A M B T S E E D G R I F F I ER
Ik zweer dat ik, om tot griffier van de gemeenteraad van Papendrecht benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.
Ik zweer dat ik, om iets in deze functie te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.
Ik zweer dat ik de getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als griffier naar eer en geweten zal vervullen.
Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
Afgelegd in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Papendrecht op 29 september 2005.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september, nummer 062/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 059/2005; gelezen de circulaire van het College voor Arbeidszaken van 15 juli 2005, kenmerk CvA/U200515055; gelet op de aanbeveling van het College voor Arbeidszaken om in verband met de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 de gemeenteraden voor te stellen te besluiten tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling IZA Nederland-regeling; gelet op het bepaalde in hoofdstuk XIV van de IZA Nederland-regeling en hoofdstuk IV van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen,
besluit:
I. De IZA Nederland-regeling, zoals vastgesteld op 7 februari 1955 en nadien gewijzigd, op te heffen. II. Het bepaalde in dit besluit treedt in werking op het tijdstip van inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005 De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 051/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gezien het verzoek van de zes gemeenten in de Hoeksche Waard; gelet op het besluit d.d. 22 juni 2005 van het algemeen bestuur van de regio Zuid-Holland Zuid tot de instelling van een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 36 van de Gemeenschappelijke regeling Regio Zuid-Holland Zuid; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 053/2005;
besluit:
toestemming te verlenen voor de instelling van de Commissie Hoeksche Waard, ter behartiging van de subregionale belangen van de gemeenten in de Hoeksche Waard, als bedoeld in het besluit van het algemeen bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid van 22 juni 2005.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september, nummer 050/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelet op het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geformuleerde kabinetsstandpunt van 8 april 2004 (EB2004/59809), inzake de vorming van Veiligheidsregio’s; gelet op het besluit d.d. 22 juni 2005 van het algemeen bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid tot de instelling van een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 36 van de Gemeenschappelijke regeling Regio Zuid-Holland Zuid; gelezen het voorstel van het college van 19 september 2005, nummer 053/2005;
besluit:
toestemming te verlenen voor de instelling van de bestuurscommissie “Veiligheidsbestuur” als bedoeld in het besluit van het algemeen bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid van 22 juni 2005.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 049/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gezien het besluit d.d. 22 juni 2005 van het algemeen bestuur van de regio Zuid-Holland Zuid tot wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid; gelet op artikel 50, tweede lid, van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 053/2005;
besluit:
voor zover het de bevoegdheid van de gemeenteraad betreft, in te stemmen met de Gemeenschappelijke Regeling Regio Zuid-Holland Zuid overeenkomstig de tekst van het bijgevoegde besluit van het algemeen bestuur van de regio Zuid-Holland Zuid van 22 juni 2005.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 053/2005 Programmaveld 8: Bestuur
Raadsvergadering 29 september 2005
Agendapunt 07
Portefeuillehouder C.J.M. de Bruin
Wettelijke basis Artikel 25, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 50, lid 2 van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid. Voorstel tot • Het instemmen met wijziging van de tekst van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid. • Het verlenen van toestemming voor het instellen van de bestuurscommissie "Veiligheidsbestuur". • Het verlenen van toestemming voor het instellen van de subregionale bestuurscommissie "Commissie Hoeksche Waard".
Gevraagde beslissing • In te stemmen met wijziging van de tekst van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid. • Toestemming te verlenen voor het instellen van de bestuurscommissie "Veiligheidsbestuur". • Toestemming te verlenen voor het instellen van de subregionale bestuurscommissie "Commissie Hoeksche Waard".
Financiële consequenties Geen.
Aan de raad. Inleiding Op 22 juni 2005 heeft het Algemeen Bestuur van de regio Zuid-Holland Zuid de definitieve gewijzigde tekst van de gemeenschappelijke regeling vastgesteld. Van de ontwerptekst van de regeling hebben de gemeentebesturen in de voorbereiding meerdere malen kennis kunnen nemen. Op grond van artikel 50, lid 2 van de gemeenschappelijke regeling wordt de integrale tekst van de gemeenschappelijke regeling nu ter afronding van de procedure voor instemming aan uw gemeenteraad voorgelegd. Ook het college en de burgemeester hebben als afzonderlijke organen inmiddels met de regeling ingestemd. De regeling is gewijzigd zodra tenminste drie vierde van het aantal gemeenten met de wijziging heeft ingestemd. De wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid betreft grofweg twee elementen: • 'groot onderhoud' aan de regeling • de implementatie van de nieuwe bestuurlijke vormgeving voor de periode na de verkiezingen in 2006. Aan de gemeenteraden wordt ook gevraagd toestemming te verlenen voor het instellen van een bestuurscommissie "Veiligheidsbestuur" in het kader van de Veiligheidsregio. Ook dit voorstel is door het algemeen bestuur op 22 juni 2005 vastgesteld. Voor de instelling van een bestuurscommissie is ingevolge artikel 25, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen de toestemming nodig van de raden van alle deelnemende gemeenten. Het instellen van de commissie is nodig omdat de kabinetsplannen met betrekking voor de totstandkoming van veiligheidsregio's vragen om een aparte bestuurlijke eenheid, waaraan taken en bevoegdheden kunnen worden op- of overgedragen. Voor de Regio Zuid-Holland Zuid houdt dit concreet in dat taken en bevoegdheden die het algemeen en dagelijks bestuur van de Regio reeds uitoefenen binnen de gemeenschappelijke regeling worden gedelegeerd naar de bestuurscommissie. Het betreft dan alle taken en bevoegdheden die betrekking hebben op de regionale brandweer, de GHOR (geneeskundige hulp bij ongevallen
en rampen) en rampenbestrijding en crisisbeheersing. In de in de bijvoegde stukken van het Algemeen Bestuur van de Regio Zuid-Holland Zuid wordt het een en ander nader toegelicht. Tenslotte wordt aan de gemeenteraden gevraagd toestemming te verlenen voor het instellen van een bestuurscommissie "Commissie Hoeksche Waard" ter behartiging van de subregionale belangen van de gemeenten in de Hoeksche Waard. 'Groot onderhoud' aan de gemeenschappelijke regeling De gemeenschappelijke regeling ZHZ is aan een actualisering toe. Sinds de vaststelling van de huidige regeling is een aantal zaken gewijzigd en dient er 'groot onderhoud' gepleegd te worden, bijvoorbeeld: • Aanpassen aan Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding (o.a. schrappen Centrale Post Ambulancevervoer als dienst); • Aanpassen Milieuparagraaf; • Aanpassing wet dualisering gemeentebestuur; • Inbrengen van de Regionale Ambulance Voorziening; • Technische wijzigingen zoals het verwijderen van oude taken (o.a. taxivergunningen, duurzaam bouwen, liftenregeling, ondersteuning Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening), of het verwijderen van een gemeentenaam (Heerjansdam). Het betreft alleen technische wijzigingen. Deze kunnen zondermeer doorgevoerd worden om de gemeenschappelijke regeling bij de tijd te houden. Inbrengen van nieuwe bestuurlijke standpunten is niet nodig. Wijziging gemeenschappelijke regeling; bestuurlijke vormgeving Ondanks het feit, dat de wetgever een duale gemeenschappelijke regeling niet mogelijk heeft gemaakt, wordt door de regio ZHZ gekeken in hoeverre de gemeenschappelijke regeling een duaal karakter kan krijgen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige politiek-bestuurlijke wensen. De nieuwe bestuurlijke vormgeving leidt ook tot wijzigingen in de gemeenschappelijke regeling ZHZ: 1. Voorgesteld wordt om in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat alleen collegeleden in het bestuur van de regio zitting hebben (zowel het AB als het DB). Dit is een praktische oplossing om het duale karakter ook in de regeling tot uitdrukking te brengen. De raadsleden krijgen via het raadsledenplatform (zie hieronder) een kaderstellende en toetsende rol toebedeeld. 2. Ook wordt voorgesteld om het AB uit minder leden (21 in plaats van 68) te laten bestaan; daarmee komt de regio tegemoet aan de al lang gehoorde klacht over het te grote bestuur. 3. Verder wordt voorgesteld artikel 14 (de raden van de deelnemende gemeenten bevorderen dat de politieke representativiteit van het algemeen bestuur zoveel mogelijk overeenkomt met de politieke verhoudingen in het gebied) uit de GR te schrappen. Vertegenwoordiging vindt dus plaats namens en voor de gemeente. 4. Instelling van een raadsledenplatform. Dit platform ziet toe op de (financiële) gang van zaken binnen de Regio ZHZ. Er zal aan het begin van de volgende raadsperiode (vanaf 8 maart 2006) aan de raden een voorstel worden voorgelegd waarin de 20 raden de financiële kaders van de Regio ZHZ vastleggen. In het nieuwe artikel 34a van de gemeenschappelijke regeling is dit door de raden vierjaarlijks vast te stellen financiële kader opgenomen. Het raadsledenplatform ziet toe op naleving van dit kader. Verder adviseert het raadsledenplatform het DB en/of AB gevraagd en ongevraagd. Het adviseert in ieder geval over voorstellen tot vaststelling van de begroting en rekening en de vaststelling van verordeningen en beleidsplannen. Het voorstel voor de wijziging van de bestuurlijke vormgeving kent een aantal interessante aspecten. Die zitten met name in het duale aspect en de rollen die de colleges hierdoor krijgen. De regio krijgt een meer bestuurlijk karakter (in plaats van het politieke karakter) waardoor de bestuurlijke invloed ook toeneemt. In de bestaande situatie worden AB en DB-leden niet geadviseerd over standpunten, etc. Een weloverwogen keuze, want het was niet aan het College om politieke vertegenwoordigers te adviseren. Aan die constructie komt nu een einde want de bestuurlijke vertegenwoordigers (het College) zitten in het AB en het DB van de regio ZHZ. Bestuurlijke inbreng vanuit lokale Papendrechtse belangen is dus heel goed mogelijk. Voorstel budgetrecht raden Aan het begin van de raadsperiode stellen de deelnemende gemeenteraden de financiële kaders van de Regio ZHZ vast Binnen deze kaders kan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling opereren. Het raadsledenplatform adviseert aan de raden over de financiële jaarstukken van de Regio ZHZ en over de vraag of het bestuur van de gemeenschappelijke regeling binnen het financiële afsprakenkader blijft. Voorwaarde is dat er een financieel en operationeel werkbare situatie moet zijn. Een “dichtgetimmerd financieel kader” is niet werkbaar, omdat het kader voor een gehele raadsperiode geldt. In die 4 jaar kunnen zich immers situaties voordoen waar het bestuur van de gemeenschappelijke regeling op in moet springen.
Het financiële kader houdt in: a. Uitgangspunt voor het budget gedurende de raadsperiode 2006-2010 is de door de gemeenteraden goedgekeurde en door het algemeen bestuur van de regio vastgestelde begroting 2006 exclusief de budgetten die vallen onder de primaire verantwoordelijkheid van de subregionale bestuurscommissies. De begroting 2006 is op 22 juni 2005 vastgesteld. b. Uitgangspunt voor het takenpakket van de regio is de Notitie Uitvoering taken Regio ZHZ, vastgesteld door het algemeen bestuur op 29 september2004. c. Het budget van de regio wordt jaarlijks aangepast met de accrespercentages die worden gehanteerd door het rijk voor de ontwikkeling van het Gemeentefonds. Deze worden (nacalculatorisch) gehanteerd door de regio, waardoor de algemene inwonerbijdragen worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de gemeentefinanciën. d. Om het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de gelegenheid te geven onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden mag in enig jaar de inwonerbijdrage per gemeente met maximaal 2,5% worden overschreden. In de jaarrekening dient conform de regels van financieel beheer verantwoording te worden afgelegd. e. Nieuwe taken kunnen pas aan de regio worden opgedragen en in het regiobudget worden opgenomen, nadat gemeenteraden volgens de wettelijke bepalingen en de in ZHZ gebruikelijke procedure daarmee hebben ingestemd. f. De gemeenteraden kunnen de jaarstukken van de regio mede beoordelen aan de hand van de adviezen van het raadsledenplatform g. Wijzigingen in het financiële kader worden aan het raadsledenplatform voorgelegd. h. Het financiële kader is vastgesteld als minimaal de helft van de deelnemende gemeenten plus één (minimaal 11 gemeenten) instemmen met het financiële kader. Instellen van een “Veiligheidsbestuur” Het kabinet is van mening dat een vergaande bestuurlijke samenwerking tussen de partners op het gebied van de zgn. externe veiligheid verplicht moet worden. Een samenwerking met vergaande bevoegdheden van het Veiligheidsbestuur, met een verplicht regionaal takenpakket, met een voor gemeenten verplichte financiering van die regionale taken. De wens vanuit de regio bestaat om de gehele rampenbestrijdingsketen en crisisbeheersing (pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg) in het veiligheidsbestuur onder te brengen. De Milieudienst zal een belangrijke rol in de “preventieschakel” in de keten krijgen. De burgemeesters van de 20 gemeenten van ZHZ zullen gezien hun taken en bevoegdheden op het gebied van openbare orde en veiligheid zitting krijgen in het Veiligheidsbestuur. Het Veiligheidsbestuur zal een bestuurscommissie van de regio Zuid-Holland Zuid worden. Het instellen van de bestuurscommissie “Veiligheidsbestuur” moet vergezeld gaan van een verordening waarin de werkzaamheden van de bestuurscommissie gedefinieerd staan. Het toekennen van bevoegdheden aan de bestuurscommissie “Veiligheidsbestuur” geschiedt bij apart delegatiebesluit. De veiligheidsregio gaat door. Het lijkt dan ook niet zinvol om veel tijd te besteden aan het formele traject om een bestuurscommissie in te stellen. Dat is binnen het Wgr-kader de enige goede mogelijkheid. Dat het veiligheidsbestuur bestaat uit burgemeesters ligt - gelet op hun wettelijke taken op het gebied van openbare orde en veiligheid - ook voor de hand. Instellen van een “Commissie Hoeksche Waard” Sinds 1999 bestaat de mogelijkheid tot het instellen van subregionale bestuurscommissies binnen de Regio ZuidHolland Zuid. Daaraan kunnen gemeenten in subregionaal verband taken op- of overdragen. Bij de instelling van het Drechtstedenbestuur in 1999 heeft het algemeen bestuur van de regio uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend dat dergelijke commissies ook voor de twee andere subregio’s konden worden ingesteld. In 2003 besloten de gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden van deze mogelijkheid gebruik te maken. Artikel 25, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt dat voor het instellen van een bestuurscommissie de toestemming van de gemeenteraad van elk van de deelnemende gemeenten in de Gemeenschappelijke Regeling moet worden verkregen. De toestemming kan slechts onthouden worden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. De gezamenlijke gemeenten in de Hoeksche Waard hebben het algemeen bestuur onlangs verzocht een subregionale Commissie Hoeksche Waard in te stellen. Op 22 juni 2005 heeft het algemeen bestuur in principe ingestemd met dit voorstel en besloten het, ingevolge artikel 25, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, ter verlening van toestemming aan de gemeenteraden van elk van de 20 deelnemende gemeenten voor te leggen. De Commissie Hoeksche Waard hoopt in september of uiterlijk 1 oktober a.s. van start te kunnen gaan. Er zijn geen bezwaren voor het instellen van de subregionale Commissie Hoeksche Waard.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 052/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 054/2005; gelet op het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen;
besluit:
vast te stellen de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden onder voorwaarde dat: 1. Uitgaande van de inwerkingtreding van de GRD in 2006, de GRD na 3 jaar (in 2009) grondig en objectief wordt geëvalueerd op basis van de vooraf vastgestelde criteria (niet-limitatief aandacht voor: transparantie, uitvoeringskracht en behaalde resultaten). Op grond van die evaluatie kunnen de vervolgstappen volgens het keuzemodel (voortzetten van de bestaande regeling (met eventueel een kleine aanpassing), uitbreiden van de regeling, afbouwen van de regeling) gezet worden. De evaluatie dient bij voorkeur opgenomen te worden in de GRD zelf maar op zijn minst vastgelegd te worden in de besluitvorming over de GRD; 2. De vertegenwoordiger in het Drechtstedenbestuur door de gemeenteraad wordt benoemd (i.c. 1 Collegelid per gemeente in het Drechtstedenbestuur) waarbij ruimte is voor maximaal 1 extern lid; 3. Een voorkeur voor de fractievariant wordt uitgesproken, waarbij in algemene zin voor wat betreft de stemverhouding altijd sprake moet zijn van minimaal 3 van de 7 gemeenten voor een besluit; 4. De organisatorische vormgeving van de GRD “lean and mean” gehandhaafd blijft en de bepalingen over griffier en rekenkamer uit de GRD gehaald worden; 5. Het beginsel van unanimiteit van deelnemende gemeenten bij besluitvorming ten aanzien van de essentiële punten van het investeringsfonds (instelling fonds, looptijd, storting en grove verdeling van middelen) in de regeling vastgelegd wordt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 054/2005 Programmaveld 8: Bestuur
Raadsvergadering 29 september 2005
Agendapunt 08
Portefeuillehouder C.J.M. de Bruin
Wettelijke basis Wet gemeenschappelijke regelingen Voorstel tot Het vaststellen van het standpunt op de concept Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden Gevraagde beslissing Vaststellen van de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden onder voorwaarde dat: 1. Uitgaande van de inwerkingtreding van de GRD in 2006, de GRD na 3 jaar (in 2009) grondig en objectief wordt geëvalueerd op basis van de vooraf vastgestelde criteria (niet-limitatief aandacht voor: transparantie, uitvoeringskracht en behaalde resultaten). Op grond van die evaluatie kunnen de vervolgstappen volgens het keuzemodel (voortzetten van de bestaande regeling (met eventueel een kleine aanpassing), uitbreiden van de regeling, afbouwen van de regeling) gezet worden. De evaluatie dient bij voorkeur opgenomen te worden in de GRD zelf maar op zijn minst vastgelegd te worden in de besluitvorming over de GRD; 2. De vertegenwoordiger in het Drechtstedenbestuur door de gemeenteraad wordt benoemd (i.c. 1 Collegelid per gemeente in het Drechtstedenbestuur) waarbij ruimte is voor maximaal 1 extern lid; 3. Een voorkeur voor de fractievariant wordt uitgesproken, waarbij in algemene zin voor wat betreft de stemverhouding altijd sprake moet zijn van minimaal 3 van de 7 gemeenten voor een besluit; 4. De organisatorische vormgeving van de GRD “lean and mean” gehandhaafd blijft en de bepalingen over griffier en rekenkamer uit de GRD gehaald worden; 5. Het beginsel van unanimiteit van deelnemende gemeenten bij besluitvorming ten aanzien van de essentiële punten van het investeringsfonds (instelling fonds, looptijd, storting en grove verdeling van middelen) in de regeling vastgelegd wordt.
Financiële consequenties N.v.t.
Aan de raad Inleiding In het rapport “samen stad betekent wat” is door de commissie Dijkstal geconcludeerd dat het in de regionale samenwerking schort aan hoogwaardigheid, resultaat en uitvoeringskracht. De aanbevelingen van commissie Dijkstal waren gericht op het verbeteren van de uitvoering, de realisatie van projecten, draagvlak en daadkracht en het verminderen van de bestuurlijke en ambtelijke drukte. Naar aanleiding van dit rapport is het project Manden maken opgestart met als doel de noodzakelijke en gewenste uitvoering in de Drechtsteden voor elkaar te krijgen. Op 28 juni 2004 werd het eindbod Manden maken gepresenteerd. Kern van het eindbod was de realisatie van concrete projecten, het investeringfonds en het bestuurlijk experiment. De bestuurlijke inbedding van de Drechtsteden is opgenomen in het eindbod Manden maken. De commissie Scholten heeft hiervoor in 2004 een aantal aanbevelingen gedaan. Nu ligt de concept Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (verder: GRD) voor. Op 14 en 15 juni 2005 zijn respectievelijk Colleges en raden over dit concept geïnformeerd. 1
De concept GRD is vervolgens geagendeerd voor het Drechtstedenbestuur van 30 juni 2005. Via een collegevoorstel heeft het College op 28 juni 2005 een standpunt ingenomen ten aanzien van de concept-GRD. Dit standpunt is verwoord in de discussie in het Drechtstedenbestuur van 30 juni jl. Het Drechtstedenbestuur heeft op 30 juni besloten (met inachtneming van de diverse gemaakte opmerkingen) de concept GRD voor commentaar aan te bieden aan de betrokken gemeenten (per gemeente worden de 3 bestuursorganen (raad, college en burgemeester) uitgenodigd te reageren op de concept GRD). De reactietermijn sluit maandag 26 september. Hierna worden de gemeentelijke reacties geïnventariseerd, van commentaar voorzien en vervolgens voorgelegd aan de Drechtraad. 27 oktober zal het DSB definitief besluiten waarna de GRD ter vaststelling aan alle raden, colleges en burgemeesters wordt aangeboden. Feitelijk is nu het enige moment om in het voortraject een officiële gemeentelijke reactie te geven. Overwegingen bij de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden Nu de bestuurlijke vormgeving van de Drechtsteden in de afrondende fase is, vinden wij het wenselijk om een oordeel over de totale regeling te geven. Bij de concept GRD kunnen veel opmerkingen gemaakt worden. Wij richten ons echter op de essentiële punten in de GRD. De regionale samenwerking is een groeiproces, dat moet leiden tot een solide en duurzame samenwerking. Dat proces vereist daarom zorgvuldigheid met respect voor de politieke opvattingen, de positie van de deelnemende gemeenten en de lokale belangen. Zorgvuldigheid betekent dat het groeiproces niet te langzaam maar ook niet te snel doorlopen moet worden. Wij vinden, dat voorkomen moet worden dat er enerzijds drempels worden opgeworpen en anderzijds valkuilen worden gecreëerd voor een evenwichtige ontwikkeling en een evenwichtig groeiproces. Naar onze mening moet daarbij ook gekeken worden naar en geleerd worden van de andere vormen van regionale samenwerking (bijvoorbeeld de regio Zuid-Holland Zuid). Voorbeelden, die de Drechtsteden kunnen helpen bij een evenwichtig groeiproces. Tenslotte moeten wij ook aandacht hebben voor het opmaken van de balans. De Drechtsteden moeten periodiek kritisch naar zichzelf kijken om vast te stellen of we nog op de gewenste koers liggen. De essentie van de GRD zit voor ons in de volgende punten: 1. Evaluatie GRD; 2. Bestuurlijke vertegenwoordiging in het Drechtstedenbestuur; 3. Drechtraad en stemverhoudingen; 4. Duale commissies; 5. Organisatorische aspecten GRD; 6. Investeringsfonds Drechtsteden Deze essentiële punten lichten wij hieronder toe. 1. Evaluatie GRD Wij hebben vanaf het eerste moment gewezen op de noodzaak van een evaluatie van het bestuurlijk experiment. In het raadsbesluit van oktober 2004 is hierover het volgende opgenomen: “Instemmen met een experimenteerperiode voor de bestuurlijke organisatie, onder voorwaarde dat: • De experimenteerperiode wordt afgesloten met een grondige, objectieve evaluatie (waarin, niet-limitatief, aandacht gegeven wordt aan transparantie, uitvoeringskracht en behaalde resultaten); • In de experimenteerperiode meer helderheid over taken en bevoegdheden van de verschillende bestuursorganen wordt gecreëerd; • Gedurende de experimenteerperiode finale besluitvorming voorbehouden blijft aan de afzonderlijke gemeenteraden; • Na afloop van de experimenteerperiode de bestuurlijke vormgeving opnieuw ter discussie komt, waarbij de WGR een volwaardige keuzemogelijkheid is.” Het bestuurlijk experiment is min of meer overgegaan in het wordingsproces van de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden. Een evaluatie van het bestuurlijk experiment als zodanig zal er niet meer komen; het bestuurlijk experiment loopt als het ware door in de GRD. Maar wat ons betreft mag de evaluatie daarmee niet verdwijnen; wij blijven grote waarde hechten aan een goede evaluatie, op basis van de criteria die in het raadsbesluit zijn opgenomen. Van belang is om die evaluatie nu, bij het aangaan van de regeling, vast te leggen. Dat is ook in het belang van de regionale samenwerking en de lokale gemeenten, om op deze wijze die zorgvuldigheid te waarborgen. 2
In de vergadering van het DSB op 30 juni is door ons gewezen op het belang van een evaluatie van de GRD in 2009. Op dat moment zijn drie keuzes mogelijk: 1. Voortzetten van de bestaande regeling (met eventueel een kleine aanpassing); 2. Uitbreiden van de regeling; 3. Afbouwen van de regeling. In het begeleidende schrijven bij de concept GRD wordt niet op het thema “evaluatie GRD” ingegaan. In het verslag wordt hier ook niet op ingegaan. Aangezien dit voor Papendrecht een essentieel punt is, dient dit in de officiële gemeentelijke reactie aan de orde te komen. Wij stellen voor om, uitgaande van de inwerkingtreding van de GRD in 2006, de GRD na 3 jaar (in 2009) grondig en objectief te evalueren op basis van de vooraf vastgestelde criteria (niet-limitatief aandacht voor: transparantie, uitvoeringskracht en behaalde resultaten). Op grond van die evaluatie kunnen de vervolgstappen volgens het keuzemodel (voortzetten van de bestaande regeling (met eventueel een kleine aanpassing), uitbreiden van de regeling, afbouwen van de regeling) gezet worden. De evaluatie dient bij voorkeur opgenomen te worden in de GRD zelf maar op zijn minst vastgelegd te worden in de besluitvorming over de GRD. Bestuurlijke vertegenwoordiging in het DSB Het wettelijk kader waarbinnen de bestuurlijke vormgeving valt, is de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Wij constateren, dat het experiment van het duale karakter van bestuurlijke vormgeving (de GRD) op gespannen voet staat met de kern van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Desalniettemin willen wij dit experiment de ruimte geven. Maar het juridisch kader is en blijft echter de Wgr en dat is en blijft dus verlengd lokaal bestuur. Bij verlengd lokaal bestuur hoort onlosmakelijk dat iedere gemeente bestuurlijk vertegenwoordigd is in de gemeenschappelijke regeling. Volgens het experiment is de gemeenteraad vertegenwoordigd in de Drechtraad. Wij zijn van mening, dat het College vertegenwoordigd hoort te zijn in het Drechtstedenbestuur. Een bestuurlijk vertegenwoordiger vanuit iedere gemeente is goed voor het evenwicht binnen de regio; het is een regionaal belang dat de lokale vertegenwoordiging goed geregeld is. Vanzelfsprekend geldt daarbij ook, dat door de bestuurlijke afvaardiging de gemeentelijke en regionale belangen in een goed evenwicht behartigd en vertegenwoordigd worden. Dit betekent dat er wat ons betreft een Drechtstedenbestuur wordt samengesteld met per gemeente 1 Collegelid waarbij ruimte is voor maximaal 1 extern lid. Het is tenslotte ook vanzelfsprekend, dat de gemeenteraad, op voordracht van het College, een gemeentelijke vertegenwoordiger in het Drechtstedenbestuur benoemd. De gemeenten dragen taken over en hebben in die zin de belangrijkste stem in het voordragen van een kandidaat, die de regionale en gemeentelijke belangen vertegenwoordigt. Wij stellen dan ook voor om vast te stellen dat de vertegenwoordiger in het Drechtstedenbestuur door de gemeenteraad wordt benoemd (i.c. minimaal 1 Collegelid per gemeente in het Drechtstedenbestuur) waarbij ruimte is voor maximaal 1 extern lid. Drechtraad en stemverhoudingen In oktober 2004 hebben wij aangegeven, dat het bestuurlijk experiment naar onze mening niet zou leiden tot een afname van de bestuurlijke drukte. Wij constateren, dat de omvang van de Drechtraad groot is. Gelet op de ervaringen in de regio Zuid-Holland Zuid zijn wij dan ook voorstander van een kleinere Drechtraad. Wat ons betreft is de omvang van de Drechtraad en de daarmee gepaard gaande bestuurlijke drukte, een punt om kritisch naar te blijven kijken. In het kader van het bestuurlijk experiment en het draagvlak dat de Drechtraad nu geniet, accepteren wij het gekozen model. Wij vinden wel, dat dit punt in de evaluatie aan de orde moet komen. In de concept-GRD worden 2 varianten voor de stemverhoudingen voorgesteld. In de Memorie van Toelichting bij de concept-regeling worden de fractievariant en de kiesdelervariant nader toegelicht. In de concept-regeling is de kiesdelervariant opgenomen. Wij zijn voorstander van de fractie-variant. Deze variant is naar onze mening transparanter, herkenbaarder en duidelijker uit te leggen aan onze inwoners. Ten tweede betekent deze variant een evenwichtigere krachtsverhouding binnen de Drechtsteden. Er moeten namelijk minimaal 3 van de 7 gemeenten voor een besluit stemmen. Die verhouding (minimaal 3 van de 7 gemeenten) is voor ons een minimale voorwaarde. Wij stellen voor om een voorkeur voor de fractievariant uit te spreken. In algemene zin altijd moet voor wat betreft de stemverhouding altijd sprake zijn van minimaal 3 van de 7 gemeenten voor een besluit.
3
Duale commissies Het duale karakter van de regeling wordt ook doorgetrokken in de samenstelling van de (eventuele) commissies van advies. In commissies voor de Drechtraad hebben geen collegeleden zitting. In commissies voor het Drechtstedenbestuur hebben geen raadsleden zitting. Het instellen van deze commissies van advies blijft een bevoegdheid van de Drechtraad; dat is zo vastgelegd in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Wij stellen voor om in te stemmen met het duale karakter van adviescommissies. Organisatorische aspecten GRD Wij hebben aandacht gevraagd voor organisatorische aspecten van de GRD (griffie, rekenkamer). Wij vinden dat in de GRD de essentiële zaken vastgelegd moeten worden, zoals de evaluatie en het investeringsfonds. Het is vanzelfsprekend van belang dat de ondersteuning via een griffiersoverleg goed geregeld wordt. Datzelfde geldt voor afstemming met de verschillende rekenkamers/rekenkamerfuncties, maar deze zaken kunnen wat ons betreft buiten de GRD geregeld worden. Wij hebben deze voorstellen in de discussie ingebracht en deze leken -in algemene bewoordingen onderschreven te worden- maar in de aanbiedingsbrief wordt hierop in ieder geval niet nader ingegaan. Datzelfde geldt voor ons voorstel om het griffiersschap periodiek te wisselen. In algemene zin constateren wij ook, dat de GRD een zelfstandig orgaan is, dat in die zin ook de ruimte heeft om een eigen organisatie in te richten (zie ook het voorbeeld van Zuid-Holland Zuid). Voor ons is en blijft uitgangspunt dat er minder bestuurlijke en ambtelijke drukte komt, terwijl deze voorstellen juist op een toename hiervan lijken. Wij blijven voor een organisatie die “lean and mean” is. Wij stellen dan ook voor om deze punten uit de GRD te schrappen. Investeringsfonds Drechtsteden Het investeringsfonds Drechtsteden is de ruggegraat van de regionale samenwerking en dus van de GRD. Het zijn de gemeenten die geld storten, verdelen over en besteden aan projecten en hierover verantwoording afleggen. Het is daarom belangrijk, dat de voorwaarden voor het investeringsfonds zodanig worden vastgelegd, dat alle gemeenten zich daar in kunnen vinden. Door ons en onder meer Sliedrecht is aangegeven, dat besluiten ten aanzien van het investeringsfonds unaniem tot stand moeten komen. De aanbiedingsbrief is hierover helder: in de verordening, die de voeding en aanwending van het fonds regelt, moet dit vastgelegd worden (artikel 31, lid 4 van de concept GRD). Wat ons betreft moet de unanimiteit van besluiten over het investeringsfonds in de gemeenschappelijke regeling vastgelegd worden. Dit sluit aan bij de uitgangspunten/randvoorwaarden, die in het raadsbesluit van oktober 2004 aan het investeringsfonds gesteld zijn (o.a. “vooraf opnemen van voorwaarden en garanties met betrekking tot geldstromen, verantwoordelijkheden, regie en coördinatie”). Naar onze mening moeten over de kaders van het investeringfonds, zoals instelling fonds, looptijd, storting en grove verdeling van middelen, unanieme besluiten genomen worden. Uitvoeringsbesluiten ten aanzien van het fonds kunnen in het Drechtstedenbestuur genomen worden. Wij stellen voor om het beginsel van unanimiteit van de deelnemenende gemeenten bij besluitvorming ten aanzien van de essentiële punten van het investeringsfonds (instelling fonds, looptijd, storting en grove verdeling van middelen) in de regeling vast te stellen. Overige aspecten De concept-regeling voldoet, los van de inhoud, aan de juridische eisen. Datzelfde geldt voor het voorgestelde besluitvormingstraject. Besluitvormingstraject Het besluitvormingstraject is helder: • • • •
26 september: gemeentelijke reacties binnen bij de Drechtsteden; 29 september: bespreking reacties in agendacommissie; 5 oktober: bespreking GRD in de Drechtraad; 27 oktober: vaststellen GRD in het Drechtstedenbestuur; 4
•
na 27 oktober: vaststellen GRD door alle gemeenteraden, colleges en burgemeesters.
Standpuntbepaling ten aanzien van de regeling in een vergadering van de gemeenteraad is formeel niet mogelijk. De raad vergadert namelijk pas 29 september en dat is na de uiterste reactietermijn (26 september). Wij hechten echter waarde aan besluitvorming door de gemeenteraad en stellen dan ook voor besluitvorming te agenderen in de raadsvergadering van 29 september a.s., ondanks dat dit na de reactietermijn van 26 september is. Gelet op het algemeen bestuurlijke belang van dit onderwerp stellen wij ook voor om de concept GRD en het concept gemeentelijk standpunt hierop, in de commissie ABZ te behandelen (waarbij de overige raadsleden ook uitgenodigd kunnen worden). Na besluitvorming door het DSB (27 oktober) wordt de GRD nogmaals aangeboden; ditmaal ter vaststelling. Dit zou dan in de commissie van 31 oktober moeten en de gemeenteraad van 17 november moeten gebeuren. Mocht discussie in commissie of raad (lokaal) danwel de agendacommissie, Drechtraad of Drechtstedenbestuur (regionaal) nog tot veel (of ingrijpende) wijzigingen in het concept leiden, dan is er nog een mogelijkheid voor een extra raadsvergadering in december. Indien de GRD vóór de verkiezingen van maart 2006 moet worden vastgesteld dan is de raad van december de laatste mogelijkheid om een besluit te nemen. In algemene zin kan gesteld worden, dat zorgvuldigheid en transparantie in het hele besluitvormingsproces rondom de GRD van belang is; dat geldt niet alleen voor het bestuurlijke en juridische traject maar ook voor het politieke besluitvormingstraject. De vraag is of de gemeenschappelijke regeling per se voor de verkiezingen vastgesteld moet zijn? Relatie met eerdere besluitvorming Op 14 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Papendrecht besloten om -onder voorwaarden- in te stemmen met het eindbod Manden maken. Geconcludeerd kan worden, dat wanneer wordt voldaan aan de bovenstaande punten de voorliggende GRD grosso mode in lijn is met het genomen besluit en de huidige inzichten dat daarmee de weg wordt geopend om met de GRD akkoord te gaan.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
5
DE BESTUURLIJKE EN FINANCIËLE ASPECTEN VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST VOOR DE GEMEENTEN DORDRECHT, PAPENDRECHT, ZWIJNDRECHT D EELRAPPORT 1: B ESTUURSPLAN
Utrecht, 25 augustus 2005
Uitgebracht door de stuurgroep ISD-vorming
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
DE BESTUURLIJKE EN FINANCIËLE ASPECTEN VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST VOOR DE GEMEENTEN DORDRECHT, PAPENDRECHT, ZWIJNDRECHT D EELRAPPORT 1: B ESTUURSPLAN
INHOUD
Blz.
SAMENVATTING ................................................................................... 1 1.
INLEIDING .................................................................................. 11
2.
BELANG, DOELSTELLINGEN EN MISSIE VAN DE ISD .............. 13 2.1 2.2 2.3
3.
BESTUURLIJKE VORMGEVING EN INRICHTING VAN DE ISD ............................................................................................... 19 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
H ET BELANG VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST ................................... 13 D OOR SAMENWERKING IN EEN ISD TE REALISEREN DOELSTELLINGEN ................................................................... 13 D E MISSIE VAN DE TE VORMEN ISD .......................................... 17
R ELEVANTE OVERWEGINGEN VOOR DE TE KIEZEN RECHTSVORM .......................................................................... E INDPERSPECTIEF EN DE WEG DAAR NAAR TOE ......................... P OSITIE ANDERE GEMEENTEN .................................................. O PLOSSING VOOR DE ONDERSTEUNENDE TAKEN ........................
19 21 24 27
DE ISD BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DRECHTSTEDEN ......................................................................... 29 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
I NLEIDING ............................................................................. U NIEKE KENMERKEN EN TAKEN ............................................... R OLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN ................................... B ESTUURLIJKE BETROKKENHEID EN POSITIE GEMEENTERADEN ................................................................... B ESTUURSVORM EN BESTUURSSAMENSTELLING ........................ V ERDELING ZEGGENSCHAP ...................................................... V ERANTWOORDELIJKHEID VO OR DE FINANCIERING , CONTINUÏTEIT EN RISICO ’ S ...................................................... V ERANTWOORDINGSRELATIES IN DE BESTUURLIJKE LIJN ...........
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
29 29 31 34 35 36 39 40
4.9 S TURINGSRELATIE IN DE AMBTELIJKE LIJN ............................... 42 4.10 O RGANISATORISCHE VERBINDING UITVOERINGSORGANISATIE EN GEMEENTEN .............................. 44 5.
DE FINANCIËLE ASPECTEN VOOR DE ISD EN DE GEMEENTEN ............................................................................... 45 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
V ERDEELSLEUTELS VAN KOSTEN EN RISICO ’ S ............................ O PZET EXPLOITATIEBEGROTING ISD ........................................ O PZET PROGRAMMABEGROTING ISD ......................................... V ERDEELSLEUTEL EN FINANCIËLE EFFECTEN PER GEMEENTE ............................................................................. F INANCIERING EN OPENINGSBALANS ........................................
Bijlagen: 1.
Samenstelling stuurgroep ISD-vorming.
2.
Overzicht taken en verantwoordelijkheden ISD.
3.
Risicoanalyse.
4.
Secundaire kosten gemeenten.
5.
Samenvatting organisatieplan.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
45 49 51 54 57
SAMENVATTING In dit eerste deelrapport, het zogenaamde Bestuursplan, worden de belangrijkste bestuurlijke vraagstukken rondom het vormen van een Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) voor de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht behandeld, inclusief de begroting en het financieringsplan. In het tweede deelrapport, het zogenaamde Organisatieplan, worden de inhoudelijke en organisatorische aspecten van de te vormen Intergemeentelijke Sociale Dienst uitgewerkt. Daartoe behoren het dienstverleningsconcept met bijbehorende producten en diensten en de inrichting van de uitvoeringsorganisatie. Een samenvatting van het Organisatieplan is als bijlage bij dit Bestuursplan opgenomen. De twee rapporten vormen samen het integrale businessplan voor de vorming van een ISD. Hierna treft u een beknopte samenvatting van de hoofdlijnen van het Bestuursplan aan. Voor de overwegingen en achtergronden van de keuzes die wij gemaakt en uitgewerkt hebben en de alternatieven die daarbij overwogen zijn, verwijzen we u naar de respectievelijke hoofdstukken van dit Bestuursplan. I.
B ELANG , DOELSTELLINGEN EN MISSIE
Het belang van een Intergemeentelijke Sociale Dienst 1.
Een Intergemeentelijke Sociale Dienst biedt de gemeenten belangrijke kansen en voordelen voor de toekomst. Daarin is meteen het belang gelegen om een ISD tot stand te brengen. We kunnen onze positie in de keten van de uitvoering en in discussie in Den Haag over belangrijke ontwikkelingen en veranderingen op het beleidsterrein van de sociale zekerheid versterken. Kwaliteitsverbetering wordt mogelijk door meer professionaliteit, betere bereikbaarheid en mogelijkheden tot participatie van de klant, betere samenwerking met de ketenpartners in het Bedrijfsverzamelgebouw en meer invloed op de reïntegratie van klanten. Deze kwaliteitsverbetering zal zichtbaar worden in een verminderde instroom en verhoogde uitstroom van klanten. Een grotere schaal heeft verder een positieve invloed op de uitvoeringskosten en inkoopcondities. Tenslotte heeft een krachtenbundeling als voordeel, dat er een aantrekkelijkere werkgever ontstaat, waar medewerkers zich verder kunnen specialiseren en hun kennis en ervaring kunnen ontwikkelen.
Door samenwerking te realiseren doels t ellingen 2.
We hebben de volgende doelstellingen geformuleerd, die we met samenwerking in een Intergemeentelijke Sociale Dienst willen realiseren. De ISD speelt een proactieve rol bij nieuwe taken, oefent invloed uit op regionale arbeidsmarktontwikkelingen, heeft een duidelijke positie in de ketensamenwerking en is een professioneel opdrachtgever. De ISD voert een eenduidig beleid,
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
1
heeft een eigen, herkenbaar profiel en draagt bij een instandhouding van het draagvlak voor de voorzieningen. De ISD stimuleert een actieve cliëntenparticipatie, is een kundige, betrouwbare, effectieve en efficiënt werkende organisatie en toont zich een goed werkgever.
De missie van de te vormen ISD 3.
Om duidelijkheid te creëren over de vraag waar de ISD voor staat, hebben we de volgende missie voor de ISD ontwikkeld.
‘Wij stimuleren onze klanten bij het (kunnen) nemen van eigen verantwoordelijkheid met als doel zelfstandigheid en zelfredzaamheid te bevorderen. Werkzoekenden bieden wij ondersteuning bij het vinden van werk. Dát staat in ons werk voorop! Indien nodig zorgen wij tijdelijk voor inkomen. Daarnaast bieden wij ondersteuning in de vorm van schuldhulpverlening, bijzondere bijstand en voorzieningen. Wij doen dit met betrokken en professionele medewerkers en samen met onze ketenpartners. Daarop mag u ons aanspreken!’ II.
B ESTUURLIJK - JURIDISCHE VORMGEVING
Gemeenschappelijke regeling als best bruikbare rechtsvorm 4.
De gemeenschappelijke regeling met rechtspersoonlijkheid (openbaar lichaam) voldoet qua rechtsvorm het beste. Deze rechtsvorm brengt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de deelnemende gemeenten voor de ISD en de instandhouding ervan tot uitdrukking en de uitvoeringsorganisatie kan hierin ondergebracht worden.
Eindperspectief en voorkeursoptie voor de eerste periode na totstand koming van de ISD 5.
Qua varianten van de gemeenschappelijke regeling komen er twee in aanmerking om te fungeren als juridische voertuig voor de ISD. Dat zijn de binnenkort op andere gronden al totstandkomende GR Drechtsteden of een zelfstandige GR, die specifiek voor de ISD wordt opgericht. Beide varianten kennen een andere uitwerking en hebben voor de deelnemende gemeenten andere consequenties
6.
Het eindperspectief is, dat de ISD onderdeel vormt van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden, waaraan ook andere taken zijn opgedragen, onder andere op het terrein van economie, arbeidsmarkt, onderwijs en welzijn. Hiermee wordt het mogelijk om op Drechtsteden-niveau tot samenhang in beleid en uitvoering en een evenwichtige afweging van alle daarbij in het geding zijnde belangen te komen. Onderbrenging van de ISD in de GR Drechtsteden zorgt bovendien voor een organisatorische inbedding, die voorkomt dat de uitvoeringsorganisatie van de ISD autonoom, zonder enige aanhaking bij een hoger managementniveau, functioneert.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2
7.
Dit eindperspectief is nu en ook in de eerste jaren na de totstandkoming van de ISD politiek nog niet haalbaar. Om dit te bereiken, is nodig dat er vertrouwen ontstaat in het nut en het belang van zo’n aanpak en dat vertrouwen moet gaandeweg groeien. Daarnaast is het zo, dat niet alle zeven aan de GR Drechtsteden deelnemende gemeenten meteen zullen participeren in de ISD. Er lopen verkenningen met de gemeenten Alblasserdam, Hendrik-IdoAmbacht en Sliedrecht, maar niet duidelijk is nog, wat de conclusies daarvan zullen zijn en wanneer deze getrokken zullen worden. Het bereiken van de op zich wenselijke situatie, waarin alle Drechtsteden-gemeenten in de ISD participeren, zal dus nog enige tijd kosten.
8.
Voor de tussenliggende periode moet een keuze gemaakt worden. Ofwel de ISD toch alvast onderbrengen in de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden en dan te voorzien in een specifiek bestuurlijk arrangement, dan wel de ISD voorlopig onderbrengen in een zelfstandige gemeenschappelijke regeling. Het eerste is de voorkeursoptie. Op die manier kan politiek vertrouwen groeien tussen de deelnemende gemeenten op het punt van de regionale samenwerking. Hiermee wordt het beoogde eindperspectief - een Drechtsteden-GR waar de ISD integraal onderdeel van uit maakt - uiterlijk in 2010 haalbaar. Bovendien kan het een belangrijke katalysator zijn voor de ontwikkeling van de GR Drechtsteden zelf.
Participatie door andere gemeen t en 9.
Andere Drechtsteden-gemeenten, die tevens vallen binnen het bereik van het in Dordrecht gevestigde CWI, wordt de gelegenheid geboden om in te stappen in het proces van ISD-vorming. Zij krijgen de gelegenheid hierover vóór 31 december 2005 op het niveau van de gemeenteraad te beslissen en doen dan op dezelfde condities mee. Op basis van een positief collegebesluit vóór 30 september 2005 kunnen zij reeds vanaf het finale go-besluit van Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht in het proces participeren met de status van waarnemer. Als volgende instapmogelijkheid, in de situatie waarin de ISD functioneert, geldt telkens 1 januari van enig jaar met inachtneming van een voorbereidingstermijn van zes maanden. Aan het instappen op een later moment worden (andere) condities verbonden.
Oplossing voor de ondersteunende taken 10.
Wat betreft de ondersteunende (PIOFA-)taken van de ISD, wordt het perspectief op participatie in het in ontwikkeling zijnde Shared Service-concept nadrukkelijk opengehouden. Dat betekent dat deze taken, voorzover deze niet van vitaal belang zijn voor de primaire bedrijfsprocessen van de ISD, vooralsnog afgenomen worden van de gemeente Dordrecht en te zijner tijd worden afgenomen van het Shared Service. Een flexibel dienstverleningsconcept en een zakelijke klantrelatie vormen daarvoor nu en straks de basis. Taken die wel van vitaal belang zijn voor het primaire proces worden binnen de ISD ondergebracht.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
3
III. U ITWERKING VAN DE ISD BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING D RECHTSTEDEN
Unieke kenmerken, taken en ophanging uitvoeringsorganisatie 11.
De ISD wordt bestuurlijk en qua uitvoeringsorganisatie ondergebracht in de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden (hierna DGR) die een openbaar lichaam instandhoudt. De DGR is hiermee eindverantwoordelijk voor de ISD, zowel in bestuurlijke, financiële, personele als organisatorische zin. Er zijn aanvullende maatregelen en afspraken nodig om te bereiken dat de ISDgemeenten deze verantwoordelijkheden voor de ISD feitelijk dragen. Dit vereist het instellen van een Bestuurscommissie zoals bedoeld in artikel 25 van de WGR, het opnemen van additionele bepalingen in de gemeenschappelijke regeling en het sluiten van een bestuursconvenant tussen de Drechtraad en de ISD-gemeenten. Aan deze bepalingen en dit convenant moet door de betrokken zeven Drechtsteden-gemeenten de zekerheid kunnen worden ontleend, dat de zeggenschap en verantwoordelijkheid over de ISD feitelijk berust bij de gemeenten die daar ook daadwerkelijk in participeren.
12.
De ISD krijgt van de drie (of meer) gemeenten de integrale taak opgedragen op het terrein van de Wet werk en bijstand (WWB), IOAW, IOAZ en aanverwante regelingen op het terrein van Werk, Inkomen en Zorg, waaronder de bijzondere bijstand, de schuldhulpverlening en de Wet voorziening gehandicapten. Tot de taak van de ISD behoort ook het ontwikkelen en vaststellen van het beleid dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wetten en regelingen.
13.
De drie (of meer) gemeenten blijven in de startfase van de ISD ieder de eigen programmabudgetten (W- en I-budget) van het Ministerie van SZW ontvangen en leiden deze budgetten integraal door naar de ISD. Voor latere jaren kan voor een andere werkwijze gekozen worden, maar dat is aan de besturen van de DGR en de ISD-gemeenten. Voor deze werkwijze voor de startfase van de ISD is gekozen om (extra) onzekerheden te elimineren, die er zijn over het rechtstreeks kunnen toeleiden van deze middelen aan de GR Drechtsteden. Over deze werkwijze worden afspraken vastgelegd in het bestuursconvenant. Deze afspraken moeten de ISD de zekerheid opleveren, dat de voor de taakuitvoering noodzakelijke budgetten ook daadwerkelijk beschikbaar komen en blijven.
Rollen en veran t woordelijkheden 14.
Als opdrachtgever van de ISD treden de gemeenten op die participeren in de ISD. De gemeenschappelijke regeling Drechtsteden is eigenaar van de ISD. Daarmee is de Drechtraad eindverantwoordelijk voor de ISD en treedt zij op als toezichthouder. De Drechtraad mandateert de Bestuurscommissie ISD om, namens haar, leiding en sturing te geven aan de uitvoering van de door de gemeenten aan de ISD opgedragen taken. De Bestuurscommissie is daarmee integraal verantwoordelijk voor - het functioneren van - de ISD (beleid,
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
4
uitvoering, budgetten, organisatie en bedrijfsvoering). Daarbij richt de Bestuurscommissie zich naar de kaders die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het terrein van sociale zaken, de kaders die voortvloeien uit eerder door de afzonderlijke gemeenten gevoerd beleid en de kaders die op het terrein van de organisatie en de bedrijfsvoering voor de GR Drechtsteden gesteld worden door de Drechtraad respectievelijk het Drechtsteden-bestuur. 15.
Bestuurcommissie ISD en Drechtsteden-bestuur zijn nevengeschikte bestuursorganen met eigenstandige taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Er bestaat tussen het Drechtsteden-bestuur en de Bestuurscommissie ISD een functionele relatie. Deze relatie wordt zo ingericht, dat én de eigen verantwoordelijkheid van beide organen wordt gerespecteerd én de voorwaarden worden gecreëerd om de noodzakelijke samenhang te bewaken en afstemming te waarborgen rondom de ISD-activiteiten. Om dit te bewerkstelligen, wordt een bestuurstandem ingesteld met de voorzitter van de Bestuurscommissie en de portefeuillehouder Sociale Zaken uit het Drechtsteden-bestuur. De voorzitter van de Bestuurscommissie woont de vergaderingen van het Drechtsteden-bestuur bij als er voorstellen over de ISD aan de orde zijn. De portefeuillehouder Sociale Zaken uit het Drechtsteden-bestuur woont standaard de Bestuurscommissievergaderingen bij. Bij verschillen van inzicht tussen het Drechtsteden-bestuur en de Bestuurscommissie hebben beide organen de mogelijkheid zich te wenden tot de Drechtraad, die beslist. Deze werkwijze kan werkendeweg worden getoetst en zich verder in de gewenste richting ontwikkelen.
Bestuurlijke betrokkenheid en positie gemeenteraden 16.
In de Drechtraad zitten vertegenwoordigers uit de raden van de deelnemende gemeenten. Op die manier is bestuurlijke en politieke betrokkenheid bij het werk van de ISD geborgd. Aanvullend geldt dat de Drechtraad een adviescommissie instelt, die een consulterende en adviserende rol krijgt, zowel in de fase waarin het door de ISD te voeren beleid wordt ontwikkeld, als in de fase waarin het wordt vastgesteld. Zo kan de betrokkenheid vanuit de Drechtraad en de gemeenteraden bij de ISD extra worden gewaarborgd. Zeker in de eerste jaren van functioneren van de ISD wordt hier groot belang aan gehecht. Het instellen van de adviescommissie gebeurt op basis van artikel 24 van de WGR.
17.
Daarnaast valt in het kader van het bevorderen van de betrokkenheid vanuit de gemeenteraden te overwegen om raadscommissieconferenties te organiseren en/of de resp. leden van de Bestuurscommissie, samen met de ISDdirecteur, op verzoek de Raadscommissie Sociale Zaken uit hun gemeente te laten informeren over de ISD-ontwikkelingen. Dat moet wel afgewogen worden tegen de extra bestuurlijke drukte, die hiermee ontstaat.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
5
Bes t uursvorm en bestuurssamenstelling 18.
De samenstelling van de Drechtraad en het Drechtsteden-bestuur wordt in het kader van het oprichten van de GR Drechtsteden bepaald en ligt daarmee ook vast voor het ISD-proces. Voor de specifieke ISD-organen zijn er eigen invullingen gekozen. 18.1 De Bestuurscommissie is samengesteld uit de wethouders Sociale Zaken van de gemeenten die participeren in de ISD, aangevuld met twee externe leden. De twee externe leden bezetten een kwaliteitszetel; het profiel wordt vastgesteld door de Bestuurscommissie. 18.2 De door de Drechtraad in te stellen adviescommissie Sociale Zaken bestaat bij voorkeur uit leden die afkomstig zijn uit de raadscommissies Sociale Zaken van de gemeenten die participeren in de ISD. Er moet daarbij sprake zijn van een voldoende representatieve samenstelling. Dit lijkt de beste oplossing, zeker de eerste jaren, waarin de geldstromen voor de programmauitgaven via de gemeenten naar de ISD worden geleid. Het biedt de gemeenteraden namelijk de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de aanwending ervan binnen de ISD.
Verdeling zeggenschap 19.
Ook de zeggenschapsverhouding in de Drechtraad en het Drechtstedenbestuur wordt in het kader van de vorming van de GR Drechtsteden bepaald. Voor de Drechtraad geldt daarvoor een nader te bepalen grondslag, voor het Drechtsteden-bestuur geldt één stem voor ieder bestuurslid. Deze stemverhouding geldt straks op dat niveau ook voor ISD-zaken. Voor de Bestuurscommissie gelden specifieke zeggenschapsverhoudingen. 19.1 Ieder lid van de Bestuurscommissie heeft meervoudig stemrecht, gerelateerd aan het klantenaantal van de gemeente door wie het Bestuurscommissielid is aangewezen. 19.2 Besluitvorming gebeurt op basis van consensus; ingeval consensus ontbreekt, kunnen besluiten in tweede instantie genomen worden bij gewone meerderheid en onder de voorwaarde dat ten minste twee gemeenten instemmen. 19.3 Besluiten over principiële zaken worden genomen met een gekwalificeerde meerderheid van 2/3e van het aantal uitgebrachte stemmen en behoeven eveneens de instemming van ten minste twee deelnemende gemeenten.
Verantwoordelijkheid voor financiering, continuïteit en risico’s 20.
De zeven Drechtsteden-gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de financiering en continuïteit van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden. De verantwoordelijkheid voor de financiering en continuïteit voor de programma- en organisatiekosten van de ISD berust bij de gemeenten, die in de ISD participeren. Zij dragen ook gezamenlijk de organisatiekosten en de
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
6
risico’s in de bedrijfsvoering. Voor deze beperking bieden de gemeenschappelijke regeling en het bestuursconvenant de basis.
Verantwoordingsrelaties in de bestuurlijke lijn 21.
De bestuurlijke verantwoordingslijnen worden geheel conform de Wet gemeenschappelijke regelingen ingericht. Het Drechtsteden-bestuur legt verantwoording af aan de Drechtraad. De Drechtraad heeft een inlichtingenplicht jegens de deelnemende gemeenten, geen verantwoordingsplicht. Individuele leden van de Drechtraad hebben naast een inlichtingenplicht ook een verantwoordingsplicht jegens de raad die hem/haar heeft aangewezen.
22.
Er gelden voor wat betreft de ISD aanvullende afspraken voor het verkeer tussen de Bestuurscommissie en de Drechtraad. Deze afspraken worden vastgelegd in het instellingsbesluit Bestuurscommissie ISD en in het bestuursconvenant. 22.1 De Bestuurscommissie legt verantwoording af aan de Drechtraad over het functioneren van de ISD; hiertoe is de voorzitter van de Bestuurscommissie aanwezig in vergaderingen van de Drechtraad, waarin ISDvoorstellen aan de orde zijn. 22.2 Individuele leden van de Bestuurscommissie hebben een informatie- en verantwoordingsplicht aan de raad, die hem/haar heeft aangewezen en worden ook geacht hun colleges periodiek op de hoogte te houden van de politiek-bestuurlijk gevoelige zaken die spelen binnen de ISD.
Sturingsrelatie in de ambtelijke lijn 23.
De gemeenschappelijke regeling Drechtsteden krijgt de beschikking over een eigen ambtelijke uitvoeringsorganisatie met een ambtelijk hoofd, te noemen: secretaris. Deze Drechtsteden-secretaris is ambtelijk eindverantwoordelijk. De Drechtraad is bevoegd gezag. Tot de Drechtsteden-organisatie behoort ook de uitvoeringsorganisatie ISD. De directeur van de ISD wordt aangesteld door de Drechtsteden-secretaris op bindende voordracht van de Bestuurscommissie ISD.
24.
Ten aanzien van de ISD gelden er, gelet op de eigenstandige verantwoordelijkheden van het Drechtsteden-bestuur en de Bestuurscommissie, aanvullend specifieke relatielijnen. 24.1 De Bestuurscommissie stuurt, onder eindverantwoordelijkheid van de Drechtraad, de ISD-organisatie inhoudelijk en organisatorisch aan, waarbij de directeur ISD op basis van mandaat integraal verantwoordelijk is. 24.2 Het Drechtsteden-bestuur c.q. de Drechtsteden-secretaris bewaakt de door de door de Drechtraad gestelde Drechtsteden-brede algemene kaders en richtlijnen. Het Drechtsteden-bestuur, of namens dit bestuur de Drechtsteden-secretaris, houdt toezicht op de directie van de ISD.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
7
24.3 De directeur ISD stuurt, onder hiërarchische verantwoordelijkheid van de Drechtsteden-secretaris en binnen de door diverse bestuursorganen gestelde algemene kaders en richtlijnen, de uitvoeringsorganisatie ISD aan. De directeur ISD heeft hiervoor de integrale bevoegdheid en bijbehorende verantwoordelijkheden. Hij ontleent deze enerzijds aan het door de Bestuurscommissie verleende mandaat, anderzijds aan de door de Drechtsteden-secretaris aan directeuren van organisatieonderdelen verleende ondermandaten. De directeur ISD legt verantwoording af aan de Bestuurscommissie over de prestaties van de ISD en aan de Drechtsteden-secretaris over de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisatie. Deze taakafbakening wordt in een managementcontract uitgewerkt. 24.4 De Bestuurscommissie kan de Drechtsteden-secretaris rechtstreeks aanspreken als ambtelijk eindverantwoordelijke. Het aanspreken van de Drechtsteden-secretaris door het Drechtsteden-bestuur beperkt zich waar het de ISD betreft, tot het door de ISD-uitvoeringsorganisatie voldoen aan de gestelde Drechtsteden-brede algemene kaders en richtlijnen.
Organ i sator i sche verb i nd i ng uitvoeringsorganisatie en gemeenten 25.
De verbinding tussen de uitvoeringsorganisatie ISD en de deelnemende gemeenten wordt tot stand gebracht op het niveau van de directeur ISD enerzijds en het verantwoordelijk management binnen de ISD-gemeenten anderzijds. Dat kan in praktische zin door de directeur ISD op gezette tijden bijeenkomsten van MT’s van gemeenten te laten bijwonen of, wat zwaarder, hiervoor een periodiek afstemmingsoverleg te creëren.
26.
De transitiefase, waarin taken en middelen van de deelnemende gemeenten worden overgedragen aan de DGR, is complex en stelt hoge eisen aan de procesregie. Een aanpak, waarbij het AGS (overlegplatform gemeentesecretarissen), zeker in de startfase, een richtinggevende, regisserende en coördinerende rol heeft, lijkt gewenst.
IV.
F INANCIËLE ASPECTEN
Programmabegrot i ng 27.
De programmabegroting van de ISD, waarin de budgetten voor de uit te voeren taken als de WWB, de Wvg, de bijzondere bijstand, de WIN en de BBZ zijn opgenomen, beloopt naar huidige maatstaven circa 125 mln.; hiervan wordt 14 mln. gefinancierd uit bijdragen van de drie gemeenten; de rest wordt gefinancierd uit rijksbijdragen. Eventuele binnen de ISD ontstane tekorten worden ten laste van een bufferreserve gebracht en, als deze ontoereikend blijkt, door de drie gemeenten aangevuld op basis van de verdeelsleutel van de gemiddelde klantaantallen van de verstreken vijf jaar (2000 - 2004).
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
8
Exploitatiebegroting 28.
De exploitatiebegroting van de ISD, waarin de kosten van de uitvoeringsorganisatie zijn opgenomen, kent een totaal van ruim 19 mln.; dit is een besparing ten opzichte van het totaal van de huidige begrotingen van circa 3 mln. Dit budget wordt opgebracht door de drie gemeenten op basis van de verdeelsleutel van de gemiddelde klantaantallen van de verstreken vijf jaar (2000 - 2004).
Transitiekosten 29.
Voor de transitiekosten (frictiekosten en desintegratiekosten) en voor de per gemeente te realiseren kostenvoordelen als pendant, geldt als basisafspraak dat iedere gemeente deze zelf draagt c.q. geniet. Dit omdat deze in belangrijke mate te maken hebben met eerder in de respectievelijke gemeenten gemaakte keuzes voor de uitvoering van de taken op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Uitzondering hierop vormt de afspraak om Papendrecht eenmalig te compenseren voor het als kennelijk onredelijk aan te merken gegeven, dat deze gemeente in het eerste ISD-jaar geconfronteerd wordt met transitiekosten die boven de te realiseren besparing op de organisatiekosten liggen. In aanvulling op de basisafspraak geldt, dat onevenwichtige uitkomsten in de genormeerde personele plaatsing vanuit de drie afdelingen naar de ISD worden aangemerkt als een gezamenlijke opdracht aan de drie gemeenten om tot adequate oplossingen in de sfeer van herplaatsing te komen. Daarbij wordt het over en weer compenseren van personele kosten, in de plus en de min, die het gevolg zijn van boven- of ondertalligheid ten opzichte van de genormeerde plaatsing, als sluitstuk gehanteerd, indien herplaatsing zelf niet slaagt.
Proceskosten 30.
Voor de proceskosten die verband houden met de voorbereidingsfase van de ISD geldt de reeds eerder vastgestelde sleutel. Deze luidt: Dordrecht 50%, Papendrecht 25% en Zwijndrecht 25%. Uitgaande van een totaalbedrag van 750.000, wordt de bijdrage van Papendrecht, mede in het licht van de onder 29 bedoelde kennelijk onredelijke uitkomst, gemaximeerd op 100.000. Dordrecht en Zwijndrecht nemen tot genoemd bedrag ieder de helft voor hun rekening van het eventuele nadelige verschil tussen het aandeel van 25% in de totale proceskosten van Papendrecht en de gemaximeerde bijdrage van 100.000.
Financiering en openingsbalans 31.
Op basis van de gekozen normering zal de ISD bij de start beschikken over een exploitatiereserve van 1 mln. voor de financiering van de kosten van de uitvoeringsorganisatie. Deze wordt beschouwd als voorfinanciering vanuit de gemeenten voor lopende uitgaven. Verder wordt er bij de start een programmareserve gevormd van 3 mln. Deze bedragen wordt opgebracht door de drie gemeenten op basis van de verdeelsleutel van de gemiddelde klantaan-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
9
tallen van de verstreken vijf jaar (2000 - 2004). Wanneer deze reserves onder de 1 mln. respectievelijk 3 mln. zakken, worden deze vanuit de gemeenten aangevuld tot het minimumniveau van 1 respectievelijk 3 mln. Voor deze programmareserve wordt bovendien een groeidoelstelling geformuleerd voor latere jaren tot een beredeneerd plafond. Deze reserve wordt tot het niveau van de groeidoelstelling gevoed uit overschotten op de I-budgetten die ontstaan. Overschotten boven het afgesproken plafond gaan in verhouding van dezelfde verdeelsleutel van het klantenaantal terug naar de drie gemeenten.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
10
1.
INLEIDING
In 2004 is een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd naar de wenselijkheid en haalbaarheid van samenwerking op het terrein van sociale zaken tussen de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht. Belangrijke doelstellingen om dit haalbaarheidsonderzoek uit te voeren waren: vermindering kwetsbaarheid, borgen continuïteit, verbeteren efficiency van beleid en uitvoering, verhogen van de kwaliteit van de dienstverlening en versterken van de positie in de keten, vooral op de aanbiedersmarkt van activeringsactiviteiten. Op basis van de uitkomsten uit dit haalbaarheidsonderzoek is in oktober 2004 door de drie colleges een intentieverklaring ondertekend. In deze intentieverklaring wordt uitgesproken, [citaat] “…dat het voornemen bestaat om alle taken en bijbehorende activiteiten rondom de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) en aanpalende regelingen op streefdatum 1 juli 2006 uit te voeren vanuit een door de drie gemeenten gezamenlijk in stand te houden Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD)...”. Tevens bevat deze intentieverklaring de opdracht om [citaat] “…de stuurgroep ‘samenwerking sociale zaken”, waarin de wethouders Sociale Zaken en de gemeentesecretarissen participeren, op te dragen de voor de definitieve besluitvorming in de Colleges en Raden benodigde voorstellen voor te bereiden….” Door ondertekening van deze intentieverklaring op 8 oktober 2005 gaf u ons als stuurgroep1 de opdracht om een businessplan te maken voor het vormen van een Intergemeentelijke Sociale Dienst voor onze drie gemeenten. Dit businessplan bestaat uit twee Deelrapporten. In het voorliggende Deelrapport 1, bestuursplan, worden de belangrijkste bestuurlijke en financiële vraagstukken rondom de vorming van een intergemeentelijke sociale dienst voor de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht behandeld. In Deelrapport 2 komen de inhoudelijke en organisatorische aspecten rondom de vorming van een ISD aan de orde. In opdracht van de stuurgroep is door een extern bureau een review uitgevoerd op de financiële aspecten van het vormen van een ISD, zoals deze in deze deelrapportage zijn uitgewerkt. In deze review worden algemene risico's beschreven die gelopen worden met betrekking tot de uitvoering van de (wettelijke) taken in het domein van de locale sociale zekerheid. Deze risico's worden onderkend en beschreven, zijn ook nu aanwezig en veranderen niet met de komst van de ISD. Belangrijke conclusie van deze review is, dat het gekozen uitgangspunt om de begroting van de sociale dienst Dordrecht als vertrekpunt te nemen voor het ontwerp van de ISDorganisatie, formatie en begroting reëel is. Verder bevat de review enkele aanvullende aandachtspunten rondom de transitiekosten. Wij zijn ons daar van bewust en binnen de betrokken gemeenten wordt reeds aan een oplossing gewerkt. Ook overigens zijn er geen bevindingen die aanleiding geven om tot wijziging van de voorstellen te komen. Diverse suggesties en opmerkingen zullen meegenomen worden
1
Voor de samenstelling van de stuurgroep zie bijlage 1.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
11
in het verdere proces van ISD-vorming. De uitgebrachte rapportage ligt ter inzage bij de griffies.
Leeswijzer In hoofdstuk 2 gaan we in op het belang voor de drie gemeenten om een intergemeentelijke sociale dienst te vormen, geven aan welke doelstellingen we met de ISD willen realiseren en wat de missie van de ISD is. In hoofdstuk 3 beschrijven we de uitgangspunten voor de bestuurlijke vormgeving en inrichting van de ISD. Daarbij gaan we ook in op de positie van de andere Drechtsteden-gemeenten en op de oplossing voor de ondersteunende taken. In dit derde hoofdstuk concluderen we dat er qua bestuurlijke vormgeving verschillende varianten denkbaar zijn. Vervolgens beschrijven we het eindperspectief dat ons qua bestuurlijke vormgeving voor ogen staat. Omdat dit eindperspectief de eerste jaren niet bereikt zal worden, beschrijven we in dit hoofdstuk ook twee varianten voor de weg er naar toe en geven we aan dat die van het onderbrengen van de ISD in de GR Drechtsteden de best passende is. In hoofdstuk 4 werken we deze variant uit. In hoofdstuk 5 gaan we vervolgens in op de financiële aspecten, zoals de verdeelsleutels, opzet exploitatieen programmabegroting en de financiering en openingsbalans.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
12
2.
BELANG, DOELSTELLINGEN EN MISSIE VAN DE ISD
2.1
H ET BELANG VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST
Een ISD biedt voor de deelnemende gemeenten belangrijke voordelen en kansen voor de toekomst. Daarin is ook hun belang gelegen. Deze voordelen liggen zowel op het strategische vlak als op het terrein van de kwaliteit van de uitvoering en een efficiënte bedrijfsvoering. Bij het strategische belang valt te denken aan kansen om onze positie in de keten van de uitvoering en in discussie in Den Haag over belangrijke ontwikkelingen en veranderingen op het beleidsterrein van de sociale zekerheid te versterken. Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op de dienstverlening, onder andere door meer professionaliteit en betere bereikbaarheid, en mogelijkheden tot participatie van de klant. Maar kwaliteitsverbetering heeft ook te maken met de samenwerking met de ketenpartners in het Bedrijfsverzamelgebouw en de inkoop van reïntegratietrajecten. Deze kwaliteitsverbetering zal zich ook kunnen uiten in een verminderde instroom en verhoogde uitstroom van klanten. Een grotere schaal heeft verder een positieve invloed op de uitvoeringskosten en inkoopcondities. Tenslotte heeft een krachtenbundeling als voordeel dat we een aantrekkelijkere werkgever worden, waar medewerkers zich verder kunnen specialiseren en hun kennis en ervaring kunnen ontwikkelen. Wij onderkennen hierbij, dat niet ieder voordeel of iedere kans in gelijke mate voor alle drie de gemeenten speelt. Maar er valt ontegenzeggelijk een duidelijke rode draad in te onderkennen die het aantrekkelijk maakt om de handen ineen te slaan en samen aan de slag te gaan met de uitvoering van de lokale sociale zekerheid en alles wat daarmee annex is in onze regio. Dat juist Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht samen één ISD willen realiseren, is een logische keus in het licht van de voordelen en belangen die met samenwerking zijn gemoeid. Wij vormen niet alleen geografisch, maar ook historisch, cultureel, sociaal en economisch één regio. We kennen één arbeidsmarkt en vallen onder het bereik van één CWI. Daarbij hoort één ISD. Andere gemeenten die passen op dit profiel, zijn overigens als samenwerkingspartner welkom. 2.2
D OOR SAMENWERKING IN EEN ISD TE REALISEREN DOELSTELLINGEN
In de vorige paragraaf hebben we de voordelen en het belang geschetst van een krachtenbundeling in een ISD. Deze voordelen ontstaan niet vanzelf. Daar moeten we gericht aan werken. In dat kader hebben we de volgende doelstellingen geformuleerd die we met de samenwerking in een ISD willen realiseren. Anders gezegd; dit zijn voor ons de speerpunten van beleid.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
13
1.
De ISD speelt een proactieve rol bij nieuwe taken
Er gebeurt veel in sociale zekerheidsland. Soms gaat het om autonome ontwikkelingen rondom de Wet werk en bijstand (WWB) en andere wetten en taken die de gemeenten uitvoeren. Maar steeds vaker gaat het ook om ontwikkelingen in aanpalende sociale-zekerheidsgebieden, die repercussies hebben voor gemeenten, omdat die verantwoordelijk zijn voor het laatste sociale vangnet in de vorm van de WWB. Wijzigingen van de WW en WAO bijvoorbeeld zijn vaak direct van invloed op de instroom in de WWB. En ook de komst van een wet als de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) zal zijn effecten hebben op de taakuitvoering van gemeentelijke diensten of afdelingen Sociale Zaken. Door samen te werken in ISD-verband, moet onze invloed in externe landelijke gremia op dit soort ontwikkelingen versterkt worden. Intern stelt het ons in staat een ondernemende dienst te zijn, die veranderingen als uitdaging ziet en er adequaat op weet in te spelen. 2. De ISD oefent invloed uit op regionale arbeidsmarktontwikkelingen Werken vormt de motor van onze economie. Dat geldt zowel op macroniveau als op individueel niveau. Werk genereert inkomen en dat maakt een zelfstandig functioneren in de samenleving mogelijk. Maar werk moet er wel zijn! Onze ambitie is goede, op concrete resultaten gerichte relaties te onderhouden met organisaties en bedrijven die onze regio werkgelegenheid bieden of kunnen creëren. Op die manier kunnen risico’s van verlies en kansen voor uitbreiding tijdig worden onderkend en kunnen er adequate afspraken over de gevolgen gemaakt worden. 3.
De ISD heeft een duidelijke positie in de ketensamenwerking
Binnen de wettelijke kaders van SUWI staan wij voor een sterkere rol van de gemeenten in de ketendienstverlening aan de klant. Dit met als doel de dienstverlening aan de klant te verbeteren. De ISD-vorming willen we daarom benutten om onze regierol in de ketensamenwerking te versterken. Wij werken al actief samen met het CWI en het UWV, primair door beleidsafstemming op managementniveau en concrete, op resultaatgerichte afspraken over de klantafhandeling en klantoverdracht op uitvoerend niveau. Onze gezamenlijke huisvesting in de vorm van een bedrijfsverzamelgebouw levert hieraan een positieve bijdrage. Maar we willen die samenwerking verbeteren en daarin agendabepalend gaan acteren. Dat kan onder andere door nieuwe werkvormen te introduceren die bijdragen aan begrip voor wederzijdse taken en opgaven voor de komende periode. Door een betere samenwerking willen we de stap naar het invoeren van een geïntegreerde vorm van dienstverlening voor onze gezamenlijke klanten vergemakkelijken. Op het moment dat de ISD zelf van start is, nemen wij daarvoor het initiatief. 4.
De ISD is een professioneel opdrachtgever
Het succes van het activeringsbeleid wordt in belangrijke mate bepaald door de prestaties van de reïntegratiemarkt. Professioneel opdrachtgeverschap wordt
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
14
daarmee een sleutel voor succes. Hetzelfde geldt op andere terreinen, zoals de inkoop van zorg. De ISD zorgt voor een duidelijk bestek en scherpe aanbestedingsvoorwaarden die transparant zijn voor potentiële opdrachtnemers en een adequate beoordeling van prijs en prestaties mogelijk maken. Daarnaast investeren we in het monitoren en evalueren van de ‘outcome’ en schromen we niet om opdrachtnemers aan te spreken op hun prestaties als dat nodig is. 5.
De ISD voert een eenduidig beleid
De handelingsvrijheid van gemeenten is met de komst van de Wet werk en bijstand behoorlijk toegenomen; dit creëert kansen, maar brengt ook risico’s met zich mee. Beide effecten zien wij als een stimulans om samen te werken. Tegelijkertijd wordt de lokale beleidsruimte door externe factoren en de behoefte aan beleidsconsistentie ook weer behoorlijk ingeperkt. Bovendien is de problematiek waarvoor de drie afdelingen/diensten staan in belangrijke mate gelijk. Dat komt ook doordat de sociaal-economische omstandigheden van de drie gemeenten sterk verdicht zijn en in belangrijke mate een eenheid vormen. Dat maakt het voeren van een eenduidig beleid voor inwoners in dit gebied op z’n minst wenselijk zo niet noodzakelijk, ook om ‘sociaal toerisme’ te voorkomen. Dit beleid wordt gekenmerkt door het adagium ‘sociaal en resoluut’. We activeren waar dat maar enigszins kan, onder andere door het instrument ‘Work-first’ consequent toe te passen, en te helpen waar dat echt nodig is. 6.
De ISD heeft een eigen, herkenbaar profiel
Wij zijn een dienst met een publieke taak van en voor de drie gemeenten, ook al vormen we geen onderdeel van hun organisatiestructuur. Van de kant van de gemeenten rekenen wij op heldere opdrachten, voldoende bestuurlijke betrokkenheid en het nemen van verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de dienst. Van de kant van de dienst wordt publieke sturing en het publiek afleggen van verantwoording over de geleverde prestaties als een vanzelfsprekendheid ervaren. We hebben een duidelijk en helder profiel. We vormen een unieke dienst, niet alleen vanwege de omvang en complexiteit van ons klantenbestand, maar ook vanwege de voorbeeldfunctie die we vervullen door onze missie en vooruitstrevende manier van werken. Naar onze omgeving zijn wij herkenbaar en transparant. De politiek, klanten, cliëntenraden, ketenpartners en anderen weten wat men van ons kan verwachten. Wij zijn via verschillende loketten goed bereikbaar en zichtbaar aanwezig in onze gemeenten. Onze klanten weten ons te vinden en krijgen de dienstverlening die ze verwachten mogen. 7.
De ISD draagt bij aan instandhouding van het draagvlak voor de voorzieningen
De samenleving mag van ons verwachten, dat wij alleen die klanten helpen die onze ondersteuning ook echt nodig hebben. Daarom hanteren wij een instroombeperkende en uitstroombevorderende werkwijze en een streng maar rechtvaardig handhavingregime. Zo willen we ook een bijdrage leveren aan de instandhouding
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
15
van het draagvlak onder de sociale voorzieningen, die voor groepen in onze samenleving nog steeds onmisbaar zijn. Tegelijkertijd willen we zo bereiken dat de samenleving inziet dat onze klanten terecht een beroep op ons doen. 8.
De ISD stimuleert een actieve cliëntenparticipatie
Ons werk staat in het teken van het belang van de cliënten van onze gemeenten. Daarbij helpt het ons enorm als we weten wat onze cliënten bezighoudt. Waar hebben zij behoefte aan en wat verwachten zijn van de ISD? Voor ons is een actieve cliëntenparticipatie daarom een belangrijke zaak. We zullen daarom initiatieven nemen om een intergemeentelijke cliëntenraad tot stand te brengen. Daarmee zullen we vanaf de start intensief overleg hebben. Vanzelfsprekend zullen we deze raad waar mogelijk ook ondersteunen en faciliteren. 9.
De ISD is een kundige en betrouwbare organisatie
Zowel in de dienstverlening aan de klant als qua interne organisatie willen we ons werk op een hoog niveau uitvoeren. Bovendien staan we voor wat we beloven: naar de omgeving, naar de klant en naar elkaar, van hoog tot laag in de organisatie. De noodzakelijke kwaliteitsslag in ons werk willen we realiseren langs verschillende sporen. Door duidelijke afspraken te maken met onze politieke opdrachtgevers, door vanuit het management leiderschap en betrokkenheid te tonen, door bij de inrichting van de organisatie cohesie en samenhang in de taken van de verschillende organisatieonderdelen aan te brengen en door een gestroomlijnde manier van werken. Betrouwbare en loyale medewerkers zijn daarbij een belangrijke sleutel voor succes. Daarom hechten wij ook aan actieve participatie in het reilen en zeilen van de dienst, vanuit de medewerker en vanuit de medezeggenschap. 10.
De ISD is een effectieve en efficiënt werkende organisatie
We zijn een organisatie die bezig is met de dingen die er toe doen. Effectiviteit (‘de goede dingen doen’) en efficiency (‘de dingen goed doen’) staan daarbij voorop. Onze organisatie is gericht op het bevorderen van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van onze klanten. Door de klant te ondersteunen bij het vinden van werk, door tijdelijk in zijn of haar inkomen te voorzien en door aanvullende voorzieningen te regelen als dat noodzakelijk is. De werkprocessen zijn daarom primair gericht op het voorkomen van instroom en het bevorderen van uitstroom. Tijdelijk en kortdurend verblijf in de WWB is hét uitgangspunt bij de inkomensverstrekking. Handhaving, fraudebestrijding en sanctioneren vormen daarom een wezenlijk onderdeel van ons werk. We werken bedrijfsmatig, met korte wacht- en doorlooptijden en laten de contacten met de klant efficiënt verlopen. Zo weinig mogelijk bureaucratie en een transparante, klantvriendelijke en laagdrempelige manier van werken, dat is wat we nastreven. 11.
De ISD toont zich een goed werkgever
Sociale zekerheidswerk is mensenwerk, daar zijn we ons zeer van bewust. Daarom verwachten we veel van onze medewerkers, maar zij krijgen daar ook veel voor te-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
16
rug. Ten eerste: zelfstandigheid, omdat we hen aanspreken op hun taakvolwassenheid en verantwoordelijkheid, ook collegiaal. Ten tweede: keuzemogelijkheden, doordat we in de taakverdelingen een goede balans creëren tussen generieke kennis enerzijds en specialismen anderzijds. Ten derde: persoonlijke ontwikkelkansen, onder andere door hen te stimuleren in hun eigen ontwikkeling en een daarop gericht functionerings-, belonings-, en loopbaaninstrumentarium te gebruiken. Het is onze ambitie om zo ook te bereiken, dat medewerkers trots zijn op hun organisatie en daar graag bij willen werken. 2.3
D E MISSIE VAN DE TE VORMEN ISD
Deze paragraaf bevat de missie die wij ontwikkeld hebben voor de ISD. Deze is gebaseerd op de ambities en doelen die we hiervoor hebben beschreven en moet de realisatie ervan ook dichterbij brengen. Kernachtig samengevat luidt de missie als volgt: Wij stimuleren onze klanten bij het (kunnen) nemen van eigen verantwoordelijkheid met als doel zelfstandigheid en zelfredzaamheid te bevorderen. Werkzoekenden bieden wij ondersteuning bij het vinden van werk. Dát staat in ons werk voorop! Indien nodig zorgen wij tijdelijk voor inkomen. Daarnaast bieden wij ondersteuning in de vorm van schuldhulpverlening, bijzondere bijstand en voorzieningen. Wij doen dit met betrokken en professionele medewerkers en samen met onze ketenpartners. Daarop mag u ons aanspreken! Wij willen dat onze klanten zelf de regie nemen over hun leven. Essentieel hierbij is het hebben van werk, omdat dat in inkomen voorziet. Maar niet iedereen vindt op eigen kracht werk. Daarom zorgen wij primair voor ondersteuning bij het vinden van werk voor iedereen die dat nodig heeft. Juist dát beschouwen wij als onze belangrijkste opdracht. Door te werken verwerven en versterken mensen namelijk hun positie op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd investeren wij in werkzoekenden door hun startkwalificaties te verhogen, bijvoorbeeld door sollicitatie- of sociale vaardigheidstrainingen. Op deze manier kwalificeren zij zich (eenvoudiger) voor regulier werk. Waar mogelijk bevorderen we ook de maatschappelijke participatie van cliënten, omdat daarmee de kansen op het verkrijgen van regulier werk toenemen. Kortom: we maken werk van (weer) aan het werk! Wij realiseren ons dat niet iedereen (direct) in aanmerking komt voor werk, bijvoorbeeld door fysieke of psychische belemmeringen. Daarom bieden wij ook andere vormen van ondersteuning aan klanten die dat nodig hebben. Waar mogelijk nemen wij belemmeringen weg die het hebben van een baan in de weg staan, zoals schulden, kinderopvang, etc. Voor veel van onze klanten is het niet-hebben van een inkomen de reden om zich bij ons te melden. Wij garanderen een tijdelijke inkomensondersteuning voor iedere klant die daar recht op heeft. Door een zorgvuldige en tijdige afhandeling van de uitkeringsaanvraag, nemen wij de zorgen van het niet-hebben van een inkomen weg. Ten slotte nemen wij drempels weg die een volwaardige deelname aan de samenleving in de weg staan. Wij nemen onze rol in het opbouwen van een goede zorginfra-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
17
structuur en verwijzen naar de juiste hulp- en zorginstellingen. Daarnaast beheren wij een bureau Schuldhulpverlening, waar alle inwoners met schulden zich kunnen aanmelden voor informatie, advies, hulp en begeleiding bij het oplossen van die schulden. Ook zorgen wij voor kinderopvang voor bijstandsgerechtigde, alleenstaande ouders. Gehandicapte inwoners kunnen voor de geëigende voorzieningen, onder andere op grond van de WVG, bij ons terecht. Onze dienstverlening is laagdrempelig en zo dicht mogelijk bij onze klanten. Om dit te waarborgen, hebben wij loketten in de verschillende gemeenten, maar gebruiken wij ook vormen van elektronische dienstverlening. Bij onze dienst werken betrokken en professionele medewerkers die trots zijn op hun organisatie. Wij stellen hoge eisen aan onze medewerkers. Daar staat een goed ontwikkeld HRM-beleid tegenover. Dat betekent: doorgroeimogelijkheden intern en extern, opleidingsmogelijkheden, eigen verantwoordelijkheid voor medewerkers en een toegankelijk management. Wij doen ons werk niet alleen; we werken samen met onze ketenpartners: CWI en UWV, Drechtwerk en reïntegratiebedrijven en zorgverleners. Ook gemeentelijke diensten die actief zijn op aangrenzende beleidsterreinen zijn voor ons partner in de keten. Daarmee worden heldere afspraken gemaakt over samenwerking. Daarnaast geven wij samen met anderen het regionale arbeidsmarktbeleid van de Drechtsteden-vorm.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
18
3.
BESTUURLIJKE VORMGEVING EN INRICHTING VAN DE ISD
3.1
R ELEVANTE OVERWEGINGEN VOOR DE TE KIEZEN RECHTSVORM
Samen werken in gemeenteland kent vele verschijningsvormen, zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke. Keuzes die gemaakt worden, zijn afhankelijk van het karakter van het taakgebied waarop samenwerking gewenst wordt en de mate waarin de consequenties van de gekozen samenwerkingsvorm aantrekkelijk worden gevonden. Deze consequenties hebben een politiek-bestuurlijke dimensie en raken aan de sturings- en verantwoordingsrelatie. We hebben mogelijke vormen en consequenties in beeld gebracht en vanuit de invalshoek van samenwerking op het beleidsterrein ‘sociale zaken en werkgelegenheid’ een ordening en afweging gemaakt om te komen tot de best bruikbare vorm voor een tot stand te brengen ISD. Al vroeg in de discussie hebben we vastgesteld, dat samenwerkingsvormen met een privaatrechtelijk karakter niet bruikbaar zijn voor een ISD. De wetgever verbiedt het uitvoeren van de kerntaken van de WWB in een private organisatie. Om deze formele reden vallen deze vormen al af. Er zijn ook belangrijke inhoudelijke bezwaren tegen deze vorm. Taken van een sociale dienst hebben bij uitstek een publiek karakter. Daarbij hoort een democratische controle en een publiek verantwoordingsproces, zowel door en aan de raden van de deelnemende gemeenten als aan het Ministerie van SZW. Private samenwerkingsvormen vallen daarmee dus ook om inhoudelijke redenen af. We zoeken de oplossing derhalve binnen het publieke domein. Vervolgens hebben we vastgesteld en in de intentieverklaring vermeld dat de drie colleges ernaar streven om gezamenlijk een ISD in stand te houden. Het besef is aanwezig dat samenwerken het opgeven van een belangrijk deel van de gemeentelijke vrijheid betekent, maar juist daarom is het gezamenlijk (kunnen) bepalen van het vanuit de ISD te voeren beleid en de kaders voor uitvoeringspraktijk zo belangrijk. Op grond hiervan liggen vormen van samenwerking, waarbij één gemeente - op contractsbasis of anderszins - de taken uitvoert voor de beide andere gemeenten, niet voor de hand. Deze vormen maken het beginsel van ‘samen werken’ onvoldoende expliciet. De bestuurlijke betrokkenheid van de twee ‘inkopende’ gemeenten bij de beleidsbepaling zal niet groot (kunnen) zijn, aangezien er geen directe relatie bestaat - anders dan door middel van een convenant of contract - met de uitvoerende dienst. Het afleggen van verantwoording van college naar de raad wordt in zo’n vorm voor de ‘inkopende’ gemeente ook ingewikkeld omdat deze op afstand van de uitvoering staat en daar niet de dagelijkse zeggenschap over heeft. De verantwoordelijkheid voor de exploitatierisico’s van de uitvoerende dienst zijn primair én ultiem voor de gemeente tot welke hiërarchie deze dienst behoort. Dat is noch voor de dienstverlenende gemeente nog voor de inkopende gemeente aantrekkelijk. Ten slotte zullen de verwachte efficiencyvoordelen van de samenwerking veel moeilijker te realiseren zijn. Kortom, deze vormen van samenwerking vallen naar ons oordeel af omdat deze niet voldoen aan enkele belangrijke, in de intentieverklaring geformuleerde uitgangspunten.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
19
Een rechtsvorm die wel aan deze eisen voldoet, is die van een gemeenschappelijke regeling met rechtspersoonlijkheid (een openbaar lichaam). Wanneer voor deze rechtsvorm gekozen wordt, wordt er expliciet uitdrukking gegeven aan het samenwerkingskarakter. De drie gemeenten houden immers samen een dergelijke regeling in stand en hun gedeelde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de overgedragen taken komt tot uitdrukking doordat zij samen het bestuur vormen, eigen personeel in dienst hebben en zorg dragen voor de exploitatie, financiering en de continuïteit. Het is goed mogelijk om de gemeenteraden in deze samenwerkingsvorm bij de beleidsbepaling en beleidsvaststelling te betrekken door belangrijke beleidsstukken (beleidsprogramma’s, programmabegroting, e.d.) ter voorbereiding van de finale besluitvorming in de bestuurlijke gremia van de GR in de raden te behandelen. Bovendien is men via een bestuurlijke vertegenwoordiging vanuit de gemeente rechtstreeks betrokken bij de beleidsvaststelling in het bestuur van de GR. Tenslotte speelt, dat in een gemeenschappelijke regeling andere gemeenten relatief eenvoudig kunnen aanschuiven. Het is dus een constructie met ‘de deur open’ naar toekomstige gemeentelijke partners. Op grond van deze overwegingen kiezen wij voor de gemeenschappelijke regeling met een openbaar lichaam als voorkeursvariant voor de rechtsvorm van een te vormen ISD. Direct in het verlengde het vraagstuk van de bestuurlijk-juridische vormgeving ligt de vraag waar de (ambtelijke) uitvoeringsorganisatie van de ISD het best ondergebracht kan worden. Het antwoord op deze vraag heeft gevolgen voor de rol- en taakverdeling tussen het bestuur en de directeur van de ISD. De afdelingen/Dienst Sociale Zaken vormen nu onderdeel van de gemeentelijke organisatie en hebben in ieder van de drie gemeenten een andere positie. In Dordrecht is het een zelfstandige dienst en in Zwijndrecht en Papendrecht een afdeling van een sector. Dat kan niet zo blijven, want dat belemmert een integrale manier van werken en leidt tot onduidelijke aansturingsmodellen. Er moet dus een andere oplossing komen. Naast het inbedden van de uitvoeringsorganisatie in de GR die de ISD instandhoudt, zijn daarvoor ook varianten, als het onderbrengen bij één van de drie gemeenten, bij de regio Zuid-Holland Zuid, bij Drechtwerk of het creëren van een aparte GR, dan wel een integratie met het shared-service-concept, aan de orde geweest. Successievelijk zijn deze varianten als niet realistisch afgevallen. Het onderbrengen van de uitvoeringsorganisatie van de ISD bij een ander orgaan dan de gemeenschappelijke regeling die bestuurlijk verantwoordelijk is voor de ISD, leidt tot een onevenwichtigheid in de verantwoordelijkheidsverdeling. Het bestuur van de GR ISD is verantwoordelijk voor de prestaties en wordt daar politiek ook op afgerekend, terwijl de uitvoering dan gebeurt door een organisatie waar men als bestuur van de ISD geen grip op, noch zeggenschap over heeft. We hebben daarom gekozen voor inbedding van de uitvoeringsorganisatie van de ISD in de GR die in bestuurlijke zin verantwoordelijk is voor de ISD. Dit is naar ons oordeel de enige reële oplossing, die bovendien prima past bij het karakter van onze samenwerkingsgedachte.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
20
3.2
E INDPERSPECTIEF EN DE WEG DAAR NAAR TOE
In onze beoordeling van de mogelijke opties voor de bestuurlijk-juridische vormgeving van de ISD zijn er twee varianten als reëel aangemerkt. De ene is die van het tot stand brengen van een zelfstandige gemeenschappelijke regeling voor de ISD, de andere is die van onderbrenging van de ISD in de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden. 3.2.1 Eindperspectief In het eindperspectief zien wij de ISD als integraal onderdeel van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, die voor alle deelnemende gemeenten meer taken uitvoert. Er ontstaat dan op dat niveau samenhang in beleid en uitvoering, waarbij een evenwichtige afweging van alle daarbij in het geding zijnde belangen kan plaatsvinden. De ISD c.q. het sociaal beleid vormt daarvan een wezenlijk onderdeel. De algemeen geldende zeggenschapsverhouding binnen de GR Drechtsteden geldt ook voor de besluitvorming over ISD-zaken. Schematisch ziet dit eindperspectief er als volgt uit. Drechtraad
Drechtstedenbestuur
S Z
Portefeuillehoudersoverleg
Drechtsteden secretaris
Taak A
Taak B
Taak X
ISD Directie Uitvoeringsorganisatie
De rolverdeling is in dit eindperspectief als volgt: •
2
Als eigenaar treden de deelnemende2 gemeenten op; zij waarborgen de continuïteit van de GR en daarmee van de ISD.
De gemeente ‘s-Gravendeel voert haar sociale dienst uit in een ander samenwerkingsverband, waardoor niet alle zeven deelnemende gemeenten zullen opgaan in de ISD Drechtsteden.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
21
•
Als opdrachtgever van de ISD treden de deelnemende gemeenten op: de colleges op eigen initiatief of op verzoek van de raden.
•
Als opdrachtnemer treedt de Drechtraad op.
•
Als beleidsbepaler (met regelgevende en beslissingsbevoegdheid) treedt de Drechtraad op; in het voortraject krijgt het Drechtsteden-bestuur en in het verlengde daarvan het portefeuillehoudersoverleg Sociale Zaken een rol.
•
Als uitvoerder treedt het Drechtsteden-bestuur op en onder haar leiding en door tussenkomst van de Drechtsteden-secretaris, de ISD-organisatie.
•
Als eindverantwoordelijk toezichthouder treedt de Drechtraad op.
De bestuurlijke betrokkenheid vanuit de gemeenten krijgt vorm op collegeniveau door het instellen van een portefeuillehoudersoverleg en op raadsniveau via de Drechtraad, die samengesteld is uit leden van de zeven gemeenteraden. In het Drechtsteden-bestuur beheert een van de leden de portefeuille Sociale Zaken. Dit bestuurslid treedt op als voorzitter van het portefeuillehoudersoverleg Sociale Zaken, waarin de portefeuillehouders uit de colleges van B&W zitting hebben. Voor wat betreft het direct doorsluizen van de programmabudgetten (W- en I-budget) en het opbrengen van de organisatiekosten worden aanvullende afspraken gemaakt in het bestuursconvenant. De aansturing in de ambtelijke lijn is eenduidig geregeld, omdat de Drechtraad, het Drechtsteden-bestuur en de Drechtsteden-secretaris (bij mandaat) de integrale verantwoordelijkheid dragen voor de ISD. De verantwoordingslijn van de ISDdirecteur is op beide terreinen dus congruent. 3.2.2 Tussenstap Op dit moment is dit eindperspectief echter politiek nog niet haalbaar. Tussen de deelnemende gemeenten moet vertrouwen groeien om de GR Drechtsteden op een breed terrein te laten functioneren zoals in het eindperspectief is beschreven. Daarnaast participeren nog niet alle Drechtsteden-gemeenten in de ISD en vormt Sociale Zaken de eerste jaren nog geen integraal onderdeel van de beleidsafwegingen in het bestuur van de GR Drechtsteden. Wij gaan ervan uit dat het eindperspectief uiterlijk in 2010 gerealiseerd kan worden. Tot die tijd zal daarom een tussenoplossing gevonden moeten worden. Deze tussenoplossing is de ISD al wel binnen de GR Drechtsteden onder te brengen, maar daarbij bestuurlijke hulpconstructies te gebruiken om de positie van de gemeenten die wel in de ISD participeren te markeren ten opzichte van de gemeenten die dat (nog) niet doen. Voor de keus om de ISD meteen binnen de ISD Drechtsteden te positioneren zijn meerdere redenen aan te voeren. Allereerst een politieke reden. Door de ISD onder te brengen in de GRDrechtsteden kan politiek vertrouwen groeien tussen de deelnemende gemeenten. Hiermee wordt het beoogde eindperspectief - een Drechtsteden-GR waar de ISD integraal onderdeel van uit maakt - uiterlijk in 2010 haalbaar. Ten tweede een inhoudelijk reden. In deze variant kan regionaal samenhang tussen de verschillende beleidsvelden worden aangebracht, sociale zaken met econo-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
22
mie en onderwijs. Dat maakt een evenwichtige afweging van alle in het geding zijnde belangen mogelijk. Deze afweging kan regionaal beter worden gewaarborgd dan op lokale schaal. Onderbrengen in de GR-Drechtsteden geeft meer kans op synergie in beleid en uitvoering op regionaal niveau, omdat beide binnen hetzelfde bestuurlijk construct worden besproken, besloten en uitgevoerd. Het onderbrengen van de ISD in de GR-Drechtsteden kan verder een belangrijke bijdrage leveren aan het verder ontwikkelen van deze benadering. Ten derde een bestuurlijke reden. Op dit moment is er sprake van een momentum, waarin werkelijke stappen gezet kunnen worden richting een GR Drechtsteden. Hiermee geeft de GR Drechtsteden vorm aan de bestuurlijke ambitie in de regio, waarbij de verschillende beleidsvelden in onderlinge samenhang worden opgepakt. Een ISD als onderdeel van de GR Drechtsteden past in deze ambitie. Ten vierde een organisatorische reden. Onderbrenging van de ISD in de GR Drechtsteden zorgt voor een organisatorische inbedding, die voorkomt dat de ISDdirectie autonoom en zonder enige aanhaking bij een hoger managementniveau functioneert. Het brengt daarmee ook samenhang en verbinding tussen de ambtelijke organisaties op regionaal en op lokaal niveau tot stand. De laatste reden is dat deze oplossing het de andere Drechtsteden-gemeenten gemakkelijker maakt om aan te haken. Voor het voorlopig onderbrengen van de ISD in een zelfstandige GR gelden eveneens argumenten, zij het andere. Ten eerste is er in deze variant geen afhankelijkheid meer van het verloop van het traject van totstandkoming van de GR Drechtsteden en daarmee een ander tijdpad. Deze variant kan autonoom ontwikkeld worden en ingaan op het moment dat dit om eigen ISD-overwegingen wenselijk is. Ten tweede hoeven er binnen de GR geen aanvullende bestuurlijke constructies of arrangementen te worden ingericht, omdat alleen de aan de ISD deelnemende gemeenten in de gemeenschappelijke regeling participeren. Hiermee is de zelfstandige GR eenvoudiger en eenduidiger in te richten. Ten derde speelt, dat het bestuur van deze GR zich volledig kan richten op beleid en uitvoering op het terrein van de opgedragen sociale zekerheidstaken. Er is geen sprake van een scala van te besturen beleidsvelden, wat de aandacht voor één beleidsveld kan doen verslappen. ten slotte is een belangrijke reden, dat de verhouding met de deelnemende gemeenten volledig één-op-één kan worden ingericht en op het niveau van het algemeen bestuur (raadsleden uit de Commissie Sociale Zaken) en het dagelijks bestuur (wethouders Sociale Zaken) kan worden verankerd, hetgeen de bestuurlijke betrokkenheid vanuit de deelnemende gemeenten bij de ISD zal bevorderen. 3.2.3 Voorkeursoptie Alle voors en tegens afwegend hebben wij, in het licht van het eindperspectief, als voorkeursoptie uitgesproken om de ISD meteen al te positioneren binnen de op te richten GR Drechtsteden. Daarbij gaan we ervan uit dat in de volgende zaken tijdig kan worden voorzien.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
23
Uiteraard moeten de andere Drechtsteden-gemeenten en het Drechtsteden-bestuur instemmen met het onderbrengen van de ISD binnen de GR Drechtsteden en de daarvoor te creëren specifieke bestuurlijke vormgeving. Met de andere Drechtsteden-gemeenten loopt het gesprek hierover reeds en aan het Drechtsteden-bestuur is een verzoek van deze strekking gedaan. De specifieke positie voor de ISD binnen de GR Drechtsteden moet zekergesteld kunnen worden, met borging van zeggenschap voor de wethouders Sociale Zaken en raadsleden van de gemeenten die deelnemen in de ISD. Verder moet er het perspectief zijn, dat aan de GR Drechtsteden ook daadwerkelijk taken op het gebied van onder andere economie, arbeidsmarktbeleid en onderwijs opgedragen gaan worden, zodat de beoogde meerwaarde van een evenwichtige belangenafweging op de verschillende beleidsvelden binnen de GR Drechtsteden nagestreefd kan worden. Een ISD binnen de GR-Drechtsteden kan een dergelijke bredere taakoverdracht stimuleren. Tenslotte moet de GR Drechtsteden geruime tijd vóór het moment dat de ISD van start gaat, operationeel zijn. Wanneer blijkt, dat deze zaken niet of niet tijdig of afdoende kunnen worden ingevuld, is de zelfstandige GR voor ons een goed bruikbaar alternatief als juridisch voertuig voor de eerste jaren na de totstandkoming van de ISD. 3.3
P OSITIE ANDERE GEMEENTEN
Belangrijk argument voor het onderbrengen in de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden is de mogelijkheid voor de andere Drechtsteden-gemeenten om relatief eenvoudig te kunnen aansluiten. Alle Drechtsteden-gemeenten die vallen binnen het CWI-bereik Dordrecht, moeten wat ons betreft dan ook onderdeel kunnen uitmaken van de ISD als zij dat willen. Aan deze begrenzing tot de Drechtsteden-gemeenten liggen bestuurlijke en inhoudelijke overwegingen ten grondslag. Feitelijk betekent dit het volgende. De gemeente ‘s-Gravendeel wordt op deze manier uitgezonderd, omdat deze niet onder het CWI Dordrecht valt. Deze gemeente participeert overigens reeds in de ISD Hoeksche Waard dus ook om die reden ligt participatie in dit proces van ISDvorming niet voor de hand. De gemeente Graafstroom valt wel onder het CWI Dordrecht, maar behoort niet tot de Drechtsteden-gemeenten; deze zou op die grond niet voor participatie in aanmerking komen. Deze gemeente hoort wel tot hetzelfde verzorgingsgebied (CWI), maar de wens om op Drechtsteden-niveau tot een eenduidige en transparante bestuurlijke vorm te komen, verhindert participatie van deze gemeente in de te vormen ISD. Nieuw Lekkerland valt wel onder het CWI Dordrecht, maar behoort niet tot de Drechtsteden-gemeenten. Gezien het feit, dat Dordrecht reeds een dienstverleningsafspraak met Nieuw Lekkerland heeft en deze afspraak op grond van de intentieverklaring gerespecteerd wordt, moet voor Nieuw Lekkerland een uitzondering gemaakt worden. Gezien de vormgeving van de samenwerking (een contract) doet dit overigens geen afbreuk aan het gekozen bestuurlijke uitgangspunt van eenduidigheid en transparantie. De ISD kan het contract dat Dordrecht met deze gemeente heeft voortzetten, zonder dat sprake is van participatie in de GR.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
24
De vraag is dan vervolgens of, en zo ja, in welke vorm, de andere Drechtstedengemeenten de komende maanden al aan ons proces kunnen aanhaken. Enerzijds denken wij dat de mogelijkheden hiervoor in dit stadium beperkt zijn, wil ons proces geen vertraging oplopen. Dat laatste is om inhoudelijke en procesmatige redenen ongewenst. Anderzijds staan we open voor de mogelijkheid om uiteindelijk een integrale ISD Drechtsteden tot stand te brengen en realiseren wij ons terdege, dat het vragen van medewerking aan deze vier gemeenten voor het onderbrengen van ‘onze’ ISD in de DGR, bestuurlijk gezien ook verplichtingen schept op het moment, dat een of meer van die andere vier gemeenten vragen om te kunnen participeren in de ISD. Dit afwegende kiezen wij voor de volgende, pragmatische benadering. Dat lijkt ons gezien de klantenaantallen waarom het gaat ook verantwoord. Met de colleges van Alblasserdam, Hendrik Ido Ambacht en Sliedrecht wordt de afspraak gemaakt dat zij op een parallel spoor aan het traject van de drie gemeenten het businessplan en het gezamenlijk voorstel, dat de drie colleges aan de drie gemeenteraden aanbieden, ontvangen. Zij kunnen in hun gemeente zo ‘meeademen’ met de besluitvorming binnen onze drie gemeenten, waarbij het ons reëel lijkt hen daarvoor enkele maanden meer de tijd te geven. Concreet betekent dit, dat wij van gemeenten, die vanaf de start van de ISD willen participeren, een collegebesluit vragen voor 30 september 2005 en een raadsbesluit voor 31 december 2005. Daarbij kan geen amendering van de voorstellen op wezenlijke onderdelen meer plaatsvinden. Dat zou namelijk betekenen, dat de besluitvorming in de raden van onze drie gemeenten moet worden overgedaan en dat is onwenselijk. Om wel de mogelijkheid te houden om wensen op niet wezenlijke onderdelen te honoreren, vragen wij in het uiteindelijke raadsvoorstel mandaat voor de drie colleges om over eventuele wensen van een andere Drechtsteden-gemeente, binnen de gestelde bestuurlijke en financiële kaders, met hen tot afspraken te komen. Door voor 30 september een collegebesluit van een andere Drechtsteden-gemeente te vragen, kan er bij de finale go-beslissing voor onze drie gemeenten rekening worden gehouden met deze college-uitspraken. Vertegenwoordigers van de gemeente(n), waarvan het college zich in positieve zin heeft uitgesproken, kunnen dan vanaf het moment dat er een go-besluit ligt gaan participeren in de projectorganisatie ISD, die de opdracht krijgt de ISD tot stand te brengen. Overigens tot op het moment dat er in die gemeente een raadsbesluit ligt met de status van waarnemer. Op die manier is betrokkenheid vanaf de start van de implementatiefase geborgd en dat is in beider belang. Deze aanpak betekent ook, dat medewerkers van de andere gemeenten, op basis van een definitief raadsbesluit tot participatie, volwaardig mee kunnen doen in het plaatsingsproces voor de ISD-organisatie, dat medio 2006 zal starten. De in paragraaf 5.1.3 uitgewerkte contingenteringsafspraak, die geldt voor de drie gemeenten, is daarbij wat ons betreft op gelijke wijze van toepassing. Feitelijk betekent dit, aannemende dat de geprognosticeerde formatieomvang niet proportioneel behoeft te stijgen als er een gemeente extra mee doet, dat het aandeel van onze drie gemeenten in de totaal te vullen ISD-formatie enigszins daalt. Wij gaan er verder van uit, dat een gemeente die gaat participeren in het proces bereid is een evenredig deel van de projectkosten op te brengen. De vermoedelijk van SZW te verwerven startsubsidie stijgt namelijk niet.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
25
Voor Drechtsteden-gemeenten die op een later moment instappen, als de ISD reeds functioneert, willen wij nadere condities aan participatie in de ISD stellen. Als volgende instapmogelijkheid geldt telkens 1 januari van enig kalenderjaar met inachtneming van een voorbereidingstermijn van zes maanden. Deze periode van zes maanden is nodig om de ‘invlechting’ te kunnen voorbereiden. Bovendien is instappen op het begin van het kalenderjaar logisch gezien het feit, dat I- en W-budgetten op jaarbasis worden toegekend en de financiële verantwoording per jaar moet plaatsvinden. In onderstaand overzicht werken wij de te hanteren strategie van instappen op een later moment uit, waarbij wij tevens aangeven wat het effect ervan voor de drie gemeenten is. Deze strategie is wat ons betreft geldig ongeacht het moment van latere toetreding. Door deze te volgen is toetreding van een andere gemeente op een later moment ons inziens haalbaar en beheersbaar.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
26
ASPECT
STRATEGIE
EFFECT GEMEENTEN/ISD
Visie, missie en beleid
Moet onderschreven worden
Geen
Producten/dienstverleningsconcept
Moeten aanvaard worden
Geen
Rechtsvorm en besturingsconcept
Moet onderschreven worden en bestuursconvenant moet mee ondertekend worden
Geen
Zeggenschapsverhouding
Gemaakte keuzes moeten geaccepteerd worden
Machtsbalans ondergaat materieel geen wijziging
Programmabudgetten
Worden integraal doorgesluisd naar de ISD
Geen (nadeel)
Verdeelsleutels programma- en organisatiekosten en risico’s
Moeten aanvaard worden
Leidt tot (partiële)daling aandeel per gemeente
Buffervermogen
Er moet de bereidheid zijn evenredig deel op te brengen
Verstevigd dit vermogen (enigszins)
Op basis van ISD-begroting vastgestelde bijdrage per gemeente
Moet aanvaard worden
Vergroot de inkomsten en leidt tot betere dekking op de overhead
Organisatiestructuur
Moet geaccepteerd worden
Geen
Formatieomvang
Normstelling moet geaccepteerd worden
Formatie en daarmee de kosten stijgen (partieel)
Personele plaatsing
Worden separaat afspraken over gemaakt
Hangen af van de te maken afspraken
Transitiekosten (materieel/personeel)
Komen voor rekening van de toetredende gemeente
Geen
Projectkosten
Komen voor rekening van de toetredende gemeente
Geen
3.4
O PLOSSING VOOR DE ONDERSTEUNENDE TAKEN
Bij het uitwerken van het takenpakket van de ISD hebben we vastgesteld dat de kernactiviteiten zich richten op de terreinen Werk, Zorg en Inkomen. Om daar alle aandacht en energie op te richten, stellen we voor om ondersteunende taken die niet vitaal zijn voor het primaire proces elders in te kopen. De vraag is dan vervolgens: waar? We hebben in dat kader overwogen, dat de drie gemeenten, samen met de vier andere Drechtsteden-gemeenten op weg zijn naar een Shared Service Center (SSC) op het terrein van staf- en ondersteunende taken. Hiervoor is inmiddels in de zeven colleges een bestuursopdracht vastgesteld. Het ligt voor de hand, dat de ISD daarbij diensten gaat afnemen. Dit zal dan moeten gebeuren op basis van een zakelijke klantrelatie en een meerjarig contract met prijs- en prestatieafspraken. Zolang het SSC nog niet operationeel is, wordt een zakelijk dienstverleningscontract met de gemeente Dordrecht afgesloten omtrent het leveren van ondersteunende taken aan de ISD. De keuze voor Dordrecht als contractpartij is gelet op de schaal van de drie gemeenten de enige reële. De omvang van de ISD (bijna 260
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
27
f.t.e.) is voor Papendrecht en Zwijndrecht te groot om daarvoor de ondersteunende werkzaamheden uit te voeren. Er zou een onbalans komen in het takenpakket van beide gemeenten voor de eigen organisatie en de ISD. De variant van het verdelen van de PIOFAH-taken over de drie gemeenten, waarbij elke gemeente een deel van de taken uitvoert is wel overwogen, maar verworpen vanwege de complexiteit die dan voor de ISD ontstaat. In de nieuwe situatie ontstaat, anders dan nu, een zuivere opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie tussen twee zelfstandige partijen, de ISD en de gemeente. De aanname is dat de ISD dezelfde ondersteunende taken inkoopt bij de gemeente Dordrecht als nu door de stafdiensten van de gemeente worden geleverd aan de Sociale Dienst Dordrecht. We gaan er vooralsnog van uit, dat bij uitbesteding aan Dordrecht er geen problemen ontstaan rond de BTW-problematiek, de comptabiliteitsvoorschriften, etc. Bij de voorgestelde oplossing van inkoop van Dordrecht hoort als uitgangspunt, dat daar waar Dordrecht op grond van deze taakuitbreiding tot formatie-uitbreiding moet besluiten, medewerkers van Papendrecht en Zwijndrecht die in het betreffende functiedomein van de PIOFA-taken werkzaam zijn, in het kader van het zo veel mogelijk reduceren van transitiekosten, als eerste in aanmerking komen voor deze functies. De vorm die daarbij gekozen wordt, detachering of indiensttreding bijvoorbeeld, wordt te zijner tijd bepaald, mede in het perspectief van de ontwikkeling van een SSC.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
28
4.
DE ISD BINNEN DE GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DRECHTSTEDEN
In dit hoofdstuk werken we de variant uit, waarin de ISD wordt ondergebracht in de binnenkort op te richten gemeenschappelijke regeling Drechtsteden (hierna DGR) met rechtspersoonlijkheid (openbaar lichaam). Daarbij gaan we achtereenvolgens in op de volgende aspecten: •
Inleiding (4.1)
•
Unieke kenmerken en taken (4.2)
•
Rollen en verantwoordelijkheden (4.3)
•
Bestuurlijke betrokkenheid en positie gemeenteraden (4.4)
•
Bestuursvorm en bestuurssamenstelling (4.5)
•
Verdeling zeggenschap (4.6)
•
Verantwoordelijkheid voor de financiering, continuïteit en risico’s (4.7)
•
Verantwoordelingsrelaties in de bestuurlijke lijn (4.8)
•
Sturingsrelatie in de ambtelijke lijn (4.9)
•
Organisatorische verbinding uitvoeringsorganisatie en gemeenten (4.10).
4.1
I NLEIDING
De gemeenschappelijke regeling Drechtsteden wordt op dit moment op een ander spoor ontwikkeld. Dat betekent, dat nog niet alle ins en outs ervan bekend zijn. We hebben zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de beschikbare stukken, maar er kunnen de komende maanden in het proces van totstandkoming van deze GR nog andere keuzes gemaakt worden. Dat kan leiden tot bijstelling van onderstaande uitwerking. We kiezen voor een open strategie als het gaat om deelname van andere Drechtsteden-gemeenten aan de ISD. Dat betekent dat we de komende periode te maken kunnen krijgen met de situatie, dat meer dan drie gemeenten in de ISD gaan participeren. Wij maken niet telkens een onderscheid in het exacte aantal deelnemende gemeenten; de principes van onze uitwerking beschouwen we als een constante. Ten slotte de opmerking, dat we ervan uitgaan dat bestaande contractuele verplichtingen van gemeenten (Dordrecht bijvoorbeeld aan Nieuw Lekkerland) binnen deze constructie gecontinueerd worden. 4.2
U NIEKE KENMERKEN EN TAKEN
De drie (of meer) gemeenten dragen de taken op het terrein van de WWB, IOAW, IOAZ, WVG, schuldhulpverlening en daarmee verband houdende regelingen in formele zin integraal over c.q. op aan de DGR, die optreedt als zelfstandige rechtspersoon. De regelgevende bevoegdheden (vaststellen verordeningen bijvoorbeeld)
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
29
en de bevoegdheden om beslissingen te nemen (uitkering verstrekken bijvoorbeeld) gaan bij taakoverdracht van de deelnemende gemeenten ‘automatisch’ mee over naar de DGR. Afzonderlijke delegatie of mandatering is daarvoor niet nodig. Daarnaast voert de ISD werkzaamheden uit die voortvloeien uit andere gemeentelijke taken, maar die ondersteunend zijn aan het workfirst-principe ‘weer aan het werk’ of passen bij de zorgtaak voor de sociaal zwakkeren. Een overzicht van de taken van de ISD met de bijbehorende verantwoordelijkheden is opgenomen in bijlage 2. Dit wordt verder uitgewerkt in het Organisatieplan. De zeven Drechtsteden-gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beleid, de bedrijfsvoering en de continuïteit van deze GR; de kosten en eventuele tekorten moeten gezamenlijk worden opgebracht; overschotten zullen tot een nader te bepalen hoogte als buffervermogen bij de DGR achterblijven of daarboven worden verdeeld onder de zeven deelnemende gemeenten. De geldstromen voor de programmakosten blijven via de gemeenten lopen, in ieder geval totdat er meer duidelijkheid bestaat over de wijze waarop het Ministerie van SZW omgaat met erkenning van een samenwerkingverband. We gaan er in elk geval van uit dat in 2007 op deze wijze wordt gewerkt. De verantwoordingsplicht jegens het ministerie blijft daarmee in handen van de afzonderlijke gemeenten. Wat de ISD betreft, liggen de verantwoordelijkheden bij de gemeenten die de ISD instandhouden. Er wordt een bestuurlijke commissie ex. artikel 25 WGR ingesteld, waarin de wethouders Sociale Zaken zitten hebben. Het instellen van een Bestuurscommissie is een besluit van het algemeen bestuur van een GR en behoeft volgens de WGR de toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten. De taken en bevoegdheden die te maken hebben met de ISD-organisatie en uitvoering worden in de DGR-variant door de Drechtraad aan deze Bestuurscommissie overgedragen. Een aantal verordeningen die toezien op de taakuitvoering van de ISD, zullen op grond artikel 25, lid 3 WGR door de Drechtraad vastgesteld moeten worden. Dat geldt overigens ook voor de (financiële) jaarstukken van de ISD; deze worden geconsolideerd in de jaarstukken van de DGR die vastgesteld worden door de Drechtraad. Over hoe dat in de praktijk gaat, zullen in een bestuurlijk convenant afspraken gemaakt worden. Dit enerzijds om zeker te stellen dat de programmabudgetten en organisatiebudgetten die nodig zijn om als ISD de opgedragen taken te kunnen uitvoeren, ook daadwerkelijk beschikbaar komen. Anderzijds om te voorkomen dat niet-ISD-participanten daadwerkelijk invloed uitoefenen op de taken, taakuitvoering en budgetten van de ISD waarin zij niet participeren, maar evenmin aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de exploitatie- en programmakosten en tekorten daarin, van de ISD. Het eerste kan vorm krijgen door de afspraak te maken, dat alleen de vertegenwoordigers van de ISD-gemeenten in de Drechtraad hun stemrecht uitoefenen als het gaat om besluiten in ISDkwesties3, het tweede zal geregeld worden in een tussen de Drechtraad en de betrokken ISD-gemeenten af te sluiten bestuursconvenant.
3
Gezien de voorgestelde stemverhouding hebben de vertegenwoordigers van de drie gemeenten overigens samen altijd een meerderheid in de Drechtraad, ervan uitgaande, dat er sprake is van ‘fractiediscipline per gemeente’.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
30
De betrokkenheid van de raden van de drie gemeenten in het proces van beleidsontwikkeling en beleidsbepaling krijgt vorm door de Drechtraad een adviescommissie te laten instellen en hierin raadsleden uit de aan de ISD deelnemende gemeenten te laten participeren. De uitvoeringsorganisatie ISD maakt integraal onderdeel uit van de Drechtstedenorganisatie en valt onder de hiërarchie van het hoofd van de ambtelijke organisatie, hierna te noemen Drechtsteden-secretaris. Deze constructie ziet er dan als volgt uit. Drechtraad Adviescie
Drechtsteden bestuur
Bestuurscommissie
Drechtsteden secretaris
Taak A
Taak B
Taak X
ISD Directie Uitvoeringsorganisatie
4.3
R OLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN
Hierbij gaat het om de invulling van de rol van en relatie tussen de verschillende te identificeren actoren: de eigenaar, de opdrachtgever, de opdrachtnemer, de beleidsbepaler, de uitvoerder en de toezichthouder. Belangrijk om hierbij in ogenschouw te nemen is, dat volgens onze plannen naast de uitvoering, ook de beleidsbepaling onderdeel wordt van de taakstelling van de ISD. Wij vinden dit om inhoudelijke en organisatorische redenen wenselijk. Het belang hiervan is gelegen in het feit, dat we één regionaal beleid voeren zodat ‘sociaal toerisme’ binnen de regio wordt voorkomen en dat de uitvoering effectief kan worden ingericht. Daartegenover staat dat deze benadering extra eisen stelt aan de manier waarop de gemeenteraden invloed houden op het beleidsproces en aan de check en balances in de toezichtsfeer. We komen daar in de volgende paragraaf op terug.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
31
We maken een onderscheid in de verschillende rollen van de (organen van de) GR enerzijds en de (drie) ISD-gemeenten anderzijds. Dat is enerzijds om te voldoen aan de wettelijke vereisten op grond van de WGR, anderzijds om tot uitdrukking te brengen dat de (drie) gemeenten die participeren in de ISD, daar zelf ook voluit de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid voor dragen. Dit leidt tot de volgende rolverdeling: •
De DGR is eigenaar van de ISD. Daarmee is de Drechtraad eindverantwoordelijk bestuur, beleidsbepaler (met regelgevende en beslissingsbevoegdheden) en toezichthouder van de ISD.
•
Als opdrachtgever van de ISD treden de gemeenten op die participeren in de ISD. De grondslag hiervoor wordt gelegd in de tekst van de gemeenschappelijke regeling (‘overgedragen taken en bevoegdheden’)4. In een bestuursconvenant wordt vastgelegd, dat de (drie) in de ISD participerende gemeenten de continuïteit van de uitvoeringsorganisatie ISD garanderen, onder andere door de taken daar te laten uitvoeren en borg te staan voor de financiering van de organisatiekosten en de niet uit rijksbijdragen gedekte programmakosten. Dit wordt zo vormgegeven, dat enerzijds de ISD zekerheid heeft over de beschikbaarheid van de voor de taakuitvoering noodzakelijke budgetten en anderzijds de andere (vier) Drechtsteden-gemeenten nimmer aansprakelijk zijn voor tekorten op de ISD-begroting.
Er wordt een Bestuurscommissie ISD ingesteld. De bevoegdheden, werkwijze en samenstelling van de Bestuurscommissie worden geregeld in het door de Drechtraad vast te stellen instellingsbesluit. De Drechtraad mandateert de Bestuurscommissie ISD om, namens haar, leiding en sturing te geven aan de uitvoering van de door de gemeenten aan de ISD opgedragen taken. De Bestuurscommissie is daarmee integraal verantwoordelijk voor - het functioneren van - de ISD (beleid, uitvoering, budgetten, organisatie en bedrijfsvoering). Daarbij richt de Bestuurscommissie zich naar de kaders die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het terrein van sociale zaken, de kaders die voortvloeien uit eerder door de afzonderlijke gemeenten gevoerd beleid en de kaders die op het terrein van de organisatie en de bedrijfsvoering voor de gehele GR gesteld worden door de Drechtraad respectievelijk het Drechtsteden-bestuur. •
Als toezichthouder op naleving door de ISD van de Drechtsteden-breed geformuleerde kaders treden op het Drechtsteden-bestuur c.q. de Drechtstedensecretaris. Zij zijn verantwoordelijk voor de toetsing op de algemene kaders ten aanzien van de organisatie, de bedrijfsvoering en de begroting, zoals deze uniform gelden voor alle onderdelen van de DGR.
Twee aspecten behoeven in dit kader nog de aandacht. Ten eerste de kwestie van de kaderstelling en ten tweede de verhouding tussen de Bestuurscommissie en het Drechtsteden-bestuur. Onderbrenging van de ISD in de GR Drechtsteden betekent, dat de door de Drechtraad en/of het Drechtsteden-bestuur voor de bedrijfsvoering en organisatie gestelde 4
Naar analogie van afdeling 2a van de tekst van de GR Zuid-Holland Zuid.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
32
algemene kaders en richtlijnen ook gelden voor de ISD. Dat leidt ertoe, dat de Bestuurscommissie ISD zich dient te bewegen binnen meerdere kaders. Sowieso de kaders die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het terrein van sociale zaken en uit eerder door de afzonderlijke gemeenten gevoerd beleid, maar dus ook de algemene kaders en richtlijnen die op het terrein van de organisatie, de bedrijfsvoering en de begroting voor de GR Drechtsteden gesteld worden. Het Drechtsteden-bestuur bewaakt en toetst deze kaders en richtlijnen, ook waar het betreft de activiteiten van de ISD. De facto vormt de ISD een gefixeerd ‘lumpsum-bedrag’ in de begroting van de DGR, waarmee de Drechtraad het uitgavenplafond voor de programma- en organisatiekosten van de ISD bepaalt. Hiermee corresponderend worden, als inkomsten, de bijdragen van de drie gemeenten in de vorm van de rijks-, gemeentelijke en overige bijdragen voor de programmauitgaven en de gemeentelijke bijdragen ter dekking van de organisatiekosten geraamd. Binnen het in de DGR-begroting opgenomen budgettaire plafond kan de Bestuurscommissie opereren, ook schuiven bijvoorbeeld met budgetten, mits zij zich beweegt binnen de Drechtsteden-breed gestelde algemene kaders en richtlijnen. Voor nader te definiëren besluiten van organisatorische en/of personele aard is instemming van de Drechtsteden-secretaris vereist, namelijk op die terreinen waarop hij vanuit het Drechtsteden-bestuur als hoogste ambtelijke functionaris gemandateerd is. Qua routing van stukken en voor het besluitvormingstraject betekent dit dat voorstellen van de Bestuurscommissie worden behandeld in het Drechtsteden-bestuur voordat deze ter formele vaststelling worden aangeboden aan de Drechtraad. Het Drechtsteden-bestuur toetst deze voorstellen aan de Drechtsteden-brede kaders en geeft de uitkomsten van deze toetsing mee aan de Drechtraad. Bestuurcommissie ISD en Drechtsteden-bestuur zijn nevengeschikte bestuursorganen met eigenstandige taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Er bestaat tussen het Drechtsteden-bestuur en de Bestuurscommissie ISD een functionele relatie. Onze opvatting is dat deze relatie zo wordt ingericht dat én de eigen verantwoordelijkheid van beide organen wordt gerespecteerd én de voorwaarden worden gecreëerd om de noodzakelijke continue betrokkenheid, samenhang en afstemming rondom de ISD-activiteiten te waarborgen. Bovendien geldt er een escalatieafspraak. In die gevallen waarin er een verschil van inzicht bestaat tussen Bestuurscommissie en Drechtsteden-bestuur worden beide visies voorgelegd aan de Drechtraad, die een beslissing neemt. Voor de concrete inrichting van deze functionele relatie kiezen wij voor de variant van een bestuurderstandem. De voorzitter van de Bestuurscommissie en de portefeuillehouder Sociale Zaken uit het Drechtsteden-bestuur vormen dit tandem. De voorzitter van de Bestuurscommissie woont de vergaderingen van het Drechtsteden-bestuur bij als er voorstellen over de ISD aan de orde zijn. De portefeuillehouder SZ woont standaard de Bestuurscommissievergaderingen bij. Deze werkwijze kan werkendeweg worden getoetst en zich verder in de gewenste richting ontwikkelen. Andere mogelijkheden die verkend zijn, hebben als belangrijkste bezwaar dat deze of te vrijblijvend zijn, of ertoe leiden dat verantwoordelijkheden van bestuursleden door elkaar gaan lopen.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
33
4.4
B ESTUURLIJKE BETROKKENHEID EN POSITIE GEMEENTERADEN
Hierbij gaat het om zaken zoals: de bestuurscultuur, de attitude die van bestuursleden van de ISD én deelnemers verwacht wordt, de vraag welke zaken vooraf (‘horen’) en welke achteraf (‘bekrachtigen’) aan de in de ISD participerende drie gemeenten worden voorgelegd, en de vraag hoe de colleges en raden van die gemeenten geïnformeerd en betrokken kunnen worden bij - het werk van - de ISD. Op zich is een gemeenschappelijke regeling voor een uitvoeringsinstelling een gebruikelijke constructie. Ook bijvoorbeeld in de Gemeenschappelijke Regeling Drechtwerk en in de Gemeenschappelijke Regeling Zuid-Holland Zuid is geregeld dat de bevoegdheden van de deelnemende gemeenten aan het bestuur van die regelingen is overgedragen. Hiermee is evenwel nog geen uitspraak gedaan over de rol van de raden van de deelnemende gemeenten als het gaat om de beleidsbepaling door de Drechtraad c.q. de Bestuurscommissie ISD. Deze rol kan beperkt en breed worden ingevuld. Veelal wordt voor het eerste gekozen; de rol van de gemeenteraden beperkt zich dan tot het ‘kenbaar kunnen maken van hun zienswijze’ in de fase, dat er een beleidsvoorstel van het dagelijks bestuur naar het algemeen bestuur gaat. Zo is dat onder andere in de regeling Zuid-Holland Zuid voorzien. In de regeling Drechtwerk beperkt de ‘hoorprocedure’ zich tot de begrotingsvaststelling; voor beleidsbesluiten is deze niet voorzien. Wij kiezen in het kader van de ISD voor het uitgangspunt, dat de Drechtraad uiteindelijk het beslissingsbevoegde orgaan is en de leden van de niet-ISD-gemeenten zich bij besluitvorming over ISD-zaken van stemming onthouden. Maar dat alleen lijkt ons de noodzakelijke betrokkenheid vanuit de bij ISD-zaken raden onvoldoende te waarborgen. De Drechtraad staat daarvoor te veel op afstand en is niet samengesteld uit enkel raadsleden SZ uit de drie gemeenten. Aanvullend stellen we daarom voor om in het instellingsbesluit van de Bestuurscommissie inhoudelijke en procesmatige afspraken vast te leggen omtrent de totstandkoming van majeure beleidsbeslissingen. Deze afspraken geven de raden van de in de ISD participerende (drie) gemeenten invloed, zowel in de fase, waarin nieuw beleid ontwikkeld wordt als in de fase waarin dat nieuwe beleid wordt vastgesteld. Betrokkenheid ‘aan de voorkant’ krijgt vorm via een interactief beleidsproces; de raden worden in een vroegtijdig stadium betrokken bij het nadenken over en het ontwikkelen van nieuw beleid. Dit kan op verschillende manieren ingevuld worden. Bijvoorbeeld door werkconferenties voor raadscommissies sociale zaken te beleggen, waar het debat plaats vindt over beleidswensen. Daarnaast zal uit de Drechtraad een formele adviescommissie sociale zaken ex art. 24 WGR worden ingesteld, die de Drechtraad adviseert over het te voeren beleid. Betrokkenheid aan ‘de achterkant’ kan vorm krijgen door vast te leggen dat de Bestuurscommissie ISD verplicht is het beleidsprogramma en financieel meerjarenperspectief van de programmakosten van de ISD ter consultering aan de adviescommissie voor te leggen, voordat het ter formele vaststelling aan de Drechtraad wordt aangeboden. Ingeval gekozen wordt voor het instellen van een adviescommissie, treedt de voorzitter van de Bestuurscommissie in overleg met de adviescommissie. Daarnaast is
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
34
hij bij behandeling van voorstellen rondom de ISD in de vergaderingen van de Drechtraad aanwezig. Een soortgelijke constructie kan gekozen worden voor de jaarlijkse programmabegroting en andere beleidsbeslissingen die rechtstreeks te maken hebben met de primaire zorgtaak van de drie gemeenten voor de sociaal zwakkeren in de samenleving. Te denken valt aan het vaststellen van het uitvoeringsbeleid rondom de bijzondere bijstand en de inhoudelijke kant van het minimabeleid. Hier geldt als referentiekader het in bijlage 2 opgenomen overzicht van taken, waarvoor de ISD ook de beleidsverantwoordelijkheid heeft. De betrokkenheid vanuit de adviescommissie zou zich wel moeten richten op de kaders en de hoofdlijnen van het beleid en niet om het meer operationele uitvoeringsbeleid. Dat laatste zal aan de Bestuurscommissie ISD worden overgelaten om het werkbaar te houden. De verschillen op deze terreinen lijken op basis van een eerste analyse, overigens marginaal. We veronderstellen daarom dat de drie gemeenten elkaar ook relatief eenvoudig zullen weten te vinden op het te voeren beleid op deze terreinen. Wat verder in het kader van het bevorderen van de betrokkenheid vanuit de gemeenteraden afgesproken kan worden is, dat de resp. leden van de Bestuurscommissie, samen met de ISD-directeur, op gezette tijden de raadscommissie sociale zaken uit hun gemeente informeren over de ISD-ontwikkelingen. Dat organiseert wel extra bestuurlijke drukte. 4.5
B ESTUURSVORM EN BESTUURSSAMENSTELLING
Hierbij gaat het om zaken als: de samenstelling en omvang van de bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, inclusief het beginsel van dualisme, en de vraag of er advies-, Bestuurscommissies en/of portefeuillehoudersoverleg worden ingesteld. Uit de beschikbare documentatie uit het project vorming GR Drechtsteden blijkt het volgende: •
Duale rolneming als leidend beginsel.
•
Een Drechtraad, bestaande uit raadsleden, per fractie uit iedere gemeente één.
•
Een Drechtsteden-bestuur, bestaande uit de portefeuillehouders regiozaken uit de zeven colleges.
Er kunnen adviescommissies ex artikel 24 WGR en Bestuurscommissies ex artikel 25 WGR worden ingesteld. De keuzes die omtrent de bestuursvorm en -samenstelling van de DGR uiteindelijk in het separate traject ‘vorming GR Drechtsteden’ gemaakt worden, zijn straks leidend voor het functioneren van de ISD binnen de bestuurlijke structuur van de DGR. Materieel zal dat er op neer komen, dat niet alle of misschien zelfs geen van de portefeuillehouders sociale zaken uit de drie ‘ISD-gemeenten’ in het Drechtstedenbestuur zitting zullen hebben. Daarom stellen wij voor deze portefeuillehouders samen de Bestuurscommissie ISD te laten vormen, aangevuld met twee kwaliteitszetels om externe deskundigheid in de Bestuurscommissie te kunnen laten partici-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
35
peren. De profielschets voor deze twee functies wordt te zijner tijd door de Bestuurscommissie vastgesteld. Aanvankelijk participeren dus in de Bestuurscommissie de portefeuillehouders sociale zaken van Papendrecht, Zwijndrecht en Dordrecht, aangevuld met twee deskundigen, totaal derhalve vijf, maar later, als andere gemeenten in de ISD gaan participeren, ook die portefeuillehouders sociale zaken. Het aantal in de ISD participerende gemeenten is daarmee bepalend voor de omvang van de Bestuurscommissie. Door deze samenstelling van de Bestuurscommissie ISD te kiezen, in combinatie met de rollen van de Bestuurscommissie, zoals deze in de vorige paragraaf beschreven zijn, blijven de wethouders sociale zaken nauw betrokken bij, verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op de prestaties van de ISD. In de vorige paragraaf hebben wij het belang benadrukt van blijvende betrokkenheid van de raden bij de beleidsbepaling en de publieke controle op de uitvoering van de WWB en aanverwante wet- en regelgeving door de ISD, door het instellen van een adviescommissie. Wij pleiten ervoor de samenstelling van de adviescommissie te laten bestaan uit leden van de raadscommissies sociale zaken van de ISDgemeenten, zolang de geldstromen van het ministerie voor de I- en W-budgetten nog via de gemeenten naar de ISD worden geleid. Verder vinden wij de volgende criteria bij het maken van de keus qua samenstelling van belang. De leden die in de adviescommissie plaatsnemen, moeten affiniteit hebben met het werkterrein van de ISD en in staat zijn, zo nodig met terzijdelegging van het eigen gemeentelijk belang, het regionale ISD-belang voorop te stellen. Verder lijkt ons voldoende spreiding over de aan de ISD deelnemende gemeenten, in combinatie met een spreiding over de representatieve politieke stromingen in de regio, van belang. 4.6
V ERDELING ZEGGENSCHAP
Hierbij gaat het om zaken zoals: de verdeling van de beschikbare bestuurszetels over de deelnemers, het al dan niet werken met besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid of gewogen stemverhoudingen en het hanteren van instrumenten als consensus, uniformiteit en veto. We maken in deze paragraaf een onderscheid tussen het bestuurlijke niveau van de DGR als zodanig en de specifieke ISD-gremia. Wat het eerste niveau betreft, volstaan we met een korte beschrijving van hetgeen in dit kader binnen het project ‘totstandkoming DGR’ in discussie is. We zijn hierin volgend. Wat betreft het tweede, ISD-niveau, kiezen we voor een eigenstandige uitwerking.
DGR als zodanig Voor de Drechtraad geldt voor de stemverhouding een nog nader te bepalen grondslag. Voorzover op dit moment bekend, wordt er voor de stemverhouding in de Drechtraad gedacht aan een formule, waarbij het aantal stemmen van het betreffende fractielid bepaald wordt in verhouding tot het aantal stemmen dat zijn partij bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen in de eigen gemeente gekregen heeft. Besluitvorming in de Drechtraad inzake de ISD zal ook onder dat regime vallen. Het is op grond van artikel 13, lid 4 WGR namelijk niet mogelijk de stemverhouding
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
36
voor specifieke besluiten te verbijzonderen. Des te belangrijker wordt het om in het eerder voorgestelde convenant, dat tussen de Drechtraad en de drie ‘ISDgemeenten’ gesloten wordt, te verankeren en dat in de Drechtraad bij besluitvorming over ISD-zaken de vertegenwoordigers van niet aan de ISD deelnemende gemeenten zich van stemming onthouden. Voor het Drechtsteden-bestuur wordt gekoerst op een constructie, waarin ieder bestuurslid één stem heeft, dit met uitzondering van de voorzitter.
Bes t uurscommissie ISD Bij de verdeling van de zeggenschap binnen de in te stellen Bestuurscommissie is er aanleiding rekening te houden met de schaalverschillen tussen de drie gemeenten. Maar tegelijkertijd willen we voorkomen dat de grootste gemeente per definitie de absolute meerderheid heeft in de Bestuurscommissie. Zo’n situatie past niet bij de samenwerkingsgedachte die ten grondslag ligt aan het vormen van een ISD en die de aanleiding is voor de keuze van de GR als rechtsvorm. Er zijn twee adequate mogelijkheden om de schaalverschillen tussen de drie gemeenten in de zeggenschapverhouding tot uitdrukking te brengen. De eerste is in de verdeling van zetels in de Bestuurscommissie, de tweede is door te werken met een systeem van meervoudig stemrecht. Een mogelijkheid om ‘alleenvertoningsrecht’ van de grootste deelnemer te voorkomen, is het invoeren van de constructie van een gekwalificeerde meerderheid voor nader aan te duiden besluiten. Dat kan in de vorm van een gekwalificeerde meerderheid qua aantal uit te brengen stemmen (bijvoorbeeld tweederde) of in de vorm van het vereiste aantal instemmende deelnemers (bijvoorbeeld twee van de drie gemeenten moeten instemmen met….). Ons lijkt het reëel en evenwichtig om uit te gaan van een combinatie van: een gelijk aantal zetels in de Bestuurscommissie per deelnemer (één) •
het voorzitterschap vervult door de wethouder van de grootste deelnemer
•
meervoudig stemrecht per Bestuurscommissielid, gerelateerd aan het vijfjaargemiddelde klantenaantal van de gemeente door wie het Bestuurscommissielid is aangewezen
•
besluitvorming op basis van consensus
•
de aanvullende clausule dat, ingeval consensus ontbreekt: −
besluiten in tweede instantie genomen kunnen worden bij gewone meerderheid, maar wel de instemming behoeven van ten minste twee deelnemende gemeenten
−
besluiten over principiële zaken (wijziging taakstelling, deelname andere gemeenten) genomen worden met een gekwalificeerde meerderheid van tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen en bovendien de instemming behoeven van ten minste twee deelnemende gemeenten.
Een dergelijke constructie doet recht aan de samenwerkingsgedachte, respecteert de identiteit van de kleinere gemeenten en houdt tegelijkertijd rekening met de po-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
37
sitie van de grootste gemeente. Daarnaast is de hiervoor uitgewerkte constructie behoorlijk toekomstvast; bij participatie van de andere vier Drechtstedengemeenten behoeft deze niet aangepast te worden om het beoogde doel qua zeggenschapsverhouding te bereiken. We hebben stilgestaan bij de vraag of voor de zeggenschapsverhoudingen het inwonertal dan wel het klantenaantal grondslag zou moeten zijn. Voor de keuze van het inwonertal pleit dat dit een gebruikelijke sleutel is voor intergemeentelijke samenwerking. Wat ertegen pleit is dat er straks binnen de DGR-variant drie sleutels gelden; één voor de stemverhouding in de Drechtraad, één voor de stemverhouding in de Bestuurscommissie en één voor de verdeelsleutel van de kosten van de ISD en de contingentering voor de personele plaatsing. Voor de keuze van het klantaantal pleit dat dit leidt tot een consistente verhouding binnen het ISDverband; de zeggenschapsverhouding in de Bestuurscommissie en de verantwoordelijkheidsverdeling voor de exploitatie en financiering zijn congruent aan elkaar. Dat maakt de verhoudingen in deze oplossing meer transparant. Dat deze verdeling van zeggenschap en verantwoordelijkheid voor de ISD-taken afwijkt van hetgeen op het niveau van de Drechtraad in het algemeen wordt gekozen, lijkt ons geen bezwaar. Wij hebben de argumenten voor een stemmenweging op klantaantallen de doorslag laten geven. Materieel maakt het overigens geen verschil zolang het tweede vereiste, inhoudende dat ten minste twee gemeenten moeten instemmen, geldt, en gekozen wordt voor de meerderheidsformule van tweederde. De stemverhouding die gebaseerd wordt op het aantal klanten Abw/WWB, IOAZ en IOAW van 2004, ziet er als volgt uit. Gegevens klantaantallen WWB, IOAW, IOZW in 2004; Bron: Gemeentefonds. Gemeente Alblasserdam Dordrecht 's-Gravendeel Hendrik-IdoAmbacht Papendrecht Sliedrecht Zwijndrecht Totaal
klantaantal 264 4.483 76 155 378 343 734 6.433
% van het totaal klantaantal % van het totaal 4,10% 69,69% 4.483 80,13% 1,18% 2,41% 5,88% 5,33% 11,41%
378
6,76%
734 5.595
13,12%
Uitgaande van de hiervoor beschreven principes rondom de besluitvorming in de Bestuurscommissie ISD5, leidt het hanteren van het klantenaantal de facto tot de volgende zeggenschapsverhouding. In een situatie waarin drie gemeenten in de ISD c.q. de Bestuurscommissie ISD participeren, geldt voor besluiten die genomen kunnen worden bij gewone meerderheid, dat: •
5
de vertegenwoordiger van Dordrecht weliswaar zelfstandig de gewone meerderheid heeft, maar er altijd een tweede gemeente nodig is voor een besluit
De clausule ‘de helft + 1’ en ten minste twee gemeenten.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
38
•
de vertegenwoordigers van Papendrecht en Zwijndrecht samen niet de gewone meerderheid hebben, ergo altijd één van beide de medewerking van de vertegenwoordiger van Dordrecht nodig heeft om tot een besluit te komen.
In een situatie, waarin de zeven Drechtsteden-gemeenten in de Bestuurscommissie ISD participeren geldt, dat: •
de vertegenwoordiger van geen van de zeven gemeenten zelfstandig de gewone meerderheid heeft, ergo er altijd meer gemeenten nodig zijn voor een meerderheidsbesluit (aantal afhankelijk van de gemeenten die het betreft)
•
voor een gewoon meerderheidsbesluit zonder Dordrecht een ‘coalitie’ van ten minste vijf (en soms zes) andere gemeenten nodig is.
In situaties, waarin een gekwalificeerde meerderheid van tweederde vereist is, heeft de vertegenwoordiger van Dordrecht weliswaar alleen tweederde van het vereiste aantal stemmen, maar ook nu is de corrigerende factor dat er ten minste twee gemeenten moeten instemmen. Juist gezien de zwaarte van de beslissingen die onderworpen zijn aan besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, is dit naar ons oordeel ook een juiste benadering. Op het moment dat zeven gemeenten in de ISD participeren, verandert deze situatie feitelijk niet door de ‘veiligheidsklem’ van de formule dat er altijd een tweede gemeente vóór moet zijn wil een voorstel aanvaard kunnen worden. Zowel in geval van besluitvorming bij gewone meerderheid als ingeval er een tweederde meerderheid vereist is. Overigens kan de hiervoor beoogde zeggenschapsverhouding ook tot stand gebracht worden door het aantal zetels in de Bestuurscommissie per gemeente af te leiden van de inwonertallen. Maar dan zou de omvang van de Bestuurscommissie aanzienlijk moeten toenemen, namelijk tot 9 leden. De verhouding zou dan zijn: 4 zetels voor Dordrecht, 3 voor Zwijndrecht en 2 voor Papendrecht. Nadeel hiervan is een onnodig omvangrijke Bestuurscommissie en het gegeven, dat deze verhouding telkens herzien moet worden op het moment dat een andere gemeente in de GR gaat participeren. Daarom heeft deze constructie niet onze voorkeur. 4.7
V ERANTWOORDELIJKHEID VOOR DE FINANCIERING , CONTINUÏTEIT EN RISICO ’ S
Hierbij gaat het om zaken zoals: ‘wie betaalt welk deel van de organisatiekosten?’ en ‘aan wie vallen de lusten (overschotten) toe en wie draagt de lasten?’. Ingeval van een ISD komt daar de vraag bij wie verantwoordelijk is voor tekorten en risico’s op de budgetten van het Rijk voor de programmakosten. We richten ons hierbij op de vraag welke organisatie of welk bestuurlijk orgaan deze verantwoordelijkheid draagt, nog niet op de vraag via welke sleutel deze verantwoordelijkheid tussen deze organisaties of organen onderling wordt verdeeld. Deze laatste vraag werken we uit in hoofdstuk 5. Op voorhand merken wij hieromtrent al wel het volgende op. De (drie) in de ISD participerende gemeenten kunnen onderling tot afspraken komen over verdeelmaatstaven van kosten, risico’s en opbrengsten, die afwijken van de verdeling ieder eenderde. Dat lijkt ons ook logisch gezien de verschillen in schaalgrootte en belang. Wij bevelen hierbij aan de verdeelmaatstaven zo te kiezen
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
39
dat strategisch gedrag binnen de ISD voorkomen wordt. Deze verdeelsleutels moeten niet leiden tot een prioritaire behandeling van de klanten van een bepaalde gemeente op grond van de financiële effecten ervan voor die gemeente. Dat spoort niet met de samenwerkingsgedachte, kan belemmerend zijn voor een effectieve en efficiënte uitvoering van de ISD-taken en past niet goed bij het principe dat de lusten en lasten van de ISD gezamenlijk gedragen worden. Er is, aan de andere kant, niets tegen een prioritaire behandeling van bepaalde klantgroepen, ook niet als daarin een bepaalde gemeente oververtegenwoordigd is, als daar goede inhoudelijke motieven voor zijn en er sprake is van bewust door het bestuur gekozen beleid. De aan de DGR deelnemende gemeenten zijn in juridische zin verantwoordelijk voor de financiering en de continuïteit van de DGR. In het project ‘vorming DGR’ worden hiervoor oplossingen aangedragen. Daartoe behoort ook een afspraak over de verplichte inwonerbijdrage. Wij zijn hierin volgend. Door de ISD in de DGR onder te brengen, is het bestuur van de DGR ook eindverantwoordelijk voor de financiering en continuïteit van de ISD. De opstelling van het Ministerie van SZW leidt ertoe, dat er vooralsnog (in elk geval voor 2007) voor gekozen is om de geldstromen (W- en I-budgetten) via de afzonderlijke gemeenten naar de ISD te leiden. Dit betekent dat de verantwoording van deze gelden ook via de afzonderlijke gemeenten verloopt. Daarmee blijft het vaststellen van het I-budget per gemeente gebeuren en wel op basis van de huidige verdeelmodel van SZW. Er treedt voor Papendrecht en Zwijndrecht dan ook geen overgang op van het historische naar het objectieve verdeelmodel en in die zin heeft ISD-vorming dus ook geen financiële gevolgen voor de I-budgetten. De hiervoor beschreven eindverantwoordelijkheid van de Drechtraad neemt niet weg dat wij beogen de verantwoordelijkheid voor de financiering en continuïteit van de in de DGR ondergebrachte ISD en de verantwoording aan het Ministerie feitelijk volledig bij de gemeenten te leggen die participeren in de ISD. Deze gemeenten nemen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de instandhouding en bedrijfsvoering van de ISD, dragen ook samen de risico’s die eventueel ontstaan op het terrein van tekorten op het programmabudget en de organisatiekosten en beslissen samen over wat te doen met eventuele overschotten. Daartegenover staat dat de Drechtraad het onverkort door geven aan de ISD van de via de gemeenten ontvangen rijksmiddelen en gemeentelijke budgetten ten behoeve van ISD-taken garandeert. De ISD beschikt daartoe over een eigen bankrekening en tekeningsbevoegdheid. Ook in deze constructie blijft het vaststellen van de begroting van de ISD een verantwoordelijkheid van de Drechtraad. Het onderdeel ‘ISD’ maakt immers integraal onderdeel uit van de DGR-begroting. De hiervoor beschreven wijze van handelen vindt zijn grondslag in de gemeenschappelijke regeling en een bestuursconvenant, dat de drie gemeenten met de Drechtraad sluiten. Ge meenten die op een later moment willen participeren in de ISD zullen dit bestuursconvenant ook moeten ondertekenen. 4.8
V ERANTWOORDINGSRELATIES IN DE BESTUURLIJKE LIJN
Er worden op basis van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen in de bestuurlijke lijn drie verantwoordingsrelaties onderscheiden; die tussen de bestuursorganen
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
40
van de GR (1), die tussen de bestuursorganen van de GR en de bestuursorganen van de deelnemers (2) en die tussen de bestuursorganen van de deelnemers zelf (3). Daarbinnen kunnen drie aspecten van politieke verantwoordelijkheid worden onderkend: het geven van inlichtingen, het afleggen van verantwoording en het geven van ontslag (in het kader van intergemeentelijke samenwerking aangeduid als het terugroepen van een vertegenwoordiger). We richten ons hierbij op de eerste twee relaties; de derde is een binnengemeentelijke aangelegenheid. Er moet ook aandacht zijn voor de verhouding tussen de Bestuurscommissie ISD en de (drie) gemeenten die participeren in de ISD. Hiervoor hebben we gezien, dat er geen gezags- of verantwoordingsrelatie is tussen de Bestuurscommissie en het Drechtstedenbestuur. De relatie tussen beide organen laten we daarom in deze paragraaf buiten beschouwing. Dat laatste geldt ook voor de relatie tussen de Bestuurscommissie ISD en de adviescommissie, omdat hier evenmin sprake is van een gezagsrelatie. In algemene zin geldt in een GR-constructie, dat het dagelijks bestuur op grond van de wet een inlichtingen- en verantwoordingsplicht heeft jegens het algemeen bestuur van de GR. Het algemeen bestuur van de GR heeft een inlichtingenplicht jegens de besturen van de deelnemende gemeenten, geen verantwoordingsplicht. Op zich is dat ook logisch. De GR is immers een zelfstandige juridische entiteit die is ingesteld om een bovengemeentelijk belang te dienen. Het bestuur daarvan moet dan ook zelfstandig handelingsbevoegd zijn. Individuele AB-leden van de GR hebben naast een inlichtingenplicht daarentegen wel een verantwoordingsplicht jegens de raad die hem/haar heeft aangewezen. Hier zit dus een correctiemechanisme ingebakken in de vorm van het recht van een raad de aangewezen vertegenwoordiger terug te roepen, maar ook dan blijven door het GR-bestuur genomen besluiten in stand. Als de ISD wordt ondergebracht in de DGR en er een Bestuurscommissie ISD wordt ingesteld, ontstaan er extra verantwoordingslijnen. Wij zien de volgende: De Bestuurscommissie legt verantwoording af aan de Drechtraad over het functioneren van de ISD; hiertoe is de voorzitter van de Bestuurscommissie aanwezig in vergaderingen van de Drechtraad, waarin ISD-voorstellen aan de orde zijn. De Bestuurscommissie heeft een informatieplicht jegens de in de ISD participerende gemeenten als het gaat om de bedrijfsvoering en de prestaties van de ISD. Individuele leden van de Bestuurscommissie hebben een informatie- en verantwoordingsplicht aan de raad, die hem/haar heeft aangewezen en worden ook geacht hun colleges periodiek op de hoogte te houden van de politiek-bestuurlijk gevoelige zaken die spelen binnen de ISD. Wanneer we het geheel van onze voorstellen kort samenvatten, zijn in juridische zin de volgende documenten nodig om de GR en de ISD op de beoogde wijze te laten functioneren. DOCUMENT
INHOUD VAN DE REGELING
Tekst gemeenschappelijke regeling
• Kapstokartikel voor uitvoeren ‘opgedragen taken’ voor een beperkt aantal DGR-gemeenten • Kapstokartikel voor instellen Bestuurscommissie en
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
41
adviescommissie Instellingsbesluit Bestuurscommissie
Bevoegdheden, samenstelling, werkwijze
Bestuursconvenant tussen Drechtraad en ISD-gemeenten
• Afschermen van de niet-ISD-gemeenten voor – financiële - bijdragen en risico’s rondom de ISD • Voorkomen van invloed op de besluitvorming over ISD-zaken van niet-ISD-gemeenten • Zekerstelling van budgetten voor de taakuitvoering door de ISD • Wijze van verantwoording door Bestuurscommissie ISD aan Drechtraad • Relatie tussen Drechtsteden-bestuur en Bestuurscommissie ISD • Functioneren van de adviescommissie
4.9
S TURINGSRELATIE IN DE AMBTELIJKE LIJN
De inrichting van deze sturingsrelatie moet in juridische zin aansluiten bij de rolen verantwoordelijkheidsverdeling tussen de bestuursorganen van de DGR. Bovendien is relevant hoe de ambtelijke organisatie van de DGR wordt ingericht. Deze elementen bepalen mede de sturingsrelatie in de ambtelijke lijn. Ten slotte dient rekening gehouden te worden met hetgeen er te zijner tijd aan kaderstelling plaatsvindt binnen het verband van de DGR. Voor de ambtelijke organisatie van de DGR ligt er nog geen ontwerp. In de nu beschikbare stukken is alleen de positie van de Drechtsteden-secretaris als ‘hoogste ambtelijke baas’ beschreven. Ons uitgangspunt is dat de ISD een onderdeel van die ambtelijke organisatie wordt en onder leiding staat van een integraal verantwoordelijke directeur, die onder de hiërarchische leiding valt van de Drechtstedensecretaris. De directeur van de ISD wordt aangesteld door de Drechtstedensecretaris op bindende voordracht van de Bestuurscommissie ISD. Het ligt voor de hand dat er straks meer zelfstandige organisatieonderdelen binnen de DGR zullen participeren. Te denken valt aan een beleidsonderdeel, maar ook aan uitvoerende diensten. Als dat het geval is, zal er vermoedelijk een directieraad of managementteam op DGR-niveau gevormd worden. Daarvan maakt de directeur ISD in ons denken dan deel uit. Uit de stukken omtrent de totstandkoming van de DGR blijkt nog niet welke vormgeving er gekozen wordt voor de sturingsrelatie in de ambtelijke lijn. Wij formuleren in deze paragraaf de vormgeving die naar onze wijze van zien ontstaat als de DGR het juridisch voertuig wordt voor de ISD. Hiervoor hebben we gezien dat er vanuit de Drechtraad twee relatielijnen te onderscheiden zijn. Eén loopt er naar de Bestuurscommissie; deze heeft betrekking op de inhoudelijke taken en bijbehorende programmabudgetten en de prestaties van de ISD. De andere loopt naar het Drechtsteden-bestuur; deze heeft betrekking op de inrichting en bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisatie van de DGR.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
42
U i tvoering van de aan de ISD overgedragen taken De Drechtraad delegeert in dit model de integrale bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van de door de gemeenten aan de ISD overgedragen taken aan de Bestuurscommissie ISD. De Bestuurscommissie ISD mandateert een nader te bepalen deel van deze bevoegdheden vervolgens aan de directeur ISD. Vanaf dat moment berust de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke kwaliteit van de beleidsvoorbereiding ten behoeve van de Bestuurscommissie, voor de uitvoering van de aan de ISD opgedragen taken en voor het realiseren van de hieromtrent gestelde doelen, bij de directeur ISD. De te leveren prestaties worden geoperationaliseerd in het jaarplan en de begroting. Beide documenten gelden in die zin als een contract tussen de Bestuurscommissie en de directeur ISD. De directeur ISD legt door middel van rapportages verantwoording af aan de Bestuurscommissie over de gerealiseerde prestaties.
Inrichting en bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisatie De Drechtraad treedt op als bevoegd gezag c.q. werkgever voor alle in dienst zijnde medewerkers, ook voor degenen die werkzaam zijn bij de ISD. De Bestuurscommissie kan als zodanig niet optreden. Hierna gaan wij ervan uit dat Drechtraad, conform de gedualiseerde gemeentewet, de taken met betrekking tot de inrichting, de bedrijfsvoering en de aansturing van de ambtelijke organisatie en het personeel, inclusief die van de ISD, delegeert aan het Drechtsteden-bestuur. Het Drechtsteden-bestuur stelt algemene kaders en richtlijnen op en houdt toezicht op het functioneren van de ambtelijke organisatie. Het Drechtsteden-bestuur kan bevoegdheden mandateren aan de Drechtsteden-secretaris. De Drechtsteden-secretaris krijgt in dat geval de integrale verantwoordelijkheid voor het functioneren van de ambtelijke organisatie van de DGR en voor de inzet en het beheer van de bijbehorende middelen en vervult uit dien hoofde de werkgeversrol. Deze verantwoordelijkheid geldt zowel voor het ambtelijk apparaat van de Drechtsteden als zodanig, als voor het ambtelijke apparaat van de ISD. De Bestuurscommissie kan de Drechtstedensecretaris rechtstreeks aanspreken als ambtelijk eindverantwoordelijke. Het aanspreken van de Drechtsteden-secretaris door het Drechtsteden-bestuur waar het de ISD betreft, beperkt zich tot het door de ISD-uitvoeringsorganisatie voldoen aan de gestelde Drechtsteden-brede algemene kaders en richtlijnen. Het is gewenst dat de mogelijkheid van ondermandatering door de Drechtstedensecretaris aan ‘sectordirecteuren’, in casu de directeur ISD, wordt gecreëerd. Van de mogelijkheid van ondermandatering wordt vervolgens gebruikgemaakt om de directeur ISD in staat te stellen als integraal manager van de ISDuitvoeringsorganisatie te functioneren. De directeur ISD kan dan onder andere optreden als materieel werkgever en bestuurder in de zin van de WOR, als er een eigen ondernemingsraad voor de ISD komt. De directeur ISD stuurt dan, onder hiërarchische verantwoordelijkheid van de Drechtsteden-secretaris en binnen de door diverse bestuursorganen gestelde kaders, de uitvoeringsorganisatie ISD aan. De directeur ISD heeft hiervoor de integrale bevoegdheid en bijbehorende verantwoordelijkheden. Hij ontleent deze enerzijds aan het door de Bestuurscommissie verleende mandaat, anderzijds aan
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
43
de door de Drechtsteden-secretaris aan directeuren van organisatieonderdelen verleende ondermandaten. De directeur ISD legt verantwoording af aan de Bestuurscommissie over de prestaties van de ISD en aan de Drechtsteden-secretaris over de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisatie. De afspraken die op dit terrein gaan gelden, worden vastgelegd in het bestuursconvenant. 4.10 O RGANISATORISCHE VERBINDING UITVOERINGSORGANISATIE EN GEMEENTEN Wanneer de ISD binnen de DGR functioneert, blijft beleidsafstemming met gemeentelijke afdelingen zoals Welzijn, Cultuur, Onderwijs en Economische Zaken van groot belang om tot een klantvriendelijke en effectieve uitvoering te komen. We stellen voor deze verbinding tot stand te brengen op het niveau van de directeur ISD enerzijds en het verantwoordelijk management binnen de ISD-gemeenten anderzijds. Dat kan praktisch door de directeur ISD op gezette tijden bijeenkomsten van MT’s van gemeenten te laten bijwonen of, wat zwaarder, hiervoor een periodiek afstemmingsoverleg te creëren. Hierover kan het verantwoordelijk management te zijner tijd onderling afspraken maken. Er is ook aanleiding reeds nu aandacht te besteden aan de manier waarop de verbinding tussen de uitvoeringsorganisatie en de moederorganisaties in de transitiefase vorm krijgt. Het ‘vullen’ van de DGR met taken en medewerkers, die nu nog in dienst zijn van de subregio Drechtsteden en de zeven gemeenten, zal langs verschillende sporen met ieder een eigen tempo verlopen. Dat wordt een proces van jaren en daarvoor is krachtige regie nodig. Ontvlechten en inrichten zullen telkens parallel én in samenhang met elkaar moeten verlopen. Dat geldt ook voor de vorming van de ISD. Ons lijkt een aanpak gewenst, waarbij de AGS (Algemeen gemeentesecretarissenoverleg) hierin, zeker in de startfase, een richtinggevende, regisserende en coördinerende rol heeft.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
44
5.
DE FINANCIËLE ASPECTEN VOOR DE ISD EN DE GEMEENTEN
5.1
V ERDEELSLEUTELS VAN KOSTEN EN RISICO ’ S
In deze paragraaf werken we de verdeelsleutels uit die we willen hanteren als het gaat om het dekken van kosten en het afdekken van risico’s. De risicoanalyse zelf is opgenomen als bijlage 3. 5.1.1 Programmakosten De programmakosten worden in belangrijke mate extern gefinancierd. Hiervoor zijn bijvoorbeeld de zogenaamde I- en W-budgetten uit de WWB die afkomstig zijn van het Rijk en de budgetten voor de uitvoering van de WVG beschikbaar. Dit zijn dus geen kostenposten voor de gemeenten zolang de rijksbijdragen voldoende zijn om de programma-uitgaven te dekken. Ons uitgangspunt is dat dat ook bij de ISD het geval zal zijn, maar niettemin is het wenselijk op voorhand een afspraak te hebben voor het geval zich in enig jaar toch een tekort voordoet. Bovendien zijn er ook niet door het Rijk gefinancierde programma-uitgaven. Daarom wordt voorgesteld een verdeelsleutel af te spreken voor de programmakosten en eventuele tekorten daarin. Wij vinden het van belang, dat deze verdeelsleutel zo wordt gekozen, dat er voor ieder van de drie gemeenten sprake is van een adequaat evenwicht in de mate waarin er sprake is van belang bij het werk van de ISD en de mate waarin risico’s gelopen worden. Verder is belangrijk dat de verdeelsleutel zo wordt gekozen, dat ‘strategisch gedrag’, waarbij de belangen van de eigen gemeente boven die van een andere gemeente of de ISD als collectief worden gesteld, wordt voorkomen. Het integraal werken en het werken aan de beste resultaten kunnen daardoor namelijk onder druk komen te staan. Daarom stellen wij voor om de verdeelsleutel voor de programmakosten telkens voor vijf jaar vast te stellen op basis van het historisch gewogen gemiddelde van de klantaantallen Abw/WWB, IOAW en IOAZ over de verstreken vijf jaar. Voor de eerste maal gaat het dan om de jaren 2000 t/m 2004, waarbij elk volgend jaar het eerste jaar vervalt en het meest recente, afgesloten jaar eraan wordt toegevoegd. Deze verdeelsleutel is onderdeel van de eerste evaluatie van de ISD die te zijner tijd zal worden uitgevoerd. Overigens is in de systematiek van de uitkering uit het gemeentefonds aan de gemeenten een andere verdeelsleutel van toepassing, die recentelijk ook weer is aangepast. Het hiermee door de gemeente uit het gemeentefonds ontvangen ‘geoormerkte’ bedrag zou ook door de gemeente naar de ISD toegeleid kunnen worden (zodat de geoormerkte inkomsten en uitgaven van elke gemeente in balans zouden zijn), maar het is dan de vraag of het totaal van de drie gemeentelijke bijdragen (on)voldoende of juist te veel zou zijn voor de ISD. Omdat dit effect nog niet bekend is, de consequenties van de nieuwe verdeelsleutel in het gemeentefonds zijn voor de gemeenten pas op z’n vroegst in de voorjaarscirculaire van 2006 zichtbaar, houden we voor de eerste jaren de sleutel van de klantaantallen aan.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
45
Wanneer we deze sleutel hanteren is het relatieve aandeel per gemeente in deze kosten als volgt: Gegevens gemiddelde klantaantallen WWB, IOAW, IOAZ in periode 2000-2004; Bron: Gemeenten.
Gemeente
Klantaantal
% van totaal
Dordrecht
4.686
79,1
Papendrecht
419
7,1
Zwijndrecht
818
13,8
5.923
100
Totaal
Voor de niet door het Rijk gefinancierde programma’s, bijvoorbeeld voor de bijzondere bijstand, worden de programmakosten door de gemeenten zelf opgebracht. Soms is daarvoor een doeluitkering in het Gemeentefonds beschikbaar, soms ook niet en moet het uit de algemene middelen gefinancierd worden. Wij achten het wenselijk dat ook de programmakosten die door de gemeenten zelf moeten worden opgebracht, onder de werkingssfeer van de hiervoor weergegeven verdeelsleutel vallen. Dat betekent dus bijvoorbeeld dat de kosten voor de bijzondere bijstand niet op declaratiebasis per gemeente worden afgerekend, maar versleuteld worden in de geldelijke bijdrage van de gemeenten voor de totale programmakosten. Voorwaarde daarvoor is dat er geen grote verschillen zijn in de mate waarin er door de potentiële doelgroep per gemeente een beroep op de betreffende voorziening wordt gedaan en dat er binnen de ISD sprake is van eenduidig beleid voor de drie gemeenten op het betreffende programma. Uniformiteit is het streven, maar zo’n beleid is er op dit moment nog niet, ook al zijn de verschillen tussen de drie gemeenten niet groot. Mocht er ook in de startfase van de ISD nog verschillend beleid zijn, dan stellen we voor op dit onderdeel een overgangsmaatregel te treffen. We werken deze uit in paragraaf 5.4. 5.1.2 Organisatiekosten De organisatiekosten worden opgebracht uit de gemeentelijke middelen. Deze kosten zitten in de respectievelijke gemeenten nu in verschillende begrotingsposten. Zowel onder de begrotingspost afdeling/Dienst Sociale Zaken als in andere begrotingsposten, zoals staf en ondersteuning. Uitgangspunt is dat deze budgetten beschikbaar komen voor de dekking van de organisatiekosten van de ISD. Om evenwicht te houden met de manier waarop de programmakosten gefinancierd worden en vanwege het feit dat de organisatiekosten in belangrijke mate klantafhankelijk zijn, stellen wij voor de verdeelsleutel van de organisatiekosten dezelfde te laten zijn als die van de programmakosten. Dat betekent dus een sleutel op basis van een vijfjaarsvoortschrijdend klantgemiddelde WWB, IOAW en IOAZ. 5.1.3 Transitiekosten Onder transitiekosten verstaan we de kosten die in de respectievelijke gemeenten ontstaan op het moment dat er taken en medewerkers worden overgeheveld naar de ISD. Transitiekosten vallen uiteen in desintegratiekosten en frictiekosten. Desintegratiekosten worden onder andere gevormd door doorlopende overhead, waarvoor geen of minder dekking beschikbaar is c.q. komt.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
46
Frictiekosten zijn uitgaven die doorlopen, bijvoorbeeld verschuldigde huur voor een pand dat verlaten wordt of contracten die doorlopen. Ook de kosten van bij een gemeente achterblijvend boventallig personeel rekenen we tot de frictiekosten. Laatstgenoemd onderdeel van de frictiekosten behoeft enige toelichting. De tot stand te brengen ISD zal straks minder arbeidsplaatsen hebben dan de optelsom van de drie huidige afdelingen. Juist op het punt van de personeelsomvang zal de efficiency van de schaalvergroting zichtbaar worden, zeker in de sfeer van de overhead en de ondersteuning. De kosten van de afdelingen sociale zaken bestaan immers voor ruim 80% uit personeelskosten. Inmiddels is de garantie afgegeven dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Hiermee wordt bedoeld dat geen enkele medewerker ten gevolge van de organisatieverandering gedwongen wordt ontslagen. Daartegenover staat wel de eis dat men moet meewerken aan herplaatsing binnen of buiten de eigen organisatie. Materieel betekent dit dat artikel 8, lid 4 van de CAR (reorganisatieontslag) buiten werking wordt gesteld. Daarmee staat vast dat alle nu bij één van de drie afdelingen/diensten werkzame medewerkers in dienst blijven. Op basis van de nu lopende sociale statuten is een dergelijke garantie er al voor de medewerkers van Zwijndrecht en Dordrecht, maar niet voor die van Papendrecht. Dat betekent voor deze operatie dus een beleidswijziging voor Papendrecht, zonder dat hier overigens een precedentwerking naar andere trajecten uit afgeleid mag worden. Uitgaande van het veel gehanteerde en ook in de sociale statuten van de drie gemeenten voorkomende beginsel ‘mens volgt werk’ ligt het voor de hand dat medewerkers primair overgaan naar de ISD. Daar waar de formatieomvang van de ISD op een lager niveau wordt vastgesteld dan de optelsom van de formatie van de drie afdelingen/diensten, betekent dit dat niet alle medewerkers mee over kunnen naar de ISD. Ergo, er voor het niet over te dragen deel (vaak aangeduid als bovenformatief) een passende of geschikte functie binnen de respectievelijke gemeenten moet worden gevonden, dan wel via het flankerende beleid tot een oplossing elders moet worden gekomen. Zo’n situatie betekent overigens ook dat er afspraken moeten worden gemaakt over de manier waarop de volgorde in de overgang van medewerkers van de bestaande drie organisaties naar de ISD wordt bepaald. Dat gebeurt in het kader van de plaatsingsprocedure, die te zijner tijd met de vakorganisaties wordt overeengekomen. Reeds eerder, na het gobesluit over ISD-vorming, willen we al afspraken maken over afgestemde vacaturevervulling, in een streven personele fricties op een later moment zo veel mogelijk te voorkomen. Ten aanzien van de desintegratiekosten en de frictiekosten zoals hiervoor bedoeld, stellen we als oplossing voor dat iedere gemeente de eigen kosten draagt en, als pendant daarvan, de te behalen structurele kostenvoordelen van de opschaling naar ISD-niveau (in termen van een lagere kosten van de uitvoering van de WWB en aanverwante regelingen) ook zelf incasseert. Hierop wordt één uitzondering gemaakt gezien het feit dat er voor de gemeente Papendrecht in het ISD-jaar 1 per saldo een nadeel ontstaat, omdat de te realiseren besparing lager ligt dan de transitiekosten. Dit beschouwen we als een kennelijk onredelijke uitkomst. Reden om dit nadelig verschil eenmalig te compenseren uit het structurele voordeel op de organisatiekosten dat Zwijndrecht geniet, en dat hoger ligt dan het voordeel dat Dordrecht heeft.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
47
De reden voor deze aanpak is vooral een bestuurlijke, maar heeft ook een praktische achtergrond. De bestuurlijke overweging is dat deze kosten en voordelen veelal een relatie hebben met in het verleden door de betreffende gemeente zelfstandig genomen beleids- of investeringsbeslissingen. Het is niet zo logisch de beide andere gemeenten, die part noch deel hebben gehad aan die besluitvorming en de daar nu uit voortvloeiende consequenties, daarin een aandeel te laten nemen. De praktische overweging, dat het goed vergelijkbaar maken van de kosten tussen de drie gemeenten behoorlijk ingewikkeld is vanwege hun afwijkende boekings- en doorbelastingsystematiek. Daarbij willen we wel nu reeds een aanvulling voorstellen en die heeft betrekking op de personele component. Een deel van de frictiekosten kan namelijk ook veroorzaakt worden door een onbedoelde, onevenwichtige uitkomst van het personele plaatsingsproces voor de ISD. Dat heeft dan niets te maken met verschillen in de huidige formatieve bezetting ten opzichte van de voor de ISD genormeerde bezetting (deze verschillen ‘aan de voorkant’ vallen onder de basisregel en zijn dus voor rekening van de respectievelijke gemeenten zelf), maar met een mismatch tussen het per gemeente vooraf vastgestelde aantal te plaatsen medewerkers en het daadwerkelijke aantal geplaatste medewerkers. Het kan immers gebeuren dat de uitkomst van een plaatsingsproces een andere is als de vooraf qua aantallen te plaatsen medewerkers vastgelegde afspraak. Dat is dan een gevolg van het streven om tot een zo optimaal mogelijk plaatsingsresultaat op ISD-niveau te komen en dat is uiteindelijk ook in het belang van alle betrokkenen. Het stringent vasthouden aan de toegedeelde contingenten kan er namelijk toe leiden dat daar waar een gemeente niet in staat is, kwantitatief en/of kwalitatief het toegewezen contingent te vullen, er vacatures resteren in de ISD of er een teveel aan medewerkers bij die gemeente achterblijft. Zo’n situatie leidt tot dubbele personeelslasten en dat kan voorkomen worden. Wij vinden het redelijk om als drie gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor dit soort, door min of meer toevallige omstandigheden uit het plaatsingsproces, ontstane verschillen. Wij stellen daarom voor dat een dergelijke onevenwichtigheid ‘aan de achterkant’ wordt aangemerkt als een gezamenlijke opdracht aan de drie gemeenten om tot adequate oplossingen te komen. Waar dat niet lukt in de vorm van herplaatsing, geldt als sluitstuk het over en weer compenseren, in de plus en de min, van de aan boven- of ondertalligheid verbonden personele kosten volgens de verdeelsleutel van de organisatiekosten. In geval eventuele onevenwichtigheden zich voordoen bij plaatsing op de ondersteunende functies en die niet al opgelost kunnen worden door plaatsing van medewerkers uit Papendrecht en Zwijndrecht op vacatures die er bij de stafdiensten Dordrecht ontstaan vanwege taakuitbreiding, stellen wij voor dat bekeken wordt of deze medewerkers in aanmerking kunnen komen voor plaatsing in een Shared Service Center. Wanneer dat niet mogelijk is, geldt weer het sluitstuk van het over en weer compenseren van de personele kosten. Zo’n werkwijze betekent dat vastgesteld moet worden wanneer sprake is van een onevenwichtige uitkomst van het plaatsingsproces. Wij stellen hiervoor het volgende voor: •
De voor de ISD ontwikkelde formatieomvang wordt op basis van de verdeelsleutel van de klantaantallen toegedeeld aan de drie gemeenten.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
48
•
De aldus bepaalde onderlinge verhouding geldt als sleutel voor de beoordeling en afwikkeling van de mogelijk uit de plaatsingsprocedure voortvloeiende onevenwichtigheden.
5.1.4 Proceskosten Voor de proceskosten die verband houden met de voorbereidingsfase van de ISD en tot de startdatum door lopen, geldt de reeds eerder vastgestelde sleutel. Deze luidt: Dordrecht 50%, Papendrecht 25% en Zwijndrecht 25%. Uitgaande van een totaalbedrag van 750.000 wordt de maximumbijdrage van Papendrecht gesteld op 100.000. Indien het aandeel van 25% in de proceskosten tot een hogere bijdrage van Papendrecht zou moeten leiden, nemen Dordrecht en Zwijndrecht tot genoemd bedrag ieder de helft van het meerdere voor hun rekening. Dit is het tweede element om te voorzien in compensatie van de negatieve startpositie, die zonder aanvullende afspraken in het eerste jaar voor Papendrecht ontstaat. Dekking van de proceskosten kan deels gevonden worden uit een van SZW te verwerven subsidie van 200.000. Belangrijke voorwaarde hiervoor is dat er vóór 1 november 2005 een onomkeerbaar besluit tot samenwerking ligt en de tekst van de gekozen rechtsvorm kan worden overlegd. Het restant moet per gemeente worden opgebracht. 5.2
O PZET EXPLOITATIEBEGROTING ISD
In deze paragraaf is de opzet opgenomen van de exploitatiebegroting voor de ISD DPZ. Deze is gebaseerd op de exploitatiebegroting van de GSD Dordrecht. In de exploitatiebegroting worden alle kosten opgenomen die voortvloeien uit de uitvoering van de aan de ISD opgedragen taken. Er worden twee kostensoorten onderscheiden: personeelskosten en organisatiekosten.
De personeelskosten Onder deze categorie zijn de kosten opgenomen die voortvloeien uit het in dienst hebben van eigen personeel. Na het doorlopen van de stappen van de formatienormering6 is geraamd dat de totale formatie van de ISD 259 f.t.e. zal zijn. Deze totale formatie wordt vermenigvuldigd met een normbedrag dat op basis van de huidige situatie in Dordrecht op 50.625 gesteld is.
De organ i sat i ekos t en Onder deze categorie zijn de kosten van uitbesteding van ondersteunende taken en de kosten voor ingekochte faciliteiten en producten opgenomen. Voor de ISD wordt ervan uitgegaan dat zij min of meer dezelfde keuze over zelfdoen/uitbesteden van ondersteunende functies maakt als nu geldt in Dordrecht. Dat uitgangspunt is ook meegenomen bij het uitwerken van de beide stafeenheden die er binnen de ISD ge-
6
Zie hiervoor hoofdstuk 4 van deelrapport 2.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
49
creëerd worden en werkt daarmee door in de formatieberekening. Op die manier ontstaat er een consistent geheel. Er is hetzij formatie berekend, hetzij budget berekend dat aangewend kan worden ter dekking van de kosten van uitbesteding. Het resultaat van een op basis van de gegevens van Dordrecht uitgevoerde analyse van de secundaire kosten is als uitgangspunt genomen om voor de ISD een bedrag per f.t.e. te berekenen per ‘kostenbron’ (bijvoorbeeld: personeelsadvies, post & archief, inventaris, telefonie, huisvesting, etc.). Naarmate de formatie uitbreidt of afneemt, is het bedrag dat voor het inkopen van deze functies beschikbaar is hoger of juist lager.
De cijfermatige uitwerking In de tabel hierna is de opzet voor de exploitatiebegroting uitgewerkt. De personeels- en de organisatiekosten zijn als hoofdposten opgenomen. De organisatiekosten geven weer welke kosten per f.t.e. per PIOFA-functie gemaakt worden. Dat normbedrag wordt weer vermenigvuldigd met het aantal f.t.e. in de ISD om het totaalbedrag per functie te bepalen. De opzet leert dat, met de begroting van Dordrecht voor 2005 als uitgangspunt, de ISD een exploitatiebegroting met een totaalbudget van circa 19,2 mln. nodig zal hebben. Indien de formatie stijgt, zal dit bedrag uiteraard toenemen en bij een vermindering van de formatie zal dit bedrag afnemen. In de hier gepresenteerde opzet is per formatieplaats 50.625 als normbedrag voor salariskosten per f.t.e. opgenomen en 23.500 als normbedrag voor overige personeelskosten en organisatiekosten berekend. Een formatieplaats in de ISD zal dus circa 74.100 kosten. Bij deze opzet gelden nog twee aandachtspunten: 1.
De gepresenteerde cijfers zijn cijfers voor 2005; in 2006 dan wel 2007 zullen de cijfers gecorrigeerd moeten worden voor de inflatie.
2.
In de opzet is nog geen rekening gehouden met kosten anders dan die van formatie, van nieuwe activiteiten die ontstaan als gevolg van het opereren als een zelfstandige organisatie. Die kosten (bijvoorbeeld bestuurskosten, kosten cliëntenraad, kosten voor huisstijl/PR) zullen echter naar verwachting niet zeer hoog zijn en gecompenseerd worden door enige schaalvoordelen ten opzichte van de huidige situatie in Dordrecht. Derhalve zijn ‘nieuwe’ kostenposten vooralsnog buiten beschouwing gelaten.
Opzet exploitatiebegroting ISD (apparaatskosten)
Normbedrag/fte o.b.v. begroting Dordrecht 2005
Personeelskosten Salariskosten op basis van formatie (incl. reiskosten., toeslagen, overwerk, kinderopv., … ) Overige personeelskosten opleidingskosten verplaatsingskosten afdelingsuitjes Organisatiekosten Personeel P-advies salarisadministratie en beheer regeling kinderopvang (uitvoering) functiebeheer (-boek, waard, bmw, etc.) bedrijfsgezondheidszorg
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Berekening: begroting ISD (fte:) 259,00
50.625
13.111.875
923 46 52
238.938 12.040 13.566
357 1.486 228 63 133
92.339 384.828 58.928 16.417 34.421
50
Opzet exploitatiebegroting ISD (apparaatskosten)
Normbedrag/fte o.b.v. begroting Dordrecht 2005
Informatievoorziening communicatie/voorlichting post en archief Organisatie juridische ondersteuning juridische ondersteuning (inhuur) drukwerk, kopier, etc. frankeerkosten abonnementen verzekeringen inventaris (meubilair, inrichting) advertenties / vacatures representatie Financiën financiële administratie accountantskosten (algemeen) betalingsverkeer Automatisering algemeen: beheer standaardwerkplek Pc / hardware verbinding / telefonie internet / E-loket etc informatiemanagement bestandsuitw (GBA, IB, CWI, etc.) bedrijfsapplicaties: GWS, systeembeheer (incl. hardw, servers) GWS, rente en afschr. GWS, beheer (onderhoud, ontw.kstn, drukkerij) overige applicaties Huisvesting incl. huur/gebruik gebouw, schoonmaak, faciliteiten, … Diversen (nader uit te splitsen) Totaal
5.3
Berekening: begroting ISD (fte:) 259,00
385 1.052
99.646 272.583
279 57 440 651 176 88 440 189 176
72.367 14.830 113.881 168.544 45.552 22.776 113.881 48.926 45.552
1.858 73 183
481.164 18.913 47.452
1.420 915 1.160 142 174 220
367.812 236.928 300.551 36.683 45.104 56.941
1.143 882 999 98 4.185
295.960 228.542 258.678 25.455 1.084.004
2.858
740.228 19.206.305
O PZET PROGRAMMABEGROTING ISD
De programmabegroting voor de ISD is gebaseerd op de door de gemeenten over te dragen klanten en taken (die tot uitgaven leiden) en de van de drie gemeenten en het Rijk verkregen inkomsten. Belangrijkste inkomstenbron is het WWB-budget, en dan met name het I-deel daarvan. Dit budget wordt verkregen van het Rijk op basis van een verdeelmodel. Het verdeelmodel is aan wijziging onderhevig; de uitkomsten van dit verdeelmodel voor de ISD zijn thans nog niet bekend. Hoewel het mogelijk is een overzicht te geven van de begroting 2005 van de drie gemeenten voor de programmalasten en -baten (volgende pagina), is er dus nog geen zekerheid over het werkelijk te ontvangen I-budget als we in 2005 als ISD gefunctioneerd zouden hebben. Deze onzekerheid geldt temeer voor toekomstige jaren. Over de hoogte daarvan kan op zo’n termijn nog niets met zekerheid gezegd worden. Om toch een vergelijk te hebben, is vooralsnog gekozen voor het opstellen van de programmabegroting voor de situatie 2005 (zoals op de volgende pagina), zo veel mogelijk vergelijkbaar per taak/activiteit en met een koppeling naar oorsprong, grondslag en omvang van de bijbehorende baten of vergoedingen. De programmabegrotingopzet met de realisatiecijfers 2004 is hier niet opgenomen aangezien de financiële variabelen (bijvoorbeeld in het verdeelmodel) toen anders waren. Hoewel in 2005 zeker in de WWB-verdeling veranderingen blijven optreden, geven de ge-
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
51
raamde cijfers voor 2005 vooralsnog het beste inzicht in hoe budgetten in de praktijk uitgeput worden. In het overzicht is een onderscheid gemaakt per budget/geldstroom. De begrotingsposten die vanuit het Rijk direct bestemd zijn voor een bepaald doel (bijvoorbeeld de WWB-budgetten), zijn ‘neutraal’ begroot en als eerste in de tabel aangegeven (onder A.). Uitgangspunt is dus dat de inkomsten zullen opwegen tegen de uitgaven. De budgetposten die onder B. aangegeven zijn, zijn posten die via de gemeentebegroting gefinancierd moeten worden. De omvang van die posten wordt beïnvloed door de inhoud van het geldende beleid en de manier waarop het beleid uitgevoerd wordt. Er wordt in de ISD naar gestreefd het beleid op die punten te harmoniseren, dus per gemeente zou elke burger hetzelfde recht moeten krijgen bijvoorbeeld op een WVG-voorziening. De posten die via de gemeente gefinancierd worden zijn niet budgettair neutraal en resulteren in een nettobijdrage per gemeente vanuit eigen middelen.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
52
Opzet programmabegroting ISD op basis van begroting 2005, exclusief apparaatskosten A. Direct/Rijksbudget 1 Werk
Papendrecht Lasten 1.176.220
a WWB-Werkbudget doeluitkering SZW verstrekkingen b Inburgering W.E.B. BDU / SIV oudkomers BDU / SIV nieuwkomers
1.122.123
a WWB-bijstandsbudgetten doeluitkering SZW (budget) **) doeluitkering SZW (75% decl) verstrekkingen debiteurenopbrengsten
1 Werk
2.778.402 233.000
21.302.263 21.302.263
Totaal Lasten 27.811.685
Baten 27.811.685 25.202.788 25.202.788 2.608.897 1.386.500 1.100.800 1.508.097
2.321.800 1.386.500 1.100.800 1.221.000
25.202.788 25.202.788 2.608.897 1.386.500 1.100.800 1.508.097
54.097
54.097
233.000
233.000
5.998.057
5.998.057
11.257.900
11.257.900
65.122.000
65.122.000
82.377.957
82.377.957
5.998.057
5.998.057 5.471.222 395.020
11.257.900
11.257.900 10.266.000 741.900
65.122.000
65.122.000 60.728.000 1.978.000
82.377.957 82.377.957 -
82.377.957 76.465.222 3.114.920 2.797.815
110.189.642 Totaal Lasten 614.500
110.189.642
54.097
233.000
11.257.900
7.174.277 Baten -
52.000 52.000
65.122.000 250.000
14.269.302 Zwijdrecht Lasten 161.000
-
14.269.302 Baten -
161.000 161.000
2.416.000
88.746.063 Dordrecht Lasten 401.500
-
401.500 401.500
88.746.063 Baten -
Baten -
614.500 614.500
-
335.519
69.000
665.000
148.350
2.939.000
757.500
3.939.519
974.850
335.519 219.075
69.000
665.000 622.400
148.350
2.939.000 2.554.000 78.000 187.000 88.000 32.000
757.500
757.500
3.939.519 3.395.475 78.000 346.044 88.000 32.000 -
974.850 974.850
6.995.304
199.590
9.333.089
199.590
6.859.000 3.313.000 1.181.000 2.365.000
82.000 82.000
9.154.371 3.704.407 2.023.795 3.426.169
82.000 82.000 -
136.304 136.304
117.590
178.718 178.718 -
117.590 117.590
13.887.108 12.712.668
1.174.440
116.444
42.600
69.000
3 Zorg
21.302.263
Baten 23.624.063
21.302.263 2.321.800 1.386.500 1.100.800 1.221.000
7.174.277 Papendrecht Lasten 52.000
b Bijzondere bijstand / armoede individuele verstrekkingen G-pakket Maaltijdendienst Peuterwerk Overig (oa voorlichting) Debiteurenopbrengsten
Dordrecht Lasten 23.624.063
2.778.402 2.778.402
131.815
2 Inkomen
984.015
Totaal budgetten via gemeente Saldo (bijdrage gemeente)
Baten 3.011.402
2.778.402
5.998.057
c Kinderopvangregeling kosten opvang
a WVG vervoer rolstoelen wonen PM: Medische adviezen, Drechtwerk b Schuldhulpverlening materiële budgetten vergoeding voor dienstverlening
Zwijdrecht Lasten 3.011.402
1.122.123 1.122.123
1.122.123 54.097
2 Inkomen
Totaal direct budget B. Indirect/gemeentebudget
Baten 1.176.220
148.350
-
1.353.770
963.371 299.407 177.795 486.169
-
20.644 20.644
-
pm
-
1.332.000 92.000 665.000 575.000
-
21.770 21.770
-
pm
pm
117.590
1.371.534 1.302.534
69.000
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2.179.770 2.031.420
148.350
10.335.804 9.378.714
957.090
53
5.4
V ERDEELSLEUTEL EN FINANCIËLE EFFECTEN PER GEMEENTE
In paragraaf 5.1 is een uiteenzetting gegeven van de te hanteren verdeelsleutel voor het budget van de organisatie- en programmakosten. Op basis van de voortschrijdende vijfjaarsklantaantallen WWB is de volgende verdeelsleutel vastgesteld: Gemeente
Klantaantal
Dordrecht
% van totaal
4.686
79,1
Papendrecht
419
7,1
Zwijndrecht
818
13,8
5.923
100
Totaal
Wanneer we bovenstaande verdeelsleutel toepassen op de hiervoor berekende exploitatiebegroting van de ISD en relateren aan de huidige begrotingen van de drie diensten ontstaat het volgende beeld: Raming exploitatiekosten ISD Budgettaire gevolgen per deelnemende gemeente
19.206.305 Verdeelsleu- Bijdrage exploi- Geraamde exploi- Verschil (bespatel tatiekosten ISD tatiekosten 2005 ring) excl. transitiekosten
Dordrecht
79,1%
15.192.187
15.566.055
373.868
Papendrecht
7,1%
1.363.648
1.831.438
467.791
Zwijndrecht
13,8%
2.650.470
4.828.947
2.178.477
Totaal
100%
19.206.305
22.226.440
3.020.136
5.4.1 Organisatiekosten In de meest rechtse kolom is een becijfering van de mogelijke besparing per gemeente op de structurele uitvoeringskosten weergegeven op basis van de huidige begroting 2005. Die besparing zal zeker in de eerste jaren feitelijk lager zijn omdat er de eerste jaren transitiekosten (desintegratiekosten, frictiekosten) ontstaan. Bijvoorbeeld omdat medewerkers nog in dienst zijn en de kosten hiervan doorlopen en dus (nog) niet tot een besparing leiden. Opvallend is het verschil in mogelijke besparing tussen Zwijndrecht enerzijds en Papendrecht en Dordrecht anderzijds. Dit heeft verschillende oorzaken. De meest belangrijke oorzaak is dat het hier een rekenkundige bepaling van het besparingspotentieel betreft op basis van de gekozen verdeelsleutel. Een andere oorzaak is verschillen tussen de gemeenten in bevolkingsopbouw, sociaal beleid, economische ontwikkeling en eerder genomen beslissingen over de organisatievorm en intensiteit van de uitvoering van de lokale sociale zekerheid. Deze aspecten kunnen grote weerslag hebben op de inrichting van een afdeling of dienst Sociale Zaken. Zoals in paragraaf 1 aangegeven verstaan we onder transitiekosten de kosten die in de respectievelijke gemeenten ontstaan als er taken en medewerkers worden overgeheveld naar de ISD.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
54
Voor het belangrijkste deel zullen de transitiekosten ontstaan in de kosten die buiten de begroting van de drie afzonderlijke GSD’s vallen. In het overzicht van de berekening ‘kosten secundaire functies’ zijn die kosten aangegeven. Het gaat vooral om de gemeenten Papendrecht en Zwijndrecht7 omdat zij in hun eigen begroting vrijwel alleen de kosten voor het eigen personeel opgenomen hebben. Kosten van ICT-hardware, huisvesting, e.d. vallen in die twee gemeenten buiten de eigen begroting. In Dordrecht zijn de meeste kosten wel in de eigen begroting opgenomen, maar ook daar zijn kosten voor bijvoorbeeld systeembeheer werkplekken ICT en personeelsadvies niet in de eigen begroting opgenomen. In het volgende overzicht is de begrotingsopbouw van de drie diensten nog eens weergegeven. Begrotingsjaar 2005
Begroting exploitatiekosten
Totale kosten Dordrecht
Waarvan salariskos- Waarvan ‘overige’ kosten binnen begroting ten (diensten + salaGSD (o.b.v. situatie rissen en middelen febr. 2005) buiten begroting)
15.566.055
11.970.756
3.700.559
Totale kosten Papendrecht
1.831.438
865.540
965.898
Totale kosten Zwijndrecht
4.828.947
2.349.112
2.479.835
De transitiekosten zullen deels gecompenseerd kunnen worden door de besteding van de ISD aan in te kopen ondersteunende diensten (secundaire activiteiten). In paragraaf 3.4 hebben we beargumenteerd voorgesteld om deze diensten in te kopen bij de gemeente Dordrecht, zo lang een Shared Service Center nog niet functioneert. In de opzet exploitatiebegroting houden wij daar rekening mee. De gemeente Dordrecht heeft op dit punt voordeel van het instellen van de ISD doordat transitiekosten voorkomen worden, daar waar deze in Papendrecht en Zwijndrecht op het niveau van de ondersteunende taken wel ontstaan. Dat is er onder andere ook de reden van dat wij voorstellen, ingeval Dordrecht in het kader van de dienstverlening aan de ISD tot formatie-uitbreiding bij de stafdiensten moet overgaan, daar ondersteunend personeel van Papendracht en Zwijndrecht als eerste voor in aanmerking te brengen. 5.4.2 Programmakosten Voor de programmakosten is dezelfde verdeelsleutel afgesproken als voor de organisatiekosten. Voor het belangrijkste deel van de programmakosten zal die sleutel echter nauwelijks van belang zijn omdat de van de rijksoverheid door de gemeenten integraal worden doorgeleid naar de ISD. De sleutel is wel interessant zodra er een tekort ontstaat op (één van de) programmabudgetten. Als het gaat over de WVG, Bijzondere bijstand en overige via de gemeente (indirect) gefinancierde regelingen is de verdeelsleutel wel van belang. In het overzicht
7
Zie bijlage 3 voor de berekening secundaire kosten 2005 van de drie gemeenten.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
55
van de opzet programmabegroting is aangegeven wat de begrote budgetten per gemeente in 2005 zijn. Zodra er in de procentuele verdeling tussen de gemeenten verschillen ontstaan ten opzichte van de verdeelsleutel, zullen gemeenten meer of minder gaan bijdragen aan het betreffende budget voor de ISD. In het volgende overzicht is dit bij wijze van indicatie voor de Bijzondere Bijstand en de WVG als belangrijkste programma’s uit deze categorie weergegeven. Papendrecht Verdeelsleutel
Zwijndrecht
Dordrecht
Totaal
7,1%
13,8%
79,1%
100%
266.519
516.650
2.181.500
2.964.669
9,0%
17,4%
73,6%
210.491
409.124
2.345.053
56.028
107.526
163.553-
963.371
1.332.000
6.777.000
10,6%
14,7%
74,7%
Te betalen volgens verdeelsleutel
644.138
1.251.987
7.176.245
Verschil t.o.v. huidige situatie
319.233
80.013
399.245-
Situatie bijzondere bijstand te financieren Budget huidige situatie Procentuele verdeling huidige budgetten Te betalen volgens verdeelsleutel Verschil t.o.v. huidige situatie
2.964.669
Situatie WVG totaal te financieren Budget huidige situatie Procentuele verdeling huidige budgetten
9.072.371
9.072.371
Uit dit overzicht blijkt dat het toepassen van de verdeelsleutel op basis van klantaantallen WWB, IOAW en IOAZ ten opzichte van de huidige situatie leidt tot verschuivingen. Papendrecht en Zwijndrecht hoeven dan minder te betalen, terwijl Dordrecht meer gaat betalen. De oorzaak hiervan is meerledig en heeft te maken met de bevolkingsopbouw, de economische situatie en de beleidsverschillen tussen de drie gemeente. Dordrecht heeft bijvoorbeeld een bijstandsdichtheid8 van 3,9%, terwijl dit in Zwijndrecht 1,8% en het relatief welvarende Papendrecht maar 1,4% is. Dit soort verschillen vertaalt zich naar de aanvragen bijzondere bijstand en WVG-voorzieningen. Conclusie derhalve is dat het hanteren van deze verdeelsleutel bij ongewijzigd beleid niet tot een bevredigende uitkomst leidt. Eerst is beleidsharmonisatie en een nadere analyse van de bruikbaarheid van deze sleutel nodig. Eerder is ook uitgesproken dat het uitgangspunt is, dat er binnen de ISD sprake is van één beleid voor alle klanten, ongeacht hun gemeentelijke kom-af. Mocht die situatie bij de start van de ISD nog niet gerealiseerd zijn, dan stellen we voor ten aanzien van de financiering van de programmakosten Wvg, Bijzondere Bijstand en Schuldhulpverlening een overgangsmaatregel te treffen. Deze bestaat hieruit, dat zolang het beleid voor de drie gemeenten op de niet-WWB-programma’s nog niet uniform is, de systematiek van voor- en nacalculatie van de werkelijke uitgaven wordt gehanteerd in plaats van de in paragraaf 5.1 weergegeven sleutel op basis
8
Aantal klanten, uitgedrukt in een percentage van het inwonertal.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
56
van klantaantallen. Op die manier betaalt elke gemeente voorlopig haar werkelijke kosten die voortvloeien uit het door die gemeente gehanteerde beleid. Om het streven naar beleidsharmonisatie goed te kunnen inzetten, dient een gedetailleerde uitwerking van het voorzieningenniveau per gemeente (het geldende beleid) gemaakt te worden, met name voor de WVG en bijzondere bijstand. In het verlengde daarvan kan een hanteerbare verdeelsleutel gekozen worden. Dit kan uitgevoerd worden na de go-beslissing over ISD-vorming. 5.5
F INANCIERING EN OPENINGSBALANS
De ISD wordt gefinancierd door de drie gemeenten, zowel wat betreft de organisatiekosten als de programmakosten. De budgetten voor de organisatiekosten worden in het algemeen aan de individuele gemeenten via een bijdrage uit het gemeentefonds uitgekeerd. Wanneer de ISD officieel van start gaat, zal zij direct de nodige geldstromen moeten verzorgen. De gehele financiële administratie en de financiering zal uiteraard ruim daarvoor geregeld moeten zijn. Voor de financiering zijn globaal twee opties mogelijk: a.
De gemeenten maken hun totale geraamde jaarbijdrage voor de exploitatie en voor de programmakosten aan het begin van het boekjaar over aan de ISD. De ISD zal niet dat gehele bedrag ineens nodig hebben en kan dus rentebaten boeken door gelden weg te zetten op deposito. Die rente en de aanwezige financiële middelen maken het mogelijk zelfstandig te opereren. Continu wordt gevolgd of de ISD voldoende middelen in kas heeft en houdt om aan haar verplichtingen te voldoen. Voor de gemeenten kan deze manier van financieren nadelig zijn omdat zij niet het hele budget direct beschikbaar hebben en eigenlijk (al dan niet intern) geld moeten lenen.
b.
De gemeenten maken hun geraamde bijdrage maandelijks aan het begin van de maand over. Voor de gemeenten is deze manier van werken voordelig omdat zij flexibeler kunnen omgaan met hun middelen. Dit betekent dat de ISD óf een kredietfaciliteit bij een bank en/of bij een of meer gemeente(n) zal moeten aangaan omdat er schommelingen kunnen zitten in de verplichtingen, of de gemeenten geven bij aanvang van de ISD een bijdrage voor een exploitatiereserve en een programmareserve (conform de verdeelsleutel en voor een totaal van 5% van de exploitatiebegroting (apparaatskosten) en 2% van de programmabegroting). Die reserve levert rente op en maakt het voor de ISD mogelijk zichzelf te financieren indien er zich schommelingen in het uitgavenpatroon voordoen.
Indien de gemeenten instemmen met het aanleggen van de reserve, kan deze op de openingsbalans van de ISD vermeld worden. We stellen voor optie b. te volgen. De nodige bijdragen per gemeente aan de exploitatiereserve en de programmareserve worden definitief vastgesteld zodra de omvang van de exploitatiebegroting en de programmabegroting bekend zijn. Op basis van de begrotingscijfers 2005 gaat het indicatief om het volgende. De 5% van de exploitatiebegroting beloopt € 1 mln. en is voldoende om de kosten voor één maandsalaris te dekken. De 2% programmareserve is op grond van de geraamde programmabegroting 2005 voor de – fictieve – ISD, rekening houdend met kostenstijgingen in de jaren 2005-2007, geraamd op een bedrag van afgerond 3 mln. Bij uitputting in enig jaar van deze reserves worden
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
57
deze voor het volgend begrotingsjaar weer aangevuld tot het minimumniveau van respectievelijk 1 mln. en 3 mln. Om de onzekerheden rond vooral het I-budget als onderdeel van de programmakosten te beheersen en niet (te) snel bij de gemeenten te hoeven aankloppen bij tegenvallers, wordt voor de programmareserve bovendien een groeidoelstelling geformuleerd, die vanaf 2007 in werking treedt. Het plafond van deze reserve wordt in dat kader bepaald op 5,3% van het totale I-bugdet 2005, derhalve op 4,5 mln. Dit plafond is beredeneerd bepaald, waarbij is uitgegaan van het procentuele verschil tussen het hoogste klantaantal binnen de verstreken vijf jaren en het gemiddelde klantaantal over de verstreken vijf jaren, uitgedrukt in een percentage van het gemiddelde klantaantal. Zo wordt de maximale afwijking naar boven in beeld gebracht; een afwijking naar beneden is geen risico. Een percentage van 5,3% van totale I-budget 2005 is 4.366.000, afgerond tot 4,5 mln., waarmee er ook een geringe buffer ontstaat voor de niet I-uitgaven. Voeding vindt plaats uit overschotten op de I-budgetten, die er de komende jaren binnen de ISD mogelijk ontstaan. Komt de stand van deze reserve in enig jaar boven dit plafond uit, dan wordt het meerdere aan de deelnemende gemeenten teruggegeven naar rato van de sleutel van de klantaantallen.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
58
BIJLAGE 1
SAMENSTELLING STUURGROEP ISD-VORMING
Namens de gemeente Dordrecht Hans Spigt, wethouder cultuur, sociale zaken en welzijn. Henk Wesseling, gemeentesecretaris (voorzitter). José Manshanden, directeur sociale dienst.
Namens de gemeente Papendrecht André Vogel, wethouder economische zaken, onderwijs en sociale zaken & werkgelegenheid. Jan van de Zedde, gemeentesecretaris. Jurgen Bueving , directeur sector Burger en Samenleving.
Namens de gemeente Zwijndrecht An van der Hoek-Kaaijk, wethouder financiën, grondbeleid, sociale zaken, wonen en wijkbeheer. Nico van de Poel, gemeentesecretaris. Helmi Ottenheim, hoofd afdeling sociale zaken.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
59
BIJLAGE 2
OVERZICHT TAKEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN ISD Dit betreft een overzicht op hoofdlijnen. Nadere uitwerking volgt in Deelrapport 2. TAAK
WETTELIJKE BASIS
BELEIDSVERANT-
UITVOERINGS-
WOORDELIJK
VERANTWOORDELIJK
Toeleiden naar werk
WWB
Ja
ja
Verstrekken uitkering
WWB/IOAW/IOAZ
Ja
Ja
Uitvoeren bijzondere bijstand
WWB
Ja
Ja
Landurigheidstoeslag
WWB
Ja
Ja
Terugvordering en verhaal
WWB e.a.
Ja
Ja
Sociale recherche
WWB e.a.
ja
Ja
Schuldhulpverlening
Wet schuldsanering natuurlijke personen
Ja
Ja
Uitvoeren zelfstandigenregeling
BBZ
Ja
ja
Voorzieningen en verstrekkingen
Wvg
Ja
Ja
Kinderopvang
WKO
Ja
Ja
Inburgering
WIN
Ja, voor klanten
Ja
Uitvoeren vangnetregeling
Regelingen huursubsidie
Nee
Nee
Afbouw gesubsidieerde arbeid
ID-WIW
Ja
Ja
Uitvoeren regeling kunstenaars*)
WWIK
Nee
Nee
*) De uitvoering wordt voor de drie gemeenten verzorgd door de Sociale Dienst Rotterdam.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
60
BIJLAGE 3
RISICOANALYSE We hebben de risico’s die gelopen worden als we als drie gemeenten een ISD tot stand willen brengen, in beeld gebracht. Dat leek ons belangrijk in het kader van de besluitvorming over het vormen van een ISD. Het maakt het bovendien mogelijk in de aanloopfase naar de ISD daarop gericht beleid in te zetten in een streven deze risico’s te minimaliseren en maximaal te beheersen. De risico’s zijn in kaart gebracht aan de hand van vier categorieën kosten die relevant zijn om te onderscheiden vanwege het verschillend karakter ervan. Het gaat om de volgende vier categorieën: •
programmakosten; dit zijn de kosten voor het als ISD uitvoeren van de primaire taken op het terrein van werk, inkomen en zorg
•
de organisatiekosten; dit zijn de kosten van het ambtelijk apparaat van de ISD
•
de transitiekosten; dit zijn de kosten die voortvloeien uit het transformeren van de huidige drie afdelingen/diensten naar één ISD; hiertoe behoren de frictiekosten en de desintegratiekosten
•
de proceskosten; dit zijn de kosten die gemaakt moeten worden om het proces van ISD-vorming te doorlopen.
In het volgende overzicht zijn de belangrijkste risico’s die we onderkennen in kaart gebracht en voorzien van een beleidsreactie. Bij het beoordelen van deze tabel is het goed om in gedachten te houden dat we de risico’s gescoord hebben op basis van de formule: Risico is Kans maal Effect (R=K*E). Door de risicovolle gebeurtenissen te benoemen en de bijbehorende kans en mogelijk effect in te schatten, ontstaat een beeld van de belangrijkste risico’s en de importantie ervan. Nadat we deze risico’s zo geïnventariseerd hadden, hebben we ook een beleidsreactie geformuleerd. Daarin geven we aan op welke wijze aan deze risico’s het hoofd kan worden geboden. Deze beleidsreactie is ook opgenomen in dit overzicht. Daarbij past overigens nog wel de kanttekening dat het bij ISD-vorming gaat om een nieuwe organisatie in een sterk bewegend beleidsveld met diverse onbeïnvloedbare variabelen, waar meerdere partijen bij betrokken zijn die een verschillende kijk op de zaak kunnen hebben en ook allerlei andere beïnvloedbare én onbeinvloedbare risico’s (uiteindelijk) financiële gevolgen kunnen hebben (inhoudelijkbeleidsmatig, economisch, volkshuisvestelijk, ICT, …..). In die zin gaat het hier in dit stadium toch om een indicatief overzicht. Daarnaast is er nog onzekerheid over de hoogte van het I-budget dat de ISD van het Rijk zal ontvangen. Het verdeelmodel is nog in discussie en ook als er tijdig voor de start van de ISD een (aangepast) model vastgesteld is, hangt de hoogte van de bijdrage nog af van de prestaties van de drie gemeenten tot dat moment in relatie tot de prestaties van alle andere Nederlandse gemeenten. In die zin blijft de daadwerkelijke hoogte van het I-budget dus nu en straks een jaarlijks terugkerende onzekerheid, ook al zou het nieuwe model er wel tijdig zijn.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
61
BIJLAGE 3
Risico
Beleidsreactie
Categorie: I. Programmakosten Negatief effect samenwerking als één invoeringsinstelling op I-deel WWB-budget
Afzien van de werkwijze waarin de SZW-budgetten rechtstreeks aan de ISD worden uitgekeerd.
Budget WWB-inkomensdeel is ontoereikend. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken zijn: het rijksbeleid wijzigt; het landelijk beschikbare budget daalt en/of de lokale ontwikkelingen zijn (relatief) nadelig
1. Egalisatiereserve in de vorm van een programmareserve vormen bij aanvang voor opvang risico’s.
Er ontstaat onenigheid over de verdeelsleutel voor de programmakosten en –opbrengsten en de risico’s
Vaststellen verdeelsleutel vóór de start van de ISD. Voorstel is uitgewerkt.
Programmakosten WVG (en mogelijk ook bijzondere bijstand) stijgen onafhankelijk van en sterker dan de inflatie dan wel de prijsindex terwijl de gemeenten/de ISD verantwoordelijk blijft voor de kosten
Garantie op volledige dekking programmakosten WVG door de drie gemeenten. Tekst hierover in formele documenten gemeenschappelijke regeling of bestuursconvenant. Risico wordt hoe dan ook meegenomen in bepaling verdeelsleutel.
Beleidswijzigingen Rijk kunnen leiden tot veranderingen in uitkeringen gemeentefonds of andere budgetuitkeringen
Huidige en nieuw beschikbaar komende budgetten voor ISD-taken oormerken in gemeentebegroting en garanderen, los van eventuele wijzigingen in doeluitkeringen.
Rechtmatigheid en juiste planning (spreiding, plafond) bij besteding W-deel WWB-budget
In ISD goede bedrijfsvoering en scherp contractmanagement organiseren.
2. Achtervangfunctie formaliseren met verdeelsleutel.
Categorie: II. Organisatiekosten Openingsbalans biedt onvoldoende middelen voor investeringen en opvang financiële risico’s
1. Exploitatiereserve vormen bij aanvang
Er ontstaat onenigheid over de verdeelsleutel voor de organisatiekosten en –opbrengsten en de risico’s.
Vaststellen verdeelsleutel vóór de start van de ISD. Voorstel is uitgewerkt.
Geen uitspraken of onvoldoende duidelijkheid over normering formatie (aantal f.t.e./100 klanten; aantal f.t.e. secundair/totale organisatie)
Commitment aan de in het businessplan ISD vastgelegde formatienormen en daarmee het duidelijk maken van de formatieve efficiencywinst.
2. Achtervangfunctie formaliseren met verdeelsleutel.
Categorie: III. Transitiekosten Hoge kosten achterblijvende organisaties als gevolg van plaatsing, personele problemen, mogelijke leegstand of onderbenutting faciliteiten
Vaststellen verdeelsleutel voor de start van de ISD; voorstel uitgewerkt.
Categorie: IV. Proceskosten Nieuwe organisatie is niet op tijd klaar; uitvoering komt in gevaar met kans op achterstanden, ontevredenheid klanten, oplopende tekorten, inzet extern personeel (is ook risico voor frictie- en organisatiekosten)
Zo spoedig mogelijk duidelijkheid creëren over formele startdatum ISD.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
62
BIJLAGE 4
SECUNDAIRE KOSTEN GEMEENTEN Berekening secundaire kosten Dordrecht Kostencategorie; uitsplitsing
Dienstverlening
Verdeel sleutel
Personeel en Organisatie Advies en beheer Bijdrage kinderopvang Overige kosten P&O
Basispakket Basispakket DVO
f.t.e. f.t.e. uur
419.005 51.785 14.416
ICT/Automatisering Hardware: PC-lease Verbindingen & telefonie
DVO Basispakket
pc-s pc-s
263.916
Basispakket
pc-s
322.979
Systeembeheer: Beheer standaardwerkplek (Novell), helpdesk Applicatiebeheer: Producten specifiek voor intranet, internet: IPS beheer E-producten Webformulieren Informatieadvies/management Beheer GWS4All: Beheer Unix
DVO/variabel gebruikers DVO/variabel product DVO/variabel formulier f.t.e.
DVO
Niet in beWel in begroting GSD groting GSD
208.048
3.791 24.308 4.113 39.606
per applicatie
259.885
Rente en afschrijving Beheer GWS4all (onderh., ontwikkelkn., drukkerij, ..) Huisvesting & Faciliteiten Huur/gebruik gebouw/m2 Diensten: beveiliging, schoonmaak, restaurant, … Overige facilitaire kosten Communicatie Communicatieadvies Gemeenteinfo, internet, …(zie ICT) Overige communicatiekosten Financiën Financiële administratie AO/IC Overige kosten financiën/control Juridisch Juridisch advies Overige kosten juridische zaken
31.084
200.685 227.147
basispakket
m2
951.873
DVO
uur
29.901
Basispakket
f.t.e.
422.514
DVO
uur
57.599
63.546
Overige kosten Overhead bestuur Overig; te specificeren:
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
63
BIJLAGE 4
Bureau DIV (post en archief)
basispakket
Totaal wel/niet in begroting sociale dienst Totaal staftaken AF: opbrengsten werkzaamheden voor derden Totale kosten GSD Dordrecht Verhouding kosten buiten begroting: totale kosten GSD
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
f.t.e. speciaal
239.357 2.723.651
1.111.908 3.835.559 -135.000 15.566.055 17%
64
BIJLAGE 4
Berekening secundaire kosten Papendrecht Toerekening overhead t.b.v. afdeling sociale zaken en werkgelegenheid op grond van begroting 2005 Grootboeknummer Bedrag Facilitaire ondersteuning 799.113.20 Gegevensbeheer 314.300 799.113.01 Catering 123.160 799.113.31 Bedrijfshulpverlening 13.295 799.113.40 t/m 44 373.700 799.111.30 Huisvesting gemeentehuis 396.455 Loonkosten all-in faza 357680 Loonkosten all-in I & A-functionaris 60.707 Loonkosten all-in systeembeheer 161.015 Totaal facilitaire zaken/huisvesting en automatisering 1.800.312 Op basis begroting 2005 heeft sozawe 19,4 f.t.e. T.o.v. 172,5 f.t.e. Bin202.470 nendienst. Personeelszaken 799.111.00 Diverse kosten 29.179 799.111.01 Organisatie ontwikkeling en beheer 30.300 799.111.02 Personeels- en salarisadministratie 51.800 799.111.03 Personele bel./zorg 146.500 799.111.04 Arbeidsvoorwaarden 45.900 799.111.05 Stelpost salariskosten 81.300 799.111.09 Arbo-diensten 78.000 Loonkosten all-in 350.921 Totaal P & O 813.900 Op basis begroting 2005 heeft sozawe 19,4 f.t.e. T.o.v. 256,9 f.t.e. Bin61.460 nen-buitendienst. Communicatie / Juristen 799.100.00 Communicatie extern 48.800 799.100.01 Communicatie intern 12.400 799.100.04 Juridische aangelegenheden 19.000 Loonkosten all-in communicatie 182.627 Loonkosten all-in juristen 212.858 Loonkosten all-in overigen bestuur en bedrijfsvoering 216.618 Totaal 692.303 Op basis begroting 2005 heeft sozawe 19,4 f.t.e. T.o.v. 172,5 f.t.e. Bin77.860 nendienst. Financiën centrale administratie 799.120.00 Kosten op de kostenplaats (630.183 - 539.465) 90.715 Loonkosten all-in m.u.z. Woz-medewerkers 437.061 Totaal 527.776 Op basis begroting 2005 heeft sozawe 19,4 f.t.e. T.o.v. 256,9 f.t.e. Bin39.855 nen-buitendienst. Overige medewerkers voor werkzaamheden t.b.v. Sozawe Sectordirecteur Burger en Samenleving 20.695 Sectorcontroller Burger en Samenleving 15.950 Interne controlefunctionaris 50.681 Beleidsmedewerker 62.493 4 medewerkers van de frontoffice publiekszaken, herleid tot de taken 50.600 voor sozawe Overheadkosten overige medewerkers 40.084 Totaal 240.503 Overige kosten sozawe op de producten, niet zijnde budgetten 311.330 Totale kosten secundaire functies en overige kosten GSD Papendrecht 933.478 Loonkosten afdeling sociale zaken op basis begroting 2005 19,4 f.t.e. loonkosten all-in 865.540 Inhuur sociale recherche bij de gemeente Dordrecht 32.420
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
65
BIJLAGE 4
Totale kosten GSD Papendrecht Verhouding kosten buiten begroting: totale kosten GSD (=0,93 mln./ 1,83 mln.)
1.831.438 51%
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
66
BIJLAGE 4
Berekening secundaire kosten Zwijndrecht SOORT KOSTEN EN VERDEELSLEUTEL 1. Huisvesting 2. Informatisering en automatisering (I&A) 3. Personeel en Organisatie (P&O) 4. Communicatie 5. Advies en Concerncontrol 6. Facilitaire Zaken 7. Financiën (Beleid, Advies en Control) 8. Financieel Beheer 9. Heffingen DOORBELASTING SECUNDAIRE FUNCTIES
Fte’s intern Fte’s intern Fte’s totaal Fte’s totaal Fte’s totaal Fte’s intern Uren (Jaarplan 2005) Fte’s totaal Uren
Soort kosten
Bedrag
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Huisvesting 213.600 Informatisering en automatisering (I&A) 224.500 Personeel en Organisatie (P&O) 301.000 Communicatie 95.300 Advies en Concerncontrol 97.300 Facilitaire Zaken 428.200 Financiën (Beleid, Advies en Control) 193.100 Financieel Beheer 172.200 Heffingen 0 Totaal 1.725.200 DOORBELASTING MANAGEMENT EN BELEID SECTOR WELZIJN Soort kosten Doorberekening Directeur 78.213 Stafbureau 421.152 Totaal 499.365 OVERIGE KOSTEN (advies SHV, advies WVG, …)
18 19 14 16 16 22 22 19 0 18
182.430
Totale doorbelasting aan GSD Zwijndrecht 2.406.995 Salariskosten in begroting sociale dienst 2.349.112 Inhuur sociale recherche bij de gemeente Dordrecht 72.840 Totale kosten GSD Zwijndrecht 4.828.947 Verhouding kosten buiten begroting: totale kosten GSD (=2,4 mln./ 4,8 mln.)
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
% totale kosten
50%
67
BIJLAGE 5
SAMENVATTING ORGANISATIEPLAN In het Organisatieplan worden de inhoudelijke en organisatorische aspecten van de te vormen Intergemeentelijke Sociale Dienst behandeld. Daartoe behoren het dienstverleningsconcept met bijbehorende producten en diensten en de inrichting van de uitvoeringsorganisatie. In het Bestuursplan zijn de belangrijkste bestuurlijke en financiële vraagstukken rondom het vormen van een Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) voor de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht behandeld. Het Bestuursplan en het Organisatieplan vormen samen het integrale businessplan voor de vorming van een ISD en daarmee de basis voor de definitieve besluitvorming in de drie gemeenten.
Relevante ontwikkelingen 1.
Diverse landelijke en regionale ontwikkelingen zijn van invloed op het takenpakket en/of het dienstverleningsconcept van de ISD. Wij gaan daarom kort in op deze ontwikkelingen. 1.1
1.2
1.3
De belangrijkste landelijke ontwikkelingen zijn: ♦
daling van het werkgelegenheidsvolume door groei werkloosheid
♦
veranderingen in WW
♦
veranderingen in WAO
♦
modernisering sociale werkvoorziening
♦
komst Wet maatschappelijke ondersteuning
♦
nieuwe Wet inburgering
♦
Wet op de kinderopvang
♦
evaluatie SUWI en de evaluatie van de reïntegratiemarkt
♦
komst van het nieuwe verdeelmodel Inkomensdeel.
Daarnaast zijn er regionale ontwikkelingen die van invloed zijn op de ISD: ♦
de regionale economische vooruitzichten
♦
de afbouw van de huidige ID en Wiw
♦
de komst van het bedrijfsverzamelgebouw.
Tevens zien wij ontwikkelingen die niet direct liggen op het inhoudelijke terrein van de sociale zaken, maar die wel een van invloed zijn op de manier waarop de dienstverlening wordt ingericht. Dat betreft: ♦
toenemend aantal beschikbare informatiebronnen
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
68
BIJLAGE 5
♦ 2.
technologische ontwikkelingen.
Sommige van bovenstaande ontwikkelingen, zoals het werkgelegenheidsvolume of veranderingen in WAO en WW, hebben directe invloed op de omvang en samenstelling van het klantenbestand van de ISD. Deze zijn daarom medebepalend voor het dienstverleningsconcept en de inrichting van de organisatie. Daarnaast betekenen sommige van deze ontwikkelingen ook een verandering in de wijze waarop de ketenpartners met elkaar omgaan. Het dienstverleningsconcept van de ISD staat immers niet op zich, maar is onderdeel van de dienstverlening in de keten. Tenslotte hebben ontwikkelingen rondom technologische en wettelijke mogelijkheden als het gaat om uitwisseling van gegevens, invloed op de inrichting van het uitvoeringsproces.
Aanbod voor de klant 3.
Het uitgangspunt van de ISD in het dienstverleningsaanbod is het workfirstprincipe. Dit betekent een integrale en uniforme aanpak voor iedereen die zich bij ons meldt. Het toeleiden naar werk staat daarbij centraal. We richten ons in eerste instantie op de nieuwe instroom, waarbij ons beleid erop is gericht mensen zo veel mogelijk uit de uitkering en aan het werk te houden. Degenen die wel een beroep doen op een uitkering proberen we zo snel mogelijk weer naar werk te begeleiden. Wanneer we erin slagen de nieuwe instroom onder controle te krijgen, richten we ons op het zittend bestand, om ook hier zo veel mogelijk klanten weer aan het werk te krijgen. We leggen daarbij een grotere verantwoordelijkheid bij de klant en gaan ervan uit dat de klant zo veel mogelijk zelfredzaam is. Bij de workfirst-aanpak hoort een strenge poortwachtersrol. Deze rol kan alleen waargemaakt worden als we effectief handhaven. Er is dan ook gekozen voor het model van hoogwaardige handhaving.
4.
In onze aanpak onderscheiden we de volgende producten op het terrein van werk:
5.
−
de Werkplaats waar activering en diagnose van de klanten plaatsvindt
−
de arbeidsmarkt gerelateerde uitstroomtrajecten (AGU), dit zijn leerwerkplekken die toeleiden naar regulier werk
−
de springplank om werkzoekenden op het niveau van de AGU te krijgen
−
het project sociale activering voor klanten met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt
−
uitvoeren van de Wet inburgering nieuwkomers
−
aanvullende instrumenten, zoals het premiebeleid
−
overige instrumenten, projecten en pilots, zoals Route 23 voor jongeren, een Uitzendbureauproject en een baangarantietraject.
Naast activiteiten gericht op werk, voeren we ook activiteiten uit op het terrein van zorg: −
schuldhulpverleningstrajecten
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
69
BIJLAGE 5
−
afhandeling aanvragen Wet voorzieningen gehandicapten.
6.
Ten slotte zijn we ook verantwoordelijk voor activiteiten rond Inkomen:
−
verstrekken van uitkeringen WWB, Ioaz/w en het Bijstandsbesluit zelfstandigen −
informatie- en adviesfunctie
−
uitvoeren bijzondere bijstand
−
terugvordering en verhaal
−
dak- en thuislozen
Organisatie en personeel 7.
De ISD is een zelfstandige uitvoeringsorganisatie, ingebed in de structuur van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, staat op grond van een mandaatsbesluit van de Drechtraad onder aansturing en toezicht van de Bestuurscommissie en wordt geleid door een directie. 7.1
De Bestuurscommissiebepaalt -binnen de door het Drechtstedenbestuur gestelde algemene kaders- de hoofdlijnen van het integrale beleid en de kaders voor de corporate communicatie. De beleidsvorming krijgt gestalte via een interactief proces tussen de Bestuurscommissie, de adviescommissie sociale zaken uit de Drechtraad en de organisatie . De directie is verantwoordelijk voor de beleidsvoorstellen aan de Bestuurscommissie; in het voortraject wordt de betrokkenheid van leden van de Bestuurscommissie en de adviescommissie bij de totstandkoming van die beleidsvoorstellen gewaarborgd.
7.2
De Drechtsteden-secretaris stuurt ambtelijk de directie aan. De directie is, binnen de gestelde algemene kaders, integraal verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsorganisatie. De directie werkt op basis van een organisatieregeling en daarop gebaseerde delegatie- en mandaatregelingen en een directiestatuut.
8.
De organisatie is opgedeeld in de sectoren Werk, Inkomen en Zorg. Deze sectoren worden geleid door sectorhoofden die verantwoordelijk zijn voor hun sector. Daarnaast kent de organisatie twee stafeenheden: Kwaliteit, en Middelen. De sectorhoofden vormen samen met de directeur het managementteam, de controller heeft een adviserende rol en het recht in voorkomende gevallen rechtstreeks aan de Bestuurscommissie te rapporteren.
9.
In Papendrecht en Zwijndrecht en in het Bedrijfsverzamelgebouw in Dordrecht komen loketten waar informatie kan worden verkregen en aanvragen schuldhulpverlening, bijzondere bijstand en kinderopvang en Wvgvoorzieningen ingediend kunnen worden. De afhandeling van deze aanvragen vindt in de backoffice.
10.
De totale formatie van de ISD wordt ca. 260 f.t.e. Er wordt een taakstelling meegegeven, die na de startjaren gerealiseerd zal worden. Daarbij geldt het voorbehoud, dat realisatie van deze taakstelling verantwoord moet zijn. Dit
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
70
BIJLAGE 5
wordt te zijner tijd beoordeeld, mede in het perspectief van de effecten ervan op de uitvoering en uitkeringskosten c.q. het I-budget. 11.
De vorming van de ISD zal gepaard gaan met een reductie van het aantal arbeidsplaatsen. Dit zal evenwel niet leiden tot gedwongen ontslag. Voor de medewerkers die niet mee over gaan naar de ISD worden binnen de gemeenten of elders andere plaatsingsmogelijkheden gezocht. Deze afspraken en daarmee verband houdende flankerende maatregelen worden vastgelegd in een na definitieve besluitvorming over het tot stand brengen van een ISD met de vakorganisaties af te sluiten sociaal plan ISD-vorming. Door na het gobesluit over ISD-vorming onderling afspraken te maken over afgestemde vacaturevervulling, wordt getracht personele fricties op een later moment zo veel mogelijk te voorkomen.
12.
De ISD volgt de gemeentelijke rechtspositie in de vorm van de basis CAR en UWO en kent een eigen Ondernemingsraad.
Deelrapport 1, Bestuursplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
71
DE INHOUDELIJKE EN ORGANISATORISCHE ASPECTEN VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST VOOR DE GEMEENTEN DORDRECHT, PAPENDRECHT, ZWIJNDRECHT D EELRAPPORT 2: O RGANISATIEPLAN
25 augustus 2005
Uitgebracht door de stuurgroep ISD-vorming
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
DE INHOUDELIJKE EN ORGANISATORISCHE ASPECTEN VAN HET VORMEN VAN EEN INTERGEMEENTELIJKE SOCIALE DIENST VOOR DE GEMEENTEN DORDRECHT, PAPENDRECHT, ZWIJNDRECHT O RGANISATIEPLAN
INHOUD
Blz.
SAMENVATTING ................................................................................... 1 1.
INLEIDING .................................................................................... 5
2.
DE OMGEVING .............................................................................. 6 2.1 2.2 2.3 2.4
3.
HET AANBOD .............................................................................. 17 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
L ANDELIJKE ONTWIKKELINGEN ................................................. 6 L OKALE EN REGIONALE ONTWIKKELINGEN ............................... 13 O VERIGE ONTWIKKELINGEN .................................................... 15 C ONCLUSIES .......................................................................... 15
A LGEMENE PRINCIPES ............................................................. W ERK .................................................................................... Z ORG ..................................................................................... I NKOMEN ...............................................................................
18 20 24 26
DE ORGANISATIE ....................................................................... 28 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
O RGANISATIESTRUCTUUR EN - INRICHTING ............................... F ORMATIENORMERING ............................................................ H UISVESTING ......................................................................... ARBEIDSVOORWAARDEN EN SOCIAAL PLAN ................................ G OED WERKGEVERSCHAP ........................................................ M EDEZEGGENSCHAP ...............................................................
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
28 34 41 41 42 44
SAMENVATTING In dit Organisatieplan worden de inhoudelijke en organisatorische aspecten van de te vormen Intergemeentelijke Sociale Dienst behandeld. Daartoe behoren het dienstverleningsconcept met bijbehorende producten en diensten en de inrichting van de uitvoeringsorganisatie. In het Bestuursplan zijn de belangrijkste bestuurlijke en financiële vraagstukken rondom het vormen van een Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) voor de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht behandeld. Het Bestuursplan en het Organisatieplan vormen samen het integrale businessplan voor de vorming van een ISD en daarmee de basis voor de definitieve besluitvorming in de drie gemeenten.
Relevante ontwikkelingen 1.
Diverse landelijke en regionale ontwikkelingen zijn van invloed op het takenpakket en/of het dienstverleningsconcept van de ISD. Wij gaan daarom kort in op deze ontwikkelingen. 1.1
1.2
1.3
De belangrijkste landelijke ontwikkelingen zijn: ♦
daling van het werkgelegenheidsvolume door groei werkloosheid
♦
veranderingen in WW
♦
veranderingen in WAO
♦
modernisering sociale werkvoorziening
♦
komst Wet maatschappelijke ondersteuning
♦
nieuwe Wet inburgering
♦
Wet op de kinderopvang
♦
evaluatie SUWI en de evaluatie van de reïntegratiemarkt
♦
komst van het nieuwe verdeelmodel Inkomensdeel.
Daarnaast zijn er regionale ontwikkelingen die van invloed zijn op de ISD: ♦
de regionale economische vooruitzichten
♦
de afbouw van de huidige ID en Wiw
♦
de komst van het bedrijfsverzamelgebouw
Tevens zien wij ontwikkelingen die niet direct liggen op het inhoudelijke terrein van de sociale zaken, maar die wel een van invloed zijn op de manier waarop de dienstverlening wordt ingericht. Dat betreft: ♦
toenemend aantal beschikbare informatiebronnen
♦
technologische ontwikkelingen.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2.
Sommige van bovenstaande ontwikkelingen, zoals het werkgelegenheidsvolume of veranderingen in WAO en WW, hebben directe invloed op de omvang en samenstelling van het klantenbestand van de ISD. Deze zijn daarom medebepalend voor het dienstverleningsconcept en de inrichting van de organisatie. Daarnaast betekenen sommige van deze ontwikkelingen ook een verandering in de wijze waarop de ketenpartners met elkaar omgaan. Het dienstverleningsconcept van de ISD staat immers niet op zich, maar is onderdeel van de dienstverlening in de keten. Ten slotte hebben ontwikkelingen rondom technologische en wettelijke mogelijkheden als het gaat om uitwisseling van gegevens, invloed op de inrichting van het uitvoeringsproces.
Aanbod voor de klant 3.
Het uitgangspunt van de ISD in het dienstverleningsaanbod is het workfirstprincipe. Dit betekent een integrale en uniforme aanpak voor iedereen die zich bij ons meldt. Het toeleiden naar werk staat daarbij centraal. We richten ons in eerste instantie op de nieuwe instroom, waarbij ons beleid erop is gericht mensen zo veel mogelijk uit de uitkering en aan het werk te houden. Degenen die wel een beroep doen op een uitkering proberen we zo snel mogelijk weer naar werk te begeleiden. Wanneer we erin slagen de nieuwe instroom onder controle te krijgen, richten we ons op het zittend bestand, om ook hier zo veel mogelijk klanten weer aan het werk te krijgen. We leggen daarbij een grotere verantwoordelijkheid bij de klant en gaan ervan uit dat de klant zo veel mogelijk zelfredzaam is. Bij de workfirst-aanpak hoort een strenge poortwachtersrol. Deze rol kan alleen waargemaakt worden als we effectief handhaven. Er is dan ook gekozen voor het model van hoogwaardige handhaving.
4.
In onze aanpak onderscheiden we de volgende producten op het terrein van werk:
5.
−
de Werkplaats waar activering en diagnose van de klanten plaatsvindt
−
de arbeidsmarkt gerelateerde uitstroomtrajecten (AGU), dit zijn leerwerkplekken die toeleiden naar regulier werk
−
de springplank om werkzoekenden op het niveau van de AGU te krijgen
−
het project sociale activering voor klanten met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt
−
uitvoeren van de Wet inburgering nieuwkomers
−
aanvullende instrumenten, zoals het premiebeleid
−
overige instrumenten, projecten en pilots, zoals Route 23 voor jongeren, een Uitzendbureauproject en een baangarantietraject.
Naast activiteiten gericht op werk, voeren we ook activiteiten uit op het terrein van zorg: −
schuldhulpverleningstrajecten
−
afhandeling aanvragen Wet voorzieningen gehandicapten.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
6.
Ten slotte zijn we ook verantwoordelijk voor activiteiten rond Inkomen: −
verstrekken van uitkeringen WWB, Ioaz/w en het Bijstandsbesluit zelfstandigen
−
informatie- en adviesfunctie
−
uitvoeren bijzondere bijstand
−
terugvordering en verhaal
−
dak- en thuislozen.
Organisatie en personeel 7.
De ISD is een zelfstandige uitvoeringsorganisatie, ingebed in de structuur van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, staat op grond van een mandaatsbesluit van de Drechtraad onder aansturing en toezicht van de Bestuurscommissie en wordt geleid door een directie. 7.1 De Bestuurscommissie bepaalt -binnen de door het Drechtsteden-bestuur gestelde algemene kaders en richtlijnen- de hoofdlijnen van het integrale beleid en de kaders voor de corporate communicatie. De beleidsvorming krijgt gestalte via een interactief proces tussen de Bestuurscommissie, de adviescommissie sociale zaken uit de Drechtraad en de organisatie. De directie is verantwoordelijk voor de beleidsvoorstellen aan de Bestuurscommissie; in het voortraject wordt de betrokkenheid van leden van de Bestuurscommissie en de adviescommissie bij de totstandkoming van die beleidsvoorstellen gewaarborgd. 7.2 De Drechtsteden-secretaris stuurt ambtelijk de directie aan. De directie is, binnen de gestelde algemene kaders, integraal verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsorganisatie. De directie werkt op basis van een organisatieregeling en daarop gebaseerde delegatie- en mandaatregelingen en een directiestatuut.
8.
De organisatie is opgedeeld in de sectoren Werk, Inkomen en Zorg. Deze sectoren worden geleid door sectorhoofden die verantwoordelijk zijn voor hun sector. Daarnaast kent de organisatie twee stafeenheden: Kwaliteit, en Middelen. De sectorhoofden vormen samen met de directeur het managementteam, de controller heeft een adviserende rol en het recht in voorkomende gevallen rechtstreeks aan de Bestuurscommissie te rapporteren.
9.
In Papendrecht en Zwijndrecht en in het Bedrijfsverzamelgebouw in Dordrecht komen loketten waar informatie kan worden verkregen en aanvragen schuldhulpverlening, bijzondere bijstand en kinderopvang en Wvgvoorzieningen ingediend kunnen worden. De afhandeling van deze aanvragen vindt in de backoffice.
10.
De totale formatie van de ISD wordt ca. 260 f.t.e. Er wordt een taakstelling meegegeven, die na de startjaren gerealiseerd zal worden. Daarbij geldt het voorbehoud dat realisatie van deze taakstelling verantwoord moet zijn. Dit
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
wordt te zijner tijd beoordeeld, mede in het perspectief van de effecten ervan op de uitvoering en uitkeringskosten c.q. het I-budget. 11.
De vorming van de ISD zal gepaard gaan met een reductie van het aantal arbeidsplaatsen. Dit zal evenwel niet leiden tot gedwongen ontslag. Voor de medewerkers die niet mee over gaan naar de ISD worden binnen de gemeenten of elders andere plaatsingsmogelijkheden gezocht. Deze afspraken en daarmee verband houdende flankerende maatregelen worden vastgelegd in een na definitieve besluitvorming over het tot stand brengen van een ISD met de vakorganisaties af te sluiten sociaal plan ISD-vorming. Door na het gobesluit over ISD-vorming onderling afspraken te maken over afgestemde vacaturevervulling, wordt getracht personele fricties op een later moment zo veel mogelijk te voorkomen.
12.
De ISD volgt de gemeentelijke rechtspositie in de vorm van de basis CAR en UWO en kent een eigen Ondernemingsraad.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
1.
INLEIDING
In het Bestuursplan, worden de belangrijkste bestuurlijke en financiële vraagstukken rondom de vorming van een intergemeentelijke sociale dienst (ISD) voor de gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht behandeld. In dit Organisatieplan komen de inhoudelijke en organisatorische aspecten rondom de vorming van een ISD aan de orde. Het takenpakket en de werkwijze van de te vormen ISD worden mede bepaald door ontwikkelingen die we de komende tijd verwachten op het terrein van de sociale zekerheid, de werkgelegenheid en de uitvoering. In hoofdstuk 2 beschrijven we daarom de belangrijkste ontwikkelingen. Daarbij geven we voorzover mogelijk een doorkijkje naar de consequenties van deze ontwikkelingen voor de gemeenten en voor het takenpakket, het dienstverleningsconcept en/of de positie van de ISD in de keten van de uitvoering. In hoofdstuk 3 beschrijven we het dienstverleningsconcept in termen van producten en diensten. Daarbij betrekken we zowel de inhoudelijke kant van het te voeren beleid als de manier waarop de uitvoering verloopt. Ook gaan we daarbij in op de mogelijke samenwerkingsrelaties met andere partners. In hoofdstuk 4 werken we de structuur en inrichting van de ISD-organisatie uit en gaan we in op de formatienormering, de huisvesting, de rechtspositie, het HRMbeleid en de medezeggenschap binnen de ISD. Het Bestuursplan en Organisatieplan vormen samen het integrale plan voor de vorming van een ISD en daarmee de basis voor de definitieve besluitvorming in de drie gemeenten.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2.
DE OMGEVING
In dit hoofdstuk beschrijven we de belangrijkste ontwikkelingen op het terrein van de sociale zekerheid, de werkgelegenheid en de uitvoering. Daarbij geven we een doorkijkje naar de consequenties van deze ontwikkelingen voor de gemeenten en voor het takenpakket en/of het dienstverleningsconcept van de ISD. In dat laatste ligt ook de relevantie van de beschrijving van de relevante ontwikkelingen besloten. Niet van alle ontwikkelingen zijn deze consequenties voor de gemeenten c.q. de ISD nu al te overzien. De consequenties die wel al bekend zijn, beschrijven we in dit hoofdstuk. Wanneer de consequenties (nog) niet zijn te overzien, zullen we op deze punten de komende maanden alert blijven. Dat maakt het mogelijk om consequenties die op een later moment wel duidelijk worden alsnog in het businessplan mee te nemen. Waar ook dat niet mogelijk is, zal de start van het implementatietraject van de ISD het moment zijn om opnieuw na te gaan of er dan wel meer zicht is op deze consequenties van de verschillende ontwikkelingen voor - de inrichting van - de ISD. We gaan eerst in op de landelijke ontwikkelingen. Deze zijn voor een deel ontleend aan het op 5 november 2004 bereikte Sociaal Akkoord tussen kabinet en de sociale partners, verenigd in de Stichting van de Arbeid. In het tweede deel van het hoofdstuk gaan we in op de regionale en lokale ontwikkelingen. Daarna bespreken we nog enkele andere relevante, meer technisch georiënteerde ontwikkelingen die mogelijk van invloed zijn op de keuzes die gemaakt worden omtrent de inrichting van de werkprocessen van de ISD. We besluiten dit hoofdstuk met enkele conclusies. 2.1
L ANDELIJKE ONTWIKKELINGEN
2.1.1 Algemene ontwikkelingen
Werkgelegenheidsvolume De nationale werkgelegenheid is in 2004 gedaald. Met name het eerste kwartaal kende een scherpe daling van de werkgelegenheid. De CPBwerkgelegenheidsbarometer geeft aan dat de werkgelegenheid eind 2004/begin 2005 weer zou kunnen stijgen. Het herstel van de productie in 2004 heeft met enige vertraging een gunstig effect op de werkgelegenheid in 2005. Dit geldt eveneens voor de gematigde loonontwikkeling en het gematigde herstel van de winst. Hoewel de werkgelegenheid groeit, zal de werkloosheid naar verwachting in eerste instantie nog oplopen van 495.000 personen in 2004 (6,5% van de beroepsbevolking), naar 550.000 personen in 2005. De groei van de werkgelegenheid kan de groei van het aantal werkzoekenden in 2005 nog niet opvangen.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Consequentie De consequentie van een oplopende werkloosheid is dat de kans op een grotere instroom in de WWB toeneemt. De effecten tot nu toe zijn overigens minimaal, maar de verwachting is dat deze in de nabije toekomst zichtbaar worden.
Veranderingen in WW De vanuit bezuinigingsoverwegingen door het kabinet voorgenomen hervormingen in de WW hebben als belangrijk effect dat het arbeidsaanbod (het aantal werkzoekenden) groeit en in de komende jaren zal blijven groeien. Door de voorgenomen wetgeving inzake anti-cumulatie van een aantal regelingen zullen ontslagprocedures moeizamer worden en zal het ontslagrecht minder flexibel worden. Hoe deze veranderingen er precies uit zullen zien, is nog niet duidelijk; de SER is doende hierover te adviseren, maar verwacht mag worden dat de WW zal worden versoberd. Hiermee wordt de WW minder geschikt als alternatieve uittredingsroute voor oudere werknemers. Bovendien zullen bedrijven minder snel vast personeel aannemen, omdat het eventuele ontslag moeilijker te realiseren is. Dit betekent dat vaker gewerkt zal worden met tijdelijk personeel. Overigens speelt hier nog een andere belangrijke ontwikkeling. De WW-ers zijn voor hun reïntegratie aangewezen op het UWV. Bij een goed resultaat (uitstroom naar reguliere arbeid) zal men geen beroep behoeven te doen op een bijstandsuitkering wanneer de WW afloopt. Dit betekent dat de ISD voor de instroom deels afhankelijk is van de prestaties van het UWV en er dus bij gebaat is dat het UWV een maximale inspanning levert om de WW-er weer aan het werk te helpen. Consequentie Als de aangekondigde wijzigingen door gaan zal het effect op het werkgelegenheidsvolume tweeledig zijn. Enerzijds blijven banen in stand omdat ontslag wordt bemoeilijkt. Anderzijds zullen werklozen moeilijker aan de slag komen, ook omdat werkgevers terughoudend worden met het in dienst nemen van personeel vanwege de verzwaring van de ontslagprocedure. Wanneer werklozen daardoor langer op de WW zijn aangewezen, zal de uitstroom uit de WW naar de WWB toenemen. Bovendien kan een verslechtering van de WW ertoe leiden dat werklozen eerder of vaker op de WWB zijn aangewezen. Ook dat zal het WWB-volume doen toenemen. Als praktische consequentie zien we dat voor tijdelijk personeel de beoordeling of iemand recht heeft op WWB of WW moeilijker wordt vanwege wisselende arbeidspatronen. Eventueel betaalde voorschotten moeten wellicht ook vaker worden teruggevorderd. Dit maakt de uitvoering lastiger voor het CWI en de ISD. Aangezien de ISD baat heeft bij de reïntegratie van WW-ers door het UWV, is samenwerking en afstemming met het UWV een belangrijk instrument om de instroom te beperken.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Veranderingen in WAO De WAO wordt op 1 januari 2006 vervangen door de WIA, de Wet werk en inkomen naar Arbeidsvermogen. In deze wet staat, net als in de nieuwe bijstandswet, werk voorop. Door middel van financiële prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk te helpen of te houden. Dit krijgt z’n beslag in de WGA (werkvoorziening gedeeltelijk arbeidsgeschikten). Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. Dit gebeurt in de vorm van de IVA (inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten). Dit betekent een breuk met de bestaande arbeidsongeschiktheidswetgeving, waarin de nadruk vooral ligt op inkomensondersteuning. Verder wordt de uitvoering van de WGA gedeeltelijk geprivatiseerd. Het UWV blijft als (publieke) uitvoerder aangemerkt worden, maar ook commerciële verzekeringsmaatschappijen kunnen zich melden als (private) uitvoerder. Dat kan dus betekenen dat de ISD straks te maken krijgt met klanten die voorheen bemiddeld zijn door commerciële verzekeraars en daar dus ook afstemmings- en overdrachtafspraken mee gemaakt moeten worden. Ten slotte worden de keuringseisen aangescherpt, waardoor het aantal partieel arbeidsongeschikten zal toenemen. Deze groep zal, voorzover zij geen werk vindt voor de resterende capaciteit, een beroep moeten doen op aanvullende voorzieningen (in eerste instantie de WW en later de WWB). Dit nieuwe klantenbestand is anders van karakter en is waarschijnlijk moeilijker bemiddelbaar. Overigens speelt hier dezelfde ontwikkeling als in de WW. Ook de WAO-ers zijn voor hun reïntegratie aangewezen op het UWV. Bij een goed resultaat (uitstroom naar reguliere arbeid) zal men geen beroep behoeven te doen op een bijstandsuitkering. Dit betekent dat de ISD voor de instroom deels afhankelijk is van de prestaties van het UWV en er dus bij gebaat is dat het UWV een maximale inspanning levert om de WAO-er weer aan het werk te helpen. Consequentie Nog niet goed te voorzien is wat het effect van de kabinetsplannen rondom de WAO is voor het volume aan WWB-klanten in de drie gemeenten. Maar vooralsnog lijkt het verstandig rekening te houden met een lichte stijging van het WWB-volume. De ISD zal te maken krijgen met een ander type klant door de veranderingen in de WAO, namelijk klanten die partieel gehandicapt zijn en al een voorgeschiedenis van reïntegratie bij het UWV hebben. Voor deze doelgroep is reïntegratie lastiger. Er zullen aanvullende trajecten ingekocht moeten worden, op een markt waarmee gemeenten tot nu toe niet zo goed bekend zijn. De verhoogde doorstroom van klanten vanuit het UWV naar de WWB en dus de ISD betekent ook dat een toenemend belang moet worden gehecht aan de overdracht van klanten. Dat vereist een intensievere samenwerking met het UWV dan thans het geval is. De ISD zal hierop moeten inzetten, al is het maar uit oogpunt van risicodekking.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Daarnaast is van belang dat ook het UWV en commerciële verzekeringsmaatschappijen steeds nadrukkelijker op zoek zullen zijn naar reïntegratiemogelijkheden voor (partiële) WAO-ers. Dit betekent voor de ISD dat het UWV en verzekeringsmaatschappijen bij het vinden van reïntegratiemogelijkheden in toenemende mate een concurrenten worden op de reïntegratiemarkt. Aangezien de ISD baat heeft bij de reïntegratie van WAO-ers door het UWV en straks misschien ook commerciële verzekeraars, is samenwerking en afstemming met het UWV en verzekeraars een belangrijk instrument om de instroom te beperken.
Moderniser i ng soc i a l e werkvoorz i ening Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is - in samenspraak met gemeenten en SW-bedrijven - bezig met de voorbereiding van een aanpassing van de Wet sociale werkvoorziening. Hoofddoelstellingen van deze moderniseringsoperatie is te bevorderen dat gehandicapten een baan vinden die optimaal aansluit op hun mogelijkheden en bij voorkeur in een zo regulier mogelijke werkomgeving. De relevantie van deze ontwikkeling in dit verband is dat de staatssecretaris van SZW blijkens een brief aan de Tweede Kamer (ABG/GA/04/63323 d.d. 19 september 2004) van oordeel is dat gemeenten hun regierol in deze nadrukkelijker moeten oppakken en dat de gemeenten ook het klantmanagement van Wsw-geïndiceerden en Wsw-werknemers zouden moeten voeren. In de meeste gemeenten gebeurt dat nu door de SW-bedrijven zelf. Consequentie We kunnen de consequenties van deze ontwikkeling nog niet volledig overzien. De rol van de gemeenten zal waarschijnlijk prominenter worden dan thans het geval is. Verder ligt het voor de hand dat het klantmanagement in het kader van de nieuwe WSW bij de ISD wordt ondergebracht. 2.1.2 Wet Maatschappelijke ondersteuning Het kabinet bereidt momenteel de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voor. Deze wet heeft grote parallellen en raakvlakken met de Wet werk en bijstand. Beide wetten stoelen op de gedachte dat er sprake is van zelfredzame burgers en medeverantwoordelijke overheden. De belangrijkste uitgangspunten van de WMO zijn: •
Burgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun eigen problemen en voor die van hun naasten.
•
De gemeente treedt voor burgers die zelfstandig wonen en zorg nodig hebben op als vangnet (exclusief de intramurale zorg uit AWBZ en ziektekostenverzekeringen) indien de burger zelf geen zorg kan organiseren (door het ontbreken van mantelzorg of gebrek aan financiële middelen).
•
De gemeente voert de regie over een samenhangend stelsel van wonen, welzijn en zorg op lokaal niveau.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
De WMO vervangt verschillende huidige wetten, zoals de Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Daarmee worden ook de budgetten van deze wetten samengevoegd. In een brief aan de Tweede Kamer wordt voorlopig uitgegaan van de huidige middelen. De grootste verandering, zowel inhoudelijk als financieel, ligt in de uitbreiding van het gemeentelijk takenpakket voor de voorzieningen voor gehandicapten, chronische psychiatrische patiënten en mensen met psychische en psychosociale problemen en ouderen. Naast de huidige Wvg-taken zal de gemeente ook individuele voorzieningen als huishoudelijke verzorging en activerende en ondersteunende begeleiding moeten organiseren. Daarnaast is de gemeente aangewezen als regisseur voor de samenhang tussen wonen, (werken), welzijn en zorg; overigens zonder wettelijke bevoegdheden. De gemeente zal dus individuele zorgvragen moeten beoordelen en diensten moeten toewijzen. Daarnaast moet de gemeente zorgen voor een samenhangende infrastructuur.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Consequentie De uitvoering van de Wvg gaat in elk geval mee naar de ISD, zolang de Wvg nog bestaat. Hierbij kan het bestaande beleid gecontinueerd worden. Het antwoord op de vraag welke taken uit de WMO bij de ISD komen te liggen en welke bij (andere) afdelingen van de gemeenten is nog niet uitgekristalliseerd. De te vormen ISD is ook in staat om andere individuele regelingen dan de Wvg uit te voeren. Besluitvorming hierover zal plaatsvinden op basis van de voorstellen van de Drechtstedelijke werkgroep WMO. 2.1.3 Nieuwe Wet inburgering In het nieuwe stelsel staat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar centraal. Iemand die naar Nederland komt en is toegelaten, moet volwaardig deelnemen in de Nederlandse samenleving. Mensen die in het kader van gezinsvorming of -hereniging naar Nederland willen komen, leggen al in het eigen land voor vertrek een toets af waaruit hun basiskennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving blijkt. In het huidige inburgeringsstelsel heeft de gemeente de regierol bij het inburgeringsproces. Deze regierol wordt bij de introductie van het nieuwe stelsel losgelaten. Centraal staat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar die zelf de regie voert over het eigen inburgeringsproces. De gemeente vervult nog wel een belangrijke spilfunctie. Deze functie bestaat uit een informerende, handhavende en ondersteunende rol. De gemeente voert het beleid is verantwoordelijk voor het verstrekken van informatie en advies over het nieuwe inburgeringsproces. De handhavende rol bestaat uit het vaststellen van de inburgeringsplicht en het controleren van de voortgang van het inburgeringsproces. Daarnaast legt de gemeente bestuurlijke boetes op aan inburgeraars die zich niet aan de verplichtingen houden. De ondersteunende of faciliterende rol van de gemeente bestaat uit het aanbieden van inburgeringsprogramma’s aan personen die vallen onder de doelgroep die in aanmerking komen voor een inburgeringstraject. De gemeente betaalt dan de kosten voor de deelnemer, de inburgeraar betaalt een eigen bijdrage. De budgetten nieuwkomers en oudkomers vervallen, daarvoor in de plaats komt één budget. De ISD heeft belang bij een adequate uitvoering van deze wet, omdat dit belemmeringen bij het aanvaarden van werk bij klanten kan wegnemen. Consequentie De taak van de ISD wordt het ondersteunen van, faciliteren en verstrekken van kosten van inburgering aan de doelgroep. In vergelijking met de huidige taken van Sociale Zaken voor inburgering betekent dit een gelijkblijvende werklast. Voor de uitvoering door de ISD zijn goede, door de gemeenten te creëren infrastructuren een noodzakelijke voorwaarde.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2.1.4 Wet kinderopvang Met ingang van 1 januari 2005 is er een nieuwe wet voor de kinderopvang. De Wet kinderopvang regelt de kwaliteit en de financiering van de kinderopvang. Uitgangpunt is dat kinderopvang een zaak is van ouders, werkgevers en overheid. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD voert daarom regelmatige inspecties uit. Kindercentra en gastouderbureaus die aan alle eisen voldoen, worden in een register bij de gemeente opgenomen. Er is alleen recht op een tegemoetkoming van de overheid als het kindercentrum of gastouderbureau waarvan gebruik gemaakt wordt bij de gemeente is geregistreerd. De ISD heeft belang bij een adequate uitvoering van deze wet, omdat dit belemmeringen bij het aanvaarden van werk bij klanten kan wegnemen. Consequentie De taak van de ISD is het verstrekken van de gemeentelijke bijdrage in de kosten aan de doelgroep. Dit betreft een beperkte taak en is geen uitbreiding van de huidige werklast. 2.1.5 Evaluatie SUWI en de evaluatie van de reïntegratiemarkt De Wet SUWI wordt jaarlijks geëvalueerd, waarbij in elk geval wordt gekeken naar de stand van zaken rond de uitvoering, de ICT en de ketensamenwerking. In 2006 vindt een grote evaluatie plaats waarin wordt gekeken naar de uitgangspunten en doelstellingen van de wet en of deze zijn gehaald. De grote evaluatie legt de prestaties van de ketenpartners onder het vergrootglas. Dat geldt ook voor de gemeenten, waarbij vooral gekeken zal worden naar de prestaties als poortwachter en regisseur van reïntegratietrajecten. Met andere woorden, het zo veel mogelijk beperken van de instroom en het maximaal bevorderen van de uitstroom. Dit stelt hoge eisen aan de inrichting van de voor beide opdrachten cruciale onderdelen van de werkprocessen. Onderzoek leert overigens dat investeren in het beperken van de instroom veel meer loont dan investeren in het bevorderen van de uitstroom.1 Bij de vorming van de ISD moet hier meteen een kwaliteitsslag gemaakt worden. Dat is ook om andere redenen aantrekkelijk (zie hierna). Deze kwaliteitsslag heeft gevolgen voor de werklast en moet gepaard gaan met het optimaliseren van de werkprocessen. Bij de komst van de WWB is toegezegd dat in 2006 een evaluatie van de reïntegratiemarkt zal plaatsvinden. Indien op dat moment sprake is van een goed functionerende reïntegratiemarkt (transparantie voor vragers en aanbieders én eerlijke concurrentie), zullen vanaf 2007 de uitbestedingsverplichting en de SUWIaanbestedingsregels vervallen.
1
Zie Economische Statistische Berichten (ESB), 23.07.2004.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Consequenties Een verschuiving in de taakverdeling tussen gemeenten en CWI kan ertoe leiden dat de formatieomvang en de werkprocessen van de ISD moeten worden aangepast. Maar of dit effect zich voor doet en welke aanpassingen dan nodig zijn, is op dit moment nog onduidelijk. Wanneer uit de evaluatie van de reïntegratiemarkt blijkt dat sprake is van een goed functionerende markt, zullen de regels voor de gemeenten voor de aanbesteding worden versoepeld. Dit geeft een grotere vrijheid voor ISD om contracten te sluiten. 2.1.6 Verdeelmodel Het verdeelmodel voor de financiering van de WWB leidt in specifieke situaties nog altijd tot onverklaarbare verschillen. De staatssecretaris heeft eerder aangekondigd drie onderzoeken uit te laten voeren; deze zijn in februari 2005 afgerond: •
verbeteringen voor het objectief verdeelmodel I-deel
•
verdeelmodel werkdeel
•
plausibiliteitsonderzoek.
Na dit uitgebreide onderzoek zullen door de staatssecretaris voorstellen voor verbetering worden gedaan. Consequenties Zeker gezien de ongewisheid van de uitkomsten is het in omvang zo gering mogelijk houden van het klantenbestand lonend, zowel door het beperken van de instroom, het reïntegreren van klanten als door een adequate handhaving. Naarmate dat slaagt lukt het wellicht om een deel van het I-budget over te houden. Ook is het van groot belang dat het beschikbare W-budget volledig, goed gespreid over het jaar en effectief wordt benut. Binnen de ISD zal daar een goede sturing op georganiseerd moeten worden. Bovendien moeten de werkprocessen zodanig worden ingericht dat deze effecten ook realiseerbaar worden. 2.2
L OKALE EN REGIONALE ONTWIKKELINGEN
2.2.1 Regionale economische vooruitzichten Naar verwachting zal ook regionaal het aantal werkzoekenden in 2005 oplopen. Het aantal vacatures zal vanaf 2005 ook in de regio licht stijgen, maar onvoldoende om de groei van het aantal werkzoekenden op te vangen. Per saldo zal naar verwachting de werkloosheid oplopen. Daarnaast is er sprake van een onzekere regionale arbeidsmarkt. Een belangrijk knelpunt is de aansluiting tussen vraag en aanbod. In sommige sectoren is nog steeds een relatief groot aandeel moeilijk te vervullen vacatures, waaronder bouwnijverheid, industrie en financiële dienstverlening. Ook op middelbaar en hoger onderwijsniveau zijn meer moeilijk vervulbare vacatures dan op lager onderwijsniveau. Voor deze laatste groep is het arbeidsmarktper-
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
spectief slecht tot matig. Het PAR concludeert dat dit weinig goeds belooft voor het grote aantal lager opgeleide niet werkende werkzoekenden in deze regio. Een van de speerpunten in het beleid is de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Landelijk is een Taskforce Jeugdwerkloosheid bezig, maar ook regionaal is dit een belangrijk onderwerp. Consequentie Van groot belang is het ontwikkelen van adequaat regionaal arbeidsmarktbeleid. De ISD is hierbij één van de partners, maar voor succes is vooral de rol en inbreng van (lokale) werkgevers van belang. Daarom zal geïnvesteerd worden in de contacten met andere gemeentelijke afdelingen (Economische Zaken vooral) en de lokale werkgevers, waarbij ook de uitzendbranche een belangrijke gesprekspartner is. De nieuwe ISD zal in een poging de jeugdwerkloosheid te verminderen de speciale aanpak ervan voortzetten, waarmee al in 2004 is gestart, te weten “Route 23” en vergelijkbare projecten. 2.2.2 Afbouw huidige ID/WIW De deelnemende gemeenten zijn momenteel bezig het klantenbestand ID en WIW als zodanig af te bouwen. De gemeenten streven er naar deze afbouw te hebben gerealiseerd voor de startdatum van de ISD. Daarmee zal de taak om de ID en WIW uit te voeren vervallen. Mocht dit niet lukken, dan worden per gemeente afzonderlijke afspraken gemaakt over de afwikkeling van die afbouw binnen ofwel de gemeente zelf, dan wel de ISD. Consequentie Als de ISD de afbouw van de gemeente(n) over neemt zal deze taak een plek in de organisatie moeten krijgen. Deze taak zal dan op tijdelijke basis worden ingevuld, om personele fricties nadien te voorkomen. 2.2.3 Bedrijfsverzamelgebouw De vorming van een bedrijfsverzamelgebouw (BVG) heeft vertraging opgelopen, de planning voor de startdatum is nu 1 mei 2005. Er is een opdracht in voorbereiding voor het ontwikkelen van het dienstverleningsconcept; daarnaast worden de inrichting en bouwtechnische voorbereidingen getroffen. Het uitgangspunt is dat het BVG een meerwaarde voor alle deelnemers moet hebben, met andere woorden “het geheel is meer dan de som der delen!” Consequentie De komst van een BVG bevordert de samenwerking tussen de regiogemeenten en tussen de ketenpartners en kan in die zin ondersteunend zijn aan ISD-vorming. Overigens betekent één gebouw nog niet één dienstverleningsconcept.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
2.3
O VERIGE ONTWIKKELINGEN
2.3.1 Toenemend aantal informatiebronnen Door het gebruikmaken van SUWI-net, van het Inlichtingenbureau, komt betere informatie beschikbaar over de samenstelling van het klantenbestand over de keten. We hebben hiervoor geconstateerd dat door aanpassingen in WW en WAO de Sociale Dienst meer klanten krijgt met een verleden bij het UWV. Het is dan noodzakelijk dat bekend is wat het UWV met deze klant al heeft gedaan, zodat dit niet opnieuw wordt gedaan binnen de ISD. Tevens zal, door goed gebruik te maken van SUWI-net, beter in beeld kunnen worden gebracht wat de verwachte instroom is vanuit het UWV. De ISD kan hierop vervolgens anticiperen, bijvoorbeeld door voldoende en goed-aansluitende trajecten in te kopen. Daarnaast is het mogelijk om door de koppeling van bestanden ‘witte fraude’ op te sporen en wordt het eenvoudiger om dossiers compleet te krijgen. Consequenties Het gebruik van nieuwe informatiebronnen als SUWI-net kan de kwaliteit van het uitvoeringsproces verbeteren. Onder andere door een beter zicht vooraf op de instroom en meer inzicht als het gaat om de ‘witte fraude’. 2.3.2 Technologische ontwikkelingen Diverse technologische ontwikkelingen zullen het eenvoudiger maken om bepaalde handelingen uit te voeren. Zo zal het eenvoudiger worden gegevens uit bepaalde bestanden te kunnen vergelijken. Verder kan de ISD de technologische ontwikkelingen gebruiken voor verbetering van haar dienstverlening. Door gebruik te maken van internet en e-mail kunnen wellicht bepaalde vragen administratief worden afgedaan en hoeven klanten niet naar de ISD toe te komen, bijvoorbeeld voor het aanvragen van bijzondere bijstand. Ook het opzetten van een callcenter waar klanten naar toe kunnen bellen met eenvoudige vragen kan nader worden onderzocht. Consequenties ICT ontwikkelingen kunnen worden benut voor een efficiencyslag in de werkprocessen en om de dienstverlening aan de klant te verbeteren, waarbij moet worden opgemerkt dat eerst geïnvesteerd zal moeten worden in deze technologische ontwikkelingen en de kost in dit geval dus ook voor de baat uitgaat. 2.4
C ONCLUSIES
Veel van de bovengenoemde ontwikkelingen hangen nauw met elkaar samen en zullen in het kader van de ISD-vorming daarom in samenhang met elkaar moeten worden gewogen op hun effecten voor de taken en het dienstverleningsconcept van de ISD. We streven hierbij naar een integrale benadering om recht te doen aan het
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
feit dat verschillende van de gesignaleerde ontwikkelingen niet op zichzelf staan maar elkaar zullen beïnvloeden. De ontwikkelingen met betrekking tot het werkgelegenheidsvolume in de WW en WAO hebben directe invloed op de samenstelling van het klantenbestand, maar zijn ook van invloed op de wijze waarop de partijen in het BVG met elkaar omgaan. Een goede doorgeleiding van klanten van de ene naar de andere organisatie is van groot belang om redenen van efficiency en effectiviteit. Het dienstverleningsconcept van de ISD staat daarmee niet op zichzelf maar vormt een wezenlijk onderdeel van de dienstverlening in de keten. Het feit dat de partijen gezamenlijk in een BVG zitten, helpt daarbij, maar is in zichzelf nog onvoldoende basis voor succes. Daarvoor zijn afstemming van beleid, een zo veel mogelijk geïntegreerde manier van werken, een gestroomlijnd verloop van de interfaces en een open samenwerkingshouding veel belangrijker randvoorwaarden. Het handig gebruikmaken van de technologische en wettelijke mogelijkheden als het gaat om de uitwisseling van gegevens kan hierbij ondersteunend zijn.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
3.
HET AANBOD
In dit hoofdstuk beschrijven we de producten en diensten van de ISD. Daarbij betrekken we zowel de inhoudelijke kant als de manier waarop we de uitvoering willen organiseren. Ook gaan we in op de mogelijke samenwerking met andere partners. Hierbij maken we in paragrafen 3.2 t/m 3.5 onderscheid naar de drie belangrijkste activiteitengebieden van de ISD, te weten werk, zorg en inkomen. Telkens leggen we de focus bij het belang van de klant. In hoofdstuk 2 hebben we ontwikkelingen beschreven die van invloed (kunnen) zijn op het takenpakket en het dienstverleningsconcept van de ISD. Daarbij is een belangrijke katalysator voor verandering niet beschreven, omdat deze recentelijk al is ingevoerd, namelijk de WWB. Met de komst van de WWB in 2004 hebben de drie gemeenten hun werkprocessen fors aangepast, vooral door invoering van het workfirst-principe. Er wordt nu een aantal maanden op basis van dit principe gewerkt en hoewel concrete resultaten dus nog niet goed vast te stellen zijn, zien wij geen aanleiding om op dit punt nu tot fundamentele beleidswijziging te komen. Over deze aanpak is goed nagedacht en er zijn geen aanwijzingen dat deze niet werkt. Daarom willen we de workfirst-aanpak leidend laten blijven in het aanbod aan onze klanten vanuit de ISD. Tegelijkertijd realiseren we ons dat de situatie waarin we nu verkeren geen statische is. Met de komst van de WMO staat de volgende ingrijpende verandering voor gemeenten al weer op stapel. Het is daarom goed in dit hoofdstuk eerst kort stil te staan bij de ontwikkeling die wij zien en de accentverschuiving die dat oplevert in onze aanpak en dagelijkse werk.
Van Abw naar WWB en van Wvg naar WMO? Op grond van de ontwikkelingen die we in hoofdstuk 4 beschreven hebben zien we een verschuiving ontstaan in het belang van de drie activiteitengebieden, werk, inkomen en zorg. In onderstaand schema illustreren we dit. Inkomen
Werk
Werk
Werk
Zorg
Situatie Abw
Inkomen
Zorg
Situatie WWB
Zorg
Inkomen
Situatie WMO?
In het eerste driehoek is de situatie weergegeven van voor de komst van de WWB. In deze fase lag de focus op de rechtmatigheid en het verstrekken van de uitkering. Langzaamaan werd ook al onder de Abw meer nadruk gelegd op de reïntegratie van werkzoekenden. Dit werd versterkt met de komst van de WWB, dit is weergegeven in de tweede driehoek. Toeleiding naar werk c.q. de doelmatigheid van ons werk kreeg prioriteit.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Voor de komende periode staat een nieuwe ontwikkeling voor de deur, waarbij met de komst van de WMO ook Zorg nadrukkelijker een rol gaat spelen in ons werk. Overigens betekent dit niet dat de rechtmatigheid daarmee verdwijnt, juist niet! Een rechtmatige uitkeringsverstrekking blijft een absolute voorwaarde voor een succesvol functioneren. 3.1
A LGEMENE PRINCIPES
In onze aanpak kennen we een aantal principes die gelden voor alle onderdelen van het werkproces. Of het nu gaat om werk, zorg of inkomen. Deze beschrijven we hieronder. 1.
Uitgangspunt voor onze aanpak is het workfirst-principe. Dit principe staat voor een integrale en uniforme aanpak voor iedereen die zich bij ons meldt. In onze organisatie staat het toeleiden naar werk centraal, en niet meer het verstrekken van een uitkering. We blijven de komende periode prioriteit geven aan de nieuwe instroom. Het beleid is erop gericht zo veel mogelijk mensen uit de uitkering te houden en degene die wel een beroep op de uitkering doen zo snel mogelijk te begeleiden naar werk. De filosofie hierachter is dat ‘dweilen met de kraan open’ niet zo veel zin heeft. Wanneer we er in slagen de instroom onder controle te krijgen kunnen we het zittend bestand voluit aandacht geven. Dat zal onder andere vorm krijgen door op basis van bepaalde bestandskenmerken groepen zittende uitkeringsgerechtigden op te roepen om hen te bemiddelen naar werk via de workfirst-aanpak. Maar als die aanpak voor deze groepen niet blijkt te werken zullen ook andere instrumenten, projecten en pilots voor deze doelgroep worden ingezet, als dat de uitstroom wel bevordert.
2.
De WWB legt een grotere eigen verantwoordelijkheid bij de klant. De klant is zelf verantwoordelijk voor het vinden van werk, wij kunnen daarin begeleiden en tijdelijk voor een inkomen zorgen. Wanneer de klant zijn verplichtingen daarbij niet nakomt, zal hij daar de consequenties van moeten dragen.
3.
De klant moet zo veel mogelijk zelfredzaam zijn, dat betekent dat wij geen zaken regelen (zoals betalen vaste lasten) wanneer de klant dit zelf kan.
4.
De poortwachtersrol is een belangrijk element in onze aanpak. Aan de poort willen we nieuwe cliënten snel aan een baan helpen en iedereen die kan werken een uitkering onthouden. Hoe groter het percentage dat direct een baan vindt, hoe groter het effect op ons volume. Daarnaast is uit onderzoek gebleken2 dat beperking van de instroom een groter rendement heeft dan inspanningen, gericht op reïntegratie. Zowel de inkomensconsulent als de klantmanager spelen hierbij een belangrijke rol.
5.
Om (spontane) naleving van regels te bereiken en fraude te voorkomen kiezen we voor hoogwaardig handhaven. Daarin streven we naar een goed evenwicht tussen aandacht voor preventie en voor repressie aan de hand van de vier aspecten van het hoogwaardig handhaven. Voorlichting, goede dienstverlening
2
Zie Economische Statistische Berichten (ESB), 23.07.2004.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
en effectieve controles zijn van belang uit een oogpunt van preventie en legitimering van het vierde aspect van de repressie: het daadwerkelijk sanctioneren en terugvorderen van ten onrechte uitbetaalde bedragen. 6.
De Bijzondere bijstand is een belangrijk instrument dat wordt ingezet als sociaal vangnet. Wij ondersteunen met de Bijzondere bijstand burgers uit onze gemeenten die dat nodig hebben. Bijzondere bijstand en armoedebeleid mogen echter geen belemmering zijn voor het aanvaarden van werk! We zetten daar als ISD dus gericht beleid op in.
7.
Wij willen dat ons aanbod steeds aansluit bij de eisen die door onze omgeving (klanten, de politiek, Inspectie voor Werk en Inkomen, het IWI, en ketenpartners) aan ons gesteld worden. Dit betekent dat we ons beleid regelmatig tegen het licht zullen houden. In 2007 zullen we de workfirst-aanpak evalueren op effectiviteit en efficiëntie.
8.
Wij hechten veel waarde aan een goede cliëntenparticipatie. De cliëntenraad is voor de ISD dan ook een belangrijke partner. De cliëntenraad heeft een signaalfunctie en geeft gevraagd en ongevraagd advies.. Daarnaast heeft de directie van de ISD regelmatig overleg met de cliëntenraad over de gang van zaken binnen de ISD. We zijn er voorstander van dat er straks één cliëntenraad op ISD-niveau wordt gevormd. Deze cliëntenraad zal kunnen beschikken over de benodigde facilitaire voorzieningen zoals vergaderruimte. De rechten en plichten van de cliëntenraad worden vastgelegd in een verordening.
9.
De ISD is geen onderdeel meer van de gemeente(n), maar voor een groot aantal terreinen is het essentieel dat door de ISD wordt samengewerkt met diensten van de deelnemende gemeenten, onder andere op de terreinen Onderwijs, Welzijn en Economie. De ISD zoekt deze samenwerking straks actief op.
10.
Voor de uitvoering van haar taken maakt de ISD gebruik van de diensten van andere (private) en (semi-)publieke) partijen. De relaties op het terrein van Werk met deze derden, zoals WSW (Drechtwerk), welzijnsinstellingen, reïntegratiebedrijven en scholingsinstellingen (Da Vinci College), zijn gebaseerd op de verwachting dat deze bijdragen aan toenemende mogelijkheden voor klanten om een plek op de arbeidsmarkt te vinden. Deze relaties geven wij vorm op basis van een contract. In dit contract worden afspraken opgenomen over de wijze van financiering (input of output), de te leveren kwaliteit en de resultaten (outcome). Anderzijds is opgenomen de waarborg dat de ISD een goed opdrachtgever is en dus haar afspraken nakomt. Bestaande inkooprelaties op het terrein van Zorg worden gecontinueerd, onder andere voor de uitvoering van medische keuringen.
11.
Helaas komt het voor dat klanten zich niet gedragen zoals dat van hen verwacht mag worden. Wij voeren daarom een uniform agressieprotocol dat voorziet in spelregels bij misdragingen van klanten.
12.
Zoals we al in de missie hebben aangegeven is voor ons tenslotte een algemeen principe dat onze diensten goed toegankelijk zijn en wij als organisatie goed bereikbaar zijn.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Tot slot De in dit hoofdstuk beschreven diensten worden aan alle klanten aangeboden en op algemene grondslag gefinancierd. Eventuele extra dienstverlening die een van de gemeenten wil, kan de ISD tegen meerkosten uitvoeren. 3.2
W ERK
3.2.1 Wat zijn onze principes Het productaanbod dat we hebben, is voor iedere werkzoekende gelijk, waarbij geldt dat door de klantmanager een afweging wordt gemaakt welk instrument in een concreet geval wordt ingezet. Voor jongeren tot 23 jaar geldt een eigen aanpak, namelijk Route 23, en vergelijkbare projecten. We verstrekken geen inkomen en dus ook geen voorschot, voordat iemand gestart is met een traject. In specifieke gevallen blijft een beroep op broodnood mogelijk. Ter ondersteuning aan de workfirst-aanpak zetten wij flankerend beleid in, zoals schuldhulpverlening, kinderopvang en inburgering. 3.2.2 Hoe we willen werken
Klantmanagement De ISD maakt gebruik van klantmanagement bij het begeleiden van klanten naar regulier werk. De klantmanager voert de regie over het proces van toeleiden. Dit betekent dat hij de klant wijst op zijn rechten en plichten. Hij maakt de keuze voor een bepaald traject of instrument en meldt de klant daarvoor aan. Tevens is hij verantwoordelijk voor het monitoren van de klant wanneer deze op traject zit. Onderdeel van zijn werkzaamheden is het handhaven van verplichtingen. De klantmanager beslist dus over maatregelen of sancties bij ongewenst gedrag.
Inkoop- en contractbeheer Een goed inkoop- en contractbeheer is essentieel voor een goed reïntegratiebeleid. Door heldere financiële sturing op input én output kunnen betere resultaten worden bereikt. Een goede motoring van resultaten en terugkoppeling van de klantmanagers is hierbij noodzakelijk.
Social Re t urn on investment Ook de ISD zal, net als de gemeenten zelf, inzetten op sociale return on investment (SRI). Dit komt erop neer dat de ISD en de deelnemende gemeenten in contracten met derden - in bepaalde segmenten - zal worden opgenomen dat een gedeelte (5%) van de brutoaanneemsom wordt omgezet in werkgelegenheid voor klanten van de ISD. Hierbij zal aansluiting worden gezocht met de trajecten in de werkplaats en de AGU’s.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
3.2.3 Wat we onze klanten bieden De huidige drie afdelingen sociale zaken kennen een reeks van producten, diensten en instrumenten die hun nut bewezen hebben. Deze worden opgenomen in het aanbod van de ISD en worden periodiek geëvalueerd en waar nodig geüpdate of vervangen. Verder zijn we permanent alert op de vraag of en de in het vorige hoofdstuk beschreven nieuwe ontwikkelingen aanpassing van onze dienstverlening nodig maakt. De producten, diensten en instrumenten, welke we als ISD op het terrein van werk willen aanbieden beschrijven we hierna. De hoofdroute van onze dienstverlening voor nieuwe instroom is die van de Werkplaats, waar een diagnose wordt gesteld en waar een advies aan de klantmanager wordt opgesteld over de volgende stap in de vorm van een arbeidsmarktgerelateerd uitstroomtraject, de Kweekvijver of een ander traject. Voor deze werkwijze worden kaders gesteld, waarbinnen de klantmanager moet opereren. Doel hiervan is te komen tot uniformering in de uitvoering en het risico van 'onderhandeling' tussen klantmanager en klant uit te sluiten. In deze kaders wordt ook aangegeven in welke gevallen de klantmanager reeds bij de intake kan beslissen de hoofdroute naar de Werkplaats niet te volgen, maar direct andere reïntegratieinstrumenten in te zetten.
Werkplaats De Werkplaats heeft als doel de werkzoekende zo snel mogelijk op de arbeidsmarkt (terug) te plaatsen. De Werkplaats kent meerdere elementen: activering, diagnose, bevordering eigen verantwoordelijkheid, participatie in de samenleving, oplossen van knelpunten die reïntegratie in de weg staan, adequate doorgeleiding naar een baan of vervolgtraject. De Werkplaats is een verzamelbegrip; het zijn reïntegratiebedrijven waarmee contracten zijn afgesloten en waar onze klanten werken. Wanneer de klant naar de Werkplaats gaat is de werkleider van het reïntegratiebedrijf verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de klant. Bij ongewenst gedrag is er afstemming tussen de werkleider en de klantmanager over de te nemen stappen. De duur van de werkplaats is drie maanden, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie maanden. Na twee maanden Werkplaats ontvangt de klantmanager een diagnose en een advies voor een vervolgtraject. De klantmanager beslist uiteindelijk over de inhoud van dit vervolgtraject.
Arbeidsmarktgerelateerd uitstroomtraject ( AGU ) De AGU is een tijdelijke, kwalificerende leer/werkbaan die toeleidt naar regulier werk. Hierbij worden integrale trajecten gevolgd met componenten van werk en scholing. Cliënten komen voor een AGU in aanmerking wanneer er perspectief is op een reguliere baan.
Springplank De Springplank biedt een traject voor werkzoekenden die in een periode van maximaal een jaar kunnen instromen op het niveau van de AGU. De duur van het
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
traject is maximaal een jaar, waarvan de eerste maand een proefperiode is. Het traject bestaat uit 20 uur per week arbeidssimulatie op basis van leerdoelen, aangevuld met aanbodversterkende - los ingekochte - begeleidingsinstrumenten. Wanneer de werkzoekende na een jaar nog niet in staat is in te stromen in een AGU, komt deze in het project Sociale Activering.
Project sociale ac ti ver i ng Voor die klanten die een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, gebruiken we het project sociale activering als instrument tussen reïntegratie en zorg. Dit project zorgt ervoor dat klanten beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt.
Aanvullende instrumenten Naast de inzet van AGU’s of andere projecten kan het soms nodig zijn aanvullende instrumenten in te zetten, zoals scholing. Wanneer dit het geval is zullen individuele afspraken met de klant worden gemaakt over de voorwaarden waaronder dit mogelijk is. De doelstelling hiervan is het vergroten van de mogelijkheden van werkzoekenden door inzet van specifieke instrumenten naast de reguliere trajecten. Elk geval zal kritisch worden beoordeeld op de vraag of de inzet van zo’n instrument een toegevoegde waarde levert bij de uitstroom naar regulier werk. In de WWB is de mogelijkheid opgenomen premies te verstrekken. Wij kiezen ervoor deze premies in te zetten voor klanten die uitstromen naar regulier werk. Hierbij hanteren we twee uitgangspunten. Allereerst dat de premie hoger ligt naar mate de klant sneller uitstroomt. Ten tweede dat de premie hoger ligt bij een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (route A-klanten, met een korte afstand naar werk, versus route B klanten, met een grote afstand tot de arbeidsmarkt).
Route 23 Binnen route 23 werkt de ISD samen met CWI, het Regionaal Bureau Leerplicht, het Da Vinci-college (ROC) en Bureau Jeugdzorg aan een sluitende aanpak voor jongeren tot 23 jaar. Route ‘23’ richt zich op jongeren tussen de 16 en 23 jaar, met als primaire doelgroep ‘kansarme’ jongeren. Het is een merknaam voor arbeidsmarktbeleid in de brede zin en richt zich, via gestroomlijnde intake, op het doorleiden van jongeren naar een adequaat traject richting opleiding, werk of zorg.
Overige pilots en projecten Alle drie de gemeenten experimenteren op dit moment op diverse terreinen met nieuwe instrumenten. De bedoeling is om op basis van de daarmee opgedane ervaring straks binnen de ISD te besluiten over het al dan niet omzetten ervan in structurele instrumenten. Op die manier houden we ook de mogelijkheid open om gaandeweg het proces van ISD-vorming nieuwe ideeën te blijven benutten voor betere resultaten. Op dit moment lopen er onder andere de volgende projecten:
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Jongerenproject Overtreffende Trap Sluitende Aanpak Het Jongerenproject Overtreffende Trap Sluitende Aanpak heeft als doelgroep jongeren onder de 30 jaar (zowel nieuwe instroom als zittend bestand). Klanten die in dit jongerenproject instromen krijgen binnen een korte tijd veelvuldig intensief contact met de klantmanager. Deze contacten resulteren in een diagnose die onder andere Inventarisatie van niveau en ervaringen, sollicitatieactiviteiten (Waarom lukt het niet?), etc. beslaan. De ongemotiveerde jongeren worden in een vroeg stadium gefilterd (Niet deelnemen betekent sanctie/maatregel/verlaging óf zelfs uitsluiting) Gemotiveerde jongeren die na intensieve bemiddeling niet aan de slag komen worden doorgeleid naar één van de workfirst-projecten dan wel het baangarantieproject of het Uitzendbureauproject. Uitzendbureau Project Het Uitzendbureau Project is een samenwerking op het gebied van reïntegratie tussen de gemeente en diverse uitzendbureaus. Het uitzendbureau dient fase 2 en 3 kandidaten die een bijstandsuitkering ontvangen te bemiddelen naar een (nieuwe) werkplek. In dit project dient de fase 2- of 3-klant een zekere mate van presentatie en motivatie te hebben. Eenmaal in de zes weken vindt terugkoppeling door middel van voortgangsrapportage plaats. Succes is het bewerkstelligen van duurzame uitstroom (indien wordt voldaan aan de WW-referte-eis). Baangarantieproject Het baangarantieproject is een samenwerking tussen de gemeente en het reïntegratiebedrijf. De gemeente selecteert voor specialistische vacatures expliciet bepaalde fase 3 en 4 klanten. Na selectie neemt het reïntegratiebedrijf een intake af en diagnosticeert de mogelijkheden van de kandidaat. Indien geselecteerd, dient de kandidaat een interne opleiding bij het bedrijf te doorlopen. Bij het afronden van de opleiding worden de kandidaten een baan aangeboden (met uitstroomgarantie). Er is sprake van succesvolle uitstroom als wordt voldaan aan de WW-referte-eis.
K i nderopvang (WKO) De ISD is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WKO en verstrekt uit dien hoofde de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang voor de gehele doelgroep. Met de drie gemeenten worden goede afspraken gemaakt over een samenhangend voorzieningenaanbod en het realiseren van een vraaggestuurd aanbod. Een goede kinderopvang is namelijk essentieel voor het slagen van de workfirstaanpak, omdat dit belemmeringen voor het aanvaarden van werk wegneemt.
Inburger i ng (WIN) De ondersteunende of faciliterende rol van de gemeente in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers bestaat uit het aanbieden van inburgeringsprogramma’s aan personen die vallen onder de doelgroep die in aanmerking komen voor een inburgeringstraject. De taak van de ISD is het ondersteunen van, faciliteren en verstrekken van kosten van inburgering aan de doelgroep.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Overige In het kader van het reïntegratietraject kan ook flankerend beleid nodig zijn uit de sectoren Zorg en Inkomen, bijvoorbeeld schuldhulpverlening. Voor een beschrijving van deze flankerende producten verwijzen wij naar de betreffende paragraaf. 3.2.4 Met welke partijen we blijven of meer gaan samenwerken
Samenwerk i ng met CWI en UWV De ISD ‘woont’ samen met CWI en onderdelen van het UWV in het BVG en werkt aan een gezamenlijke dienstverlening aan haar klanten. Voor de overdracht van klanten is een goede informatie-uitwisseling essentieel. Voor een digitale uitwisseling van gegevens zijn we afhankelijk van de landelijke ontwikkelingen bij het CWI en het UWV. Gelet op de landelijke en regionale ontwikkelingen zoals die in hoofdstuk 3 zijn beschreven, is een goede samenwerking met de ketenpartners van toenemend belang. Met het UWV zullen afspraken gemaakt worden over klanten die overgaan van UWV naar de ISD. Om deze klanten zo goed mogelijk te kunnen bedienen is het belangrijk dat bekend is wat voor een traject deze klanten al achter de rug hebben. Ook voor de samenwerking met het CWI geldt dat een goede informatieuitwisseling van belang is. Voor beide geldt dat een belangrijke succesfactor is het afstemmen van de interfaces in de werkprocessen.
Werkgeversbenadering In hoofdstuk 4 hebben we op het belang van een goed regionaal arbeidsmarktbeleid gewezen. Belangrijke partij daarbij zijn de werkgevers, omdat zij bij uitstek in staat zijn om banen te creëren. De schaal van de ISD maakt het mogelijk om in regionaal verband met werkgevers aan tafel te komen. Doel ervan is afspraken te maken die leiden tot een betere benutting van (in potentie) aanwezige plaatsingsmogelijkheden vanwege (latente) behoeften aan bepaalde categorieën arbeidskrachten, nu of op termijn. Ook willen we zo komen tot gezamenlijke inspanningen, gericht op het creëren van nieuwe banen. Wij beschouwen dit als een speerpunt van beleid voor de ISD en willen daar gericht actie op ondernemen, bij voorkeur in een gezamenlijke pilot. Gedacht wordt aan het organiseren van een gezamenlijke werkgeversbenadering van de ISD met CWI, UWV, DVC/ROC en reïntegratiebedrijven. 3.3
Z ORG
3.3.1 Wat zijn onze principes De ISD zet in op adequate zorg voor sociaal zwakkeren; zij kloppen niet tevergeefs aan bij de ISD. Wij nemen onze rol in het opbouwen van een goede zorginfrastructuur en verwijzen naar de juiste hulp- en zorginstellingen. Onze dienstverlening is laagdrempelig, we proberen deze zo dicht mogelijk bij de klant te brengen, enerzijds door het gebruik van loketten in de deelnemende gemeenten, anderzijds door
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
gebruik te maken van digitale voorzieningen. De één-loketgedachte vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. 3.3.2 Hoe we willen werken
Inkoop en contractbeheer Zorgverlening bestaat voor een belangrijk deel uit het regelen van voorzieningen en verstrekkingen voor hen dat nodig hebben om te kunnen functioneren. Het zijn vaak ook noodzakelijke levensbehoeften en daarom is het een belang onderdeel van ons werk. Net als bij Werk is een goed inkoop en contractbeheer essentieel voor een goede zorgdienstverlening. Ook hier gebruiken we contracten op basis van prijsprestatieafspraken om de juiste prikkels aan te brengen voor onze opdrachtnemers. 3.3.3 Wat we onze (potentiële) klanten bieden 3
Schu l dhulpverlening Schuldhulpverlening (SHV) levert een bijdrage aan het integrale gemeentelijk armoedebeleid. Naast de reguliere taken (zoals schuldsanering) richt schuldhulpverlening zich op het tijdig signaleren van schulden als belemmering naar werk. Daarom zal hiervoor in een vroegtijdig stadium in het traject naar werk aandacht worden besteed. Indien er een problematische schuld bestaat zullen met de klant afspraken worden gemaakt over het oplossen van deze situatie. Schuldhulpverlening is vaak een essentiële voorwaarde voor de reïntegratie van onze klanten. Het beleid en de uitvoering van deze taak ligt daarom bij de ISD.
Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) De ISD is verantwoordelijk voor het afhandelen van aanvragen in het kader van de Wvg en neemt op dit punt de rol over van de individuele gemeenten. Ook hier is vaak sprake van het beschikbaar stellen van voorzieningen die hulpbehoevende burgers in staat stellen mobiel te blijven en zo te blijven participeren in de samenleving. Daarnaast is de ISD verantwoordelijk voor het afhandelen van aanvragen Drechthopper. 3.3.4 Met welke partijen we blijven of meer gaan samenwerken Door de ISD wordt overleg gepleegd met de bestaande organisaties, zoals het Gehandicaptenplatform Zorg, Werk en Wonen van de Drechtsteden-gemeenten. Daarnaast is de ISD lid van de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) en werkt de ISD volgens de richtlijnen die de vereniging heeft opgesteld.
3
De deelnemende gemeenten kennen naast het beschreven beleid ook nog zogenaamde noodfondsen die soms samen met de kerk worden beheerd, deze laten wij in dit plan buiten beschouwing (o.a. Algemeen Sociaal Fonds/Roëllfonds).
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
3.4
I NKOMEN
3.4.1 Wat zijn onze principes De poortwachtersfunctie is voor Inkomen cruciaal. Wij willen voorkomen dat er mensen in de uitkering komen die daar geen recht op hebben. Rechtmatigheid staat bij het verstrekken van uitkeringen centraal; iedereen die recht heeft op een uitkering krijgt deze én wanneer geen recht is op een uitkering wordt deze niet verstrekt. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar wij willen garanderen dat wanneer iemand een uitkering ontvangt deze persoon daar ook recht op heeft. Daarnaast zijn wij streng maar rechtvaardig. Wij stellen plichten aan het hebben van een uitkering en wij verwachten dat onze klanten die ook nakomen. Indien dit niet het geval is, zullen wij maatregelen nemen. 3.4.2 Hoe willen we werken Wij staan er voor dat onze klanten snel en efficiënt worden geholpen. Wij leggen de verantwoordelijkheden laag in de organisatie. Wij verwachten daarom van onze inkomensconsulenten dat zij zelfstandig het recht op een uitkering beoordelen. Dit betekent dat wij geen één-op-één toetsing zullen toepassen. Steekproefsgewijs zullen de beoordelingen wel worden getoetst vanuit de controlfunctie. 3.4.3 Wat we onze klanten bieden
U i tkeringverstrekking De ISD is verantwoordelijk voor het tijdig en juist verstrekken van de bijstandsuitkeringen (WWB, Ioaw, Ioaz en bijstandsbesluit zelfstandigen). De ISD verstrekt een uitkering tijdelijk totdat de klant een baan heeft gevonden. De dienstverlening uitkeringsverstrekking aan de werkzoekende wordt efficiënt ingericht. Op basis van door ons opgestelde risicoprofielen maken huisbezoeken deel uit van het werkproces bij risicogroepen. Indien mogelijk wordt de uitkeringsaanvraag administratief afgedaan.
Informat i e- en adviesfunctie Onze klanten kunnen bij ons terecht voor vragen over hun uitkering, de mogelijkheden van allerlei regelingen (zoals Kinderopvang en voorzieningen uit de Wvg) en uitleg over onze aanpak.
Bijzondere bijstand De ISD voert op basis van het door het bestuur van de ISD vastgestelde beleid de bijzondere bijstand uit (inclusief de regelingen ten behoeve van ouderen en chronisch zieken) voor de deelnemende gemeenten. De ISD verstrekt de langdurigheidstoeslag aan alle uitkeringsgerechtigden die daar (wettelijk) recht op hebben.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Terugvorder i ng en verhaal De ISD voert de terugvordering en verhaal uit bij onder meer de herziening van een toekenningsbesluit WWB, ten onrechte verleende bijstand en terugvordering van premies en subsidies. Daarnaast voeren we gericht actie als het gaat om incasso van openstaande schulden. Dit enerzijds als onderdeel van het hoogwaardig handhaven, namelijk het daadwerkelijk sanctioneren en terugvorderen, anderzijds omdat de ontvangsten uit terugvordering inkomsten voor de ISD zijn.
Zelfstandigen De ISD voert de BBZ uit. Dit betekent dat de gemeenten Papendrecht en Zwijndrecht hun lopende contracten met de gemeente Rotterdam zullen beëindigen.
Dak- en thuislozen Dordrecht is voor de groep dak- en thuislozen aangewezen als centrumgemeente. De ISD verzorgt de uitkering voor deze doelgroep. De maatschappelijke opvang is een verantwoordelijkheid van de drie gemeenten. 3.4.4 Met welke partijen we blijven of meer gaan samenwerken In het kader van het verstrekken van een uitkering en de hoogwaardige handhaving werken wij samen met een groot aantal partijen: het Inlichtingenbureau, deurwaarders, Bureau regionaal interventie teams (BRIT), Landelijk bureau inning ouderbijdrage (LBIO), Bureau buitenland en uiteraard het CWI.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
4.
DE ORGANISATIE
In dit hoofdstuk werken we de structuur en inrichting van de ISD-organisatie uit en gaan we in op de formatienormering, de huisvesting, arbeidsvoorwaarden en sociaal plan, het HRM-beleid en de medezeggenschap. 4.1
O RGANISATIESTRUCTUUR EN - INRICHTING
De structuur en inrichting van de organisatie die we hierna beschrijven, zijn primair gebaseerd op de missie en visie van de ISD zoals deze geformuleerd is in het Bestuursplan. Daarnaast is het besturingsconcept relevant voor de structuur en inrichting van de ISD-organisatie is. Dit besturingsconcept werken we uit in paragraaf 4.1.1. Ten slotte is het van belang bij de structuur en inrichting van de ISDorganisatie rekening te houden met de wensen die eerder geuit zijn omtrent de organisatiekenmerken. Deze geven we weer in paragraaf 4.1.2. Vervolgens werken we in paragraaf 4.1.3. de structuur en inrichting uit. 4.1.1 Besturingsconcept Bij het besturingsconcept gaat het om de rollen en de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het bestuurlijk niveau en het management enerzijds en binnen het management anderzijds. Wij stellen hieromtrent het volgende voor.
Algemeen De bestuurders hebben een grote inbreng in de interactie met de maatschappelijke omgeving en sturen op hoofdlijnen. De beleidsvorming krijgt gestalte via een interactief proces tussen de Bestuurscommissie, de adviescommissie uit de Drechtraad en de organisatie. Uiteindelijk is de directie verantwoordelijk voor de beleidsvoorstellen aan de Bestuurscommissie, maar in het voortraject wordt de betrokkenheid van leden van de bestuurscommissie en adviescommissie bij de totstandkoming van die beleidsvoorstellen gewaarborgd. Over de exacte inrichting van dit interactieve proces worden te zijner tijd afspraken gemaakt met de Bestuurscommissie en adviescommissie. De rol en verantwoordelijkheden van de Bestuurscommissie en de directie worden zo geformuleerd dat er een grote mate van verantwoordelijkheid voor de uitvoeringsorganisatie bij de directie komt te liggen. De directie werkt op basis van een organisatieregeling en daarop gebaseerde delegatie- en mandaatregelingen en een directiestatuut. Deze worden te zijner tijd nader uitgewerkt. Dit geldt ook voor de regelingen, waarin het budgetbeheer wordt geregeld.
Bes t uurlijk niveau De bestuurscommissie bepaalt - binnen de door het Drechtsteden-bestuur gestelde algemene kaders - de hoofdlijnen van het (integrale) beleid en de kaders voor communicatie met externe partijen. Het heeft een richtinggevende en ontwikkelende
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
rol. Het is voorwaardenscheppend voor de organisatie en stuurt op hoofdlijnen. Het stelt beleidsregels op en houdt toezicht op het functioneren van de directie. De Bestuurscommissie mandateert een nader te bepalen deel van zijn bevoegdheden aan de directie. Deze kan bevoegdheden weer ondermandateren. Uitgangspunt is een ruime mandatering. In een nog op te stellen bevoegdhedenmatrix zal dit verder worden uitgewerkt. Rapportage van de directie naar de Bestuurscommissie geschiedt binnen de planning-en-controlcyclus.
Direc t ie De Drechtsteden-secretaris stuurt ambtelijk de directie van de ISD aan. De directie heeft, binnen de door het Drechtsteden-bestuur gestelde algemene kaders, een integrale verantwoordelijkheid voor het functioneren van de ISD-organisatie, voor de externe contacten en het relatiebeheer met de deelnemende gemeenten, ketenpartners en andere voor het werk relevante partijen, voor de inzet en beheer van middelen, voor de inhoudelijke kwaliteit van de beleidsvoorbereiding en uitvoering en voor het realiseren van de gestelde doelen. Deze verantwoordelijkheid wordt onder meer gestalte gegeven door middel van rapportages over de gerealiseerde prestaties. Deze prestaties zijn vastgelegd in de begroting en beleidsprogramma’s en geldt als contract tussen directie en Bestuurscommissie. Uitgangspunt is de integraliteit van beleidsadvisering. De directie draagt zorgt voor heldere advisering, waar keuzes inzichtelijk worden gemaakt, maar geeft wel een eenduidig advies. De organisatie is ingedeeld in sectoren, die worden aangestuurd door sectorhoofden. Sectorhoofden zijn, binnen de door bestuur en directie gestelde kaders, verantwoordelijk voor de aan hun sector opgedragen taken. Hiertoe behoort het functionele beleid, de producten en de dienstverlening met betrekking tot de opgedragen taken, maar ook personeel, financiën en de externe vertegenwoordiging op het relevante functionele taakgebied. Van sectorhoofden wordt een bijdrage verwacht aan het ontwikkelen en uitdragen van de strategie en het beleid van de ISD. Samen met de directeur vormen zij het managementteam; de directeur is voorzitter, één van de sectorhoofden plaatsvervanger. De controller heeft een adviserende rol. Daarnaast heeft de controller een eigenstandige advies- en signaleringsfunctie en kan uit dien hoofde - indien nodig - rechtstreeks aan de Bestuurscommissie rapporteren. 4.1.2 Verdere gewenste organisatiekenmerken De uitgangspunten uit de missie en de bestuurlijke vormgeving en het besturingsconcept leggen de basis voor de ISD-structuur en de inrichting ervan. In praktische zin moet de structuur en inrichting vorm krijgen door een verbinding te maken tussen deze basis en de wensen die vanuit de bestaande gemeentelijke organisaties geformuleerd zijn. Een aantal kenmerken of ‘wenspunten’ voor de nieuwe organisatie is benoemd en wordt hierna beschreven: a.
Aangezien de ISD (grotendeels) zelfstandig moet opereren, dienen de lijnen kort te zijn in een platte organisatie met verantwoordelijk management. Er
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
zullen maximaal drie hiërarchische lagen (niveaus) zijn in de organisatie te weten directieniveau, sectorniveau en afdelingsniveau. b.
De span of control gaat uit van gemiddeld 15 f.t.e. per organisatorische eenheid. In uitzonderingsgevallen en indien er een hoge mate van standaardisatie van taken is kan een eenheid tot 20 f.t.e. omvatten. Dit is ook de norm voor het aantal leidinggevende functies in de nieuwe organisatie. Over hoe deze exact worden ingevuld, worden te zijner tijd, bij de verdere uitwerking van de fijnstructuur beslissingen genomen. Daarbij zijn vormen denkbaar als het creëren van een gelijkgeschakelde (nieuwe) afdeling, het werken met plaatsvervangende leidinggevenden en het werken met coördinatoren of teamleiders, die wel of geen formele leidinggevende bevoegdheden hebben
c.
In de verdeling van de verantwoordelijkheden worden zgn. checks and balances aangebracht om de rechtmatigheid te waarborgen. Het mag niet zo zijn dat ‘bepalen, betalen en genieten’ in één hand gehouden wordt ofwel dat bijvoorbeeld één organisatorische eenheid kan bepalen welke externe partij mag aanbesteden voor een bepaald traject, vervolgens het budget beheert om de partij te betalen en ook afnemer en beoordelaar is van de diensten die de partij levert. Spelregels voor budgetbeheer en procuratie worden te zijner tijd vastgelegd.
d.
De organisatie wordt functioneel ingedeeld langs de primaire processen werk, zorg en inkomen waarbij handhaving als integraal aspect van het primair proces gezien wordt. Handhaving wordt dus niet in een aparte eenheid ondergebracht.
e.
Centraal, in de staf, krijgt de strategische beleidsontwikkeling en beleidscoordinatie een plaats, dit laatste om verkokering te voorkomen. Het beleid op het functionele gebied behoort tot de taak van de sectoren.
f.
Voor de ondersteunende processen worden drie organisatorische varianten gekozen: (1) volledig zelf doen, (2) uitbesteden maar wel op locatie ISD laten uitvoeren en (3) uitbesteden en elders uitvoeren. Ad 1: De voor de primaire taakuitvoering vitale ondersteunende processen worden in de staf georganiseerd en door eigen personeel uitgevoerd. Te denken valt aan de controlfunctie, applicatiebeheer en informatievoorziening. Ad 2: Ondersteunende processen waarvan het belangrijk is dat er vanuit de ISD invloed kan worden uitgeoefend op de inhoudelijke kant ervan en de manier waarop deze processen worden uitgevoerd, worden uitbesteed, maar de uitvoering ervan vindt onder verantwoordelijkheid van het management van de ISD binnen de ISDorganisatie (‘op locatie’) plaats. Dat betekent dat het management van de ISD de kaders stelt en de inhoud en prioriteit in het werk bepaalt, terwijl de formele werkgeversrol voor de ingeleende medewerkers bij de dienstverlenende partij ligt (het is vergelijkbaar met het werken met uitzendkrachten). Te denken valt aan personeelsadvies voor het management. Ad 3: De overige ondersteunende processen worden zo veel mogelijk elders afgenomen én uitgevoerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan de salarisadministratie.
g.
De inkoop van aan te besteden opdrachten en de regie op het inkoopproces worden uit efficiencyoverwegingen centraal, in de staf, georganiseerd, waarbij
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
de functionele sectoren de inhoud van de opdrachten bepalen. Het budgetbeheer voor de inkoop van aan te besteden opdrachten ligt ook bij de functionele sectoren. h.
De werkprocessen zijn geconcentreerd rondom de drie hoofdtaken, werk, zorg en inkomen en afgestemd op het functioneren in een BVG, samen met andere ketenpartners. De ‘fysieke’ frontoffice voor werk, zorg en inkomen komt in het bedrijfsverzamelgebouw. Daarbij is de procesroute voor nieuwe klanten een andere dan die voor de bestaande klantgroep, dit vanwege de andere aandacht die nodig is. In schema ziet dit er als volgt uit.
Figuur. Processchema ISD UWV
Zorgloket Zwijndrecht/ Papendrecht Receptie BVG
ISD
Zorgloket
Afd. Zorg
Inkomensbalie
Afd. Inkomen
Spreekkamer werk
Afd. Werk
CWI
4.1.3 Organogram ISD Concreet zijn de hiervoor geschetste kenmerken en uitgangspunten uit te werken in een organisatiestructuur. In de lijn worden de taken voor zorg, werk en inkomen georganiseerd. Hiervoor worden drie sectoren gecreëerd. Er komen loketfuncties in Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht. De loketfunctie in Dordrecht is ondergebracht in het BVG. Aangezien ‘werk’ voorop staat, wordt in de presentatie van de structuur deze taak het meest prominent, centraal aangegeven. De staf wordt gesplitst in een inhoudelijke tak en een facilitaire tak. De structuur is afgebeeld in onderstaand organogram. De nu geschetste structuur is overigens een voorlopige; aanpassingen en afwijkingen op deze structuur zijn mogelijk als dat bij de verdere voorbereiding van de totstandkoming van de ISD nodig blijkt te zijn uit overwegingen van beheersbaarheid (span of control) of rechtmatigheid (scheiding beslissingsbevoegdheid, beheersing en uitvoering). De berekeningswijze van de geschatte formatie is hierna aangegeven in de paragraaf Formatienormering.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Figuur. Organogram Directie Incl. bureau directie en bestuursondersteuning Middelen Werk
Kwaliteit Inkomen
Zorg, incl loketfunctie
Afd. bijzondere taken
Afd. Klantcontacten
Afd. Schuldhulpverlening
Klantmanagement
Afd. Uitkeringenbeheer
Afd. Wvg (incl Drechthopper)
Afd. Rechtmatigheid Afd. Debiteurenbeheer
Hierna wordt deze structuur nader uitgewerkt en toegelicht.
Direc t ie Uitgangspunt is een eenhoofdige leiding in de functie van ‘directeur’. De directeur is belast met de hoogste ambtelijke leiding, treedt op als WOR-bestuurder, is verantwoordelijk voor de algemene strategieontwikkeling van de ISD, vertegenwoordigt de ISD op landelijk niveau en in het regionale ketenoverleg, verzorgt de algemene coördinatie van beleid en middelen en treedt op als belangrijkste adviseur van de Bestuurscommissie. Het bureau van de directie ondersteunt de directeur en de Bestuurscommissie inhoudelijk en procesmatig. Naast een strategisch georiënteerde functie wordt er onder andere ook de functie van directiesecretaris in onder gebracht.
Werk Binnen de sector ‘Werk’ worden de activiteiten gebundeld die te maken hebben met het proces van voorkomen van instroom en bevorderen van uitstroom. Klantmanagement en reïntegratie zijn hier de kernactiviteiten en het workfirst-principe is leidend. Tot de taak van deze sector behoren, op individueel klantniveau, (a) intake, (b) opstellen plan, (c) inkopen traject/toeleiding en (d) monitoring van het gekozen traject. Daarnaast behoren ook tot de taak van deze sector: het ontwikkelen van nieuw instrumentarium, projecten of initiatieven en het onderhouden van relevante externe contacten (werkgeversorganisaties, e.d.) Ten slotte wordt deze sector belast met de afwikkeling van de (voormalige) Wiw/ID-banen wanneer dit niet voor de komst van de ISD door de gemeenten zelf al is opgelost. Effectieve werkprocessen en op doelmatigheid en ‘outcome’ gerichte sturing zijn kenmerkende elementen in het profiel van deze sector. Er komt een afdeling ‘klantmanagement’ en deze afdeling voert eveneens de WIN uit. Gezien de omvang van de activiteiten moet nog bezien worden of er meerdere afdelingen komen dan wel dat er afdelingsinterne delegering van aansturing komt. Er komt ook een afdeling ‘overige taken’, waarin onder andere bestaand instrumentarium wordt gemonitord op effectiviteit, nieuwe instrumenten worden ontwikkeld, waar lopende contracten met reïntegratiebedrijven en soortgelijke bedrijven worden beheerd en van waaruit de contacten met het veld van werkgevers en
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
koepelorganisaties worden onderhouden en wordt geparticipeerd in initiatieven en overleggen die gericht zijn op het ontwikkelen van regionaal arbeidsmarktbeleid. Het loket Kinderopvang komt ook bij de afdeling Bijzondere taken, aangezien dit een belangrijke voorwaarde is om het reïntegratiebeleid goed te kunnen vormgeven.
Zorg De sector ‘zorg’ krijgt als activiteiten (a) Wvg, (b) SHV en (c) Drechthopper. In dezelfde eenheid Zorg wordt de verantwoordelijkheid ondergebracht voor de loketten in Papendrecht en Zwijndrecht en het ‘zorgloket’ in het BVG waar informatie kan worden verkregen en aanvragen schuldhulpverlening, kinderopvang en Wvgvoorzieningen ingediend kunnen worden. De afhandeling van deze aanvragen vindt in de backoffice. De medewerkers die vanuit de ISD in het BVG-frontoffice plaatsnemen zullen hier organisatorisch ondergebracht worden. Klantgeoriënteerde werkprocessen en sturing op het toegankelijk zijn als ISD, zowel fysiek als inhoudelijk, zijn kenmerkende elementen in het profiel van deze sector. Er komen twee afdelingen, Wvg (inclusief Drechthopper) en Schuldhulpverlening.
Inkomen In de sector ‘Inkomen’ komen de activiteiten (a) administratieve intake WWB, BBZ en Bijzondere bijstand, (b) claimbeoordeling, (c) uitkeringsverstrekking, (d) debiteurenbeheer en (e) sociale recherche. Efficiënte werkprocessen en sturing op kwantitatieve productie en rechtmatigheid zijn kenmerkende elementen van het profiel van deze sector. Deze sector kent een baliefunctie (1 afdeling) en een backoffice (3 afdelingen). De baliefunctie wordt verzorgd door de afdeling klantcontacten. Deze afdeling richt zich op de informatievoorziening en de eerste opvang en zo mogelijk afdoening van klantvragen en handelt aanvragen voor bijzondere bijstand en levensonderhoud af. De backoffice bestaat uit drie afdelingen. Een afdeling Uitkeringenbeheer, waarin de administratief technische verwerking van de betalingen en aanverwante activiteiten worden samengevoegd. Een afdeling Rechtmatigheid voor de werkzaamheden die samenhangen met de controle op de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen. En een afdeling Debiteurenbeheer voor alles wat samenhangt met terugvordering en verhaal.
Stafeenheden De nieuwe ISD krijgt twee stafsectoren: (1) Middelen en (2) Kwaliteit. Deze stafeenheden worden ingericht naar de aard van de werkzaamheden (meer bedrijfsvoeringsgericht of meer inhoudelijk gericht), een acceptabele span of control en aandacht voor checks and balances. In onderstaande tabel hebben we aangegeven hoe de werkzaamheden over de twee stafeenheden zijn verdeeld. Met een asterix is per functie aangegeven of er werkzaamheden, die onder die functie vallen, door de ISD geheel of gedeeltelijk ingekocht worden bij de gemeente Dordrecht c.q. het Shared Service Centre.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Afd. Middelen
Afd. Kwaliteit
Strategisch beleid
X
Communicatie Financiën
X*) X *)
Scholing Regie en inkoop
X X
Bezwaar en Beroep
X
Kwaliteit
X
Planning en control
X
Interne control
X
Applicatiebeheer
X
Automatisering
X *)
Personeel en organisatie
X *)
Bestuursondersteuning
X
Juridische ondersteuning Facilitaire zaken
4.2
X*) X*)
F ORMATIENORMERING
4.2.1 Algemeen beeld van het resultaat De drie GSD’s hebben momenteel een gezamenlijke formatie van 320,7 f.t.e.4 (meetpunt begin februari 2005). Van die 320,7 is 10,9 f.t.e. als tijdelijk aangemerkt, de overige 309,8 f.t.e. is structureel. In totaal is 18,1 f.t.e. niet ingevuld (vacature) zodat de situatie begin februari 2005 feitelijk is dat 296,7 f.t.e. structureel bezet is en 5,9 f.t.e. tijdelijk ingevuld is; een totale feitelijke bezetting dus van 302,6 f.t.e. 4.2.2 Uitgangspunten formatienormering Afgesproken is om voor de formatienormering uit te gaan van de formatie van de GSD Dordrecht voor de integrale taakuitoefening van de ISD (voor het overzicht van de uit te voeren taken verwijzen wij naar Deelrapport I). De formatie van de ISD wordt berekend door het effect in te schatten dat ontstaat wanneer de klanten van Papendrecht en Zwijndrecht ‘ineens’ door de huidige GSD Dordrecht behandeld zouden moeten worden. De GSD Dordrecht, situatie/begroting 2005,wordt in deze voorgestelde berekening dus gezien als basis voor de ISD. Het uitgangspunt van de huidige formatie van Dordrecht om de benodigde formatie voor de ISD te berekenen sluit goed aan op het ontwerp van de ISD-structuur.
4
Hierbij is 9,12 f.t.e. die de gemeente Zwijndrecht op dit moment tijdelijk in de begroting heeft staan en die al in de meerjarenbegroting als bezuiniging zijn opgenomen, niet meegenomen.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
4.2.3 Opslag op formatie en secundaire kosten Dordrecht De opslag die benodigd is voor de ISD ten opzichte van de organisatie GSD Dordrecht verschilt per taak/functie. De volgende systematiek is hierbij aangehouden. 1.
2.
Basis voor de berekening is de formatie van Dordrecht voor 2005 gecorrigeerd voor wegvallende taken eind 2005 (WIW en ID-formatie; deze formatie is dus niet meegerekend in de basisformatie om de berekening voor de ISD te maken). Ook is er een correctie gemaakt voor de formatie van de sociale recherche; deze is al berekend op het werken voor de drie gemeenten. Er is als gevolg van efficiencywinst en taakstelling in Dordrecht aanvullende correctie mogelijk, maar die wordt hier alleen vermeld, nog niet meegerekend (zie opmerking (w) bij de berekening van de opslag per taak hierna, onder ad 2a.). Verdere opmerkingen bij de formatie Dordrecht 2005 zijn: −
Er is in de GSD Dordrecht tijdelijke formatie gecreëerd (consulenten uitstroom) die zich bezighouden met het ‘WWB-proof’ maken. Deze personele inzet zit niet in de basisformatie van Dordrecht die als uitgangspunt voor de formatieberekening van de ISD is genomen en behoeft dus daarin ook niet gecorrigeerd te worden.
−
Het project BDOS is weliswaar structureel gefinancierde formatie maar is niet nodig in de ISD en is daarom uit de basisformatie van Dordrecht gehaald.
−
In Dordrecht is de volgende formatie ingezet op structurele taken (dus ‘vaste’ formatie) maar op tijdelijke basis gefinancierd: 7 f.t.e. t/m 2006 uit de middelen Agenda van de Toekomst (6 f.t.e. casemanager en 1 f.t.e. administratief) en 3 f.t.e. t/m 2006 uit een doeluitkering voor intensivering van opsporing en controle (2 f.t.e. rechtmatigheid en 1 f.t.e. sociaal rechercheur).
−
Deze formatie maakt deel uit van de gepresenteerde basisformatie van Dordrecht en loopt dus mee in de berekening van de formatie voor de ISD. Het argument hiervoor is het feit dat het om structurele taken gaat. De enige tijdelijke formatieplaats die ook tijdelijk gefinancierd is en in de basisformatie van Dordrecht opgenomen is, is 1 f.t.e. strategisch beleidsmedewerker, waarop apart ingegaan wordt. Andere tijdelijke formatie is bij het bepalen van de basisformatie van Dordrecht geëlimineerd.
De aldus vastgestelde basisformatie van Dordrecht wordt verhoogd conform een te bepalen norm voor de volgende, in de huidige organisatie van GSD Dordrecht bestaande taken: a.
Primaire taken die één op één verzwaard worden vanuit het oogpunt dat de activiteiten van Papendrecht en Zwijndrecht door de organisatie van Dordrecht (fictief) overgenomen zouden worden krijgen een opslag die gelijk is aan de toename van de activiteiten. Het gaat hier om de taken die gerelateerd zijn aan het aantal WWB-klanten, het aantal Wvg-
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
voorzieningen, het aantal klanten schuldhulpverlening (SHV), het aantal dubieuze debiteuren en het aantal zaken bezwaar en beroep (B&B). b.
Primaire taken die niet één op één verzwaard worden maar wel een grotere omvang krijgen als gevolg van toenemende activiteit (klanten, handelingen, …) krijgen een opslag die vastgesteld wordt op basis van ervaringsdeskundigheid. Het gaat hier om contractbeheer en het loket kinderopvang.
c.
Staf- en managementtaken kenmerken zich doordat het verband tussen een toename van activiteiten en een verzwaring van die taken moeilijk of vrijwel niet vast te stellen is. Deze taken krijgen al dan niet een opslag op basis van ervaringsdeskundigheid of organisatorisch uitgangspunt. Het gaat specifiek om management, beleid, scholing & interne communicatie, kwaliteit, planning & control, uitbreiding van de verplichtingenadministratie (BTW) en automatisering. Een aantal van deze taken ondervindt ook het effect zoals hierna onder punt 3. is omschreven.
3.
Formatie die nodig is voor nieuwe taken of voor taken die ontstaan of zwaarder worden als gevolg van het niet langer deel uitmaken van een grote moederorganisatie en het opereren als zelfstandige organisatie wordt per taak geformuleerd en gewaardeerd. Het gaat hier om taken als gevolg van bestuursondersteuning, strengere eisen aan de planning-en-controlcyclus, PR en externe communicatie, (strategische) beleidscoördinatie en inkoop- en aanbestedingstrajecten. Het is hier overigens ook mogelijk dat juist minder formatie nodig is als gevolg van het niet langer binnen de gemeentelijke organisatie opereren. Naar verwachting zal die besparingsmogelijkheid echter zeer beperkt zijn.
4.
Formatie en/of financiële middelen die nodig zijn voor het uitvoeren van secundaire taken (PIOFA-taken zoals personeelsadministratie, gebouwbeheer en archiefzaken) worden berekend op basis van de totale berekende formatie in de punten 1 t/m 3. Dit betekent dat als er meer medewerkers in dienst komen, er ook meer geld of formatie beschikbaar komt voor de PIOFA-taken.
4.2.4 Berekening opslag per taak Zoals hiervoor aangegeven, zal de geschoonde basisformatie van Dordrecht vertaald worden naar de ISD-organisatie en al dan niet verhoogd worden met een te berekenen opslag. Per punt geven wij aan welke effecten die berekening zal hebben. Ad 1. De geschoonde basisformatie van Dordrecht, gecorrigeerd voor de wegvallende WIW- en ID-formatie bedraagt 209,57 f.t.e. per einde 2005. Ad 2a.
De opslag per taak wordt als volgt berekend:
Taak
Grondslag opslagfactor Papendrecht
Zwijndrecht Totaal P+Z
Dordrecht Totaal aantal
Voorlichting & receptie
Klanten Abw/WWB x)
743
4.494
388
1.131
Uitkeringenbeheer w) Klantmanagement
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
5.624
Opslag (toename %) 25,2% NB: Efficiencywinst mogelijk bij Uitkerin-
genbeheer en Rechtmatigheid
Rechtmatigheid (incl. Systeemcontrole en secr.) w) Wvg
Aantal uitstaande 372 voorz. vervoer + rolstoelen x)
1.014
1.387
5.121
6.508
27,1%
Schuldbemiddeling
Aantal aanvragen SHV x)
78
111
190
515
705
36,9%
Debiteurenbeheer
Aantal debiteuren y)
385
639
1.024
6676
7.700
15,3%
Bezwaar & Beroep
Aantal zaken B&B z)
43
194
237
639
876
37,1%
w) bij Uitkeringenbeheer en bij Rechtmatigheid is op termijn efficiencywinst ingeboekt bij de gemeente Dordrecht
van 2 resp. 1 f.t.e. Dit is mogelijk als gevolg van een kennissysteem resp. een controleplan. Deze drie formatieplaatsen worden nu nog meegerekend in de formatie van de ISD maar kunnen nog in mindering gebracht worden in 2007 conform planning Dordrecht. x)
gewogen gemiddelde over de periode 2000-2004
y)
aantal per 31/12/2004
z)
aantal ingediende bezwaren en beroepsschriften over 2004
Ad 2b.
De opslag per taak wordt als volgt berekend:
Taak
Grondslag opslagfactor
Redenatie
Contractbeheer
Geen opslag
Aantal contracten neemt wel toe, Geen maar zal naar verwachting niet leiden tot extra capaciteitseisen; wel capaciteit nodig voor kennis/kwaliteit inkoop
Loket kinderopvang Activiteiten nemen de komende peri- Formatie Dordrecht nu = 1,1 f.t.e.; ode naar verwachting sterker toe dan uitbreiden naar 2 f.t.e. de toename van aantal klanten
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Opslag
0,9 f.t.e.
Ad 2c.
De opslag/formatie wordt als volgt berekend:
Taak
Grondslag opslagfactor
Redenatie
Opslag
Management
Geen opslag tenzij nodig vanwege span of control. Bij afdeling > 15 f.t.e. kan plaatsvervanging of coördinatie nodig blijken; wordt t.z.t. in kader van de inrichting van het management nader bezien.
Niveau 1 en 2 krijgen één manager (directeur op niveau 1, sectorhoofd op niveau 2). Niveau 3 krijgt afdelingshoofden aangevuld met plaatsvervanger of coördinator(en). Op basis van 201 f.t.e. uitvoeringsformatie zou 13,4 f.t.e. leidinggevende capaciteit nodig zijn. In opzet al 14 f.t.e. leidinggevend aanwezig.
Geen. In afronding formatieberekening 3 f.t.e. ruimte.
Beleid (uitvoeringsbeleid)
Opslag afhankelijk van gevraagde beleidskwaliteit en wisselwerking beleid - uitvoering.
Formatie van ca. 7 f.t.e. in Dordrecht Geen nu handhaven. Wel formatie uitbrei- NB: zie ad 3 den als gevolg van nieuwe/complexere taken (zie ad 3.)
Scholing en interne Hier onstaat een effect als gevolg van Formatie Dordrecht nu = 1,5 f.t.e.; communicatie het opereren als zelfstandige organi- naar schatting o.b.v. deskundigheid satie 0,5 f.t.e. extra nodig
0,5 f.t.e.
Kwaliteit
Geen
Opslag afhankelijk van gevraagde kwaliteitscontroles. In Dordrecht is voor Kwaliteit een taakstelling van 1,5 f.t.e. ingeboekt per 1-1-2007.
Planning & Control Hier onstaat een effect als gevolg van en Automatisering het opereren als zelfstandige organisatie; de P&C-cyclus zal formeler toegepast worden en de eisen aan automatisering en informatievoorziening worden hoger
Formatie Dordrecht nu = 5,82. De in Dordrecht ingeboekte taakstelling zal niet nodig en mogelijk zijn; formatie van 5,82 blijft dus gehandhaafd.
NB: taakstelling schrappen
Formatie Dordrecht nu = 6,5 (P&C) + 2 f.t.e. 5,3 f.t.e. (Automatisering) + 1 (mgt) = 12,83; naar schatting o.b.v. deskundigheid 2 f.t.e. extra nodig.
Ad 3. Effect opereren als zelfstandige organisatie Taak
Grondslag opslagfactor
Redenatie
Bestuursondersteuning
Het bestuur van de GR zal beleidsma- Voorstel: 1 f.t.e. bestuurssecretaris tige en secretariële ondersteuning nodig hebben.
Opslag 1 f.t.e.
Planning & control Al opgenomen onder punt 2c. PR & externe com- Voor woordvoering, PR etc is capacimunicatie teit nodig en kan geen beroep meer gedaan worden op de gemeente(n)
Voorstel: 1 f.t.e. medewerker commu- 1 f.t.e. nicatie (evt. extern inhuren)
Beleid en strategi- Afhankelijk van organisatie beleid sche beleidscoördi- (zie punt 2c). Nu in Dordrecht 1 f.t.e. natie tijdelijk tot 1-1-2006 beschikbaar.
Voorstel: 1 f.t.e. strategische beleidscoördinatie handhaven (is al opgenomen in basisformatie) en 2 f.t.e. beleidscapaciteit toevoegen a.g.v. toenemende complexiteit en netwerkpositie
2 f.t.e. NB: taakstelling schrappen
Inkoop en aanbestedingstrajecten
Voor uitschrijven (Europese) aanbe- Voorstel: 1 f.t.e. adviseur aanbestestedingen (voor inkopen reïntegratie- dingen trajecten) is kennis en capaciteit nodig (zie ook punt 2b, contractbeheer).
1 f.t.e.
Loketten in de gemeenten Zwijnd-
Het vestigen van een loket in Papend- Voorstel: 1 f.t.e. extra, afhankelijk recht en Zwijndrecht zal extra forma- van openingstijden loket
1 f.t.e.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Taak recht en Papendrecht
Grondslag opslagfactor Redenatie tie vragen; een deel daarvan is al berekend door een opslag in de formatie Voorlichting/Receptie en Wvg.
Opslag
Ad 4. De secundaire functies Ter voorbereiding van de formatieberekening is een analyse gemaakt van de secundaire functies van de GSD Dordrecht (kosten en berekeningswijze). Die analyse is als uitgangspunt genomen om een bedrag per f.t.e. te berekenen per ‘kostenbron’ (bijvoorbeeld: personeelsadvies, post & archief, inventaris, telefonie, huisvesting, etc). Naarmate de formatie uitbreidt of afneemt is het bedrag dat voor het inkopen van deze functies beschikbaar is hoger of juist lager. Na het doorlopen van de stappen 1, 2 en 3 kan berekend worden wat de totale formatie van de ISD zal zijn. Op basis daarvan kan een berekening van de kosten voor de secundaire functies gemaakt worden. In hoofdstuk 7 werken wij dit uit in de exploitatiebegroting. 4.2.5 Uitkomst: raming formatie ISD Het doorlopen van de hiervoor beschreven berekeningsstappen leidt tot de volgende uitkomst. In de tabel is per organisatorische eenheid opgenomen, afgerond op hele formatieplaatsen, wat de geraamde formatie voor de ISD zal zijn.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Directie en staf Directie incl. bestuursondersteuning
39 4
Stafsector Middelen
16
Stafsector Beleid & Kwaliteit
19
Sector Werk
60
Management en staf
2
Afdeling Bijzondere taken
14
Afdeling Klantmanagement
44
Sector Inkomen Management en staf Afdeling Voorlichting & receptie
110 4 31
Afdeling Uitkeringenbeheer
29
Afdeling Rechtmatigheid
28
Afdeling Debiteurenbeheer
18
Sector Zorg
50
Management en staf
3
Afdeling Wvg
21
Afdeling Schuldhulpverlening
26
Totaal
259
Het geraamde totaal van 259 f.t.e. voor de ISD leidt tot een besparing van 43,6 f.t.e. ten opzichte van de huidige feitelijke bezetting en een besparing van 61,7 f.t.e. ten opzichte van de huidige totale formatie (vast en tijdelijk) van de drie diensten5. In de vaststelling van deze 259 f.t.e. zijn de effecten voor opschaling en als gevolg voor nieuwe taken verwerkt. Ten opzichte van de huidige efficiency van de gemeente Dordrecht wordt in de ISD daarmee een efficiency van 6 f.t.e. gerealiseerd. Door het gebruik maken van afrondingen komt de hier gepresenteerde totaal geraamde formatie circa 3 f.t.e. hoger uit dan dat op basis van de precieze berekeningen per functie het geval zou zijn. Deze 3 f.t.e. wordt vooralsnog als ruimte voor managementcapaciteit aangehouden. Bovendien zijn er ook nog 3 f.t.e. opgenomen in de raming die conform inschatting van Dordrecht in 2007 geschrapt kan worden als gevolg van efficiency (zie 6.2.3 onder ad 2a.). Er wordt, naast laatstgenoemde efficiencywinst van 3 f.t.e., op grond van schaalvoordelen en verdere efficiency een extra taakstelling van 2% van het totaal aan f.t.e. meegegeven, die na de startjaren gerealiseerd zal worden. In concreto betekent dit een totale taakstelling/efficiencywinst van 8 f.t.e. (= 3 f.t.e. + 5 f.t.e.), welke per 1 januari 2008 geëffectueerd moet zijn. Ten aanzien van deze taakstelling geldt het voorbehoud dat
5
De hier berekende besparing vergelijkt simpelweg de huidige situatie met de geraamde situatie bij aanvang van de ISD. Als gevolg van wijzigend rijksbeleid zullen in de periode tussen nu en het moment van aanvang van de ISD formatieplaatsen moeten verdwijnen (bijvoorbeeld voor de Wiw) hoewel er ook arbeidsplaatsen mogelijk extra nodig zijn (bijvoorbeeld voor de WMO). De besparing moet dus met deze aantekening beschouwd te worden.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
realisatie ervan ook verantwoord moet zijn. Dit wordt te zijner tijd beoordeeld, mede in het perspectief van de effecten ervan op de uitvoering en de uitkeringskosten c.q. het I-budget. Overigens kan deze besparing straks ook gevonden worden in het budget voor de uitbestede ondersteunende taken. Gelet op de onzekerheden die samenhangen met het als één uitvoeringsorganisatie aanvragen van de W- en I-budgetten, is er voor gekozen om in ieder geval in 2007 deze budgetten via de afzonderlijke gemeenten te laten lopen. Afhankelijk van de eisen die het Ministerie stelt aan de verantwoordingsrapportages door de gemeenten over deze budgetten, heeft de ISD een beperkte extra capaciteit nodig. De noodzaak en omvang ervan zal te zijner tijd worden bepaald. In het financiële hoofdstuk wordt ervoor gekozen om de verdeelsleutel van het aantal klanten WWB te hanteren voor de contingentering van het aantal per gemeente in de ISD te plaatsen medewerkers. Deze sleutel betekent dat elke gemeente recht heeft op het volgende aantal formatieplaatsen: Indicatie formatieve inbreng in ISD per deelnemende gemeente
Verdeelsleutel
f.t.e.'s
6
Dordrecht
79,1%
204,9
Papendrecht
7,1%
18,4
Zwijndrecht
13,8%
35,7
Totaal ISD
100%
259
Het ‘recht’ op formatieplaatsen betekent niet dat de betreffende formatie ook al in alle gevallen daadwerkelijk ingevuld kan worden door een gemeente. Dat hangt mede af van de plaatsingscriteria in straks in het sociaal plan worden opgenomen. Het is wel het streven, maar als de praktijk uitwijst dat het aantal hoger dan wel lager is, voorziet het Bestuursplan in een oplossing. 4.3
H UISVESTING
Uitgangspunt is dat de ISD gehuisvest wordt in het BedrijfsVerzamelGebouw (BVG) in Dordrecht. Binnen de gemeente Dordrecht is de afspraak gemaakt dat dit gebouw tijdig passend gemaakt wordt voor gebruik door de ISD, waarbij de Arbonormering, zowel op het terrein van de beschikbare m2 per werkplek als waar het gaat om de klimatologische omstandigheden, gerespecteerd wordt. 4.4
ARBEIDSVOORWAARDEN EN SOCIAAL PLAN
Alle drie de gemeenten vallen onder de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeenten (CAR) en volgen voor het overige in belangrijke mate de Uitwerkingsovereenkomst (UWO). Gezien het karakter en het werkterrein van de ISD ligt het voor de hand voor deze nieuwe organisatie de CAR/UWO integraal te volgen. Verder ligt continuering van de aansluiting bij het ABP en het IZAN voor de hand. Dat
6
Deze sleutel wordt toegelicht in het Bestuursplan.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
voorkomt een veranderslag op arbeidsvoorwaarden in een periode die voor medewerkers toch al tot onzekerheid leidt, beperkt de harmonisatieproblematiek aanzienlijk en geeft niet de ‘sores’ van eigen overleg in het GO nadien. Bovendien maakt het mobiliteit tussen de ISD en de gemeenten in de regio eenvoudiger omdat er geen arbeidsvoorwaardelijke verschillen te overbruggen zijn. In alle drie de gemeenten zijn op dit moment sociale statuten van toepassing, maar deze zijn niet uniform en hebben een verschillende looptijd. Om die reden zijn deze niet goed te hanteren voor het proces van ISD-vorming. Het zou tot rechtsongelijkheid tussen de verschillende groepen betrokken medewerkers leiden en dat vinden we ongewenst. Daarom zal er na het go-besluit overleg met de vakorganisaties geopend worden met als inzet een sociaal plan voor het proces van ISD-vorming tot stand te brengen, waarin ook opgenomen is een plaatsingsprocedure die gebaseerd is op het principe ‘mens volgt werk’ en die medewerkers van de drie gemeenten in gelijke omstandigheden gelijke kansen biedt. Verder zullen er in dit sociaal plan garantieafspraken en flankerende beleidsmaatregelen worden opgenomen. In het kader van de laatste willen we te zijner tijd nagaan of, en zo ja, in welke zin, het instrument van de mobiliteitspoule zoals Dordrecht dat kent, een rol kan spelen bij de invulling van dat te voeren flankerend beleid. Uiteraard vindt plaatsing straks plaats op basis van een vastgesteld functieboek. Dat boek wordt na het go-besluit ontwikkeld. 4.5
G OED WERKGEVERSCHAP
Zoals in de visie is aangegeven wil de ISD een goed werkgever zijn. Wij vinden persoonlijke groei belangrijk, voor de medewerkers en voor de organisatie! In deze paragraaf geven we eerst onze uitgangspunten voor het HRM-beleid van de ISDorganisatie weer. Dat beleid moet een bijdrage leveren aan het realiseren van goed werkgeverschap. Vervolgens gaan we in op de zaken die op het brede terrein van personeel en organisatie opgepakt moeten worden om te kunnen functioneren als ISD. Daarbij brengen wij een zekere prioritering aan, niet alles kan tegelijk!
Uitgangspunten HRM-beleid Belangrijk uitgangspunt van de ISD is dat het HRM-beleid staat voor persoonlijke groei. Wij willen deze persoonlijke groei zo veel mogelijk stimuleren, rekening houdend met het functioneel belang. In een strategisch opleidingsplan besteden wij aandacht aan scholing en training van onze medewerkers. Daarnaast voeren wij een actief loopbaanbeleid. In persoonlijke ontwikkelings- en functioneringsgesprekken komen opleiding en loopbaan jaarlijks aan de orde. Daarnaast willen we het HRM-beleid inzetten om onze medewerkers te binden aan de organisatiedoelen. Hiervoor maken wij onder andere gebruik van competentiemanagement. Aan alle functies zullen competenties worden gekoppeld met als uiteindelijke doel: de juiste medewerker op de juiste plek. Op die manier willen we én de kwaliteit van onze dienstverlening én de arbeidsvreugde van onze medewerkers verhogen.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Het HRM-beleid zetten we ten slotte in om één ISD te worden. De medewerkers komen van verschillende moederorganisaties en zullen één gezamenlijke dienst gaan vormen. Dit betekent dat de culturen van de drie organisaties moeten verdwijnen, en er één nieuwe ISD-cultuur moet ontstaan. Deze nieuwe cultuur moet de organisatiedoelen zoals benoemd in de missie en visie uitstralen. De eerste jaren zal daar fors op worden geïnvesteerd en het HRM-beleid is daarbij een belangrijk instrument. Voorbeelden zijn een gestructureerd werkoverleg en het beleid rond functioneren en beoordelen.
Rol personeelsfunctie De directie is integraal verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Via mandatering binnen duidelijke kaders zijn de managers verantwoordelijk voor de integrale personeelszorg binnen de eigen sector of afdeling. Met de personeelsfunctie worden dienstverleningsafspraken gesloten, waarin ook de taak en de rol van de P&Ofunctionaris zijn neergelegd. De P&O-functionaris adviseert en ondersteunt de manager en houdt hem bij de les. Daarnaast zorgt hij voor toetsing van het door de managers gevoerde beleid aan de vastgelegde kaders en heeft hij een eigenstandige adviserende rol naar de directie.
HRM-instrumenten De komst van een nieuwe organisatie geeft altijd onzekerheid en soms ook spanning. Wij vinden het daarom belangrijk dat de medewerkers bij de start van de ISD weten waar ze aan toe zijn. Daarom moeten de uitgangspunten van de essentiële onderdelen van het HRM-beleid bij de start helder zijn. In onderstaande HRMboom hebben we alle HRM-instrumenten opgenomen die de ISD wil hanteren. Wij hebben gekozen voor een zekere prioritering qua realisatie. Hierbij geldt dat de onderste takken (rood) de basis vormen en al ruim voor de start gereed moeten zijn. Voor andere onderdelen geldt dat deze bij de daadwerkelijke start klaar moeten zijn (geel), en voor weer andere geldt dat deze pas ontwikkeld worden als de ISD functioneert (groen). Ruim voor de start van de ISD moet er bijvoorbeeld een sociaal plan en een functieboek beschikbaar zijn. Dat zijn noodzakelijke voorwaarden om personeel te kunnen plaatsen. Bij de start van de ISD willen we de basis op orde hebben. Zo moet er bijvoorbeeld een rechtspositie gekozen zijn en een Arbobeleid geformuleerd zijn, moet het werkoverleg geregeld zijn en moet duidelijk zijn wat de rol van het management en de personeelsfunctionaris is. Op een later moment kunnen andere onderdelen van het HRM-beleid definitief vorm krijgen, zoals flexibele beloning en persoonlijke ontwikkelingsplannen van medewerkers.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
Mobiliteitsbeleid Flexibele beloning P-zorg en begeleiding Functioneren en beoordelen
Com petentiem anagem ent Werving en selectie
ARBO
Arbeidsvoorwaarden Plaatsingsprocedure Sociaal statuut/ sociaal plan
4.6
B U I N E S S P L A N
Strategisch Opleidingsplan
Personeelsinform atie
Werkoverleg Form atiebeheer
Rechtspositie/ bezoldiging
Form atieplan
Functiewaardering en -profielen
M EDEZEGGENSCHAP
De ISD kent straks een eigen Ondernemingsraad. Deze beschikt over een adequate faciliteitenregeling, welke te zijner tijd in samenspraak met de Ondernemingsraad ontwikkeld wordt. De verkiezing voor deze ondernemingsraad vindt onmiddellijk na de start van de ISD plaats. Tot dat moment wordt in samenspraak met de huidige ondernemingsraden een tijdelijke voorziening voor de medezeggenschap getroffen. Deze tijdelijke voorziening treedt in werking na het definitieve go-besluit over ISD-vorming.
Deelrapport 2, Organisatieplan versie gemeenteraden 25 augustus 2005
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 053/2005 De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 055/2005; besluit: 1. te besluiten als gemeenten Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht op 1 oktober 2006 een intergemeentelijke sociale dienst (ISD) op te richten die op 1 januari 2007 volledig operationeel is en daaraan één op één over te dragen de integrale taken, producten, diensten en bevoegdheden, zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3 van het Organisatieplan, en bijbehorende rijks-, gemeentelijke en overige budgetten op het terrein van: -
de Wet Werk en Bijstand (WWB), de IOAW, de IOAZ en daaruit voortvloeiende regelingen;
-
aanverwante regelingen op het terrein van Werk, Zorg en Inkomen, waaronder de Bijzondere Bijstand, de schulphulpverlening, de Wet voorziening gehandicapten, het Besluit Bijstand Zelfstandigen, de Wet Inburgering Nieuwkomers, de Wet Kinderopvang en daaruit voortvloeiende regelingen;
-
toekomstige op het beleidsterrein van de sociale zekerheid tot stand komende wetten of regelingen.
2. in te stemmen met de principes ten aanzien van de begrotingsinrichting en financiering van de ISD, uitgewerkt in de verdeelsleutels voor de kosten en risico's, de te vormen exploitatie-reserve en reserve programmakosten, het financiële arrangement voor het eerste ISD-jaar en het voorstel voor de proceskosten, een en ander zoals aangegeven in het raadsvoorstel en uitgewerkt in hoofdstuk 5 van het Bestuursplan; 3. uit te spreken, dat de ISD bestuurlijk en organisatorisch wordt ondergebracht bij de begin 2006 tot stand komende Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden en wel op de in hoofdstuk 4 van het Bestuursplan aangegeven wijze, waarbij de verantwoordelijkheid voor het beleid, de taakuitvoering, de financiering en de continuïteit voor de ISD volledig berust bij die gemeenten, die participeren in de ISD; 4. ter nadere uitwerking en uitvoering van de onder 1 t/m 3 opgenomen besluiten het college mandaat en volmacht te verlenen om, samen met de colleges van de beide andere initiatiefnemende gemeenten,: -
met het Drechtsteden-bestuur overleg te plegen en afspraken te maken over de gewenste onderbrenging van de ISD in de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden;
-
vervolgens met de Drechtraad een bestuursconvenant af te sluiten;
-
op verzoek van andere Drechtsteden-gemeenten, binnen de gestelde bestuurlijke en financiële kaders, met hen tot afspraken te komen over participatie in de ISD;
-
en overigens al datgene te doen, dat nodig is om de ISD feitelijk tot stand te brengen
5. en tenslotte een voorbereidingskrediet voor de externe proceskosten, verband houdende met de totstandkoming van de ISD te voteren ten bedrage van € 100.000,= en dit te dekken uit de voorziening WWB.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 055/2005
Raadsvergadering 29 september 2005
Programmaveld 1: Sociale voorzieningen, maatschappelijke dienstverlening en volksgezondheid
Agendapunt 10
Portefeuillehouder A.Vogel
Wettelijke basis Wet Werk en Bijstand Voorstel tot In voorliggend voorstel presenteren wij u de conclusies van het onderzoek naar de meerwaarde om de samenwerking van de sociale diensten van de gemeenten Dordrecht, Zwijndrecht en Papendrecht te versterken en stellen wij voor te komen tot één gezamenlijke uitvoeringsorganisatie op het terrein van sociale zaken. Gevraagde beslissing Gezien de belangrijke voordelen die er voor de klant en de gemeenten te behalen zijn, vragen wij u te besluiten om, samen met de beide andere gemeenten, een intergemeentelijke sociale dienst (ISD) op te richten en daaraan één op één over te dragen de integrale taken, activiteiten en bijbehorende rijks-, gemeentelijke en overige budgetten op het terrein van de lokale sociale zekerheid, met als belangrijke onderdelen de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wvg, de BBZ, de WIN en de WKO, een en ander zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3 van het Organisatieplan. In het verlengde daarvan vragen wij u in te stemmen met het voorstel de ISD onder te brengen bij de begin 2006 op te richten gemeenschappelijke regeling Drechtsteden en voorts de financiële aspecten, zoals deze weergegeven zijn in dit voorstel en nader uitgewerkt zijn in hoofdstuk 5 van het Bestuursplan integraal, te accorderen. Tenslotte vragen wij u een voorbereidingskrediet voor de externe proceskosten beschikbaar te stellen en ons mandaat en volmacht te verlenen om al datgene te doen, dat nodig is om de ISD op 1 oktober 2006 op te richten en op 1 januari 2007 volledig operationeel te laten zijn.
Financiële consequenties Eerder is de afspraak gemaakt om aan het eind van het voorbereidingstraject de financiële uitkomsten nog een keer in z'n volle omvang te beoordelen op plausibiliteit en redelijkheid. Daarbij is gebleken, dat in de financiële effecten voor het eerste ISD-jaar enige onevenwichtigheid zit als we de uitkomsten per gemeente van de te realiseren structurele besparing versus de op te lossen transitiekosten bekijken. Papendrecht wordt in dat eerste jaar geconfronteerd met een negatief resultaat, Dordrecht zit op een beperkt voordeel en Zwijndrecht kan rekenen op een behoorlijk voordeel. Vanaf het tweede jaar zitten alle gemeenten op een voordeel. Een uitkomst beneden break-even wordt als kennelijk onredelijk aangemerkt. Het voorstel is daarom, dat Papendrecht voor het eerste ISD-jaar, 2007, eenmalig wordt gecompenseerd. Dit kan door een bedrag van € 130.000,= uit het voordeel dat Zwijndrecht meteen vanaf het eerste ISD-jaar heeft, door te geven aan Papendrecht. Papendrecht komt zo op een nul-positie uit voor het eerste ISD-jaar. Voor wat betreft de proceskosten t/m de startdatum van de ISD willen we de tot nu toe gehanteerde verdeling (Dordrecht 50%, Papendrecht en Zwijndrecht ieder 25%) handhaven. Daarbij is de bijdrage van Papendrecht gemaximeerd op € 100.000,=. Dat is redelijk en billijk gezien het feit, dat Dordrecht en Zwijndrecht meteen vanaf het eerste ISD-jaar een voordeel hebben, terwijl Papendrecht, met de hiervoor aangeduide afspraak, exact op break-even uitkomt. Deze afspraak betekent, dat Dordrecht en Zwijndrecht in 2005/2006 ieder een extra aandeel van 50% in de proceskosten nemen, indien en voor zover het 25% aandeel van Papendrecht boven het maximum van € 100.000,= uit komt. Uitgaande van een voorlopig totaalbedrag aan proceskosten van € 750.000,= zou dit voor beide gemeenten een extra bijdrage van € 43.750,= betekenen.
1
Aan de raad. In voorliggend voorstel presenteren wij u de conclusies van het onderzoek naar de meerwaarde om de samenwerking van de sociale diensten van de gemeenten Dordrecht, Zwijndrecht en Papendrecht te versterken en stellen wij voor te komen tot één gezamenlijke uitvoeringsorganisatie op het terrein van sociale zaken. Alvorens meer gedetailleerd op verschillende deelaspecten in te gaan, willen we u het strategisch belang van deze stap schetsen tegen de achtergrond van landelijke ontwikkelingen en de noodzaak om daar op lokaal niveau en in regionaal verband een krachtig antwoord op te formuleren. Een antwoord, zo staat ons voor ogen, dat bijdraagt aan de kwaliteit van de dienstverlening aan de klanten en de continuïteit van die dienstverlening waarborgt. Dát is immers waarop klanten moeten kunnen rekenen. STRATEGISCH STUREN OP SOCIALE ZAKEN EN ARBEIDSMARKTBELEID In het bijzonder de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) per 1 januari 2004 heeft de verantwoordelijkheden van gemeenten bij de uitvoering van bijstandsverlening en reïntegratie drastisch gewijzigd. Zowel in financieel opzicht als qua organisatie en dienstverlening is daarom een versterking van de gemeentelijke publieke rol op de arbeidsmarkt van groot belang. Dit wetende is in juli 2003 een eerste bestuursopdracht geformuleerd teneinde de verschillende mogelijkheden van samenwerking tussen de gemeenten op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid in kaart te brengen. De uitwerking van deze bestuursopdracht heeft geleid tot de conclusie, dat de meest optimale vorm van samenwerking een samengaan is van de sociale dienst c.q. de afdelingen sociale zaken van de drie gemeenten. Het streven dit samengaan te realiseren is vastgelegd in de intentieverklaring die in oktober 2004 door de colleges is vastgesteld en vervolgens met u is besproken. De nadere uitwerking in het plan dat nu voorligt toont aan, dat er daadwerkelijk een aantal financiële en strategische voordelen kunnen worden behaald die voor alle drie de gemeenten betekenis hebben. De uiteindelijke conclusie is daarbij, dat een gezamenlijke sociale dienst zich niet hoeft te beperken tot onze drie gemeenten maar ook aansluiting van andere Drechtsteden-gemeenten op korte termijn mogelijk maakt. Het belangrijkste uitgangspunt in alle gesprekken is geweest dat de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand een publieke taak is, die onder publieke verantwoordelijkheid en controle moet blijven vallen. Daarbij hebben we geconstateerd dat door de wijziging van de verantwoordelijkheden van de gemeenten bij de uitvoering van deze publieke taak, andere eisen worden gesteld aan dienstverlening aan klanten en de positie van de gemeenten in de keten van de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt. Onze conclusie is de volgende. De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt overschrijden de huidige gemeentegrenzen en onze publieke en private partners vragen ons een gezamenlijke regie te ontwikkelen en een leidende rol te vervullen in het ontwikkelen van regionaal arbeidsmarktbeleid. Het politiek strategische belang om de gemeentelijke invloed te kunnen waarborgen en regisserend, sturend en leidend te kunnen zijn, betekent dat we als publieke partij een duidelijk en eensgezind beleid en optreden moeten laten zien. De meest optimale garantie daarvoor is om ons dan ook als een gezamenlijke publieke partij naar buiten toe te presenteren en voor de klant ook eenheid in beleid en uitvoering na te streven. Zeker de initiatieven van onze publieke partners, CWI en UWV, om op regionale schaal met de gemeenten afspraken te maken over verbetering van de dienstverlening, het organiseren van reïntegratietrajecten en arbeidsmarkttoeleiding vraagt om een duidelijke positiebepaling en regie van ons als gemeenten. Juist op het terrein van de toeleiding is ook onze kwetsbaarheid ook het grootst. De financiële gevolgen van een niet goed presterende keten komen uiteindelijk immers voor rekening van de gemeenten in de vorm van een hoger klantaantal met een bijstandsuitkering en dus hogere uitkeringslasten. Wanneer we heldere prestatieafspraken maken met andere partijen in de keten, ook over de organisatie van de uitvoering, kunnen we ze daarop aanspreken en voorkomen dat die uitvoering eenzijdig wordt bepaald. Ook om toenemende financiële risico`s voor gemeenten te voorkomen. Daarnaast vragen private partners (de werkgevers) om duidelijke initiatieven van de gemeenten om te komen tot interventies om de aansluiting van scholing op de arbeidsmarkt te vergroten en er via gezamenlijke projecten voor te zorgen dat er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar komt om in de vraag daarnaar te kunnen voorzien. Met het opvullen van vacatures bij werkgevers vanuit onze klantenbestanden is duidelijk een wederzijds belang gediend. Daarbij biedt het samen optrekken meer kans op resultaat dan de huidige situatie waarin sprake is van een gefragmenteerde benadering vanuit iedere gemeente afzonderlijk. Op het terrein van de arbeidsmarkttoeleiding kan door samenwerking een efficiëntere en effectievere invulling van de opdrachtgeverfunctie worden bewerkstelligd. Om de resultaten van de reïntegratiebedrijven te kunnen beoordelen is nu reeds samenwerking vormgegeven door gezamenlijke inkoop van producten. Ook hierbij geldt dat niet de gemeentegrenzen bepalend zijn, maar dat juist het belang van de klant centraal staat. Het zijn deze strategische noties die ons inziens een beslissing tot samenvoeging van publieke gemeentelijke taken in een intergemeentelijke publieke organisatie meer dan wenselijk maken. Het versterkt onze positie in de keten, in de uitvoering en op de arbeidsmarkt en maakt het mogelijk om strategisch en politiek te sturen op ontwikkelingen met als ultieme doel, het beperken van de instroom en bevorderen van de uitstroom van klanten.
2
EEN ANTWOORD OP NIEUWE ONTWIKKELINGEN
Landelijke ontwikkelingen op het terrein van de sociale zekerheid blijven vragen om een sterke positie van gemeenten. Deze sterke positie kan mede worden bereikt door de krachten te bundelen in een ISD. In 2006 is de evaluatie van de wet SUWI aan de orde waarbij opnieuw de organisatie en de verantwoordelijkheden van de ketenpartners zullen worden gedefinieerd. Zeker de regie op de instroom zal dan aan de orde zijn. Juist op dit terrein zullen de gemeenten een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen. Om naar het rijk toe duidelijk te kunnen maken dat gemeenten deze verantwoordelijkheid ook kunnen dragen zal op regionale schaal een eenduidige regie en toezicht georganiseerd moeten worden. Verschillende brancheverenigingen vragen om een nadrukkelijke samenwerking tussen gemeenten en ROC`s op het gebied van scholing en het ontwikkelen van arbeidsmarktcompetenties. Wanneer gemeenten binnen de regels van de aanbesteding meer vrijheden krijgen om tot inbestedingsvarianten ('zelf doen') te komen, zal vanuit één gezamenlijke organisatie beter geïntervenieerd kunnen worden in sociaal en maatschappelijk belangrijke werkgelegenheidsprojecten en opleidingsplekken (publiek en in pps achtige constructies). Ook dan geldt dat het moeilijk is om een exclusiviteit voor projecten te binden aan gemeentegrenzen. De arbeidsmarkt laat zich niet sturen langs gemeentegrenzen en, waar van de klant juist mobiliteit en flexibiliteit wordt gevraagd, mag bureaucratie in de uitvoering geen obstakel zijn voor toeleiding naar werk. Ook de ontwikkelingen binnen de WSW en het voornemen om de verantwoordelijkheid van de gemeenten in het kader van de reïntegratie binnen de WSW te vergroten vragen om alertheid in de discussie en proactieve houding in de uitvoering. Dat kunnen we beter als drie gemeenten gezamenlijk oppakken dan dat ieder voor zich dat doet. En andere niet onbelangrijke ontwikkeling met de nodige financiële consequenties is het landelijk beleid om een digitaal persoondossier te introduceren ten behoeve van de sociale zekerheid. Gelet op het feit dat gemeenten een steeds groter deel van de financiële risico`s van de uitvoeringspraktijk zullen moeten dragen maakt spreiding daarvan ons minder kwetsbaar. Het zijn dit soort ontwikkelingen die het belang van het vormen van een ISD versterken. STERKERE POSITIE, PASSEND IN HET REGIONAAL SAMENWERKINGSPERSPECTIEF Gaandeweg het proces hebben we ons gerealiseerd, dat eigenlijk niet alleen de positie van de sociale dienst c.q. afdelingen sociale zaken van Dordrecht, Zwijndrecht en Papendrecht in het geding is, maar dat ook de andere Drechtsteden-gemeenten wel eens groot voordeel zouden kunnen hebben aan een samengaan. Daarover is in oriënterende zin met de andere Drechtsteden-gemeenten gesproken, hetgeen heeft geleid tot de afspraak dat de effecten van deelname aan de ISD voor die gemeenten nu in kaart worden gebracht. Deze positieve ontwikkeling heeft ons tot de conclusie gebracht, dat de bestuurlijke structuur en organisatievorm zo moet worden ingericht, dat instappen van andere Drechtsteden-gemeenten mogelijk is. Zeker gelet op de discussie op Drechtstedenniveau om tot een betere bestuurlijke verankering van de samenwerking te komen past het initiatief rond een intergemeentelijke sociale dienst goed in de gedachte om regionale samenwerking te bundelen in de GR Drechtsteden. Deze oplossing behoeft de instemming van het Drechtsteden-bestuur en vraagt om nadere afspraken over de verantwoordelijkheidsverdeling binnen de bestuurlijke constellatie van deze GR, zo lang niet alle Drechtsteden-gemeenten participeren in de ISD. Wij denken dat dit goed oplosbaar is. De constructie die we hiervoor uitgewerkt hebben bestaat uit het instellen door de Drechtraad van een Bestuurscommissie ISD en het afsluiten van een bestuursconvenant tussen onze gemeenten en de Drechtraad1. Daarin wordt geregeld, dat de verantwoordelijkheid en zeggenschap over de ISD ligt bij onze gemeenten en eventueel andere gemeenten die gaan deelnemen, dit met uitsluiting van de Drechtsteden-gemeenten die niet participeren in de ISD. Het gaat hierbij zowel om de bestuurlijk-beleidsmatige verantwoordelijkheid als de verantwoordelijkheid voor de financiering en de uitvoering. Vanuit ditzelfde regionale samenwerkingsperspectief kiezen wij er ook voor de ondersteunende taken van de ISD straks uit te besteden aan het regionaal tot stand te brengen Shared Service Center. De colleges van de 7 Drechtsteden-gemeenten hebben recent de bestuursopdracht vastgesteld, om de vorming van zo'n center nader te onderzoeken en uit te werken in een concreet voorstel. Over dat voorstel vindt op een later moment, in een apart traject, besluitvorming plaats. Omdat het daarmee nu nog niet zeker is, dat dit center al operationeel is als de ISD start, hebben we voor de tussenliggende periode gekozen voor afname van deze taken bij de gemeente Dordrecht. Maar dit is een tijdelijke, op pragmatische gronden gekozen oplossing. Zeggenschap delen maakt binding sterker Wij realiseren ons terdege, dat samenwerken in een ISD betekent, dat zeggenschap over de uitvoering van sociaal beleid en uitvoering van taken door de ISD wordt gedeeld, maar zien dat niet als een nadeel. Het voorstel over de zeggenschapsverhouding geeft vertrouwen voor de toekomst. Besluitvorming op basis van consensus is 1
Als de Drechtraad nog niet ingesteld is tekent het Drechtstedenbestuur het convenant 3
het uitgangspunt. En als dat onverhoopt een keer niet lukt geldt de afspraak, dat naast de meerderheid van de stemmen er altijd twee gemeenten voor een voorstel moeten zijn, wil dat aanvaard kunnen worden. Daarmee brengen we tot uitdrukking, dat de samenwerkingsgedachte ook in die situaties een belangrijk uitgangspunt blijft.
We onderkennen, dat er tussen onze gemeenten schaalverschillen en cultuurverschillen zijn, maar constateren ook dat de beleidmatige verschillen gering zijn. Uiteindelijk zal er sprake zijn van één beleid voor de klantgroepen uit onze gemeenten. Dat is ook wenselijk om in onze dichtbevolkte regio 'sociaal toerisme' te voorkomen. De verschillen op beleidsterreinen als Armoedebeleid en Wvg zijn nu al gering en zullen naar verwachting relatief eenvoudig geharmoniseerd kunnen worden. Het publieke karakter van de taak en controle blijft uitgangspunt De uitvoering van de sociale zekerheid blijft in de plannen een publieke taak met publieke verantwoording en controle. Weliswaar niet langer primair op het niveau van de individuele gemeenten, maar op het niveau van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden. We realiseren ons, dat de uiteindelijke besluitvorming over de komst en inrichting van deze gemeenschappelijke regeling op een ander moment aan de orde is, maar gaan er vanuit dat deze tijdig functioneert. De plannen rondom de inrichting van de GR Drechtsteden voorzien niet in een rechtstreeks door de burgers gekozen Drechtraad, wat de situatie binnen de GR qua democratische controle gelijk zou doen zijn aan de huidige situatie in de drie gemeenten. Bovendien is de wet gemeenschappelijke regelingen niet gedualiseerd. Om die situatie zo dicht mogelijk te benaderen hebben we ervoor gekozen de wethouders sociale zaken de Bestuurscommissie te laten vormen en deze verantwoording af te laten leggen aan de Drechtraad, die volgens de plannen samengesteld wordt uit leden van de raden van de deelnemende gemeenten. Zo wordt gezorgd voor een 'tegenmacht' op het niveau van gekozen raadsleden hetgeen bijdraagt aan een adequate check and balance. Duidelijke betrokkenheid vanuit de gemeenteraden is voorwaarde De positie van de gemeenteraden is steeds een belangrijk aandachtspunt geweest. Met de keus om de geldstromen van het Ministerie van SZW voor de uitvoering van de WWB (het zogenaamde I- en W-budget) in ieder geval het eerste ISD-jaar niet rechtstreeks maar via de gemeenten naar de ISD te leiden, krijgt deze verantwoordelijkheid extra accent. Iedere gemeente moet in dit model namelijk zelf verantwoording afleggen over de besteding van deze budgetten aan het Ministerie. Daarom is in de voorstellen nadrukkelijk aandacht besteed aan de noodzaak om de publieke controle op het beleid en het functioneren van de ISD te borgen middels een directe betrokkenheid van de raden. Dat krijgt in de in hoofdstuk 4 van het Bestuursplan uitgewerkte voorstellen op verschillende manieren vorm. Hiervoor hebben we al een opmerking gemaakt over de samenstelling van de Drechtraad. Verder is het de bedoeling, dat de Drechtraad een adviescommissie sociale zekerheid instelt, waarin raadsleden van de gemeenten zitting hebben die deelnemen aan de ISD. Deze adviescommissie bereidt de behandeling van voorstellen over de ISD in de Drechtraad voor, wordt in de voorfase al betrokken bij het ontwikkelen van nieuw beleid en wordt periodiek geïnformeerd en geconsulteerd over belangrijke ontwikkelingen. Dat geeft deze raadsleden invloed en nodigt hen uit betrokkenheid te tonen bij de ISD. Naast deze instrumenten op het niveau van de bestuurlijke vormgeving van de ISD houden de individuele gemeenteraden een rol bij het vaststellen van de ISD-begroting. Deze wordt namelijk voorafgaand aan de behandeling in de Drechtraad voor commentaar voorgelegd aan de resp. gemeenteraden en amendementen van hun kant worden voorgelegd aan de Drechtraad. Ervaringen met gemeenschappelijke regelingen zijn niet altijd onverdeeld positief. Daarom zijn we van plan instrumentarium te ontwikkelen, bijvoorbeeld in het kader van de P&C-cyclus, die de deelnemende gemeenten in staat stelt de prestaties van de ISD op een adequate wijze te monitoren. Tenslotte is beïnvloeding via de politieke lijn mogelijk. De wethouders sociale zaken vormen met elkaar de Bestuurscommissie ISD en zijn op hun doen en laten in de eigen gemeentelijke setting aanspreekbaar. DE BELANGEN VAN ONZE BURGERS EN HUN TEVREDENHEID OVER DE DIENSTVERLENING Ons is er veel aan gelegen om de dienstverlening aan de klanten waar maar mogelijk te verbeteren. Belangrijke voorwaarde daarbij is inzicht in het klantenbestand en de behoefte aan ondersteuning die klanten hebben. Hier ontstaat beter zicht op als we zoveel mogelijk diensten concentreren achter één loket. Dus zowel het klantmanagement, gericht op toeleiding naar werk, als de uitkeringsverstrekking zo lang dat nodig is, hoogwaardig handhaven en aanvullende ondersteuning organiseren vanuit één loket. Dit met als inzet er voor te zorgen, dat vanuit dat ene loket de kwaliteit van de ondersteuning en advisering toeneemt, de bureaucratie vermindert, de deskundigheid toeneemt en de snelheid van handelen verbetert. In het bedrijfsverzamelgebouw “Werkboulevard: voor Werk, Inkomen en Zorg" in Dordrecht zal dit ene loket dit najaar fysiek ook een feit zijn. Bij de start van de ISD zullen dus ook de klanten uit Papendrecht en Zwijndrecht al gewend zijn, dat zij voor een CWI-bezoek en dit eerste contact met de afdeling sociale zaken naar Dordrecht gaan. De verdere begeleiding en afhandeling vindt nu nog in de backoffice van de eigen gemeente plaats, ook voor de klanten uit Dordrecht. Er is daarmee nog geen sprake van een gestroomlijnd en gestandaardiseerd werkproces van de drie gemeenten, dat 2
Op de peildatum 1 februari 2005 4
goed aansluit op dat van het CWI en het UWV. In ieder geval bereiken we die eenduidigheid in de werkprocessen wel door samen te gaan in een ISD en de kansen om van daaruit te komen tot stroomlijnen van deze werkprocessen met die van CWI en UWV nemen fors toe. Kwaliteit van dienstverlening heeft ook te maken met de toegankelijkheid van de voorzieningen die de klant geboden worden. Om de toegankelijkheid van de ISD te optimaliseren worden er, naast de loketten in het bedrijfsverzamelgebouw in Dordrecht, in de drie gemeenten zorgloketten gecreëerd. In Papendrecht en Zwijndrecht komt dit zorgloket in het gemeentehuis, in Dordrecht in het BVG. Daar kunnen klanten terecht voor informatie en aanvragen in het kader van schuldhulpverlening, bijzondere bijstand en WVGvoorzieningen. In het kader van de dienstverlening hechten wij aan goede contacten en afstemming met de cliëntenraden. Dat scherpt ons in de taakuitvoering, door te luisteren naar wensen en reacties van klanten over hoe ons beleid er uit ziet en hoe wij in de uitvoering overkomen. Daarom heeft het onze voorkeur dat er straks op ISD-niveau één cliëntenraad met vertegenwoordigers vanuit de drie gemeenten gaat functioneren. Wij zullen deze wens met onze cliëntenraad bespreken en dat gebeurt ook in de beide andere gemeenten, want de beslissing is uiteindelijk aan hen. Kwaliteit en continuïteit waarborgen tegen lagere uitvoeringskosten Met betrekking tot de financiële afwegingen is er al vanaf de start een fors voordeel te behalen op de structurele organisatiekosten. Voordelen die nog kunnen oplopen als ook andere Drechtsteden-gemeenten besluiten te gaan deelnemen aan de ISD. Juist in een periode dat de druk op de begrotingen in de gemeenten groot is, is het van belang om te sturen op de efficiency van de organisatie zonder aan beleidskracht en kwaliteit in te leveren. Een substantiële besparing van circa € 3 mln op de uitvoeringskosten, als we één organisatie vormen is hierbij een belangrijk gegeven. De voordelen van het samengaan zijn groter, duurzamer op termijn en ook beter bestendig tegen veranderingen in het sociale zekerheidsstelsel (onder andere WW, WAO/WIA, zorgverzekeringen en WMO) dan andere vormen van samenwerken of inkoop. Voor het opstellen van de exploitatiebegroting van de ISD is het formatie- en begrotingsmodel van de sociale dienst Dordrecht als uitgangspunt genomen. Op basis van bechnmarkonderzoek kan deze sociale dienst als best pratice worden beschouwd. Door van daar uit de exploitatiebegroting van de ISD op te bouwen worden de efficiencyvoordelen van de schaalsprong direct zichtbaar. Op de programmabudgetten zal dit voordeel in eerste instantie zichtbaar worden in een betere spreiding van de financiële kwetsbaarheden, maar op termijn kunnen ook hier voordelen in termen van een effectiever benutting en mogelijk ook verhoging van budgetten worden behaald. De strategie om met elkaar via Workfirst en Route 23 de uitstroom uit de uitkering te vergroten leidt nu al tot een zichtbare terugloop van het aantal klanten in de bijstand. Dat bespaart uitkeringskosten. Op dit punt moet consequent vastgehouden worden aan de al lopende gezamenlijke inspanning. Vanuit één organisatie denken we daar nog beter toe in staat te zijn en kunnen ook andere initiatieven en projecten opgestart worden om de uitstroom te bevorderen. In de huidige drie organisaties is een schat aan kennis en ervaring aanwezig. Als uitgangspunt is gekozen, dat de ISD wordt bemenst vanuit het personeelsbestand van de drie organisaties. Op die manier houden we die kennis en expertise vast en worden er volop kansen gecreëerd om die kennis en ervaring te verrijken en te verdiepen. Dat draagt zonder twijfel bij aan een verdere verbetering van de diensverlening aan de klant en kan ook een nieuw perspectief voor medewerkers opleveren. Rijksbijdrage Krachtenbundeling op gemeentelijk niveau wordt overigens gesteund en gestimuleerd door het Ministerie SZW vanuit de opvatting, dat dit de kwaliteit van de uitvoering verbetert, de kwetsbaarheden reduceert en een stroomlijning van de activiteiten van de verschillende ketenpartners bevordert. Dit stimuleren gebeurt ook financieel met een subsidieregeling, die in onze situatie maximaal €200.000,= subsidie oplevert, waarmee we een deel van de aanloopkosten kunnen financieren. SAMENVATTING DEELRAPPORTEN Aan de ISD over te dragen taken en budgetten Het voorstel is om de wettelijke en overige taken, die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ en aanverwante regelingen op het terrein van Werk, Zorg en Inkomen, waaronder de Bijzondere Bijstand, de schuldhulpverlening en de Wet voorziening gehandicapten integraal over te dragen aan de ISD. Datzelfde stellen we voor te doen met de activiteiten in het kader van de nieuwe Wet Kinderopvang, de Wet Inburgering Nieuwkomers, het Bijstandsbesluit zelfstandigen (BBZ) en de reïntegratie van NUG-ers en ANW-ers. De ISD wordt verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering van de taken. Hieraan is onlosmakelijk verbonden, dat de geldmiddelen die de gemeenten beschikbaar hebben voor de programma-uitgaven die voortvloeien uit deze taken, integraal met de taken mee over gaan naar de ISD. Dat geldt zowel voor de middelen van derden, veelal het rijk, als voor de eigen gemeentelijke middelen die bestemd zijn voor de programma-uitgaven. Op dit moment is het mogelijk de WWB-budgetten van het Ministerie van SZW ook rechtstreeks aan een samenwerkingsverband uit te keren, maar het lijkt er op, dat deze mogelijkheid door interventie van de Staatssecretaris binnenkort tot het verleden behoort. Bovendien betekent deze werkwijze, dat de ISD een lager I-budget krijgt dan de optelsom van de I-budgetten van de drie gemeenten afzonderlijk. Dat laat zich verklaren uit de werking van het macro5
verdeelmodel. Deze twee elementen hebben ons doen besluiten nu geen verzoek te doen aan het Ministerie om de I-en W-budgetten rechtstreeks aan de ISD uit te keren. Of daar later aanleiding voor is laten we aan het toekomstig bestuur van de ISD over. Het feit, dat we er voor kiezen om deze budgetten via de gemeenten naar de ISD te leiden, maakt het wel noodzakelijk over de overdracht ervan aan de ISD met elkaar sluitende afspraken te maken. We moeten er als drie gemeenten over en weer en als ISD namelijk wel zeker van kunnen zijn, dat deze budgetten ook daadwerkelijk integraal worden doorgesluisd. Deze afspraken zijn en detail uitgewerkt in het bijgevoegde Bestuursplan. Voor het opvangen van fluctuaties in de rijksbudgetten, vooral het I-budget, wordt in ons voorstel bij de start van de ISD een programmareserve gevormd van € 3 mln. Deze wordt door de drie gemeenten opgebracht op basis van de verdeelsleutel van de vijfjaargemiddelde klantaantallen WWB, IOAW en IOAZ. Voor de jaren erna ligt er een groeidoelstelling die we willen invullen door toevoeging van mogelijk binnen de ISD te realiseren overschotten op het I-budget aan deze reserve. Zodra het vast te leggen plafond is bereikt, vallen overschotten op het I-budget toe aan de drie gemeenten en wel naar rato van de sleutel van de klantaantallen. De uitwerking van deze afspraak vindt u terug in hoofdstuk 5 van bijgevoegd Bestuursplan. Naast het hiervoor bedoelde programmabudget, moet de ISD over een eigen begroting en budget voor de organisatiekosten beschikken. Laatstbedoeld budget wordt in ons voorstel eveneens opgebracht door de drie gemeenten op basis van de verdeelsleutel van de vijfjaargemiddelde klantaantallen WWB, IOAW en IOAZ. Voor deze sleutel is gekozen omdat de organisatiekosten, waaronder de personeelskosten, in belangrijke mate worden bepaald door de omvang van het klantenbestand. Indicatief is dit budget bepaald op ruim € 19 mln. Ten opzichte van de huidige circa €22 mln uitvoeringskosten voor de drie gemeenten opgeteld, realiseren we hier dus een substantiële besparing. De definitieve ontwerp-begroting voor het eerste ISD-jaar wordt medio 2006 aan de gemeenteraden voorgelegd. Dan wordt ook de definitieve bijdrage van iedere gemeente aan de ISD bepaald. Om de ISD over voldoende liquiditeit voor lopende uitgaven te laten beschikken, wordt bij de start met een bedrag van € 1 mln. een exploitatiereserve gevormd. Dit bedrag wordt door de drie gemeenten weer gefinancierd naar rato van de verdeelsleutel van de klantaantallen. Eerder is de afspraak gemaakt om aan het eind van het voorbereidingstraject de financiële uitkomsten nog een keer in z'n volle omvang te beoordelen op plausibiliteit en redelijkheid. Daarbij is gebleken, dat in de financiële effecten voor het eerste ISD-jaar enige onevenwichtigheid zit als we de uitkomsten per gemeente van de te realiseren structurele besparing versus de op te lossen transitiekosten bekijken. Papendrecht wordt in dat eerste jaar geconfronteerd met een negatief resultaat, Dordrecht zit op een beperkt voordeel en Zwijndrecht kan rekenen op een behoorlijk voordeel. Vanaf het tweede jaar zitten alle gemeenten op een voordeel. Een uitkomst beneden break-even wordt als kennelijk onredelijk aangemerkt. Het voorstel is daarom, dat Papendrecht voor het eerste ISD-jaar, 2007, eenmalig wordt gecompenseerd. Dit kan door een bedrag van € 130.000,= uit het voordeel dat Zwijndrecht meteen vanaf het eerste ISD-jaar heeft, door te geven aan Papendrecht. Papendrecht komt zo op een nul-positie uit voor het eerste ISD-jaar. Voor wat betreft de proceskosten t/m de startdatum van de ISD willen we de tot nu toe gehanteerde verdeling (Dordrecht 50%, Papendrecht en Zwijndrecht ieder 25%) handhaven. Daarbij is de bijdrage van Papendrecht gemaximeerd op € 100.000,=. Dat is redelijk en billijk gezien het feit, dat Dordrecht en Zwijndrecht meteen vanaf het eerste ISD-jaar een voordeel hebben, terwijl Papendrecht, met de hiervoor aangeduide afspraak, exact op break-even uitkomt. Deze afspraak betekent, dat Dordrecht en Zwijndrecht in 2005/2006 ieder een extra aandeel van 50% in de proceskosten nemen, indien en voor zover het 25% aandeel van Papendrecht boven het maximum van € 100.000,= uit komt. Uitgaande van een voorlopig totaalbedrag aan proceskosten van € 750.000,= zou dit voor beide gemeenten een extra bijdrage van € 43.750,= betekenen. De organisatorische en personele aspecten De ISD wordt, binnen de structuur van de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden, een zelfstandige uitvoeringsorganisatie, die wordt geleid door een directie. De totale formatie van de ISD wordt ca. 260 f.t.e. Dat is circa 40 f.t.e. minder dan de huidige formatieomvang van de drie afdelingen/dienst2. De vorming van de ISD gaat dus gepaard met een reductie van het aantal arbeidsplaatsen. Dit zal evenwel niet leiden tot gedwongen ontslag. Voor de medewerkers die niet mee over gaan naar de ISD worden binnen de gemeenten of elders andere plaatsingsmogelijkheden gezocht. Deze afspraken en daarmee verband houdende flankerende maatregelen worden vastgelegd in een na definitieve besluitvorming over het tot stand brengen van een ISD met de vakorganisaties af te sluiten sociaal plan ISD-vorming. Door na het go-besluit over ISD-vorming onderling afspraken te maken over afgestemde vacaturevervulling, wordt getracht personele fricties op een later moment zo veel mogelijk te voorkomen. De ISD volgt de gemeentelijke rechtspositie in de vorm van de basis CAR en UWO en kent een eigen Ondernemingsraad. TOT SLOT De bedoeling is om rondom 1 oktober van dit jaar tot besluitvorming in de drie gemeenteraden te komen. Met het halen van deze datum wordt ook het genoemde subsidiebedrag van het Ministerie van SZW veilig gesteld. De (Centrale) Ondernemingsraden zijn in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Dit advies wordt u toegezonden zodra dat binnen is. 6
Er resteert na besluitvorming nog een jaar voor de verdere uitwerking en implementatie van de plannen. Deze tijd zal hard nodig zijn om de samenvoeging van de dienst en afdelingen sociale zaken op 1 oktober te realiseren en vanaf 1 januari 2007 als ISD volledig operationeel te zijn. Wij vertrouwen er op u op een goed inzicht gegeven te hebben in de overwegingen die ons aanleiding geven u voor te stellen een Intergemeentelijke Sociale Dienst tot stand te brengen, in de voordelen die er te behalen zijn en in de consequenties die ontstaan voor de klant en de gemeenten.
Graag voegen we hier nog aan toe, dat in de afgelopen periode de gedachte, dat samengaan tot een beter product zal leiden voor onze drie gemeenten sterk is gaan leven. Het is deze gedachte die een steeds duidelijker vorm kreeg en die na intensief doorrekenen en inventariseren van de consequenties de conclusie hebben doen rijpen, dat een samengaan in een ISD veel meerwaarde oplevert. Uiteraard is er in de voorstellen rekening gehouden met verschillen in schaal en financiële aspecten; deze worden in het samenwerkingsverband gerespecteerd. Maar dominant is toch vooral, dat op basis van consensus zal worden gewerkt en dat de verbondenheid die daarmee ontstaat veel vertrouwen biedt voor de toekomst en meer zekerheid voor onze inwoners oplevert. HET GEVRAAGDE BESLUIT Gezien de belangrijke voordelen die er voor de klant en de gemeenten te behalen zijn, vragen wij u te besluiten om, samen met de beide andere gemeenten, een intergemeentelijke sociale dienst (ISD) op te richten en daaraan één op één over te dragen de integrale taken, activiteiten en bijbehorende rijks-, gemeentelijke en overige budgetten op het terrein van de lokale sociale zekerheid, met als belangrijke onderdelen de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wvg, de BBZ, de WIN en de WKO, een en ander zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3 van het Organisatieplan. In het verlengde daarvan vragen wij u in te stemmen met het voorstel de ISD onder te brengen bij de begin 2006 op te richten gemeenschappelijke regeling Drechtsteden en voorts de financiële aspecten, zoals deze weergegeven zijn in dit voorstel en nader uitgewerkt zijn in hoofdstuk 5 van het Bestuursplan integraal, te accorderen. Tenslotte vragen wij u een voorbereidingskrediet voor de externe proceskosten beschikbaar te stellen en ons mandaat en volmacht te verlenen om al datgene te doen, dat nodig is om de ISD op 1 oktober 2006 op te richten en op 1 januari 2007 volledig operationeel te laten zijn.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
7
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31december 1999, behorende bij raadsbesluit nr 054/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005. Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen gevolgen EINDSTAND reserve [1-1-1999] 0,0625 1999 1999 1999 maatregelen [31-12-1999] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 74.853,81 4.678,51 23.112,19 0,00 0,00 0,00 102.644,51 Niet geb afh v. 95.507,18 5.969,23 25.690,31 0,00 -6.292,05 0,00 120.874,67
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
15.233,27 123.717,86
952,35 7.732,36
14.858,12 34.103,13
-7.628,47 0,00
0,00 -15.146,48
0,00 0,00
23.415,27 150.406,87
Bovenkruier/Knotwilg
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
-2.574,81 91.481,78
-161,03 5.717,84
12.151,78 23.568,10
0,00 0,00
-52.158,25 -7.483,02
0,00 0,00
-42.742,31 113.284,70
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
60.749,39 183.900,03
3.797,07 11.493,72
7.065,59 87.060,81
0,00 0,00
0,00 -62.107,90
0,00 0,00
71.612,05 220.346,66
De Knotwilg - Dislocatie
Gebouw afh v.
-1.682,46
-105,48
0,00
-2.767,30
-47.351,18
0,00
-51.906,42
Schoolwon. Duindoornhof
Gebouw afh v.
18.733,19
1.170,45
13.250,91
0,00
0,00
0,00
33.154,55
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
27.269,34
1.704,00
5.291,16
0,00
0,00
0,00
34.264,50
De Knotwilg - Schoorweg
Gebouw afh v.
0,00
0,00
0,00
-1.256,13
0,00
0,00
-1.256,13
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
55.264,88 3.453,81 37.968,74 0,00 -9.206,39 0,00 87.481,04 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------742.453,46 46.402,83 284.120,84 -11.651,90 -199.745,27 0,00 861.579,96 ============ ========= ========== ========== =========== =========== =============
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31 december 2000, behorende bij raadsbesluit nr. 055/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005. Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen onderlinge EINDSTAND reserve [1-1-2000] 0,035 2000 2000 2000 correctie [31-12-2000] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 102.644,51 3.592,56 18.825,13 0 0 0 125.062,20 Niet geb afh v. 120.874,67 4.230,61 79.873,31 0 -10.329,19 0 194.649,40
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
23.415,27 150.406,87
819,53 5.264,24
38.899,00 85.674,64
-10.709,00 0
-9.055,73 -5.095,53
0 0
43.369,07 236.250,22
Nevenvestiging/Knotwilg
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
-42.742,31 113.284,70
-1.495,98 3.964,96
30.019,00 0
0 -20.683,00
0 -38.101,44
0 -58.465,22
-14.219,29 0
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
71.612,05 220.346,66
2.506,42 7.712,13
28.037,00 357.029,08
0 0
-12.264,33 -103.461,43
0 58.465,22
89.891,14 540.091,66
De Knotwilg - Dislocatie
Gebouw afh v.
-51.906,42
-1.816,72
8.682,00
0
0
0
-45.041,14
Schoolwon. Duindoornhof
Gebouw afh v.
33.154,55
1.160,41
12.316,00
0
0
0
46.630,96
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
34.264,50
1.199,26
15.207,00
0
0
0
50.670,76
De Knotwilg - Schoorweg
Gebouw afh v.
-1.256,13
-43,96
6.949,00
0
0
0
5.648,91
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
87.481,04 3.061,84 38.803,29 0 -55.476,13 0 73.870,04 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------861.579,96 30.155,30 720.314,45 -31.392,00 -233.783,78 0 1.346.873,93 ============ ========= ========== ========== =========== =========== =============
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31 december 2001, behorende bij raadsbesluit nr. 0056/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005. Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen correctie EINDSTAND reserve [1-1-2001] 0,0425 2001 2001 2001 [31-12-2001] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 125.062,20 5.315,14 13.973,31 0 0 0 144.350,65 Niet geb afh v. 194.649,40 8.272,60 76.847,00 0 -58.638,76 0 221.130,24
EINDSTAND [31-12-2001] EURO ------------------65.503,47 100.344,53
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
43.369,07 236.250,22
1.843,19 10.040,63
30.051,60 69.956,41
0 0
0 -54.957,18
0 0
75.263,86 261.290,08
34.153,25 118.568,27
Bovenkruier/Knotwilg
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
-14.219,29 0
-604,32 0
10.818,70 0
0 0
-155.225,54 0
0 0
-159.230,45 0
-72.788,63 0
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
89.891,14 540.091,66
3.820,37 22.953,90
23.407,34 308.399,97
0 0
0 -121.157,60
0 0
117.118,85 750.287,93
53.146,22 340.465,82
De Knotwilg - Dislocatie
Gebouw afh v.
-45.041,14
-1.914,25
18.374,40
0
-181.610,96
0
-210.191,95
-95.380,95
Schoolwon. Duindoornhof
Gebouw afh v.
46.630,96
1.981,82
25.877,64
0
0
0
74.490,42
33.802,28
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
50.670,76
2.153,51
36.247,44
0
-25.901,55
0
63.170,16
29.198,37
De Knotwilg - Schoorweg
Gebouw afh v.
5.648,91
240,08
9.259,04
0
0
0
15.148,03
6.873,88
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
73.870,04 3.139,48 39.603,06 0 3.103,47 0 119.716,05 54.324,77 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------- ------------------1.346.873,93 57.242,14 662.815,91 0 -594.388,12 0 1.472.543,86 668.211,27 ============ ========= ========== ========== =========== =========== ============= ===========
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31 december 2002, behorende bij raadsbesluit nr. 057/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005. Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen aanzuivering EINDSTAND voorziening [1-1-2002] 0,0425 2002 2002 2002 voorziening [31-12-2002] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 65.503,47 2.783,90 12.229,19 0 0 0 80.516,56 Niet geb afh v. 100.344,53 4.264,64 27.704,00 0 -19.089,70 0 113.223,47
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
34.153,25 118.568,27
1.451,51 5.039,15
18.972,09 35.187,00
0 0
0 -22.014,88
0 0
54.576,85 136.779,54
Nevenvestiging/Knotwilg
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
-72.788,63 0
-3.093,52 0
6.559,00 0
0 0
0 0
76.000,00 0
6.676,85 0
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
53.146,22 340.465,82
2.258,71 14.469,80
4.648,45 98.102,00
0 0
-12.445,26 -325.580,20
0 0
47.608,12 127.457,42
De Knotwilg - Dislocatie
Gebouw afh v.
-95.380,95
-4.053,69
0
-8.668,27
0
106.500,00
-1.602,91
Schoolwon. Duindoornhof
Gebouw afh v.
33.802,28
1.436,60
1.751,42
0
0
0
36.990,30
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
29.198,37
1.240,93
0
-2.276,23
0
0
28.163,07
De Knotwilg - Schoorweg
Gebouw afh v.
6.873,88
292,14
0
-2.699,40
0
0
4.466,62
De Knotwilg - Zuidkil
Gebouw afh v.
0
0
1.312,57
0
0
0
1.312,57
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
54.324,77 2.308,80 22.434,45 0 0 0 79.068,02 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------668.211,28 28.398,98 228.900,17 -13.643,90 -379.130,04 182.500,00 715.236,49 ============ ========= ========== ========== =========== =========== =============
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31 december 2003, behorende bij raadsbesluit nr. 058/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005 Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen afgestoten bij EINDSTAND reserve [1-1-2003] 0,0425 2003 2003 2003 openbaar ond. [31-12-2003] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 80.516,56 3.421,95 280,7 0 0 0 84.219,21 Niet geb afh v. 113.223,47 4.812,00 32.823,62 0 -13.171,51 0 137.687,58
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
54.576,85 136.779,54
2.319,52 5.813,13
15.374,60 39.052,90
0 0
0 -30.320,90
0 0
72.270,97 151.324,67
Nevenvestiging/Knotwilg
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
6.676,85 0
283,77 0
7.651,12 0
0 0
-3.920,30 0
0 0
10.691,44 0
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
47.608,12 127.457,42
2.023,35 5.416,94
18.846,89 0 128.697,82 -112.077,80
0 -23.398,02
0 0
68.478,36 126.096,36
De Knotwilg - Dislocatie
Gebouw afh v.
-1.602,91
-68,12
53.211,00
-7.968,00
-12.297,09
0
31.274,88
Schoolwon. Duindoornhof
Gebouw afh v.
36.990,30
1.572,09
3.301,84
0
0
-41.864,23
0
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
28.163,07
1.196,93
0
-2.627,00
0
0
26.733,00
De Knotwilg - Schoorweg
Gebouw afh v.
4.466,62
189,83
2.290,00
-7.096,00
0
149,55
0
´t Kofschip - Zuidkil
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
1.312,57 0
55,78 0
24.673,00 0
0 112.077,80
0 -15.664,46
0 0
26.041,35 96.413,34
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
79.068,02 3.360,39 0 0 0 0 82.428,41 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------715.236,48 30.397,55 326.203,49 -17.691,00 -98.772,28 -41.714,68 913.659,56 ============ ========= ========== ========== =========== =========== =============
DEFINITIEVE STAAT VAN VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN HET OPENBAAR BASISONDERWIJS (zgn. LONDO reserves) per 31 december 2004, behorende bij raadsbesluit nr. 059/2005 d.d. 29 september 2005 en raadsvoorstel nr. 056/2005. Naam basisschool : -----------------------------------------------Anne Frank
DEFINITIEVE soort BEGINSTAND Rente toevoeging onttrekking bestedingen Extra maatregeEINDSTAND reserve [1-1-2004] 0 2004 2004 2004 [31-12-2004] --------------------- --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------Gebouw afh v. 84.219,21 0 2.893,83 0 -23.238,11 0 63.874,93 Niet geb afh v. 137.687,58 0 37.649,33 0 -44.650,00 3.937,67 134.624,58
De Viermaster
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
72.270,97 151.324,67
0 0
20.751,23 44.149,69
0 0
0 -26.000,00
0 4.453,32
93.022,20 173.927,68
De Knotwilg - Hoofdgeb.
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
68.478,36 126.096,36
0 0
11.112,56 72.186,47
0 0
0 -77.270,00
0 8.547,26
79.590,92 129.560,09
Nevenvestiging/Knotwilg
Gebouw afh v.
10.691,44
0
5.279,09
0
0
25.000,00
40.970,53
Schoolwon. Boeieraak
Gebouw afh v.
26.733,00
0
0
-1.163,04
-2.139,62
0
23.430,34
´t Kofschip - Zuidkil
Gebouw afh v. Niet geb afh v.
26.041,35 96.413,34
0 0
26.145,17 91.233,52
0 0
0 -64.728,45
0 7.609,71
52.186,52 130.528,12
´t Kofschip - P. Zandstr
Gebouw afh v.
31.274,88
0
0
-2.315,97
-16.323,07
0
12.635,84
VERVANGING MEUBILAIR OBS
Niet geb afh v.
TOTAAL OPENBAAR BASISONDERWIJS
82.427,23 0 0 0 -57.879,27 -24.547,96 0 --------------------- ----------------- ------------------ ------------------ ------------------- ------------------- ----------------------913.658,39 0 311.400,89 -3.479,01 -312.228,52 25.000,00 934.351,75 ============ ========= ========== ========== =========== =========== =============
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 054/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit:
voor het jaar 1999 vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven op f 874.370,88; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld op f 874.370,88; het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven op f 7.143.043,19; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven op f 86.322,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten en voor niet verbruikte formatierekeneenheden op f 7.134.938,24 ; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing op f 86.322,00; de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 055/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit:
voor het jaar 2000 vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven op f 1.380.664,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld op f 1.380.664,00; het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven op f 7.539.426,57; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven op f 61.190,67; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten en voor niet verbruikte formatierekeneenheden op f 7.540.909,58 ; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing op f 61.190,67; de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 056/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit:
voor het jaar 2001 vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven, op f 1.336.835,07 (€ 606.629,31); het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op f 1.336.642,70 (€ 606.542,01); het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven, op f 8.610.903,25 (€ 3.907.457,54); het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven, op f 55.672,46 (€ 25.263,06); het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten en voor niet verbruikte formatierekeneenheden, op f 8.534.239,52 (€ 3.872.669,05); het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing als onderdeel van het O & O budget, op f 55.672,46 (€ 25.263,06); de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 057/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit:
voor het jaar 2002 vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven, op € 616.810,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op € 616.810,00; het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven, op € 4.163.726,00; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven, op € 72.135,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten en voor niet verbruikte formatierekeneenheden, op € 4.113.740,94; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing als onderdeel van het O & O budget, op € 72.135,00; de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 058/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit:
voor het jaar 2003 vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven, op € 725.181,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op € 725.940,00; het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven, op € 5.115.679,00; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven, op € 74,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten, schoolbudget en voor niet verbruikte formatierekeneenheden, op € 5.084.179,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing als onderdeel van het schoolbudget, op € 74,00; de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 059/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 056/2005; gelet op artikel 144 van de Wet op het primair onderwijs
besluit: voor het jaar 2004 voorlopig vast te stellen :
a. b.
c.
d. e. f. g. h.
het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de materiële instandhouding zijn uitgegeven, op € 677.100,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens artikel 113 van de Wet op het primair onderwijs voor de voorzieningen voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op € 677.102,00; het totaal van de aanvullende ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen waaronder worden verstaan de bedragen die krachtens artikel 135 van de Wet op het primair onderwijs voor de materiële instandhouding zijn vastgesteld, op nihil; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor personeel zijn uitgegeven, op € 5.977.445,00; het totaal van de bedragen die ten behoeve van de openbare basisscholen voor de nascholing zijn uitgegeven, op nihil; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen voor de personeelskosten, schoolbudget en voor niet verbruikte formatierekeneenheden, op € 5.964.717,00; het totaal van de ontvangsten ten behoeve van de openbare basisscholen inzake nascholing als onderdeel van het schoolbudget, op nihil; de staat van voorzieningen voor het openbaar basisonderwijs conform de definitieve opstelling behorende bij dit besluit.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 056/2005
Raadsvergadering 29 september 2005
Programmaveld 2: Onderwijs en jeugd
Agendapunt 12
Portefeuillehouder A. Vogel
Wettelijke basis Artikel 144 van de wet op het primair onderwijs.
Voorstel tot vaststelling van personele en materiële kosten van instandhouding van het openbaar basisonderwijs over de jaren 1999 tot en met 2004.
Gevraagde beslissing te besluiten tot vaststelling van de kosten openbaar basisonderwijs over de jaren 1999 tot en met 2004 conform bijgaande raadsbesluiten
Financiële consequenties Geen (betreft de formele vaststelling) Aan de raad. In de wet op het primair onderwijs is de financiële gelijkstelling tussen openbaar – en bijzonder onderwijs uitgewerkt in een overschrijdingsregeling. De regeling houdt in, dat een overschrijding op de rijksvergoeding wordt doorbetaald naar het gelijksoortig bijzonder onderwijs. Ter bepaling van een overschrijding stelt u krachtens het bepaalde in artikel 144 van de wet de benodigde bedragen vast. Door diverse besluiten uit het verleden sluit de periode tot en met 2004 af met een totaal aan meerkosten ten bedrage van € 496.645,-. Het bijzonder basisonderwijs heeft hiervoor al voorschotten gehad. De definitieve afrekening hiervoor vindt plaats via een afzonderlijk voorstel. Dit voorstel wordt namelijk pas opgesteld na het verstrijken van de mogelijkheid tot het instellen van bezwaar (binnen zes weken na ontvangst van het hier bedoelde raadsbesluit tot vaststelling van de kosten van het openbaar basisonderwijs).
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 060/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 057/2005; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen; besluit vast te stellen de volgende
VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen; b. peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaats vindt; c. houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert; d. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties; e. begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.
HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college. 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.
Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden: a. Ambitieniveau 0: spelen en ontmoeten; b. Ambitieniveau 1: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren; c. Ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.
1
Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding. 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden. Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoel in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan. Artikel 6. Register 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt. 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden. 3. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage. Artikel 7. Wijzigingen van gegevens 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt onmiddellijk mededeling aan het college. 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.
HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN
Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en beschikt over een pedagogisch beleidsplan, dat één en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Artikel 10. Oppervlakte speelruimte 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m² bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar. 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m² per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is. Artikel 11. Groepen en groepsgrootte 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes. 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.
2
Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau. 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig in de peuterspeelzaal. 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig. 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig. Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder. Artikel 14. Informatieplicht aan de ouders De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over: a. de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden; b. het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3; c. het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven; d. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal. Artikel 15. Verklaring omtrent het gedrag 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet Justitiële gegevens. 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden. 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT Artikel 16. Aanwijzing van toezichthouders Het college wijst toezichthouders aan. Artikel 17. Onderzoek door de toezichthouder 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaats vinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening. Artikel 18. Het inspectierapport 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport. 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport. 3
3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport. 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. 5. Het college maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar. Artikel 19. Aanwijzing en bevel 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft. 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen. 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd. 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn. Artikel 20. Strafbepaling Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 21. Overgangsbepaling 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die gecontroleerd zijn door de toezichthouder en die voldoen aan de eisen uit de Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen en de Nadere Regels Peuterspeelzalen. 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register. 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over. Artikel 22. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005. Artikel 23. Citeertitel De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Papendrecht.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
4
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 057/2005
Raadsvergadering 29 september 2005
Programmaveld 2: Onderwijs en jeugd
Agendapunt 13
Portefeuillehouder A. Vogel
Wettelijke basis Autonome bevoegdheid Voorstel tot Vaststelling van de Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen Gevraagde beslissing De Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen vaststellen Financiële consequenties N.v.t. Aan de raad. De kwaliteitsregels voor de peuterspeelzalen en het toezicht waren geregeld via de Verordening Kinderopvang. Met het inwerking treden van de Wet Kinderopvang (per 1-1-2005) is het beschikken over een verordening kinderopvang niet langer verplicht. De Verordening Kinderopvang wordt dan ook ingetrokken. Voor de sector peuterspeelzalen is het echter wel van belang dat de kinderen in een veilige en gezonde omgeving worden opgevangen onder leiding van geschoolde beroepskrachten of vrijwilligers die op hun taak berekend zijn. Het is van belang een aantal kwaliteitseisen vast te leggen en het toezicht en de controle te regelen. Met de Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen wordt hierin voorzien. Er is zo veel mogelijk aangesloten bij de situatie in de sector kinderopvang en er is gebruik gemaakt van het model van de VNG. Wij stellen u voor de Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzalen vast te stellen.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
RAADSBESLUIT Datum en nummer 29 september 2005, nummer 061/2005
De raad van de gemeente Papendrecht; gelezen het voorstel van het college d.d. 19 september 2005, nummer 058/2005; gelet op artikel 144 en 147 van de Gemeentewet; gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht; overwegende dat met ingang van 1 januari 2005 de Wet Kinderopvang in werking treedt en tegelijkertijd de Algemene Maatregel van Bestuur Kwaliteitseisen Kinderopvang vervalt
besluit:
vast te stellen de volgende Verordening tot intrekking van de Verordening Kinderopvang en de Nadere Regels Kindercentra
Artikel 1 De Verordening Kinderopvang en de Nadere Regels Kindercentra zoals vastgesteld op 19 juli 2001, alsmede alle latere wijzigingen daarop, worden ingetrokken
Artikel 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de 8e dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2005.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 29 september 2005. De griffier,
De voorzitter,
J. Nieuwland.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 058/2005 Programmaveld 2: Onderwijs en jeugd
Raadsvergadering 29 september 2005
Agendapunt 14
Portefeuillehouder A. Vogel
Wettelijke basis Autonome bevoegdheid Voorstel tot het intrekken van de Verordening Kinderopvang en de Nadere Regels Kindercentra Gevraagde beslissing de Verordening Kinderopvang en de Nadere Regels Kindercentra zoals vastgesteld op 19 juli 2001 alsmede de latere wijzigingen daarop intrekken met terugwerkende kracht tot 1-1-2005 Financiële consequenties N.v.t. Aan de raad. De gemeente Papendrecht beschikt op dit moment over een Verordening Kinderopvang met daaraan gekoppeld de Nadere Regels Kindercentra. Elke gemeente was verplicht op grond van de Algemene Maatregel van Bestuur Kwaliteitseisen Kinderopvang een Verordening Kinderopvang te hebben. In de Verordening staan kwaliteitsregels, bepalingen over de vergunningplicht en bepalingen over toezicht en handhaving. De Algemene Maatregel van Bestuur is met de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang overbodig geworden. In de Wet Kinderopvang staan een aantal eisen opgenomen en daarnaast zijn er afspraken gemaakt tussen de ouderbelangenvereniging en de vertegenwoordiger van de aanbieders over de invulling van het begrip verantwoorde kinderopvang. De afspraken vormen de basis voor beleidsregels kwaliteit kinderopvang die door de minister zijn opgesteld. Wij stellen u voor met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 de Verordening Kinderopvang en de Nadere Regels Kindercentra zoals vastgesteld op 19 juli 2001 alsmede de latere wijzigingen daarop in te trekken. De reden hiervoor is in de eerste plaats gelegen in het intrekken van de Algemene Maatregel van Bestuur Kwaliteitseisen Kinderopvang. In de tweede plaats is het intrekken van de Verordening Kinderopvang gelegen in het feit dat met de invoering van de Wet Kinderopvang de kwaliteit en het toezicht op kindercentra en gastouderbureaus op een andere manier worden geregeld. Op landelijk niveau worden er beleidsregels kwaliteit kinderopvang geformuleerd die houvast bieden voor de aanbieders, voor de gemeenten en voor de GGD.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.
RAADSVOORSTEL Datum en nummer 19 september 2005, nummer 059/2005
Raadsvergadering 29 september 2005
Programmaveld 9: Algemene middelen
Agendapunt 16
Portefeuillehouder J.C. de Looff
Wettelijke basis Hoofdstuk XIV van de IZA Nederland-regeling
Voorstel tot Opheffing van de gemeenschappelijke regeling IZA Nederland
Gevraagde beslissing de gemeenschappelijke regeling IZA Nederland op te heffen
Financiële consequenties Geen Aan de raad. De (politieke) besluitvorming omtrent het nieuwe zorgstelsel, inclusief de nieuwe Zorgverzekeringswet, is inmiddels zo ver gevorderd dat de verwachting is gerechtvaardigd dat het stelsel per 1 januari 2006 in werking zal treden. Als gevolg van de nieuwe wetgeving zullen alle ingezetenen van Nederland verplicht worden zich voor ziektekosten te verzekeren bij een privaatrechterlijke zorgverzekeraar. Aangezien dit ook geldt voor het personeel dat bij gemeenten werkzaam is, is de huidige gemeenschappelijke IZA-regeling niet langer nodig. Het IZA Nederland is voornemens de IZA Zorgverzekeraar NV aan te wijzen als zorgverzekeraar per die datum. IZA Zorgverzekeraar NV zal de huidige verzekerden van IZA voor 16 december 2005 een polisaanbod doen voor de basisverzekering en een aanvullende verzekering tot het huidige IZA-niveau. Om het risico van dubbele verplichtingen van verzekerden te voorkomen, roept het IZA de gemeenten op om ruim voor het moment waarop de verzekerden een aanbod krijgen conform de nieuwe Zorgverzekeringswet, maar zeker vóór 15 oktober 2005, een besluit te nemen over de opheffing van de IZA Nederland-regeling. Het algemeen bestuur van de IZA Nederland en het College voor Arbeidszaken zijn het er samen over eens dat de opheffing van de IZA-Nederland-regeling noodzakelijk is om een goede overgang naar de nieuwe Zorgverzekeringswet mogelijk te maken. Het College voor Arbeidszaken adviseert de gemeenten dan ook om het besluit tot opheffing zo spoedig mogelijk te nemen, doch uiterlijk vóór 15 oktober aanstaande. Een nadere toelichting is opgenomen in de circulaire van het LOGA met kenmerk CvA/U200515055 ,15 juli 2005 Opheffing IZA-regeling.
Voor het advies van de vakcommissie wordt verwezen naar het betreffende “overzicht van adviezen”. Alle relevante stukken zijn voor u ter inzage gelegd. Burgemeester en wethouders van Papendrecht, de secretaris,
de burgemeester,
ing. J.H. van de Zedde.
C.J.M. de Bruin.