6E1VA[)EKCEM I M AMETELIJK LEVIEHJ
DOOR
IL. H . " V i ^ M 1D1E1Ü M E I D E N V.D.M. BIJ DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE GEMEENTE VAN
'S-GRAVENHAGE-CENTRUM
rtjH&gr-'s
, f # u , BRO 1937 10 D.i. V A N BRUMMEN - DORDRECHT
v
V-£
, der Chr. Gerei Kerken g» £ 4 b O O & $
• M
DOOR
L. H. VAN DER MEIDEN V . D . M . BIJ DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE GEMEENTE V A N ' S - G R A V E N H A G E - CENTRUM
D. J. V A N BRUMMEN - DORDRECHT 1937
Geliefde lezers! Dit woord is uitgesproken op den 18den November 1937. Op 17 November was het 25 jaar geleden, dat de Heere mij in het ambt stelde en ik te Enschedé mijn intrede deed. Deze preek werd uitgeschreven om uitgegeven te worden. Op verzoek. Doch in hoofdzaak is deze preek ook niet anders dan bediening des Woords. Ik wil deze preek gaarne opdragen aan de drie gemeenten: Enschedé, Dordrecht en Den Haag. De Heere zegene Zijn Woord voor aller hart. Hij maakte het wel. Soli Deo Gloria! v. d. MEIDEN, y.D. M.
GENADEROEM IN AMBTELIJK LEVEN. Gelezen: 1 Tim. 1 : 12—20. Gezongen: Ps. 116 :11, 7. „ 71 : 4, 5, 6. „ 89 : 8. „ 27:7. Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben. 1 Cor. 15 : 10a. Ook in deze ure, ure van dankbaar gedenken, zijn wij, geliefde gemeente, samengekomen tot den dienst des Woords. Daarom wil ik ook in deze ure niet anders brengen dan het Woord des Heeren, schoon naar de gelegenheid des tijds. De Heilige Schrift keurt zulks niet af, doch wijst ons daartoe den weg. Zouden wij in deze ure niet mogen spreken gelijk Paulus eens moest schrijven: En ik dank Hem, Die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende (1 Tim. 1 :12). De apostel dankt den Heere Jezus Christus, den Koning der Kerk. De dienaar roemt in den Heere. Het „Gode alleen de eere" staat ook hier voorop. En de apostel dankt als ambtsdrager. Christus heeft hem in de bediening gesteld: hij mocht een diaken, een uitdeeler zijn der genadeschatten. Op een vertrouwenspost, op een geloofspost stelde de Christus hem en daartoe heeft Hij den dienstknecht bekwaamd, kracht gegeven. En nu welt de dank uit zijn hart voor die gunstbewijzen, met de bedoeling God te prijzen. Ik dank Christus! Dat woord mag ik in deze ure wel overnemen. Ik dank Hem alleen,, want mij komt geen dank toe, in geen enkel opzicht. De Heere heeft mij in deze bediening gesteld, mij geroepen tot het ambt van uitdeeler der menigerlei genade Gods. Hij heeft mij op een geloofspost gesteld en daartoe willen bekwamen. O, wonder van ontferming. Wat heerlijk en groot, dat de Heere mij daartoe heeft willen roepen. Hij deed het. Maar daarom wil ik in deze ure het Woord van Hem bedienen, spreken het Woord, dat Hem roemt en van Zijne daden getuigt. Paulus was door Christus in de bediening gesteld. De apostel was een getuige van Christus. Deze dienaar was een levend bewijs van den l e v e n d e n Christus, een zegel op de opstanding van Christus. In 1 Cor. 15 worden in vers 1—11 getuigen van
6
de o p s t a n d i n g van Christus genoemd. Onder die getuigen behoort ook Paulus. Hij, die met Christus is levend gemaakt, predikt het Evangelie van den verrezen Christus. In dat Evangelie staan de geloovigen; door het Evangelie worden zij zalig; het Evangelie van Christus, Die gestorven is, begraven werd en opstond. Dat is het Evangelie naar de Schrift. Dat Evangelie predikte Cefas, aan wien Jezus verschenen is. En dat Evangelie predikten de anderen. En dat Evangelie wil Paulus alleen prediken. Ook aan Paulus verscheen de Christus. Ook Paulus riep Christus tot apostel; dat staat vast, hoevelen het ook bestrijden. Paulus werd geroepen, bekeerd, bekwaamd tot arbeiden, tot zwaren arbeid. Maar door genade is dit alles geschied. Daarom wil de apostel alleen roemen in genade. En wij willen niet anders doen. Ons past niet anders. Ook niet in het ambtelijk leven. Diep bewust, dat in ons geen kracht was en dat al wat wij deden in den dienst des Woords, alleen mogelijk was door de genade Gods, roemen we: „Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben." Onze tekst spreekt van: I II III
Paulus' genaderoem in ambtelijk leven. om de weldaad, welke hij niet vergeten kon; om de kracht, welke hij niet ontberen kon; om den lof, welken hij niet verzwijgen kon. *
*
*
I. Door de genade Gods, b e n ik, d a t i k b e n . Paulus w a s wat en Paulus i s wat! Paulus w a s een lasteraar en een vervolger en verdrukker (1 Tim. 1 : 13). Een wereld van ellende ligt er in die woorden uitgedrukt. Een lasteraar was hij van den Christus en een vervolger en een verdrukker van Gods kinderen, die gekocht zijn door het dierbaar bloed van Christus. Hij w a s een gevallen zondaar, dood in de misdaden en de zonden; hij de „vrome" farizeër, was een vijand van Christus en vervolgde de Gemeente Gods (1 Cor. 15 : 9). G o d s Gemeente vervolgde en verdrukte hij. Hij gevoelt diep de pijn dezer zonde. O, als de Heere zich niet over hem had ontfermd, dan was hij op dien doodsweg voortgehold,, naar het eeuwig verderf. Hij is niet waard een apostel genaamd te worden! Hij is waard voor eeuwig verdoemd te worden. Paulus voelde heel zijn leven door wat hij te voren was! En wat zijn wij van nature? Wij zijn van nature niets anders dan Saulus was: lasteraars, vervolgers, verdrukkers, vijanden, blinde zondaren, dood in de misdaden en voorthollend op den
7
weg des verderfs. Als de Heere door Zijn Woord en Geest het kwaad, door ons in het openbaar bedreven en de zonde, in het verborgene gedaan, ordelijk voor oogen stelt, sidderen wij voor onszelf in den jammerstaat en leeren wij bidden: Verzoen de zware schuld, die ons met schrik vervult; bewijs ons Uw genade. Wij zijn van nature diep ellendig. Onze keel is een geopend graf, met onze tong plegen wij bedrog, slangenvenijn is onder onze lippen, onze voeten zijn snel om bloed te vergieten, vernieling is op onze wegen, den weg des vredes kennen wij niet en er is geen vreeze Gods in ons (Rom. 3). En wat w a s ik? O Gemeente, ik w a s een doode zondaar als alle andere zondaren; ik was een blinde zondaar, die in een uitwendig vroom kleed zondaar was, zondeslaaf was en op den weg naar den eeuwigen dood gerust voortging. Ik miste de droefheid naar God; ik kende den Heere noch mijzelf. O, als God zich niet over mij had ontfermd, was ik reeds lang verzonken in het eeuwig verderf. Neen, ik ga u geen geschiedenis van ellende teekenen. Ik kan mij niet anders dan schamen over alles, wat niet was naar den wil des Heeren. Ik ben niet waard een dienaar genaamd te worden. Ik w a s het niet waard en ik b e n het nog niet waard. Zulk een heerlijk werk heb ik verzondigd, heb ik verbeurd, ben ik niet waard. Dieper dan Paulus moet ik mij verootmoedigen voor den Heere. Ik ben alleen waard verstooten, verdoemd te worden. Alles wat ik ben, ben ik door genade alleen. Door de genade Gods b e n ik, dat ik ben. Paulus i s wat. Paulus is kind van God en apostel van Jezus Christus. Welk een inhoud hebben die woorden. K i n d v a n G o d ! O, wonder van ontferming, van verkiezende liefde, van genade alleen. Op den Damascusweg werd Saulus neergeworpen. Christus maakte den dooden zondaar levend en verbrak den woesteling. Met een gebroken hart, verbrijzeld van geest, lag toen deze verdrukker voor God in het stof gebogen. Hij, de man van dienen in eigen kracht, werd een hulpbehoevend, nieuwgeboren kindeke. Jezus greep hem en bracht hem in de gemeenschap met Hem. Drie dagen werd hij in de donkerheid afgezonderd. De drie donkere dagen werden dagen van vasten en gebed. In die dagen is deze man ingeleid in zijn ellende. Mendelssohn laat in zijn oratorium „Paulus" in die donkere dagen bidden, wat staat in den boetpsalm 51. En het is te verstaan, als Paulus gelezen, beleden en gebeden heeft: Wees mij genadig, o God! naar Uwe goedertieren-
8
heid; delg mijne overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Wasch mij wel van mijne ongerechtigheid en reinig mij van mijne zonde. Want ik ken mijn overtredingen, en mijne zonde is steeds voor mij. Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uwe oogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in uw spreken, en rein zijt in uw richten. Zoo leeren allen belijden en bidden, die zondaars zijn voor God. Zóó heeft een tollenaar het uitgesproken in zijn: O God! wees mij zondaar genadig. Zóó spraken de tranen van een weenende zondares. En de zwijgende geraakte zal met heel zijn boetvaardige ziel met den boetpsalm hebben ingestemd. Een Manasse in den kerker en een Luther in zijn bidvertrek hebben die taal verstaan. Gezongen is deze Psalm met een gebroken hart en telkens weer is hij nagezongen door de bekommerden vanwege hunne zonden. En het is door de genade Gods, geliefden, dat deze taal uw dienaar niet vreemd is. Ik was op den doodsweg. Op dien doodsweg hield de Heere mij stil. Neen, ik ga geen bekeeringsgeschiedenis vertellen. Maar ik mag niet verzwijgen, dat ik b e n wat ik eens niet was. Op mijn „Damascusweg" riep de Heere mij op een sabbath. Hij liet mij toen zien op welk een weg ik was. En ik heb Psalm '51 meermalen gelezen, weenend gelezen. De dagen van donkerheid zijn mij niet onbekend gebleven. Maar het licht brak door en Christus, Die Paulus greep, is mij geen vreemde gebleven. Ik ben o, ik mocht het soms zoo rijk ervaren, ik ben gegrepen, stil gehouden, vernieuwd. Ik werd een klein, hulpbehoevend, smeekend en belijdend kind. In de donkere dagen werd ik diep ingeleid in mijn ellende en in de dagen van licht werd ik vertroost. O, wat een wonder als God een mensch trekt, roept, levend maakt, geloof schenkt, vergeving der zonde geeft, vrijspreekt, erfrecht geeft, verzoent. Dan kan hij zingen: Ik ben de Uwe, Heere! Is dat geen wonder? Ja, ik kan verstaan, dat Gods kinderen het soms niet kunnen gelooven. En gij kunt verstaan als ik zeg, dat het wonder mij soms te groot is, veel te groot is, om te omhelzen. Door de genade Gods ben ik dat ik ben. Door die genade was Paulus ook a p o s t e l . Na de drie dagen van donkerheid werd de geroepene drie jaren in de woestijn geleid. Z ij n wereld- en levensbeschouwing is toen ondergegaan en een nieuwe,, een heerlijke is toen doorgebroken. Paulus heeft toen diep geleerd, dat Jezus is de Zoon Gods, de Koning Israels, de Christus Gods. De Gekruiste is de Pvedder. Daarom is het verre van hem anders te roemen dan in het kruis van Christus
9
(Gal. 6 :14). Jezus Christus had hem geroepen tot apostel, afgezonderd tot het Evangelie. Afgezonderd tot het Evangelie! Wondere wegen des Heeren! Hoe zal ik mijn God danken. Na mijn schooljaren scheen ikj bestemd voor het bouwbedrijf. Dit werd niet verwezenlijkt. Na de jongelingsjaren doorgebracht te hebben op de boerderij en in de tuinbouw, riep de Heere mij tot de Evangeliebediening. Afgezonderd werd ik tot het Evangelie. En 25 jaren heb ik dit Evangelie mogen bedienen. Eerst ruim vier jaren te Enschedé; daarna bijna elf jaren te Dordrecht en nu tien jaren in uw midden. En ik ben het niet waard een dienaar genaamd te worden. Dat ik een dienaar van Christus ben, ben ik door genade alleen. Eenigszins gewijzigd moet ik met een dichter zeggen: Ik d r a a g mijn schat in aarden vat, gebarsten en verkleurd; ik heb, mijn God, zulk heerlijk lot, verzondigd, diep verbeurd.
Dat Paulus in zijn ambtelijk leven in genade alleen roemt, komt op, geloof ik, uit de ware Godskennis en de diepe zelfkennis. Genade ontdekte hem aan zijn bestaan des doods en genade leerde hem den Christus kennen. En wie, als de verloren zoon, over den drempel van zijn eigen hart treedt; wie zichzelf vindt, vindt een zondaar, die het Vaderhuis verlaten heeft, die zich bevindt in het land zoo ver en alles heeft doorgebracht. Doch zulk een leert ook met den verloren zoon opstaan en met schuldbelijdenis weerkeeren. De verloren zoon stond op. Het woord „opstaan" herinnert ons aan de opstandig van Jezus Christus. Het opstaan van den verloren zoon en het opstaan van Paulus en het opstaan van eiken zondaar, die door wederbarende genade wordt levend gemaakt, is vrucht van de opstanding van Jezus Christus. In Paulus was de kracht van de opstanding van Jezus Christus wel heel duidelijk geopenbaard. Hij was een doode en een vijand en hij werd een kind en een vriend van den Bruidegom Jezus Christus. Welk een overgang heeft de apostel gemaakt door het werk der genade Gods. Mogen wij allen van dien overgang spreken? Het is niet de vraag of wij een Damascusweg kennen als Paulus; het is niet de vraag of wij op dezelfde wijze werden stil gehouden als hij, maar of wij den overgang kennen uit den dood tot het leven. Paulus w a s wat en hij w e r d wat. Hij is door de wederbarende genade geworden een kind,, een dienaar. En allen, die dezen overgang
10
uit den dood tot het leven kennen, verstaan, dat een Manasse door genade erkent, dat de Heere God is, en dat een farizeër door die genade leert bidden als een tollenaar. Die overgang is voor een ieder onmisbaar. Wij zijn allen op den d o o d s w e g van nature, maar wij zijn niet allen door genade op den l e v e n s w e g . Toch is die overgang noodzakelijk ten leven. De doodsweg loopt uit op het eeuwig verderf. Zondaren, indien gij nog niet op den weg des levens zijt, verstaat dan, dat gij voortholt op den weg des doods. Staat stil en hoort de roepstem Gods tot bekeering ook nu. Het is de HEERE, de God des Verbonds Zelf, Die u, ook heden nog toeroept: Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zoo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijn weg en leve. (Ezech. 33 :13). Luistere dan een ieder, die het leven nog mist, naar dit roepen Gods. En als ge soms wilt tegenwerpen, dat gij u niet bekeeren kunt — ofschoon de tegenwerping vaak niet anders bedoelt dan God de schuld te geven van uw ellende — dan roept de HEERE u toe: Al wat u ontbreekt schenk Ik, zoo gij het smeekt, mild en overvloedig. Rust toch niet aleer gij de krachtdadige werking des Geestes ervaart in uw leven en gij door het geloof u vereenigd weet met den Heere Jezus Christus. Welzalig zijn allen, die het geklank kennen. Welzalig, dien God heeft verkoren en uit al het aardsch gedruisch doet naderen en Zijn heilstem hooren om te doen wonen in Zijn huis. Kinderen des Heeren, wat is de weldaad van den overgang uit den dood tot het leven groot. Gij zijt op den levensweg. En op dien levensweg wordt gij bearbeid tot vaten ter eere. Naar verkiezende liefde. Al zijt gij allen geen dienaren als Paulus, gij draagt ook een schat in uw aarden vat, een vat gebarsten en verkleurd. Maar gij draagt toch de schat in u. Gij moogt zeggen, dat gij werdt, wat gij niet waart. Gij zijt stilgehouden; gij zijt op den levensweg; gij wordt opgevoed tot mensch Gods; gij wordt voortgeleid naar het Vaderhuis; gij deelt in de bediening van den verheerlijkten Middelaar; gij wordt geleid aan de hand des Vaders en gij zult eens worden opgenomen in heerlijkheid. En dat alles en nog zoo heel veel meer, hebt ge ontvangen en zult ge ontvangen uit genade alleen. Ook in het ambt der geloovigen wordt geroemd in genade alleen. Naarmate de Godskennis verrijkt zal de zelfkennis verdiept worden en de genadezang zuiverder klinken. Leeft, kinderen Gods, bij de weldaad des Heeren. Als ge er bij leven moogt zult ge dieper worden verootmoedigd en zal de Heere meer worden verheerlijkt. Gij moet niet allen
11
prediker worden in het ambt van dienaar des Woords, maar gij moet wel allen verkondigen de deugden van Hem, Die den overgang bewerkt, Die u riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Ik kan wel begrijpen, dat ge den prediker wel eens benijdt om zijn heerlijk werk, maar gij behoeft niet te zwijgen van de daden des Heeren. De evangelisatie-arbeid heeft nog altijd groote behoefte aan arbeiders en arbeidsters. Al worden dus allen niet afgezonderd tot het Evangelie, allen hebben wel een dure roeping van 's Heeren wege. Sommigen roept de Heere tot het ambt. God roept menschen tot het ambt, die Hij bearbeidt ten leven. Ook Paulus werd tot een ambt geroepen en tot dat ambt heeft de Heere hem bekwaamd. De Heere gaf hem ook ambtsgenade en die genade is in Paulus niet ij del gebleken. Zonder die genadekracht had Paulus ook nooit kunnen arbeiden gelijk hij gewerkt heeft. Ook in dit opzicht geldt ten volle: Door de genade Gods ben ik,, dat ik ben. Onze tekst wijst op deze dingen niet het minst. De volle nadruk valt hierop. II. De genade Gods is ten opzichte van Palus' leven niet ijdel geweest. Die genade heeft haar bekwaammakende k r a c h t in Paulus geopenbaard. Paulus mocht en moest schrijven: En Zijne genade, die mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen. Wonderlijke genadetaai. Paulus is niet waard een apostel genaamd te worden en hij roemt zich boven de anderen in zijn arbeid. Hij, de armste, gevoelt zich de rijkste. Hoe moeten wij deze dingen verstaan? Duidelijk is dat Paulus roemt in de genade Gods. Die genade is in Paulus niet ijdel geweest. Dit beteekent dat die genade niet ledig geweest is, niet zonder inhoud was. Paulus heeft die genade niet vergeefs ontvangen (2 Cor. 6 : 1 ) . De apostel heeft hard gewerkt, zwaren arbeid verricht en gezwoegd in betrekking tot het Koninkrijk Gods. Gods genade heeft zich op bijzondere wijze in Paulus verheerlijkt. Daarom moet Paulus roemen, ondanks zijn vroeger leven. Dat deze ontijdig geborene, deze m i n s t e onder de apostelen het meeste mocht doen, is alleen te danken aan de bekwaammakende genade Gods. Door de kracht van die genade kon hij zwaarder, harder werken dan al de anderen. De anderen zijn dienaren; Paulus is het ook. Hij schreef: Ik ben boven hen; in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doodsgevaar menigmaal; van de Joden heb ik veertig slagen min één, vijfmaal ontvangen; driemaal ben ik met roeden gegeeseld geweest; eens ben ik gesteenigd; driemaal heb ik schipbreuk geleden; een gan-
12
sehen nacht en dag heb ik in de diepte doorgebracht; in het reizen menigmaal in gevaren van rivieren, in gevaren van moordenaars, in gevaren van mijn geslacht, in gevaren van de heidenen, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op de zee, in gevaren onder de valsche broeders; in arbeid en moeite, in waken menigmaal, in honger en dorst, in vasten menigmaal, in koude en naaktheid. Zonder de dingen, die van buiten zijn, overvalt mij dagelijks de zorg van al de gemeenten (2 Cor. 11 : 23—28). En wij weten uit de Heilige Schrift, dat al die arbeid niet zonder vrucht gebleven is. Hoevele zielen zullen er in de eeuwige heerlijkheid roemen als vrucht op dezen zwaren arbeid ? Zielen van hen, van wie de apostel eens schreef: Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle menschen; als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt en door onzen dienst bereid; die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in steenen tafelen, maar in vleeschen tafelen (2 Cor. 3 : 2, 3). Het bewijs is klaar geleverd voor wat de apostel schreef; de genade Gods is werkelijk niet zonder inhoud gebleken. Als Paulus dus schrijft dat hij zwaarder gearbeid heeft dan de anderen, bedoelt hij niet zichzelf te prijzen. Hij schrijft dit alleen om den rijken inhoud der genade te laten uitkomen. Hij wil God verheerlijken om den inhoud en de kracht der genade. Waarschijnlijk schreef Paulus ook over zijn zwaren arbeid door de genade Gods om het doen van hen, die Paulus niet erkenden als apostel en hem tegenstonden, in helder licht te stellen. De zware arbeid door de genade Gods en de vrucht op dien arbeid zijn de tastbare bewijzen dat de Heere den apostel wèl geroepen en wèl aangesteld heeft. God Zelf heeft het zegel der echtheid er aan gehecht. Maar bovenal schreef de apostel deze dingen om den Heere er in te verheerlijken. Ge beluistert hierin Paulus' genaderoem in zijn ambtelijk leven. Zoo mocht Paulus spreken. Elke dienaar van Christus is geen Paulus, mag niet in elk opzicht schrijven, zooals Paulus deed. Maar in één opzicht mogen zij allen naast hem staan, naast hem buigen en met hem roemen, namelijk in dit opzicht, dat zij alleen door de genade Gods konden dienen, arbeiden. Allen willen zij gaarne erkennen, dat zij zonder die genade onbekwaam zijn tot eenigen arbeid in het Koninkrijk Gods. Dat zij konden en mochten arbeiden; dat zij veel mochten doen; dat zij gebruikt werden in de hand des Heeren en dat hun werk niet zonder vrucht is gebleven, is door de genade Gods alleen. Al de kinderen des Heeren worden niet geroepen tot ambtelijk
13
werk, tot arbeiders en arbeidsters op den zendingsakker. En wie durft' zich naast een Paulus te stellen ? Maar waarin de kinderen Gods zich van Paulus ook onderscheiden, allen leeren met hem roemen in de genade Gods en allen bewijzen dat de genade Gods niet ledig, niet zonder inhoud is. Er zijn kinderen Gods, die in hun eertijds midden in de wereld en in den openbaren zondedienst geleefd hebben. De genade Gods greep ze aan, bearbeidde hen en in de krachtdadige bekeering kwam de inhoud der genade uit. Er zijn kinderen Gods, die in hun eertijds als een farizeër leefden en hun roemen in de vrije en rijke genade bewijst welk een kracht de genade Gods in hun leven openbaarde. Er zijn kinderen Gods, die van hun prille jeugd den Heere oprecht vreezen. Is de genade Gods in hen niet heel rijk geopenbaard ? Nooit had de zonde zulk een overmacht, dat zij braken met God en Zijn dienst; de genade triumfeerde altijd. Maar we behoeven niet meer te noemen. Al de oprechten van gemoed, door den Geest des Heeren levend gemaakt en bearbeid tot vaten ter eere„ roemen in genade alleen. Of zij geroepen zijn uit het Noorden of getrokken uit het Zuiden; of zij afstammen van Sem, Cham of Japhet, allen leerden, dat niet zij eerst naar den Heere vroegen, maar dat de Heere eerst naar hen omzag. Allen leerden, dat zij naar verkiezende liefde, uit loutere ontferming zijn bezocht met Gods heil; daarom roemen zij in genade alleen. Naarmate zij langer op den weg des levens zijn, leeren zij dat de zaligheid uit genade alleen is. De meest godvruchtigen, de diepst ingeleide kinderen verstaan dit het beste. En Paulus roemde zoo klaar in die genade Gods, omdat de Heere hem zooveel en zoo diep geheiligde kennis gegeven had. Door de genade Gods is de genaderoem in ambtelijk leven van Paulus zoo zuiver. Wanneer wij heden in ons ambtelijk leven roemen in de genade, dan wil dit niet zeggen, dat we ons stellen naast een apostel Paulus als arbeider in het Koninkrijk Gods. Wij willen ons ook niet stellen naast andere dienaren, maar ons gaarne plaatsen onder hen en ver beneden den apostel. Wij belijden ons gaarne de minste der dienaren en de meest onwaardige onder hen te zijn. Wanneer wij wijzen op onzen arbeid in de drie gemeenten en op ons werk voor het Koninkrijk Gods in het algemeen, dan doen wij dit alleen om den Heere te danken voor de genade, waardoor wij konden arbeiden. Hij wilde den onwaardigsten van alle dienaren tot dat heerlijke en vele werk gebruiken. Hij heeft hem tot al dien arbeid bekwaamd. Hij heeft kracht gegeven naar ziel en lichaam. Niet de dienaar staat dus bij het ambtelijk werk op den voorgrond, maar de genade Gods. De genade is in den dienaar
14
niet ij del, niet ledig, niet zonder inhoud, niet zonder vrucht geweest. Ja, ook niet zonder vrucht. Is dit niet groot? Is het niet heerlijk dat er levende en leesbare brieven van Christus zijn, door onzen dienst bereid? Is het geen weldaad dat er leesbare en levende brieven zijn, geschreven door den Geest Gods, als bewijs van den zegen des Heeren? Hoe groot is het als de Heere het zegel op de roeping tot het ambt zet door den arbeid te zegenen. Welk een genade als de dienaar zien en hooren mag dat de Heere hem tot zulk een werk in Zijn dienst wilde gebruiken. Wanneer wij daarop wijzen en zeggen te mogen gelooven dat er in de gemeenten zulke brieven zijn, dan is dit om te bewijzen dat de genade Gods niet ij del is, ook niet in den dienaar, als de Heere hem als een middel tot zulk een werk gebruikt. Wij hebben het werk niet verricht door onze kracht en niet door onze wijsheid. Wij moeten, veel meer dan de apostel, getuigen: Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit ons zeiven, maar onze bekwaamheid is uit God, Die ons ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend (2 Cor. 3 : 5, 6). Want „wie is Paulus,, en wie is Apollos, anders dan dienaars, door wie gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft? Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij, die plant iets, noch hij, die nat maakt, maar God, Die den wasdom geeft. En die plant en die nat maakt zijn één; maar een iegelijk zal zijn loon ontvangen naar zijn arbeid. Want wij zijn Gods mede-arbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij (1 Cor. 3' : 5—9). Zijt gij, geliefden, leesbare en levende brieven? Heeft Gods Geest van u een brief gemaakt,, waarin te lezen staat van de genade Gods ? Is de genadekracht in u openbaar geworden ? Liet het Woord Gods eeuwigheidszegen voor u na? Indien gij deze vragen bevestigend moogt beantwoorden, roemt dan niet in den dienaar, maar in de genade alleen. De dienaar is slechts instrument, slechts als het slijk in de handen van Jezus, toen Hij wonderen deed. De dienaar mocht planten en nat maken, doch de zegen was alleen van den Heere. Daarom mogen dienaar en gemeente alleen roemen in de genade Gods. En mist ge de genade des Heeren nog, zijt gij nog geen levende en leesbare brief van Christus, nog is de tijd der genade niet voorbij. Daarom prediken wij u ook nu den eisch der bekeering en den Christus der behoudenis. Haast u om den arbeid des Geestes in te roepen. Die Geest alleen kan u bearbeiden tot leesbare en levende brieven. Gij kunt
15
zonder dien arbeid des Geestes nooit leeren schrijven: Door de genade Gods ben ik, dat ik ben. Door de genade Gods ben ik, dat ik ben. Zoo schreef Paulus. En die genade was niet ij del in hem geweest. Hij mocht overvloediger arbeiden dan al de anderen. Doch hij legt er nog eens den nadruk op, dat dit door genade alleen was, als hij schrijft: Niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. De genade is dus G o d s genade, wat wel vanzelf spreekt, maar tot lof des Heeren genoemd wordt. III. Van die genade kan de apostel n i e t z w ij g e n, omdat hij niet zwijgen kan van den l o f des Heeren. Hij moet prijzen den God aller genade. Door de genade was hij apostel en kind. Die genade was met Hem; die genade vergezelde hem op al zijn reizen, bekwaamde hem tot al zijn werk, sterkte hem in al zijn strijd en troostte hem in al zijn lijden. Die genade Gods was met hem, bij hem, in hem, overal en altijd. Zijn lofzang luidt: Alles genade! Die genade gaf lust en kracht, volharding en vrucht. Daarom Gode alleen de eer. Paulus zelf was een aarden vat, een bedorven vat, een gescheurd en verkleurd vat. Maar de Heere heeft van hem gemaakt een vat ter eere, tot allen dienst des Koninklijks bereid. De Heere gebruikte hem als een aarden vat, een aarden drinkschaal; vulde die met eigen hand, opdat anderen er uit konden drinken. In elk opzicht mag hij roemen: Geloofd zij God, Die Zijn genade aan mij heeft groot gemaakt. Hoevelen mochten uit de gevulde drinkschaal gedrenkt worden. Hebben wij, geliefden, uit het genadevat mogen drinken? Indien ja, dan weten wij, dat de zaligheid niet uit de werken, maar uit genade alleen is. En als die genade levendig in ons is, dan zullen wij niet kunnen zwijgen van den lof des Heeren. Gij zult veeleer uitroepen: Komt, maakt God met mij groot; verhoogt met hart en stem den nooit volprezen Naam van Hem, Die ons behoedt in nood. Dan zullen wij den beker der verlossingen opnemen en den Naam des Heeren aanroepen. En dan verstaan wij, dat Paulus zijn arbeid door de genade Gods niet verzwijgt om den lof des Heeren niet te verzwijgen. Paulus was veel door de genade en mocht veel arbeiden door de genade. En ook wij gevoelen het in deze ure van dankbaar gedenken zoo diep, dat wij alles te danken hebben aan de genade Gods. Dat wij niet in de hel liggen en niet aan het eeuwige vuur zijn overgegeven, is door genade alleen. Dat wij stil gehouden zijn op onzen doods weg en werden geleid op den levensweg, is genade alleen. Dat het Gode behaagde ons met Hem bekend te maken, ons over den drempel van ons eigen hart te doen gaan
t
16
en Zijn Zoon in ons te openbaren, is door genade alleen. Dat Hij ons riep tot het ambt en vijf en twintig jaar wilde gebruiken, dragen, zegenen en tot een zegen wilde stellen, is genade alleen. Dat wij veel en zwaar werk mochten doen; dat de gemeenten zich hebben uitgebreid; dat zondaren werden toegebracht en Gods kinderen werden gezegend, is door genade alleen. Dat ik voor de jeugd en voor het misdeelde kind iets kon doen, was door genade alleen. Dat de Heere spaarde, staande hield bij verzoeking en in strijd; dat hij kracht en lust tot den arbeid gaf, is genade alleen. Omdat de genade Gods met mij was, mij vergezelde op al mijn paden en bij al mijn arbeid, mij bewaakte en bewaarde, mij staande hield en doorhielp, daarom sta ik hier op dit oogenblik en daarom dien ik nog en preek ik nog. Omdat die genade met mij was kon ik het leed dragen, mijzelf verloochenen, mijn tegenstander liefhebben, den onwillige blijven bearbeiden en voor mijn vijand bidden. Omdat die genade met mij was, werd ik, ellendige en schuldige soms zoo rijk vertroost, was het uitzicht soms zoo levendig en kon ik soms Psalmen zingen in den nacht van allerlei ellende. En wat is het groot, als wij, gelijk een Paulus, soms mogen jubelen, dat de kroon ons wacht. Daarom, geliefde gemeente, roem met mij, maar roem in genade alleen; prijs den Heere en verzwijg Zijn lof niet. Genade leert roemen; genade leert roemen in genade alleen. Genade leert roemen in het strijdperk van dit leven en daarom zoo van harte instemmen met den Psalm van het roemen in de genade: Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne k r a c h t ; U w vrije gunst alleen wordt d'eere toegebracht! Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d'eerkroon dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen; W a n t God is ons ten schild in 't strijdpei'k van dit leven, E n onze Koning is van Isrels God gegeven. Ps. 89 : S.
Door de genade Gods ben ik, dat ik ben. Paulus w a s wat en Paulus i s wat. Tusschen wat hij was en wat hij is ligt een omkeer, ligt de wedergeboorte. Hij was een kind van den vader der leugenen, hij werd een kind van God; hij was dood, hij werd levend; hij was buiten Christus en werd gezet in Christus; hij was op weg naar de hel en werd reiziger naar den hemel; hij was strijder in eigen kracht tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde en hij werd een held des geloofs in de mogendheid Gods; hij was een dienaar van satan en hij werd een apostel van Jezus Christus; hij was een gevallen mensch, die alles verloren had in Adam en hij werd een erfgenaam Gods en een mede-erfgenaam van Jezus Christus. En dat alles door de genade Gods. Daarom
17
mag de lofzang der genade niet gemist worden. Door die genade Gods is het, dat wij deze ure beleven mogen. Velen werden in die vijf en twintig jaren opgeroepen tot God. Ik denk in deze ure aan mijn lieven vriend en broeder, wijlen Ds. Hilbers. Hij draagt nu, naar zijn heerlijke belijdenis, naast de genadekroon, de eerekroon. Hij zingt nu reeds den lofzang der genade zonder dissonanten. En in mijn hart is er een lofzang der genade, onder rouwfloers, vanwege mijn overleden vriend en broeder, die heenging. God trooste verder zijn vrouw en kinderen. Ik denk ook aan wijlen Professor Lengkeek, die voor mij een Jonathan was. Hij werd ook opgeroepen en ik zal, zoo de Heere wil en wij leven in de plaats van Professor de Bruin aan onze Theologische School arbeiden. Ik denk aan mijn lieve ouders, die zooveel voor mij hebben opgeofferd en die nu rusten in het graf. Ik denk ook aan de trouwe ouders van mijn lieve gade; ook zij werden reeds opgeroepen door den Heere. Ook mijn oudste zuster nam de Heere weg. Ik denk ook aan mijn eigen gezin. Onzen oudste, één onzer lievelingen, nam de Heere tot zich; Hij nam hem tot Zich in de eeuwige heerlijkheid. Hij Zelf, de Heere, legde het goede werk Zijner genade in hem. Ons kind droeg ons beeld en onze gelijkenis, maar de genade Gods herstelde het beeld Gods in hem. Hij juicht voor den Troon Gods. Door genade alleen. Lieve jongens, die de Heere ons nog liet, zult gij er straks ook zijn? Uw vader mocht ook u de genade Gods preeken. Wij bidden ook nu, dat die genade niet ij del in u moge blijken. Met al de liefde van ons hart wijzen we u ook nu op die algenoegzame genade Gods. Er moet een omkeer in ons leven komen en de nieuwe vrucht, het bewijs des levens, moet gedragen worden. Gij moogt tot Jezus komen met al uw nooden, want ook uwer is het Koninkrijk Gods. Pleit op het Verbond Gods ook aan uw voorhoofd verzegeld en rust niet aleer ook gij met Paulus moogt getuigen: Door de genade Gods ben ik dat ik ben. Behalve mijn kinderen liet de Heere ook mijn trouwe gade. Ik heb nooit ten volle gewaardeerd wat zij was. Bij het ouder worden ontdek ik hoe langer hoe meer wat de Heere mij in haar gaf. Dat de Heere ons samen liet is door genade alleen. God geve dat wij straks met onze kinderen en al de verlosten den lofzang der genade eeuwig mogen zingen. God zegene ons in Zijne ontferming met Zijn genadeheil verder; Zijne genade zij met ons, vergezelle ons, trooste ons en brenge ons eens door de doodsjordaan in het eeuwige Kanaan. God zegene mijn lieve gade en lieve kinderen en gebruike mij nog vele jaren als een aarden vat, een gescheurde en verkleurde drinkschaal om den dorstenden te mogen drenken. De Heere
18
gedenke heel onze familie, als haar, die reeds zoovele jaren ons in ons huis dient. Gods genade bearbeide allen, opdat er niet één voor den Troon van Gods genade worde gemist. Doch dan moeten wij ook allen die groote verandering, welke Paulus kende, ondervinden voor eigen hart. De Heere binde dit op aller ziel. O, dat niemand uwer de genade Gods vergeefs hoorde prediken, ook niet in deze ure. De Heere geve het naar Zijn groote ontferming. Zonder die genade kan niemand getroost leven en in vrede sterven. Ik denk aan u, geliefde gemeente en aan de gemeenten, welke wij mochten dienen. Wat heeft de Heere er velen uit u als uit de andere gemeenten opgeroepen. Wat hebben wij er velen naaide groeve gedragen. Wat hebben wij een leed aanschouwd en wat hebben wij een tranen zien schreien. Maar ook hebben wij dikwerf de groote kracht van de genade Gods mogen zien. Zoo heerlijk bleek soms, dat de genade niet ij del bevonden was in de zielen. En nu mogen wij, geliefde gemeente en geliefde broeders ambtsdragers, de weldaden des Heeren gedenken. In uw midden mogen wij het Woord des Heeren bedienen. Ook in deze ure. Een paar dochters hebben wij, de gemeenten in West en Oost, die reeds op zichzelf wonen. En het gaat haar goed. Wij zijn den Heere daar zeer dankbaar voor. Wij mogen aan deze dingen wel even herinneren, omdat dit alles is door de genade Gods. Doch wij laten deze dingen verder rusten, want ook nu roept de Heere mij tot de bediening van het Woord. Een enkel persoonlijk woord mocht ik in deze ure wel zeggen, maar de bediening des Woords is de hoofdzaak. Die bediening des Woords eischt opening van het Woord. Dat Woord sluit u ook in deze ure binnen of buiten het Koninkrijk Gods. Daarom mogen wij ook in deze ure niet anders brengen dan het Woord Gods. Paulus w a s wat en w e r d wat. Daartusschen lag de groote verandering. Is die ook in uw l e v e n gekomen, geliefden? Ik vind het heerlijk dat gij zooveel liefde openbaarde en ik dank mijn God en u er voor. Ik ben het niet waard. En gij gaat om deze dingen het Koninkrijk Gods niet in. Het Woord, dat ik u ook in deze ure bedienen mag, sluit u buiten de Poort van het Koninkrijk Gods als ge niet kent de verandering, welke ligt tusschen het „was" en het „werd" in Paulus' leven. Ook in deze vreugde-ure moet ik u het „wee" doen hooren over allen, die onvernieuwd van hart voortleven. O zielen, die nog onherboren zijt, die nog dood en vijandig zijt, mocht er in deze vreugde-ure eens vreugde onstaan in den hemel voor het aangezicht der engelen over uwe bekeering. Stelt die bekeering niet uit. Gij kunt u niet bekeeren en gij moet u bekeeren. Ge wilt niet komen tot
19
de Bron van alle genade en ge moet komen of uw oordeel zal verschrikkelijk zijn. Gij kunt het aangeboden heil niet aannemen en den aangeboden Christus niet omhelzen en als gij den Christus blijft verwerpen zal Hij u rechtvaardig verpletteren met Zijn ijzeren scepter. Maar wat bij u onmogelijk is, is mogelijk bij den Heere. Door de genade Gods is het mogelijk. En door mij, aarden vat, gescheurd en verkleurd vat, biedt de Heere u de algenoegzame genade nog aan. Verhardt ulieder hart niet, maar leert Zijne genade ootmoedig aannemen eer het voor eeuwig te laat is. Gij moet worden, wat gij van nature niet zijt. Gij allen; gij ouderen en gij jongeren. Ook gij jongeren, catechisanten en kinderen. Allen predik ik die genade ook nu en bid ik die genade toe in den Naam van mijn Zender Jezus Christus. Wilt gij weten of gij bezitter zijt van die genade ? Gods Woord licht ons duidelijk voor. Paulus w a s wat en door de genade des Heeren leerde hij kennen wat hij was. Hij leerde verstaan, dat hij een „vrome" jood was, een eigengerechtige farizeër. Hij zag niet in welk een staat des doods hij verkeerde, op welk een doodsweg hij voortholde,, in welke satansbanden hij gebonden lag, welk een volk hij vervolgde, welk een Jezus hij haatte en welk een zaligheid hij verwierp. Hij was voor dat alles geheel blind. Maar door de genade des Geestes, door den greep van Jezus leerde hij zich kennen een lasteraar, een vervolger, een verdrukker ; door de genade leerde hij zich kennen als den grootste der zondaren. Door die genade leerde hij alle dingen schade en drek achten om de uitnemendheid van den rijkdom der genade in Christus. Ziet, dat alles werkte de genade in Paulus. En door de kracht van die genade mocht hij den Heere vreezen en dienen in het ambt. Door die genade ging hij met een triumfzang door de jordaan des doods naar het Vaderland der eeuwige rust. En daar wierp hij de kroon der overwinning aan de voeten van den Christus, Dien hij eens zoo bitter vervolgde. Gods kinderen leeren door genade zichzelf kennen. O, wat worden zij dan arm, ellendig, schuldig, verdoemelijk in eigen oog. De Heilige Geest doet hen buigen met een verbroken hart en met een verslagen geest. Voor het gericht Gods onderschrijven zij, dat zij tijdelijke en eeuwige straffen waard zijn naar het rechtvaardig oordeel Gods. Zij hebben hun Rechter in Zijn recht lief en erkennen met hart en mond, dat zij Zijn straf dubbel waard zijn. Zij belijden hun schuld, erkennen dat Gods doen rein is en Zijn vonnis gansch rechtvaardig is. Kinderen Gods, dat is u niet vreemd. Verstaat toch, dat het door de genade Gods is dat gij u zoo arm en zoo schuldig kent. Alleen genade ontdekt
20
en de ontdekkende genade is onmisbaar ten leven. Als de Heere deze ontdekkende genade werkt, dan maakt Hij de Zijnen ook bedelaars aan Zijn Troon. En nu moet gij er eens op letten of gij daar ook geen kennis aan hebt. Die bedelaars leeren vragen of er nog een middel is om de welverdiende straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. Zij worden weenende smeekelingen aan de voeten des Heeren. Zij leeren bedelen om met Hem weder in verzoende betrekking te komen. Zij smeeken om licht en onderwijs en begeeren te weten hoe zij op Gode verheerlijkende wijze weder in de verzoende gemeenschap met Hem kunnen komen en Zijn Naam ter eere kunnen leven. O, zij krijgen een heimwee naar dat leven met den Heere. En de weg des heils, het eenige middel der behoudenis wordt hun geopenbaard door het Woord en den Geest des Heeren. De eenige Middelaar Jezus Christus wordt in hen geopenbaard en die Middelaar wordt hun onuitsprekelijk dierbaar. Alle dingen leeren zij schade en drek achten om Hem te bezitten. Zij leeren verstaan, dat Hij in elk opzicht onmisbaar is. Niets van Hem kan gemist worden. Zij hebben dien volkomen Zaligmaker noodig. Hij is de Parel van groote waarde voor hen en hun Schat des harten. Hun leven wordt Christus. Zij leeren Hem niet alleen noodig krijgen,, maar ervaren bij oogenblikken ook, dat zij leven uit Hem. Zij hebben zich schuldig, onverzoend voor God leeren kennen en weten dat zij met dien God verzoend moeten worden. Zij kunnen ook geen vrede hebben als zij niet met God in verzoende betrekking staan. Wie recht ontdekt wordt leert verstaan, dat hij schuldig is voor God en kan geen vrede vinden buiten de verzoening met God. En verzoening met God kan er niet zijn zonder voldoening. Zelf kunnen zij niet voldoen en zij vinden in Christus alles, wat noodig is tot voldoening en verzoening. Christus wordt dierbaar; bovenal, omdat God verheerlijkt wordt door Hem op de meest volmaakte wijze en door Hem zondaren volkomen worden gezaligd. God is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is. Dat blijkt zoo heerlijk in het zenden van Zijn Zoon. In Christus komt het rijkst uit, wat de genade Gods is. En uit Zijne volheid ontvangen de Zijnen genade voor genade. Kinderen Gods, is dit niet de bevinding van uw ziel? Verstaat gij niet, dat gij schuldig staat voor den Heere en gij zonder voldoening niet verzoend kunt worden? Gij hebt uw kloof, uw losgescheurd zijn van God leeren kennen en gij kunt zonder den Middelaar voor uw Rechter niet bestaan en geen vrede bij God hebben. Het is daarom zoo goed te verklaren, dat gij zulk een betrekking der liefde hebt op den Heere Jezus. Arme, ontdekte, ongetrooste zielen, legt de hand des
21
geloofs maar op het offer van den Christus. Zijn werk is volkomen. En let er toch altijd weer op, dat ge door de genade Gods deze dingen leert verstaan. Gij w e r d t wat door die genade. Gij werdt een nieuw mensch, een kind Gods, een vreemdeling hier op aarde, een wandelaar naar Sion, een erfgenaam des levens, een kroonjuweel van Jezus, een begenadigde zondaar. Gij hebt dit alles niet aan u zelf te danken, maar aan de genade des Heeren alleen. Verwondert en verblijdt u over deze weldaden. Dorstigen drinkt van deze wateren des levens, welke de Heere u heden aanbiedt door middel van een aarden vat, van een gescheurde drinkschaal. Maar vergeet niet, dat Hij zulke drinkschalen Zelf vult met de genadewateren. Gij weenende Maria's, gij biddende tollenaren en gij smeekende moordenaren, gij allen w a a r t dood in de misdaden en de zonden, maar gij w e r d t begenadigd en gij deelt in de onvergankelijke weldaden des Heeren. Gij waart blind, op weg naar de hel, maar gij ontvingt verlichte oogen des verstands en gij zijt op weg naar den hemel. Gij waart onderdanen van satan, maar gij werdt burgers van Sion. Alles door genade. Dat wij niet in de hel liggen; dat wij niet omkwamen in den strijd; dat wij niet vielen in de verzoeking en niet verleid werden ten verderve, is genade alleen. En als wij eens verwaardigd worden in te gaan in de eeuwige heerlijkheid om met heel de verloste bruidkerk den Heere volmaakt te dienen en aan te zitten aan den Bruiloft des Lams, zal dit zijn door genade alleen. Gods genade maakt levend. Gods genade bekwaamt en bewaart. Die genade — Godlof! — reist mee, blijft bij ons, werkt in ons, zoo wij levend gemaakte zondaren zijn. En die genade brengt ons door den dood thuis. Dat is onze troost in druk ons toegezegd; dat leert ons den Heere achteraan te kleven. Dat staat vast naar Gods onfeilbaar Woord. Dat Woord, op hetwelk wij hopen in al onze klachten. Dat Woord is onze kracht in den twijfelstrijd en onze lamp voor onzen voet op het pelgrimspad. Het geloof klemt zich vast aan den God van dat Woord. Hij blijft met ons. Hij verandert niet en Zijne belofte is in Jezus Christus ja en amen. Jubileeren is danken, is jubelen vanwege de weldaden des Heeren. Elk jubileum, hetwelk de Heere geeft,, is groot. Hoe groot zal het gouden jubileum boven zijn voor al het volk, dat gekocht en gereinigd is door het bloed van Christus.
22
Vaak wordt, kinderen des Heeren, onze hoop bestreden. Lang niet altijd trekken wij op in het geloof; wat zeg ik, zoo zelden reizen wij voort in een verzekerd geloofsleven. Maar de Heere blijft getrouw. Straks zal blijken, dat er niet een dorstige, niet een verdrukte Sioniet wordt gemist. De biddende tollenaar, hij is er; de weenende zondares, zij is er; de bedroefde Petrus, hij is er; de boetvaardige David, hij is er; de hongerigen en dorstigen naar de gerechtigheid, zij zijn er. Laat dit ons bemoedigen. Trekken wij dan verder op. Ons leven zij een opgang, trots allen tegenstand. De tijd kort op. De Bruidegom nadert. Het hoofd dan omhoog, midden in de worsteling. Gods volk is in Christus meer dan overwinnaar. Laten wij daarom, bij alles, wat neerdrukt, bij allen strijd, optrekken met den psalm des geloofs in het hart en op de lippen: Zoo ik niet had geloofd dat in dit- leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God! w a a r was mijn hoop, mijn moed gebleven! Ik was vergaan in al mijn s m a r t en rouw. Wacht op den H E E R ' , godvruchte schaar, houd moed; Hij is getrouw, de Bron van alle goed; Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer; Wacht dan, j a wacht, verlaat u op den H E E R ' .
Amen.