65 jaar NVE
Vele stappen voorwaarts
65 jaar
Vele stappen voorwaarts
Onder redactie van Prof. dr. E. Fliers & prof. dr. W.W. de Herder
Op 10 mei 1947 vond de allereerste vergadering van de NVE plaats bij het Pharmacotherapeutisch Laboratorium in Amsterdam.
Uitgeverij Benecke MediArena 13 1099 CZ Amsterdam tel.: +31 20 715 06 00 www.benecke.nl Interviews en tekst Dr. J.H. van Dierendonck, wetenschapsjournalist, Leiden Dr. M.W.S.M. Dooper, wetenschapsjournalist, Den Bosch Eindredactie H.C.J. Neuvel, eindredacteur, Amsterdam Vormgeving en lay-out Novente vormgevers, Lunteren Drukwerk Drukkerij NKB, Bleiswijk Eerste druk Oplage: 600 exemplaren ISBN/EAN 9789073637887 © 2012 Benecke Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar worden gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, via internet of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Voorwoord Prof. dr. E. Fliers & prof. dr. W.W. de Herder
7
Endocrinologie verdient bredere brug tussen basale en klinische research Prof. dr. D.F. Swaab & dr. Y.H. Wu
8
Kliniek afhankelijk van mogelijkheden lab Prof. dr. J.H.H. Tijssen & dr. A.C. Heijboer
10
Altijd over de schutting durven kijken Prof. dr. W.M. Wiersinga & dr. A.A. van der Klaauw
12
Endocrinologie: geen vak, maar holistische denkwijze Prof. dr. E.R. de Kloet & dr. C.S. de Kloet
14
Kliniek inspireert tot nieuw onderzoek en nieuwe kennis Prof. dr. J.A. Romijn & dr. M. Nieuwdorp
16
Endocrinoloog moet loskomen van klierfixatie Prof. dr. A.J. van der Lelij & dr. S.J.C.M.M. Neggers
18
Je hoeft niet alles zelf te weten, als je maar weet wie het wél weet Prof. dr. A.J.W. Scherurink & dr. R.A. Sarabdjitsingh
20
De eerste NVE-vergadering Prof. dr. W.W. der Herder
22
Blik op endocriene verleden, heden én toekomst De Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie (NVE) werd in 1947 opgericht met als doel ‘het bevorderen van de bestudering van de endocrinologie en haar toepassingen’. De eerste vergadering vond dat jaar plaats op 10 mei in het Pharmacotherapeutisch Laboratorium van de Gemeente Universiteit aan de Polderweg in Amsterdam en stond onder voorzitterschap van de wereldberoemde hoogleraar prof. dr. Ernst Laqueur. Het huidige NVE-bestuur vond het dan ook gepast om het 65-jarige jubileum van onze vereniging in Amsterdam te vieren met een feestelijke symposium gericht op zowel nationaal als internationaal endocrien toponderzoek. Het jubileumjaar vormt echter óók een uitstekend moment voor bezinning en reflectie. Hoe is het de afgelopen decennia gegaan met de Nederlandse endocrinologie? Waar staat ons vakgebied vandaag de dag en – minstens even belangrijk – waar gaan het naartoe? Deze vragen legden wij voor aan de échte ervaringsdeskundigen: de voormalige voorzitters van onze vereniging. In interviews, gebundeld in dit jubileumboekje, staan zij stil bij gedenkwaardige momenten uit hun endocriene verleden. Ook gaan zij in op kansen en bedreigingen voor de Nederlandse endocrinologie. Om de trait d’union met de toekomst te garanderen vroegen wij ieder van hen een jonge(re) collega aan te wijzen, die wij vervolgens vergelijkbare vragen voorlegden. Op deze wijze is een uiterst boeiend tijdsdocument samengesteld waarin endocriene duo’s vanuit zeer diverse expertisegebieden hun persoonlijke visie geven op verleden, heden én toekomst van ons vakgebied. Het ontstane beeld toont overtuigend aan dat wij de komende 65 jaar van onze vereniging met veel vertrouwen en optimisme tegemoet kunnen zien! Namens het NVE-bestuur, Eric Fliers, voorzitter NVE Wouter de Herder, bestuurslid
‘Medici moeten méér leren over basale onderzoekstechnieken en biologen méér over ziektebeelden’
Endocrinologie verdient bredere brug tussen basale en klinische research ‘Toen ik in 1998, na mijn eerste China-bezoek, beweerde “dat land gaat het Westen financieel en wetenschappelijk overvleugelen”, verklaarde men mij hier nog voor gek’, zegt arts-neurobioloog én bestsellerauteur prof. dr. D.F. Swaab. Inmiddels heeft de voormalig NVE-voorzitter er een indrukwekkend netwerk opgebouwd en is hij zelfs betrokken bij het opzetten van een Chinese hersenbank. Zijn veelbelovende discipel dr. Y. Wu ziet hij als schoolvoorbeeld van de ideale arts-onderzoeker. ‘Mijn Chinese promovendi moeten hier in het begin wel wennen aan het ontbreken van hiërarchie.’
Fotografie: Jan Hein van Dierendonck
Ying-Hui Wu Geboren: januari 1977, Hefei, China In China: studie geneeskunde en specialisatie interne geneeskunde, Anhui Medical University, Anhui Promotieonderzoek: The human circadian timing system in aging, Alzheimer’s disease and depression (2007) Specialisatie: radiologie (in opleiding vanaf 2010)
8
Met de in de Volksrepubliek China geboren Ying-Hui Wu heb ik afgesproken in een drijvende lunchroom in haar woonplaats Leiden. In die stad werkt ook haar man; wetenschappelijk directeur van een start-up-bedrijf. Wu: ‘Ik ontmoette David in 2001 bij mijn eerste bezoek aan het Nederlandse Instituut voor Neurowetenschappen (NIN), waar hij werkte als postdoc. Liefde op het eerste gezicht!’ Wu studeerde geneeskunde aan de universiteit in Anhui – één van de universiteiten die Dick Swaab geregeld bezoekt als gastdocent. Ze herinnert zich hun eerste ontmoeting, in maart 2001, toen ze een onderzoeksmaster deed bij prof. dr. J.N. Zhou. Hij was begin jaren ’90 van de vorige eeuw Swaabs eerste Chinese promovendus en dat leidde tot een gezamenlijk Nederlands-Chinees onderzoeksproject op het gebied van epifyseveranderingen en verstoringen van circadiaanse ritmes bij ouderen en Alzheimerpatiënten. Swaab nodigde Wu uit de rest van dat jaar in Amsterdam te komen werken – de Hersenbank bood de mogelijkheid breinen te vergelijken van overleden Alzheimerpatiënten en depressieve patiënten en controlepersonen. Verstoorde biologische klok ‘De werksfeer is hier totaal anders als in China’, constateert Wu. ‘Je kunt alles met iedereen op
65 jaar NVE
gelijke voet bediscussiëren.’ En Swaab bleek niet alleen toegankelijk te zijn, maar ook aimabel en grappig. Ook Wu wilde dolgraag bij hem promoveren, wat vanaf mei 2002 door de Hersenstichting en de KNAW werd gefaciliteerd. In januari 2007 verdedigde Wu aan de UvA haar proefschrift, met Swaab en Zhou als promotoren. ‘Bij veroudering en de ziekte van Alzheimer wordt vaak eenzelfde type verstoring van circadiaanse ritmes gezien als bij slaapaandoeningen. De biologische basis hiervan zijn veranderingen in de suprachiasmatische nucleus (SCN) en epifyse. Ik ontdekte dat bij Alzheimerpatiënten in de epifyse melatoninesecretie en expressie van klokgenen zijn verstoord, en in de SCN de vasopressinegenexpressie. De interactie tussen epifyse en SCN is al beschadigd in de neuropathologische Braak 1- en 2-stadia, dus vóór de ziekte manifest is.’ Het was altijd haar bedoeling (ook) als arts te werken. Maar omdat het Chinese artsendiploma in Nederland niet wordt erkend, moest Wu terug naar de collegebanken. In 2009 was ze basisarts en wilde ze in het LUMC de al in China gestarte specialisatie tot internist-gerontoloog voortzetten. Toch besloot ze na verloop van tijd van specialisatie te veranderen. ‘Dat heeft deels te maken met het vak, dat hier veel meer wordt gedomineerd door labuitslagen en protocollen, maar ook met de Nederlandse taal en cultuur. Ik ben opgevoed in de Confuciaanse filosofie: altijd bescheiden zijn
en ontzag hebben voor ouderen. Nederlanders zijn veel brutaler. Inmiddels heb ik wel geleerd om te gaan met Nederlandse patiënten, maar men zegt nog altijd dat ik assertiever moet zijn.’ Vanaf januari 2010 is zij in opleiding tot radioloog. Vooral de neuroradiologie vindt ze een uitdagend vakgebied en indien mogelijk wil ze bij hoogleraar Neuroradiologie prof. dr. M.A. van Buchem de SCN van Alzheimerpatiënten gaan bestuderen met 7Tesla-MRI. Ze droomt al van gezamenlijke radiologieprojecten met collega’s in China. ‘Zhou en Swaab zijn wat dat betreft pioniers en hun werk zou ik graag willen continueren!’
Hersenbanken Over de tijd dat hij NVE-voorzitter was kan Swaab zich maar weinig herinneren. Zijn CV leert dat hij van 1976 tot 1981 bestuurslid was, waarvan de laatste twee jaar voorzitter. ‘Ik weet nog dat in de begintijd van mijn lidmaatschap een NVE-sectie Vergelijkende
betrokken bij de beschrijving van een gen als oorzaak voor familiaire diabetes insipidus. Een paar jaar geleden kwam ik via mijn NRC-column een andere familie met die ziekte op het spoor en daarin hebben we een vergelijkbare mutatie ontdekt. In alle endocriene systemen wordt de moleculaire achtergrond steeds evidenter.’ Wat hij wel ziet is dat het basale onderzoek nog altijd voornamelijk wordt uitgevoerd door biologen en het klinische onderzoek door gespecialiseerde artsen. ‘Artsen als Fliers en Wu zijn nog uitzonderingen. Medici moeten echt méér leren over basale onderzoekstechnieken en biologen méér over ziektebeelden. Een goed voorbeeld van waar het heen moet is de samenwerking tussen internist-endocrinoloog Fliers en neurobioloog Kalsbeek.’
65 jaar
Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist
‘In alle endocriene systemen wordt de moleculaire achtergrond steeds evidenter’ Ze hebben tevens zijn hulp gevraagd bij het opzetten van een Chinese hersenbank. ‘Het gaat met name om hersenen van psychiatrische patiënten, voor bestudering van epigenetische effecten van vroege omgevingsfactoren. Daartoe willen we een hersendonorsysteem opzetten, gecombineerd met een bank voor genetisch onderzoek – iets dat in China helemaal nieuw is. Gezien de traditie dat het lichaam na overlijden en tot de verbranding intact moet blijven, wordt dat nog een flinke uitdaging!’ Hij ziet zijn netwerk en bekendheid groeien. Ook zijn bestseller Wij zijn ons brein is in het Chinees vertaald. Neuro-endocrien toponderzoek Waar liggen volgens Swaab kansen voor de Nederlandse endocrinologie? Zonder aarzelen noemt hij de neuro-endocrinologie en roemt hij het pionierswerk van hoogleraar Experimentele neuro-endocrinologie prof. dr. A. Kalsbeek op dat gebied. ‘De moleculaire endocrinologie maakt een razendsnelle ontwikkeling door. In 1990 was ik
Vele stappen voorwaarts
Dick Swaab Geboren: 17 december 1944, Amsterdam Studie: geneeskunde, Universiteit van Amsterdam Promotieonderzoek: Factors influencing neurosecretory activity of the supraoptic and paraventricular nuclei in rats: a histochemical and cytochemical study (1970) Hoogleraar: Neurobiologie (1979-2010), Universiteit van Amsterdam NVE-voorzitter: 1980-1981 (NVE-bestuurslid: 1976-1981) Andere wetenschappelijke functies: leider onderzoeksteam Neuropsychiatrische Aandoeningen, Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen, Amsterdam (1978-2010) Huidige functies: emeritus hoogleraar Neurobiologie en parttime hoogleraar Zhejiang University, Hangzhou, China
Fotografie: Ron Zwagemaker
Geslachtsverandering Swaab ontmoet ik bij hem thuis op zijn zolderverdieping. Wu ziet hij nog geregeld als ze, samen met hun partners, gaan Chinezen. ‘Per centimeter met lengte mijn indrukwekkendste promovendus’, grapt hij. Bij het raamkozijn staat een rij beeldjes van de Chinese godin Quan-Yin. ‘In China veranderde deze aanvankelijk mannelijke god in 500 jaar langzaam in een vrouw. Gelovigen hadden blijkbaar behoefte aan een moederlijk aanspreekpunt.’ Hij laat Zhous proefschrift zien. ‘Begin jaren ’80 deed ik al onderzoek naar geslachtsverschillen in menselijke hersenen.’ Het leidde in 1985 tot een publicatie in Science met zijn toenmalige promovendus prof. dr. E. Fliers – tegenwoordig NVE-voorzitter en UvA-hoogleraar Endocrinologie, in het bijzonder de neuro-endocrinologie – over de eerste geslachtsverschillen in de menselijke hersenen. ‘Ons onderzoek werd door feministen verguisd, maar dat was niets vergeleken met de demonstraties en rellen na mijn publicatie in 1990 over hersenverschillen tussen homo- en heteroseksuelen. Tot bommeldingen aan toe! Toen verscheen in 1995 Zhous artikel in Nature over hersenen en geslachtsverandering – dat leverde eigenlijk alleen maar welwillende reacties op. Men kon deze informatie overal goed gebruiken. Zo hielp het politici in Londen en Brussel om geslachtsverandering wettelijk geregeld te krijgen.’ Zhou ontving in 1996 de NVE-prijs voor het beste proefschrift.
Endocrinologie floreerde, waarin allerlei exotische organismen werden bestudeerd. Eén ervan, de poelslak, werd dankzij de toenmalige VU-hoogleraar Dierkunde Joos Joosse een bruikbaar proefdier en de rest werd van lieverlee verdrongen door ratten.’ In 1978 werd Swaab directeur van het NIN en een jaar later hoogleraar Neurobiologie aan de UvA. Zijn belangrijkste wapenfeit? ‘Dat ik, samen met Eric Fliers, in 1985 de Nederlandse Hersenbank oprichtte. Met materiaal van ruim 3.500 snelle obducties, waarvan zo’n 500 onderzoeksgroepen in 50 landen profiteren, is dit een belangrijke internationale organisatie geworden.’ Momenteel is “professor Swaab Dick” als gasthoogleraar verbonden aan vier Chinese universiteiten en heeft hij ook een aanstelling aan de prestigieuze medische faculteit van Zhejiang University in Hangzhou. Hij geeft colleges en publiekslezingen, demonstreert breindissecties, leidt werkgroepen en begeleidt samen met oud-studente prof. dr. A.M. Bao drie promovendi.
9
Kliniek afhankelijk van mogelijkheden lab Ze verschillen ruim één generatie. Toen voormalig NVE-voorzitter prof. dr. J.H.H. Thijssen
‘Tegenwoordig staan de accuratesse en standaardisering van hormoonbepalingen opnieuw hoog op de agenda’
in 2003 zijn afscheidsrede als hoogleraar Klinische chemie uitsprak was dr. A.C. Heijboer net begonnen aan haar promotietraject. Beiden zijn ze echter pioniers in het opzetten van nauwkeurige (hormoon)metingen. Jos Thijssen in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw met gaschromatografie en radioimmunoassays (RIA’s) en Annemieke Heijboer tegenwoordig met de LC-tandemmassaspectrometer. En beiden schreven kritische publicaties waarin ze de accuratesse van beschikbare bepalingen met elkaar vergeleken.
Fotografie: Trudy Kroese
Ofschoon hij al bijna 10 jaar met emeritaat is, heeft Thijssen de wereld van de wetenschap nog niet helemaal losgelaten. Zo prijkt zijn naam op een drietal recente rapporten van een werkgroep van de International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine (IFCC). Niet toevallig betreft het rapporten over het standaardiseren van hormoonbepalingen – een onderwerp dat een rode draad vormt in zijn carrière. Toen hij in 1961 als kersvers afgestudeerde begon aan zijn promotieonderzoek bij prof. dr. M. Tausk stond het meten van hormoonwaarden in bloed of urine nog in de kinderschoenen. ‘De Annemieke Heijboer gaschromatografie kwam net op, die Geboren: 27 maart 1978, Noordwijk iets later werd gevolgd door de Studie: bewegingswetenschappen, RIA’, vertelt Thijssen in zijn Vrije Universiteit, Amsterdam werkkamer thuis. ‘Die techniePromotieonderzoek: Insulin sensitivity: modulation by the gut-brain axis (2006) ken ontketenden een ware Huidige functie: hoofd Endocrinologisch Laboratorium, revolutie binnen de kliniVUmc, Amsterdam sche endocrinologie. De Andere wetenschappelijke functies: bestuurslid Nederlandse kliniek is immers afhankeVereniging voor Endocrinologie, bestuurslid Sectie Endocrinologie van lijk van wat het lab kan. de Stichting Kwaliteitsbewaking Medische Laboratoriumdiagnostiek, Het werd ineens mogelijk bestuurslid Werkgroep Endocrinologie van de Nederlandse Vereniging allerlei hormoonwaarden voor Klinische Chemie, lid tentamencommissie van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie te bepalen bij individuele
patiënten – mits je natuurlijk een goede meting in je lab had opgezet. Want dat was allemaal nog handwerk. Een bekende uitspraak uit die tijd was: voor een goede hormoonbepaling heb je kennis en kennissen nodig. Die laatste om aan de juiste antilichamen voor je RIA te komen. Dat handwerk maakte het vak technisch uitdagend. De kwaliteit van de bepalingen was sterk afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte antilichamen, met name de kruisreactiviteit ervan met niet-actieve metabolieten in het sample. Doordat iedereen zijn eigen bepaling ontwikkelde ontstonden er al snel discussies over de accuratesse en de onderlinge vergelijkbaarheid. In organisaties als de LWBA en later de IFCC, BIPM, JCTLM en werkgroepen van de WHO heb ik me altijd actief beziggehouden met de standaardisering en dus met de juistheid van hormoonbepalingen.’ Nieuw pionierswerk ‘Tegenwoordig staan de onderwerpen accuratesse en standaardisering opnieuw hoog op de agenda’, weet Heijboer, klinisch chemicus-endocrinoloog en hoofd van het Endocrinologisch Laboratorium van het VUmc. Je zou haar een ‘wetenschappelijk kleinkind’ van Thijssen kunnen noemen. Zij werd als klinisch chemicus opgeleid in het VUmc door prof. dr. M.A. Blankenstein, die op zijn beurt 17 jaar bij de voormalige
‘Nederland is altijd erg kritisch over de kwaliteit van assays’ opleveren. Dat laatste aspect is natuurlijk prettig voor de kliniek. Een nadeel is echter dat veel geautomatiseerde assays minder nauwkeurig zijn dan de bewerkelijke methoden uit de jaren ’60 en ’70. Over het meten van testosteron stelde een wetenschappelijk artikel enige tijd geleden zelfs dat een getalgenerator een betere uitkomst oplevert dan sommige assays die hiervoor in gebruik zijn.’ De oplossing voor dit probleem moet komen uit nieuw pionierswerk. Heijboer: ‘We zien nu de opkomst van de LC-tandemmassaspectrometrie: nauwkeurig, kleine volumina en relatief snel. Maar LC-tandemmassaspectrometriebepalingen zijn geen kant-en-klaarpakketten. Je moet iedere bepaling in je eigen lab zelf ontwikkelen. Dat betekent ook dat er weer veel discussie zal ontstaan over de onderlinge vergelijkbaarheid en over de noodzaak van het ontwikkelen van standaardsamples.’ Ontdekking nieuw syndroom Met een wetenschappelijke carrière van ruim een halve eeuw kan Thijssen terugkijken op een imposante publicatielijst van circa 250 artikelen. Gevraagd naar zijn mooiste daarvan, noemt hij het artikel Spontaneous hypercortisolism without Cushing’s syndrome uit 1976 (J Clin Endocrinol Metab 1976;43[5]:1128-33). ‘Die publicatie kwam voort uit cortisolmetingen bij een patiënt met ernstige hypertensie. De clinicus die de patiënt onder zijn hoede had, kwam naar mij
toe en zei: “Die waarde is veel te hoog; jouw lab kan geen cortisol meten.” De meting klopte echter wel. We waren op een nieuw syndroom gestoten: cortisolresistentie als gevolg van een receptordefect. Dit syndroom is nu terug te vinden in de medische leerboeken.’ Uit haar – vooralsnog iets bescheidener – publicatielijst weet ook Heijboer gemakkelijk een favoriet te kiezen. ‘Mijn artikel over de vergelijking van de vitamine D-bepalingen heeft voor de nodige ophef gezorgd. De publicatie ging gepaard met een editorial, diverse interviews en een podcast. Op congressen zie ik afbeeldingen uit mijn publicatie sindsdien geregeld voorbijkomen. Het is mooi om te merken dat je publicatie niet in de grote stapel is verdwenen!’ Staken behandeling groeihormoon In de jaren ’80 bekleedde Thijssen het voorzitterschap van de NVE. Uit die tijd staan hem vooral de discussies bij ten aanzien van de behandeling van kinderen met groeihormoon. ‘Groeihormoon was toen nog afkomstig uit de hypofyse van kadavers. In de Verenigde Staten werd begin jaren ’80 bij een paar kinderen die hiermee waren behandeld de ziekte van Creutzfeldt-Jakob vastgesteld. Dat zorgde voor paniek en veel discussies. Wat moesten we doen: de behandelingen uit voorzorg stoppen of niet? Uiteindelijk werd besloten in Nederland de behandeling met groeihormoon te staken. Een halfjaar later kwam gelukkig het eerste recombinant-groeihormoon op de markt en konden de patiënten weer worden behandeld. Achteraf is in Nederland maar bij één patiënt Creutzfeld-Jakob vastgesteld die met groeihormoon was behandeld. Dat ging om een patiënt die de behandeling deels in het buitenland had ondergaan.’ Kritisch geluid laten horen Gevraagd naar de huidige uitdaging voor de endocrinologie komt Heijboer terug op de kwaliteit van de hormoonbepalingen. ‘Nederland is – samen met een aantal andere Europese landen, waaronder Groot-Brittannië – altijd erg kritisch over de kwaliteit van assays. Daarmee onderscheiden we ons onder meer van een land als de Verenigde Staten. Daar heerst veel meer de opvatting dat een assay die FDA approved is per definitie altijd betrouwbaar is. Het is een uitdaging om ons kritische geluid te blijven laten horen. Wat dat betreft beschouw ik het als een positief signaal dat mijn artikel over de vitamine D-bepalingen zoveel belangstelling heeft gekregen.’ Thijssen wijst ten slotte op een andere uitdaging. ‘We mogen niet vergeten dat de epidemiologie een grote waarde heeft
Vele stappen voorwaarts
Fotografie: Floris de Ridder
NVE-voorzitter werkte. Of het daarmee samenhangt is niet zeker, maar ook in het werk van Heijboer neemt een kritische houding ten aanzien van de kwaliteit van hormoonbepalingen een belangrijke plaats in. Zo publiceerde zij dit jaar twee nu al veelvuldig geciteerde artikelen waarin ze aantoonde dat de accuratesse van de meting van 25-hydroxy vitamine D in serum sterk afhankelijk is van de gebruikte meetmethode. Daarmee trad ze – onbewust – in de voetsporen van Thijssen, die in 1980 een publicatie schreef waarin hij de accuratesse van verschillende cortisolmetingen met elkaar vergeleek. Heijboer: ‘Na de pionierstijd in de jaren ’60 en ’70 hebben de farmaceutische bedrijven zich toegelegd op het maken van geautomatiseerde assays voor allerlei hormonen. Die hebben als voordeel dat ze kunnen werken met kleine volumina en dat ze snel een getal
voor de endocrinologie. Epidemiologische bevindingen kunnen hypothesegenererend werken. Zo hebben we in de jaren ’70 onderzoek gedaan naar de relatie tussen steroïdenexcretie en mammacarcinoom bij verschillende etnische groepen in Israël. En in Utrecht hebben we een “biobank avant la lettre” opgezet: een grote verzameling urinesamples van mensen geboren tussen 1910 en 1940. Het kostte in de loop der Jos Thijssen jaren soms veel organisatoriGeboren: 20 maart 1938, Maastricht Studie: scheikunde, Universiteit Utrecht sche creativiteit om de bank Promotieonderzoek: Het metabolisme van te behouden. Maar tegenprogestatieve stoffen (1967) woordig kan die prachtig Hoogleraar: Klinische chemie van de hormonen (1979-1989), worden gebruikt voor Klinische chemie (1989-2003), Universiteit Utrecht DNA-onderzoek!’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist
NVE-voorzitter: 1982-1987 Andere wetenschappelijke functie: voorzitter Wetenschapscommissie Nederlandse Vereniging Klinische Chemie (1987-1995)
11
‘Kansen voor de endocrinologie liggen vooral op het multidisciplinaire vlak’
Altijd over de schutting durven kijken Prof. dr. W.M. Wiersinga, sinds 2007 met emeritaat, ontwikkelde in de vroege jaren ’70 van de vorige eeuw radioimmunoassays (RIA’s) om diverse schildklierhormonen te meten. Dat stelde hem in staat nieuwe routes in het schildkliermetabolisme bloot te leggen. Dr. A.A. van der Klaauw verdiept zich momenteel in de kunst van het whole exome sequencing om genafwijkingen op te sporen die zowel obesitas als neuroendocriene afwijkingen kunnen verklaren. Voor beiden geldt: de kliniek is de bron voor nieuwe vragen en nieuw onderzoek. Fotografie: Trudy Kroese
Wilmar Wiersinga Geboren: 29 december 1942, Leiden Studie: geneeskunde, Vrije Universiteit, Amsterdam Opleiding: interne geneeskunde Specialisatie: Endocrinologie Promotieonderzoek: The peripheral conversion of T4 into T3 and reverse T3 (1979) Hoogleraar: Endocrinologie (1991-2007), Universiteit van Amsterdam Voorzitter NVE: 1988-1993 Andere wetenschappelijke functies: lid van het Executive Committee of the European Thyroid Association (ETA), lid van het Executive Committee of the European Federation of Endocrine Societies (EFES), editor-in-chief van het European Thyroid Journal 12
‘Kijk’, wijst Wilmar Wiersinga naar een grafiek in zijn ruim 30 jaar oude proefschrift. ‘Dit plaatje beschouw ik nog steeds als een persoonlijk wetenschappelijk hoogtepunt. Het stamt al uit mijn promotietijd in de jaren ’70. Het was me na 2 jaar hard werken gelukt RIA’s op te zetten waarmee we zowel TSH, T3, T4 als reverse T3 konden meten. Daarmee waren we in Amsterdam – vrijwel gelijktijdig met Theo Visser in Rotterdam – de eerste in Nederland die dit konden. Nu moesten we nog aantonen dat de metingen klinische waarde hadden. Op een gegeven moment werd ik bij een patiënt geroepen met vrij vage klachten die mogelijk te maken konden hebben met een verstoorde schildklierwerking. De patiënt gebruikte een bètablokker. Tot onze verbazing maten we een hoge concentratie T4 en een normale concentratie T3. Hoe was dat mogelijk? Totdat we op het idee kwamen dat de bètablokker mogelijk verantwoordelijk hiervoor was. We vroegen de patiënt het innemen van de bètablok-
65 jaar NVE
ker te staken en hup... ...de T3-waarde sprong omhoog’, wijst hij in de grafiek aan. ‘En toen we de patiënt de bètablokker weer lieten slikken, daalde de T3-waarde weer. Daarmee hadden we aangetoond dat bètablokkers de omzetting van T4 naar T3 verhinderen. Iets wat nu in ieder leerboek over schildklierhormonen te lezen is.’ En dan te bedenken dat Wiersinga eigenlijk een carrière in het diabetesonderzoek voor ogen had. ‘De endocrinologie trok mij van meet af aan. Ik wilde graag weten hoe al die hormoonsystemen in elkaar zitten en hoogleraar Endocrinologie Jan Touber was een erg inspirerende man. Hij was in Nederland als eerste in staat insulineconcentraties te meten met behulp van een RIA. Toen ik na mijn afstuderen bij hem aanklopte voor een baan, vroeg hij mij echter RIA’s op te zetten om de verschillende schildklierhormonen te meten en zo ben ik in dat deel van het vakgebied terechtgekomen.’ Ziekte van Graves Binnen dat deel van het vakgebied legde Wiersinga zich in het bijzonder toe op de oogziekte van Graves. Een onderwerp waarover hij tot op de dag van vandaag nog publiceert. Dat onderwerp leverde ook zijn – naar eigen zeggen – mooiste publicatie op. ‘In 1989 publiceerden we in The New England Journal of Medicine de resultaten van ’s werelds eerste geblindeerde randomized controlled trial bij mensen met een ernstige vorm van deze ziekte waarin we de behandeling met cyclosporine vergeleken met de behandeling met prednison. We toonden aan dat cyclosporine niet beter werkt dan prednison en dat in geval van een slechte respons op monotherapie een combinatiebehandeling effectief is. In die studie namen we voor het eerst ook allerlei klinische parameters mee.’
Artefact Maar het zat niet altijd mee wat betreft het onderzoek, geeft hij grif toe. ‘Na mijn promotie ging ik met een beurs enige tijd naar de Verenigde Staten om uit te zoeken of reverse T3 wellicht toch een fysiologische functie zou hebben. Van T3 was inmiddels bekend dat het zijn activiteit uitoefent door aan een specifieke receptor in de celkern te binden. Dus ging ik naarstig op zoek naar zo’n zelfde soort receptor voor reverse T3. En die vond ik! Het leverde me in 1982 een publicatie op in Endocrinology. Terug in Nederland merkte ik dat niet iedereen overtuigd was van mijn bewering dat reverse T3 ook aan een specifieke receptor bindt en waarschijnlijk een fysiologisch effect uitoefent. Ik zette daarom een promovendus, een biochemicus, aan het werk om nogmaals de receptor voor reverse T3 aan te tonen. Die wist al gauw aan te tonen dat mijn eerdere publicatie berustte op een artefact. Ik had niet de binding van reverse T3 aan een specifieke receptor gemeten, maar de binding ervan aan een enzym! We hebben dat in 1985 rechtgezet in een publicatie – mijn wetenschappelijke dieptepunt...’
‘Het uitgangspunt moet toch altijd de klinische waarneming zijn’ de kunst is nu om díe mutatie aan te wijzen die het fenotype verklaart. Het is een risicovolle klus, want de kans bestaat natuurlijk dat ik niets vind en met lege handen achterblijf.’ Net als Wiersinga was voor Van der Klaauw de endocrinologie vanaf het begin van haar geneeskundestudie ‘haar ding’. ‘Ik houd van logische zaken. De endocrinologie zit mooi en schematisch in elkaar: allerlei systemen met feedbackloops en dergelijke – prachtig! Maar het uitgangspunt moet toch altijd de
Multidisciplinaire samenwerking Met haar keuze voor een genetische aanpak van de neuro-endocrinologie sluit Van der Klaauw – onbewust? – aan bij de ideeën van Wiersinga voor de toekomst van de endocrinologie. Wiersinga: ‘De kansen voor de endocrinologie liggen vooral op het multidisciplinaire vlak: een integratie van de endocriene systemen met het nerveuze systeem en het immuunsysteem. Je moet in de endocrinologie altijd over de schutting durven kijken. Zowel in het basale als in het klinische onderzoek. Wat dat betreft is er flink wat veranderd sinds de jaren ’80 – de tijd dat ik voorzitter was van de NVE. Onderlinge samenwerking tussen centra was toen niet vanzelfsprekend. Een verdienste van de NVE is dat de vereniging het multicenteronderzoek heeft gefaciliteerd. En de vereniging is altijd een plaats geweest waar klinische en preklinische onderzoekers elkaar ontmoeten. Niet voor niets valt het NVE-voorzitterschap beurtelings toe aan een clinicus en een basale onderzoeker.’ Gevraagd naar zijn mooiste herinnering aan zijn eigen voorzitterschap van de NVE memoreert Wiersinga het ‘NVE-fototoestel’. ‘We vonden dat onze jaarverslagen wel erg kaal waren, zo zonder plaatjes. Het voorstel was namens de NVE een fototoestel te kopen om bijvoorbeeld het bestuur te vereeuwigen in de jaarver-
slagen. We hebben hierover talloze keren vergaderd. Wie koopt het? Hoe duur mag het zijn? Uiteindelijk heeft Herjan Coelingh Bennink, gynaecoloog en destijds NVE-bestuurslid, in een taxfreeshop in Singapore het verenigingstoestel aangeschaft. Het heeft jaren dienst gedaan. Maar waar het uiteindelijk is gebleven, dat weet ik niet.’
65 jaar
Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Fotografie: University of Cambridge
Kliniek als uitgangspunt Een wetenschappelijk dieptepunt heeft Agatha van der Klaauw (nog) niet meegemaakt. Ze doet haar verhaal telefonisch vanuit Cambridge waar ze momenteel dankzij een Wellcome Trust fellowship verbonden is aan het Institute of Metabolic Science. ‘Ik ben nu erg fundamenteel bezig. Ik ben op zoek naar genmutaties die zijn gecorreleerd aan zowel obesitas als aan neuro-endocriene afwijkingen. Whole exome sequencing levert per patiënt ongeveer 100 tot 200 unieke mutaties op in eiwitcoderende genen en
klinische waarneming zijn, vind ik. Wat is er aan de hand met deze patiënt? Kan ik dat verklaren met de huidige kennis of moet er nog iets zijn dat we nog niet kennen? Mijn promotieonderzoek heb ik besteed aan de langetermijngevolgen van hypofyseaandoeningen. Ondanks goede behandeling van deze ziekten blijven er restverschijnselen. Mogelijk heeft dat te maken met schade aan de hypothalamus. Tijdens het laatste jaar van mijn promotie ben ik als “agiko” naar Cambridge gegaan. Stephen O’Rahilly, Professor of Clinical Biochemistry and Medicine, heeft hier een verband gevonden tussen mutaties in genen die zowel van invloed zijn op de werking van de hypothalamus als ook betrokken zijn bij obesitas. Op die manier ben ik terechtgekomen in de genetische kant van de neuro-endocrinologie en de manier waarop die invloed heeft op metabole afwijkingen. Een favoriete eigen publicatie kan ik eigenlijk niet noemen. Ik wil blijven leren en hoop dat mijn toppublicatie nog zal komen.’
Vele stappen voorwaarts
Agatha van der Klaauw Geboren: 14 maart 1980, Leiderdorp Studie: geneeskunde, Universiteit Leiden Promotieonderzoek: Pituitary diseases: long-term clinical consequences (2008) Huidige functie: Wellcome Trust postdoctoral clinical fellow, Institute of Metabolic Science, University of Cambridge, Groot-Brittannië
13
‘Helaas zie ik een steeds grotere kloof ontstaan tussen preklinisch en klinisch onderzoek’
Endocrinologie: geen vak, maar holistische denkwijze Prof. dr. E.R. de Kloet herinnert zich zijn NVE-voorzitterschap als een fantastische tijd. Een periode ook waarin de hersenen eindelijk een verdiende plaats kregen binnen de endocrinologie. Het rechtvaardigt zijn keuze voor dr. C.S. de Kloet als gesprekspartner. ‘We hebben nooit samengewerkt, maar delen wel een gezamenlijke interesse in de endocrinologie en psychiatrie.’ Ze zijn het grondig eens: ‘Je kunt geen goed klinisch onderzoek doen zonder sterke preklinische basis.’
Zijn werkkamer in een vrijwel verlaten uithoek van het Leidse Gorleus Laboratorium oogt wat rommelig, maar schijn bedriegt: een doos met keurig gerangschikte herinneringen aan 7 jaar NVE-voorzitterschap verraadt een systematische geest. ‘Ik heb weinig materiaal meer uit die tijd’, verontschuldigt Ron de Kloet zich. ‘In 2001 droeg ik een verhuisdoos vol parafenalia over aan mijn opvolger.’ Hij memoreert hoe deze bij een diner tijdens de Neuro-Endo-dagen achter een laken had verstopt. ‘Na afloop van mijn afscheidsspeech als NVE-voorzitter knipte
‘Elk experiment produceert gegevens die je moet accepteren’ Focko Rommerts een gat in het doek en daar verscheen tot grote hilariteit het hoofd van Hans Romijn.’ Hij vist een roze kaart uit de doos. ‘22 november 1996: met blijdschap geven wij u kennis van het 500ste lid van de endocriene familie. Zij weegt ruim 50 kg en heeft met haar toetreden het aantal leden op het gewenste lustrumniveau gebracht!’ ‘We vormden een creatief bestuursclubje. Toen we genoeg kregen van wanbetalers, verzonnen we subtiele strafmaatregelen: wie zijn lidmaatschap had betaald, kreeg bij alles voorrang en wanbetalers werden tijdens diners apart gezet en slecht bediend.
14
Later begrepen we dat mensen alléén bereid zijn te dokken met een beloning in het vooruitzicht!’ Ook waren er binnen het bestuur levendige discussies over de aard en definitie van de endocrinologie. ‘Het is geen vak, maar, zoals Marius Tausk ooit zei “een concept, een methode, een denkwijze die zich aanpast aan de zich ontwikkelende technologie”. Hormonale signalen coördineren, synchroniseren en integreren, stemmen gebeurtenissen van buiten af met de binnenwereld en vice versa. Maar juist die holistische benadering is voor de meeste medici nog immer een gruwel.’
terschap bemoeide de NVE zich met alles, behalve het brein – hoogstens met de hypofyse en een deel van de hypothalamus. Dankzij geslachtshormonenexpert Rommerts kreeg de NVE “ballen”, maar dankzij mij ook “brains”,’ knipoogt hij. In 2001 wilde psychiater dr. E. Vermetten hem voorstellen aan een aios psychiatrie. ‘Dat bleek dus te gaan om mijn nicht, die wilde gaan werken aan de biologie van PTSS. Vanaf dat moment heb ik van een afstand gezien hoe deze tot dan obscure angstaandoening kan worden gekoppeld aan verstoorde hormoonwerkingen.’
Hormonen en het brein Hoogtepunt van zijn voorzitterschap was in 1997 de viering van het 50-jarig bestaan, met in april een symposium in het Amsterdamse Trippenhuis, waar de in de chemische neuro-anatomie gespecialiseerde prof. dr. F.E. Bloom de Laqueur-lezing hield, en op 10 mei 2007, de dag van de oprichting van de NVE, een lezing van de latere Nobelprijswinnares neurobioloog prof. dr. L.B. Buck. ‘Het was het moment waarop de NVE een draai maakte naar de neurologie en psychiatrie.’ Inmiddels is het door hem aangewezen “aanstormende talent” aangeschoven: psychiater Carien de Kloet van GGZ Rivierduinen. Ron legt zijn keuze uit: ‘Tot aan mijn voorzit-
Kloof tussen lab en kliniek In 2007 verdedigde ze aan de Universiteit Utrecht haar proefschrift, AfterWARds, met haar oom als ‘genadeloze’ opponent. Carien: ‘Parameters die eerder bij PTSS werden gezien zagen we nu ook bij mensen met traumatische ervaringen zonder PTSS. Blijkbaar waren die parameters geen garantie voor ontwikkeling van psychopathologie.’ Er kwam een door Eric Vermetten geleide studie uit voort bij 1.000 veteranen uit Afghanistan die vóór en na uitzending werden gemeten op de door haar beschreven parameters; onderzoek waarover neuropsycholoog dr. M. van Zuiden onlangs artikelen publiceerde in Biological Psychiatry en Psychoneuroendocrinology.
65 jaar NVE
Sleutelpublicaties Gevraagd naar zijn persoonlijke wetenschappelijke hoogtepunt noemt Ron zonder aarzelen het onderzoek bij het Rudolf Magnus Instituut in Utrecht met prof. dr. J.M.H.M. Reul, tegenwoordig Professor of Neuroscience aan de University of Bristol, waarover zij in 1985 in Endocrinology publiceerden: de bevindingen dat het rattenbrein in feite 2 receptorsystemen voor cortisol bevat en dat de mineraalcorticoïdreceptor een 10 keer hogere affiniteit heeft voor cortisol dan de glucocorticoïdreceptor (GR). Het artikel wordt jaarlijks nog ruim 50 keer geciteerd. ‘Het bleek dat glucocorticoïden continu actief zijn in het lichaam en dat verhoogde concentraties tijdens stress bevorderlijk zijn voor het vastleggen van emotioneel geladen
herinneringen.’ Maar óók 1989 was een topjaar: met hoogleraar Neurowetenschappen Marianne Joëls deelde hij niet alleen een zoon, maar ook een artikel in Science over de interactie tussen glucocorticoïden en noradrenaline in de exciteerbaarheid van de hippocampus. Doorbraken en dieptepunten Gevraagd naar recente wetenschappelijke doorbraken vertelt Ron over de effecten van het manipuleren van de MR. ‘Transgene proefdieren die de MR in de hippocampus 2 keer hoger tot expressie brengen zijn gekruist met proefdieren die de GR in dat gebied 2 maal lager tot expressie brengen. Een relatief hoge MR blijkt dieren zodra ze een bepaalde oplossing voor een probleem hebben gevonden erg behoudend te maken. Toediening van een MR-antagonist verhoogt dan weer de cognitieve flexibiliteit. Ook als ratten gestrest zijn vallen ze terug op routine.’ Carien: ‘Daarop is de hele marinierstraining natuurlijk gebaseerd. Een pistool tegen het hoofd wordt niet als stressvol ervaren zolang de schoenen maar conform de richtlijnen zijn gepoetst.’ Ron: ‘We hebben ook een merkwaardig sekseverschil ontdekt. Vrouwtjes zijn slechte “kaartlezers”, maar onder stress worden ze wat dat betreft veel creatiever, terwijl de mannetjes dan volledig afgaan op hun routine.’ Kent zijn carrière ook een uitgesproken dieptepunt? ‘Mijn frustraties betreffen eerder de politisering van de wetenschap – onder meer het financieringsbeleid en de journal impact – dan het onderzoek zelf. Elk experiment produceert gegevens die je Carien de Kloet moet accepteren; ook indien ze totaal anders zijn dan verwacht. Geboren: 2 juni 1967, Oegstgeest Aanvankelijk heb je er moeite mee, maar meestal valt na een paar Studie: geneeskunde, Universiteit Utrecht weken het kwartje en levert zoiets een nieuw project op. Dat Opleiding: psychiatrie, Altrecht, Utrecht is het fascinerende van onderzoek!’ Zo dacht hij tot voor kort Promotieonderzoek: AfterWARds: neurobiological alterations in veterans with and without posttraumatic stress disorder (2007) dat anti-glucocorticoïden altijd de GR remmen en de HPA-as Huidige functie: psychiater bij Polikliniek Stemming-, Angst- en Somatoforme stoornissen, activeren, totdat zijn aios S. Dalm een overmaat toediende Rivierduinen, GGZ Leiden en de HPA-activiteit blijvend zag dalen. ‘Blijkbaar induceer je zo’n krachtige feedbackremming van cortisol, dat het Ron de Kloet anti-glucocorticoïd vervolgens niet meer daardoorheen Geboren: 19 augustus 1944, Maarssen breekt. Dat had ik me dus gedurende mijn hele carrière Studie: scheikunde, Universiteit Utrecht nooit gerealiseerd! Dit moet misschien toch maar eens Promotieonderzoek: The distribution of dexamethasone in relation to its effects (1972) worden gepubliceerd...’ NVE-voorzitter: 1994-2000 Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist
Vele stappen voorwaarts
Fotografie: Jan Hein van Dierendonck
Ze doet nu weer patiëntenzorg, maar er zijn plannen om daarnaast met collega-psychiater prof. dr. A.M. van Hemert van de LUMC-afdeling Psychiatrie onderzoek te gaan doen naar angst en depressie. ‘Men focust nu binnen de psychiatrie vooral op imaging van de hersenen, maar ik denk dat er nog meer winst te behalen valt in combinatie met endocriene en immunologische benaderingen. Helaas zie ik een steeds grotere kloof ontstaan tussen preklinisch en klinisch onderzoek. Die vertaalslag naar patiënten dreigt bij gebrek aan investeringen dood te bloeden. Verder verbaast mij het gemak waarmee patiënten worden onderworpen aan invasieve metingen, zoals de dexamethason-CRH-test, terwijl we eigenlijk nauwelijks weten wat we daarmee meten.’ Ze vindt het mooi dat er nu wordt gekeken naar oxytocine bij PTSS, temeer daar hiervan al veel bekend is uit vroeger proefdieronderzoek. Een probleem blijft de huidige DSM-classificatie. ‘Wie mensen met een depressieve stoornis wil onderzoeken, heeft vermoedelijk te maken met een verzameling van minstens 5 totaal verschillende ziektes. Dit zien we nu als we bij onderzoek naar depressie de getraumatiseerde patiënten eruit halen. Het onderzoek met diffuse patiëntengroepen levert een veel te grote variatie op en tegenstrijdige resultaten. Het onderzoek binnen de psychiatrie kan sterk verbeteren door meer samenwerking en onderzoek in goed gedefinieerde subgroepen. Als voorzitter van de Taskforce Neurobiology of Traumatic Stress van de European Society for Traumatic Stress Studies probeer ik me hiervoor hard te maken.’
Hoogleraar: Medische farmacologie (1990-2010), Universiteit Leiden Huidige functies: emeritus hoogleraar Medische farmacologie en KNAW-hoogleraar (2004-2009)
15
Kliniek inspireert tot nieuw onderzoek en nieuwe kennis Tijdens het voorzitterschap van prof. dr. J.A. Romijn werd een begin gemaakt met het verder
‘Endocrinologen moeten ruimer denken dan het orgaan waarmee ze in de praktijk het meest te maken hebben’
professionaliseren van de infrastructuur van de NVE, inclusief de ledenadministratie en het opzetten van de website. Zijn jongere collega, dr. M. Nieuwdorp, raakte de afgelopen jaren vooral bekend door zijn ‘poeptransplantaties’. Onderzoek hiernaar moet uiteindelijk leiden tot nieuwe behandelingen of zelfs preventie van diabetes mellitus type 2.
Fotografie: Trudy Kroese
Hans Romijn en Max Nieuwdorp schuiven samen aan voor het gesprek. Geen probleem, want ze zijn beiden als internistendocrinoloog werkzaam in het Amsterdamse AMC. Een andere overeenkomst is dat Romijn en Nieuwdorp de medische wereld met de paplepel kregen ingegoten. Romijn: ‘Mijn vader was internist in het Gooi. In het weekeinde ging ik vaak met hem mee naar het ziekenhuis. Enkele van zijn patiënten zie ik nu nog af en toe op mijn eigen poli. Tijdens mijn studie vond ik de endocrinologie een mooi vak vanwege de fraaie biologie die erbij komt kijken. Na mijn afstuderen en mijn opleiding tot internist heb ik echter eerst een uitstapje gemaakt naar de IC-geneeskunde. Daarna ben ik me alsnog gaan specialiseren in de endocrinologie.’ Nieuwdorp: ‘Ook mijn vader was arts – huisarts welteverstaan. Mijn keuze voor een studie geneeskunde lag daarmee voor de hand. Van het begin af aan had ik het plan mij te gaan toeleggen op diabetesonderzoek. Diabetes mellitus type 2 komt namelijk veelvuldig voor in mijn familie. Mijn promotieonderzoek ging dan ook over de rol die veranderingen in de endotheliale glycocalyx door hyperglykemie spelen bij de verhoogde vasculaire risico’s bij mensen met diabetes.’ Darmflora en insulinegevoeligheid Landelijk bekend werd Nieuwdorp echter niet met zijn onderzoek naar hart- en vaatproblematiek bij diabetes, maar wel met zijn ‘poeptransplantaties’ – netjes gezegd: fecestransplantaties. ‘Die kwamen voort uit een ander klinisch probleem. De afdeling
65 jaar NVE
MDL-ziekten van het AMC kreeg in 2005 te maken met een patiënte met een hardnekkige en onbehandelbare infectie met Clostridium difficile in haar darmen.’ MDL-arts prof. dr. J.W.F.M. Bartelsman kwam toen op het idee bij deze patiënte de darmen helemaal schoon te maken en vervolgens te enten met verdunde ontlasting van een gezonde donor – de zoon van de patiënte. ‘Dat werkte: de patiënt knapte snel en blijvend op. Korte tijd later, in 2006 om precies te zijn, kreeg ik een Nature-publicatie onder ogen van Turnbaugh en Gordon van de Washington University in St. Louis. Zij onderzochten de rol van darmflora bij overgewicht en toonden aan dat de darmflora van obese muizen verschilt van die van die van slanke muizen. Ook lieten zij zien dat steriele muizen die worden geënt met feces van obese muizen obees worden en steriele muizen die worden geënt met feces van slanke muizen slank blijven.’ Die publicatie brachten hem en zijn collega dr. A. Vrieze ertoe onderzoek te gaan doen naar fecestransplantatie in het kader van diabetes. Nieuwdorp: ‘We wilden weten of fecestransplantatie het ontstaan van diabetes mellitus type 2 bij mensen met overgewicht kan tegengaan.’ Onlangs publiceerden Nieuwdorp en zijn collega’s de resultaten van dit onderzoek in Gastroenterology; een publicatie die hij meteen bestempelt als zijn mooiste publicatie tot nu toe. ‘We zagen een verandering optreden in de samenstelling van de darmflora en gekoppeld daaraan een verbetering van de insulinegevoeligheid. Een analyse van de bacterieverandering wees
uit dat na de fecestransplantatie de concentratie van een aantal bacteriesoorten in de dunne darm was toegenomen. Helaas was de verandering en ook de toename van de insulinegevoeligheid maar van tijdelijke duur. De uitdaging is nu uit te zoeken welke producten deze bacteriën uitscheiden die de insulinegevoeligheid doen toenemen. Dat kan mogelijk leiden tot nieuwe – revolutionaire – vormen van behandeling en/of preventie van diabetes mellitus type 2.’ Subtiele gedragsveranderingen Romijn kijkt op zijn beurt met veel plezier terug op een publicatie uit 2010 in The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism. ‘In het beschreven onderzoek tonen we aan dat Cushing-patiënten die al lange tijd “genezen” zijn verklaard toch subtiele veranderingen blijven vertonen in hun gedrag. Het is vooral de aanleiding van de studie waarom deze een streepje voor heeft in mijn eigen oeuvre. Het begon namelijk met een Cushing-patiënt die voor een reguliere controle verscheen op het spreekuur. Op de één of andere manier ergerde ik mij aan de patiënt zonder de vinger op de zere plek te kunnen leggen. Ik dacht “het zal wel aan mij liggen”. Ik belde de patiënt later op, legde hem uit wat mij dwarszat en
‘De endocrinologie moet zichzelf zichtbaarder maken voor de buitenwereld’ nodigde hem uit om nogmaals op bezoek te komen. Opnieuw kreeg ik tijdens het consult een ongemakkelijk gevoel bij de patiënt; weer zonder precies aan te kunnen geven wat er mis was.’ Hierop besloot hij om samen met prof. dr. A.M. Pereira en dr. J. Tiemensma, één van zijn toenmalige promovendi, nader onderzoek te doen naar mogelijke gedragsveranderingen bij patiënten in langdurige remissie van de ziekte van Cushing. Romijn: ‘Daaruit werd duidelijk dat de patiënten ondanks hun langdurige remissie toch subtiele veranderingen in hun cognitief functioneren vertonen, waaronder gedragsveranderingen. Dit wijst op het bestaan van irreversibele hersenschade door de ziekte als gevolg van een periode van blootstelling aan hoge concentraties cortisol. Inmiddels heeft Alberto Pereira met MRI-studies aannemelijk gemaakt dat er inderdaad structurele veranderingen in de hersenen zijn opgetreden bij deze patiënten. Ik vind dit een mooi voorbeeld van hoe de kliniek, de individuele patiënt, je kan
inspireren tot nieuw onderzoek en nieuwe kennis. Ik vind mijn inspiratie voor nieuw onderzoek dan ook eerder in de kliniek dan in de wetenschappelijke literatuur.’ Professionalisering NVE Van 2001 tot en met 2004 was Romijn NVE-voorzitter. ‘Dat was wat de vereniging zelf betreft vooral een periode waarin we een begin hebben gemaakt met het professionaliseren van de infrastructuur van de vereniging. Wat de documentatie betreft was het een rommeltje: documenten waren zoek, een goed verenigingsarchief was er niet en de contributieadministratie was een redelijke chaos. We zijn toen begonnen met het beter documenteren van alles wat binnen de vereniging gebeurt. Ook de NVE-website vindt zijn oorsprong in die tijd.’ ‘Met bijzonder veel plezier denk ik overigens terug aan een vorig lustrum van de NVE. Tijdens een bijeenkomst in een kerk in Amsterdam werden met helium gevulde ballonen losgelaten. Die hebben nog maandenlang bovenin de koepel van de kerk gehangen, want niemand kon erbij!’ Een andere mooie herinnering noemt Romijn een editie van de ‘klinische dagen’ die was gewijd aan het thema ‘geur’. Biochemicus-endocrinoloog prof. dr. F.F.G. Rommerts liep met een spuitbus door de zaal om feromonen van zeugen te verspreiden en op een schaaltje lagen pepermuntachtige balletjes. ‘Eén van de aanwezigen stopte er een in zijn mond gevolgd door grote schrik, want het waren mottenballen. Overigens, wat mijn opvolging als NVE-voorzitter betreft zijn we afgeweken van de ongeschreven regels.’ Romijn is de enige clinicus die destijds als voorzitter werd opgevolgd door eveneens een clinicus: internist-endocrinoloog prof. dr. A.J. van der Lelij. Zichtbaarder maken Gevraagd naar de uitdagingen voor de endocrinologie in de nabije toekomst zijn Romijn en Nieuwdorp eensgezind in hun antwoord. Romijn: ‘De endocrinologie moet zichzelf zichtbaarder maken voor de buitenwereld. Endocrinologie is zo alom vertegenwoordigd in de kliniek, dat het niet meer opvalt.’ Nieuwdorp: ‘Internist-oncologen, kinderartsen, gynaecologen, hart- en vaatspecialisten, diabetologen – ze zijn allemaal een groot deel van hun tijd
Vele stappen voorwaarts
bezig met endocrinologie. De term endocrinologie valt alleen nooit daarbij. Dat maakt het vakgebied onzichtbaar. Daar komt nog bij’, voegt hij er glimlachend aan toe, ‘dat endocrinologen doorgaans nogal bescheiden mensen zijn.’ Romijn: ‘Een andere uitdaging, die overigens nauw samenhangt met die onzichtbaarheid, is het integratief denken binnen de endocrinologie. De organisatie van de geneeskunde is sterk opgedeeld naar organen, evenals overigens de fondsen die onderzoek subsidiëren. Zoals gezegd: de endocrinologie trekt zich weinig aan van die indeling. Dat vereist van endocrinologen ook dat ze ruimer denken dan het orgaan waarmee ze in de praktijk het meest te maken hebben. Je moet uit je eigen niche kruipen en kijken in hoeverre jouw kennis van belang is voor andere klinische vakgebieden en vice versa.’
65 jaar
Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Hans Romijn Geboren: 11 juli 1955, Nijmegen Studie: geneeskunde, Universiteit van Amsterdam Opleiding: interne geneeskunde Specialisatie: endocrinologie Promotieonderzoek: On metabolic modulation by starvation and disease (1990) Hoogleraar: Voedingsleer (1997-1999, Universiteit Leiden), Interne geneeskunde, in het bijzonder endocrinologie en metabolisme (1999, Universiteit Leiden), Inwendige geneeskunde (2010, Universiteit van Amsterdam) NVE-Voorzitter: 2001-2004 Andere wetenschappelijke functies: hoofd afdeling Inwendige Geneeskunde AMC, editor-in-chief European Journal of Endocrinology, ex-officio member Executive Council European Society of Endocrinology
Max Nieuwdorp Geboren: 11 mei 1977, Brunssum Studie: geneeskunde, Universiteit Utrecht Opleiding: interne geneeskunde Specialisatie: endocrinologie Promotieonderzoek: Metabolic and vascular dysfunction during hyperglycemia induces inflammation: the role of the endothelial glycocalyx on vascular homeostasis in vivo (2007) Huidige functie: internist-endocrinoloog, AMC, Amsterdam Andere wetenschappelijke functie: junior associate editor Netherlands Journal of Medicine
17
‘Zodra iets anders dan een klier hormonaal actieve stoffen produceert, vinden endocrinologen dat het buiten hun expertise valt’
Endocrinoloog moet loskomen van klierfixatie Prof. A.J. van der Lelij, NVE-voorzitter van 2005 tot 2008, noemt dr. S.J.C.M.M. Neggers een vertegenwoordiger van de jonge, kosmopolitische generatie. ‘Sebastian is onze ambassadeur voor de combinatiebehandeling van acromegalie.’ Beide internist-endocrinologen vinden dat de endocrinologie gebaat is bij een brede blik. ‘Endocrinologen onderscheiden zich in een mechanistische en holistische manier van denken die ze op veel meer weefsels zouden moeten loslaten dan de bekende klieren.’
Aart Jan van der Lelij leidt mij persoonlijk door de gangen van het Erasmus MC naar zijn werkkamer binnen de Sector Endocrinologie. Zijn sector beschikt over een laboratorium met zo’n 110 medewerkers en een staf van 7 internist-endocrinologen. ‘Als één van de eerste afdelingen van het Erasmus MC hebben we het zo georganiseerd dat alle naar ons verwezen patiënten worden gezien door een multidisciplinair team.’ Ook de opzet van het onderzoek is bijzonder. ‘Basale en klinische wetenschappers werken altijd samen als een tandem, zodat zelden iets wordt bestudeerd met weinig klinische relevantie en clinici hun patiënten altijd behandelen met onderzoeksvragen in het achterhoofd.’ Sebastian Neggers voegt zich erbij. Van der Lelij beschouwt hem als een ‘representant van de jonge generatie veelbelovende endocrinologen’. Andere namen van aanstormend talent in zijn sector zijn
18
dr. R.P. Peeters en dr. E.F.C. van Rossum, die zich bezighouden met respectievelijk schildklieraandoeningen en aan obesitas gerelateerde problematiek. Van der Lelij: ‘Sebastian Neggers, Robin Peeters en Liesbeth van Rossum zijn harde werkers met een positieve uitstraling, hebben een charismatische manier van lesgeven en genieten bovendien nu al internationale bekendheid.’ ‘Ik moet nog zien dat ik het waarmaak!’, lacht Neggers. Hij begon in 1993 in Rotterdam aan zijn studie geneeskunde, deed er de opleiding tot internist-endocrinoloog en startte in 2007 als promovendus. In 2011 verdedigde hij zijn promotieonderzoek New insights into medical treatment of acromegaly. Neggers begeleidt nu promovendi die werken aan onderzoek naar hypofysaire aandoeningen (met name acromegaliëen) en onderzoek naar metabole effecten van ghreline-analogen. Hij werkt vooral samen met de Werkgroep Experimentele Neuroendocrinologie van prof. dr. L.J. Hofland en wat betreft het metabole onderzoek met prof. dr. A.P.N. Themmen en dr. ir. J.A. Visser. Daarnaast bestudeert Neggers samen met zijn andere promovendus binnen het Sophia Kinderziekenhuis de langtermijngevolgen van de behandeling van kinderkanker. Plaats voor verpleegkundigen Hoe kijkt Van der Lelij terug op zijn NVE-voorzitterschap? ‘Ik vind het fantastisch dat we zoveel verpleegkundigen als lid mochten verwelkomen. In Nederland hadden de endocrinologiegeoriënteerde verpleegkundigen zich tot dan toe nog niet verenigd, maar daaraan was wél behoefte. Inmiddels hebben ze een actieve werkgroep – de Landelijke Werkgroep Endocrinologie Verpleegkundigen – die is vertegenwoordigd in het NVE-bestuur en binnen de landelijke NVE-bijeenkomsten eigen satellietbijeenkomsten organiseert.’
65 jaar NVE
Ook noemt hij het organiseren van het congres van de European Society of Endocrinology (ESE) in 2011 in de Rotterdamse Doelen. ‘Voorheen had je de European Federation of Endocrinology Societies, met vertegenwoordigers uit elk aangesloten land. In 2006 is die federation veranderd in een society, waarvan elke endocrinoloog lid kan worden en waarvan ik penningmeester ben. Het Rotterdamse congres leverde met 2.700 bezoekers een aanzienlijk bedrag op en dat heeft de NVE-kas flink gespekt.’ Ten slotte noemt hij als wapenfeit de geboorte in juni 1998 van het
NVE-huisorgaan Endocrinologie, dat jaarlijks 4 maal bij de leden op de deurmat valt. Centrum voor pegvisomant Van der Lelij kan bogen op een indrukwekkende wetenschappelijke carrière. Als mooiste publicatie noemt hij een artikel uit 2001 in The Lancet over de effectiviteit en veiligheid van de groeihormoonreceptorantagonist pegvisomant bij de behandeling van acromegalie. ‘Na succesvolle pilots in het Erasmus MC is destijds een wereldwijde studie gestart, die enorme impact heeft gehad – het is nog altijd mijn meest geciteerde publicatie. Pegvisomant is een doorbraak, want in feite is nu elke acromegaliepatiënt behandelbaar geworden. Het Erasmus MC is voor pegvisomant hét internationale expertisecentrum – er zijn hier evenveel acromegaliepatiënten onder behandeling van dit middel als er geregistreerde gebruikers zijn in de Verenigde Staten!’ Een andere memorabele publicatie betreft ghreline-analogen. ‘Ons onderzoek naar ongeacyleerd ghreline heeft uiteindelijk geleid tot het in samenwerking met de universiteit in Turijn – de Università degli Studi di Torino – opstarten
van het spin-off-bedrijf Alizé Pharma, waarvan ik cofounder en scientific advisor ben en dat nu een fase I-onderzoek start bij diabetes mellitus type 2 en Prader-Willi-syndroom. De hoop is dat deze ghreline-analogen de eerste middelen worden die echt de insulinegevoeligheid verbeteren. Bij proefdieren, gezonde vrijwilligers en type 2 diabeten zien we daling van suikerspiegels zonder stijging van insuline: de insuline die nog wordt geproduceerd werkt dusdanig beter, dat het suikergehalte daalt. Hopelijk remt het middel ook de vraatzucht bij Prader-Willi-patiënten.’ Nieuw paradigma Neggers heeft ondertussen nagedacht over zíjn mooiste publicatie. Hij moet kiezen tussen de hoogste impactfactor en de meeste ophef. Het eerste betreft een in 2009 gepubliceerd artikel in Nature Reviews Endocrinology over de combinatiebehandeling met een somatostatine-analoog en pegvisomant. Maar wat in 2011 veel stof deed opwaaien, was het artikel Hypothesis: extra-hepatic acromegaly – a new paradigm? in European Journal of Endocrinology. ‘Hierin leggen we uit dat weefsels verschillen in GH-gevoeligheid en dat de huidige behandeling met somatostatine-analogen een aanzienlijk verschil oplevert tussen de lever en andere organen. Somatostatine-analogen
‘Je moet in onderzoek genieten van de serendipiteit en lateraal blijven denken’
Fotografie: Jan Hein van Dierendonck
kunnen bij bepaalde patiënten het serum-IGF1 – een maat voor de behandeleffectiviteit – normaliseren, terwijl de GH-concentratie buiten de lever in feite schrikbarend hoog blijft. Eigenlijk beschrijven we dus een nieuwe vorm van acromegalie. Pegvisomant is in staat deze extrahepatische GH-activiteit aan te pakken. We zijn ervan overtuigd dat het tijd is om zowel bestaande behandelconcepten als de monitoring van acromegaliepatiënten te herzien.’ Van der Lelij: ‘Het curieuze is dat tijdens congressen iedereen ons erover aansprak, maar dat het artikel tot nu door praktisch niemand is geciteerd. Blijkbaar is het concept erg revolutionair. Desondanks zijn we inmiddels een paar keer gevraagd er een boekhoofdstuk aan te wijden en worden we wereldwijd uitgenodigd!’ Over grenzen kijken ‘Ik denk dat endocrinologen moeten loskomen van hun klierfixatie’, filosofeert Van der Lelij. ‘Zodra iets
Vele stappen voorwaarts
anders dan een klier hormonaal actieve stoffen produceert, vinden endocrinologen dat het buiten hun expertise valt. Ze moeten zich meer richten op deskundigen van signaaltransductie en feedbackmechanismen, anders wordt men van alle kanten ingehaald door immunologen, oncologen en vasculair geneeskundigen.’ Wat hij verder nog de jonge generatie zou willen meegeven, is dat ze zo snel en goed mogelijk buiten de landsgrenzen moeten kijken en zich moeten aansluiten bij Europese netwerken. ‘Daarom moeten ze vooral lid worden van de ESE en, indien jonger dan 36 jaar, van de European Young Endocrinologists (EYES).’ In het najaar van 2013 houdt EYES – voorheen de Young Active Researchers (YAR) – in Rotterdam een eigen congres: een exercitie waarvoor ze zelf sponsoring regelen en een programma zullen samenstellen. Neggers: ‘Ik ben lid van de NVE, ESE en The Endocrine Society en heb mijn lidmaatschap van de YAR ingeruild voor dat van de European Neuroendocrine Association – van de YAR mag je namelijk tot je 40e lid zijn.’
65 jaar
Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist Aart Jan van der Lelij Geboren: 6 juni 1957, Den Haag Studie: geneeskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam Opleiding: interne geneeskunde Specialisatie: Endocrinologie Promotieonderzoek: Aspects of medical therapy of neuroendocrine disorders (1992) Hoogleraar: Klinische endocrinologie (2006), Erasmus Universiteit Rotterdam NVE-Voorzitter: 2005-2008 Huidige functie: hoofd Clinical Research Unit en wetenschappelijk directeur Erasmus Institute of Endocrinology (ERINE), Erasmus MC, Rotterdam Andere wetenschappelijke functies: treasurer (penningmeester) en member van het Executive Committee van de European Society of Endocrinology Sebastian Neggers Geboren: 26 februari 1974, Tilburg Studie: geneeskunde, Erasmus Universiteit Rotterdam Opleiding: interne geneeskunde Specialisatie: Endocrinologie Promotieonderzoek: New insights into medical treatment of acromegaly (2011) Bekroond met: Young Investigator Award of the European Society of Endocrinology (2009) Huidige functie: staflid Inwendige Geneeskunde, Sectie Endocrinologie, Erasmus MC (sinds 2009)
19
‘Je hoeft niet alles zelf te weten, als je maar weet wie het wél weet’ ‘Endocrinologie, fysiologie, neurowetenschappen, psychologie – de wetenschapsgebieden
‘Endocrinologie in onderwijs en opleiding zo breed mogelijk onderwijzen’
hangen allemaal met elkaar samen’, stelt prof. dr. A.J.W. Scheurink. Om die reden pleit de voormalig NVE-voorzitter voor een breed denkraam; een integratieve aanpak binnen de endocrinologie. ‘Je hoeft niet alles zelf te weten, maar je moet wel weten dat het bestaat en wie op de hoogte is van de details.’ Dr. R.A. Sarabdjitsingh brengt die aanpak in de praktijk. Zij onderzoekt de manier waarop stresshormonen van invloed zijn op de plasticiteit van het brein.
Fotografie: Antoinette Borchert
The eating paradox: how we tolerate food. Een artikel uit 1991 in Psychological Review van prof. dr. S.C. Woods. Anton Scheurink, hoogleraar Neuro-endocrinologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, hoeft geen twee tellen na te denken over de vraag welke publicatie hij als zéér inspirerend heeft ervaren. ‘In deze review poneert Stephen Woods de opvatting dat eten fysiologisch gezien een enorme verstoring is van de homeostase. Om die verstoring op te vangen en te verzachten kent het lichaam tal van mechanismen waarmee het anticipeert op de komende verstoring. Zowel endocriene mechanismen als gedragsaanpassingen. Die aanpassingen zijn er bovendien op gericht te voorkomen dat we niet zoveel eten dat het lichaam de verstoring van de homeostase niet meer te boven kan komen. Eetstoornissen als obesitas en anorexia hebben onder meer te maken met een ontregeling van die anticipatie. Dit artikel laat mijns inziens prachtig zien hoe de endocrinologie onlosmakelijk is verbonden met de gedrags- en neurowetenschappen – een onderwerp waarmee ik mij tot op de dag Anton Scheurink van vandaag bezighoud. Ik beschouw Geboren: 17 februari 1959, Hengelo Woods, bij wie ik enkele jaren heb Studie: biologie, Rijksuniversiteit Groningen gewerkt, als mijn tweede wetenProefschrift: Central nervous control of metabolism (1989) schappelijke vader.’ Zijn promoHoogleraar: Neuro-endocrinologie (2003) tor, de Groningse hoogleNVE-Voorzitter: 2009-2012 raar Stofwisselingsfysiologie Andere wetenschappelijke functies: editor-in-chief Physiology & Behavior prof. dr. A.B. Steffens, be-
schouwt hij als zijn eerste wetenschappelijke vader. ‘Via Anton Steffens kwam ik in contact met Stephen Woods.’ Evolutionaire mechanismen In dit licht is het niet verwonderlijk dat Scheurink een review uit 2010 in Physiology & Behavior over anorexia, hyperactiviteit en het beloningssysteem in de hersenen noemt als zijn mooiste eigen publicatie. ‘Ook hierin komen verschillende vakgebieden samen: endocrinologie, neurowetenschappen, psychologie en fysiologie. Eerlijk gezegd vind ik het ook altijd moeilijk om mijzelf als wetenschapper te omschrijven. Ben ik een medisch fysioloog, een endocrinoloog, een neurobioloog of een gedragswetenschapper? Mijn opvatting is dat je vooral integratief bezig moet zijn. Je hebt kennis nodig uit tal van vakgebieden om een klinisch probleem, maar ook een basaal wetenschappelijk probleem te kunnen overzien. Dat betekent niet dat je overal verstand van moet hebben. Je moet wel weten welke vakgebieden belangrijk zijn voor je eigen onderzoek en wie binnen dat vakgebied beschikt over de kennis die je nodig hebt.’ In de genoemde publicatie beschrijft Scheurink dat hyperactiviteit evolutionair gezien een gunstige reactie is op voedselschaarste en een laag lichaamsgewicht. Dat heeft tot gevolg dat – ook vandaag de dag – activiteit bij een laag lichaamsgewicht het beloningssysteem in de hersenen prikkelt. Deze beloning houdt het hyperactieve gedrag in stand. ‘Omgekeerd komt inactiviteit bij
Ritme glucocorticoïdafgifte De relatie tussen endocriene processen en de hersenen is een thema dat ook een rode draad vormt in de carrière tot nu toe van Angela Sarabdjitsingh. Zij is postdoc aan de afdeling Neurowetenschappen en Farmacologie van het Rudolf Magnus Instituut van het UMC Utrecht. ‘Na mijn masterstudie neurowetenschappen aan de Vrije Universiteit wilde ik meer weten over de interactie tussen hersenen en hormonen.’ Zij ging in Leiden bij prof. dr. E.R. de Kloet aan de slag met een Mozaïeksubsidie van NWO. ‘Ik heb mijn promotieonderzoek gericht op de functionaliteit van het ultradiane ritme van glucocorticoïdafgifte aan het lichaam. Het onderzoek vond deels plaats in Bristol waar het mogelijk was bij ratten iedere 5 minuten automatisch bloedmonsters te nemen – een uniek model vanwege de hoge tijdsresolutie. Het was een pittig onderzoek waarbij we per experiment duizenden monsters analyseerden. Het onderzoek leverde onder meer het inzicht op dat de elkaar
‘Niemand noemt zichzelf endocrinoloog’ snel afwisselende pieken en dalen in de corticosteronconcentratie in het bloed onmisbaar zijn om in de hersenen de gevoeligheid van de glucocorticoïdreceptoren – en daarmee de veerkracht van de stressreactiviteit van het organisme – op peil te houden. Dat konden we aantonen door bijnierloze ratten een continue concentratie corticosteron toe te dienen. In dat geval treedt er desensitisatie van de glucocorticoïdreceptoren op ondanks dat de gemiddelde concentratie corticosteron hetzelfde is als in ratten met pieken en dalen. Deze kennis kan bijdragen aan het zoeken naar nieuwe therapieën voor stressgerelateerde aandoeningen waarbij het hormoonritme is verstoord, zoals depressie. Mijn onderzoek onderstreept mijns inziens ook het belang van het onderzoek naar de klinische gevolgen van afwijkingen in ultradiane en circadiane ritmes van de afgifte van hormonen. Er is inmiddels veel basale kennis over dit onderwerp. De uitdaging is nu deze kennis naar
de kliniek te brengen. Persoonlijk heb ik tijdens dit onderzoek ook geleerd niet alleen vanuit de endocriene systemen te denken, maar ook vanuit de afzonderlijke lichaamscellen en celstructuren als receptoren. In mijn huidige onderzoek probeer ik nog een stap verder te gaan. Door ook elektrofysiologische metingen erbij te betrekken, hoop ik meer inzicht te krijgen in de manier waarop stresshormonen van invloed zijn op de activiteit van bepaalde hersengebieden en zo de plasticiteit van het brein.’ Achilleshiel vakgebied Integratief denken is belangrijk in de endocrinologie, maar het vormt ook een achilleshiel voor het vakgebied, vindt Scheurink. ‘Als je alle verbindingen van de endocrinologie met andere vakgebieden goed in beeld wilt brengen, bijvoorbeeld tijdens symposia, wordt het zo groot en breed, dat het bijna niet meer te behappen valt. Dat merken we bijvoorbeeld bij de jaarlijkse Dutch Endo-Neuro-Psycho Meeting. Ook dreigt de endocrinologie zelf door al die dwarsverbanden uit het oog te raken. Mijn eigen onderzoeksinstituut, bijvoorbeeld, heet Behaviour & Cognitive Neuroscience. We praten dagelijks voortdurend over hormonen, maar niemand noemt zichzelf endocrinoloog.’ Sarabdjitsingh herkent dit: ‘Het endocriene onderzoek is dikwijls ondergebracht bij andere vakgroepen. Dat is in zoverre nuttig dat je op die manier gemakkelijk van andere vakgebieden kunt leren, maar de zwakte is dat de endocrinologie op die manier steeds meer verwatert.’ ‘Die verspreiding over andere vakgebieden kan er vervolgens toe leiden dat de onderzoekers niet meer in contact komen met de volle breedte van het vak’, waarschuwt Scheurink. Hij illustreert dit aan de hand van het hormoon orexine, dat ook wel hypocretine wordt genoemd. ‘Orexine raakte bekend bij onderzoekers naar eetgedrag en hypocretine bij slaaponderzoekers. Na enige tijd werd duidelijk dat het om hetzelfde molecuul gaat. Toch praten de onderzoekers uit die twee vakgebieden amper met elkaar.’ Hetgeen Scheurink brengt op een pleidooi om de endocrinologie in het onderwijs en de opleiding toch vooral zo breed mogelijk te onderwijzen. ‘Aanvullend zou het voor de NVE een uitdaging kunnen zijn om op master- of PhD-niveau nationale cursussen te organiseren die bijdragen aan het behoud van de integratieve kennis. Zoals ik al eerder opmerkte: je hoeft niet alles zelf te weten, maar je moet wel weten dat het bestaat en wie op de hoogte is van de details.’
Vele stappen voorwaarts
Fotografie: Floris de Ridder
overgewicht ook voort uit de evolutionair ontstane stimulering van het beloningssysteem. Het lichaam heeft geleerd in tijden van overvloed zoveel mogelijk energie op te slaan als reserve voor schaarsere tijden. Dus weinig te bewegen. Deze kennis mogen we niet negeren bij het zoeken naar oplossingen voor obesitas en anorexia als hedendaagse maatschappelijk problemen.’
In contact brengen Hiermee heeft Scheurink het onderwerp NVE aangesneden. Hij was van 2009 tot maart 2012 voorzitter van de vereniging. ‘Voorafgaand aan mijn voorzittersperiode ben ik jaren secretaris van de vereniging geweest. Ik heb de NVE altijd als een heel open en prettige club ervaren. In mijn periode als voorzitter was het onderwerp “hoe zetten we de endocrinologie goed op de kaart?” steeds een belangrijk punt. Als fundamenteel onderzoeker heb ik me ingespannen om ook zoveel mogelijk fundamentele onderzoekers voor de vereniging te interesseren. Ik heb zelf gemerkt dat de NVE een zeer nuttig platform kan zijn om fundamentele onderzoekers en clinici met elkaar in contact te brengen. Zo zijn mijn contacten met Bruce Wolffenbuttel, internist-endocrinoloog van het UMC Groningen Angela Sarabdjitsingh en hoogleraar Endocrinologie en stofwisGeboren: 21 juli 1981, Den Haag selingsziekten, vooral voortgekoStudie: biomedische wetenschappen men uit de ontmoetingen binnen Master: neurosciences, Vrije Universiteit, Amsterdam NVE-verband.’ Marten Dooper, wetenschapsjournalist
Promotieonderzoek: Glucocorticoid pulsatility: implications for brain functioning (2010) Huidige functie: postdoc afdeling Neurowetenschappen en Farmacologie, Rudolf Magnus Instituut, UMC Utrecht
21
De eerste NVE-vergadering Op 10 mei 1947 vond de allereerste vergadering van de NVE – Genootschap ter Bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, VIIde afdeling, Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie – plaats bij het Pharmacotherapeutisch Laboratorium in Amsterdam.
De eerste voorzitter van de NVE: Ernst Laqueur (1880-1947).
Ernst Laqueur in de collegebanken van de Gemeente Universiteit (tegenwoordig Universiteit van Amsterdam) omstreeks 1925 (onderste rij in het midden). Links van hem zit de ‘tweede vrouw’ van het Pharmacotherapeutisch Laboratorium: chemicus Elisabeth Dingemanse.
22
De ledenvergadering, die onder voorzitterschap stond van prof. dr. E. Laqueur, duurde van 10.35 tot 16.40 uur. Er waren 29 leden aanwezig en 14 gasten (zie overzicht). Dr. E. van Koersveld, vergelijkend endocrinoloog, hield de eerste voordracht: De werking van de steroïde hormonen in verband met de legbuistest. Daarin belichtte hij de legbuis; het secundaire geslachtskenmerk van de vrouwelijke bittervoorn, dat kunstmatig tot groei zou kunnen worden gebracht door toevoeging van ‘steroïde hormonen’, maar ook van allerlei niet-steroïde oplosmiddelen. Er volgde een uitgebreide discussie over de specificiteit van deze test. Vervolgens presenteerde dr. A. Querido (1912-2001), internist in Leiden (in 1948 benoemd tot hoogleraar in de leer van de stofwisselingsziekten en endocrinologie te Leiden), onderzoeksgegevens over ‘hirsutismus, vetzucht, menstruatiestoornissen en bijnierhyperplasie’, mede namens de Leidse endocriene studiegroep. Hij presenteerde 3 (vrouwelijke) patiënten: de eerste, 30 jaar oud, had waarschijnlijk een idiopatisch hirsutisme, de tweede had waarschijnlijk het syndroom van Cushing en de derde had waarschijnlijk het androgenitaal syndroom. De differentiaaldiagnoses kwamen uitgebreid aan bod en er volgde wederom een uitgebreide discussie. Aan deze discussie nam ook de gast uit Bristol deel: prof. dr. M. Reiss (1900-1970), leerling van prof. dr. A. Biedl uit Praag. De derde presentatie werd gegeven door dr. M. Tausk (19021990), wetenschappelijk leider van Organon in Oss en hoogle-
65 jaar NVE
raar aan de toenmalige Rijksuniversiteit Utrecht. Opvallend genoeg staat hij niet vermeld op de lijst aanwezigen. Bij zijn voordracht Menstruatie-theorieën belichtte hij indertijd vrij recente (voor- en naoorlogse) theorieën met betrekking tot de hormonale beïnvloeding van de cyclus bij de vrouw. Als laatste hield dr. A.W.M. Pompen (1906-1980), internist en geneesheer-directeur van het St. Jozefziekenhuis te Deventer, een lezing over ‘zwangerschap en diabetes’. In de loop van de 65 jaar sinds haar oprichting is de NVE weliswaar fors gegroeid, maar de thematiek van de voordrachten uit de klassieke endocrinologie – diabetes mellitus, steroïden, bijnier, hypothalamus-hypofyse en gynaecologische endocrinologie – is nog steeds prominent aanwezig tijdens de hedendaagse klinische vergaderingen.
Bronnen • Knecht-van Eekelen A. Hoofdlijnen van het endocrinologisch onderzoek in Nederland na 1947. Erasmus Publishing. Rotterdam, 1993. • Verenigingsverslagen. Genootschap ter Bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, VIIde afdeling, Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie. Iste wetenschappelijke bijeenkomst d.d. 10 mei 1947 in het Pharmacotherapeutisch Laboratorium te Amsterdam. Ned Tijdschr Geneeskd 1947;43:3102-20.
65 jaar NVE
Ernst Laqueur, Irrie Zwanenberg en Saal van Zwanenberg omstreeks 1933 (v.l.n.r.).
65 jaar
NVE-vergadering d.d. 10 mei 1947 Aanwezige NVE-leden Prof. dr. E. Laqueur, voorzitter - Amsterdam
Dr. A. Polak Daniels
Dr. J.H. Gaarenstroom, secretaris - Leiden
Dr. A.W.M. Pompen - Deventer
Mej. dr. E. Dingemanse - Amsterdam
Dr. A. Querido - Leiden
Prof. dr. J. ten Cate - Amsterdam
Dr. J.W. Rochemondus Everse - Oss
Dr. J.J. Duyvené de Wit - Amsterdam
G.B.A. Schasfoort - Eindhoven
G. Hellinga
Prof. dr. K. de Snoo - Utrecht
Mej. L.G. Huis in ’t Veld - Amsterdam
Dr. L.A.M. Stolte - Nijmegen
Prof. dr. S.E. de Jongh - Leiden
Dr. Th. Strengers - Amsterdam
L.A. Joosse - Groningen
Dr. F.C. van Tongeren - Amsterdam
E. van Koersveld
Mej. dr. I.E. Uyldert - Amsterdam
J. Lever - Amsterdam
Dr. O.M. de Vaal - Amsterdam
J.C. Mighorst
H.J. Versteeg - Amsterdam
Dr. O.F.E. Mühlbock - Amsterdam
Dr. L.P.H.J. de Vink - Amsterdam
Prof. G.J. van Oordt - Utrecht
Dr. I.A. Wijsenbeek - Amsterdam
Dr. G.A. Overbeek - Oss
Op 10 mei 1947 vond de allereerste vergadering van de NVE (Genootschap ter Bevordering van Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam, VIIde afdeling, Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie) plaats in het Pharmacotherapeutisch Laboratorium in Amsterdam. Deze foto toont het Pharmacotherapeutisch Laboratorium van de Gemeente Universiteit aan de Polderweg in Amsterdam omstreeks 1930.
Afwezig waren de in het buitenland vertoevende bestuursleden prof. dr. A.J.M. Holmer (Leiden) en dr. J.J. Groen (Amsterdam) en de zieke dr. J. Freud (Amsterdam). Aanwezige gasten Mej. Brand
Prof. dr. M. Reiss - Bristol, Groot-Brittannië
Mevr. Hartogh-Katz
Dhr. Simons
Dhr. Kleyn
Mej. Simons
Dhr. Lindeboom
Dhr. J. Stolte
Mej. Mesdag
Dhr. Storm
Dhr. Meylink
Dhr. Van Wersik
Mej. Van Riemscdijk
Dhr. Van der Woerd
Vele stappen voorwaarts
Vele stappen voorwaarts
Marius Tausk (1902-1990), buitengewoon hoogleraar Theoretische endocrinologie aan de toenmalige Rijksuniversiteit Utrecht en indertijd dé man achter de innovaties van het farmaceutische bedrijf Organon, was een invloedrijk endocrinoloog en producent van vernieuwende geneesmiddelen. De NVE eert hem met de jaarlijkse Marius Tausk Lecture. In 1998 werd door het Leids Universitair Medisch Centrum de Marius Tausk Leerstoel ingesteld, bedoeld voor een wetenschapper die een buitengewone bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van geneesmiddelen op endocrien terrein.
23