OTB/MER A27/A1 Bureauonderzoek archeologie
MER Stap 2
Augustus 2010
Bureauonderzoek archeologie
Augustus 2010
2
Bureauonderzoek archeologie
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding
7
A. B. C. D. E.
Doel van dit onderzoek ......................................................................................................7 Afbakening plan- en studiegebied.....................................................................................7 Beschrijving van de onderzoeksopdracht ........................................................................9 Onderzoeksmethodiek .......................................................................................................9 Leeswijzer ...........................................................................................................................9
Hoofdstuk 2 Wettelijk- en beleidskader
11
F. Inleiding .............................................................................................................................11 G. Wettelijk kader ..................................................................................................................11 G.1 Europese wet- en regelgeving..................................................................................................................11 G.2 Nationale wet- en regelgeving ..................................................................................................................12
H. Beleidskader .....................................................................................................................12 H.1 Nationaal beleid .........................................................................................................................................12 H.2 Provinciaal/regionaal beleid .....................................................................................................................13 H.3 Gemeentelijk beleid ...................................................................................................................................13
Hoofdstuk 3 Huidige situatie en eindsituatie na verbreding
15
I. Inleiding ...............................................................................................................................15 J.Huidige situatie (2009) ........................................................................................................15 J.1 J.1.a J.1.b J.2 J.2.a J.2.b J.2.c J.2.d
Geologie en geomorfologie ......................................................................................................................15 Pleistoceen .................................................................................................................................................15 Holoceen .....................................................................................................................................................17 Bodem .........................................................................................................................................................17 Grondwatertrappen ...................................................................................................................................17 Rijksweg A27..............................................................................................................................................17 Rijksweg A1 ................................................................................................................................................18 Mogelijke recente verstoringen................................................................................................................18
K. Eindsituatie A27/A1 na verbreding ..................................................................................18
Hoofdstuk 4 Historische situatie
19
L. Inleiding .............................................................................................................................19 M. Geschiedenis van het studiegebied ................................................................................19 M.1 Cultuurhistorische hoofdstructuur Utrecht ............................................................................................19 M.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur Provincie Noord-Holland ..............................................................20 M.3 Waterlinies ..................................................................................................................................................20
Augustus 2010
3
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 5 Bekende archeologische waarden
23
N. ARCHIS II ...........................................................................................................................23 N.1 N.2 N.3 N.4
Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) .......................................................................23 Archeologische waarnemingen ...............................................................................................................25 Archeologische monumenten ..................................................................................................................26 Archeologisch onderzoek.........................................................................................................................28
O. Conclusie archeologische waarden ................................................................................29
Hoofdstuk 6 Verwachting en aanbevelingen
31
P. Het verwachtingsmodel ...................................................................................................31 P.1 Inleiding tot het verwachtingsmodel .......................................................................................................31 P.2 Globale verwachting .................................................................................................................................31 P.3 Verwachtingsmodel met aanbevelingen voor vervolgonderzoek ........................................................32
Bijlage A Informatiebronnen
39
Bijlage B Verklarende woordenlijst
41
Augustus 2010
4
Bureauonderzoek archeologie
Samenvatting
Aanleiding en doel van onderzoek Rijkswaterstaat heeft het voornemen de capaciteit van de A27 tussen de aansluiting Ring Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes (A27 km 83,10 – km 97,33) en de capaciteit van de A1 tussen knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg (A1 km 30,10 - 39,40) uit te breiden. Voor de besluitvorming over mogelijke maatregelen om deze capaciteit te vergroten wordt de verkorte Tracéwet-procedure gevolgd. Deze zal uiteindelijk leiden tot een Tracébesluit, dat door de Minister van Verkeer en Waterstaat (V&W) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) wordt genomen. Op grond van de Crisis- en herstelwet (31 maart 2010) dient ook de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in te stemmen. Het Ontwerp-Tracébesluit (OTB) wordt samen met het milieueffectrapport (MER) ter inzage gelegd. In dit kader is door ARCADIS Nederland BV een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit bureauonderzoek dient als basis voor de effectbeschrijving behorende bij de MER. Resultaten archeologisch bureauonderzoek Het zuidwestelijk deel van het studiegebied (de A27 nabij Utrecht, km 83,1-90,4 ) ligt in een veengebied. Het studiegebied doorsnijdt hier een aantal dekzandruggen. Deze liggen hoger in het landschap en waren daarom aantrekkelijke locaties voor bewoning vanaf het Mesolithicum. Op de flanken van deze ruggen kunnen sporen van mesolithische nederzettingen worden verwacht. In de Middeleeuwen is in dit deel van het studiegebied het veen ontgonnen. Boerderijen lagen op de ontginningsassen, die in het tracé liggen. Hier worden sporen van middeleeuwse bewoning verwacht. Het historische centrum van Maartensdijk is een monument. Net onder Hilversum (km 90,4-92,2) kunnen resten uit het Mesolithicum verwacht worden, zoals de aanwezigheid van de vindplaats bij Anna’s Hoeve aantoont. In deze omgeving is echter veel zand afgegraven ten tijde van de aanleg van de A27 en A1. Onderzoeken hebben in deze regio weinig archeologische waarden uit deze periode aangetoond. De A27 ten oosten van Hilversum (km 92,2-97,25) loopt over de Utrechtse Heuvelrug. Tussen Hilversum en Amersfoort liggen veengronden, doorsneden door de afzettingen van de Eem (A1 km 30,438,4). De natte veengronden waren geen aantrekkelijke plaatsen voor bewoning in de Prehistorie. Hier zijn tijdens eerdere onderzoeken ook geen sporen aangetroffen van (Laat)-Middeleeuwse bewoning. De grootste concentratie waarnemingen in het studiegebied ligt in het noordelijk deel van het plangebied (tracé van de A1). Bij de overgang over de Eem (voornamelijk op de oeverwallen) is een aantal neolithische vindplaatsen bekend (km 33,4-34,9). Bij de aansluiting Bunschoten-Spakenburg liggen enkele terpen uit de late middeleeuwen (km 38,4-39,4). Dit deel van het studiegebied is bewoond geweest vanaf het Mesolithicum. Veel van de aanwezige archeologische resten zijn waarschijnlijk echter verloren gegaan bij zandwinning en eerdere bodemingrepen, zoals de aanleg van de huidige A1. Het oostelijk deel van het studiegebied (A1 km 38,4-39,4) was in de Middeleeuwen bewoond en hier worden nog resten van verwacht. Een onderzoek dat eerder uitgevoerd is in het kader van andere projecten in dit deel van het studiegebied heeft echter geen duidelijke archeologische informatie opgeleverd over deze periode. Grote delen van het plangebied zijn verstoord en middeleeuwse vondsten die aangetroffen zijn liggen waarschijnlijk niet meer in situ maar zijn waarschijnlijk met nederzettingsafval meegevoerd, dat als bemesting over het land uitgereden werd.
Augustus 2010
5
Bureauonderzoek archeologie
Het plangebied (A27 km 83,10 - km 97,45, knooppunt Eemnes en A1 km 30,10 – km 38,90) is verdeeld in 10 secties op basis van de archeologische verwachting. De implementatie van de aanbevelingen in hoofdstuk 6 is afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, de Minister van Verkeer en Waterstaat met als adviseur Dhr. F. Buchner (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het is niet uitgesloten dat bij de werkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen, zogenaamde toevalsvondsten. De uitvoerder van de werkzaamheden dient op de hoogte worden te gebracht van de plicht om toevalsvondsten bij de uitvoering van grondwerk te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1.
Augustus 2010
6
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 1 Inleiding
A. Doel van dit onderzoek De wegen rondom Utrecht vormen het hart van de weginfrastructuur van Nederland. De Rijksoverheid verwacht voor 2020 in de hele provincie Utrecht problemen met de doorstroming op de weg. De problemen die er nu zijn zullen alleen nog maar toenemen. Er zijn files op het hoofdwegennet en knelpunten op het onderliggend wegennet. Utrecht is door zijn centrale ligging onderdeel van veel belangrijke doorgaande routes. Ook is er veel regionaal verkeer op het wegennet. Infrastructurele maatregelen om bovengenoemde problemen op te lossen, hebben vaak aanzienlijke gevolgen voor mens en milieu. Het is daarom belangrijk dat er een zorgvuldige procedure wordt doorlopen. De spelregels hiervoor zijn vastgelegd in onder andere de Tracéwet en de Wet Milieubeheer. Eén van de spelregels houdt in dat er voorafgaand aan de besluitvorming een Trajectnota/MER moet worden opgesteld. Rijkswaterstaat heeft het voornemen de capaciteit van de A27 tussen aansluiting Ring Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes en de capaciteit van de A1 tussen knooppunt Eemnes en aansluiting BunschotenSpakenburg uit te breiden. Voor de besluitvorming over mogelijke maatregelen om deze capaciteit te vergroten wordt de verkorte Tracéwet-procedure gevolgd. Deze zal uiteindelijk leiden tot een Tracébesluit. De Minister van Verkeer en Waterstaat is met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu verantwoordelijk voor het uiteindelijke Tracébesluit. Beide Ministers vertolken in de procedure de rol van ‘bevoegd gezag’. Op grond van de Crisis- en herstelwet (31 maart 2010) dient ook de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in te stemmen. Het Ontwerp-Tracébesluit (OTB) wordt samen met het milieueffectrapport (MER) ter inzage gelegd. Het MER A27/A1 analyseert de huidige en toekomstige problemen, oplossingen en effecten daarvan. In het OntwerpTracébesluit wordt het voorkeursalternatief ruimtelijk vastgelegd. De planstudie A27/A1 maakt deel uit van een groter geheel, namelijk het beleidsprogramma VERDER. Binnen VERDER zijn er twee overkoepelende pakketstudies; Ring Utrecht en Driehoek Utrecht-Hilversum-Amersfoort. De planstudie A27/A1 valt binnen de pakketstudie Driehoek Utrecht-Hilversum-Amersfoort.
B. Afbakening plan- en studiegebied Het plan- en studiegebied voor archeologie zijn als volgt gedefinieerd: Het studiegebied omvat het tracé van de A27/A1 en de omgeving daarvan, waaronder ook het onderliggende wegennet (OWN), voor zover daar effecten van de voorgenomen activiteit kunnen gaan optreden. Aangezien de werkzaamheden alleen verwacht worden in de directe omgeving van waar nu al de huidige A27 en A1 liggen, wordt uitgegaan van een plangebied dat de hele lengte van de tracés beslaat. Het gaat dan om de rijksweg A27 tussen aansluiting Ring Utrecht-Noord (31) en knooppunt Eemnes (A27 km 83,10 - km 97,45), het knooppunt Eemnes en het tracé van de rijksweg A1 tussen knooppunt Eemnes en aansluiting Bunschoten-Spakenburg (12) (A1 km 30,10 - km 38,90). Het studiegebied heeft een breedte van 100 meter aan weerszijde van de verharding van de huidige snelweg.
Augustus 2010
7
Bureauonderzoek archeologie
Het plangebied omvat dat deel van het studiegebied waar de werkzaamheden gepland zijn. Voor een overzicht van het plangebied, zie navolgende afbeelding.
Afbeelding 1 Weergave van het plangebied (tracés A27 en A1, zwart)
Tabel 1 Objectgegevens Objectgegevens onderzoek
Relevantie voor project
Landelijk registratienummer (CIS-code)
35468
Coördinaten (RD)
X
Y
Noordoost punt
158330
465055
Zuidwest punt
139465
455440
Opdrachtgever
Rijkswaterstaat.
Contactpersoon bij opdrachtgever
K. Jonker
Plaats
Utrecht, Hilversum, Amersfoort
Gemeente (Provincie)-
Utrecht, De Bilt, Eemnes, Baarn, Amersfoort (Utrecht)
Toponiem/adres
Rijksweg A27-A1
Kaartblad
31F, 31H, 32A, 32B
Hilversum (Noord-Holland)
Huidig gebruik
Doorgaande weg (snelweg)
Uitvoerder
ARCADIS
Bevoegd gezag
Minister van Verkeer en Waterstaat Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Adviseur bevoegd gezag
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Contactpersoon bij RCE
F. Buchner
Uitvoeringsperiode onderzoek
November 2009 - juni 2010
Beheerder en plaats documentatie
ARCADIS Nederland BV, vestiging Hoofddorp
Augustus 2010
8
Bureauonderzoek archeologie
C. Beschrijving van de onderzoeksopdracht De onderzoeksopdracht is te bepalen of door de voorgenomen werkzaamheden aan de A27 en A1 archeologische waarden (vindplaatsen) bedreigd zullen worden. Om dit vast te kunnen stellen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek heeft als doel het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden aan de hand van bestaande gegevens. Tevens is bepaald of de verwachte archeologische waarden door de geplande ingrepen worden bedreigd. Dit leidt tot een advies en aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek.
D. Onderzoeksmethodiek Voor het onderzoek zijn relevante bodem-, geologische-, geomorfologische- en historische kaarten bestudeerd. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Utrecht, Cultuurhistorische Waarden Kaart (CHW) van de provincie Noord-Holland, de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) zijn in relatie met het plangebied bestudeerd. Het archeologische informatiesysteem ARCHIS II is geraadpleegd op archeologische gegevens in het studiegebied. Tevens is gebruik gemaakt van gegevens van Rijkswaterstaat1. De methodiek van het archeologisch bureauonderzoek is conform de KNA, versie 3.1, 2006.
E. Leeswijzer Hoofdstuk 2 schetst kort het wettelijk- en beleidskader voor zover dit relevant is voor dit onderzoek. In hoofdstuk 3 zijn de huidige situatie en de eindsituatie na verbreding van de A27/A1 toegelicht. De huidige situatie is beschreven aan de hand van bodemtype en geomorfologie. In hoofdstuk 4 is de historische situatie beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een overzicht van alle bekende archeologische gegevens in het studiegebied. Hoofdstuk 6 bevat tenslotte het verwachtingsmodel voor archeologische waarden en aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek.
1
Rijkswaterstaat Utrecht, projectteam Ring en driehoek, 2008. Startnotitie planstudie Utrecht-Knooppunt Eemnes-Amersfoort (A27/A1).
Augustus 2010
9
Bureauonderzoek archeologie
Augustus 2010
10
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 2 Wettelijk- en beleidskader
F. Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft voor het aspect archeologie de wet- en regelgeving en het beleidskader welke direct of indirect van invloed zijn op de voorgenomen activiteit. Het gaat daarbij om bestaande en vastgestelde plannen en om (in de nabije toekomst) van kracht zijnde wet- en regelgeving die kaderstellend kunnen zijn voor het initiatief. Het betreft hier een selectie van de belangrijkste documenten.
G. Wettelijk kader Voor het project is in Tabel 2 de relevante wet- en regelgeving voor archeologie die kaderstellend is voor het initiatief weergegeven. Daarbij wordt ingegaan op de betekenis voor het project A27/A1. Na de tabel volgt een toelichting. Tabel 2 Relevante wet- en regelgeving voor archeologie Wettelijk kader
Relevantie voor project
Europese wetgeving Verdrag van Valetta
Uitgangspunt van het Verdrag is de wens om zoveel mogelijk uit te gaan van behoud in situ. Als dit niet mogelijk is dan dienen uitvoerders van werkzaamheden die mogelijk archeologische waarden aantasten eerst archeologisch onderzoek uit te laten voeren volgens het principe “de verstoorder betaalt”.
Nationale wetgeving Wet op de archeologische
Met de implementatie van deze wet heeft voortaan de gemeente de verantwoordelijkheid voor het
monumentenzorg
archeologisch erfgoed binnen haar eigen grenzen. Bij uitzondering kan de provincie of zelfs het Rijk verantwoordelijkheid nemen.
G.1 Europese wet- en regelgeving Verdrag van Valetta De archeologische monumentenzorg in Nederland is ingrijpend gewijzigd sinds 1998. In dat jaar is Nederland begonnen met het interimbeleid in het kader van het Europese verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed, het Verdrag van Malta (formeel het Verdrag van Valletta). Om de onvervangbare archeologische informatie niet ongezien verloren te laten gaan moet de archeologie volgens het verdrag een volwaardige plaats in de ruimtelijke ordening krijgen. Dit betekent dat in een zo vroeg mogelijk stadium in het proces van ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden met archeologische waarden. Het belangrijkste uitgangspunt is dat het archeologische erfgoed zoveel mogelijk in de bodem (in situ) bewaard blijft. Archeologisch erfgoed is onvervangbaar. Opgraven is dan ook slechts gewenst wanneer behoud in de bodem niet (meer) mogelijk is. Een tweede principe is dat de verstoorder van de bodem betaalt voor het archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het verdrag is het verbeteren van de zorg voor het archeologisch erfgoed door het treffen van maatregelen ten behoeve van bescherming, conservering en instandhouding. De integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is hierbij van wezenlijk belang.
Augustus 2010
11
Bureauonderzoek archeologie
G.2 Nationale wet- en regelgeving Wet op de archeologische monumentenzorg Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet omvat de implementatie in de Nederlandse wetgeving van het Verdrag van Valletta. Onderdeel van de Wamz is de wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Hiervoor is bewust gekozen. Op deze manier wordt het archeologisch belang ingevlochten in de regelingen die betrekking hebben op ruimtelijke processen en de uitvoering hiervan. Op grond van artikel 3, lid 1, in de Monumentenwet 1988 kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) beschermde monumenten aanwijzen. Indien tijdens de uitvoering van archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische waarden worden aangetroffen van groot regionaal of nationaal belang, dan kan het Rijk besluiten dit terrein archeologische voorbescherming te geven, als aanloop naar de erkenning van de vindplaats als AMKterrein. Bodemingrepen op wettelijk beschermde monumenten zijn op grond van artikel 11, lid 2 vergunningplichtig.
H. Beleidskader Voor het project zijn in Tabel 3 de relevante beleidsplannen, die kaderstellend zijn voor het initiatief, weergegeven. Daarbij wordt ingegaan op de betekenis voor het project A27/A1. Na de tabel volgt een toelichting. Tabel 3 Relevant beleid voor archeologie Wettelijk kader
Relevantie voor project
Nationaal beleid Samenwerkingsconvenant
Convenant waarin afspraken over de samenwerking tussen Rijkswaterstaat en Rijksdienst voor het
Rijkswaterstaat en RCE
Cultureel Erfgoed (RCE)2 ten aanzien van de omgang met en het behoud van archeologisch erfgoed zijn vastgelegd.
Provinciaal/regionaal beleid Provinciaal archeologiebeleid
De provincies Utrecht en Noord-Holland hanteren als beleidsuitgangspunt dat er bij ruimtelijke plannen die het bodemarchief kunnen aantasten zoveel mogelijk rekening gehouden moet worden met bekende en verwachte archeologische waarden.
Gemeentelijk beleid Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeenten hebben op grond van de Monumentenwet een zorgplicht voor het binnen de gemeentegrenzen aanwezige culturele erfgoed. Dit wordt vormgegeven door het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid.
H.1 Nationaal beleid Convenant Rijkswaterstaat en RCE Het convenant tussen RCE en Rijkswaterstaat is gebaseerd op het uitgangspunt dat behoud van archeologische waarden voorop staat en betaald wordt door degene die de bodem verstoord. De initiatiefnemer van werken is dus zowel in archeologisch als in financieel opzicht verantwoordelijk voor een goede aanpak. De huidige afspraken tussen Rijkswaterstaat en de RCE beschrijven maatregelen voor vroegtijdige inventarisatie, planning en besluitvorming. Al in het voortraject van Rijkswaterstaatwerken wordt geïnventariseerd welke archeologische waarde het werkterrein heeft en hoe daarmee omgegaan wordt. Vondsten en sporen worden zoveel mogelijk in de bodem bewaard, maar als dat niet mogelijk blijkt, wordt de informatie door opgraven veilig gesteld. Ook marktpartijen die betrokken zijn bij de uitvoering van werken krijgen te maken met de uitwerking van de nieuwe afspraken. De werkwijze is gericht op het voorkomen van vertraging en onverwachte kosten, maar bovenal op het waarborgen van een goede omgang met aanwezige archeologische waarden [18].
2
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heette voor 11 mei 2009 de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).
Augustus 2010
12
Bureauonderzoek archeologie
H.2 Provinciaal/regionaal beleid Voor de uitvoering van het provinciaal archeologisch beleid is een aantal specifieke beleidsinstrumenten ontwikkeld, zoals de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), het Provinciaal Archeologisch Depot, de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie en het Provinciaal Steunpunt Monumenten en Archeologie. De CHS maakt de ligging en waarde van archeologisch waardevolle terreinen inzichtelijk en vormt een basis voor advisering over hoe met die terreinen en gebieden om te gaan. De Provincie stelt, naast de in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1 vastgestelde richtlijnen, enkele aanvullende eisen aan een archeologisch bureauonderzoek. H.3 Gemeentelijk beleid Het plangebied ligt in de gemeenten Utrecht, de Bilt, Hilversum, Eemnes, Baarn, Bunschoten en Amersfoort. De gemeenten Utrecht en Amersfoort hebben een eigen gemeentelijke archeologische dienst. Het beleid van de gemeenten is gericht op het behoud van het bodemarchief. Bij onontkoombare vernietiging van dit bodemarchief dient de kennis die in archeologische waarden besloten ligt te worden veiliggesteld door middel van archeologisch onderzoek.
Augustus 2010
13
Bureauonderzoek archeologie
Augustus 2010
14
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 3 Huidige situatie en eindsituatie na verbreding
I. Inleiding In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de huidige situatie in het studiegebied (geologie, geomorfologie en bodem) en aansluitend wordt kort ingegaan op de eindsituatie na verbreding van de A27/A1.
J. Huidige situatie (2009) De huidige A27 tussen de aansluiting Ring Utrecht-Noord en knooppunt Eemnes en de huidige A1 tussen knooppunt Eemnes en aansluiting Bunschoten-Spakenburg bestaan uit twee rijstroken per rijrichting. Direct naast de A27 liggen overwegend weilanden waarna het noordelijke deel van de A27 (bij Hilversum) over een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug overgaat in bos. Bij knooppunt Eemnes sluit de A1 aan op de A27 (A27 km 97,25 en A1 km 30,4). In het oosten ligt de A1 in het open gebied (veenlandschap) van het Eemgebied. Veranderingen in de grondwaterstand kunnen voor de archeologie van belang zijn in verband met de conservering van organisch materiaal. Bij daling van de grondwaterstand kunnen archeologisch waardevolle locaties ontwaterd worden waardoor deze als gevolg van oxidatie verloren kunnen gaan. Het huidige tracé gaat voor een groot deel door het natuurgebied van de Utrechtse Heuvelrug. In dit gebied bevinden de grondwaterstanden zich ver beneden het maaiveld. De grondwaterstanden zijn daarom in dit deel van het studiegebied niet relevant voor dit onderzoek. Archeologische waarden die gevoelig zijn voor oxidatie zullen op de Utrechtse Heuvelrug niet meer aanwezig zijn binnen het plan- en studiegebied. Archeologische waarden die hier niet, of minder, gevoelig voor zijn, zoals grondsporen, aardwerk en steen, zullen nog wel aanwezig zijn. In het zuidelijk deel van de A27 (ongeveer km 83,1 tot 87,2) en het complete tracé van de A1 staat het grondwater hoog (respectievelijk grondwatertrap III en I). Hier is veen aanwezig. Een daling van de grondwaterstand zal hier relatief grote negatieve gevolgen hebben voor de conservering van archeologische waarden die gevoelig zijn voor oxidatie. Navolgend wordt in deze paragraaf de geologie, geomorfologie en bodem in het studiegebied beschreven. J.1
Geologie en geomorfologie
J.1.a Pleistoceen Gedurende een groot deel van het Pleistoceen hebben de Maas en de Rijn grote hoeveelheden vrij grof grind en zand aangevoerd. Tijdens de Saale ijstijd of glaciaal drong een ijslob vanuit het noorden de Gelderse Vallei binnen en drukte zijdelings het rivierzand omhoog. Het aldus opgestuwde materiaal aan de westzijde van de ijslob vormt nu de Utrechtse Heuvelrug en de heuvels van het Gooi (de zogenaamde stuwwallen).
Augustus 2010
15
Bureauonderzoek archeologie
Bij het afsmelten van het landijs liep het smeltwater over de laagste stuwwallen heen (van oost naar west) waardoor achter deze heuvelruggen fluvoglaciale smeltwaterafzettingen (sandrs) ontstonden. Een voorbeeld hiervan is het Spanderswoud bij Hilversum. In de laatste ijstijd (het Weichselien) werd veel zand verplaatst door eolische processen. Dit zand dekt alle eerdere afzettingen af en wordt daarom dekzand genoemd. Het woei tegen de stuwwallen op, bedekte ze gedeeltelijk, stoof er overheen en vulde laag liggende terreinen op. Het zand is afgezet als paraboolvormige duinen, waarvan de ruggen nog zichtbaar zijn in het landschap [1]. Afbeelding 2 Uitsnede uit het AHN van de A27 ter hoogte van Hollandsche Rading Duidelijk te zien is de uitloper van de Utrechtse Heuvelrug (rood) en de hoger gelegen delen van de A27. Het landschap ten zuiden van de Heuvelrug is laag gelegen (blauw). Bij Lage Vuursche zijn verkavelingstructuren zichtbaar (groene lijnen) © AHN-www.ahn.nl
Hoorneboegsche Heide
Lage Vuursche Bosberg
Hollandsche Rading
Augustus 2010
16
Bureauonderzoek archeologie
J.1.b Holoceen Na het eindigen van de laatste ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, steeg de zeespiegel geleidelijk door het afsmelten van de enorme gletsjermassa’s. Hierdoor kwam het water in rivieren hoger te staan en steeg ook in het binnenland de grondwaterstand. Als gevolg hiervan werd het laag liggende dekzand gebied aan de westzijde van de stuwwallen steeds natter. De stijging van de gemiddelde jaartemperatuur maakte het mogelijk dat zich op deze natte gronden een welige vegetatie van mossen, grassen en kruiden ontwikkelde en dat soms zelfs moerasbossen ontstonden. In dit vochtige gebied ontstond zo een dikke laag veen op het dekzand. Vanaf de middeleeuwen heeft men in het veenlandschap op grote schaal gebaggerd of afgegraven voor de productie van turf. Hiervoor kwam vooral het veenmosveen in aanmerking omdat de hiervan te maken turf na verbranding een laag asgehalte heeft. Veenontginnning heeft voornamelijk in het westen van het plangebied (nabij de A27) plaatsgevonden [1]. Op plaatsen waar de lokale vegetatie door de mens en vee is aangetast zijn sommige dekzandgebieden in het Holoceen weer gaan stuiven. Zo zijn de stuifzanden ontstaan, die gekenmerkt worden door een sterk en onregelmatig reliëf met hoogteverschillen van enkele meters op korte afstand. J.2
Bodem
J.2.a Grondwatertrappen Op bodemkaarten worden behalve bodemkundige eenheden ook grondwatertrappen3 in kaart gebracht. Dit zijn waterhuishoudkundige eenheden die een indruk geven van de ontwateringstoestand (de mate van 'drooglegging') van een bodem. In het gangbare onderscheid van grondwatertrappen zijn de stand van zowel de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) als de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bepalend. Dit wordt gemeten in de gemiddelde diepte onder maaiveld, in centimeter. Tabel 2 Grondwatertrappen (in cm onder maaiveld) I
II
III
IV
V
VI
VII
GHG
---
---
15-40
<40
>30
40-80
>80
GLG
<50
50-80
80-120
80-120
>120
>120
>120
J.2.b Rijksweg A27 De huidige Rijksweg A27 ligt voornamelijk op veen-op-dekzandgronden. In dit gebied zijn tot op heden in de ondergrond vlaktes van verspoelde dekzanden, delen van dekzandruggen en gordeldekzandruggen terug te vinden in het landschap. In deze leemarm of zwak lemig fijne zandgronden hebben zich podzolbodems gevormd. Het traject Utrecht-Nieuwe wetering (km 83,1-86,2) van de A27 is aangelegd op leemarm of zwak lemig fijne dekzandgronden waarin zich laarpodzolgronden hebben gevormd bij een grondwatertrap III. Vanaf Nieuwe Wetering naar het noorden bevinden zich ter plaatse van de huidige A27 op het traject tussen Nieuwe Wetering en de aansluiting van de N415 bij Hilversum eerst hoge zwarte enkeerdgronden bij een grondwatertrap VI (km 89,2-90,4). Vervolgens liggen er holtpodzolgronden van grof zand waarbij het grind ondieper dan 40 cm-mv begint met een grondwatertrap VII (km 90,4-92,0) Deze worden opgevolgd door veldpodzolgronden van leemarm en zwak lemig fijn zand met een grondwatertrap VII (km 92,0-94,5). Rond de N415 (km 94,5) liggen vergraven veldpodzolgronden met een grondwatertrap VII. Ten noorden van de N415 ligt een traject van circa 3 km op duinvaaggronden van leemarm en zwak lemig fijn zand met een grondwatertrap VII (km 94,5-97,25). Knooppunt Eemnes is gebouwd op laarpodzolgronden van leemarm en zwak lemig fijn zand met een grondwatertrap III.
3
Ibid.
Augustus 2010
17
Bureauonderzoek archeologie
J.2.c Rijksweg A1 De huidige Rijksweg A1 tussen knooppunt Eemnes en knooppunt Hoevelaken is aangelegd op een bodemkundig divers landschap. Knooppunt Eemnes is gebouwd op laarpodzolgronden van leemarm en zwak lemig fijn zand. Ten noorden van Baarn liggen moerige gronden en podzolbodems. Aan weerszijden van de rivier de Eem zijn kalkarme drechtvaaggronden te vinden. Hier is grondwatertrap I vastgesteld. Verder van de Eem af zijn waardveengronden op zeggeveen aanwezig; evenals rietzeggeveen en (mesotroof) broekveen. Hier is de grondwatertrap II. Op het traject tussen de N199 en Knooppunt Hoevelaken wisselen beekeerdgronden en laarpodzolgronden elkaar af. De grondwatertrap is hier III [14]. J.2.d Mogelijke recente verstoringen In dit bureauonderzoek is geen rekening gehouden met mogelijke verstoringen die veroorzaakt zijn door het leggen van kabels en leidingen. Dit is omdat het detailniveau van dit bureauonderzoek vrij grof is, gezien de grootte van het studiegebied. Daarbij gaat het bij kabels en leidingen doorgaans om vrij beperkte lineaire verstoringen, die de verwachtingswaarde voor een bepaalde locatie niet lager zullen maken. Er is gekeken naar mogelijke saneringen via bodemloket.nl. De enige voor dit onderzoek relevante locatie waar gesaneerd is bevindt zich bij verzorgingsplaats de Slaag langs de zuidbaan van de A1. Hier is de locatie van het Shell station gesaneerd (bij benadering km 37,0-37,1). Bij de aanleg van de A1 is het cunet gegraven tot op het zand. De dikte van het afgegraven veen was 1,5 à 2 meter. Vervolgens is er een baanlichaam opgespoten met zand, waar het huidige asfalt op ligt. Het cunet is gegraven voor 2x3 met een middenberm van 12 meter.4
K. Eindsituatie A27/A1 na verbreding Voor zowel de A27 als de A1 is er sprake van een voorkeursalternatief (VKA) en een minimumalternatief (MINA). A27 Het voorkeursalternatief voorziet in een verbreding naar 2x3 rijstroken met een ruimtereservering in de middenberm voor een eventuele toekomstige vierde rijstrook en/of openbaar vervoer verbinding. Tussen de aansluitingen Ring Utrecht-Noord en Bilthoven zal in de avondspits een vierde rijstrook nodig zijn aan de oostbaan, dit wordt uitgewerkt als een spitsstrook op de vluchtstrook. Het kunstwerk bij Hilversum (afrit naar de N201) wordt samen met de aansluiting Hilversum aangepast in een Haarlemmermeer-aansluiting. Het minimumalternatief is grotendeels hetzelfde als het voorkeursalternatief, er wordt echter geen ruimtereservering voor een vierde rijstrook en/of openbaar vervoer verbinding toegepast en er komt geen spitsstrook op de oostbaan tussen de aansluitingen Ring Utrecht- Noord en Bilthoven. A1 Het voorkeursalternatief voorziet in verbreding naar 2x4 rijstroken tussen knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg. Het minimumalternatief voorziet in verbreding naar 2x3 rijstroken tussen knooppunt Eemnes en de aansluiting Bunschoten-Spakenburg.
4
Mondelinge communicatie Wout Beumer, projectleider RWS bij verbreding A1 in 1969.
Augustus 2010
18
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 4 Historische situatie
L. Inleiding In dit hoofdstuk wordt kort de historische situatie geschetst van het studiegebied. Dit hoofdstuk gaat voornamelijk uit van de literatuur horende bij de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Utrecht [1]. Historische kaarten zijn bestudeerd, maar leverden geen extra informatie op [24].
M. Geschiedenis van het studiegebied In de noordelijke Nederlanden is het Utrecht dat in 1122 na Christus de eerste stadsrechten krijgt. Naast een handelsfunctie op de waterroutes van Rijn en Vecht wordt Utrecht het belangrijkste centrum van bestuur en religie op de fundamenten van het Romeinse castellum. Als tweede stad volgt ruim een eeuw later Amersfoort, als haven van de Eem en als marktplaats op de oost-west route tussen Holland en Rijnland [1]. Bij Baarn en Soest worden omstreeks 1390 de Drakenburgergracht, de Oude Gracht en Pijnenburgergrift gegraven voor turfafvoer naar de Eem. De Praamgracht wordt de turfvaart naar Utrecht en de Vecht. Vanaf de vijftiende eeuw wordt turf de belangrijkste brandstof, aanvankelijk vooral voor de stad Utrecht. Grootschalige vervening vindt plaats vanaf de zeventiende eeuw voor het opkomende Amsterdam. Door intensieve turfwinning in de Venen ontstaan in de loop van de achttiende eeuw grote waterplassen. Turfwinning op lokale schaal heeft overal in het veenweidegebied geresulteerd in een patroon van sterk verbrede scheisloten. Ten westen van het plangebied is de typische verkaveling, die het resultaat was van de turfwinning, goed zichtbaar. M.1 Cultuurhistorische hoofdstructuur Utrecht Op de cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht loopt het plangebied door drie deelgebieden: de Utrechtse Heuvelrug, Vechtplassen en Eemland [1]. De Utrechtse Heuvelrug De bewoningsgeschiedenis op de Utrechtse Heuvelrug begint in het Paleolithicum, meer dan 150.000 jaar geleden. De A27 van km 90,4 tot knooppunt Eemnes en de A1 van knooppunt Eemnes tot km 31,6 liggen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor de bewoningsgeschiedenis op de Utrechtse Heuvelrug is voornamelijk de periode van 1000 tot 1800 n. Chr. van belang. In de periode 1000-1600 werden de grote loofwouden op de Heuvelrug gekapt. Door verdroging en erosie daalde de vanouds op de Heuvelrug geconcentreerde bewoning af naar de lagere overgangszones, waar zich de eerste dorpen ontwikkelden. In het noorden ontstonden vanaf de elfde eeuw enkele kernen op en langs de randen van de stuwwalheuvels. Hier, bij De Bilt, Baarn en Soest, werden vanaf de dertiende eeuw de hoogveengebieden ontgonnen. Door afplagging en schapenbeweiding ontstonden heidevelden. Begin achttiende eeuw was de Heuvelrug nagenoeg ontbost en in uitgestrekte heidevlakten veranderd. Het Vechtplassengebied Het grootschalige veenontginningslandschap ten oosten van de Vecht is het Vechtplassengebied. Het deel van het Vechtplassengebied dat wordt doorsneden door het studiegebied heet de Oostvechtse veenontginningen.
Augustus 2010
19
Bureauonderzoek archeologie
De Oostvechtse veenontginningen worden gekarakteriseerd door de lange, doorgaande kavels en het stelsel van dwarskaden die de opeenvolgende ontginningsstadia laten zien. De met de ontginning opschuivende ‘wandelende’ dorpen zijn in de zestiende eeuw aan vrijwel alle dwarskaden blijven liggen. Een goed voorbeeld hiervan is Maartensdijk, dat tegen de oostbaan van de A27 aan ligt. De sporen van deze ontginningen worden verwacht rond Groenekan (km 83,9 - 84,2), Nieuwe Wetering (km 86,0 - 86,3), Maartensdijk (km 97,9 - 88,2) en Hollandsche Rading (km 90,25 - 90,55). Mede door de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met haar inundatiegebieden hebben zich hier geen grootschalige droogmakerijen plaats gevonden. De forten op de kruisingen van de ontginningslijnen, met de zijkaden van de verschillende ontginningsblokken, vormen de zichtbare elementen van de waterlinie (bijvoorbeeld Fort Blauwkapel, km 83,1). Archeologisch is er weinig bekend over de Prehistorie van het deel van het Vechtplassengebied dat door het studiegebied doorsneden wordt. Ten oosten van de Vecht is onder natte omstandigheden een metersdik veenpakket gevormd. Aan de voet van de Heuvelrug heeft het veen de Pleistocene dekzanden overdekt; deze laag veen wordt naar het oosten toe steeds dunner. Voor de veengroei woonden er al mensen op de dekzanden. Het waren jagers / verzamelaars die hun kamp opsloegen op de hogere dekzandruggen. Dit verklaart ook waarom deze een hogere archeologische verwachting hebben op de IKAW. Eemland De Eem is de enige rivier in Nederland die zowel ontspringt als eindigt in eigen land. Kenmerkend voor Eemland is het open, vrijwel lege polderland, dat het resultaat is van de eeuwenlange strijd tegen het zeewater. Op de rivierduinen en op dekzandruggen zijn sporen aangetroffen van bewoning, waaronder vuurstenen voorwerpen van circa 6000 jaar oud. Door stijging van de zeespiegel kon men tweeduizend jaar later echter niet meer wonen in het veengebied. Alleen in het zuiden van het Eemdal en op de aangrenzende hogere gronden was toen nog bewoning mogelijk. Vanaf omstreeks 1250 n. Chr. tot ver in de zeventiende eeuw is het gebied stapsgewijs noordwaarts bedijkt en ontgonnen in lange, oost-west lopende stroken die nog steeds het landschap bepalen. Eemland is het gebied waarin de stad Amersfoort ligt. Amersfoort is de tweede stad van de provincie en kreeg stadsrechten in 1259. M.2 Cultuurhistorische hoofdstructuur Provincie Noord-Holland Een klein deel van de A27 (km 90,4 tot 96,45) loopt door de provincie Noord-Holland. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie ligt een terrein van archeologische waarde aangegeven (voormalig AMK monument 2305). Er vallen verder geen, voor archeologie relevante, cultuurhistorische waarden binnen het Noord-Hollandse deel van het plangebied. M.3 Waterlinies Een belangrijk historisch element van het studiegebied is de aanwezigheid van de waterlinies. Het studiegebied doorsnijdt twee waterlinies. Dit zijn de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie. In deze paragraaf worden ze beiden besproken. Nieuwe Hollandse waterlinie Als opvolger van de oude Hollandse waterlinie werd vanaf 1815 begonnen met de aanleg van de ruim 80 kilometer lange Nieuwe Hollandse Waterlinie tussen Muiden en de Biesbosch. Met een oostelijke, om de stad lopende fortenring werd Utrecht binnen de verdediging gebracht (Afbeelding 3). Als hoofdverdedigingslijnen dienden de Vecht, de stroomrug ten oosten van Utrecht en de Vaartsche Rijn. Om het oprukken van de vijand te vertragen werd het land ten oosten van de nieuwe linie ingericht als inundatiegebied. Voor het verkrijgen van een vrij schootsveld werden verboden kringen ingesteld, denkbeeldige cirkels rond de forten waarbinnen strenge bebouwingsvoorschriften golden. Deze kringen rond de forten hebben de stedelijke uitbreiding van Utrecht, tot na de Tweede Wereldoorlog, in hoge mate bepaald. Eén van de forten van deze linie, fort Blauwkapel, ligt in de buurt (300 meter) van het tracé van de A27 (Afbeelding 4). In het fort ligt een archeologisch terrein van hoge waarde (AMK nummer 11950). De Nieuwe Hollandse Waterlinie als geheel is een rijksmonument.
Augustus 2010
20
Bureauonderzoek archeologie
Afbeelding 3 De nieuwe Hollandse Waterlinie. Naar Niels Bosboom
Afbeelding 4 fort Blauwkapel
Augustus 2010
21
Bureauonderzoek archeologie
Grebbelinie De Grebbelinie is als opvanglinie aangelegd ter vertraging van de vijand vanuit het oosten. Ideeën voor de aanleg van een verdedigingslinie in de moerassige Gelderse Vallei dateren al uit de Tachtigjarige oorlog. Van een in 1589 geplande eerste linie van vijf schansen bij Eembrugge, Amersfoort, Woudenberg, Emminkhuizerberg en Rhenen is alleen die bij Woudenberg uitgevoerd. In de periode 1743-1755 werden de eerste werken in de Grebbelinie aangelegd. Tussen de Slaperdijk en Amersfoort wierp men een aarden wal op, waarover troepen gemakkelijk verplaatst konden worden. Om het waterpeil te beheersen werd er een aantal sluizen aangelegd, zoals de Grebbesluis (1743) die een verdedigingswerk in de vorm van een hoornwerk kreeg (Afbeelding 5). Afbeelding 5 Voorbeeld van een hoornwerk. Bron: Mohr 1983.
Tussen 1755 en 1806 zijn er verschillende aanpassingen aan de Grebbelinie gemaakt en was de linie afwisselend meer en minder belangrijk vanuit een militair strategisch oogpunt. De Grebbelinie is een uniek voorbeeld van de inrichting van waterlinie uit de achttiende eeuw. Door het niet meer aanpassen van de linie in de negentiende eeuw is het overgrote deel van de liniewal, de keerkaden en de zeventien aarden verdedigingswerken bewaard gebleven. Wel is door erosie, begroeiing en op enkele plaatsen door verstedelijking het oorspronkelijke beeld aangetast. Het inundatiegebied van de Grebbelinie snijdt de A1 tussen km 34,8 bij Eembrugge en km 40,3 bij Amersfoort. Er liggen geen verdedigingswerken binnen het studiegebied. De Grebbelinie is genomineerd als rijksmonument, maar is dat op dit moment nog niet. Archeologische relevantie van de linies Het grootste deel van de linies bestond uit lager gelegen delen in het landschap die eenvoudig onder water konden worden gezet. Deze inundatiegebieden zijn geen archeologische fenomenen, en er hoeft dus ook geen rekening mee te worden gehouden. Eventuele restanten van forten en andere versterkingen in het plangebied zijn echter wel relevante archeologische waarden. De locatie van deze forten is bekend en deze liggen niet binnen het plangebied. De Nieuwe Hollandse Waterlinie in het bijzonder is een door het Rijk geselecteerd nationaal project. De linie is aangewezen als één van de twintig Nationale Landschappen en maakt deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland. In september 2009 is de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangewezen als een rijksmonument. Dit betekent dat nagenoeg alle bouwwerken in de linie beschermd worden. Speciale aandacht gaat uit naar de aanwezigheid van forten en de bijbehorende structuren, zoals de wegen tussen de forten. Voor een meer inhoudelijke beschrijving van de waterlinies wordt verwezen naar het achtergrond rapport cultuurhistorie, behorend bij het MER.
Augustus 2010
22
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 5 Bekende archeologische waarden
N. ARCHIS II ARCHIS II is het centrale databestand, beschikbaar gesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), waarin archeologische vindplaatsen (waarnemingen) en monumenten zijn geregistreerd. N.1 Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW 3e generatie, Amersfoort 2008) geeft de trefkans op de aanwezigheid van archeologische waarden in Nederland weer. Er zijn vier waarden: zeer laag, laag, middelhoog en hoog. De IKAW is bewust op een grid van 50x50 meter gezet en is daardoor niet heel nauwkeurig (zie separate kaartenbijlage MER, aspect archeologie). Het studiegebied doorsnijdt zones met een lage archeologische verwachting tot gebieden met een hoge archeologische verwachting op de IKAW. De gecombineerde data van de bodemkaart en de IKAW toont aan dat gebieden met holtpodzolbodems en hoge zwarte enkeerdgronden een hoge archeologische verwachting hebben. Op de geomorfologische kaart zijn de gebieden die de hoogste archeologische verwachtingen hebben op de IKAW voornamelijk de flanken van de stuwwallen, bijvoorbeeld het gebied ten zuiden van Hilversum. Ook de dekzandruggen tussen Utrecht en Hilversum (ongeveer A27 km 85,2-89,2) hebben een hoge verwachting volgens de IKAW. Het nadeel van de IKAW in dit gebied is dat het veengebied, en dus ook de ontginningsassen, buiten beschouwing blijft. De lage waarde op de IKAW geeft voor dit gebied dan ook een vertekend beeld. Afbeelding 6 en Afbeelding 7 illustreren het verband tussen de archeologische verwachting en de bodem- en geomorfologische kaart.
Augustus 2010
23
Bureauonderzoek archeologie
Afbeelding 6 Uitsnede IKAW tussen Maartensdijk en Nieuwe Wetering met de contouren van de geomorfologische kaart. De dekzandruggen hebben een hogere verwachting dan het omliggende veengebied. De A27 is groen.
Afbeelding 7 Uitsnede IKAW ter hoogte van Eembrugge en Zelder, met de contouren van de bodemkaart. De dekzandrug en de afzettingen van de Eem hebben een hogere verwachting dan het omringende gebied. De A1 is groen.
Augustus 2010
24
Bureauonderzoek archeologie
N.2 Archeologische waarnemingen In het studiegebied zijn 22 waarnemingen5 bekend in Archis II. In navolgende tabel zijn de relevante waarnemingen weergegeven met bijbehorende kilometrering. De waarnemingen worden besproken in de volgorde van waar ze in het plangebied liggen, beginnend bij knooppunt Rijnsweerd (A27) en eindigend bij de aansluiting Bunschoten-Spakenburg (A1). Tabel 4 Archeologische periodes Bron: archeologische basis Register (ABR) Periode
Begin
Nieuwe Tijd
1500
n. Chr.
Einde Heden
Late Middeleeuwen
1050
n. Chr.
1500
n. Chr.
Vroege Middeleeuwen
450
n. Chr.
1050
n. Chr.
Romeinse Tijd
12
v. Chr.
450
n. Chr.
IJzertijd
800
v. Chr.
12
v. Chr.
Bronstijd
2000
v. Chr.
800
v. Chr.
Neolithicum
5300
v. Chr.
2000
v. Chr.
Mesolithicum
8800
v. Chr.
4900
v. Chr.
Laat Paleolithicum
35.000
v. Chr.
8800
v. Chr.
Tabel 5 Relevante waarnemingen in het studiegebied Waarnemings-
Kilometrering
Datering
nummer
(bij benadering)
Begin - Eind
Complextype
123176
89,8 (A27)
Mesolithicum - Neolithicum
Onbekend
43212
90,0 (A27)
Neolithicum Midden-Neolithicum Laat
Onbekend
26450
90,4 (A27)
Neolithicum Midden-Neolithicum Laat
Onbekend
105353
32,2 (A1)
Onbekend
Onbekend
105357
32,5 (A1)
Middeleeuwen Laat B-Middeleeuwen Laat B
Onbekend
58029
34,2 (A1)
Mesolithicum-Mesolithicum
Grafheuvel, onbepaald
26451
34,3 (A1)
Neolithicum Laat B-Neolithicum Laat B
Graf, onbepaald
26413
34,3 (A1)
Neolithicum Laat A-Middeleeuwen Laat
Nederzetting, onbepaald
43292
39,2 (A1)
Middeleeuwen Laat-Nieuwe Tijd
Huisterp
105444
38,5 (A1)
Mesolithicum-Neolithicum
Onbekend
106706
38,5 (A1)
Onbekend
Onbekend
105451
38,6 (A1)
Middeleeuwen Laat-Middeleeuwen Laat
Onbekend
412038
39,4 (A1)
Neolithicum-Nieuwe Tijd C
Nederzetting, onbepaald
Onbekend
Vlakgraf grafheuvel
A27 Waarneming 123176 (km 89,8) betreft zeven stukken vuursteenafval, die zijn aangetroffen bij een veldkartering. De datering is Mesolithicum-Neolithicum. Waarneming 43212 (A27 km 90,0) betreft een neolithische bijl die bij een particulier in de tuin gevonden is. De coördinaten zijn bij benadering in Archis II ingevoerd. De authenticiteit van deze vondst is als ‘onzeker’ weergegeven in Archis. Waarneming 26450 (A27 km 90,4) betreft een zwaar beschadigde vuurstenen bijl die op een akker vlakbij de A27, bij het kruispunt van de Vuurse Dreef en Prinsenburg in Hollandsche Rading, is gevonden. Het betreft hier een bijl uit het Neolithicum.
5
Niet relevant zijn waarnemingen zonder inhoudelijke gegevens. Waarnemingen behorend bij een opgraving worden in hoofdstuk 5, paragraaf N.4 ‘Archeologisch onderzoek’ besproken.
Augustus 2010
25
Bureauonderzoek archeologie
De akker waarop de bijl gevonden is, ligt in een gebied waar in de 17e en 18e eeuw huisafval uit Utrecht is uitgereden. Er liggen veel pijpenkoppen en ander middeleeuws afval op de akker. De bijl is in de top van de bouwvoor aangetroffen, dus het is zowel mogelijk dat de bijl mee is gekomen met afval, als dat de bijl min of meer in situ lag en is opgeploegd. Het is dus mogelijk dat deze bijl een aanwijzing geeft voor de aanwezigheid van een vindplaats uit het Neolithicum. Er is een waarneming die buiten het studiegebied ligt, waarneming 43396. Deze ligt bij De Bilt (RD: 140130, 458950). Het gaat om de vondst van Laat-Middeleeuwse kloostermoppen. Deze zijn gevonden op de ontginningsas waar Groenekan aan ligt. Dit is relevant, omdat dit dan een globale datering geeft aan deze ontginningsas. A1 Waarneming 105357 (A1 km 32,5) is gedaan tijdens een veldkartering en betreft een fragment laat-middeleeuws aardewerk. Deze waarneming betreft een geïsoleerde vondst en lijkt niet representatief voor het gebied waar hij gedaan is. Waarneming 105444 (A1 km 38,5) betreft vuursteenafval, dat verspreid over twee percelen is aangetroffen. De vondsten zijn gedaan op de top en flanken van een dekzandrug. Op dezelfde dekzandrug is waarneming 105451 (A1 km 38,6) gevonden. Hier gaat het om een vuurstenen kling. De geschatte ouderdom van dit werktuig is Mesolithicum-Neolithicum. Op de flank van dezelfde dekzandrug liggen waarnemingen 43292 en 412038 (Zeldertseweg, A1 km 39,2 en 39,4). Deze waarnemingen betreffen terpen uit de Late Middeleeuwen, die zijn opgegraven door de archeologische dienst van de gemeente Amersfoort [5]. Uit deze waarnemingen blijkt duidelijk dat de overgang van de dekzandrug naar het veengebied een geschikte locatie is geweest voor bewoning in het verleden, van de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen. De aanwezigheid van terpen is een indicatie dat het gebied in de Middeleeuwen vernatte, en wel degelijk bewoond was. N.3 Archeologische monumenten Alle bekende behoudenswaardige terreinen/monumenten in Nederland zijn weergegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). AMK-terreinen zijn gewaardeerde archeologische vindplaatsen. De AMK onderscheidt terreinen van archeologische, hoge archeologische en zeer hoge archeologische (al dan niet beschermde) waarde. Tabel 6 Archeologische monumenten binnen het studiegebied Monument
Toponiem
Archeologische
Binnen
Km (bij
waarde
plangebied?
benadering)
Fort
Terrein van hoge
Nee
83,4 (A27)
Versterkt huis
Blauwkapel
archeologische waarde
Centrum
Terrein van hoge
Ja
88,0 (A27)
Nederzetting,
Middeleeuwen laat-
Maartensdijk
archeologische waarde
onbepaald
Nieuwe tijd
Versterkt huis
Nieuwe tijd-Nieuwe tijd
Nederzetting,
Mesolithicum-
onbepaald
Mesolithicum
Versterkt huis
Middeleeuwen vroeg-
Nummer
Complex Type
Datering begin - einde
(AMK) 11950
12259
2304
2294
Weg over
Terrein van
Anna’s hoeve
Archeologische waarde
Grimmestein
Terrein van hoge
Middeleeuwen laatMiddeleeuwen laat
Ja
96,1 (A27)
Ja
34,9 (A1)
archeologische waarde
Middeleeuwen vroeg
Er liggen vier archeologische terreinen binnen het studiegebied. Drie van deze monumenten liggen binnen het plangebied. AMK nummer 11950 (A27 km 83,4) ligt op de locatie van Fort Blauwkapel. AMK nummer 11950 betreft niet het fort, maar een versterkt huis uit de late middeleeuwen, het Huis te Veen, dat onder het fort ligt.
Augustus 2010
26
Bureauonderzoek archeologie
Blauwkapel is genoemd naar de kapel van de familie Van Veen, die waarschijnlijk blauw was6 [1]. Proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat de resten van het huis nog in situ in de ondergrond aanwezig zijn. AMK terrein 12259 (A27 km 88,0), Maartensdijk Centrum, bestaat uit een laat middeleeuwse dorpskern en ontginningsas en het lusthuis van de bisschop van Utrecht uit de zestiende eeuw. Dit terrein ligt 30 meter van de bestaande A27. AMK nummer 2304 (A27 km 96,1) heeft als toponiem “Laarder Waschmeer, weg over Anna’s hoeve”. Het betreft hier een terrein met sporen van bewoning uit het Mesolithicum. Dit terrein ligt in het plangebied, op ongeveer 20 meter van de bestaande rijksweg A27. Dit betekent dat het mogelijk verstoord kan worden bij de geplande werkzaamheden. AMK terrein 2294 (A1 km 34,9) betreft de resten van kasteel Grimmestein, waarover weinig bekend is. Het huis wordt in verband gebracht met het adellijke geslacht Nenninck. Omstreeks 1400 n. Chr. wordt een Regter Nenninc van Grimmerstein genoemd. Jacob Nenninck van Voorbroeck was in 1402 schout van Amersfoort en in 1412 maarschalk van Eemland en Amersfoort. Kasteel Grimmestein is mogelijk identiek met 'dat erve tot Voorbroeck metten steenhuyse inden gerechte van Eembrug'. Recent is op het terrein een archeologisch (weerstands) onderzoek uitgevoerd. Dit heeft echter geen zekerheid opgeleverd over de aanwezigheid van het kasteel in de ondergrond. Dit archeologisch terrein ligt 60 meter van de bestaande weg af, dus binnen het studiegebied. Afbeelding 8 Kasteel Grimmestein Bron: museum Flehite
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland staat een terrein van archeologische waarde in het studiegebied aangegeven. Het terrein ligt bij Hilversum en heeft als toponiem Hengstenberg, Bosberg. Het terrein grenst aan de Vuurse Dreef bij Hollandsche Rading. Hierop kunnen sporen van bewoning verwacht worden. Het terrein is een voormalig AMK terrein (AMK nummer 2305). De status is in 2006 veranderd van archeologisch terrein naar een waarneming. Dit is omdat het terrein niet gewaardeerd is. Wel blijft de archeologische waarde intact7.
6
Website Historische Vereniging Maartensdijk, Blijdenstijn 2005, 253.
7
Waarneming 404286.
Augustus 2010
27
Bureauonderzoek archeologie
N.4 Archeologisch onderzoek Hieronder worden vijf relevante onderzoeken besproken die in het studiegebied liggen. Zwaluwenberg (A27 km 91,5) In verband met de geplande aanleg van een ecoduct heeft RAAP in 2006 een booronderzoek uitgevoerd bij het bestaande tracé van de A27 (onderzoeksmelding 18738, km A27 91,5). De conclusie van dit onderzoek is dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is en dat het gebied kan worden vrijgegeven. Noordschil (A1 km 31,8-32,5) Vestigia b.v. heeft in de gemeente Baarn, tussen de noordrand van de bebouwde kom en de Rijksweg A1, een archeologisch onderzoek uitgevoerd (booronderzoek en veldverkenning, onderzoeksmelding 21520, A1 km 31,832,4). Het booronderzoek wees uit dat de bodemopbouw door landbouw- en egalisatieactiviteiten verstoord is, waarbij het oorspronkelijke archeologische niveau in de bouwvoor is opgenomen. Pre- en protohistorisch vondstmateriaal ontbrak in de boringen en veldkarteringen hebben ook geen vondsten uit deze perioden opgeleverd. Vestigia stelt dan ook dat pre- of protohistorische bewoning binnen het plangebied niet plaatsgevonden heeft. Van de aardewerkfragmenten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd, die aan het oppervlak of in de verploegde laag zijn gevonden, staat niet vast dat deze in situ zijn. Deze fragmenten zijn waarschijnlijk met nederzettingsafval meegekomen, dat tot in de 20e eeuw ter bemesting over het land uitgereden werd en zijn in dat geval dan ook niet verbonden met een vindplaats op deze locatie. Instellingen De Amerpoort en Sherpa (A27 km 95,7 – A1 km 30,7) Onderzoeksmelding 22684 (A27 km 95,7 - A1 km 30,7) betreft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Oranjewoud BV. Uit het bureauonderzoek bleek dat in de oostelijke helft van het plangebied, tot en met boerderij De Zandheuvel, dekzandruggen kunnen voorkomen. Deze locaties hebben een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de Steentijd. Boerderij De Zandheuvel ligt op een dekzandrug, waar enkeerdgronden voorkomen. De verwachting op goed geconserveerde vindplaatsen vanaf de Steentijd is hier hoog. De omvang van de dekzandrug en de mate van intactheid van het bodemprofiel dienen nader te worden vastgesteld. Op basis van het bureauonderzoek is niet goed in te schatten in welke mate de bodem verstoord is als gevolg van de ontginningen en de huidige bebouwing. In het westelijke gedeelte van het plangebied komen verspoelde dekzanden en moerige beekeerdgronden voor. Hier worden geen nederzettingen verwacht. Het advies voor dit gebied is om geen vervolgonderzoek uit te voeren. Afbeelding 9 Locatie onderzoeksgebied De Amerpoort en Sherpa
Augustus 2010
28
Bureauonderzoek archeologie
De Drie Eiken (Baarn) (A1 km 33,5 - 34,6) Bij industrieterrein De Drie Eiken is een aantal waarnemingen gedaan tijdens archeologisch onderzoek. Waarneming 26413 betreft neolithische graven (waaronder grafheuvels), mesolithische nederzettingssporen en een laat-middeleeuwse nederzetting met huisplattegronden. Waarneming 26451 betreft een losse vondst van een klokbekerfragment. Deze waarneming ligt op dezelfde coördinaten als waarneming 26413. Waarneming 58029 betreft een opgraving uitgevoerd door de ROB. Bij deze opgraving is een grafheuvel van de klokbekercultuur aangetroffen, evenals honderden artefacten en tientallen haardkuilen. Op deze dekzandrug ligt een kleine nederzetting uit het Vroege Neolithicum, wat voor Nederland een zeer zeldzame vondst is [7]. Amersfoort Nieuwland [A1 km 38,4-39,4] Waarneming 412038 betreft de plaats van de voormalige boerderij “de Akker”. Van de dekzandrug waarop deze boerderij gestaan heeft, is de top in het verleden verwijderd. Daarom zijn er alleen nog dieper liggende sporen uit de Steentijd bewaard gebleven. Er zijn sporen gevonden uit het Neolithicum (klokbekercultuur), de Bronstijd en de Middeleeuwen. Er zijn sporen gevonden van grafheuvels en graven die geassocieerd worden met de klokbekercultuur [12].
O. Conclusie archeologische waarden Zuidwestelijk veengebied Het zuidwestelijk deel van het studiegebied (de A27 km 83,1-90,4 ) ligt in een veengebied. Het studiegebied doorsnijdt hier een aantal dekzandruggen. Deze liggen hoger in het landschap en waren daarom aantrekkelijke locaties voor bewoning vanaf het Mesolithicum. Op de flanken van deze ruggen kunnen sporen van mesolithische nederzettingen verwacht worden. In de Middeleeuwen is in dit deel van het studiegebied het veen ontgonnen. Boerderijen lagen op de ontginningsassen die het tracé doorsnijden. Hier worden sporen van middeleeuwse bewoning verwacht. Het historische centrum van Maartensdijk is een monument. Utrechtse Heuvelrug Net onder Hilversum (A27 km 90,4-92,2) kunnen resten uit het Mesolithicum verwacht worden, zoals de aanwezigheid van de vindplaats bij Anna’s Hoeve aantoont. In deze omgeving is echter veel zand afgegraven ten tijde van de aanleg van de A1 en A27. Onderzoeken hebben in deze regio weinig archeologische waarden uit deze periode aangetoond. De A27 ten oosten van Hilversum loopt over de Utrechtse Heuvelrug (A27 km 92,2-97,25). Tussen Hilversum en Amersfoort liggen veengronden, doorsneden door de afzettingen van de rivier de Eem (A1 km 30,4-38,4). De natte veengronden waren geen aantrekkelijke plaatsen voor bewoning in de Prehistorie. Hier zijn ook geen sporen aangetroffen van (Laat-Middeleeuwse) bewoning. Oostelijk veengebied De grootste concentratie waarnemingen in het studiegebied ligt in het noordelijk deel van het plangebied (tracé van de A1). Bij de overgang over de Eem (voornamelijk op de oeverwallen) is een aantal neolithische vindplaatsen bekend (A1 km 33,4-34,9). Bij de aansluiting Bunschoten-Spakenburg liggen enkele terpen uit de late middeleeuwen (A1 km 38,4-39,4). Dit deel van het studiegebied is bewoond geweest vanaf het Mesolithicum. Veel van de aanwezige archeologische resten zijn waarschijnlijk echter verloren gegaan bij zandwinning en eerdere bodemingrepen, zoals de aanleg van de huidige A1. Het oostelijk deel van het studiegebied (A1 km 38,4-39,4) was in de Middeleeuwen bewoond en hier worden nog resten van verwacht. Het onderzoek dat uitgevoerd is in dit deel van het studiegebied (onder andere bij Amersfoort Nieuwland) heeft echter geen duidelijke archeologische informatie opgeleverd over deze periode. Grote delen van het plangebied zijn verstoord en middeleeuwse vondsten die aangetroffen zijn liggen waarschijnlijk niet meer in situ maar zijn waarschijnlijk met nederzettingsafval meegevoerd, dat als bemesting over het land uitgereden werd.
Augustus 2010
29
Bureauonderzoek archeologie
Augustus 2010
30
Bureauonderzoek archeologie
Hoofdstuk 6 Verwachting en aanbevelingen
P. Het verwachtingsmodel P.1 Inleiding tot het verwachtingsmodel Het archeologische verwachtingsmodel is gebaseerd op alle hiervoor besproken historische en archeologische gegevens. Op basis van de archeologische verwachting is het studiegebied in 10 secties onderverdeeld en genummerd van zuidwest naar noordoost: nummer 1 begint bij aansluiting Ring Utrecht-Noord (A27 km 83,1) en eindigt bij nummer 10 bij de aansluiting Bunschoten-Spakenburg (A1 km 39,4). Per sectie wordt de archeologische verwachting besproken. De verwachte diepte en datering van de archeologische waarden wordt aangegeven. Bekende archeologische waarden kunnen zowel zichtbaar (in het landschap) als onzichtbaar (onder het huidige oppervlak) zijn. De verwachte archeologische waarden bevinden zich onder het huidige oppervlak en zijn op dit moment niet zichtbaar in het landschap. Bij de navolgende beschrijvingen wordt onder “maaiveld” verstaan: het oorspronkelijke maaiveld. Indien er in het studiegebied afgravingen of ophogingen hebben plaatsgevonden (voor bijvoorbeeld het aanleggen van het zandlichaam van de rijksweg) dan ligt de afgraving of de ophoging beneden danwel boven maaiveld. Dit is zo expliciet mogelijk aangegeven. P.2 Globale verwachting Paleolithicum Archeologische waarden uit het Paleolithicum kunnen in het hele studiegebied, waar dekzand aanwezig is, aangetroffen worden vanaf het maaiveld tot op onbekende diepte. Dit is in het bijzonder het geval in de gestuwde afzettingen bij de Heuvelrug. Naar verwachting is de dichtheid van deze vindplaatsen in het studiegebied zeer laag. In het archeologisch beleid wordt geen rekening gehouden met deze vindplaatsen omdat het opsporen van dit type vindplaatsen nauwelijks mogelijk is vanwege de geringe omvang. Mesolithicum Vindplaatsen uit het Mesolithicum worden verwacht ter plaatse van goed ontwaterde dekzandgronden (podzolgronden). Hierin blijft onverkoold organisch materiaal door de zuurgraad van de bodem niet bewaard en dit wordt daarom niet verwacht. Het centrum van dit soort vindplaatsen ligt op de top of op het hogere deel van de flanken van een dekzandrug. Deze vindplaatsen zijn overblijfselen van tijdelijke jachtkampen van jager / verzamelaars. De grondsporen die er kunnen voorkomen zijn gemiddeld van omvang (circa 1 tot 3 meter doorsnede en circa 10 tot 50 cm dik). De sporen bestaan meestal uit één of meerdere haardplaatsen, ondiepe kuilen en houtskoolconcentraties. Rondom het gedeelte met de grondsporen, liggen vuurstenen artefacten en de verspreiding daarvan kan een vrij grote oppervlakte beslaan. Het vuurstenen vondstmateriaal bestaat uit een relatief groot aantal stukjes afval van vuursteen bewerking en een veel kleiner aantal gebruiksvoorwerpen zoals spitsen en schrabbers. Vaak is een deel van het materiaal verbrand, waardoor determinatiekenmerken verdwenen of sterk vervaagd zijn.
Augustus 2010
31
Bureauonderzoek archeologie
Neolithicum Het Neolithicum wordt gekenmerkt door een meer sedentaire levenswijze dan men in het Mesolithicum had. Vanaf deze periode had men ook aardewerk. Op Neolithische vindplaatsen worden dezelfde typen grondsporen en artefacten aangetroffen. Ook kunnen er grondsporen van huisplaatsen en graven worden verwacht en is de kans enigszins groter dat een bewoningslaag herkenbaar is. Late Middeleeuwen Bewoningssporen van Laat-Middeleeuwse vindplaatsen kunnen overal in het landschap worden verwacht: in deze periode past de mens meer dan voorheen het landschap aan zijn wensen aan. Eén van de kenmerken van Laat-Middeleeuwse bewoning in veengebieden is lintbebouwing, d.w.z. een reeks huisplaatsen die naast elkaar zijn gebouwd op de kopse kant van langgerekte kavels en op deze manier een lint vormen. Bij huisplaatsen kunnen niet alleen grondsporen, zoals een haardplaats, afvalkuilen en wandgreppels in de ondergrond worden verwacht, maar ook bewoningslagen. Artefacten bestaan vooral uit aardewerk, maar ook houtskool, as, bot, metaal en leren, stenen of houten voorwerpen kunnen worden verwacht [17]. Voor de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen is de verwachting in het gehele studiegebied laag. Archeologische waarden uit deze perioden worden niet verwacht, omdat deze in het studiegebied nog niet aangetoond zijn, terwijl er wel veel onderzoek is uitgevoerd. Zie hoofdstuk 5. P.3 Verwachtingsmodel met aanbevelingen voor vervolgonderzoek Op basis van het verwachtingsmodel worden voor iedere sectie vervolgstappen beschreven. In Afbeelding 9 zijn deze secties weergegeven. Deze vervolgstappen zijn van toepassing wanneer op deze locaties bodemverstorende werkzaamheden worden uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is dan is vervolgonderzoek niet noodzakelijk. De verwachting is dat grote delen van de werkzaamheden aan de rijksweg plaatsvinden op het tracé van de huidige rijksweg. Het is dan ook mogelijk dat archeologische waarden al verstoord zijn tijdens de aanleg van de bestaande A27 en A1. Zolang de bodemingrepen plaatsvinden in geroerde grond is de archeologische verwachting laag. Het is raadzaam om vooruitlopend op de werkzaamheden kleinschalig archeologisch veldonderzoek uit te voeren bij die delen van het tracé (en waar buiten het huidige wegtracé gewerkt wordt) met middelhoge of hoge verwachting om uit te vinden wat de diepte en verspreiding van bestaande verstoringen is. De resultaten van dit veldonderzoek kunnen de archeologische verwachting uit dit bureauonderzoek bijstellen. In tabel 7 (aan het eind van dit hoofdstuk) staat per sectie aangegeven vanaf welke diepte archeologische waarden verwacht worden. Deze diepte is in centimeter onder maaiveld. Wanneer archeologische waarden bijvoorbeeld verwacht worden op >30 centimeter –mv dan houdt dit in dat vanaf 30 centimeter onder maaiveld, en dieper, archeologie verwacht wordt. Bij graafwerkzaamheden wordt vaak dieper verstoord dan daadwerkelijk nodig is. Daarom wordt een marge aangehouden van 50 centimeter. Dit houdt in dat er gegraven mag worden tot 50 centimeter boven het verwachte archeologische niveau. Een voorbeeld is dat wanneer archeologische waarden verwacht worden op 150 centimeter –mv, dat er dan maximaal 100 centimeter diep gegraven mag worden zonder verder vooronderzoek uit te voeren. Zelfs als de wegverbreding op geroerde grond plaatsvindt, dan nog kunnen er archeologische waarden verstoord worden bij de werkzaamheden. Daarbij kan gedacht worden aan de aanleg van een nieuwe bermsloot die op niet geroerde grond wordt aangelegd of aan het omleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de verbreding. Ook tijdelijke maatregelen, zoals gronddepots kunnen een negatief effect hebben op archeologische waarden (bijvoorbeeld door zetting). Bij de verbreding van de A1 in 1969 is het veen afgegraven tot op het zand. Dit betekent dat alle vondsten die in het dekzand verwacht worden nog steeds aanwezig kunnen zijn. Het cunet is aangelegd op 2x3 dus als er niet buiten die grenzen en diepte wordt gewerkt dan hoeft er geen archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. Dit laatste geldt niet voor de A27, aangezien het daar niet duidelijk is hoe het zit met de aanleg van de bestaande weg [17].
Augustus 2010
32
Bureauonderzoek archeologie
Afbeelding 9 Archeologische monumenten en gebieden met archeologische verwachting
Sectie 1, afrit Ring Utrecht-Noord tot en met de Vuurse Dreef in Hollandsche Rading (A27 km 83,1-90,55) [middelhoge en hoge verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Deze sectie heeft een middelhoge verwachting voor archeologische waarden en lokaal een hoge verwachting. De A27 loopt hier door de Oostvechtse veenontginningen. Op geringe diepte onder het huidige oppervlak bevinden zich dekzandruggen die na de laatste ijstijd gevormd zijn. In het Holoceen vernatte het gebied en kwam veengroei op gang. Deze veenmoerassen waren geliefde gebieden voor jagers en verzamelaars, vanwege de aanwezige planten en dieren. De dekzandruggen waren in het gebied de hogere en drogere delen waar (tijdelijk) gewoond kon worden. De verwachting voor resten uit het Mesolithicum-Neolithicum is dan ook hoog voor die delen van het studiegebied die de dekzandruggen snijden. Deze waarden worden verwacht op de grens van het veen met het dekzand, in het bijzonder op de flanken van de dekzandruggen. De verwachte diepte is 150 tot 200 centimeter onder maaiveld. De verwachte resten bestaan voornamelijk uit haardkuilen en vuursteenconcentraties. Late Middeleeuwen In de Middeleeuwen is men begonnen met het ontginnen van het veen. De veenontginningen worden gekarakteriseerd door lange kavels en het stelsel van dwarskaden die de opeenvolgende ontginningsstadia laten zien. De huizen verplaatsten mee met de ontginningen en zijn geëindigd aan de oostkant van het Vechtgebied, net op de grens met het tracé van de A27 (km 83,1-86,8). Op de grenzen van deze kavels is de verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen dan ook hoog. Deze worden net onder het maaiveld op het veen verwacht, vanaf 30 centimeter onder maaiveld.
Augustus 2010
33
Bureauonderzoek archeologie
De verwachte waarden zijn resten van nederzettingen, zoals bijvoorbeeld funderingen en muurwerk. Ook kunnen verkavelings- en perceleringsstructuren, zoals bijvoorbeeld kades en sloten, worden aangetroffen. De hoge verwachting geldt voor km 83,9 - 84,2 (Groenekan), km 86,0 - 86,3 (Nieuwe Wetering), km 87,9 - 88,2 (Maartensdijk) en km 90,25 - 90,55 (Hollandsche Rading). In deze sectie van het studiegebied liggen twee archeologische vindplaatsen (AMK terreinen 11950 en 12259) met een hoge archeologische waarde. AMK terrein 11950 ligt buiten het plangebied dus hier zullen vanzelfsprekend geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Vindplaats 12259, in Maartensdijk, ligt in het plangebied (km 88,0). Het advies is geen werkzaamheden uit te voeren op deze twee terreinen. Vervolgonderzoek De sectie heeft een middelhoge verwachting omdat de verwachte Mesolithische en Middeleeuwse waarden op specifieke locaties verwacht worden. In deze sectie wordt vervolgonderzoek aangeraden. Het advies is op de randen van de dekzandruggen (km 85,4-86,3) een verkennend en karterend booronderzoek uit te voeren teneinde de mogelijke aanwezigheid van Mesolithische vindplaatsen aan te tonen. Op de flanken van de Heuvelrug dient een verkennend en karterend booronderzoek te worden uitgevoerd met hetzelfde doel, van km 89,6-90,4. Op de grenzen van de kavels uit de Late Middeleeuwen dient ook een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd te worden, om de aanwezigheid van resten uit deze periode aan te tonen. De nadruk dient te liggen op het in kaart brengen van de locatie van de nederzettingen. Sectie 2, Vuurse Dreef tot en met afrit 33 (Zuid), A27 km 90,55 -92,2 Lage verwachting] Mesolithicum - Neolithicum De archeologische verwachting voor deze sectie is laag. Dit deel van het studiegebied loopt over een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. In de vroege prehistorie was dit deel van het studiegebied hoger gelegen dan het omringende veenmoeras en daarom een aantrekkelijke locatie voor bewoning vanaf het Mesolithicum. Sporen hiervan zouden worden verwacht op de flanken. Dit deel van het studiegebied heeft echter een hoog hellingspercentage en het is waarschijnlijk dat resten uit deze periode door verspoeling niet meer in situ liggen. Het gaat hierbij om sporen en materiaal, zoals vuursteen. De verwachting op archeologische waarden uit het Mesolithicum is daarom laag.. Late Middeleeuwen De verwachting voor resten uit de Middeleeuwen is laag voor deze sectie. Eerder onderzoek heeft geen archeologische waarden aangetoond en het terrein is vrijgegeven.8 Vervolgonderzoek Het advies is om deze sectie vrij te geven wat betreft archeologisch onderzoek. Sectie 3, afrit 33 (Zuid) tot Knooppunt Eemnes, A27 km 92,2-97,25 [Middelhoge verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Sectie drie ligt op de Utrechtse Heuvelrug. Dit geeft het gebied een middelhoge verwachting voor resten uit de Prehistorie. Deze resten worden verwacht op de top van het dekzand, net onder de bouwvoor, vanaf 50 centimeter onder maaiveld. De verwachte resten bestaan voornamelijk uit haardkuilen en vuursteenconcentraties. Voor terrein 2304 geldt een hoge verwachting voor nederzettingssporen uit het Mesolithicum. Late Middeleeuwen Middeleeuwse resten worden ondiep onder het maaiveld verwacht, vanaf 50 centimeter onder maaiveld. De verwachte
waarden zijn resten van nederzettingen, zoals funderingen en muurwerk.
8
Archis II onderzoeksnummer 19582.
Augustus 2010
34
Bureauonderzoek archeologie
Vervolgonderzoek Aanbevolen wordt een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek. Het doel van dit onderzoek is de aanwezigheid en verspreiding van archeologische waarden in kaart te brengen. In deze sectie ligt archeologisch terrein 2304. Het advies is om binnen dit terrein geen werkzaamheden uit te voeren. Sectie 4, Knooppunt Eemnes, A27 km 97,25 – A1 km 30,4 [Hoge verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Knooppunt Eemnes ligt op een dekzandrug waarvoor een hoge verwachting geldt voor sporen uit de Prehistorie. Ten zuidoosten van het knooppunt op de uitloper van deze dekzandrug ligt een esdek, waaronder prehistorische sporen meestal goed geconserveerd blijven. Het gaat hierbij voornamelijk om nederzettingssporen, zoals haardkuilen en vuursteenconcentraties. Late Middeleeuwen Middeleeuwse resten worden verwacht in het esdek zelf. Het gaat hierbij voornamelijk om huisafval, zoals aardewerk. Bij de aanleg van het bestaande knooppunt is dit deel van het plangebied opgehoogd. Het knooppunt staat als ‘terp’ aangegeven op de geomorfologische kaart.9 De archeologische waarden worden verwacht onder het ophoogdek, het is niet duidelijk hoe dik dit dek precies is. Vervolgonderzoek Het advies voor deze sectie is geen bodemingrepen buiten en dieper dan het ophoogdek uit te voeren. Wanneer er wel ingrepen buiten dit ophoogdek moeten worden uitgevoerd zal de hoge archeologische verwachting van de dekzandrug waar het knooppunt op ligt moeten worden getoetst aan de hand van een uitgebreid veldonderzoek. Sectie 5, knooppunt Eemnes tot Eembrugge, A1 km 30,4-33,4 [Lage verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Het studiegebied ligt hier in het veenlandschap dat is ontstaan rond de Eem. Op basis van onderzoeken die hier zijn uitgevoerd kan worden geconcludeerd dat deze sectie te nat was voor bewoning vanaf het Mesolithicum.10 Late Middeleeuwen Sporen van middeleeuwse bewoning zijn hier niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Vervolgonderzoek Het advies is deze sectie vrij te geven wat betreft archeologie. Sectie 6, Eembrugge, A1 km 33,4 - 34,9 [Hoge verwachting] Mesolithicum - Neolithicum De oeverwallen van de Eem waren in het vroege Holoceen hoger gelegen delen in het landschap en daarom aantrekkelijke locaties voor bewoning vanaf het Mesolithicum. Aan de westelijke kant van de overgang bij Eembrugge zijn neolithische nederzettingssporen aangetroffen op een dekzandrug. De verwachting voor archeologische sporen uit deze periode is hier dan ook zeer hoog. De sporen die verwacht worden zijn graven, grafheuvels, en nederzettingssporen. Deze sporen liggen in de top van het dekzand. De diepte waarop deze resten verwacht worden varieert tussen de 150 en 220 centimeter onder het huidige maaiveld.
9
Alterra, geraadpleegd in Archis2.
10
Archis II onderzoeksnummers 20926 en 20498.
Augustus 2010
35
Bureauonderzoek archeologie
Late Middeleeuwen Er is veelvuldig onderzoek uitgevoerd in en rond deze sectie en er zijn enkel sporen van neolithische bewoning aangetroffen. De verwachting voor archeologische waarden uit andere periodes is daarom laag. Dit laatste geldt niet voor archeologisch terrein 2294, een terrein van hoge archeologische waarde. De resten hiervan worden verwacht net onder de bouwvoor, vanaf 30 centimeter onder maaiveld. Vervolgonderzoek Het advies is een verkennend booronderzoek uit te voeren teneinde de aanwezigheid en verspreiding van neolithische nederzettingssporen aan te tonen. In deze sectie ligt Kasteel Grimmestein, archeologisch terrein 2304. Het advies is om op dit terrein geen werkzaamheden uit te voeren. Sectie 7, kilometer Eembrugge tot rustplaats De Slaag, A1 km 34,9-36,85 [Lage verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Het studiegebied loopt hier door een veenlandschap. In het vroege Holoceen was het landschap hier laag gelegen en daarom nat. Dit deel van het studiegebied was daarom niet aantrekkelijk voor bewoning. Late Middeleeuwen Er zijn geen indicatoren bekend voor bewoning in de (Late-) Middeleeuwen. Vervolgonderzoek Deze sectie kan worden vrijgegeven wat betreft archeologie. Sectie 8, rustplaats De Slaag, A1 km 36,85-37,55 [Middelhoge verwachting] Ten zuiden van de huidige A1 is de locatie van het pompstation gesaneerd, ongeveer van km 37,0 tot 37,1. Op deze locatie is de verwachting voor archeologische waarden dan ook zeer laag. Dit geldt enkel voor de locatie waar gesaneerd is en niet voor de rest van deze sectie. Mesolithicum - Neolithicum De rustplaats ligt op een dekzandrug. Op deze rug, buiten het studiegebied, zijn vindplaatsen aangetroffen uit het Neolithicum en Mesolithicum. De verwachting voor archeologische resten uit deze periodes is daarom middelhoog. De verwachting is dat deze vondsten ondiep onder het maaiveld liggen, gezien de aanwezigheid van de dekzandrug. Deze worden daarom net onder het maaiveld verwacht, vanaf 30 cm diepte. Late Middeleeuwen De rustplaats ligt op een dekzandrug. Op deze rug, buiten het studiegebied, zijn vindplaatsen aangetroffen uit de Late Middeleeuwen. De verwachting voor archeologische resten uit deze periode is daarom middelhoog. Vervolgonderzoek Op de dekzandrug ligt nu een tankstation en een rustplaats. Bij de aanleg hiervan zijn mogelijk archeologische waarden verloren gegaan. Het advies is een verkennend booronderzoek uit te voeren op deze locatie, om te onderzoeken of er nog sprake is van een intact bodemprofiel. Sectie 9, rustplaats De Slaag tot N199, A1 km 37,55-38,4 [Lage verwachting] Mesolithicum - Neolithicum Het studiegebied loopt hier door een veenlandschap. In het vroege Holoceen was het landschap hier laag gelegen en daarom nat. Dit deel van het studiegebied was daarom niet aantrekkelijk voor bewoning. Late Middeleeuwen Er zijn geen indicatoren bekend voor bewoning in de (Late-) Middeleeuwen. Vervolgonderzoek Deze sectie kan worden vrijgegeven wat betreft archeologie.
Augustus 2010
36
Bureauonderzoek archeologie
Sectie 10, N199 aansluiting Bunschoten-Spakenburg, A1 km 38,4-39,4 [Middelhoge verwachting] Mesolithicum-Neolithicum De sectie ligt op een dekzandrug, waarvoor een middelhoge verwachting geldt voor resten uit de Prehistorie. Deze sectie heeft zwaar te lijden gehad van laat middeleeuwse ontginningen en intensieve landbouw. Er is desondanks toch een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit het Mesolithicum. Dit is omdat de omvang van de verstoring onbekend is. De Mesolithische sporen die worden verwacht zijn nederzettingssporen, zoals haardkuilen. Deze sporen worden verwacht op de top van de dekzandruggen. De verwachte diepte is 100 tot 200 centimeter onder maaiveld. Late Middeleeuwen De overgang van de A1 over de N199 ligt deels op een dekzandrug. Op deze rug is een aantal laatmiddeleeuwse terpen bekend. Deze liggen ten zuiden van het studiegebied en een aantal is al opgegraven [5]11. Er worden in deze sectie geen andere terpen in het plan- en studiegebied verwacht. De verwachting is dat de top van deze dekzandrug is verstoord bij zandwinning in het recente verleden. Er geldt toch een middelhoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen omdat onduidelijk is wat de omvang van de verstoring is. De terpen geven aan dat deze sectie bewoond is geweest in de Late Middeleeuwen. Middeleeuwse resten zullen voornamelijk te maken hebben met landbouw. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om sloten en oude akkers. Deze worden net onder het maaiveld verwacht, vanaf 30 centimeter onder maaiveld.
Vervolgonderzoek Het advies voor deze sectie is een verkennend booronderzoek uit te voeren met als doel de recente verstoringen in kaart te brengen. De implementatie van deze aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag, de Minister van Verkeer en Waterstaat, met als adviseur Dhr. F. Buchner (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Het is niet uitgesloten dat bij de werkzaamheden sporen en / of vondsten worden aangetroffen, zogenaamde toevalsvondsten. De uitvoerder van de werkzaamheden dient op de hoogte worden te gebracht van de plicht om toevalsvondsten bij de uitvoering van grondwerk te melden bij het bevoegd gezag, zoals aangegeven in de Monumentenwet 1988, artikel 53, lid 1. Tabel 7 Archeologische verwachting per sectie. Kilometrering op basis van nationaal wegenbestand Sectienummer
11
Van (km)
Tot (km)
Archeologische verwachting
1
83,1
90,4
Middelhoog en hoog
2
90,4
92,2
Laag
3
92,2
97,25
Middelhoog
4
97,25 (A27)
30,4 (A1)
Hoog
5
30,4
33,4
Laag
6
33,4
34,9
Hoog
7
34,9
36,85
Laag
8
36,85
37,55
Middelhoog
9
37,55
38,4
Laag
10
38,4
39,4
Middelhoog
Zie bijvoorbeeld Archis II waarnemingsnummer 43292 en d’Hollosy 1998.
Augustus 2010
37
Bureauonderzoek archeologie
Tabel 8 Archeologische verwachting per sectie. Met dieptes. Sectienummer
Van (km)
Tot (km)
Archeologische verwachting
1
83,1
90,4
Middelhoog en hoog
Verwachte diepte
Aanbevelingen bij diepere
archeologische waarden
verstoringen:\
Middelhoge verwachting:
Verkennend en karterend
>150-200 cm –mv
booronderzoek
Hoge verwachting: >30 cm -mv 2
90,4
92,2
Laag
3
92,2
97,25
Middelhoog
4
97,25
30,4 (A1)
Hoog
(A27)
NVT
Geen vervolgonderzoek
>50 cm –mv
Verkennend boordonderzoek
Onbekend; afhankelijk van
Geen bodemingrepen dieper dan
dikte ophoogdek.
het ophoogdek
5
30,4
33,4
Laag
NVT
Geen vervolgonderzoek
6
33,4
34,9
Hoog
>30 cm -mv
Verkennend booronderzoek
7
34,9
36,85
Laag
NVT
Geen vervolgonderzoek
8
36,85
37,55
Middelhoog
>30 cm –mv.
Verkennend booronderzoek
9
37,55
38,4
Laag
NVT
Geen vervolgonderzoek
10
38,4
39,4
Middelhoog
>30 cm –mv.
Verkennend booronderzoek
Augustus 2010
38
Bureauonderzoek archeologie
Bijlage A Informatiebronnen Voor het onderzoek zijn de volgende informatiebronnen geraadpleegd: [1] Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare tijd. Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht. [2] Deeben, J.H.C., W.J.B. Derickx, B.J. Grounewoudt, D.P. Hallewas, d, H. Peeters, en E. Rensink, 2009. Handleiding voor Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 3e generatie & Toelichtingen op: de globale archeologische kaart van het continentale plat en de kaart van hoog Nederland met afgedekte pleistocene sedimenten. [3] Van Dijk, M., 2004. Amersfoort Vathorst, in: Archeologische Kroniek van de Provincie Utrecht 2002-2003, 58-59. [4] Groenewoudt, B., M. Groothedde en H. van der Velde, 2006. De Romeinse tijd, Middeleeuwen en vroegmoderne tijd in het midden- en oost- Nederlandse zandgebied, NOaA hoofdstuk 20 (Versie 1.0), (www.NOaA.nl), 1-59. [5] D’Hollosy, T., 1998. Amersfoort Bunschoterstraat, in: Archeologische kroniek van de Provincie Utrecht 1996-1997, 14-17. [6] Kloosterhuis, J.L., J.C. Pape en G.G.L. Steur, 1970. De bodemgesteldheid van het studiegebied HilversumUtrecht, bijlage 2 van de Bodemkaart Hilversum-Utrecht. [7] Kok, D.H., J.P. ter Brugge, S.G. van Dockum en F. vogelzang, 1998. Baarn de Drie Eiken, in: Archeologische kroniek van de Provincie Utrecht 1996-1997, 37. [8] Mohr, A., 1983. Vestingbouwkundige termen. [9] Olde Meierink, B. (ed.), 1995. Kastelen en Ridderhofsteden in Utrecht. [10] Rijkswaterstaat Utrecht, projectteam Ring en driehoek, 2008. Startnotitie Planstudie Utrecht Knooppunt Eemnes-Amersfoort (A27 / A1). [11] Van der Roest, J., 2000. Amersfoort Vathorst, in: Archeologische kroniek van de Provincie Utrecht 19981999, 30-32. [12] Snieder, F., 1998. Amersfoort Nieuwland, in: Archeologische kroniek van de Provincie Utrecht 1994-1995, 32-41. [13] Snieder, F., 1998. Amersfoort Nieuwlandseweg 35, in: Archeologische kroniek van de Provincie Utrecht 1996-1997, 35-37. [14] Sotthewes, T., J. van der Schaal en M. van Driel, 2009. OTB/MER A27-A1, Bodem en Water, Arcadis rapport. [15] Stiboka (Stichting voor Bodemkartering), 1966. Bodemkaart van Nederland, kaartblad 31 Oost. [16] Stiboka (Stichting voor Bodemkartering), 1966. Bodemkaart van Nederland, kaartblad 32 West. [17] Visscher, H., 1991. Eemland. Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering. RAAP rapport 40. [18] Werkgroep Convenant RWS-RACM, 2007. Convenant RWS en RACM. Samenwerkingsovereenkomst tussen Rijkswaterstaat en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten betreffende archeologisch onderzoek en vondsten bij de uitvoering van erken. [19] Actueel Hoogtebestand Nederland
www.AHN.nl
[20] Historische vereniging Maartensdijk
www.historischevereningmaartensdijk.nl
[21] ARCHIS II http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html [22] CHS Utrecht http://geocement.esrinl.com/cultuurhistorie/chs1.html [23] CHW Noord-Holland www.chw.noord-holland.nl [24] www.watwaswaar.nl
Augustus 2010
39
Bureauonderzoek archeologie
Augustus 2010
40
Bureauonderzoek archeologie
Bijlage B Verklarende woordenlijst Antropogeen
Door menselijk handelen ontstaan.
Archeologische laag
een met het ongewapende oog waarneembare lithostratigrafische eenheid die zich onderscheidt van de lagen eronder en erboven door de aanwezigheid van (een microfractie van) artefacten en mogelijk antropogene objecten.
Beekeerdgronden
Afgeleid van de ligging langs beken.
Bouwvoor
De bovenste laag van het bodemprofiel dat door middel van agrarisch gebruik (ploegen, beplanting, bemesting etc.) is gevormd.
Dekzand
Een periglaciale eolische zandlaag die over een groter oppervlak als een dek over oudere formaties ligt. Dergelijke lagen stammen uit glaciale perioden waarin de grond niet door planten werd vastgehouden en de wind vrij spel had.
Drecht
In drechtvaaggronden. Een waternaam, die uitsluitend is gekozen omdat in de gebieden waar deze gronden veel voorkomen ook drechtnamen worden gebruikt.
Duin
In duinvaaggrond. Het overgrote deel van de duinen, zowel in het binnenland als aan de kust, bestaat uit gronden, die met deze naam worden aangeduid.
Enk
Een van oorsprong arme zandgrond die door opbrenging van stalmest, plagen, bosstrooisel, afval etc. verrijkt is ten behoeve van landbouw. Ook wel es genoemd.
Enkeerdgrond
De meeste enkeerdgronden zijn zgn. oude bouwlanden in de zandgebieden. In het noorden en midden van ons land worden deze vaak aangeduid met de namen “es”, “eng”, of “enk “. In het zuiden van het land aangeduid als “akker”.
Eolisch
Door de wind gevormd of afgezet zoals dekzand, löss, stuifduinen etc.
Es(dek)
Een van oorsprong arme zandgrond die door opbrenging van stalmest, plagen, bosstrooisel, afval etc. verrijkt is ten behoeve van landbouw. Ook wel enk genoemd. (Een A-horizont die zich door menselijk handelen (antropogeen) heeft ontwikkeld.)
Erosie
Proces waarbij het oppervlak wordt aangetast en los materiaal wordt afgevoerd door water, wind of ijs.
Geomorfologie
Verklarende beschrijving van de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan.
Glaciaal
Relatief koude periode met uitbreiding van de ijskappen (ijstijd).
Augustus 2010
41
Bureauonderzoek archeologie
Grondwatertrap
Waterhuishoudkundige eenheid die een indruk geeft van de ontwateringstoestand (de mate van ‘drooglegging’) van een bodem. De indeling verloopt van zeer nat (Trap I, grondwater < 50 cm onder maaiveld) naar zeer droog (Trap VII, grondwater > 80 cm in de zomer).
Huisterp
Kleine terp (zie terp) met slechts een enkele woning.
Holoceen
Meest recente geologische tijdvak van ongeveer 8.800 v. Chr. tot heden.
In situ
Exact op de plaats gelegen waar het werd gedeponeerd, verloren of weggegooid.
Laarpodzolgronden
‘Laar’ en ‘loo’ zijn ontginningsnamen uit de Middeleeuwen. De eigenlijke betekenis is een (nat/moeras)bos of een open plek daarin. De benaming komt vooral bij oudere ontginningen voor.
Löss
Eolische afzetting van zeer fijnkorrelig materiaal. Löss valt onder de categorie gronddeeltjes silt.
Mesolithicum
Midden Steentijd (8.800 v.Chr.-5.300/4.900 v.Chr.)
Neolithicum
Nieuwe of Jonge Steentijd (5.300/4.900 v.Chr.-2.000 v.Chr.)
Paleolithicum
Oude Steentijd (tot 8.800 v. Chr.)
Pedogenetisch
‘Bodemvormend’.
Periglaciaal
Zich voordoend in de omgeving van landijs.
Pleistoceen
Geologisch tijdvak van circa 2,3 miljoen jaar geleden tot het begin van het Holoceen (circa 8.800 v. Chr.). Het Pleistoceen wordt gekenmerkt door de vier bekende ijstijden.
Podzol
(in o.a. Podzolgrond). Het woord komt uit het Russisch, en heeft betrekking op de askleurige loodzandlaag (E-horizont), of uitspoelingslaag, die veel in deze gronden voorkomt. Het uitgespoelde organische materiaal komt, al dan niet samen met ijzer, terecht in een inspoelingshorizont (B).Voor podzolisering is een verticale waterstroom nodig, die alleen voorkomt in relatief droge bodems die daarmee tevens geschikt waren voor bewoning.
Poldervaagronden
In verreweg de meeste polders komen deze gronden voor, die tot deze legenda-eenheid behoren.
Prehistorie
Het deel van het menselijke verleden waarvan geen geschreven bronnen bewaard zijn gebleven.
Sandr
Waaiervormig lichaam van sediment dat door smeltwater voor het gletsjerfront gevormd is.
Sediment
Geologische afzetting.
Steentijd
Archeologische periode die wordt gekenmerkt door het gebruik van stenen werktuigen
Augustus 2010
42
Bureauonderzoek archeologie
Stuwwal
Door landijs horizontaal opgedrukte grond die als een heuvel(rug) achter is gebleven.
Terp
Een door mensen aangelegde verhoging die voor de aanleg van dijken moest zorgen dat men beschermd werd tegen wateroverlast. Ook wel wierde (Groningen) genaamd.
Vaaggrond
Bodemtype met een onduidelijke, vage bodemvorming.
Verhoogde huisplaats/woonplaats
Een opgehoogde plaats waarop een huis (veelal een boerderij) stond. De verhoging moet deze binnendijks gelegen locaties beschermen tegen wateroverlast.
Weichselien
De laatste ijstijd van circa 115.000-8.800 v. Chr.
Augustus 2010
43
Status
Definitief
Bureauonderzoek archeologie Naam auteur: Daan Meens Kenmerk: B12-Rp-002-V02 ARCADIS NL Postadres: Postbus 410, 2130 AK, Hoofddorp Bezoekadres: Polarisavenue 15, 2132 JH, Hoofddorp Tel. 023-5668411,
[email protected], www.arcadis.nl