door sommigen reeds als een stap in de richting van meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs beschouwd. Deze Adviescommissie Economie is in 2001 ingesteld en kreeg als taak een advies uit te brengen over een programma voor het vak Economie in de tweede fase van het voortgezet onderwijs met aandacht voor de relatie met Economie in de basisvorming, met de vakken Management & Organisatie en Wiskunde en met de economische richtingen in het hoger onderwijs. De commissie heeft hoofdlijnen voor een nieuw programma geformuleerd. Deze hoofdlijnen kunnen in vijf kernpunten worden samengevat: 1 Economie moet je doen: leerlingen moeten actief met de lesstof om kunnen gaan. De vakinhoud blijft beter hangen wanneer leerlingen actief als economische actor optreden in de klas en ook daarbuiten. Dit kan bijvoorbeeld via experimenten of praktijkopdrachten. 2 Start vanuit praktische problemen: het onderwijs moet starten vanuit de maatschappelijke werkelijkheid en van daaruit wordt kennis van economische beginselen opgebouwd. Daarna vindt herhaling en het toepassen van die beginselen op nieuwe praktijkvoorbeelden plaats. Deze benadering van het vak kan niet alleen via het programma worden geregeld, maar moet ook zijn weerslag krijgen in de nieuwe lesmethoden en in de lespraktijk van docenten. 3 Het uiteindelijke doel: een economische kijk; door het aanbieden van praktijkvoorbeelden zullen leerlingen over een instrumentarium van economisch denken beschikken, waarmee ze naar allerlei maatschappelijke vraagstukken kunnen kijken. Keuzes in het aantal te behandelen beginselen zijn hierbij echter noodzakelijk. 4 Meer aandacht voor ondernemingen en specifieke markten: er moet meer aandacht komen voor het functioneren van ondernemingen en semi-overheidsinstellingen en van specifieke markten en hun marktstructuur. 5 Verbreding van het domein van economie: binnen het economieprogramma moet meer ruimte komen voor de breedheid van economische vraagstukken. Ook al komt ‘ondernemerschap’ niet heel direct aan de orde, toch zouden deze voorstellen voor HAVO en VWO al een behoorlijke verandering met zich meebrengen. Het accent ligt er immers heel anders dan nu het geval is. Het is minder abstract en de lesmethode is anders. Het gaat uit van concrete praktijksituaties van waaruit op de theorie wordt ingegaan. Hierdoor komen leerlingen met veel meer praktijksituaties in aanraking en zal er ook meer worden ingegaan op een verklaring van verschijnselen. Deze veranderingen, die met name de eerste twee hoofdpunten uit het advies behelzen, bevatten zeker ondernemerschapscompetenties, zoals zelfstandigheid, creativiteit en oplossings2 gerichtheid. Deze competenties kunnen er verder door ontwikkeld worden.
1
2
Economie moet je doen, Herziening programma economie voor de tweede fase, 2002. Momenteel is de tweede commissie-Teulings bezig met de wijze waarop de voorstellen geïmplementeerd kunnen worden.
19
5
Conclusies en mogelijkheden voor vervolgonderzoek
5.1
Conclusies Dit oriënterende onderzoek is bedoeld om een beeld te krijgen van de aandacht die ondernemerschap in het huidige HAVO en VWO krijgt en in hoeverre en onder welke voorwaarden meer aandacht hiervoor in de toekomst tot de mogelijkheden behoort. De aanleiding voor het onderzoek is het achterblijven van het aantal bedrijfsoprichtingen in Nederland in internationaal perspectief, gekoppeld aan het belang van ondernemerschap voor economische groei en banencreatie. De Nederlandse jeugd kiest over het algemeen liever een baan in loondienst. Het vermoeden bestaat dat de geringe aandacht voor ondernemerschap in het voortgezet onderwijs, onbedoeld deze houding bij de toekomstig hoogopgeleiden in de hand werkt. Meer aandacht voor ondernemerschap in HAVO en VWO kan ertoe leiden dat leerlingen zich reeds in het voortgezet onderwijs bewust worden van de mogelijkheid dat zij een toekomstig beroep ook als zelfstandig ondernemer kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd krijgen zij dan al in het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om bepaalde competenties die van belang kunnen zijn bij het uitoefenen van ondernemerschap, verder te ontwikkelen. Hierbij wordt onder andere gedacht aan zelfstandigheid, creativiteit en de bereidheid risico’s te nemen. Bevindingen De belangrijkste conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken, is dat er in HAVO en VWO nog niet structureel aandacht aan ondernemerschap wordt besteed. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de ‘aandacht voor ondernemerschap’ vrij breed is onderzocht. Er dient nog nader onderzocht te worden welke aspecten of competenties van ondernemerschap specifiek van belang zijn om reeds aan te leren op HAVO en 1 VWO . De vakken Economie en Management & Organisatie komen in het huidige onderwijs het meest in aanmerking om aandacht aan ondernemerschap te besteden, en dan met name als het gaat om de kennis van ondernemerschap. In het vak Economie komt het thema ‘ondernemerschap’ aan de orde, maar het wordt niet uitgediept. Het vak Management & Organisatie gaat vooral in op financieringswijzen en geldstromen in ondernemingen. Door de ontwikkeling van het studiehuis en mogelijk in de toekomst de herziening van het Economieonderwijs worden er competenties aangeleerd die ook van toepassing zijn bij ondernemerschap, zoals zelfstandigheid en het leren vanuit praktijksituaties. Deze komen echter nog nauwelijks aan de orde bij de diverse vakken. Docenten hebben weinig mogelijkheden om meer aandacht voor ondernemerschap in te brengen tijdens de lessen. Het behoort niet tot de examenstof, waaraan zij zijn gebonden, en zij houden hierdoor weinig extra ruimte over voor andere zaken, zoals ondernemerschap of aspecten daarvan.
1
Zie ook bij mogelijkheden voor vervolgonderzoek.
21
Vanuit de overheid zijn er de laatste jaren wel enige signalen gekomen waaruit blijkt dat meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs wordt nagestreefd. Enkele jaren geleden is de Commissie Ondernemerschap en Onderwijs werkzaam geweest, waarbij projecten werden opgezet om ondernemerschap in het onderwijs te stimuleren. Daarnaast is er in 2002 in de Tweede Kamer een motie ingediend met als doel een inleiding in het ondernemen tot een vast onderdeel te maken van het economieonderwijs op middelbare scholen. Halverwege 2004 is het ‘Actieprogramma ondernemerschap en onderwijs’ verschenen, waarin de voorgenomen beleidsacties staan voor de resterende kabinetsperiode. De hierin opgenomen beleidsacties zijn echter vooral gericht op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Voorwaarden Tijdens het onderzoek zijn enkele voorwaarden naar voren gekomen, waaraan moet worden voldaan om in HAVO en VWO meer aandacht aan ondernemerschap te geven. Om meer aandacht voor ondernemerschap in het lesprogramma in te bedden, zouden de ministeries van EZ en OC&W hierin een initiërende rol moeten spelen. Dit betekent dat de onderwijsinstellingen hiervoor extra tijd, geld en middelen tot hun beschikking moeten krijgen, zodat het thema ‘ondernemerschap’ als een serieus onderdeel van de lesstof kan worden aangeboden. Op het moment dat ondernemerschap(selementen) een belangrijkere plaats gaan innemen op middelbare scholen, is het van belang dat toekomstige docenten op lerarenopleidingen hierop worden voorbereid, evenals de huidige docenten. Voor veel docenten betekent het namelijk een behoorlijke verandering om nieuwe onderwerpen te behandelen in de lesstof. Dit is een proces dat vanuit directies van onderwijsinstellingen goed dient te worden begeleid. Hierbij valt te denken aan extra studiedagen inbouwen, congressen organiseren en hulp bieden bij het aanbieden van de stof. Er dient gezocht te worden naar de juiste leermiddelen en -leermethoden. Hiervoor moet worden bekeken welk aanbod en welke combinatie van leermiddelen en -leermethoden het beste aansluiten bij de behoefte van leerlingen van HAVO en VWO. Indien onderwijs in de vorm van projecten en/of rollenspelen wordt aangeboden, hebben docenten behoefte aan ‘voorbeeldmateriaal’.
5.2
Mogelijkheden voor vervolgonderzoek Uit het oriënterende onderzoek komt een aantal mogelijkheden voor vervolgonderzoek naar voren. Vervolgonderzoek dient zich te richten op de vraag welke aspecten van ondernemerschap in het onderwijsprogramma van HAVO en VWO kunnen worden opgenomen, de wijze waarop hieraan meer aandacht kan worden besteed en hoe dit kan worden ingebed in het curriculum. 1
2
22
Welke kennis over de functie en betekenis van ondernemerschap komt in aanmerking om in te brengen in het curriculum van de vakken Economie en Management & Organisatie? Welke ondernemerschapscompetenties kunnen (verder) worden ontwikkeld in HAVO en VWO? Hierbij dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat HAVO en VWO algemeen vormende opleidingen zijn, die voorbereiden op een beroepsopleiding of een universitaire opleiding. Het is niet de bedoeling tijdens HAVO-/VWO-opleidingen concrete, praktische vaardigheden aan te leren die voor-
3
bereiden op het uitoefenen van een beroep (al dan niet in de positie van zelfstandig ondernemer), zoals in het beroepsonderwijs wel gebeurt. Op welke wijze kunnen de hierboven genoemde punten worden ingebed in het onderwijsprogramma van HAVO en VWO? Hierbij speelt de beschikbare ruimte om aandacht te geven aan het onderwerp (tijd, geld en middelen) een belangrijke rol. Is deze ruimte beperkt, dan dienen keuzes gemaakt te worden ten aanzien van de onderwerpen die aan de orde komen. Er moeten hierbij prioriteiten worden gesteld. Bij beperkte ruimte kan bijvoorbeeld worden volstaan met een hoofdstuk in een Economieboek over het belang van ondernemerschap, en indien meer ruimte beschikbaar is wordt er ook een project aan gekoppeld.
De wijze waarop de bovenstaande onderzoeken uitgevoerd zouden kunnen worden, dient nog verder te worden uitgewerkt. Gezien de sleutelrol die docenten vervullen bij het aanbieden van ondernemerschapsonderwijs en -competenties, is het belangrijk hun 1 mening mee te nemen . Als ondernemerschap een onderdeel van het curriculum gaat vormen, dienen daarvoor de juiste leermiddelen en -methoden te zijn ontwikkeld. Hierbij moet worden gedacht aan zowel kennisoverdracht via leerboeken als via de praktijk: projecten, stages etc. Daarnaast is het van belang dat er kennisoverdracht over ondernemerschap plaatsvindt aan docenten, in de vorm van bijscholing, cursussen en congressen. Vooraf dient te zijn 2 uitgewerkt hoe deze kennisoverdracht plaatsvindt.
1
2
Een enquête onder docenten ligt voor de hand. Hierdoor is het mogelijk een beeld te krijgen van de mogelijkheden die docenten zien om ondernemerschapsonderwijs aan te bieden (binnen welke vakken, in welke leerjaren, op welke wijze, de behoefte aan en wijze van ‘bijscholing’). Een van de mogelijkheden om de enquête aan te bieden is via de Vereniging van leraren in de economischmaatschappelijke vakken (VECON), waarbij ook docenten van het vak Management & Organisatie zijn aangesloten. In aanvulling hierop kan een aantal diepte-interviews worden gehouden met docenten en beleidsmakers. Bij EIM is hiervoor unieke kennis beschikbaar.
23
Bijlage I Theoretische achtergrond Als achtergrondinformatie zijn vooraf aan dit oriënterende onderzoek de volgende onderzoeken bestudeerd: − Kuip, I. van der en I. Verheul, Early development of entrepreneurial qualities: the role of initial education, EIM, 2003. − Bosma, N., H. Stigter & A. Wennekers, The long road to the entrepreneurial society, EIM, 2002. Hieronder worden van beide onderzoeken de belangrijkste conclusies weergegeven. Kuip, I. van der en I. Verheul, Early development of entrepreneurial qualities: the role of initial education, EIM, 2003. In deze studie is onderzocht welke rol onderwijs op het gebied van ondernemerschap kan spelen om ondernemerschapscompetenties te ontwikkelen en ondernemerschap te stimuleren. Verder wordt er in dit onderzoek bediscussieerd in hoeverre ondernemerschap kan worden onderwezen en de wijze waarop dit het beste zou kunnen. Ondanks dat er veel discussie is over de vraag of en de mate waarin ondernemerschapskwaliteiten kunnen worden aangeleerd, zijn er ook veel onderzoeken waarin wordt bevestigd dat deze inderdaad vanaf jonge leeftijd zijn aan te leren. Het onderzoek richt zich op basis- en voortgezet onderwijs. Voor ondernemerschap zijn er verschillende vaardigheden nodig die elk individu in een bepaalde mate bezit. Enkele van die ondernemerschapsvaardigheden kunnen worden aangeleerd, sommige hiervan bij voorkeur op jonge leeftijd. Kinderen zijn dan nog ‘kneedbaar’ en veel van deze vaardigheden zijn vergelijkbaar met persoonlijkheidskenmerken die tijdens de opvoeding worden bijgebracht. De laatste jaren wordt er internationaal veel ondernemerschapsonderwijs aangeboden. Dit gebeurt grofweg op twee manieren: 1 speciaal ontworpen ondernemerschapsprogramma’s (zoals het mini-onderneming programma); 2 ondernemerschapsonderwijs inbouwen in het reguliere onderwijs (zoals het Studiehuis). Alhoewel men geneigd is zich te richten op de speciaal ontwikkelde, niet-reguliere ondernemerschapsprogramma’s, hebben deze ook een aantal nadelen: − korte levensduur; − bereiken vaak weinig leerlingen; − zijn vaak onderwerp van ‘zelfselectie’, wat wil zeggen dat bepaalde leerlingen met bepaalde kenmerken hiervoor kiezen. Door ondernemerschapsonderwijs in te bouwen in het reguliere onderwijsprogramma, de als tweede genoemde methode, worden bovenstaande nadelen weggenomen. Zeker als het in het basis- en voortgezet onderwijs wordt aangeboden en daardoor ook veel meer leerlingen worden bereikt, is de kans groot dat deze methode effectiever is. Beide manieren zouden ook kunnen worden gecombineerd door de speciale programma’s in te bouwen in het reguliere curriculum.
25
Duidelijk is dat de ontwikkeling van adequaat ondernemerschapsonderwijs nog in de kinderschoenen staat. Er dient verder onderzoek gedaan te worden naar de effectiviteit van verschillende methoden en naar het relatieve belang van de verschillende ondernemerschapskwaliteiten die wellicht moeten worden onderwezen. Voor de verdere ontwikkeling van ondernemerschapsonderwijs is het belangrijk dat men zich bewust is van het belang ervan en dat leren door informatieoverdracht en de uitwisseling van ervaringen op dit terrein worden gestimuleerd. Bosma, N., H. Stigter& A. Wennekers, The long road to the entrepreneurial society, EIM, 2002. In deze studie zijn het ondernemerschapsklimaat en de ondernemersdynamiek in Nederland onderzocht. Hierbij is ook gekeken naar de aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs. In het onderzoek worden verschillende aspecten van aandacht voor ondernemerschap in het onderwijssysteem behandeld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: − bewustzijn: elke leerling zou moeten worden onderwezen over het belang van en de bijdrage aan ondernemerschap voor de maatschappij en de economie. Dit is verbreding van het algemeen bewustzijn; − stimuleren van een positieve houding en kwaliteiten in relatie tot ondernemerschap (bij vaardigheden valt te denken aan persoonlijkheidskenmerken als creativiteit, risicobereidheid, initiatief nemen). Het ontwikkelen van deze vaardigheden zou al kunnen starten op de basisschool; − trainen van ondernemerschapsvaardigheden. Hierbij valt te denken aan managementvaardigheden, financieel management en opstellen van bedrijfsplan. Als deze vaardigheden worden onderwezen, kan dat worden beschouwd als de voorbereiding van studenten om zelf ondernemer te worden, en dit kan dan ook het beste worden aangeleerd in het beroepsonderwijs en op universiteiten. In alle onderwijssectoren is de aandacht voor ondernemerschap, zowel wat betreft het aanleren van een ondernemende houding als het overbrengen van kennis over ondernemerschap en het bijbrengen van ondernemerschapsvaardigheden beperkt. Als oorzaken hiervoor worden genoemd: − het onderwijssysteem is bureaucratisch en weinig flexibel in het aanpassen van het curriculum aan maatschappelijke behoeften; − het onderwijssysteem is de afgelopen jaren sterk onderhevig geweest aan allerlei veranderingen, waardoor de bereidheid van (school)besturen om een veranderingsslag te realiseren sterk is gedaald; − de overgrote meerderheid van het onderwijzend personeel is niet voorbereid op een ondernemende wijze van doceren en heeft zelf ook weinig tot geen (praktijk)kennis en ervaring met ondernemerschap.
26
Bijlage II Achtergrondinformatie Commissie Ondernemerschap en Onderwijs Theoretische achtergrond bij het werk van de commissie De commissie formuleerde vijf competenties, die voor ondernemerschap onontbeerlijk zijn. In volgorde van belangrijkheid zijn dit: 3 durf; 4 reflectievermogen; 5 strategische houding; 6 leidinggevend vermogen; 7 communicatief vermogen. Deze competenties zouden in een doorlopende leerlijn in de gehele onderwijsloopbaan aan de orde moeten komen. Hierbij is ervan uitgegaan dat ondernemerschap ten dele kan worden aangeleerd, maar dat het een geleidelijk proces is. Ondernemerschap is een ervaringsvak. Colleges geven over ondernemerschap is dan ook niet de juiste methode. Simulaties kunnen de praktijk goed benaderen. Docenten moeten er ondernemers bij halen als rolmodel voor de leerlingen. Scholen en lerarenopleidingen moeten zelf ook ondernemender worden. Hier wordt de studie en het onderwijs in zijn algemeenheid alleen maar aantrekkelijker door. De projecten zijn bedoeld als aanjagers. Het is van belang dat de opgedane kennis wordt gedeeld. Ervaringen zijn niet altijd overdraagbaar. Uiteindelijk moeten ondernemerskwaliteiten geïntegreerd worden in de opleidingsprofielen en de exameneisen. Veel mensen die jong als ondernemer zijn begonnen, zijn gefrustreerd over hun eigen opleiding. Dat komt ook doordat het onderwijs dat zij kennen, weinig aandacht gaf aan ondernemen. Het gaat natuurlijk ook om karaktereigenschappen: zonder durf moet je geen ondernemer worden. Dit betekent echter niet dat je niets kunt leren: het onderwijs mag ondernemerschap in elk geval niet frustreren. Hieronder volgen de projecten van het project Ondernemerschap en Onderwijs die betrekking hadden op HAVO en/of VWO: Zwijsen Service Centre In dit project wordt de stichting 'Zwijsen Service Centre' opgericht voor de organisatie van verschillende activiteiten zoals schoolfeesten, open dag en de diploma-uitreiking. De dagelijkse leiding komt in handen van leerlingen en een Raad van Toezicht waarin docenten en medewerkers van de school zitting hebben. Vanuit de dagelijkse leiding worden andere leerlingen geworven voor het operationele gedeelte. De leerlingen doen ervaring op met allerlei aspecten van ondernemen, zoals planning, personeelsbeleid of financiële verslaglegging. Gratis toegangskaarten voor feesten, consumptiebonnen of een bijdrage voor het organiseren van examenfeesten vormen het salaris van de leerlingen die voor het Zwijsen Service Centre werken. De projectresultaten zijn geschikt voor leerlingen van VWO bovenbouw. Kantineproject In dit project runnen de leerlingen voor een bepaalde periode de schoolkantine. Zij zijn verantwoordelijk voor de in- en verkoop van benodigde spullen, reclame maken, kas
27
bijhouden, administratie voeren etc. Alle aspecten van het beheren van een kantine komen aan de orde. Op deze wijze maken leerlingen kennis met ondernemerschap en leren ze welke karaktereigenschappen daarvoor nodig zijn. De leerlingen worden bewust van de mogelijkheden van het ondernemerschap, en doen kennis op van financieel beheer en PR. Ook leren ze vaardigheden als creativiteit, doorzettingsvermogen en verantwoordelijk gedrag. De docenten geven instructies en houden toezicht op de uit te voeren activiteiten. De projectresultaten zijn geschikt voor leerlingen van 3 HAVO en 3 VWO. Activiteiten − marktonderzoek − inkopen van de benodigde spullen − verkoopprijzen berekenen − reclame maken − dagelijkse administratie van in- en verkoop en kasboek bijhouden − winst- en verliesrekening samenstellen − maken van een draaiboek voor overige scholen. Wie de schoen past Binnen de school werken de eerste en de tweede klas van het voortgezet onderwijs met projectonderwijs, gericht op het aanleren van verschillende vaardigheden door het behandelen van vakoverstijgende thema’s. In het tweede jaar staat het projectonderwijs vooral in het teken van een oriëntatie op school- en beroepskeuze. Om leerlingen kennis te laten maken met ondernemerschap is het project ‘Wie de schoen past’ opgezet. Het doel van het project is om leerlingen vaardigheden zoals samenwerken, zelfstandig leren en organiseren te leren. Daarnaast leren ze de verschillen tussen werknemerschap en ondernemerschap. De projectresultaten zijn geschikt voor leerlingen voortgezet onderwijs. Activiteiten − maken van een projectwerkboek met opdrachten − maken van een handleiding voor de mentoren − maken van een pagina op de bibliotheeksite en verslaglegging op de website van de school − contacten tussen mentoren en ondernemers − organiseren themabijeenkomsten. Het adviesbureau Doordat de leerlingen als ondernemers opereren binnen een adviesbureau trainen ze in dit project verschillende aspecten van het ondernemerschap. Zo worden ze zich bewust van de mogelijkheden die het ondernemerschap biedt. Het adviesbureau is gericht op algemene competenties zoals verantwoordelijkheid durven nemen, creativiteit ontwikkelen, initiatief nemen, zelfvertrouwen hebben en moeilijke situaties de baas kunnen. De context van het ondernemerschap bezorgt de leerlingen zowel de betrokkenheid als de ruimte die nodig is om meer algemene competenties te kunnen oefenen. In het adviesbureau werken leerlingen met bedrijfsplannen, werkplannen, offertes en contracten. De producten die ontstaan naar aanleiding van de onderzoeken in het adviesbureau zijn onder andere beleidsadviezen, kosten-batenanalyses en haalbaarheidsstudies. De docent krijgt de rol van senior adviseur in het adviesbureau.
28
Beoogde producten Een geavanceerde website (het adviesbureau) met een openbaar gedeelte met nieuwsberichten, presentaties van opdrachtgevers en leerlingen, templates voor on-line publiceren, een interne zoekmachine en een besloten gedeelte waar leerlingen in digitale groepen en op eigen, persoonlijke pagina's publicaties kunnen maken. Het ondernemerschap een waardevol curriculum In dit project maken leerlingen kennis met ondernemerschap via de Studiewijzer. Dit leermiddel is gericht op de algemene ontwikkeling van leerlingen op ondernemerschap. Met name persoonlijke vaardigheden die vereist zijn voor uitoefening van ondernemerschap komen aan de orde, zoals zelfstandigheid, zicht op eigen gedrag en plannen. De Studiewijzer bestaat uit compact lesmateriaal waarin leeropdrachten gekoppeld zijn aan een denkbeeldige onderneming. Leerlingen maken opdrachten en cases, uitgevoerd binnen de studiehuisconstructie. Ter toetsing van de kennis en vaardigheden schrijft de leerling een ondernemersplan. Beoogde producten − een studiewijzer bestaand uit: lesmateriaal, leeropdrachten gekoppeld aan een denkbeeldige onderneming, cases en workshops Ondernemend leren, lerend ondernemen Op het Haags Montessori Lyceum (HML) werken diverse groepen leerlingen aan programma's c.q. projecten. Een aantal van deze programma's kan ondernemingsgewijs worden opgezet in de vorm van een commerciële opdracht met externe opdrachtgevers. Zo leren leerlingen van het voortgezet onderwijs markten te verkennen, opdrachtgevers voor zich te winnen, en de opdracht goed uit te voeren. In dit project wil men zo een programma voor ondernemen in het onderwijs ontwikkelen dat aansluit bij het reguliere onderwijs. Zo is het gebaseerd op hands-on ervaringen van leerlingen van het HML en geïnteresseerde samenwerkingspartners. Beoogde producten − een werkwijzer voor de leerlingen − lesmateriaal (opdrachten, leesteksten, cases, URL-links etc.) over marktonderzoek, marketing, offerte, uitvoering, facturering en nazorg − een handleiding voor schoolleiders en docenten. Ondernemen iets voor mij? In dit project wordt een module ondernemerschap ontwikkeld die binnen de verschillende onderwijsprogramma’s van de tweede fase van het voortgezet onderwijs kan worden ingezet. Studenten Small Business van de Hogeschool ondersteunen de docenten van het voortgezet onderwijs door de leerlingen te begeleiden. De module omvat materiaal dat eigen initiatieven van leerlingen vereist en sterk toepassingsgericht is. De leerlingen krijgen zo een realistisch beeld van ondernemerschap en leren vaardigheden aan om ideeën uit te werken tot een ondernemingsplan.
29
Beoogde producten − een leerlingenboek met praktijkopdrachten, een werkplan, een activiteitenplan en een procesplan − een cd-rom − een ideeënwijzer en scholingstraject voor docenten − een handleiding voor docent-coördinatoren Small Business − een website − een draaiboek en beoordelingslijsten voor wedstrijd mini-ondernemingsplannen.
30
Bijlage III Lijst van geïnterviewde personen Dhr. J. Steins, coördinator Economie aan de Educatieve Faculteit Amsterdam (eerstegraads lerarenopleiding) Mevrouw B. van der Pol, docente Economie en Management & Organisatie (HAVO en VWO) aan het Stedelijk College in Zoetermeer Telefonisch interview met: Mevrouw T. Laning, Sectievoorzitster Economie bovenbouw HAVO/VWO Erasmus college
31
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200502
17-5-2005
A200501 A200417
26-4-2005 11-4-2005
A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304
14-10-2003
Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrepreneurship Monitor 2004 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid
33
A200303 A200302
15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
34
Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003