Millennium, tijdschrift voor middeleeuwse studies jaargang 24 (2010), nummer 1, pagina’s 19-33
A la recherche de l’oeuvre perdue Kritische status quaestionis van het onderzoek naar de Madoc Alexia Lagast A. Lagast MA volgt de Master na Master Medieval and Renaissance studies aan de Katholieke Universiteit Leuven
‘Willem die Madocke maecte Dair hi dicken omme waecte’1 Met deze openingsverzen van de Reynaert maakte Willem vele neerlandici tot zijn lotgenoten: ook zij zouden wakker liggen van Madoc. Van dit werk is immers weinig meer bekend dan dat het van de hand is van Willem, die de Reynaert schreef. Toch lieten veel onderzoekers zich door Madoc op sleeptouw nemen. Op een minimum aan fundamenten verrezen tal van stoutmoedige hypothesen. De ene theorie was nog minder geloofwaardig dan de andere, waardoor Madoc geleidelijk naar de marge van het academische onderzoek verschoof. Door middel van een kritische status quaestionis wil ik aannemelijk maken wat de Madoc al dan niet kan zijn geweest. De vondst van Madoc De Madoc deed zijn intrede in de Reynaertstudie toen in 1826 de Amsterdamse boekhandelaar en bibliothecaris Dirk Groebe (1789-1867) in de collectie van boekenverzamelaar Sir Richard Heber (1773-1833) een handschrift ontdekte met daarin Reynaerts historie ofwel Reynaert II. Dit is de Reynaert van Willem met een vervolg.2 Dit handschrift,
1 2
millennium_24_1 19
Geciteerd naar de kritische editie van A. Bouwman en B. Besamusca (eds.), Reynaert in tweevoud. Deel 1: Van den vos Reynaerde (Amsterdam 2002). Groebe deelde de vondst van het handschrift anoniem mee in de Algemeene konst en letterbode 1826 deel I, 402-403, met een afschrift van de proloog. J.F.Willems gaf aan dat dit artikel Groebes werk was. J.F.Willems
19
26-03-2010 13:32:47
vervaardigd omstreeks 1470 te Utrecht door ene Claes van Aken, werd in 1833 te koop aangeboden. Op verzoek van J.F. Willems en C.P. Serrure werd het handschrift in 1836 op de negende veiling-Heber te Londen aangekocht voor de Bourgondische (nu: Koninklijke) Bibliotheek te Brussel, waar het zich nu nog altijd bevindt onder signatuur 14601.3 Hier vindt men de openingsverzen ‘Willam die madock maecte Dair hi dicke om waecte’.4 In de Reynaertstudie staat de codex bekend als het ‘Brusselse handschrift’ of handschrift B. Sinds 1805 was er al een ander Reynaerthandschrift bekend. Het betreft het zogenaamde Comburgse handschrift,5 een convoluut, waarin omstreeks 1540 zes OostVlaamse handschriften werden samengebonden die aan het einde van de veertiende eeuw en in de eerste decennia van de vijftiende eeuw door meerdere kopiisten waren vervaardigd.6 Daaronder bevond zich ook een handschrift met Vanden vos Reynaerde, of Reynaert I, dat in het begin van de vijftiende eeuw was ontstaan en in de Reynaertstudie bekend staat als handschrift A. Men had echter van de Madoc geen weet, omdat het woord er kort na het ontstaan van het handschrift was uitgeradeerd en door een Oost-Vlaamse correctiehand vervangen door ‘vele bouke’.7 De proloog dook nogmaals op in 1908, toen de jonge neerlandicus H. Degering een Reynaert-handschrift ontdekte in de bibliotheek van het Schloss Dyck bij Neuss in Rijnland-Westfalen. Het Dyckse handschrift of handschrift F wordt gedateerd in de periode 1330-1360 en zou in het Nedersticht of in Oost-Holland zijn ontstaan.8 De openingsverzen bevestigen die van het Brusselse handschrift: ‘Willam, die madocke makede, Daer hi dicke omme wakede’.9
3
4 5
6 7 8
9
(ed.), Reynaert de vos: episch fabeldicht van de twaelfde en dertiende eeuw (Gent 1850), xxv. De Reynaert van Willem is gebaseerd op Le Plaid van Perrot de Saint-Cloud, het eerste verhaal uit de Franstalige verzameling Le Roman de Renart, ontstaan in 1179. In 1279 kwam de Latijnse vertaling van de Middelnederlandse Reynaert, Reynardus Vulpes, tot stand; zodoende is men zeker dat Van den vos Reynaerde binnen deze honderdjarige tijdspanne is ontstaan. De precieze datering is echter omstreden. Heber had het handschrift zelf in 1825 gekocht op de veiling van de bibliotheek van J. Rendorp van Marquette te Londen. In het begin van de zestiende eeuw behoorde het volgens opschriften op een schutblad toe aan ‘Margriet Jan Beijers dochter’ en in de tweede helft van de zestiende eeuw aan ‘Marija van Ham Haeijndrijck van Bijler dochter’. J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken (Leiden 1972), 81. Geciteerd naar W. Gs. Hellinga (ed.), Van den vos Reynaerde. I:Teksten. Diplomatisch uitg. naar de bronnen voor het jaar 1500 (Zwolle 1952). Het handschrift dankt zijn naam aan het Ritterstift Comburg (Stuttgart), waar het in 1805 werd ontdekt door F.D. Gräter, die bericht gaf van zijn vondst in het tijdschrift Odina und Teutona (Breslau 1812). Vermoedelijk is het handschrift in Comburg terechtgekomen door het toedoen van de Brusselse kanunnik Gernandus von Schwalbach, die het kan hebben meegenomen toen hij in 1536 Brussel verliet om deken te worden van het Ritterstift Comburg. Deschamps, Handschriften (Leiden 1972), 73. Kort na de ontdekking van het handschrift in 1805 werd het, net als de rest van de Comburgse bibliotheek, geschonken aan de Königliche Öffentliche Bibliothek, nu de Württembergische Landesbibliothek te Stuttgart (Cod. poet. et phil. 2° 22). H. Brinkman en J. Schenkel (eds.), Het Comburgse handschrift. Hs. Stuttgart,Württembergische Landesbibliothek, cod. poet. et phil. 2º 22. Diplomatische editie (Hilversum 1997), 77-84. De rasuur is waarschijnlijk aangebracht door een vijftiende-eeuwse hand die ook onder de laatste kolom van de laatste bladzijde ‘Nota C veers’ schreef.Verder maakte deze hand geen correcties. Ibid., 56. J.W. Muller meldt de ontdekking in ‘Een nieuw handschrift van den Reynaert’, Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (Gent 1908), 109-188. Zie P. Wackers (ed.), Reynaert in tweevoud. Deel 2: Reynaerts historie (Amsterdam 2002), 194. Sinds 1991 wordt het handschrift bewaard in de Universitätsbibliothek Münster onder signatuur MS N.R. 381. Handschrift geciteerd naar Hellinga, Reynaerde.
20
millennium_24_1 20
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:47
Waarom werd ‘madocke’ dan uitgeradeerd in het Comburgse handschrift? Was Madoc de corrector misschien onbekend, en wilde hij niet dat de lezer nodeloos gekweld zou worden door een naam die hem onbegrijpelijk was?10 Of was Madoc een verboden tekst, zoals G. Gezelle11, en recenter M. Draak,12 F. Lulofs13 en F.Van Oostrom14 veronderstelden? De redenen voor hun vermoeden zijn sterk verbonden aan andere Middelnederlandse vermeldingen van Madoc. Middelnederlandse getuigenissen van Madoc Naast de vermelding in de Reynaert vormen ook andere Middelnederlandse werken kostbare bronnen voor het onderzoek naar de Madoc. Een tweede Middelnederlandse schrijver die wakker bleef om Madoc blijkt Jacob van Maerlant te zijn. Hij liet zich minachtend uit over Madoc in de slotverzen van zijn Rijmbijbel, die hij voltooide te Brugge op 25 maart 1271.15 Maerlant drukt de kopiisten die zijn werk zullen overschrijven op het hart zijn boek ernstig te nemen, ‘want dit nes niet Madocs droom, no Reynaerds no Arturs boerden’.16 In zijn proefschrift Lachen om list en lust stelt F.J. Lodder dat het Maerlants gewoonte is om zo vaak hij kan de ridderepiek af te doen als ‘boerden’, waarmee hij zoveel zou bedoelen als ‘verzinsels van leugenachtige knoeiers’. Maerlant gebruikt ‘boerde’ dus niet als een genre-aanduiding, en zeker niet voor de teksten die met name in het handschrift-Van Hulthem in de titel als ‘boerden’ aangeduid worden.17 Vóór de ontdekking van het Brusselse handschrift met de openingsvers ‘Willem die madocke maecte’ had men geen idee waar Maerlant met ‘Madocs droom’ naar verwees.18 Maerlant daarentegen blijkt Willems Madoc goed te hebben gekend, en als we hem mogen geloven is Madoc geen historisch, maar eerder een verzonnen personage. 19 10 Zoals o.a. J.W. Muller oppert in zijn Critische commentaar op Van den vos Reinaerde: naar de thans bekende handschriften en bewerkingen (Utrecht 1917), 158. 11 G. Gezelle, ‘Madoc’, Het Belfort 2 (1887), 603-619. 12 In haar intreerede voor de Universiteit van Utrecht en in M. Draak, ‘Lampo’s ‘Kroniek van Madoc’: bezwaren van de vakman’. De Gids 139 (1976), afl. 5-6, 417-425. 13 F. Lulofs (ed.), Van den vos Reynaerde (Groningen 1985), 45. 14 F.Van Oostrom, Stemmen op schrift (Amsterdam 2006), 497. 15 Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs. 15001. Wat de datering van de Rijmbijbel betreft is het niet duidelijk of 1271 dan wel 1272 werd bedoeld met de door Maerlant gebruikte formulering ‘na die ghebornisse van Onsen Here’. Een letterlijke interpretatie, de ‘kerststijl’, waarbij het jaar en dus ook de jaartelling begint met de geboorte van Jezus, impliceert 1271. In Brugge, net als in de rest van Vlaanderen, werd echter algemeen paasstijl benut, waarbij het jaar begint met Pasen, wat wijst op 1272. M. Gysseling (ed.), ‘Rijmbijbel’ in: Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), Reeks II: Literaire handschriften, deel 3 (Leiden 1983), xi. Hoe dan ook moeten Van den vos Reynaerde en Madoc, gezien de vermeldingen, ouder zijn dan de Rijmbijbel. 16 Geciteerd naar J. David, Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Uitgegeven in drie delen door J. David (Brussel 1858-1859), iv. 17 F.J. Lodder, Lachen om list en lust. Studies over de Middelnederlandse komische versvertellingen (Ridderkerk 1997), 18. 18 J. Grimm was de eerste die in 1834 opmerkte dat het toen recent gevonden Brusselse handschrift als duiding kon dienen voor de passage uit de Rijmbijbel. J. Grimm, Reinhart Fuchs (Berlijn 1834), 149. 19 Dat Madoc het hoofdpersonage is wordt algemeen aangenomen n.a.v. het feit dat Madoc een vaak voorkomende Keltische naam is. G.D. West, An index of proper names in French Arthurian prose romances (Toronto 1978). L.F. Flûtre, Table des noms propres avec toutes leurs variantes figurant dans les romans du moyen âge, écrits en français ou en provençal et actuellement publiés ou analysés (Poitiers 1962). R.W. Ackerman, An index of Arthurian names in Middle English (Stanford 1952).Verderop in dit artikel wordt deze kwestie verder uiteengezet.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 21
21
26-03-2010 13:32:48
Volgens het Middelnederlandsch Woordenboek kan ‘droom’ ook ‘iets onbeduidends’ of ‘iets ongelofelijks’ en volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal ook ‘waan, valsche meening, valsch gerucht’ betekenen, zodat we niet noodzakelijk aan een slaapdroom moeten denken: Maerlant bedoelde mogelijk dat hij Madoc een onbeduidend of ongeloofwaardig verhaal vond.20 Madoc duikt ook op in andere Middelnederlandse werken, waaronder de Borchgrave van Couchi, een dichtwerk uit de Middelnederlandse ridderepiek dat wordt gedateerd in het begin van de veertiende eeuw.21 Wanneer de jonge ridder Renaud, burggraaf van Couchi, zijn liefde verklaart aan de gehuwde dame van Fayel, reageert zij geschokt: ‘Noch wanic her ridder dat ghi doeft, of dat ghi sijt in madox drome’.22 Deze tweede vindplaats van Madocs droom lijkt eerder op een hallucinatie van het hoofdpersonage te duiden dan op een slaapdroom of een droom in de zin van ‘ongeloofwaardig verhaal’. Zeer waarschijnlijk hebben we ook een vindplaats in Het esbattement van den appelboom, een klucht geschreven door tot op heden onbekende rederijkers. Het stuk zou zijn ontstaan in het laatste kwart van de vijftiende of in de eerste jaren van de zestiende eeuw en is overgeleverd in de bekende collectie van de Haarlemse kamer Trou Moet Blijcken.23 In het verhaal over een echtpaar dat voortdurend wordt beroofd van zijn appels, belooft God dat wie nog appels probeert te stelen in de appelboom zal blijven kleven. Behalve een marktkramer en een koppeltje komt ook de Dood in de boom terecht. Uiteraard is de duivel erg ontzet wanneer er plots geen mensen meer sterven. In deze onwerkelijke situatie gaat de duivel op zoek naar de Dood: ‘Dus wil ick die Doot al omme gaen soecken, Waer sal ickse vinden, help Luijcefers sweet! Ick doorkijk all omme verre en breet Al dat hier staet als modeces droom’24 20 Middelnederlandsch Woordenboek II, kolom 436-437. Woordenboek der Nederlandsche Taal III, kolom 3453. 21 M. de Vries, ‘Van den Borchgrave van Couchi. Fragmenten’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 7 (1887) 97-250, 153.Volgens Van den Berg werd het geschreven door een Vlaming. E.Van den Berg, ‘Over het lokaliseren van Middelnederlandse rijmteksten’, Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde 96 (1986), 305-22. De Vreese spreekt meer specifiek van een OostVlaming. W. De Vreese en G.I. Lieftinck, Middelnederlandsch Woordenboek, Deel 9-10: Bouwstoffen, (’sGravenhage 1927-1941), 180. Kienhorst zegt dat het verhaal misschien is bewerkt naar bekende Oudfranse stoffen, maar slechts in de verte verwant is met de Roman de Couci et de la dame de Fayel van Jakemon Sakesep, H. Kienhorst, De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving (Deventer 1988), 34. 22 Het bestaan van dit fragment werd bekendgemaakt door Jonckbloet, die een afschrift ervan in zijn bezit had gekregen.W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde (Groningen 1888), 383. Jonckbloet vermeldde tot frustratie van zijn collega’s (zie De Vries, Couchi) niet waar hij zijn kennis vandaan haalde. Hoewel zijn getuigenis werd overgenomen door E. Martin (ed.), Reinaert. Willems Gedicht Van den vos Reinaerde und die Umarbeitung und Fortsetzung Reinaerts historie (Paderborn 1874), 14 en H.E. Moltzer, ‘Madoc (Reinaert vs. 1)’. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 3 (1883), 312-320, 312, duurde het nog tot 1903 voor De Pauw de fragmenten in kwestie eindelijk zou uitgeven (N. de Pauw, Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten, II (Gent 1903), 35).Vaak werd (o.a. door Jonckbloet en Gezelle) i.p.v.‘doeft’‘slaept’ getranscribeerd, dat is echter niet de transcriptie en ook niet de vertaling, het gaat wel degelijk om ‘gek worden’. Zie Van den vos Reinaerde, ed. J.W. Muller (Leiden 1939): ‘dovet’, maalt, krankzinnig zijt. Deze misser werd in de druk van De Pauw rechtgezet. 23 W.N.M. Hüsken (ed.) Trou moet blijcken: de bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer ‘de Pellicanisten’ (Assen 1992). 24 W. Waterschoot (ed.), Het esbatement van den appelboom (Den Haag 1979), 56, v. 313-316. Er bestaat geen consensus over de herkomst van dit rederijkersstuk. De spelers noemen zich op het einde van het spel ‘Ons Corenbloemkens’ (v. 398), waarvoor vier kamers in aanmerking komen: De Corenbloem te Brussel, De
22
millennium_24_1 22
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:48
P. J. Meertens, uitgever van het stuk, oordeelde in 1923 dat ‘modeces’ moest worden gelezen als ‘modecax’, een gangbare omwisseling van de lettergrepen van de naam van de duivel ‘cacodaemon’, een naam die voorkomt in het woordenboek van Kiliaen.25 Deze interpretatie past goed in de duivelse entourage, maar verklaart ‘modeces droom’ niet; dat deed L.C. Michels toen hij de plaats in 1952 identificeerde als een verbastering van ‘Madocs droom’, wat volgens hem zoveel betekent als ‘in een droomwereld’.26 De tekstediteurs Meertens en Waterschoot hebben zich hier bij aangesloten: ‘het is voor de duivel alsof hij in de vreemde droom van Madoc verkeert’.27 We treffen Madoc nog een keer aan in de zestiende eeuw, in een refrein dat zich afspeelt ‘onder een roodtse, in madocx ol, daer diveersche beesten hadden den bol’. ‘Eennen noordschen drol’ hield er immers een groot feest. Aanwezig op dat feest is een aap met een hond die flink aan de drank zit. De aap kan echter niet drinken of deelnemen aan de kansspelen - waar de hond hem toe aanspoort - want zijn vrouw houdt hem in het oog. Het refrein is afkomstig uit het Testament rhetoricael van de Brugse rederijker Eduard de Dene, een door hemzelf samengestelde verzameling van zijn gedichten van 1560-1561. G. Gezelle maakte als eerste melding van deze passage.28 In een ander refrein uit het Testament Rhetoricael belandt een personage in ‘Maegdoms droom’29 nadat hij teveel heeft gedronken. Een kabouter voert hem weg naar Buusbaurea, het land van de grote drinkers,30 waar hij gewekt wordt door zotsbellen31 en waar vervolgens de wonderlijkste dingen gebeuren.32 Deze passage werd door D. Coigneau33 eveneens geïdentificeerd als een vervorming van de formule ‘Madocs droom’, mijns inziens correct aangezien de inhoud van de passage met ‘maegdom’ (maagdelijkheid) weinig te maken heeft. In Buusbaurea bestormen boeren in een wapenuitrusting van eetwaren het ‘slot van Dranckenborch’ door de muren te beklimmen via ladders gevlochten van krakelingen. Zij hebben harnassen van gekruide wafels die vastgebakken zitten aan hun lichaam. H. Pleij vergelijkt de reisparodie in dit leugenrefrein34 met de droomlanden van Cocagne en Luilekkerland: literaire wensdromen naar onmogelijke heerlijkheden.35
25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Corenbloem te ’s Gravenhage, De Korenbloem te Ieper en De drie Korenbloemkens te Reimerswaal.Voor een bespreking van de verschillende argumenten zie Esbatement, Waterschoot, Esbatement, 25. Hüsken maakt in zijn editie geen gewag van deze kwestie. C. Kilianus, Etymologicon Teutonicae Linguae (Antwerpen 1574), pag. 102. Zie P.J. Meertens, ‘Het Esbatement van de appelboom. Een volksvertelsel omgewerkt tot esbatement’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 42 (1923), 165-193, 188 noot 2. Of mogen Madoc en Modicac aan elkaar gelijk gesteld worden? Zie hiervoor de theorie van Gezelle. P.J. Meertens (ed.), Het esbatement van den appelboom (Zwolle 1965); Waterschoot, Esbatement, 66, noot 316. Gezelle, ‘Madoc’, 607. E. De Dene, Testament rhetoricael, eds. W. Waterschoot en D. Coigneau (Gent 1976), 122. ‘Buzen’ is drinken. De belletjes van een nar. H. Pleij, De eeuw van de zotheid. Over de nar als maatschappelijk houvast in de vroegmoderne tijd (Amsterdam 2007), 70. Coigneau deelde dit mee aan W. Waterschoot, die het publiceerde in Waterschoot, Esbatement, 66, noot 316. Een refrein waarin louter onmogelijke dingen voorkomen, en dat dus tot het nonsensgenre behoort. H. Pleij, Zotheid, 70.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 23
23
26-03-2010 13:32:48
Later komen we Madoc niet meer tegen, met uitzondering van één spoor in het negentiende-eeuwse taalgebruik. K. Deflou wijst in 1890 op de West-Vlaamse zegswijze ‘je komt net uit Mazeltjes droom’,36 wat betekent ‘je lijkt nogal versuft’, ‘je schijnt van niets te weten’. Volgens Deflou is dit een overblijfsel van ‘Madocs droom’. Het is aannemelijk dat deze uitdrukking iets met de Madoc te maken heeft: de omschrijving van Deflou past immers bij de interpretaties van de overige vindplaatsen, waar het personage ook mentaal weg is uit het hier en nu. Latere sporen van Madoc zijn er niet meer aangetroffen. Madoc duikt dus op in twee teksten uit de dertiende eeuw, de Reinaert en de Rijmbijbel, respectievelijk gesitueerd in Oost- en West-Vlaanderen; in de veertiende-eeuwse Oost-Vlaamse tekst Van den Borchgrave van Couchi; als verbastering die waarschijnlijk op ‘Madocs droom’ teruggaat in het zestiende-eeuws rederijkersstuk Het esbatement van den appelboom; in twee zestiende-eeuwse West-Vlaamse citaten uit het Testament Rhetoricael van Eduard De Dene die er vermoedelijk verband mee houden; en als mogelijk overblijfsel in het WestVlaamse taalgebruik van de negentiende eeuw. Deze geringe hoeveelheid aan onderzoeksmateriaal heeft wetenschappers er niet van weerhouden om uitspraken te doen over Willems Madoc. Ik hoop hieronder duidelijk te kunnen maken welke hypothesen wel of niet in aanmerking komen om te verklaren wat de Madoc kan zijn geweest.37 Kritische status quaestionis van de hypothesen rond Madoc Meteen na de publicatie van de openingsverzen uit het Brusselse handschrift in 1826 ging de amateur-filoloog J. Scheltema ervan uit dat ‘Madoc’ een bijnaam was voor Willem: ‘Willem die Madoc maakte [iets] waar hij vaak om wakker bleef ’.38 Aangezien Maerlant ‘Madocs droom’ echter op gelijke basis vermeldde met de Rijmbijbel en Reynaert en Arturs boerden, was J.F.Willems in 1833 al zeker dat Madoc een vroeger werk van Willem moest zijn geweest.39 Maar wat was de inhoud van dit boek? De magie van Mone: Malegijs wordt Madoc In 1834 meende Mone de vraag wat voor een tekst Madoc dan wel was, reeds te kunnen beantwoorden: Madoc is de Malegijs, de veertiende-eeuwse roman over de toverende
36 K. Deflou, ‘Woorden en vaktermen uit West-Vlaanderen’, Onze Volkstaal iii (1890), 21. 37 In de voorbije eeuw is er naast wetenschappelijk onderzoek naar Madoc ook een ander soort publicaties rond Madoc ontstaan, waarvan het beste voorbeeld H. Lampo’s Kroniek van Madoc (1976) is, een werk waar hij zelf naar wil verwijzen als ‘literairhistorische detectiveroman’. Een opsomming van Lampo’s missers is te vinden bij M. Draak, ‘Lampo’s ‘Kroniek van Madoc’ en aan het einde van J. Janssens, ‘Kweeste naar Willem de vagant’ in: J. van Gool (ed.), Over Hubert Lampo: beschouwingen en interviews (’s Gravenhage 1983), 143-145. In 1977 verscheen Madock op naam van ‘Willam’,‘ingeleid en vertaald’ door H.W.J.Vekeman, toen pas te Keulen benoemd tot hoogleraar in de neerlandistiek. Het ging echter om een door Vekeman zelf geschreven tekst die hij presenteerde als de verdwenen Madoc. 38 H. van Alkmaar, Reintje de Vos, ed. Jacobus Scheltema (Haarlem 1826), 47 en 64. 39 J.F. Willems, ‘Reinardus Vulpes - Reinaert de Vos.Verhandeling’. Messager des sciences et des arts de la Belgique i (1833), 335. Grimm en Martin namen de bijnaamhypothese nog even serieus, maar kwamen eveneens tot de conclusie dat Madoc een dichtwerk van Willem moest zijn. Grimm, Reinhart, 149-150. Martin, Reinaert, 14.
24
millennium_24_1 24
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:48
oom van de vier Heemskinderen. Op dat moment was er nog geen uitgave van Malegijs beschikbaar, wat het toetsen van Mones theorie moeilijk maakte.40 Toch uitte Willems in 1836 bezwaar tegen deze bewering: er was immers geen schrijfwijze van ‘Malegijs’ bekend die een gelijkstelling van beide namen aannemelijk kon maken.41 Enkele decennia later, in 1887, bood N. de Pauw zich aan als verdediger van Mones theorie. Hij stelde ‘Madoc’ gelijk aan ‘Maldog’ en verkreeg door toevoeging van het Latijnse verkleinwoord ‘-isius’ ‘Maldogisius’. Reeds in 1888 verwierp de letterkundige A. Cornette deze gelijkstelling als taalkundig onverantwoord, en in datzelfde jaar merkte Muller op dat ‘Madelgijs’ een Germaanse, en ‘Madoc’ duidelijk een Keltische naam is.42 Bovendien haalde Jonckbloet in 1868 reeds aan dat hoewel verhaalstof van de Heemskinderen de grens was overgegaan en geromaniseerd naar ons was teruggekomen, ‘de namen van helden en plaatsen nog duidelijk de Dietsche afkomst aanwijzen’.43 Een laatste, sluitend argument dat mijns inziens tegen de gelijkstelling van beide werken kan worden ingebracht, is de datering. Aangezien de Madoc wordt vermeld in de openingsverzen van de Reynaert, staat het vast dat de Madoc aan de Reynaert vooraf gaat, en dus voor 1270 is ontstaan. De Malegijs dateert pas uit circa 1300, en is dus een halve eeuw te jong voor een vereenzelviging met Madoc.44 Madoc: ‘American dream’? Reeds in 1836 bracht J.F. Willems een alternatief: de legendarische Welshe prins Madoc, zoon van Owen, vorst van Gwynedd.45 Volgens de overlevering zou deze Madoc in het jaar 1170 naar Amerika zijn gezeild, driehonderd jaar eerder dan Columbus.46 Willems
40 Mone bezat zelf enkele fragmenten en Bilderdijk had er inmiddels een aantal gepubliceerd in Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden (Rotterdam 1821). In 1838 worden nog 4 fragmenten van de Malagijs gedrukt, waarop Mone zich ook zal baseren om zijn theorie te onderbouwen. 41 J.F. Willems, ‘Notice sur le poême de Renard’, Bulletin de l’Académie Royale des sciences en Belgique 3 (1836), 248. Moltzer levert soortgelijke kritiek. Moltzer, Madoc, 312. 42 A. Cornette, Boekbeoordeling ‘Over den Madoc van Willem “die den Reinaert maecte” door Jhr. Mr. Napoleon de Pauw’, De Toekomst,VII R 2 dk xxxii (1888), 45. J.W. Muller, ‘Reinardiana’, De Nederlandsche Spectator jg. 29 (1888), nr. 16, 133-134. ‘Madelgijs’ gaat wellicht terug op een Germaanse dubbelnaam samengesteld uit ‘mathl’, ‘plaats voor officiële bijeenkomsten’ + ‘gîs’, waarvan de betekenis minder zeker is, maar dat men doorgaans beschouwt als verkorting van gîsal ‘gijzelaar’. Zulke namen waren volgens J.Van Loon geliefd in de Oudgermaanse heldenepiek (persoonlijke mededeling, 31 maart 2008). De naam ‘Madoc’ wordt in de zesde eeuw reeds gedragen door de Bisschop van Fernes (Martin, Reinaert, xiv) en komt herhaaldelijk voor in de Britse Arthurcyclus. Moltzer, Madoc, 312 en J.Te Winkel (ed.), Roman van Moriaen. Op nieuw naar het handschrift uitgegeven en van eene inleiding en woordenlijst voorzien (Groningen 1878), 51. 43 W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 1: de Middeleeuwen (Groningen 1888), 117. Ondanks deze sluitende tegenargumenten leest De Graaf in 1967 (tachtig jaren later dus) ‘Willem die Mad’oec maecte’: Willem die Madelgijs ook maakte, zie D. De Graaf, ‘De voorganger van de Reinaert: Madoc’, De Vlaamsche Gids 51 (1967), 332-334. Hij baseert zich op een door Bilderdijk gepubliceerd fragment van Madelgijs waarin de hoofdpersoon wordt aangeduid met de afkorting ‘Mad’’. W. Bilderdijk, Nieuwe Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden IV (Rotterdam 1825), 161-165. Vgl. B. W. Th. Duijvestijn, ‘Madelgijs: De Middelnederlandse fragmenten en de overeenkomstige Hoogduitse verzen’, Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, klasse der letteren jg. 51 (1989), nr. 130, fragment xii. 44 B. Duijvestijn, ‘Maugis aux Pays-Bas’ in: H. van Dijk en W. Noomen (eds.), Aspects de l’épopée romane. Mentalités, idéologies, intertextualités (Groningen 1995), 49. 45 Venedotia, Noord-Wales. Willems, Notice sur le poême de Renard, 141. 46 Th. M. Chotzen, ‘Willem’s Madoc en zijn bron’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 49 (1930), 47-57.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 25
25
26-03-2010 13:32:49
vermoedt dat het Madocs wonderlijke verhalen over dit nieuw ontdekte land zijn waar Maerlant op doelde met ‘Madocs droom’. De eer van de ontdekking van Amerika zou dus niet Columbus, maar de Welshmen toekomen. Rond deze mythe ontstond tussen de zestiende en de achttiende eeuw een chauvinistische sfeer waarin Welshe nationalisten het verhaal van prins Madoc aangrepen om de onafhankelijkheid van Wales én een Welshe kolonie te claimen. Eén van deze nationalisten was de dichter en geleerde Edward Williams (1746-1826), die een belangrijke rol speelde in de historiografie: zo werd in het nationale feest, de Eistedfodd, een ‘traditionele’ ceremonie op zijn gezag ‘her’-ingevoerd.47 Maar Williams was een briljant vervalser,48 en hij gebruikte zijn talent om bij te dragen tot de glorie van Wales. Hoewel de ceremonie een verzinsel van Williams was, wordt ze tot op vandaag opgevoerd als authentieke Welshe traditie. Voor Madoc is het niet anders: Williams heeft als primaire informatiebron heel wat bewijsmateriaal gemanipuleerd, waaronder niet minder dan dertig verslagen van reizigers die Welsh-sprekende Indianen tegen het lijf liepen. De legende dat de afstammelingen van Madoc opgingen in de oerbevolking van het door hen ‘gekoloniseerde’ land, en dat er in Florida en Mexico onmiskenbaar Welshe woorden terug te vinden zijn in de taal van de inboorlingen, circuleert vandaag nog steeds.49 Het hoogtepunt van de nationalistische ontwikkelingen kwam in 1805, toen Robert Southey de versie van Williams bewerkte tot een epos met de titel Madoc. Maar in 1858 waagde Thomas Stephens het om de prijsvraag voor de Eisteddfod, het nationale bardenfeest, te beantwoorden met een ontkrachting van een groot deel van deze legende.50 Zo zou de ontdekking van Amerika een in de zestiende eeuw toegevoegd element zijn.51 Op grond van de getuigenis van twee barden uit de vijftiende eeuw, Maredudd ap Rhys en Guttun Owain, neemt Stephens aan dat de overlevering van Madoc’s zeereis nog tot de middeleeuwen behoort.Verder dan de vijftiende eeuw kan het verhaal echter niet worden teruggevoerd. De historische basis van deze legende is vermoedelijk zo goed als onbestaande: de oudste en betrouwbaarste genealogen kennen niet eens een zoon van Owen van Gwynedd die de naam Madoc droeg.52
47 Voor Edward Williams, ook bekend als Iolo Morganwg, zie G. Jenkins (ed.), A Rattleskull Genius.The Many Faces of Iolo Morganwg (Cardiff 2005). 48 Geschiedschrijvers als W. Warrington (in zijn The History of Wales, 1786) en W.O. Pughe (in zijn Cambrian Biography, 1803) baseerden zich op Williams’ informatie. 49 C. Franklin, ‘The Welsh American dream: Iolo Morganwg, Robert Southey and the Madoc legend’, in: G. Carruthers en A. Rawes (eds.), English Romanticism and the Celtic World (Cambridge 2003), 70-77. En daar eindigt het niet: in 2002 meenden Wilson, Blackett en Michael op een geïnscribeerde grafsteen, gevonden op een oude begraafplaats nabij Bat Creek in Knoxville, Tennessee, ‘Madoc, de heerser’ te lezen. De zogenaamde Bat Creek-steen was volgens de onderzoekers geïnscribeerd in het oude Welshe ‘Coelbren’ alfabet, maar zij onderbouwden hun lezing van de inscriptie niet. Algemeen wordt aangenomen dat het Coelbren alfabet een uitvinding was van Edward Williams. In 1893 was J. Romilly Allen, mede-uitgever van Archaeologia Cambrensis, de eerste om de twijfels over de authenticiteit van het Coelbren alfabet te concretiseren. In een brief aan de Herald Bard zegt hij: ‘Ik denk dat het zogenaamde Bardische alfabet een gigantische fraude is’. Wales National Museum website (www.museumwales.ac.uk/en/888) 50 G.A. Williams, Madoc:The making of a myth (Londen 1979). 51 Het essay werd postuum uitgegeven: T. Stephens, Madoc. An essay on the discovery of America by Madoc ab Owen Gwynedd in the 12th century (Londen 1893). 52 In 1930 voerde de Nederlandse keltoloog Th. M. Chotzen deze theorie dan ook af, en bracht meteen een andere zeevaarder onder de aandacht: kapitein Mador (een Franse verbastering van Madoc) uit de dertiende-eeuwse Anglonormandische tekst Fouke fitz Warin. Chotzen vermoedde dat Willems Madoc het verhaal is van de zeeavonturen van Mador in de Fouke fitz Warin. Hij besloot echter dat de tekst niet in aanmerking
26
millennium_24_1 26
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:49
De Madoc als Arthurroman De Madoc werd dikwijls tot de Arthurepiek gerekend omdat de naam (of varianten) herhaaldelijk voorkomt in Arthurromans.53 Een eerste vindplaats brengt ons opnieuw in Wales. H.E. Moltzer sprak in 1883 het vermoeden uit dat ‘Madocs droom’ zou verwijzen naar een Middelwelsh Arthurverhaal uit de Mabinogion.54 In dat verhaal, The dream of Rhonabwy, is Rhonabwy de dienstman van Madawc of Madog ap Maredudd (gestorven ca. 1091-1160),55 ‘de grootste en laatste heerser van Powys’, een bekend personage in de Keltische geschiedenis.56 De ‘werkelijkheid’ van het verhaal is een ellendige periode, die geontrasteerd wordt met Rhonabwy’s droom over het heroïsche, glorierijke Arthuriaanse verleden. Lady Charlotte Guest noemde de droom van Rhonabwy een ‘visionary journey’,57 maar algemeen wordt aanvaard dat het een parodie op een dergelijke visioenreis betreft. De satire in het verhaal richtte zich niet enkel op de overvloed in het rijk van Arthur, maar ook op de rijke literaire strategieën die de Arthurliteratuur hanteerde. Zo werden de kleurrijke retorische opmaak en verweven verhaallijnen geparodieerd door ze in extreme mate toe te passen.58 Rhonabwy’s dream wordt doorgaans gedateerd in de eerste helft van de dertiende eeuw.59 Tegen Moltzers hypothese bracht Jonckbloet in dat hier niet van ‘Madocs droom’ sprake was, maar van een droom van zijn dienstman Rhonabwy.60 Moltzer had zich bij voorbaat tegen dit bezwaar ingedekt door op te merken dat het in de Arthurepiek voorkomt dat ‘droom’ een ander woord is voor ‘vertelling’. Daarmee vervalt echter het argument om Rhonabwy’s dream aan te wijzen als bron voor Willems Madoc: het mag immers duidelijk zijn uit de Middelnederlandse vindplaatsen van ‘Madoc’ dat hij wel in een soort droomtoestand verkeerde. Recent (1985) nam F. Lulofs deze hypothese nog serieus, en verdedigde de stelling dat het bezwaar van Jonckbloet niet zwaar woog: de moeilijke naam van Rhonabwy zou vervangen zijn door Madoc.61 Deze veronderstelling heeft echter in het onderzoek geen echo gevonden. De Gentse taalkundige M. Gysseling opperde de opvatting dat de Madoc identiek zou zijn aan Die wrake van Ragisel, de Middelnederlandse vertaling van La vengeance Raguidel, een dertiende-eeuwse Arthurroman waar een Maduc le Noir in voorkomt.62
53
54 55 56 57 58 59 60 61 62
kwam, omdat er in het verhaal van Fouke fitz Warin geen droom voorkwam. Th. M. Chotzen, ‘Willem’s Madoc en zijn bron’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 49 (1930), 47-57. Jonckbloet, Geschiedenis, 384, noot 1. G. Kalff: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (Groningen 1906-1912), deel 1, 210. J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, 2e dr. (Haarlem 1922), deel 1, 313. J.W. Muller, De oude en de jongere bewerking van den Reinaert. Bijdrage tot de critiek der beide Reinaertgedichten. (Amsterdam 1884), 200. Moltzer, Madoc, 313. S. Davies, The Mabinogion (New York 2007), xxi. B. F. Roberts, ‘Writing in Wales’ in: D. Wallace (ed.) The Cambridge History of Medieval English Literature: Writing in Britain, 1066-1547, (Cambridge 1999), 182-207, 191. C. Guest, The Mabinogion (Londen 1877), 321. Roberts, ‘Writing in Wales’, 191. M. Richards, Breudwyt Rhonabwy (Cardiff 1948), xxxvii-xli. Jonckbloet, Geschiedenis, 362. Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven, met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen door F. Lulofs. Met een ten geleide van W.P. Gerritsen. 2e, verbeterde oplage (Groningen 1985), 199. M. Gysseling, ‘Nieuwe gegevens over de Reinaert’, Wetenschappelijke tijdingen 25 (1966), 322-328.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 27
27
26-03-2010 13:32:49
W.P. Gerritsen wijst er echter op dat dit personage inderdaad de naam Maduc draagt in de Oudfranse Vengeance Raguidel, maar dat hij in de Middelnederlandse Wrake van Ragisel Maurus heet.63 Volgens Gerritsen is ‘Maduc le Noir’ dus niet onze Madoc. Meer nog: de naam van Maduc zou zijn veranderd naar Maurus om verwarring met de Middelnederlandse Madoc te vermijden. In de Arthurepiek komen vele personages voor met de naam Madoc of varianten.64 Het betreft echter vaak figuranten of de teksten zijn te jong om als bron voor Willem gediend te kunnen hebben. In de teksten die toch in aanmerking komen, gebeurt niets onwerkelijks. Maar het meest afdoende argument tegen de Arthurepiek-theorie levert mijns inziens Jacob van Maerlant in zijn Rijmbijbel: met de drieslag ‘Want dit nes niet Madocs droom, No Reynaerds, no Arturs boerden’, maakt hij immers een onderscheid tussen Reynaertstof, Arthurepiek en Madocs droom. Een Keltische voorouder voor de Reynaert? In 1844 deed de Duitse taalkundige H. Leo, die in zijn Ferienschriften de taalkundige verbanden tussen Keltisch en Duits behandelde, een fascinerende vondst: ‘madoc’ is Keltisch voor ‘vos’.65 Meer nog: ‘madoc’ is ‘an epithet for a fox, equivalent to the word reynard’. Een ‘epithet’ of epitheton is in deze zin zoveel als een karakteristieke benaming, die vaak een reeds bestaand woord vervangt. ‘Reynard’ is een epitheton in het Engels, net als ‘renard’ in het Frans: deze woorden zijn afkomstig van Reynaerts eigennaam. ‘Goupil’ was het vroegere Franse woord voor vos, maar dankzij de bekendheid van de vos Reynaert deed het woord ‘renard’ zijn intrede.‘Goupil’ werd een tijdje gebruikt naast het woord ‘renard’, maar is nu volledig verouderd. Net als ‘reynard’ is ‘madoc’ zo’n epithet voor ‘vos’. Dit kan erop wijzen dat Madawg een bekend vossenpersonage was, en dat zijn naam aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van een Keltisch woord ‘madoc’ dat een tijdlang is gebruikt voor ‘vos’. Leo omschrijft de Madoc dan ook als een Keltische dierenroman over een vos, waarvan Willem nog voor de Reynaert een bewerking heeft gemaakt. ‘Madocx hol’ in het refrein van De Dene is dan een vossenhol. Aangezien in dat refrein ook enkel dieren voorkomen, is het niet onwaarschijnlijk dat er een verband werd gelegd met Reynaert of diens voorganger. De verderfelijke taferelen die zich in het hol afspelen kunnen bovendien meteen verklaren waarom de corrector van het Comburgse handschrift de aanwezigheid van de titel Madoc ongepast vond.66
63 W.P. Gerritsen, Die wrake van Ragisel. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerkingen van de Vengeance Raguidel, gevolgd door een uitgave van de Wrake-teksten (Assen 1963), 84. 64 West, An index of proper names; Flûtre, Table des noms propres; Ackerman, An index of Arthurian names. 65 H. Leo, ‘Madoc’. Zeitschrift für deutsches Altertum 4 (1844), 565-567. W.O. Pughe, A Dictionary of the Welsh Language, Explained in English (London 1832), 315, s.v. ‘Madawg’. Ook H. Zimmer en M. Draak geven aan dat ‘madog’ de (verouderde) Welshe naam voor ‘vos’ is. H. Zimmer, ‘Keltische Beiträge I’, Zeitschrift für deutsches Altertum 32 (1888), 285. Draak, ‘Lampo’s ‘Kroniek van Madoc’, 425, noot 1. D. Silvan Evans’ Welsh woordenboek, A Dictionary of the Welsh Language (Carmarthen 1888–1906), bevestigt dat van W.O. Pughe: ‘madog’ betekent ‘vos’. Ook R.S. Charnock geeft aan dat ‘madawg’ een epitheton is voor ‘vos’, equivalent aan ‘reynard’. R.S. Chamock, A derivative dictionary of geographical names (Oxford 1859), 276-277. 66 Gezelle oppert de mogelijkheid dat Willem de verboden Madoc heeft herschapen in Van den vos Reynaerde, en ‘madocx hol’ in ‘Reynaerts hol’ (Rein. II, vs. 7659) Gezelle, Madoc, 619. Willem ‘maecte’ Madoc dus om
28
millennium_24_1 28
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:49
Volgens Leo kwam Willem aan de Keltische verhaalstof via de Franse literatuur, maar er is geen Oudfrans bewijsmateriaal. Pas driekwart eeuw later, in 1930, bood Chotzen een bevredigende oplossing voor dit probleem: hij geloofde dat Keltische verhaalstof kon zijn overgeleverd door Vlamingen in Wales.67 Recenter steunde ook Toorians deze theorie.68 De kans lijkt dus groot dat Madoc, waarvan de Keltische oorsprong algemeen is aanvaard, niet via de Franse, maar rechtstreeks vanuit de Keltische literatuur is overgeleverd, via de Vlaamse uitwijkelingen. Madoc als visioenverhaal E. Martin was in 1874 de eerste om zich, afgaande op de citaten van Maerlant en Couchi, de Madoc voor te stellen als een allegorische droom in de aard van Tondalus’ visioen. In Tondalus’ visioen verlaat de ziel van Tondalus zijn lichaam, en wordt ze rondgeleid door vagevuur, hel en hemel, totdat ze terugkeert in het lichaam en Tondalus ontwaakt uit een drie dagen durende bewusteloosheid.69 Tondalus’ visioen vertoont typische kenmerken van een Oudierse Fis, waarin de ziel van een schijndode aan de hand van een gids door de andere wereld trekt en dan terugkeert in het lichaam. Een visioen verschilt van een gewone slaapdroom hierin dat de ziel van een mens bij een visioen op bovennatuurlijke wijze naar een andere omgeving geplaatst wordt waar zij een openbaring krijgt; vaak maakt zij in het visioen een reis door het dodenrijk. Een visioenverhaal zou de uitdrukking ‘Madocs droom’ bij Maerlant, in Couchi en in het Esbatement van den appelboom verhelderen. In 1914 dacht Muller aan Sint Patricius’ vagevuur, een vergelijkbare legende waarin Patricius langs een grot de onderwereld binnentreedt. Een dergelijk scenario zou de verwijzing naar ‘Madocs hol’ kunnen verklaren: grotten komen in visioenen wel vaker voor als toegangspoort tot het dodenrijk.70 Muller opperde dat Madoc een Iers heiligenleven vol wonderlijke gebeurtenissen zou kunnen zijn, in de aard van Sint Patricius’ vagevuur of de Reis van Sinte Brandaan. Het verhaal van Willem kan ook een parodie zijn geweest op de visioenliteratuur, een spotvisioen. De grot van St. Patricius was in realiteit immers een bedevaartsoord geworden, waar pelgrims zich lieten opsluiten tot zij begonnen te hallucineren: een scenario dat zich gemakkelijk leent tot parodiëring.71
67
68 69 70 71
tot Van den vos Reynaerde. Op deze manier kon hij stiekem blijven spotten met de autoriteiten die zijn Madoc verboden. De Vlamingen kwamen voor het eerst naar de Britse eilanden tijdens de Normandische verovering van Engeland, in 1066. De soldaten kregen in de veroverde gebieden, waaronder Wales, land om op te wonen, maar zij moesten het verdedigen in naam van de Normandische bezetters. Th. M. Chotzen, ‘Willem’s Madoc en zijn bron’. Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 49 (1930), 47-57. Recenter over Vlamingen in Wales: L. Toorians, ‘Flemish in Wales’ in: G. Price (ed.) Languages in Britain and Ireland (Oxford 2000). L. Toorians, ‘Nogmaals ‘Walewein van Melle’ en de Vlaams-Keltische contacten’, Queeste 2 (1995), 97-112. R. Verdeyen en J. Endepols (ed.), Tondalus’ visioen en St. Patricius’ vagevuur (Gent 1914-1917), deel 1, 49-164. Ibid., 8-9. N. Klunder formuleerde deze aannemelijke oplossing in een onderzoeksrapport (1999) dat zij mij bezorgde naar aanleiding van mijn meesterproef over Madoc (2008).
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 29
29
26-03-2010 13:32:49
Peeters dacht in 1959 aan de allegorische reis naar het hiernamaals van de monnik Madoc, de broer van de heilige Winnoc (gestorven ca. 717). Hun vader was koning in Bretagne, maar net als de Welshe prins Madoc zeilden de broers weg ten gevolge van een twist over de troonsopvolging. Het komt tot een ‘zeeslag’ met enkele edelen, die het niet eens zijn met Winnocs troonsafstand. Wanneer Winnoc overboord valt, redt een wonder hem het leven: de zee splitst zich, en Winnoc komt terecht op een groen, paradijselijk eiland. ‘De groene eilanden van de zee van Brittannië’ komen vaker voor in de Keltische traditie, zo ook in de legende van prins Madoc. De expeditie waarna prins Madoc nooit meer werd teruggezien, was een zoektocht naar de groene eilanden van het hiernamaals.Volgens Peeters zijn de avonturen van zo’n reis te lezen in de Madoc.72 Het voordeel van de visioenparodie-hypothese is volgens Van Oostrom dat zij de Madoc situeert in het occulte en speculatieve – wat volgens hem beter begrijpelijk zou maken waarom van deze tekst niets substantieels is bewaard.73 Madoc verboden? Guido Gezelle was in 1887 de eerste om het vermoeden te uiten dat de Madoc een verboden tekst was. Hij wees op het (dan nog onuitgegeven) refrein van Edward den Dene dat zich afspeelt in ‘madocx hol’, en specifieker op de ‘noordschen drol’, die de gastheer van het verderfelijke feest is. Deze verhaalstof leidde Gezelle tot de overtuiging dat Madoc zich situeerde in de wereld van trollen en duivels. Hij geloofde dat er een Nederlands woord ‘madok’ bestond voor een soort volkse duivel of trol.74 Het woord ‘doksem’ voor ‘duivel’ moest dit illustreren.75 Het woord ‘madok’ zou ook taalkundig verwant zijn met het West-Vlaamse ‘madrol’, een trol of heidense duivel. ‘Madocs hol’ kan volgens Gezelle gelijkgesteld worden met het hol van Pluto, nog steeds bekend in West-Vlaamse uitdrukkingen als ‘hij is naar ’t hol van Pluto’, wat zoveel betekent als ‘hij is overleden’, en ‘’t is er zo donker als in ’t hol van Pluto’. Het refrein van De Dene over ‘Madocs hol’ was volgens Gezelle een laatste weerklank van een Germaans verhaal daterend van voor de kerstening, een volkse boerde over een soort trol, die door Willem werd berijmd, en die om zijn heidense karakter werd verboden. Op heidens gebroed zoals trollen en voor-christelijke duivels had de Kerk het immers niet begrepen, daarom zou ‘madocke’ zijn uitgeradeerd in het Comburgse handschrift. Hoewel Gezelles speculaties in het onderzoek geen echo vonden, wijst hij hier op een belangrijk element. Een ongeciviliseerde woonplaats als een hol of grot werd in de
72 In de vita van Winnoc (De S. Winnoco Abbate vel priore Wormholtano, Acta Sanctorum, Novembris Tom. III, pag. 253-289) komen zij na hun allegorische zeereis terecht in het klooster van Bertinus te Wormhout. Zie L. Peeters, ‘Willem’s Madoc’, Leuvense Bijdragen 48 (1959) 93-107, 94. 73 F. van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300 (Amsterdam 2006), 497. 74 Hij houdt het Keltische woord of de naam slechts voor een ongerelateerd homoniem van het Nederlands. 75 L. De Bo, Westvlaamsch Idioticon (Brugge 1873). Nog bij De Bo vindt Gezelle de uitdrukking ‘van pludocken dromen’ voor ‘van de duivel dromen’. Dit betekent volgens Gezelle zoveel als ‘razen en dwazen’.
30
millennium_24_1 30
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:50
Middeleeuwen zeer vaak verbonden met abnormale, monsterlijke wezens.76 Madoc werd in het refrein van De Dene duidelijk in verband gebracht met onbeschaafdheid: de daar aanwezige beesten verkeren allen in staat van dronkenschap, en de hond spoort de aap zelfs aan tot overspel. ‘Madocx hol’ hoeft dus niet de toegang tot een visioenwereld te zijn geweest om aanstootgegevend te zijn geweest. Zoals eerder aangehaald werd het vermoeden van Gezelle, dat Madoc een verboden tekst was, door een groot aantal onderzoekers geaccepteerd. Zo uitte in 1957 ook Maartje Draak77 het vermoeden dat Madoc om die reden zou zijn weggewerkt. Zij vermoedde dat Madoc over een fictieve, en daarom later als ‘gedroomd’ betitelde, zeetocht zou handelen, waarbij de schepelingen een gebied van ‘tegenvoeters’ bereikten. Dit was in de twaalfde en dertiende eeuw een gevaarlijk, want ketters onderwerp.Volgens Draak kan dat de reden zijn waarom de Madoc in rook is opgegaan. Frank Lulofs78 vermoedt dat Madoc omstreeks 1400 niet meer zo gunstig bekend stond omdat zo’n verhaal ‘waarin alles op zijn kop stond’ waarschijnlijk niet door de beugel kon in een tijd met een strenge moraal. Maar waarom onderging de Reynaert dan niet hetzelfde lot? Daarin wordt immers volop gespot met kerk en staat. Aan de Reynaert was volgens Lulofs nog een moraal te verbinden, wat ook gebeurde in de bewerking van Henric van Alcmaer. De Reynaert kwam pas op de index van verboden boeken in 1570, in een periode waarin er volop kritiek geuit werd op de Kerk en deze zich in een bijzonder kwetsbare positie bevond. Recent bemerkte ook Van Oostrom79 dat het vreemd is, dat Van den vos Reynaerde in verschillende bronnen goed bewaard is gebleven, en er ook nog een vertaling en een vervolg van is overgeleverd, maar dat Madoc - het andere werk van deze grandioze schrijver - compleet is verdwenen. Die grote stilte rond Madoc is volgens hem nog het best te verklaren indien de materie van Madoc omstreden was. Dat past immers ook bij het soort schrijver dat Willem was. Besluit Om Madoc kunnen we blijven waken tot hij eindelijk uit zijn hol komt. Welke afweging kunnen we maken nu we alle bekende vindplaatsen en geopperde theorieën hebben besproken? Uit de Middelnederlandse vermeldingen kunnen we afleiden dat Madoc een roman was, maar geen Arthurroman: Maerlant noemt ‘Madocs droom’ en ‘Arthurs boerden’ immers afzonderlijk. Het hoofdpersonage heet Madoc, maar het was niet de Welshe prins die Amerika ontdekte: die legende is niet verder terug te voeren dan de vijftiende eeuw. Dat de Madoc niet de Malegijs is, staat vast: de datering en de oorsprong van zowel de titelnamen als de verhaalstof vallen niet met elkaar te rijmen.
76 J.B. Friedman, The monstrous races in medieval art and thought (Londen 1981), 30. 77 In haar intreerede voor de Universiteit van Utrecht en in Draak, ‘Lampo’s ‘Kroniek van Madoc’, 417-425. 78 Lulofs (ed.), Van den vos Reynaerde , 45. 79 Van Oostrom, Stemmen op schrift, 497.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 31
31
26-03-2010 13:32:50
Uit de verwijzingen naar ‘Madocs droom’ blijkt dat het niet om een slaapdroom gaat: de dame van Fayel plaatst ‘in Madocs droom zijn’ op één lijn met ‘gek worden’, de duivel in het Esbatement van den appelboom vergelijkt de onwerkelijke afwezigheid van de Dood met ‘Madocs droom’, en de West-Vlaamse zegswijze betekent zoveel als ‘Je komt net uit een andere wereld!’. In één van de refreinen van De Dene belandt het hoofdpersonage in ‘Maegdoms droom’ door teveel te drinken. Of het nu gaat om een staat van dronkenschap of een anderszins opgewekte hallucinatie, het staat buiten kijf dat ‘Madocs droom’ verwijst naar een buitengewone toestand, waarin dan vermoedelijk allerlei vreemde gebeurtenissen plaatsvinden. Dit alles maakt het aannemelijk dat Madoc tot de visioen- of de nonsensliteratuur behoorde. Een intrigerende hypothese is die van Leo, die stelde dat de Madoc een van oorsprong Keltisch dierenepos was dat aan de Reynaert vooraf ging. In deze theorie komen alle elementen immers samen: een link met de Reynaert; ‘Madocx hol’ kan een vossenhol zijn. Het Welshe woord ‘madoc’ draagt dezelfde betekenis als ‘re(y)nard’; een epitheton voor ‘vos’. Zoals ‘re(y)nard’ dat is door het toedoen van de Reynaert, kan ‘madoc’ het zijn door het toedoen van de Madoc. De overlevering van de Keltische verhaalstof valt te verklaren door de Vlaamse kolonisatie van Wales in dienst van de Normandiërs. Kan de Madoc de voorganger van de Reynaert zijn geweest? Er zijn duidelijke aanwijzingen voor zowel het visioen- als het vos-element: de term ‘Madocs droom’ werd steeds gebruikt om onwerkelijke situaties te benoemen, en ‘madoc’ is de Welshe literaire term voor ‘vos’. Madoc is steeds een plaats van vervoering. Dit wijst erop dat Madoc heeft gehandeld over onmogelijke gebeurtenissen.Waarschijnlijk schreef Willem een verhaal waarin Madoc een tocht maakt door een vreemde wereld. Mogelijk was het een spotreisverhaal, zoals het leugenrefrein van De Dene.80 Het verhaal kan ook een parodie zijn geweest op de visioenliteratuur: een spotvisioen. Het ligt daarbij voor de hand dat Willem met de Madoc, zoals in de Reynaert, maatschappelijke wantoestanden aan de kaak wilde stellen, en in dit kader kunnen we dierlijke personages verwachten. De fabel was immers een veilige manier om sociale kritiek te uiten. Zoals F. Lulofs aanhaalde was de dierenwereld ‘de verkeerde wereld’, de wereld op z’n kop, en waren de opgevoerde wantoestanden slechts een komische ondersteuning van het gedrag van de dieren, en geen aantasting van het heilige.81 Daarom beschouw ik een combinatie van beide hypothesen als mogelijke oplossing. Het lijkt me aannemelijk dat de Madoc een fabeldicht was, waarin het hoofdpersonage, een vos, een nonsensicale of visionaire droom heeft, waarin hij een reis maakt naar een vreemde wereld.
80 Misschien kwam hij wel in een land met ‘tegenvoeters’ terecht, en was dat, zoals M. Draak vermoedde, de reden voor de uitradering in het Comburgse handschrift. 81 Lulofs, Van den vos Reynaerde, 284, noot 3134.
32
millennium_24_1 32
Alexia Lagast
26-03-2010 13:32:50
Summary: Alexia Lagast, A la recherche de l’oeuvre perdue: a critical review of theories regarding the lost ‘Madoc’ In the prologue of medieval animal epic Van den vos Reynaerde, the writer presents himself as ‘Willem, who made Madocke’. In one of the three known manuscripts of Van den vos Reynaerde,‘Madocke’ has been erased and replaced by ‘vele boucke’ (‘many books’). Does this explain why Madocke was never found? The only evidence we have are references in other texts, often by use of the phrase ‘Madocs droom’ (‘Madocs dream’), which obviously refers to some altered state of consciousness. In total, Madocke is mentioned in two Flemish texts from the thirteenth and one from the fourteenth century, already in a corrupted way in a sixteenth-century play and in two sixteenth century, Western Flemish refrains. There might also have been a remainder of the expression ‘Madocs dream’ in nineteenth century Western Flemish dialect. A critical analysis of these references and of nearly two hundred years of hypothesis, shows that the most certain and important element is that ‘Madocs dream’ was a state of mind in which impossible things occurred.The cynical character of Willem’s Van den vos Reynaerde makes it probable that Madoc was a mock story about a journey or a vision, in which Madoc travelled through an illusory world. Another interesting element is that ‘madoc’ is a Celtic epitheton for ‘fox’, a literary name that prevailed over the common word for fox, like ‘renard’ predominated ‘goupil’ in French because of the influence of Van den vos Reynaerde. It is possible that story material was transferred to Flanders due to extensive contacts between Flanders and the Celtic regions after Flemish colonists had settled the Welsh frontier regions in the wake of the English conquests in Wales. If Madoc describes a mockjourney, the animal epic would have been the perfect literary genre in order to criticize authorities, as Willem also did in the Reynart story. In conclusion, Madoc might have been an animal epic, like Van den vos Reynaerde, in which Madoc, possibly a fox, made an imaginary journey through a land where the impossible was possible.
A la recherche de l’œuvre perdue
millennium_24_1 33
33
26-03-2010 13:32:50