ETX 513/515 inclusief KH Gebruiksaanwijzing 52029831 07.08
10.04 -
H
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Reglementair gebruik
A
Reglementair gebruik
B
Beschrijving van de heftruck
B
Beschrijving van de heftruck
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ............................................................................................ B 5 Afmetingen (volgens typeplaatje) ........................................................ B 7 Uitvoering van de hefmast .................................................................. B 7 EN-normen .......................................................................................... B 8 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 9 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 10 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 12 Hefcapaciteit ....................................................................................... B 12
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 5 Prestaties ............................................................................................ B 5 Afmetingen (volgens typeplaatje) ........................................................ B 7 Uitvoering van de hefmast .................................................................. B 7 EN-normen .......................................................................................... B 8 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 9 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 10 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 12 Hefcapaciteit ....................................................................................... B 12
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2 5
Transport ............................................................................................. C Laden met een kraan .......................................................................... C Kraanpunten ........................................................................................ C De batterij met de kraan laden ............................................................ C De heftruck borgen voor het transport ................................................ C Transportborging basisapparaat, zonder gemonteerde hefmast ........ C Transportborging van de hefmast ....................................................... C Transportborging basisapparaat met gemonteerde hefmast .............. C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C De heftruck verplaatsen zonder batterij .............................................. C De hefmast in- en uitbouwen .............................................................. C Inbedrijfstelling .................................................................................... C
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 4 4.1 4.2 5
Transport ............................................................................................. C Laden met een kraan .......................................................................... C Kraanpunten ........................................................................................ C De batterij met de kraan laden ............................................................ C De heftruck borgen voor het transport ................................................ C Transportborging basisapparaat, zonder gemonteerde hefmast ........ C Transportborging van de hefmast ....................................................... C Transportborging basisapparaat met gemonteerde hefmast .............. C Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C De heftruck verplaatsen zonder batterij .............................................. C De hefmast in- en uitbouwen .............................................................. C Inbedrijfstelling .................................................................................... C
D
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1 2 2.1 3 3.1 3.2 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D Batterijtypen ........................................................................................ D Open de batterijkap helemaal. ............................................................ D De batterij laden .................................................................................. D ETX 513 / 515 ..................................................................................... D ETX 513/515 - koelhuisuitvoering ....................................................... D De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D Batterij: toestand en zuurstand controleren ........................................ D Batterijverbruik-indicator ..................................................................... D
1 2 2.1 3 3.1 3.2 4 5 6
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D Batterijtypen ........................................................................................ D Open de batterijkap helemaal. ............................................................ D De batterij laden .................................................................................. D ETX 513 / 515 ..................................................................................... D ETX 513/515 - koelhuisuitvoering ....................................................... D De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D Batterij: toestand en zuurstand controleren ........................................ D Batterijverbruik-indicator ..................................................................... D
1 1 2 2 2 3 4 5 6 6 6 6
1 2 3 4 4 5 7 9 9
0708.NL
0708.NL
1 2 3 4 4 5 7 9 9
1 1 2 2 2 3 4 5 6 6 6 6
I1
I1
E
Bediening
E
Bediening
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Bedien- en indicatie-elementen op het bedieningspaneel .................. E 2 Voet-bedieningselementen ................................................................. E 3 Bedien- en indicatie-elementen op de indicatie-eenheid .................... E 4 Symbolen en knoppen in het onderste gedeelte ................................. E 6 Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck ........................... E 10 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 11 Op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen ....................... E 11 De stoel instellen ................................................................................. E 12 Veiligheidsgordel (o) .......................................................................... E 13 Instelling van het bedieningspaneel .................................................... E 15 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 15 De chauffeursplaats instellen .............................................................. E 16 Klok instellen ....................................................................................... E 16 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 17 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 17 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 18 Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en binnen smalle gangen ......................................................... E 24 Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager ....... E 25 Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten ............................. E 27 Hefhoogteselectie (o) ......................................................................... E 31 Het magazijnvak aangeven met een laserstraal (o) ........................... E 35 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 35 Storingshulp ........................................................................................ E 36 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 38 Noodzakelijk dalen lastopnamemiddel ................................................ E 38 “Rijden uitschakelen” overbruggen (o) ............................................... E 39 Hefbegrenzing (o) .............................................................................. E 39 Gangeinde-beveiliging (o) .................................................................. E 40 IG-noodbedrijf (IG) (storing 144) ......................................................... E 41 De heftruck uit de smalle gang bergen / de heftruck verplaatsen zonder batterij .................................................................. E 42
1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 4.1 4.2 4.3
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Bedien- en indicatie-elementen op het bedieningspaneel .................. E 2 Voet-bedieningselementen ................................................................. E 3 Bedien- en indicatie-elementen op de indicatie-eenheid .................... E 4 Symbolen en knoppen in het onderste gedeelte ................................. E 6 Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck ........................... E 10 Heftruck in gebruik nemen .................................................................. E 11 Op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen ....................... E 11 De stoel instellen ................................................................................. E 12 Veiligheidsgordel (o) .......................................................................... E 13 Instelling van het bedieningspaneel .................................................... E 15 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 15 De chauffeursplaats instellen .............................................................. E 16 Klok instellen ....................................................................................... E 16 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 17 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 17 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 18 Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en binnen smalle gangen ......................................................... E 24 Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager ....... E 25 Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten ............................. E 27 Hefhoogteselectie (o) ......................................................................... E 31 Het magazijnvak aangeven met een laserstraal (o) ........................... E 35 De heftruck veilig plaatsen .................................................................. E 35 Storingshulp ........................................................................................ E 36 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 38 Noodzakelijk dalen lastopnamemiddel ................................................ E 38 “Rijden uitschakelen” overbruggen (o) ............................................... E 39 Hefbegrenzing (o) .............................................................................. E 39 Gangeinde-beveiliging (o) .................................................................. E 40 IG-noodbedrijf (IG) (storing 144) ......................................................... E 41 De heftruck uit de smalle gang bergen / de heftruck verplaatsen zonder batterij .................................................................. E 42
I2
0708.NL
4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
0708.NL
4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
I2
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
F 1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst ETX 513/515 inclusief koelhuisuitvoering ... F 4 Smeerschema ..................................................................................... F 7 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 9 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 11 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden ................................................................. F 11 5.2 Het lastopnamemiddel borgen ............................................................ F 12 5.3 Onderhoud van de hefketting .............................................................. F 12 5.4 Inspectie van de hefketting ................................................................. F 13 5.5 Hydraulische olie ................................................................................. F 14 5.6 Hydraulische slangleidingen ............................................................... F 14 5.7 Controleer de remvloeistof .................................................................. F 15 5.8 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 15 5.9 Elektrische zekeringen ........................................................................ F 16 5.10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 17 6 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 6.1 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 6.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 18 6.3 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 18 7 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 19 8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 19
0708.NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud ...................................... F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst ETX 513/515 inclusief koelhuisuitvoering ... F 4 Smeerschema ..................................................................................... F 7 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 9 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ............................... F 11 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden ................................................................. F 11 5.2 Het lastopnamemiddel borgen ............................................................ F 12 5.3 Onderhoud van de hefketting .............................................................. F 12 5.4 Inspectie van de hefketting ................................................................. F 13 5.5 Hydraulische olie ................................................................................. F 14 5.6 Hydraulische slangleidingen ............................................................... F 14 5.7 Controleer de remvloeistof .................................................................. F 15 5.8 Onderhoud van de veiligheidsgordel ................................................... F 15 5.9 Elektrische zekeringen ........................................................................ F 16 5.10 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 17 6 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 6.1 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 6.2 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 18 6.3 De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen ........................... F 18 7 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 19 8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 19
0708.NL
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1
Onderhoud van het interne transportmiddel
I3
I3
I4 I4 0708.NL
0708.NL
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Reglementair gebruik
A Reglementair gebruik
Z
Z
M
De leveromvang van dit apparaat omvat de „richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
De leveromvang van dit apparaat omvat de „richtlijn voor correct gebruik van interne transportmiddelen“ (VDMA). Deze richtlijn is bestanddeel van deze handleiding en moet beslist worden nageleefd. Nationale voorschriften gelden onbeperkt.
Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het interne transportmiddel of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Het voertuig in deze handleiding is een intern transportmiddel, dat wordt gebruikt voor het heffen en transporteren van lasten. Gebruik, bedien en onderhoud het voertuig volgens de gegevens in deze handleiding. Een andere toepassing is niet reglementair en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het interne transportmiddel of voorwerpen van waarde. Vermijd in de eerste plaats overbelasting of belasting door eenzijdig opgenomen lasten. Het typeplaatje of het lastdiagram dat op het voertuig is aangebracht, is bindend voor de maximaal op te nemen last. U mag het interne transportmiddel noch in vuurgevaarlijke of explosiegevaarlijke omgevingen noch in corrosie veroorzakende of sterk stofhoudende omgevingen gebruiken.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Verplichtingen van de exploitant: exploitant in de context van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld leasen, huren) is de exploitant de persoon die overeenkomstig de bestaande contractovereenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde bedrijfsplichten moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend reglementair wordt gebruikt, en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de bedrijfs- en onderhoudsrichtlijnen bewaken. De exploitant moet ervoor zorgen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
1104.NL
1104.NL
Aanbouwen van toebehoren: de aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed, of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer zonder toestemming van de klantendienst van de producent de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten.
A1
A1
1104.NL
1104.NL
B Beschrijving van de heftruck
B Beschrijving van de heftruck
1
1
Beschrijving van de toepassing
Beschrijving van de toepassing
De ETX 513/515 is een driezijden-heftruck met elektrische aandrijving. Hij is bestemd voor het transporteren van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen opnemen.
De ETX 513/515 is een driezijden-heftruck met elektrische aandrijving. Hij is bestemd voor het transporteren van goederen op een effen vloer, volgens DIN 15185. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen opnemen.
U kunt lasten wegzetten en opnemen, en over lange trajecten transporteren.
U kunt lasten wegzetten en opnemen, en over lange trajecten transporteren.
Wanneer u de ETX 513/515 voor montagewerkzaamheden met een juist werkplatform uitrust, moet de producent het werkplatform leveren of goedkeuren.
Wanneer u de ETX 513/515 voor montagewerkzaamheden met een juist werkplatform uitrust, moet de producent het werkplatform leveren of goedkeuren.
De stellinginstallaties moeten zijn ingericht voor de ETX 513/515. U moet de veiligheidsafstanden die de producent eist en voorschrijft (bijvoorbeeld EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist naleven. De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het heftruckframe zijn vastgeschroefd, geleiden de heftruck tussen de geleiderails. Voor het inductieve geleidingsysteem (IG) moet in de vloer geleidedraad zijn geplaatst, waarbij sensoren in het heftruckframe deze signalen “lezen” en de heftruckcomputer ze verwerkt. Buiten de smalle gang kunt u de ETX 513/515, bij gedeeltelijk begrensde rijsnelheden, afhankelijk van bepaalde hefhoogten, vrij verrijden.
De stellinginstallaties moeten zijn ingericht voor de ETX 513/515. U moet de veiligheidsafstanden die de producent eist en voorschrijft (bijvoorbeeld EN 1726-2 punt 7.3.2) beslist naleven. De vloer moet voldoen aan DIN 15185. Voor het railgeleidingsysteem (RG) moeten in de smalle gangen geleiderails aanwezig zijn. De Vulkollan geleiderollen die aan het heftruckframe zijn vastgeschroefd, geleiden de heftruck tussen de geleiderails. Voor het inductieve geleidingsysteem (IG) moet in de vloer geleidedraad zijn geplaatst, waarbij sensoren in het heftruckframe deze signalen “lezen” en de heftruckcomputer ze verwerkt. Buiten de smalle gang kunt u de ETX 513/515, bij gedeeltelijk begrensde rijsnelheden, afhankelijk van bepaalde hefhoogten, vrij verrijden.
U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
Type ETX 513 ETX 515
Hefcapaciteit 1250 kg 1500 kg
Lastzwaartepunt 600 mm 600 mm
Type ETX 513 ETX 515
Hefcapaciteit 1250 kg 1500 kg
Lastzwaartepunt 600 mm 600 mm
Definitie van de rijrichting
Definitie van de rijrichting
De volgende definities zijn getroffen voor het weergeven van rijrichtingen.
De volgende definities zijn getroffen voor het weergeven van rijrichtingen.
links
links
lastrichting
aandrijfrichting
lastrichting
aandrijfrichting
0708.NL
rechts
0708.NL
rechts
B1
B1
2
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
1
1
2
2
5
5
3
3
4 Omschrijving t t t t t
Pos. 1 2 3 4 5
Hefmast Bedieningspaneel Chauffeursplaats Frame Lastopnamemiddel o = Optie
B2
Hefmast Bedieningspaneel Chauffeursplaats Frame Lastopnamemiddel t = Standaard
0708.NL
t = Standaard
Omschrijving t t t t t
o = Optie
0708.NL
Pos. 1 2 3 4 5
4
B2
Heftruck
2.1
Heftruck
Veiligheidsvoorzieningen
Veiligheidsvoorzieningen
Een gesloten heftruckcontour met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de heftruck mogelijk. Een dak beschermt de chauffeur voor vallende delen. Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar worden alle heftruckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. U kunt rijbewegingen uitsluitend activeren, wanneer de voetknop wordt bediend.
Een gesloten heftruckcontour met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de heftruck mogelijk. Een dak beschermt de chauffeur voor vallende delen. Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar worden alle heftruckbewegingen in gevaarlijke situaties snel uitgeschakeld. U kunt rijbewegingen uitsluitend activeren, wanneer de voetknop wordt bediend.
Rij-aandrijving
Rij-aandrijving
Staand geplaatste, hoogbelastbare draaistroommotor (asynchroon). De motor is rechtstreeks op het eenwiel-aandrijfwerk geschroefd, dit resulteert in probleemloos en snel onderhoud.
Staand geplaatste, hoogbelastbare draaistroommotor (asynchroon). De motor is rechtstreeks op het eenwiel-aandrijfwerk geschroefd, dit resulteert in probleemloos en snel onderhoud.
Reminrichting
Reminrichting
U kunt de heftruck door loslaten van het rijpedaal of door het omschakelen in tegenovergestelde rijrichting zacht en slijtagevrij afremmen. Daarbij wordt energie in de batterij opgeslagen (bedrijfsrem). Verder kunt u de heftruck afremmen via een rempedaal dat op de hydraulische trommelrem in de lastwielen werkt.
U kunt de heftruck door loslaten van het rijpedaal of door het omschakelen in tegenovergestelde rijrichting zacht en slijtagevrij afremmen. Daarbij wordt energie in de batterij opgeslagen (bedrijfsrem). Verder kunt u de heftruck afremmen via een rempedaal dat op de hydraulische trommelrem in de lastwielen werkt.
Bij IG-apparaten wordt tevens een veeraccumulator-rem gebruikt die op de hydraulische trommelrem in de lastwielen werkt. Deze rem werkt uitsluitend bij een NOODSTOP.
Bij IG-apparaten wordt tevens een veeraccumulator-rem gebruikt die op de hydraulische trommelrem in de lastwielen werkt. Deze rem werkt uitsluitend bij een NOODSTOP.
De elektromagnetische veerdrukrem die op de aandrijfmotor werkt, dient als parkeerrem en houdrem.
De elektromagnetische veerdrukrem die op de aandrijfmotor werkt, dient als parkeerrem en houdrem.
Stuurinrichting
Stuurinrichting
Bijzonder soepel sturen met draaistroomaandrijving. Het handzame stuurwiel is opgenomen in het bedieningspaneel. De indicatie-eenheid van het bedieningspaneel toont de stand van het gestuurde aandrijfwiel. De stuuruitslag bedraagt +/- 90°; daardoor realiseert u een optimale wendbaarheid van de heftruck in nauwe kopgangen. Bij mechanische railgeleiding wordt het aandrijfwiel met behulp van een druk op de knop in de rechtuit-stand geplaatst. Bij de modus inductieve geleiding neemt de heftruckregeling na het waarnemen van de geleidedraad automatisch het sturen over. Het handmatig sturen wordt gedeactiveerd.
Bijzonder soepel sturen met draaistroomaandrijving. Het handzame stuurwiel is opgenomen in het bedieningspaneel. De indicatie-eenheid van het bedieningspaneel toont de stand van het gestuurde aandrijfwiel. De stuuruitslag bedraagt +/- 90°; daardoor realiseert u een optimale wendbaarheid van de heftruck in nauwe kopgangen. Bij mechanische railgeleiding wordt het aandrijfwiel met behulp van een druk op de knop in de rechtuit-stand geplaatst. Bij de modus inductieve geleiding neemt de heftruckregeling na het waarnemen van de geleidedraad automatisch het sturen over. Het handmatig sturen wordt gedeactiveerd.
Chauffeursplaats
Chauffeursplaats
De ruime, werkfysiologisch ontworpen chauffeursplaats met comfortabele stoel, en de optimaal ergonomische plaats van alle bedieningselementen zorgen ervoor dat de chauffeur zonder vermoeidheid kan werken. U kunt de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in lastrichting circa 30° en in aandrijfrichting circa 10° verdraaien, via een druk op de knop en gelijktijdige minimale bediening van het rijpedaal. De stoel is gedempt tegen trillingen en individueel instelbaar op lichaamsafmetingen en gewicht. U kunt het bedieningspaneel met armsteun instellen in hoogte- en lengterichting.
De ruime, werkfysiologisch ontworpen chauffeursplaats met comfortabele stoel, en de optimaal ergonomische plaats van alle bedieningselementen zorgen ervoor dat de chauffeur zonder vermoeidheid kan werken. U kunt de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in lastrichting circa 30° en in aandrijfrichting circa 10° verdraaien, via een druk op de knop en gelijktijdige minimale bediening van het rijpedaal. De stoel is gedempt tegen trillingen en individueel instelbaar op lichaamsafmetingen en gewicht. U kunt het bedieningspaneel met armsteun instellen in hoogte- en lengterichting.
Alleen bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering Bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering heeft de chauffeursplaats bovendien een verwarmde comfortstoel. Bovendien heeft de cabine verwarmde ruiten en twee afzonderlijk schakelbare verwarmingen.
Alleen bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering Bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering heeft de chauffeursplaats bovendien een verwarmde comfortstoel. Bovendien heeft de cabine verwarmde ruiten en twee afzonderlijk schakelbare verwarmingen.
B3
0708.NL
0708.NL
2.1
B3
Functies activeren door middel van een ergonomische duimbeweging voor een moeiteloze bediening zonder belasting van de handgewrichten; fijngevoelige dosering van de hydrauliekbewegingen teneinde goederen omzichtig te behandelen en exact te plaatsen. Geïntegreerde informatieweergave-eenheid, voor de weergave van alle informatie die belangrijk is voor de chauffeur, zoals stand van het stuurwiel, totale hef, statusmeldingen van de heftruck (bijvoorbeeld storingen), werkuren, batterijcapaciteit, tijd, status van de inductieve geleiding, et cetera.
Functies activeren door middel van een ergonomische duimbeweging voor een moeiteloze bediening zonder belasting van de handgewrichten; fijngevoelige dosering van de hydrauliekbewegingen teneinde goederen omzichtig te behandelen en exact te plaatsen. Geïntegreerde informatieweergave-eenheid, voor de weergave van alle informatie die belangrijk is voor de chauffeur, zoals stand van het stuurwiel, totale hef, statusmeldingen van de heftruck (bijvoorbeeld storingen), werkuren, batterijcapaciteit, tijd, status van de inductieve geleiding, et cetera.
Hydraulische installatie
Hydraulische installatie
Een onderhoudsvrije draaistroommotor met aangeflensde geluidsarme tandwielpomp realiseert alle hydraulische bewegingen. Magneetschakelventielen verdelen de olie. De verschillende vereiste olievolumes worden geregeld via het toerental van de motor. Bij het dalen drijft de hydraulische pomp de motor aan, die dan als generator fungeert (regeneratief dalen). De energie die daarbij wordt gegenereerd, wordt weer opgeslagen in de batterij.
Een onderhoudsvrije draaistroommotor met aangeflensde geluidsarme tandwielpomp realiseert alle hydraulische bewegingen. Magneetschakelventielen verdelen de olie. De verschillende vereiste olievolumes worden geregeld via het toerental van de motor. Bij het dalen drijft de hydraulische pomp de motor aan, die dan als generator fungeert (regeneratief dalen). De energie die daarbij wordt gegenereerd, wordt weer opgeslagen in de batterij.
Hefhoogteselectie (o)
Hefhoogteselectie (o)
U kunt de hefhoogteselectie zowel bij het heffen en dalen van de last als bij het wegzetten en opnemen van de last gebruiken. Bij de hefhoogteselectie kan de chauffeur de vereiste hefhoogte selecteren via een toetsenbord. Bij het bereiken van de gewenste hefhoogte wordt het heffen automatisch beëindigd. De hefhoogteselectie is ontworpen voor verscheidene magazijngedeelten met verschillende stellinghoogten.
U kunt de hefhoogteselectie zowel bij het heffen en dalen van de last als bij het wegzetten en opnemen van de last gebruiken. Bij de hefhoogteselectie kan de chauffeur de vereiste hefhoogte selecteren via een toetsenbord. Bij het bereiken van de gewenste hefhoogte wordt het heffen automatisch beëindigd. De hefhoogteselectie is ontworpen voor verscheidene magazijngedeelten met verschillende stellinghoogten.
Elektrische installatie
Elektrische installatie
Aansluiting voor een servicelaptop
Aansluiting voor een servicelaptop
– Voor een snelle en eenvoudige configuratie van alle belangrijke apparatuurgegevens (eindpositiedemping, heffen uitschakelen, vertragings- en acceleratiegedrag, schuifsnelheden, uitschakelen et cetera). – Voor het uitlezen van het storingsgeheugen voor het analyseren van de storingsoorzaak. – Voor de simulatie en analyse van programmasequenties. – Eenvoudige functie-uitbreiding door vrijgave van codenummers.
– Voor een snelle en eenvoudige configuratie van alle belangrijke apparatuurgegevens (eindpositiedemping, heffen uitschakelen, vertragings- en acceleratiegedrag, schuifsnelheden, uitschakelen et cetera). – Voor het uitlezen van het storingsgeheugen voor het analyseren van de storingsoorzaak. – Voor de simulatie en analyse van programmasequenties. – Eenvoudige functie-uitbreiding door vrijgave van codenummers.
De regeling is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren.
De regeling is uitgerust met CAN-bus en continu metende sensoren.
De regeling zorgt voor soepel benaderen en afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen.
De regeling zorgt voor soepel benaderen en afremmen van de last in alle eindposities door eindpositie- en tussendempingen.
De draaistroomtechnologie met hoog rendement en energieterugwinning voor rij- en hefmotor maakt hoge rij- en hefsnelheden en een betere energiebenutting mogelijk.
De draaistroomtechnologie met hoog rendement en energieterugwinning voor rij- en hefmotor maakt hoge rij- en hefsnelheden en een betere energiebenutting mogelijk.
De MOSFET draaistroomregeling maakt een soepel starten van iedere beweging mogelijk.
De MOSFET draaistroomregeling maakt een soepel starten van iedere beweging mogelijk.
Mogelijke aandrijfbatterij, zie hoofdstuk D.
Mogelijke aandrijfbatterij, zie hoofdstuk D.
B4
0708.NL
Bedien- en indicatie-elementen
0708.NL
Bedien- en indicatie-elementen
B4
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties
3.1
Prestaties
ETX 515 1500 600 10,5 10,5 9 9 0,46 0,45 0,48 0,48 0,2
Omschrijving Q Hefcapaciteit (bij c = 600 mm) c Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid zonder last (RG) Rijsnelheid met last (RG) Rijsnelheid zonder last (IG) Rijsnelheid met last (IG) Hefsnelheid zonder last Hefsnelheid met last Daalsnelheid zonder last Daalsnelheid met last Schuifsnelheid met / zonder last
kg mm km/h km/h km/h km/h m/s m/s m/s m/s m/s
ETX 513 1250 600 10,5 10,5 9 9 0,46 0,45 0,48 0,48 0,2
ETX 515 1500 600 10,5 10,5 9 9 0,46 0,45 0,48 0,48 0,2
kg mm km/h km/h km/h km/h m/s m/s m/s m/s m/s
0708.NL
ETX 513 1250 600 10,5 10,5 9 9 0,46 0,45 0,48 0,48 0,2
0708.NL
Omschrijving Q Hefcapaciteit (bij c = 600 mm) c Lastzwaartepunt-afstand Rijsnelheid zonder last (RG) Rijsnelheid met last (RG) Rijsnelheid zonder last (IG) Rijsnelheid met last (IG) Hefsnelheid zonder last Hefsnelheid met last Daalsnelheid zonder last Daalsnelheid met last Schuifsnelheid met / zonder last
B5
B5
b5
B6 0708.NL
0708.NL
b2
b2
W
a
B6 b6
Ast
b6
Ast
l1 l2 l1 l2
b5
W a
m2
m2
h7
h7
h6
h6
h3
h3
h1
h1
h4
h4
Afmetingen (volgens typeplaatje) Omschrijving
ETX 513
ETX 515
Omschrijving
ETX 513
ETX 515
Hoogte hefmast ingeschoven 1)
3820
3920
mm
h1
Hoogte hefmast ingeschoven 1)
3820
3920
mm
h3 h4
Hef 1) Hoogte hefmast uitgeschoven 1)
5500 6650
5500 6750
mm mm
h3 h4
Hef 1) Hoogte hefmast uitgeschoven 1)
5500 6650
5500 6750
mm mm
h6 h7
Hoogte boven dak Zithoogte ISO
2461 1280
2461 1280
mm mm
h6 h7
Hoogte boven dak Zithoogte ISO
2461 1280
2461 1280
mm mm
1600
1600
mm
1600
1600
mm
1450 845
1450 845
mm mm
b2 b5
1450 845
1450 845
mm mm
1600
1600
mm
b6
1600
1600
mm
3492
3780
mm
l1
3492
3780
mm
3176
3475
mm
l2
3176
3475
mm
1200 2135 90 6540
1200 2460 90 7530
mm mm mm kg
1200 2135 90 6540
1200 2460 90 7530
mm mm mm kg
b2 b5 b6 l1
Breedte over de lastas Buitenafstand vork (PAL-breedte 1200) Breedte over de geleiderollen Totaallengte zonder last (PAL-breedte 1200)
l2
Lengte inclusief vorkachterkant: HK-heftruck (PAL-breedte 1200) l Vorktandlengte Wa Draaicirkel m2 Bodemvrijheid midden wielstand Eigengewicht met batterij, zonder last
3.3
Afmetingen (volgens typeplaatje)
h1
Gang Werkgangbreedte bij pallets 1200 x 1200 in dwarsrichting
1)
3.2
Gang Werkgangbreedte bij pallets 1200 x 1200 in dwarsrichting
1)
Uitvoering van de hefmast ZT 2670 - 5720 3000 - 9000
DZ 3200 -5800 mm 6000 - 13000 mm
Bouwhoogte uitgeschoven Hoogte boven dak
4250 - 10250 7250 - 14250 mm 2461 mm
Prestatiegegevens van de ZT-hefmast gemeten voor 550 ZT
Uitvoering van de hefmast
h1 h3 h4 h6
0708.NL
h6
3.3
Omschrijving Bouwhoogte ingeschoven Hef
Totaallengte zonder last (PAL-breedte 1200)
Lengte inclusief vorkachterkant: HK-heftruck (PAL-breedte 1200) l Vorktandlengte Wa Draaicirkel m2 Bodemvrijheid midden wielstand Eigengewicht met batterij, zonder last
Prestatiegegevens van de ZT-hefmast gemeten voor 550 ZT
h1 h3 h4
Breedte over de lastas Buitenafstand vork (PAL-breedte 1200) Breedte over de geleiderollen
Omschrijving Bouwhoogte ingeschoven Hef
ZT 2670 - 5720 3000 - 9000
DZ 3200 -5800 mm 6000 - 13000 mm
Bouwhoogte uitgeschoven Hoogte boven dak
4250 - 10250 7250 - 14250 mm 2461 mm
0708.NL
3.2
B7
B7
3.4
EN-normen
3.4 ETX 513/515
ETX KH 513/515
ETX 513/515
Gemiddeld geluidsdrukniveau: 65 dB(A) 73 dB(A) volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
ETX 513/515 Trilling:
1,11
Z
ETX 513/515
m/s2
Trilling:
volgens EN 13059
Z
Z
De slingeracceleratie die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels.
ETX KH 513/515 0,44 m/s2
De slingeracceleratie die op een lichaam in zijn bedieningspositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen. Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
0708.NL
Z
Veranderingen aan elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats mogen uitsluitend worden uitgevoerd met schriftelijke toestemming van de producent.
0708.NL
B8
1,11
m/s2
volgens EN 13059
Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
ETX KH 513/515 0,44
ETX KH 513/515
Gemiddeld geluidsdrukniveau: 65 dB(A) 73 dB(A) volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald aan de hand van de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en bij het onbelast lopen. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
m/s2
EN-normen
B8
3.5
Gebruiksomstandigheden
3.5
Bij de ETX 513/515 Omgevingstemperatuur
Bij de ETX 513/515 - in bedrijf 0 °C tot 40 °C
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
Gebruik in koelhuizen is niet toegestaan.
Gebruik in koelhuizen is niet toegestaan.
Gebruik de heftruck uitsluitend in gesloten ruimten. Daarbij geldt het volgende
Gebruik de heftruck uitsluitend in gesloten ruimten. Daarbij geldt het volgende
– Omgevingstemperatuur in 24-uurs gemiddelde: maximaal 25 °C – Maximale luchtvochtigheid in binnenruimten 70 % niet condenserend.
– Omgevingstemperatuur in 24-uurs gemiddelde: maximaal 25 °C – Maximale luchtvochtigheid in binnenruimten 70 % niet condenserend.
Bij de ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
Bij de ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
Het temperatuurbereik in koel- en diepkoelruimten bedraagt:
Het temperatuurbereik in koel- en diepkoelruimten bedraagt:
-10 °C -28 °C -2 °C
T min koelruimte T min diepkoelruimte T max
Z
U haalt de heftruck uitsluitend uit de koel-/diepkoelruimte voor omvangrijke servicewerkzaamheden en voor het laden van de batterij. U moet de servicewerkzaamheden verrichten in een goed geventileerd, droge ruimte. De verblijfsduur buiten de koel- en diepkoelruimte bedraagt minstens 8 uur.
Z
Gebruik in de snelinvries-ruimte (temperatuurbereik -28 °C tot -40 °C) is niet toegestaan.
0708.NL
Z
Z
Bij continu gebruik onder extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toestemming vereist.
T min koelruimte T min diepkoelruimte T max
Z
Omgevingstemperatuur
- in bedrijf 0 °C tot 40 °C
-10 °C -28 °C -2 °C
U haalt de heftruck uitsluitend uit de koel-/diepkoelruimte voor omvangrijke servicewerkzaamheden en voor het laden van de batterij. U moet de servicewerkzaamheden verrichten in een goed geventileerd, droge ruimte. De verblijfsduur buiten de koel- en diepkoelruimte bedraagt minstens 8 uur. Gebruik in de snelinvries-ruimte (temperatuurbereik -28 °C tot -40 °C) is niet toegestaan.
0708.NL
Z
Gebruiksomstandigheden
B9
B9
4
F
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4
F
Waarschuwingsen aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpunten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.
Kentekenplaatsen en typeplaatjes Waarschuwingsen aanwijzingsplaatjes (bijvoorbeeld lastdiagrammen, aanslagpunten en typeplaatjes) moeten altijd volledig leesbaar zijn. Zo nodig vervangen.
10
10
11
11
9
8b
9
8b
12
12
8a
8a 13
(mm)
13
Q (kg)
(mm)
Q (kg)
7
7
D (mm)
D (mm)
6
6
14
19
14
19 9 18
15
16
18
15
mV
mV
1,5 V
1,5 V
Pos. 6 7 8a 8b 9 10 11 12
B 10
17
15
16
15
Omschrijving Typeplaatje Plaatje “Hefcapaciteit” Plaatje „Handleiding lezen“ Beproevingsmerk (o) Plaatje „Kraanhaak“ Plaatje "Meerijden verboden" Plaatje „Kantelgevaar“ Plaatje ”Veiligheidsgordel” (optie) 0708.NL
Omschrijving Typeplaatje Plaatje “Hefcapaciteit” Plaatje „Handleiding lezen“ Beproevingsmerk (o) Plaatje „Kraanhaak“ Plaatje "Meerijden verboden" Plaatje „Kantelgevaar“ Plaatje ”Veiligheidsgordel” (optie) 0708.NL
Pos. 6 7 8a 8b 9 10 11 12
17
9
B 10
10
10
11
11
9
8b
9
8b
12
12
8a
8a 13
(mm)
13
Q (kg)
(mm)
Q (kg)
7
7
D (mm)
D (mm)
6
6
14
19
14
19 9 18
15
16
18
15
mV
mV
1,5 V
1,5 V
Pos. 13 14 15 16 17 18 19
17
15
16
15
Omschrijving Waarschuwingsplaatje ”Laserstraling” Plaatje “Niet op en niet onder last staan; letselplaats” Plaatje ”Hefpunt” Serienummer (in het frame onder de batterijkap ingeslagen) Plaatje „Noodaflaat“ Waarschuwingsplaatje „Elektronica met lage spanning“ Plaatje „Hydraulische olie bijvullen“
0708.NL
Omschrijving Waarschuwingsplaatje ”Laserstraling” Plaatje “Niet op en niet onder last staan; letselplaats” Plaatje ”Hefpunt” Serienummer (in het frame onder de batterijkap ingeslagen) Plaatje „Noodaflaat“ Waarschuwingsplaatje „Elektronica met lage spanning“ Plaatje „Hydraulische olie bijvullen“
0708.NL
Pos. 13 14 15 16 17 18 19
17
9
B 11
B 11
4.1
Typeplaatje, heftruck 20
4.1
31 30
21
30
22
29
22
29
23
28
23
28
24
27
24
27
20 21 22 23 24 25
26
26
25
25
Pos. Omschrijving
Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Batterijspanning in Volt Leeg gewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
26 27 28 29 30 31
Pos. Omschrijving
Producent Batterijgewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm Bouwjaar Optie
20 21 22 23 24 25
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (21).
Pos. Omschrijving
Type Serienummer Nominale hefcapaciteit in kg Batterijspanning in Volt Leeg gewicht zonder batterij in kg Logo van de producent
26 27 28 29 30 31
Producent Batterijgewicht min/max in kg Aandrijfvermogen in kW Lastzwaartepunt-afstand in mm Bouwjaar Optie
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (21).
Hefcapaciteit
4.2
Het plaatje (7) geeft in tabelvorm de hefcapaciteit (Q in kg) van de heftruck als functie van de lastzwaartepunt-afstand (D in mm) en hefhoogte (H in mm).
Hefcapaciteit Het plaatje (7) geeft in tabelvorm de hefcapaciteit (Q in kg) van de heftruck als functie van de lastzwaartepunt-afstand (D in mm) en hefhoogte (H in mm).
7
7 h3 (mm)
Q (kg)
h3 (mm)
Q (kg)
0708.NL
D (mm)
0708.NL
D (mm)
B 12
31
21
Pos. Omschrijving
4.2
Typeplaatje, heftruck 20
B 12
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Transport
Transport
U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren.
U kunt het transport afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden op twee verschillende manieren uitvoeren.
– Staand, met gemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij kleine bouwhoogten) – Staand, met gedemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij grote bouwhoogten)
– Staand, met gemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij kleine bouwhoogten) – Staand, met gedemonteerde hefmast en lastopnamemiddel (bij grote bouwhoogten)
M
Personeel dat is geschoold door de producent moet de heftruck op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de chauffeur inwerken.
M
Personeel dat is geschoold door de producent moet de heftruck op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de chauffeur inwerken.
2
Laden met een kraan
2
Laden met een kraan
M
Gebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie het typeplaatje voor het gewicht van de heftruck. Zie hoofdstuk B).
M
Gebruik uitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefcapaciteit (zie het typeplaatje voor het gewicht van de heftruck. Zie hoofdstuk B).
M
De heftruck mag uitsluitend zonder batterij met de kraan worden geheven.
M
De heftruck mag uitsluitend zonder batterij met de kraan worden geheven.
– De heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
M
– De heftruck veilig plaatsen (zie hoofdstuk E).
M
Borg de kraan-hulpmiddelen op de bevestigingspunten (1-3) zodanig, dat ze in geen geval kunnen wegglijden!
Met de kraan laden, zonder mast
2
Met de kraan laden, met mast
Borg de kraan-hulpmiddelen op de bevestigingspunten (1-3) zodanig, dat ze in geen geval kunnen wegglijden!
Met de kraan laden, zonder mast
3
2 2
Met de kraan laden, met mast
3
2
1104.NL
1
1104.NL
1
C1
C1
2.1
2.2
Kraanpunten
2.1
Kraanpunten
De kraanpunten (1) bevinden zich bij uitgebouwde mast vóór aan het frame, daar waar de mast wordt aangeschroefd.
De kraanpunten (1) bevinden zich bij uitgebouwde mast vóór aan het frame, daar waar de mast wordt aangeschroefd.
De kraanpunten (2) zijn de ogen van het dak.
De kraanpunten (2) zijn de ogen van het dak.
De kraanpunten (3) zijn de ogen boven in de hefmast.
De kraanpunten (3) zijn de ogen boven in de hefmast.
Gebruik de volgende kraanpunten voor het laden met een kraan.
Gebruik de volgende kraanpunten voor het laden met een kraan.
– Kraanpunten voor compleet apparaat met gemonteerde mast: punten (2) en (3) (gewicht 6.000 kg) – Kraanpunten voor het basisapparaat: punten (1) en (2) (gewicht 2.500 kg) – Kraanpunten voor de hefmast: punten (1) (gewicht 3.500 kg).
– Kraanpunten voor compleet apparaat met gemonteerde mast: punten (2) en (3) (gewicht 6.000 kg) – Kraanpunten voor het basisapparaat: punten (1) en (2) (gewicht 2.500 kg) – Kraanpunten voor de hefmast: punten (1) (gewicht 3.500 kg).
De batterij met de kraan laden
2.2
De batterij met de kraan laden
Bij het heffen van de batterij met een kraan moet u een geschikt hefwerktuig aan de vier ogen van de batterijtrog bevestigen (gewicht zie het typeplaatje van de batterij).
Bij het heffen van de batterij met een kraan moet u een geschikt hefwerktuig aan de vier ogen van de batterijtrog bevestigen (gewicht zie het typeplaatje van de batterij).
Batterij demonteren, zie hoofdstuk D, paragraaf 4.
Batterij demonteren, zie hoofdstuk D, paragraaf 4.
3
De heftruck borgen voor het transport
3
De heftruck borgen voor het transport
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
C2
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1104.NL
M
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet de heftruck laden volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1104.NL
M
C2
3.1
Transportborging basisapparaat, zonder gemonteerde hefmast
3.1
Transportborging basisapparaat, zonder gemonteerde hefmast
M
Uitsluitend het bevoegd servicepersoneel van de producent mag de hefmast demonteren.
M
Uitsluitend het bevoegd servicepersoneel van de producent mag de hefmast demonteren.
Z M M
Z M
Gebruik bij de ETX 513/515 uitsluitend gordels met een nominale sterkte van >9 ton. Plaats bij transport altijd onder het gehele oppervlak een houten balk (8; minimaal de framebreedte) onder het contragewicht, teneinde het aandrijfwiel te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen borgen met wiggen (9).
M
Wanneer een heftruckbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet u de batterijstekker loshalen! Bevestig de sjorgordels / snelspangordels (5, 6) aan minimaal vier verschillende ogen / bevestigingspunten (7) van de vrachtwagen / heftruck.
5
Plaats bij transport altijd onder het gehele oppervlak een houten balk (8; minimaal de framebreedte) onder het contragewicht, teneinde het aandrijfwiel te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen borgen met wiggen (9). Wanneer een heftruckbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet u de batterijstekker loshalen! Bevestig de sjorgordels / snelspangordels (5, 6) aan minimaal vier verschillende ogen / bevestigingspunten (7) van de vrachtwagen / heftruck.
6
5
4
6
4
7
9
7
8
7
7
9
7
8
7
Gordels die over „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt onderlegmateriaal, bijvoorbeeld schuimplastic.
Gordels die over „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt onderlegmateriaal, bijvoorbeeld schuimplastic.
Gebruik de volgende aangegeven bevestigingspunten voor sjorgordel snelspangordel, voor een beslist veilig transport van een ETX 513/515.
Gebruik de volgende aangegeven bevestigingspunten voor sjorgordel snelspangordel, voor een beslist veilig transport van een ETX 513/515.
/
– Er zijn steeds twee gordels (5, 6) vanaf de chauffeursplaats naar voren (lastrichting) en naar achteren (aandrijfrichting) gespannen, teneinde de heftruck te borgen. – Bovendien kunt u de lastas borgen met een gordel (4).
/
– Er zijn steeds twee gordels (5, 6) vanaf de chauffeursplaats naar voren (lastrichting) en naar achteren (aandrijfrichting) gespannen, teneinde de heftruck te borgen. – Bovendien kunt u de lastas borgen met een gordel (4).
M
Let op de ligging van de kabels, en dek scherpe randen af met een geschikt materiaal.
1104.NL
Let op de ligging van de kabels, en dek scherpe randen af met een geschikt materiaal.
1104.NL
M
Gebruik bij de ETX 513/515 uitsluitend gordels met een nominale sterkte van >9 ton.
C3
C3
3.2
Transportborging van de hefmast
3.2
Transportborging van de hefmast
M
Borg de vorkdrager met behulp van een transportborging (10) tegen glijden!
M
Borg de vorkdrager met behulp van een transportborging (10) tegen glijden!
Wanneer de hefmast op (een) pallet(s) wordt geplaatst, moet u de pallet(s) vastsjorren aan de hefmast (11). Borg daarbij ook het zwenkschuifframe.
Wanneer de hefmast op (een) pallet(s) wordt geplaatst, moet u de pallet(s) vastsjorren aan de hefmast (11). Borg daarbij ook het zwenkschuifframe.
11
10
12
12
Leg de gordels onder de hefcilinder / ketting (ZT / DZ) en bevestig ze aan de ogen / bevestigingspunten (12) van de vrachtwagen / heftruck.
Leg de gordels onder de hefcilinder / ketting (ZT / DZ) en bevestig ze aan de ogen / bevestigingspunten (12) van de vrachtwagen / heftruck.
M
Gordels die over de hefketting en „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt materiaal.
U kunt eventueel meegeleverde delen (vorktanden, geleiderollen en dergelijke) afzonderlijk op een pallet bevestigen (13).
13
1104.NL
U kunt eventueel meegeleverde delen (vorktanden, geleiderollen en dergelijke) afzonderlijk op een pallet bevestigen (13).
C4
Gordels die over de hefketting en „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt materiaal. 13
1104.NL
M
11
10
C4
3.3
Z M M
Transportborging basisapparaat met gemonteerde hefmast
3.3
Z M
Gebruik bij de ETX 513/515 uitsluitend gordels met een nominale sterkte van >9 ton. Plaats bij transport altijd onder het gehele oppervlak een houten balk (18; minimaal de framebreedte) onder het contragewicht, teneinde het aandrijfwiel te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen borgen met wiggen (19).
M
Wanneer een heftruckbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet u de batterijstekker loshalen! Bevestig de sjorgordels / snelspangordels (15, 16) aan minimaal vier verschillende ogen / bevestigingspunten (17) van de vrachtwagen / heftruck.
Transportborging basisapparaat met gemonteerde hefmast Gebruik bij de ETX 513/515 uitsluitend gordels met een nominale sterkte van >9 ton. Plaats bij transport altijd onder het gehele oppervlak een houten balk (18; minimaal de framebreedte) onder het contragewicht, teneinde het aandrijfwiel te ontlasten! Bovendien moet u de lastwielen borgen met wiggen (19). Wanneer een heftruckbatterij in het frame wordt meegeleverd, moet u de batterijstekker loshalen! Bevestig de sjorgordels / snelspangordels (15, 16) aan minimaal vier verschillende ogen / bevestigingspunten (17) van de vrachtwagen / heftruck.
15 16
15 16
14
14
17 19
18
17
17 19
17
Gordels die over „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt onderlegmateriaal, bijvoorbeeld schuimplastic.
Gordels die over „scherpe“ randen worden gelegd, moet u beschermen door middel van geschikt onderlegmateriaal, bijvoorbeeld schuimplastic.
Gebruik de volgende aangegeven bevestigingspunten voor sjorgordel snelspangordel, voor een beslist veilig transport van een ETX 513/515.
Gebruik de volgende aangegeven bevestigingspunten voor sjorgordel snelspangordel, voor een beslist veilig transport van een ETX 513/515.
/
– U moet steeds twee gordels (16) vanaf de chauffeursplaats links en rechts naar achteren (aandrijfrichting) spannen, teneinde de heftruck te borgen. – In lastrichting wordt de heftruck zowel links als rechts met een spangordel vanaf de excenter van de hefmast naar voren gespannen (15).
M M
18
– U moet steeds twee gordels (16) vanaf de chauffeursplaats links en rechts naar achteren (aandrijfrichting) spannen, teneinde de heftruck te borgen. – In lastrichting wordt de heftruck zowel links als rechts met een spangordel vanaf de excenter van de hefmast naar voren gespannen (15).
M M
Let op beschadiging van de batterijkap! Let op de ligging van de kabels, en dek scherpe randen af met een geschikt materiaal.
Let op beschadiging van de batterijkap! Let op de ligging van de kabels, en dek scherpe randen af met een geschikt materiaal. Wanneer u de heftruck tegen de kopse kant van het transportvoertuig plaatst, zorg dan met behulp van houten balken (14) voor vormgeslotenheid.
1104.NL
Wanneer u de heftruck tegen de kopse kant van het transportvoertuig plaatst, zorg dan met behulp van houten balken (14) voor vormgeslotenheid. 1104.NL
/
C5
C5
4
Eerste inbedrijfstelling
4
Eerste inbedrijfstelling
4.1
De heftruck verplaatsen zonder batterij
4.1
De heftruck verplaatsen zonder batterij
M
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen.
M
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen.
M
Deze methode is verboden op hellingen (geen rem).
M
Deze methode is verboden op hellingen (geen rem).
Zie ook hoofdstuk E, paragraaf „De heftruck uit de smalle gang bergen /de heftruck verplaatsen zonder batterij“.
Zie ook hoofdstuk E, paragraaf „De heftruck uit de smalle gang bergen /de heftruck verplaatsen zonder batterij“.
4.2
De hefmast in- en uitbouwen
4.2
De hefmast in- en uitbouwen
M
Uitsluitend de producent of een klantendienst die is bevoegd door de producent mag dit doen.
M
Uitsluitend de producent of een klantendienst die is bevoegd door de producent mag dit doen.
M
Extra knelgevaar bij het schuiven en zwenken in het zwenk- en schuifbereik van het aanbouwapparaat.
M
Extra knelgevaar bij het schuiven en zwenken in het zwenk- en schuifbereik van het aanbouwapparaat.
5
Inbedrijfstelling
5
Inbedrijfstelling
Z
M
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabel) moeten korten zijn dan 6 meter.
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabel) moeten korten zijn dan 6 meter.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
Verricht de volgende werkzaamheden om de heftruck na uitlevering of na een transport bedrijfsklaar te maken.
– Bouw eventueel de batterij in en laad deze op (zie hoofdstuk D, paragraaf 4 en 3). – Neem de heftruck in gebruik, zoals voorgeschreven (zie hoofdstuk E, paragraaf 3).
– Bouw eventueel de batterij in en laad deze op (zie hoofdstuk D, paragraaf 4 en 3). – Neem de heftruck in gebruik, zoals voorgeschreven (zie hoofdstuk E, paragraaf 3).
Z
Bij de ETX 513/515 wordt afhankelijk van de kanteltest een kantelborging (21) gemonteerd. Bij gebruik van een kantelbeveiliging wordt rechts in de batterijruimte op het heftruckframe na het serienummer een X (20) ingeslagen.
Bij de ETX 513/515 wordt afhankelijk van de kanteltest een kantelborging (21) gemonteerd. Bij gebruik van een kantelbeveiliging wordt rechts in de batterijruimte op het heftruckframe na het serienummer een X (20) ingeslagen.
M
Vóór de inbedrijfstelling controleert u of de kantelbeveiligingen (21) van de heftruck aanwezig en nodig zijn.
M
Vóór de inbedrijfstelling controleert u of de kantelbeveiligingen (21) van de heftruck aanwezig en nodig zijn.
M
Controleer of alle veiligheidsinrichtingen aanwezig zijn en of ze functioneren.
M
Controleer of alle veiligheidsinrichtingen aanwezig zijn en of ze functioneren.
21
C6
20 1104.NL
20 21
C6
1104.NL
M
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1
1
F
M
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E).
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van het interne transportmiddel dat moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn.
De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
M
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterij beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen evenwel in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk.
M
Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.
F
Batterijgewicht en -afmetingen hebben aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0208.NL
F
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd. De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterij beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen evenwel in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Batterijgewicht en -afmetingen hebben aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0208.NL
M
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
D1
D1
2
Batterijtypen
2
ETX 513/515
ETX 513/515
U kunt de ETX 513/515 uitrusten met verscheidene typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
U kunt de ETX 513/515 uitrusten met verscheidene typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
Batterijtype Uitvoering van de batterij 80 V 3 E PzS 420 eendelig / tweedelig 80 V 4 E PzS 560 eendelig / tweedelig 80 V 5 E PzS 700 eendelig / tweedelig
Heftrucktype ETX 513 ETX 515 ETX 515
Batterijtype Uitvoering van de batterij 80 V 3 E PzS 420 eendelig / tweedelig 80 V 4 E PzS 560 eendelig / tweedelig 80 V 5 E PzS 700 eendelig / tweedelig
U leest het gewicht van de batterij af op het typeplaatje van de batterij.
F
F
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
U kunt de ETX 513/515 uitrusten met verscheidene typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
U kunt de ETX 513/515 uitrusten met verscheidene typen batterijen. Alle batterijtypen voldoen aan DIN 43531-A. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
Batterijtype Uitvoering van de batterij 5 E PzS 700 L eendelig / tweedelig 5 E PzS 760 XL eendelig / tweedelig
Heftrucktype ETX 515 ETX 515
80 V 80 V
Batterijtype Uitvoering van de batterij 5 E PzS 700 L eendelig / tweedelig 5 E PzS 760 XL eendelig / tweedelig
Heftrucktype ETX 515 ETX 515
U leest het gewicht van de batterij af op het typeplaatje van de batterij.
Z
Bij heftrucks waarbij de batterijen tijdens het laden in de heftruck blijven, worden uitsluitend batterijen met Aquamatic-systemen gebruikt.
Bij heftrucks waarbij de batterijen tijdens het laden in de heftruck blijven, worden uitsluitend batterijen met Aquamatic-systemen gebruikt. Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0208.NL
F
Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0208.NL
D2
Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
U leest het gewicht van de batterij af op het typeplaatje van de batterij.
F
Heftrucktype ETX 513 ETX 515 ETX 515
U leest het gewicht van de batterij af op het typeplaatje van de batterij.
Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de stabiliteit van het interne transportmiddel. U mag de batterijgarnituur uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
80 V 80 V
Z
Batterijtypen
D2
2.1
Open de batterijkap helemaal.
2.1
Open de batterijkap helemaal.
F
Plaats het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E).
F
Plaats het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E).
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Plaats de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in de neutrale stand (haaks op de rijrichting) (zie de paragraaf „De chauffeursplaats instellen“ in hoofdstuk E). – Klap de greep (5) op de batterijkap (6) om en open de batterijkap (6) helemaal. – Bevestig de batterijkap (5) met behulp van de haak (7) aan de hefmast (8).
3
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Plaats de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in de neutrale stand (haaks op de rijrichting) (zie de paragraaf „De chauffeursplaats instellen“ in hoofdstuk E). – Klap de greep (5) op de batterijkap (6) om en open de batterijkap (6) helemaal. – Bevestig de batterijkap (5) met behulp van de haak (7) aan de hefmast (8).
3
2
5
2
5
6
6
7
7
8
8 6
F F
Open respectievelijk sluit de batterijkap (6) voorzichtig.
Open respectievelijk sluit de batterijkap (6) voorzichtig. Breng de afdekkingen en aansluitingen vóór de ingebruikname van de heftruck weer in de normale bedrijfsgerede toestand.
0208.NL
Breng de afdekkingen en aansluitingen vóór de ingebruikname van de heftruck weer in de normale bedrijfsgerede toestand.
0208.NL
F F
6
D3
D3
3
De batterij laden
3
De batterij laden
3.1
ETX 513 / 515
3.1
ETX 513 / 515
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D).
F
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D).
F
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader. – Trek de batterijstekker er uit. – Neem eventuele rubber matten van de batterij.
F
– Trek de batterijstekker er uit. – Neem eventuele rubber matten van de batterij.
F
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker. – Schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
D4
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker. – Schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation. Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
0208.NL
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
0208.NL
F
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader.
D4
3.2
Z
F
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
3.2
Z
Wanneer de heftruck tijdens het laden van de batterij in het koelhuis verblijft, moet u bepaalde onderdelen op bedrijfstemperatuur houden. Daarmee kunt u een volledig afkoelen en daaruit resulterend condenseren verhinderen.
F
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D).
F
F
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader.
Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader. – Trek de batterijstekker er uit. – Neem eventuele rubber matten van de batterij.
F
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker. – Schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
Wanneer de heftruck tijdens het laden van de batterij in het koelhuis verblijft, moet u bepaalde onderdelen op bedrijfstemperatuur houden. Daarmee kunt u een volledig afkoelen en daaruit resulterend condenseren verhinderen.
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D).
– Trek de batterijstekker er uit. – Neem eventuele rubber matten van de batterij.
F
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker. – Schakel de lader in. – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
3.2.1 Batterij in het koelhuis laden (t)
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
3.2.1 Batterij in het koelhuis laden (t)
1. Een elektrische ventilatorkachel met een externe energiebron verwarmt de cabine op Defroster-temperatuur (+5 °C).
1. Een elektrische ventilatorkachel met een externe energiebron verwarmt de cabine op Defroster-temperatuur (+5 °C).
2. Een externe energiebron (met gelijkspanningstrafo) houdt de heftruckregeling bedrijfsgereed (zie paragraaf „Bedrijfsgerede toestand (o)“ in hoofdstuk D).
2. Een externe energiebron (met gelijkspanningstrafo) houdt de heftruckregeling bedrijfsgereed (zie paragraaf „Bedrijfsgerede toestand (o)“ in hoofdstuk D).
3. De hydrauliek en de draaicilinder worden verwarmd.
3. De hydrauliek en de draaicilinder worden verwarmd.
4. U moet het aandrijfwiel ontlasten door opbokken.
4. U moet het aandrijfwiel ontlasten door opbokken.
5. De batterij wordt uit de heftruck genomen en geladen in een laadstation buiten de koelruimte (zie paragraaf „Batterij uit- en inbouwen“ in hoofdstuk D).
5. De batterij wordt uit de heftruck genomen en geladen in een laadstation buiten de koelruimte (zie paragraaf „Batterij uit- en inbouwen“ in hoofdstuk D).
0208.NL
Voorwaarden
0208.NL
Voorwaarden
D5
D5
3.2.2 Bedrijfsgereed (o)
3.2.2 Bedrijfsgereed (o)
Z
Z
Z
Via een externe spanningsbron en een speciale schakeling kunt u voorziene functies bedrijfsgereed houden en verwarmen.
Via een externe spanningsbron en een speciale schakeling kunt u voorziene functies bedrijfsgereed houden en verwarmen.
Voedingsspanning 380 Volt AC / 80 Volt DC 27 Ampère
Voedingsspanning 380 Volt AC / 80 Volt DC 27 Ampère
– Stekker 380 V / 32 A – Batterijstekker – Hoofdschakelaar
– Stekker 380 V / 32 A – Batterijstekker – Hoofdschakelaar
Doe daartoe het volgende.
Doe daartoe het volgende.
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie 9 paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D). – Sluit de batterij aan op de lader en schakel de lader in. 10 – Verbind de stroomtoevoer (10) met het net. – Verbind de stroomtoevoerstekker (11) met de batterijstekker van de 11 heftruck. – Schakel de hoofdschakelaar (9) in. – Druk op de heftruck op de NOODSTOP-knop (2) en draai de sleutelschakelaar (3) op „1“. – Schakel de cabineverwarming op de eerste stand. – Schakel de ruitverwarming en de stoelverwarming in. – De hydrauliektank en de zwenkcilinder worden automatisch ingeschakeld en verwarmd.
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie 9 paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D). – Sluit de batterij aan op de lader en schakel de lader in. 10 – Verbind de stroomtoevoer (10) met het net. – Verbind de stroomtoevoerstekker (11) met de batterijstekker van de 11 heftruck. – Schakel de hoofdschakelaar (9) in. – Druk op de heftruck op de NOODSTOP-knop (2) en draai de sleutelschakelaar (3) op „1“. – Schakel de cabineverwarming op de eerste stand. – Schakel de ruitverwarming en de stoelverwarming in. – De hydrauliektank en de zwenkcilinder worden automatisch ingeschakeld en verwarmd.
Z
De heftruck kan met aangesloten stroomtoevoer geen rij- en hydrauliekbewegingen uitvoeren!
De heftruck kan met aangesloten stroomtoevoer geen rij- en hydrauliekbewegingen uitvoeren!
3.2.3 De batterij buiten het koelhuis laden
3.2.3 De batterij buiten het koelhuis laden
M
M
Er moet een speciaal daarvoor ontworpen ruimte aanwezig zijn.
Voorwaarden
1. De ruimte is verwarmd en heeft minimaal een temperatuur van +15 °C.
1. De ruimte is verwarmd en heeft minimaal een temperatuur van +15 °C.
2. Boven het laadstation zijn hete-luchtventilatoren geïnstalleerd, die de heftruck drogen tijdens het laden.
2. Boven het laadstation zijn hete-luchtventilatoren geïnstalleerd, die de heftruck drogen tijdens het laden.
0208.NL
Voorwaarden
0208.NL
D6
Er moet een speciaal daarvoor ontworpen ruimte aanwezig zijn.
D6
4
F F F
F F Z
De batterij uit- en inbouwen
4
F
Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. U mag extra gewichten niet verwijderen of verplaatsen. De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het losmaken batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt.
van
F F
de
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader.
F
Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. U mag extra gewichten niet verwijderen of verplaatsen. De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het losmaken batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt.
de
U mag de batterijstekker en contrastekker uitsluitend aansluiten en loshalen bij uitgeschakelde heftruck en lader. t De batterij met behulp van een batterijtransportwagen in- en uitbouwen
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D) en trek de batterijstekker (12) eruit. – Hef de linker en rechter batterijkap eruit. – Maak de batterijvergrendeling (15) los door de hendel (14) om te leggen, en neem de batterij eruit. – Trek de batterij (13) zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D) en trek de batterijstekker (12) eruit. – Hef de linker en rechter batterijkap eruit. – Maak de batterijvergrendeling (15) los door de hendel (14) om te leggen, en neem de batterij eruit. – Trek de batterij (13) zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
Let er na het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van de heftruck is geplaatst.
F F
U kunt de posities van de batterijvergrendelingen (15, 16) verwisselen. Dat wil zeggen: u kunt ze zowel in de linker als rechter zijde van het heftruckframe steken.
Z
Let op de juiste vergrendeling van de batterijtransportwagen!
Let op de juiste vergrendeling van de batterijtransportwagen! Let er na het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van de heftruck is geplaatst. U kunt de posities van de batterijvergrendelingen (15, 16) verwisselen. Dat wil zeggen: u kunt ze zowel in de linker als rechter zijde van het heftruckframe steken. De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
M
Steek vóór het plaatsen van de batterij de batterijvergrendeling (16) tegenover de inschuifzijde in, opdat u de batterij (13) niet doorschuift bij het plaatsen.
F
Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden, en controleer vóór de inbedrijfstelling of: – de batterijvergrendeling (15) is ingestoken en vastgetrokken door de hendel (14) – de linker en rechter batterijkap zijn geplaatst en de batterijkap (6) veilig is gesloten na het loslaten van de haak (7).
7
Steek vóór het plaatsen van de batterij de batterijvergrendeling (16) tegenover de inschuifzijde in, opdat u de batterij (13) niet doorschuift bij het plaatsen. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden, en controleer vóór de inbedrijfstelling of: – de batterijvergrendeling (15) is ingestoken en vastgetrokken door de hendel (14) – de linker en rechter batterijkap zijn geplaatst en de batterijkap (6) veilig is gesloten na het loslaten van de haak (7).
7
3
6
3
6
2
2
12
12
13
16
14
0208.NL
16 0208.NL
van
t De batterij met behulp van een batterijtransportwagen in- en uitbouwen
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
M
De batterij uit- en inbouwen
15 D7
13 14 15 D7
o Batterijen in de batterijwisseldrager met behulp van een heftruck in- en uitbouwen)
o Batterijen in de batterijwisseldrager met behulp van een heftruck in- en uitbouwen)
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D). – Hef de linker en rechter batterijkap (21) eruit. – Trek de batterijstekker (17; rechts en links van de batterijruimte) eruit. – Neem de batterijvergrendelingen (19; rechts en links van de batterijruimte) eruit. – Trek de batterijen (18; aan de zijkant rechts of links) er voorzichtig uit met behulp van een heftruck. Daartoe rijd u de lastopnamemiddelen van de heftruck in de vorkschoenen (20) van de batterijwisseldrager.
– Draai de contactsleutel (3) in de stand „0“ (nul). – Open de batterijkap helemaal (zie paragraaf „Batterijkap helemaal openen” in hoofdstuk D). – Hef de linker en rechter batterijkap (21) eruit. – Trek de batterijstekker (17; rechts en links van de batterijruimte) eruit. – Neem de batterijvergrendelingen (19; rechts en links van de batterijruimte) eruit. – Trek de batterijen (18; aan de zijkant rechts of links) er voorzichtig uit met behulp van een heftruck. Daartoe rijd u de lastopnamemiddelen van de heftruck in de vorkschoenen (20) van de batterijwisseldrager.
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F F
M
F F
Let er na het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van de heftruck is geplaatst. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden, en controleer vóór de inbedrijfstelling of: – de batterijvergrendelingen (19) zijn geplaatst en vast zitten, – de batterijkappen (6, 21) stevig zijn gesloten.
3
21
17
2
6
18 19
21
20
D8
Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schaden, en controleer vóór de inbedrijfstelling of:
3
0208.NL
6
Let er na het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte van de heftruck is geplaatst.
– de batterijvergrendelingen (19) zijn geplaatst en vast zitten, – de batterijkappen (6, 21) stevig zijn gesloten.
17
2
Let er bij het inbouwen van de batterijen (18) in de batterijwisseldrager op dat de lastopnamemiddelen van de vorkheftruck die u gebruikt bij de inbouw zich in de vorkschoenen (20) van het batterijframe bevinden. Bovendien mag de vorkpunt van het lastopnamemiddel niet buiten de batterijwisseldrager uitsteken.
18 19
20
D8
0208.NL
M
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
Let er bij het inbouwen van de batterijen (18) in de batterijwisseldrager op dat de lastopnamemiddelen van de vorkheftruck die u gebruikt bij de inbouw zich in de vorkschoenen (20) van het batterijframe bevinden. Bovendien mag de vorkpunt van het lastopnamemiddel niet buiten de batterijwisseldrager uitsteken.
5
Batterij: toestand en zuurstand controleren
5
– Leef de onderhoudsaanwijzingen van de producent van de batterij na. – Controleer de behuizing van de batterij op scheuren en eventueel op uitgelopen zuur. – Verwijder oxidatieresten aan de batterijpolen en vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. – Open de afsluitbout en controleer het zuurniveau. Het zuurniveau moet zich minstens 10-15 mm boven de bovenkant van de plaat bevinden. – Laad de batterij eventueel bij.
– Leef de onderhoudsaanwijzingen van de producent van de batterij na. – Controleer de behuizing van de batterij op scheuren en eventueel op uitgelopen zuur. – Verwijder oxidatieresten aan de batterijpolen en vet de batterijpolen in met zuurvrij vet. – Open de afsluitbout en controleer het zuurniveau. Het zuurniveau moet zich minstens 10-15 mm boven de bovenkant van de plaat bevinden. – Laad de batterij eventueel bij.
Batterijverbruik-indicator Wanneer u de NOODSTOP-knop hebt gelost door hem rond te draaien, en de sleutel in het contactslot met de klok mee hebt gedraaid, toont de batterijverbruik-indicator de restcapaciteit aan. Bij een restcapaciteit van 30 % knippert de indicatie. Bij minder dan 20 % capaciteit wordt het heffen uitgeschakeld.
-
Batterijverbruik-indicator Wanneer u de NOODSTOP-knop hebt gelost door hem rond te draaien, en de sleutel in het contactslot met de klok mee hebt gedraaid, toont de batterijverbruik-indicator de restcapaciteit aan. Bij een restcapaciteit van 30 % knippert de indicatie. Bij minder dan 20 % capaciteit wordt het heffen uitgeschakeld.
+
Bij onderhoudsvrije en speciale batterijen kan bevoegd personeel de indicatie- en uitschakelpunten instellen via de parametertoewijzing.
50%
0208.NL
Bij onderhoudsvrije en speciale batterijen kan bevoegd personeel de indicatie- en uitschakelpunten instellen via de parametertoewijzing.
6
-
+ 50%
0208.NL
6
Batterij: toestand en zuurstand controleren
D9
D9
D 10 D 10 0208.NL
0208.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de besturing van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het besturen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de chauffeur: de chauffeur moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend.
Rechten, plichten en gedragregels voor de chauffeur: de chauffeur moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij/zij moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of worden opgetild.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. Hij/zij moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of worden opgetild.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze reglementair zijn gerepareerd.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze reglementair zijn gerepareerd.
Reparaties: de chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. Het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
Reparaties: de chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. Het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting terecht kan komen.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende werkinrichting terecht kan komen.
F
Onbevoegden moeten uit het gevarenbereik worden gestuurd. Bij gevaar voor personen moet tijdig een waarschuwing worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen die in deze handleiding zijn beschreven, beslist na.
0208.NL
0208.NL
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen die in deze handleiding zijn beschreven, beslist na.
Onbevoegden moeten uit het gevarenbereik worden gestuurd. Bij gevaar voor personen moet tijdig een waarschuwing worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
E1
E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen
2.1
Bedien- en indicatie-elementen op het bedieningspaneel 2
3
14
Pos. Bedien- en indicatieelement 1 Stuurwiel 2 Knop „Submenu beëindigen“ 3 Indicatie-eenheid
13
5
12
5
6
8
9
9
10
10
11
14
Functie
Pos. Bedien- en indicatieelement 1 Stuurwiel 2 Knop „Submenu beëindigen“ 3 Indicatie-eenheid
t De heftruck in de gewenste richting sturen. t Plaatst het menu op basisindicatie. t Weergave van bedrijfsinformatie en waarschuwingen. t Activeren of bevestigen van de functie die is verbonden met het symbool dat daarboven in de indicatie-eenheid wordt weergegeven. t Bereikselectie. t Vakselectie. t Gewenste rijrichting selecteren. t Chauffeursplaats draaien t Schakelt de regelstroom aan en uit. Door het uitnemen van de sleutel is de heftruck beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. t De hoofdstroomkring wordt onderbroken; alle heftruckbewegingen schakelen uit. t Start een waarschuwingssignaal.
Schakelaar NOODSTOP Knop „Waarschuwingssignaal“ Hydrauliek-regelknop t Heffen en dalen van hoofdhef, schuiven en draaien van de lastvork. Knop „Draaien t Schakelt de hydrauliek-regelknop over naar de vorkdrager“ functie „Draaien vorkdrager“. Knop „Schuiven t Schakelt de hydrauliek-regelknop over naar de aanbouwapparaat“ functie „Schuiven aanbouwapparaat“. o = Optie
4
8
10
t = Standaard
3
7
Hefhoogteselectie (o) Hefhoogteselectie (o) Rijrichtingschakelaar Draaistoelschakelaar Contactslot
14
2
7
5 6 7 8 9
13
Bedien- en indicatie-elementen op het bedieningspaneel 1
Knop
12
2.1
6
4
11
E2
4
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen
12
11
Functie t De heftruck in de gewenste richting sturen. t Plaatst het menu op basisindicatie. t Weergave van bedrijfsinformatie en waarschuwingen. t Activeren of bevestigen van de functie die is verbonden met het symbool dat daarboven in de indicatie-eenheid wordt weergegeven. t Bereikselectie. t Vakselectie. t Gewenste rijrichting selecteren. t Chauffeursplaats draaien t Schakelt de regelstroom aan en uit. Door het uitnemen van de sleutel is de heftruck beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. t De hoofdstroomkring wordt onderbroken; alle heftruckbewegingen schakelen uit. t Start een waarschuwingssignaal.
Knop
5 6 7 8 9
Hefhoogteselectie (o) Hefhoogteselectie (o) Rijrichtingschakelaar Draaistoelschakelaar Contactslot
10
Schakelaar NOODSTOP Knop „Waarschuwingssignaal“ Hydrauliek-regelknop t Heffen en dalen van hoofdhef, schuiven en draaien van de lastvork. Knop „Draaien t Schakelt de hydrauliek-regelknop over naar de vorkdrager“ functie „Draaien vorkdrager“. Knop „Schuiven t Schakelt de hydrauliek-regelknop over naar de aanbouwapparaat“ functie „Schuiven aanbouwapparaat“.
12 13 14
t = Standaard E2
13
4
11
0208.NL
1
2
o = Optie
0208.NL
2
Voet-bedieningselementen
15
16
Pos. Bedien- en indicatieelement 15 Dodemansknop (voetknop)
16 17
Rempedaal Rijpedaal
Voet-bedieningselementen
17
15
Functie
16
Pos. Bedien- en indicatieelement 15 Dodemansknop (voetknop)
t Los de parkeerrem. Geeft bij bediening de veerkracht-rem en de rijbeweging vrij. Wanneer u de dodemansknop loslaat, wordt de heftruck onmiddellijk afgeremd tot aan stilstand. t Bedient de lastwiel-rem t Traploze regeling van de rijsnelheid
16 17
o = Optie
Rempedaal Rijpedaal t = Standaard
0208.NL
t = Standaard
2.2
17
Functie t Los de parkeerrem. Geeft bij bediening de veerkracht-rem en de rijbeweging vrij. Wanneer u de dodemansknop loslaat, wordt de heftruck onmiddellijk afgeremd tot aan stilstand. t Bedient de lastwiel-rem t Traploze regeling van de rijsnelheid o = Optie
0208.NL
2.2
E3
E3
Bedien- en indicatie-elementen op de indicatie-eenheid 20
21 22
23
2.3
24
20
19
19
18
18
4
18
19
20
Sym- Bedien- en bool indicatie-element Indicatie van de mogelijke rijsnelheid: schildpad haas
23
24
4
25
Symbolen in het bovenste gedeelte Functie
Pos.
t
18 Kruipgang Maximale snelheid
Indicatie „Herkenning IG Sensoren, die de geleidedraad hebben van geleidedraad“ herkend, krijgen een donkere achtergrond Indicatie stuurhoek t Toont de momentane stuurhoek ten opzichte van de middenstand. RG Na het selecteren van de functie „Railgeleiding“ wordt voor de stuurhoekindicatie continu de middenstand weergegeven. IG Stuurhoek-indicatie dooft en wordt vervangen door geleidedraad-symbolen. verandert met indicatie – „Inspoorproces IG – wanneer wordt ingespoord op de loopt“ geleidedraad (inductieve geleiding) – „Geleidedraad IG – wanneer de heftruck gedwongen de gevolgd“ geleidedraad volgt – „Afwijking van de IG – wanneer de heftruck ongecoördineerd geleidedraad“ is afgeweken van de geleidedraad en de gedwongen geleiding
19
20
0208.NL
Pos.
21 22
25
Symbolen in het bovenste gedeelte
E4
Bedien- en indicatie-elementen op de indicatie-eenheid
E4
Sym- Bedien- en bool indicatie-element Indicatie van de mogelijke rijsnelheid: schildpad haas
Functie t Kruipgang Maximale snelheid
Indicatie „Herkenning IG Sensoren, die de geleidedraad hebben van geleidedraad“ herkend, krijgen een donkere achtergrond Indicatie stuurhoek t Toont de momentane stuurhoek ten opzichte van de middenstand. RG Na het selecteren van de functie „Railgeleiding“ wordt voor de stuurhoekindicatie continu de middenstand weergegeven. IG Stuurhoek-indicatie dooft en wordt vervangen door geleidedraad-symbolen. verandert met indicatie – „Inspoorproces IG – wanneer wordt ingespoord op de loopt“ geleidedraad (inductieve geleiding) – „Geleidedraad IG – wanneer de heftruck gedwongen de gevolgd“ geleidedraad volgt – „Afwijking van de IG – wanneer de heftruck ongecoördineerd geleidedraad“ is afgeweken van de geleidedraad en de gedwongen geleiding
0208.NL
2.3
21
Sym- Bedien- en bool indicatie-element Indicatie „Totale hef“ Indicatie „Refereren nodig“: hoofdhef heffen hoofdhef dalen
22 23
Pos.
t Geeft de hefhoogte van de vorken aan.
21
Geeft opdracht tot het heffen van de hoofdhef. Geeft opdracht tot het dalen van de hoofdhef. t De tijd weergeven t Toont het aantal werkuren sinds de eerste inbedrijfstelling. t Toont de laadtoestand van de batterij (restcapaciteit in procent).
Sym- Bedien- en bool indicatie-element Indicatie „Totale hef“ Indicatie „Refereren nodig“: hoofdhef heffen hoofdhef dalen
22 23 24
0208.NL
24
Indicatie „Tijd“ Indicatie „Werkuren“ Batterijontlaadindicatie
Functie
Indicatie „Tijd“ Indicatie „Werkuren“ Batterijontlaadindicatie
Functie t Geeft de hefhoogte van de vorken aan.
Geeft opdracht tot het heffen van de hoofdhef. Geeft opdracht tot het dalen van de hoofdhef. t De tijd weergeven t Toont het aantal werkuren sinds de eerste inbedrijfstelling. t Toont de laadtoestand van de batterij (restcapaciteit in procent).
0208.NL
Pos.
E5
E5
Symbolen en knoppen in het onderste gedeelte
De knoppen (4) onder de betreffende weergegeven symbolen (25) activeren of bevestigen de functie, die ermee is verbonden. Het symbool krijgt daarbij een donkere achtergrond.
De knoppen (4) onder de betreffende weergegeven symbolen (25) activeren of bevestigen de functie, die ermee is verbonden. Het symbool krijgt daarbij een donkere achtergrond.
Sym- Bedien- en indicatiebool element Waarschuwing Indicatie „Uitsluitend vooruit / achteruit rijden mogelijk“
Sym- Bedien- en indicatiebool element Waarschuwing Indicatie „Uitsluitend vooruit / achteruit rijden mogelijk“
Knop „Bevestiging heffen uitschakelen vanwege batterijontlading“. Indicatie „Hoogteafhankelijke hefbegrenzing“ Knop „Overbrugging hoogteafhankelijke hefbegrenzing“ Indicatie „Daalbegrenzing“ Knop „Overbrugging daalbegrenzing“ Indicatie „Rijden uitschakelen“ Knop „Overbrugging rijden uitschakelen“ Indicatie „Personenbescherminstallatie“ (PBI)
Functie
t Verschijnt, wanneer het uitschakelen van de hef is geactiveerd vanwege een lage batterijcapaciteit, en uitsluitend nog vooruit / achteruit rijden mogelijk is. Bevestigt het heffen uitschakelen bij lage batterijcapaciteit en geeft de rijfunctie vrij (daarbij heeft de indicatie “Uitsluitend vooruit / achteruit rijden mogelijk“ een donkere achtergrond). o Verschijnt wanneer de hoogteafhankelijke hefbegrenzing is geactiveerd.
o
o
o
Knop „Personenbescherminstallatie“ (PBI)
Indicatie „Submenu Waarschuwing“ oproepen Submenu „Waarschuwing“ beëindigen E6
2.4
o
Overbrugt de hoogteafhankelijke hefbegrenzing (daarbij krijgt de indicatie een donkere achtergrond). Let op de maximale doorrijhoogten. Geeft aan dat de automatische daalbegrenzing is geactiveerd. Overbrugt de daalbegrenzing, regeling met hydrauliek-regelknop. Geeft aan dat het automatische, hoogteafhankelijke rijden uitschakelen is geactiveerd. Overbrugt het automatische, hoogteafhankelijke rijden uitschakelen. Geeft weer dat de personenbescherminstallatie personen of voorwerpen in de gang heeft waargenomen. De heftruck wordt afgeremd. Overbrugt de veiligheidsfunctie, en maakt kruipgang mogelijk bij voldoende veiligheidsafstand tot de hindernis. Wanneer een personenbescherminstallatie is geïnstalleerd, moet u de speciale bedieningshandleiding in acht nemen. Geeft weer dat verscheidene waarschuwingen (bijvoorbeeld valkettingbeveiliging, hoogteafhankelijk heffen uitschakelen) zijn opgetreden. Maakt afzonderlijke waarschuwingen zichtbaar.
Knop „Bevestiging heffen uitschakelen vanwege batterijontlading“. Indicatie „Hoogteafhankelijke hefbegrenzing“ Knop „Overbrugging hoogteafhankelijke hefbegrenzing“ Indicatie „Daalbegrenzing“ Knop „Overbrugging daalbegrenzing“ Indicatie „Rijden uitschakelen“ Knop „Overbrugging rijden uitschakelen“ Indicatie „Personenbescherminstallatie“ (PBI)
Functie
t Verschijnt, wanneer het uitschakelen van de hef is geactiveerd vanwege een lage batterijcapaciteit, en uitsluitend nog vooruit / achteruit rijden mogelijk is. Bevestigt het heffen uitschakelen bij lage batterijcapaciteit en geeft de rijfunctie vrij (daarbij heeft de indicatie “Uitsluitend vooruit / achteruit rijden mogelijk“ een donkere achtergrond). o Verschijnt wanneer de hoogteafhankelijke hefbegrenzing is geactiveerd.
o
o
o
Knop „Personenbescherminstallatie“ (PBI)
Indicatie „Submenu Waarschuwing“ oproepen Submenu „Waarschuwing“ beëindigen E6
o
Overbrugt de hoogteafhankelijke hefbegrenzing (daarbij krijgt de indicatie een donkere achtergrond). Let op de maximale doorrijhoogten. Geeft aan dat de automatische daalbegrenzing is geactiveerd. Overbrugt de daalbegrenzing, regeling met hydrauliek-regelknop. Geeft aan dat het automatische, hoogteafhankelijke rijden uitschakelen is geactiveerd. Overbrugt het automatische, hoogteafhankelijke rijden uitschakelen. Geeft weer dat de personenbescherminstallatie personen of voorwerpen in de gang heeft waargenomen. De heftruck wordt afgeremd. Overbrugt de veiligheidsfunctie, en maakt kruipgang mogelijk bij voldoende veiligheidsafstand tot de hindernis. Wanneer een personenbescherminstallatie is geïnstalleerd, moet u de speciale bedieningshandleiding in acht nemen. Geeft weer dat verscheidene waarschuwingen (bijvoorbeeld valkettingbeveiliging, hoogteafhankelijk heffen uitschakelen) zijn opgetreden. Maakt afzonderlijke waarschuwingen zichtbaar.
0208.NL
Symbolen en knoppen in het onderste gedeelte
0208.NL
2.4
Sym- Bedien- en indicatieFunctie bool element Submenu o Geeft weer dat het submenu kan worden „Waarschuwing“ verlaten. beëindigen Knop „Submenu Plaatst het submenu van „Waarschuwing“ waarschuwingen naar basismenu. beëindigen“ Geleidingssystemen Indicatie „Geleiding aan“ niet actief
Sym- Bedien- en indicatieFunctie bool element Submenu o Geeft weer dat het submenu kan worden „Waarschuwing“ verlaten. beëindigen Knop „Submenu Plaatst het submenu van „Waarschuwing“ waarschuwingen naar basismenu. beëindigen“ Geleidingssystemen Indicatie „Geleiding aan“ niet actief
Indicatie „Geleiding aan“ t Geeft de gedwongen geleiding in de gang wanneer actief aan: R G indicatie railgeleiding (rechtuit-stand van het aandrijfwiel)
Indicatie „Geleiding aan“ t Geeft de gedwongen geleiding in de gang wanneer actief aan: R G indicatie railgeleiding (rechtuit-stand van het aandrijfwiel)
Knop „Geleiding aan”
IG Geeft weer dat de inductieve geleiding actief is. R Plaatst het aandrijfwiel in de rechtuit-stand. G Activeert het invoegproces (en IG frequentieselectie bij multifrequentie). o Geeft weer dat geleiding door frequentie 1 mogelijk is. IG
Knop „Geleiding aan”
Indicatie „Selectie frequentie 1“ (analoog verdere frequenties) (submenu „Geleiding aan“) Knop „Selectie Activeert geleiding door frequentie 1 frequentie 1“ (analoog (automatisch verlaten van het submenu na verdere frequenties) één seconde pauzetijd). Aanbouwapparaat vorkbediening Indicatie t Omschakeling van het menu voor de „Menuomschakeling indicatie-eenheid naar de functies Synchroon draaien“ „Synchroon draaien“ Knop Activeert menuomschakeling Synchroon „Menuomschakeling draaien Synchroon draaien“ Indicatie „Synchroon t Geeft weer dat synchroon links draaien, links draaien vorken“ rechts schuiven van de vorken mogelijk is. Knop „Synchroon links Activeert links draaien van de vorken, draaien vorken“ gelijktijdig regelen van rechts schuiven van de arm met de hydrauliek-regelknop.
0208.NL
0208.NL
Indicatie „Selectie frequentie 1“ (analoog verdere frequenties) (submenu „Geleiding aan“) Knop „Selectie Activeert geleiding door frequentie 1 frequentie 1“ (analoog (automatisch verlaten van het submenu na verdere frequenties) één seconde pauzetijd). Aanbouwapparaat vorkbediening Indicatie t Omschakeling van het menu voor de „Menuomschakeling indicatie-eenheid naar de functies Synchroon draaien“ „Synchroon draaien“ Knop Activeert menuomschakeling Synchroon „Menuomschakeling draaien Synchroon draaien“ Indicatie „Synchroon t Geeft weer dat synchroon links draaien, links draaien vorken“ rechts schuiven van de vorken mogelijk is. Knop „Synchroon links Activeert links draaien van de vorken, draaien vorken“ gelijktijdig regelen van rechts schuiven van de arm met de hydrauliek-regelknop.
IG Geeft weer dat de inductieve geleiding actief is. R Plaatst het aandrijfwiel in de rechtuit-stand. G Activeert het invoegproces (en IG frequentieselectie bij multifrequentie). o Geeft weer dat geleiding door frequentie 1 mogelijk is. IG
E7
E7
E8
E8
0208.NL
Sym- Bedien- en indicatieFunctie bool element Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat automatisch synchroon links synchroon-links draaien draaien, rechts schuiven van de vorken vorken“ mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert links draaien van de vorken met synchroon links draaien gelijktijdig automatisch rechts schuiven van vorken“ de arm. Indicatie „Synchroon t Geeft weer dat synchroon rechts draaien, rechts draaien vorken“ links schuiven van de vorken mogelijk is. Knop „Synchroon rechts Activeert rechts draaien van de vorken, draaien vorken“ gelijktijdig regelen van links schuiven van de arm met de hydrauliek-regelknop Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat automatisch synchroon synchroon rechts rechts draaien, links schuiven van de vorken draaien vorken“ mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert rechts draaien van de vorken met synchroon rechts gelijktijdig automatisch links schuiven van de draaien vorken“ arm. Indicatie „Synchroon o Geeft weer dat de positionering van de draaien tot middenstand vorken in de middenstand (tanden naar vorken“ voren) mogelijk is. Knop „Synchroon Activeert het zwenken met automatische draaien tot middenstand stop van de vorkbeweging in de vorken“ middenstand, regeling van het schuiven van de arm met hydrauliek-regelknop. Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat de automatische synchroon draaien tot positionering van de vorken in de middenstand vorken“ middenstand (tanden naar voren) mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert het zwenken met automatische synchroon draaien tot stop van de vorkbeweging in de middenstand vorken“ middenstand, gelijktijdig automatisch uitschuiven van de arm met stop in de middenstand. Indicatie „Uitschuifbare o Geeft weer dat de bediening van de vork“ uitschuifbare vork mogelijk is. Indicatie „Uitschuifbare Activeert de uitschuifbare vork, regeling door vork“ hydrauliek-regelknop. Indicatie o Geeft aan dat de bediening van de „Telescoopvork“ telescoopvork mogelijk is Knop „Telescoopvork“ Activeert de telescoopvork, regeling door hydrauliek-regelknop. Indicatie „Tweede o Geeft weer dat de tweede instapeldiepte instapeldiepte“ mogelijk is. Activeert de tweede instapeldiepte, regeling Knop „Tweede instapeldiepte“ door hydrauliek-regelknop. Indicatie „Vorkneiging“ o Geeft aan dat de vorkneiging mogelijk is. Knop „Vorkneiging“ Activeert het neigen van de vorken, regeling door hydrauliek-regelknop.
0208.NL
Sym- Bedien- en indicatieFunctie bool element Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat automatisch synchroon links synchroon-links draaien draaien, rechts schuiven van de vorken vorken“ mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert links draaien van de vorken met synchroon links draaien gelijktijdig automatisch rechts schuiven van vorken“ de arm. Indicatie „Synchroon t Geeft weer dat synchroon rechts draaien, rechts draaien vorken“ links schuiven van de vorken mogelijk is. Knop „Synchroon rechts Activeert rechts draaien van de vorken, draaien vorken“ gelijktijdig regelen van links schuiven van de arm met de hydrauliek-regelknop Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat automatisch synchroon synchroon rechts rechts draaien, links schuiven van de vorken draaien vorken“ mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert rechts draaien van de vorken met synchroon rechts gelijktijdig automatisch links schuiven van de draaien vorken“ arm. Indicatie „Synchroon o Geeft weer dat de positionering van de draaien tot middenstand vorken in de middenstand (tanden naar vorken“ voren) mogelijk is. Knop „Synchroon Activeert het zwenken met automatische draaien tot middenstand stop van de vorkbeweging in de vorken“ middenstand, regeling van het schuiven van de arm met hydrauliek-regelknop. Indicatie „Automatisch o Geeft weer dat de automatische synchroon draaien tot positionering van de vorken in de middenstand vorken“ middenstand (tanden naar voren) mogelijk is. Knop „Automatisch Activeert het zwenken met automatische synchroon draaien tot stop van de vorkbeweging in de middenstand vorken“ middenstand, gelijktijdig automatisch uitschuiven van de arm met stop in de middenstand. Indicatie „Uitschuifbare o Geeft weer dat de bediening van de vork“ uitschuifbare vork mogelijk is. Indicatie „Uitschuifbare Activeert de uitschuifbare vork, regeling door vork“ hydrauliek-regelknop. Indicatie o Geeft aan dat de bediening van de „Telescoopvork“ telescoopvork mogelijk is Knop „Telescoopvork“ Activeert de telescoopvork, regeling door hydrauliek-regelknop. Indicatie „Tweede o Geeft weer dat de tweede instapeldiepte instapeldiepte“ mogelijk is. Activeert de tweede instapeldiepte, regeling Knop „Tweede instapeldiepte“ door hydrauliek-regelknop. Indicatie „Vorkneiging“ o Geeft aan dat de vorkneiging mogelijk is. Knop „Vorkneiging“ Activeert het neigen van de vorken, regeling door hydrauliek-regelknop.
Sym- Bedien- en indicatiebool element Indicatie „Speciaal aanbouwapparaat“ Knop „Speciaal aanbouwapparaat“
Functie
Sym- Bedien- en indicatiebool element Indicatie „Speciaal aanbouwapparaat“ Knop „Speciaal aanbouwapparaat“
o Geeft weer dat de regeling van het speciale aanbouwapparaat mogelijk is. Activeert de regeling van het speciale aanbouwapparaat, regeling door hydrauliekregelknop. Aanbouwapparaat vorktandenverstelling Indicatie o Geeft weer dat de vorktandenverstelling kan „Vorktandenverstelling, worden bediend. symmetrisch“ Knop Activeert de vorktandenverstelling bij „Vorktandenverstelling, gelijktijdige bediening van de hydraulieksymmetrisch“ regelknop, draaien rechts = vorktanden naar binnen; draaien links = vorktanden naar buiten. Indicatie o Geeft weer dat de menuomschakeling „Menuomschakeling „Vorktandenverstelling asymmetrisch“ Vorktandenverstelling, mogelijk is. asymmetrisch“ Knop Omschakeling van het menu voor de „Menuomschakeling indicatie-eenheid naar de functies Vorktandenverstelling, „Vorktandenverstelling asymmetrisch“ asymmetrisch“ Indicatie o Geeft weer dat vorktandenverstelling „Vorktandenverstelling uitsluitend links mogelijk is. uitsluitend links“ Knop Activeert vorktandenverstelling, uitsluitend „Vorktandenverstelling links, regeling door hydrauliek-regelknop. uitsluitend links“ Indicatie o Geeft weer dat vorktandenverstelling „Vorktandenverstelling uitsluitend rechts mogelijk is. uitsluitend rechts“ Knop Activeert vorktandenverstelling, uitsluitend „Vorktandenverstelling rechts, regeling door hydrauliek-regelknop. uitsluitend rechts“
o Geeft weer dat de regeling van het speciale aanbouwapparaat mogelijk is. Activeert de regeling van het speciale aanbouwapparaat, regeling door hydrauliekregelknop. Aanbouwapparaat vorktandenverstelling Indicatie o Geeft weer dat de vorktandenverstelling kan „Vorktandenverstelling, worden bediend. symmetrisch“ Knop Activeert de vorktandenverstelling bij „Vorktandenverstelling, gelijktijdige bediening van de hydraulieksymmetrisch“ regelknop, draaien rechts = vorktanden naar binnen; draaien links = vorktanden naar buiten. Indicatie o Geeft weer dat de menuomschakeling „Menuomschakeling „Vorktandenverstelling asymmetrisch“ Vorktandenverstelling, mogelijk is. asymmetrisch“ Knop Omschakeling van het menu voor de „Menuomschakeling indicatie-eenheid naar de functies Vorktandenverstelling, „Vorktandenverstelling asymmetrisch“ asymmetrisch“ Indicatie o Geeft weer dat vorktandenverstelling „Vorktandenverstelling uitsluitend links mogelijk is. uitsluitend links“ Knop Activeert vorktandenverstelling, uitsluitend „Vorktandenverstelling links, regeling door hydrauliek-regelknop. uitsluitend links“ Indicatie o Geeft weer dat vorktandenverstelling „Vorktandenverstelling uitsluitend rechts mogelijk is. uitsluitend rechts“ Knop Activeert vorktandenverstelling, uitsluitend „Vorktandenverstelling rechts, regeling door hydrauliek-regelknop. uitsluitend rechts“ t = Standaard RG = Railgeleiding
o = Optie IG = Inductieve geleiding
0208.NL
o = Optie IG = Inductieve geleiding
0208.NL
t = Standaard RG = Railgeleiding
Functie
E9
E9
E 10
Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck
Symbolen in de indicatie-eenheid geven de bedrijfstoestand van de heftruck na het inschakelen weer.
Symbolen in de indicatie-eenheid geven de bedrijfstoestand van de heftruck na het inschakelen weer.
Voetknop niet bediend.
Voetknop niet bediend.
Aanbouwapparaat in basisstand (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E)
Aanbouwapparaat in basisstand (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in hoofdstuk E)
Bij het weergeven van de volgende symbolen is een referentierit volgens de indicatie vereist; dat wil zeggen: de hoofdhef moet circa 10 cm worden geheven en weer worden neergelaten. Uitsluitend op deze wijze verstrekt de regeling een vrijgave voor de uitvoering van alle bewegingen van de heftruck met volle snelheid.
Bij het weergeven van de volgende symbolen is een referentierit volgens de indicatie vereist; dat wil zeggen: de hoofdhef moet circa 10 cm worden geheven en weer worden neergelaten. Uitsluitend op deze wijze verstrekt de regeling een vrijgave voor de uitvoering van alle bewegingen van de heftruck met volle snelheid.
Referentierit: hoofdhef heffen
Referentierit: hoofdhef heffen
Referentierit: hoofdhef dalen
Referentierit: hoofdhef dalen
Nareferentie lastopnamemiddel
Nareferentie lastopnamemiddel
Wanneer bij een uitgeschakelde heftruck de sideshift of het draaien van de arm anders wordt ingesteld, verschijnt bij het weer inschakelen van de heftruck storing 183 of 203 en moet het draaien en schuiven worden gerefereerd.
Wanneer bij een uitgeschakelde heftruck de sideshift of het draaien van de arm anders wordt ingesteld, verschijnt bij het weer inschakelen van de heftruck storing 183 of 203 en moet het draaien en schuiven worden gerefereerd.
U refereert de sideshift, door met de sideshift over de index (midden aanbouwapparaat) te gaan.
U refereert de sideshift, door met de sideshift over de index (midden aanbouwapparaat) te gaan.
U refereert de draaisensoren (arm), door minstens een complete draaiing met het lastopnamemiddel te verrichten.
U refereert de draaisensoren (arm), door minstens een complete draaiing met het lastopnamemiddel te verrichten.
U herkent een succesvolle referering hieraan, dat het betreffende symbool bij het refereren dooft.
U herkent een succesvolle referering hieraan, dat het betreffende symbool bij het refereren dooft.
Referentierit draaien
Z
2.5
Referentierit schuiven
Wanneer één van beide symbolen niet dooft, moet u contact opnemen met de serviceorganisatie van de producent.
Referentierit draaien
Z E 10
Referentierit schuiven
Wanneer één van beide symbolen niet dooft, moet u contact opnemen met de serviceorganisatie van de producent.
0208.NL
Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck
0208.NL
2.5
3
Heftruck in gebruik nemen
3
Heftruck in gebruik nemen
F
Voordat de chauffeur de heftruck in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
F
Voordat de chauffeur de heftruck in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
– Controleer de gehele heftruck aan de buitenzijde op zichtbare schaden en lekkages. – Controleer de batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleer of de batterijstekker stevig is aangesloten. – Controleer het dak op beschadigingen. – Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade hebben (zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken). – Controleer de lastwielen op beschadiging. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. – Controleer of alle veiligheidsinrichtingen in orde zijn en bedrijfsgereed zijn. – Controleer de werking van de bedrijfs- en de parkeerrem. – Controleer de remvloeistof. – Controleer bij railgeleiding de geleiderollen op rondheid en beschadigingen.
– Controleer de gehele heftruck aan de buitenzijde op zichtbare schaden en lekkages. – Controleer de batterijbevestiging en kabelaansluitingen op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleer of de batterijstekker stevig is aangesloten. – Controleer het dak op beschadigingen. – Controleer of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade hebben (zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken). – Controleer de lastwielen op beschadiging. – Controleer of de lastkettingen gelijkmatig zijn gespannen. – Controleer of alle veiligheidsinrichtingen in orde zijn en bedrijfsgereed zijn. – Controleer de werking van de bedrijfs- en de parkeerrem. – Controleer de remvloeistof. – Controleer bij railgeleiding de geleiderollen op rondheid en beschadigingen.
Op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen
3.1
Bij het op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen, pakt u de steunbeugel (26) beet. Stap uitsluitend achterwaarts af.
Op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen Bij het op de heftruck stappen en van de heftruck afstappen, pakt u de steunbeugel (26) beet. Stap uitsluitend achterwaarts af.
26
0208.NL
0208.NL
26
E 11
E 11
3.2
De stoel instellen
3.2
De stoel instellen
Z
U moet de stoel instellen op het gewicht van de chauffeur, teneinde een optimale vering te realiseren. Instelbereik van de stoelvering: 50 tot 130 kg.
Z
U moet de stoel instellen op het gewicht van de chauffeur, teneinde een optimale vering te realiseren. Instelbereik van de stoelvering: 50 tot 130 kg. De stoelvering instellen
– Ontlast de stoel. – Trek de instelhendel (29) voor de stoelvering in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
– Ontlast de stoel. – Trek de instelhendel (29) voor de stoelvering in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde.
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde.
– Trek de instelhendel voor de stoelvering (29) nogmaals zo ver in de pijlrichting, tot op de gewichtindicatie voor de stoel (28) het juiste gewicht is bereikt, en breng de instelhendel stoelvering weer terug. – Neem plaats op de stoel.
– Trek de instelhendel voor de stoelvering (29) nogmaals zo ver in de pijlrichting, tot op de gewichtindicatie voor de stoel (28) het juiste gewicht is bereikt, en breng de instelhendel stoelvering weer terug. – Neem plaats op de stoel.
30 27 28 29
E 12
30 27 28 29
De rugleuning instellen
De rugleuning instellen
– Trek de hoekinstelling (27) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling van de rugleuning in de groef springen.
– Trek de hoekinstelling (27) van de rugleuning omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de hoekinstelling van de rugleuning in de groef springen.
De zitpositie instellen
De zitpositie instellen
– Trek de stoelvergrendeling (30) naar buiten, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de stoelvergrendeling weer in de groef springen.
– Trek de stoelvergrendeling (30) naar buiten, en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze voor- of achteruit te schuiven. – Laat de stoelvergrendeling weer in de groef springen. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden.
0208.NL
F
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden.
0208.NL
F
De stoelvering instellen
E 12
3.3
F
Veiligheidsgordel (o) Breng de veiligheidsgordel (31) aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De veiligheidsgordel beschermt tegen zwaar letsel!
3.3
F
31
Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig.
F
F
Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen.
31
Breng geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aan! Verhoogd risico door functiestoringen. – Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
Gedrag in ongewone situaties
Laat beschadigde of niet functionerende veiligheidsgordels uitsluitend vervangen door de dealer of filialen.
Gedrag in ongewone situaties
F
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de veiligheidsgordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar!
Wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen, maak dan nooit de veiligheidsgordel los en probeer niet van de heftruck te springen. Wanneer u eraf springt, is er een hoger letselgevaar!
Het juiste gedrag
– Houd u met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
– Houd u met beide handen vast en zet u schrap met beide voeten.
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
– Neig het lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting.
0208.NL
Het juiste gedrag
0208.NL
F
Breng de veiligheidsgordel (31) aan voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. De veiligheidsgordel beschermt tegen zwaar letsel! Bescherm de veiligheidsgordel tegen verontreiniging (bijvoorbeeld: afdekken tijdens stilstand) en reinig hem regelmatig.
– Vervang de veiligheidsgordel na ieder ongeval. – Gebruik bij nalevering en reparaties uitsluitend originele onderdelen.
F
Veiligheidsgordel (o)
E 13
E 13
F
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Trek vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme, leg hem nauwsluitend over het lichaam en het dijbeen, en steek de insteekplaat in het slot.
Trek vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme, leg hem nauwsluitend over het lichaam en het dijbeen, en steek de insteekplaat in het slot.
F
De veiligheidsgordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen!
De veiligheidsgordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen!
Blijf bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen et cetera) van het interne transportmiddel steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning.
Blijf bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, dalen et cetera) van het interne transportmiddel steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning.
De blokkeerautomaat van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
De blokkeerautomaat van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming vanwege een te lange gordel.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming vanwege een te lange gordel.
Z
Gebruik de veiligheidsgordel uitsluitend voor het beschermen van één persoon.
Z
Gebruik de veiligheidsgordel uitsluitend voor het beschermen van één persoon.
– Wanneer u de veiligheidsgordel wilt afdoen, drukt u op de knop en brengt u de insteekplaat met de hand terug naar het span-/oprolmechanisme.
Z
Wanneer de insteekplaat op de behuizing klapt, kan dit de blokkeerautomaat activeren. U kunt de gordel dan niet verder uit het span/oprol-mechanisme trekken.
E 14
Wanneer de insteekplaat op de behuizing klapt, kan dit de blokkeerautomaat activeren. U kunt de gordel dan niet verder uit het span/oprol-mechanisme trekken. Blokkering activeren
– Trek de veiligheidsgordel vrij krachtig 10 tot 15 mm uit de behuizing. – Laat de veiligheidsgordel terugglijden, teneinde de blokkeerautomaat te lossen.
– Trek de veiligheidsgordel vrij krachtig 10 tot 15 mm uit de behuizing. – Laat de veiligheidsgordel terugglijden, teneinde de blokkeerautomaat te lossen.
U kunt de veiligheidsgordel nu weer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
U kunt de veiligheidsgordel nu weer uit het span/oprol-mechanisme trekken.
0208.NL
Blokkering activeren
0208.NL
Z
– Wanneer u de veiligheidsgordel wilt afdoen, drukt u op de knop en brengt u de insteekplaat met de hand terug naar het span-/oprolmechanisme.
E 14
3.4
Instelling van het bedieningspaneel
3.4
U kunt het bedieningspaneel instellen in hoogte- en lengterichting.
U kunt het bedieningspaneel instellen in hoogte- en lengterichting.
In hoogterichting instellen
In hoogterichting instellen
– Houd het bedieningspaneel vast, en los gelijktijdig de hendel (33). – Breng het bedieningspaneel op de juiste hoogte, en trek de hendel weer vast.
32
– Houd het bedieningspaneel vast, en los gelijktijdig de hendel (33). – Breng het bedieningspaneel op de juiste hoogte, en trek de hendel weer vast.
32
In lengterichting instellen
33
In lengterichting instellen
33
– Trek de hendel (32) naar boven. – Breng het bedieningspaneel in de juiste stand. – Laat de hendel (32) weer in de groef springen. De bedrijfsgereedheid herstellen – Los de NOODSTOP-schakelaar (10) door te draaien. – Steek de sleutel in het contactslot (9) en draai hem naar rechts. – Controleer de werking van de waarschuwingsinrichting (claxon; 11). – Controleer de juiste werking van de bedrijfs- en de parkeerrem. – Verricht een referentierit van de hefmast om de hoogte-indicatie in te stellen (zie pagina E10).
F
Wanneer tijdens de inschakelprocedure een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet u onmiddellijk de NOODSTOP-knop indrukken.
3.5
De bedrijfsgereedheid herstellen – Los de NOODSTOP-schakelaar (10) door te draaien. – Steek de sleutel in het contactslot (9) en draai hem naar rechts. – Controleer de werking van de waarschuwingsinrichting (claxon; 11). – Controleer de juiste werking van de bedrijfs- en de parkeerrem. – Verricht een referentierit van de hefmast om de hoogte-indicatie in te stellen (zie pagina E10).
11
F
9 10
Z
Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurreferentie, zijn toegestaan.
0208.NL
Z
– Trek de hendel (32) naar boven. – Breng het bedieningspaneel in de juiste stand. – Laat de hendel (32) weer in de groef springen.
Wanneer tijdens de inschakelprocedure een ongewenste rij- of hefbeweging plaatsvindt, moet u onmiddellijk de NOODSTOP-knop indrukken.
11
9 10
Kortstondige stuurbewegingen die ontstaan bij de stuurreferentie, zijn toegestaan.
0208.NL
3.5
Instelling van het bedieningspaneel
E 15
E 15
De chauffeursplaats instellen
3.6
U kunt de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in lastrichting circa 30° en in aandrijfrichting circa 10° verdraaien, traploos via een druk op de knop.
U kunt de stoel met bedieningspaneel en rijpedalen in lastrichting circa 30° en in aandrijfrichting circa 10° verdraaien, traploos via een druk op de knop.
34 35
– Druk het rijpedaal (17) licht in en druk nu de tuimelschakelaar naar positie 34. De chauffeursplaats in aandrijfrichting draaien – Druk het rijpedaal (17) licht in en druk nu de tuimelschakelaar naar positie 35. De chauffeursplaats in lastrichting draaien
De chauffeursplaats instellen
34 35
– Druk het rijpedaal (17) licht in en druk nu de tuimelschakelaar naar positie 34. De chauffeursplaats in aandrijfrichting draaien – Druk het rijpedaal (17) licht in en druk nu de tuimelschakelaar naar positie 35. De chauffeursplaats in lastrichting draaien
M
Wanneer u tijdens de instelling van de chauffeursplaats de voetknop bedient, kunt u het interne transportmiddel rijden.
M
Wanneer u tijdens de instelling van de chauffeursplaats de voetknop bedient, kunt u het interne transportmiddel rijden.
3.7
Klok instellen
3.7
Klok instellen
Z
Het menu "Klok instellen" oproepen
Het menu "Klok instellen" oproepen
Druk op knop 35. De indicatie-eenheid gaat naar het submenu.
Druk op knop 35. De indicatie-eenheid gaat naar het submenu.
Z
In dit submenu zijn geen heftruckbewegingen mogelijk. Druk nu tweemaal op knop 36. In de indicatieeenheid verschijnt het menu „Klok instellen“.
In dit submenu zijn geen heftruckbewegingen mogelijk. Druk nu tweemaal op knop 36. In de indicatieeenheid verschijnt het menu „Klok instellen“.
40
36 35
De klok instellen
35
De klok instellen
Druk knop 36 en gelijktijdig
Druk knop 36 en gelijktijdig
– – – –
– – – –
knop 37 in om de uren te verhogen. knop 38 in om de uren te verlagen. knop 39 in om de minuten te verhogen. knop 40 in om de minuten te verlagen.
40
36
13:22
knop 37 in om de uren te verhogen. knop 38 in om de uren te verlagen. knop 39 in om de minuten te verhogen. knop 40 in om de minuten te verlagen.
13:22
41
41
De ingestelde tijd (41) wordt weergegeven op de indicatie-eenheid.
De ingestelde tijd (41) wordt weergegeven op de indicatie-eenheid.
38
36 35
37
40 35
37
Het menu "Klok instellen" verlaten
Druk op knop 35. De indicatie-eenheid gaat naar het submenu.
Druk op knop 35. De indicatie-eenheid gaat naar het submenu. 0208.NL
Het menu "Klok instellen" verlaten
Druk nu op knop 40. De indicatie-eenheid gaat naar het menu „Heftruckfuncties“.
E 16
38
36
39
40 39
Druk nu op knop 40. De indicatie-eenheid gaat naar het menu „Heftruckfuncties“.
E 16
0208.NL
3.6
4
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Buiten het werk- of bedienbereik leunen of grijpen is verboden.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet steeds een veilige remafstand bewaren tot de heftrucks die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u moet het interne transportmiddel altijd onder controle hebben. Plotseling stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Buiten het werk- of bedienbereik leunen of grijpen is verboden.
Zichtverhoudingen bij het rijden buiten de smalle gangen: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Zichtverhoudingen bij het rijden buiten de smalle gangen: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
M M
Rijden op hellingen: u mag niet op hellingen rijden. Op laadbruggen rijden: u mag niet op laadbruggen rijden.
Rijden op hellingen: u mag niet op hellingen rijden. Op laadbruggen rijden: u mag niet op laadbruggen rijden. In liften rijden: u mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
Toestand van de te transporteren last: de bediener moet er zich van overtuigen dat de last voldoet aan de voorschriften. Er mogen alleen veilige en zorgvuldig geplaatste lasten verplaatst worden. Bestaat het gevaar dat delen van de last kunnen omvallen of eraf vallen dan moeten geschikte beveiligingsmaatregelen worden toegepast.
Toestand van de te transporteren last: de bediener moet er zich van overtuigen dat de last voldoet aan de voorschriften. Er mogen alleen veilige en zorgvuldig geplaatste lasten verplaatst worden. Bestaat het gevaar dat delen van de last kunnen omvallen of eraf vallen dan moeten geschikte beveiligingsmaatregelen worden toegepast.
0208.NL
In liften rijden: u mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift rijdt. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
0208.NL
M M
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden moeten wegblijven uit het werkbereik. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plekken plaatsen.
E 17
E 17
4.2
Rijden, sturen, remmen
4.2
Rijden, sturen, remmen
NOODSTOP
NOODSTOP
– Druk de NOODSTOP-knop (10) naar onderen. Alle bewegingen van het interne transportmiddel worden uitgeschakeld. De werking van de schakelaar mag niet worden beïnvloed door neergelegde voorwerpen.
– Druk de NOODSTOP-knop (10) naar onderen. Alle bewegingen van het interne transportmiddel worden uitgeschakeld. De werking van de schakelaar mag niet worden beïnvloed door neergelegde voorwerpen.
10
M
10
Rijden
Rijden
U kunt de heftruck in drie modi rijden: vrij rijden, met inductieve geleiding of railgeleiding. Welke modus wordt gebruikt, hangt af van het geleidingssysteem van de betreffende stellinginstallatie.
U kunt de heftruck in drie modi rijden: vrij rijden, met inductieve geleiding of railgeleiding. Welke modus wordt gebruikt, hangt af van het geleidingssysteem van de betreffende stellinginstallatie.
M
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.
E 18
0208.NL
De voetknop moet constant zijn ingedrukt wanneer u wilt rijden.
0208.NL
De voetknop moet constant zijn ingedrukt wanneer u wilt rijden.
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap.
E 18
Rijden in de voorzijde stellingpatroon
Rijden in de voorzijde stellingpatroon
7
12
1
15
16
9
15
10
– – – – –
Los de NOODSTOP-knop (10) door te draaien. Steek de sleutel in het contactslot (9) en draai hem met de klok mee. Druk op de voetknop (15). Voer de referentierit uit, zie pagina E10. Hef de hoofdhef met de hydrauliekregelknop (12) tot de vorktanden vrij zijn van de vloer. – Plaats de rijrichtingschakelaar (7) in de gewenste rijrichting. – Bedien de voetknop (15) en druk het rijpedaal (17) langzaam in, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
Z
7
12
1
16
9
10
– – – – –
Los de NOODSTOP-knop (10) door te draaien. Steek de sleutel in het contactslot (9) en draai hem met de klok mee. Druk op de voetknop (15). Voer de referentierit uit, zie pagina E10. Hef de hoofdhef met de hydrauliekregelknop (12) tot de vorktanden vrij zijn van de vloer. – Plaats de rijrichtingschakelaar (7) in de gewenste rijrichting. – Bedien de voetknop (15) en druk het rijpedaal (17) langzaam in, tot de gewenste rijsnelheid is bereikt.
Z
U kunt de rijsnelheid traploos regelen. Hoe dieper u het rijpedaal intrapt, des te hoger de rijsnelheid wordt.
0208.NL
– Draai de heftruck met het stuurwiel (1) in de gewenste richting.
0208.NL
– Draai de heftruck met het stuurwiel (1) in de gewenste richting.
U kunt de rijsnelheid traploos regelen. Hoe dieper u het rijpedaal intrapt, des te hoger de rijsnelheid wordt.
E 19
E 19
Sturen Buiten de smalle gangen stuurt u de heftruck met behulp van het stuurwiel. De indicatie-eenheid (20) toont de stand van het aandrijfwiel.
Sturen Buiten de smalle gangen stuurt u de heftruck met behulp van het stuurwiel. De indicatie-eenheid (20) toont de stand van het aandrijfwiel.
20
Remmen
Z
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
E 20
Het remgedrag van de heftruck hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
– U kunt de heftruck op vier manieren remmen: - met de bedrijfsrem - met het rempedaal - met de voetknop - met de NOODSTOP-knop
– U kunt de heftruck op vier manieren remmen: - met de bedrijfsrem - met het rempedaal - met de voetknop - met de NOODSTOP-knop
Remmen met de bedrijfsrem
Remmen met de bedrijfsrem
U kunt de heftruck tijdens het rijden afremmen met de rijstroomregeling door het rijpedaal los te laten of door de rijrichtingschakelaar in tegenovergestelde rijrichting om te schakelen.
U kunt de heftruck tijdens het rijden afremmen met de rijstroomregeling door het rijpedaal los te laten of door de rijrichtingschakelaar in tegenovergestelde rijrichting om te schakelen.
Remmen met rempedaal
Remmen met rempedaal
U kunt de heftruck afremmen via de hydraulische trommelrem in de lastwielen, door het rempedaal te bedienen.
U kunt de heftruck afremmen via de hydraulische trommelrem in de lastwielen, door het rempedaal te bedienen.
Remmen met de voetknop
Remmen met de voetknop
Wanneer u de voetknop loslaat, wordt de heftruck afgeremd.
Wanneer u de voetknop loslaat, wordt de heftruck afgeremd.
Remmen met de NOODSTOP-knop
Remmen met de NOODSTOP-knop
Wanneer u de NOODSTOP-knop gebruikt, wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
Wanneer u de NOODSTOP-knop gebruikt, wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
M
U mag de NOODSTOP-knop uitsluitend in gevaarlijke situaties gebruiken.
0208.NL
M
Remmen
U mag de NOODSTOP-knop uitsluitend in gevaarlijke situaties gebruiken.
0208.NL
Z
20
E 20
Rijden in smalle gangen
M
M Z Z
Rijden in smalle gangen
M
Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van heftrucks in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Markeer deze werkbereiken hiertoe. Controleer dagelijks de aanwezige veiligheidsinrichtingen aan de heftrucks of de stellinginstallatie, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. Ze mogen niet onwerkzaam worden gemaakt, niet oneigenlijk worden gebruikt, en niet worden versteld of worden verwijderd. Meld gebreken aan de veiligheidsinrichtingen onmiddellijk, en zet ze uit.
M Z
Neem de aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht. Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de chauffeur controleren of zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Rijd uitsluitend vrije smalle gangen in. Wanneer zich personen in de smalle gang bevinden, moet de bedrijvigheid onmiddellijk worden gestaakt.
Z
U mag uitsluitend in smalle gangen rijden met heftrucks die daarvoor zijn bedoeld. Wanneer een smalle gang is uitgerust met een geleidedraad voor inductieve geleiding, mag u bij een defecte of uitgeschakelde middenstreepgeleiding de heftruck slechts met kruipsnelheid uit de smalle gang rijden.
Alvorens een smalle gang in te rijden, moet de chauffeur controleren of zich personen of andere voertuigen in deze smalle gang bevinden. Rijd uitsluitend vrije smalle gangen in. Wanneer zich personen in de smalle gang bevinden, moet de bedrijvigheid onmiddellijk worden gestaakt. U mag uitsluitend in smalle gangen rijden met heftrucks die daarvoor zijn bedoeld. Wanneer een smalle gang is uitgerust met een geleidedraad voor inductieve geleiding, mag u bij een defecte of uitgeschakelde middenstreepgeleiding de heftruck slechts met kruipsnelheid uit de smalle gang rijden. Heftruck met railgeleiding
De railgeleide heftrucks zijn uitgerust met sensoren, die bij het inrijden in de stellingpaden de gangherkenning 20 activeren.
De railgeleide heftrucks zijn uitgerust met sensoren, die bij het inrijden in de stellingpaden de gangherkenning 20 activeren.
42
42
– Rijd de heftruck met lage snelheid vóór de smalle gang, zodat hij is uitgelijnd met de smalle gang en diens markeringen.
Z
Neem de aanduidingen in acht die op de rijweg zijn aangebracht. – Rijd de heftruck langzaam in de smalle gang.
M
Neem de aanwijzingen van DIN 15185 deel 2 in acht.
Heftruck met railgeleiding
– Rijd de heftruck met lage snelheid vóór de smalle gang, zodat hij is uitgelijnd met de smalle gang en diens markeringen.
Z
Onbevoegden en doorgangsverkeer mogen geen gebruik maken van de smalle gangen (verkeerswegen van heftrucks in stellinginstallaties met veiligheidsafstanden < 500 mm). Markeer deze werkbereiken hiertoe. Controleer dagelijks de aanwezige veiligheidsinrichtingen aan de heftrucks of de stellinginstallatie, teneinde gevaren te vermijden en personen te beschermen. Ze mogen niet onwerkzaam worden gemaakt, niet oneigenlijk worden gebruikt, en niet worden versteld of worden verwijderd. Meld gebreken aan de veiligheidsinrichtingen onmiddellijk, en zet ze uit.
Neem de aanduidingen in acht die op de rijweg zijn aangebracht. – Rijd de heftruck langzaam in de smalle gang.
38
38
Let erop of de geleiderollen van de heftruck in de geleiderails van de smalle gang lopen.
Let erop of de geleiderollen van de heftruck in de geleiderails van de smalle gang lopen.
– Druk op de knop „Geleiding aan” (38). – Het lampje „Geleiding aan“ (42) gaat branden. – Het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht. In de stuurhoek-indicatie (20) wordt de stuurhoek na het insporen continu in de middenstand weergegeven. Het handmatig sturen is buiten bedrijf. – Door bedienen van het rijpedaal (17) en de rijrichtingschakelaar (7) beïnvloedt u de rijsnelheid respectievelijk de rijrichting. – Rijd de heftruck in de smalle gang met de gewenste snelheid verder.
– Druk op de knop „Geleiding aan” (38). – Het lampje „Geleiding aan“ (42) gaat branden. – Het aandrijfwiel wordt automatisch in de stand voor rechtuit rijden gebracht. In de stuurhoek-indicatie (20) wordt de stuurhoek na het insporen continu in de middenstand weergegeven. Het handmatig sturen is buiten bedrijf. – Door bedienen van het rijpedaal (17) en de rijrichtingschakelaar (7) beïnvloedt u de rijsnelheid respectievelijk de rijrichting. – Rijd de heftruck in de smalle gang met de gewenste snelheid verder.
U verlaat de railgeleiding door de drukknop (38) te bedienen. De indicatie (42) wordt niet-actief. Bovendien kunt u het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden.
20
M
42
20
42
0208.NL
38
0208.NL
38
U verlaat de railgeleiding door de drukknop (38) te bedienen. De indicatie (42) wordt niet-actief. Bovendien kunt u het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden.
E 21
E 21
Heftruck met inductieve geleiding
F F F
Heftruck met inductieve geleiding
F
Let bij het accelereren en verder rijden na het uitschakelen van de inductieve geleiding op de stand van het aandrijfwiel, aangezien het handmatig sturen weer is geactiveerd.
F
Wanneer een inductief geleide heftruck wordt uitgeschakeld, is de inductieve geleiding niet meer actief na het weer inschakelen. Risico voor ongevallen! Bij het verder rijden klinkt een waarschuwingssignaal en wordt de snelheid verlaagd. Activeer de inductieve geleiding weer met behulp van knop (38) (lampje „Geleiding aan“ (42) brandt in de actieve modus) en spoor de heftruck opnieuw in.
F
Tijdens het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidedraad uitwijken (45).
Wanneer een inductief geleide heftruck wordt uitgeschakeld, is de inductieve geleiding niet meer actief na het weer inschakelen. Risico voor ongevallen! Bij het verder rijden klinkt een waarschuwingssignaal en wordt de snelheid verlaagd. Activeer de inductieve geleiding weer met behulp van knop (38) (lampje „Geleiding aan“ (42) brandt in de actieve modus) en spoor de heftruck opnieuw in. Tijdens het insporen kan het achtergedeelte bij het bereiken van de geleidedraad uitwijken (45).
– Rijd de heftruck (43) met lage snelheid schuin naar de geleidedraad (44) toe.
– Rijd de heftruck (43) met lage snelheid schuin naar de geleidedraad (44) toe.
De heftruck moet bij het insporen niet parallel aan de geleidedraad staan. De optimale benaderingshoek ligt tussen 10° en 50°.
De heftruck moet bij het insporen niet parallel aan de geleidedraad staan. De optimale benaderingshoek ligt tussen 10° en 50°.
Het aanbouwapparaat moet in de basisstand (zie pagina „Aanbouwapparaat in de basisstand“ in hoofdstuk E) staan, omdat hij anders buiten de heftruckcontouren staat. De rijsnelheid bleef begrensd tot de verlaagde rijsnelheid. Het inspoorproces moet bij voorkeur in lastrichting plaatsvinden, omdat de benodigde tijd en het benodigd traject hier het kleinste zijn. – Schakel in de buurt van de geleidedraad de inductieve geleiding in met drukknop (38).
45
Het aanbouwapparaat moet in de basisstand (zie pagina „Aanbouwapparaat in de basisstand“ in hoofdstuk E) staan, omdat hij anders buiten de heftruckcontouren staat. De rijsnelheid bleef begrensd tot de verlaagde rijsnelheid.
44
Het inspoorproces moet bij voorkeur in lastrichting plaatsvinden, omdat de benodigde tijd en het benodigd traject hier het kleinste zijn.
43
20
– Schakel in de buurt van de geleidedraad de inductieve geleiding in met drukknop (38).
42
Het lampje „Geleiding aan“ (42) gaat branden.
38
44 43
20
42
46
38
Bij het bereiken van de geleidedraad wordt de heftruck automatisch geleid. Het inspoorproces vindt bij het bereiken van de geleidedraad automatisch plaats met lage rijsnelheid. De stuurhoekindicatie (20) gaat naar de stand „Insporen actief“ (46). Het akoestische inspoorsignaal klinkt.
42
46
42
38 0208.NL
38 0208.NL
Het inspoorproces vindt bij het bereiken van de geleidedraad automatisch plaats met lage rijsnelheid. De stuurhoekindicatie (20) gaat naar de stand „Insporen actief“ (46). Het akoestische inspoorsignaal klinkt.
45
Het lampje „Geleiding aan“ (42) gaat branden.
Bij het bereiken van de geleidedraad wordt de heftruck automatisch geleid.
E 22
Let bij het accelereren en verder rijden na het uitschakelen van de inductieve geleiding op de stand van het aandrijfwiel, aangezien het handmatig sturen weer is geactiveerd.
E 22
Het inductief gedwongen sturen neemt het sturen van de heftruck over en draait deze naar de geleidedraad.
42
47
Wanneer de heftruck exact op de geleidedraad is gebracht, wordt het inspoorproces beëindigd. De indicatie „Insporen actief“ (46) gaat naar „Geleidedraad gevolgd“ (47). Het inspoorsignaal klinkt niet meer. De heftruck wordt nu gedwongen geleid.
M
U verlaat de geleidedraad door de drukknop (38) te bedienen. De indicatie (42) wordt niet-actief. Bovendien gaat de indicatie „Geleidedraad gevolgd“ (47) naar de stuurhoekindicatie (20). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden.
Het inductief gedwongen sturen neemt het sturen van de heftruck over en draait deze naar de geleidedraad. Wanneer de heftruck exact op de geleidedraad is gebracht, wordt het inspoorproces beëindigd. De indicatie „Insporen actief“ (46) gaat naar „Geleidedraad gevolgd“ (47). Het inspoorsignaal klinkt niet meer. De heftruck wordt nu gedwongen geleid.
38
M 20
42
47
42
U verlaat de geleidedraad door de drukknop (38) te bedienen. De indicatie (42) wordt niet-actief. Bovendien gaat de indicatie „Geleidedraad gevolgd“ (47) naar de stuurhoekindicatie (20). U kunt het interne transportmiddel nu weer vrij verrijden.
38
20
42
38
38
Diagonaal rijden
Z
Diagonaal rijden
Z
Diagonaal rijden is uitsluitend dan mogelijk, wanneer de heftruck inductief of met een rail wordt geleid. Bij bediening van de hydrauliekregelknop (12) en gelijktijdig indrukken van het rijpedaal (17) kunt u diagonaal rijden (gelijktijdig rijden en heffen / dalen).
Diagonaal rijden is uitsluitend dan mogelijk, wanneer de heftruck inductief of met een rail wordt geleid. Bij bediening van de hydrauliekregelknop (12) en gelijktijdig indrukken van het rijpedaal (17) kunt u diagonaal rijden (gelijktijdig rijden en heffen / dalen).
12
F
17
Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer de heftruck de smalle gang geheel heeft verlaten.
0208.NL
Het omschakelen van gedwongen naar handmatig sturen mag uitsluitend plaatsvinden, wanneer de heftruck de smalle gang geheel heeft verlaten.
0208.NL
F
12
17
E 23
E 23
4.3
F
Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en binnen smalle gangen
4.3
F
Knelgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken. Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Letselgevaar bij het dalen van het lastopnamemiddel. Er mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Heffen / dalen (hoofdhef)
De hef- en daalsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop. Hefsnelheid is maximaal, wanneer de indicatie-eenheid de basisstand aanbouwapparaat (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in de basisstand“ in hoofdstuk E) weergeeft.
– De hydrauliek-regelknop (12) draaien naar boven = heffen naar onderen = dalen
12
Z 14 13
E 24
De hef- en daalsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop. Hefsnelheid is maximaal, wanneer de indicatie-eenheid de basisstand aanbouwapparaat (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in de basisstand“ in hoofdstuk E) weergeeft.
Z
Wanneer de leidingbreukbeveiliging bij een ontoelaatbare daalsnelheid (E 287) actief is geworden, moet u de oorzaak vaststellen en wanneer het hydraulieksysteem geen lekken heeft, moet u de hoofdhef kort heffen en langzaam laten dalen.
12
14 13
Wanneer de leidingbreukbeveiliging bij een ontoelaatbare daalsnelheid (E 287) actief is geworden, moet u de oorzaak vaststellen en wanneer het hydraulieksysteem geen lekken heeft, moet u de hoofdhef kort heffen en langzaam laten dalen. Schuiven (aanbouwapparaat arm)
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (14) (= schuiven aanbouwapparaat). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliek-regelknop (12). Draaien naar boven = schuiven rechts Draaien naar onderen = schuiven links
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (14) (= schuiven aanbouwapparaat). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliek-regelknop (12). Draaien naar boven = schuiven rechts Draaien naar onderen = schuiven links
De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging.
De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging.
Draaien (vorkdrager)
Draaien (vorkdrager)
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (13) (= vorkdrager zwenken). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliek-regelknop (12). Draaien naar boven = zwenken rechts Draaien naar onderen = zwenken links
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (13) (= vorkdrager zwenken). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliek-regelknop (12). Draaien naar boven = zwenken rechts Draaien naar onderen = zwenken links
De draaisnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop.
De draaisnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop.
0208.NL
Schuiven (aanbouwapparaat arm)
0208.NL
Z
Knelgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken. Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Letselgevaar bij het dalen van het lastopnamemiddel. Er mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Heffen / dalen (hoofdhef)
– De hydrauliek-regelknop (12) draaien naar boven = heffen naar onderen = dalen
Z
Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en binnen smalle gangen
E 24
4.4
F Z
Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager
4.4
F
Knelgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken. Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden.
Z
Bij het verschuiven van het aanbouwapparaat wordt gelijktijdig de vorkdrager gezwenkt. U kunt de draaisnelheid niet veranderen. De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop.
4.4.1 Handmatige draaispeling
Gelijktijdig schuiven van de arm en zwenken van de vorkdrager Knelgevaar bij het zwenken of verschuiven van de vorken. Bij het zwenken, schuiven of synchroon draaien van het lastopnamemiddel mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Bij het verschuiven van het aanbouwapparaat wordt gelijktijdig de vorkdrager gezwenkt. U kunt de draaisnelheid niet veranderen. De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliek-regelknop.
4.4.1 Handmatige draaispeling
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu overschakelen synchroon draaien“ (48) naar de functie „Synchroon links- 14 respectievelijk rechtsdraaien“ (49). 13 – Druk de drukknop (37) in en draai gelijktijdig de hydrauliek-regelknop (12) naar onderen = zwenken van de vorkdrager naar rechts en schuiven van de arm naar links. – Druk de drukknop (36) in en draai gelijktijdig de hydrauliek-regelknop (12) naar boven = zwenken van de vorkdrager naar links en schuiven van de arm naar rechts.
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu overschakelen synchroon draaien“ (48) naar de functie „Synchroon links- 14 respectievelijk rechtsdraaien“ (49). 13 – Druk de drukknop (37) in en draai gelijktijdig de hydrauliek-regelknop (12) naar onderen = zwenken van de vorkdrager naar rechts en schuiven van de arm naar links. – Druk de drukknop (36) in en draai gelijktijdig de hydrauliek-regelknop (12) naar boven = zwenken van de vorkdrager naar links en schuiven van de arm naar rechts.
12
49 48
12
49 48
4.4.2 Automatische draaispeling (o)
4.4.2 Automatische draaispeling (o) – Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu 36 overschakelen synchroon draaien“ (48) 36 37 naar de functie „Synchroon linksrespectievelijk rechtsdraaien“ (49). – Drukknop (37) indrukken = de vorkdrager naar rechts draaien en de arm naar links schuiven. – Drukknop (36) indrukken = de vorkdrager naar links draaien en de arm naar rechts schuiven.
0208.NL
0208.NL
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu 36 overschakelen synchroon draaien“ (48) 36 37 naar de functie „Synchroon linksrespectievelijk rechtsdraaien“ (49). – Drukknop (37) indrukken = de vorkdrager naar rechts draaien en de arm naar links schuiven. – Drukknop (36) indrukken = de vorkdrager naar links draaien en de arm naar rechts schuiven.
E 25
E 25
4.4.3 Synchroon draaien tot middenstand vorken (o)
4.4.3 Synchroon draaien tot middenstand vorken (o)
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu overschakelen synchroon draaien“ (48) naar de functie „Synchroon draaien tot 14 vork in middenstand“ (50). 13 – Drukknop (38) indrukken = de vorkdrager in de middenstand zwenken en de arm naar de middenstand schuiven.
4.4.4 Schuiven telescoopvork (o)
aanbouwapparaat
4.4.4 Schuiven telescoopvork (o)
48
– Druk op de drukknop voor de telescoopvork (14). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliekregelknop (12): naar boven = schuiven naar rechts naar onderen = schuiven naar links
Z
– Bedien de voetknop niet. – Druk op de drukknop (36): daardoor gaat de indicatie in het indicatieeenheidmenu van de functie „Menu overschakelen synchroon draaien“ (48) naar de functie „Synchroon draaien tot 14 vork in middenstand“ (50). 13 – Drukknop (38) indrukken = de vorkdrager in de middenstand zwenken en de arm naar de middenstand schuiven.
12
De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliekregelknop.
36
50
aanbouwapparaat
48
– Druk op de drukknop voor de telescoopvork (14). – Draai gelijktijdig aan de hydrauliekregelknop (12): naar boven = schuiven naar rechts naar onderen = schuiven naar links
Z
38
De schuifsnelheid is evenredig met de draaibeweging van de hydrauliekregelknop.
36
50
38
0208.NL
De telescoopvork komt in de middenstand automatisch tot stilstand. Na het loslaten van de hydrauliek-regelknop (12) en het opnieuw bedienen, kan de telescoopvork verder naar links of rechts worden verschoven.
0208.NL
De telescoopvork komt in de middenstand automatisch tot stilstand. Na het loslaten van de hydrauliek-regelknop (12) en het opnieuw bedienen, kan de telescoopvork verder naar links of rechts worden verschoven.
E 26
12
E 26
4.5
M
Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten
4.5
M
Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze in / op pallets is geplaatst, en dat de toegelaten hefcapaciteit van de heftruck niet wordt overschreden. Let op het lastdiagram!
Opnemen, transporteren en wegzetten van lasten Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze in / op pallets is geplaatst, en dat de toegelaten hefcapaciteit van de heftruck niet wordt overschreden. Let op het lastdiagram!
– Controleer de vorktand-afstand voor de pallets, stel ze eventueel in.
– Controleer de vorktand-afstand voor de pallets, stel ze eventueel in.
De vorktanden instellen
De vorktanden instellen
De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centraal mogelijk op de vorkdrager worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
51
52
53
53
– Zwenk de vergrendelhendel (51) naar boven. – Schuif de vorktanden (52) op de vorkdrager (53) in de juiste stand. – Zwenk de vergrendelhendel (51) naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen in een gleuf springt.
M
54
Verwijder de aanslagbout (54) nooit!
54
0208.NL
Verwijder de aanslagbout (54) nooit!
– Zwenk de vergrendelhendel (51) naar boven. – Schuif de vorktanden (52) op de vorkdrager (53) in de juiste stand. – Zwenk de vergrendelhendel (51) naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen in een gleuf springt.
0208.NL
M
51
52
E 27
E 27
– Druk op de voetknop. – Rijd de heftruck voorzichtig naar de magazijnlocatie – Bedien de voetknop niet. – Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. – Hef de last iets. – Trek de vorktanden terug.
– Druk op de voetknop. – Rijd de heftruck voorzichtig naar de magazijnlocatie – Bedien de voetknop niet. – Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. – Hef de last iets. – Trek de vorktanden terug.
E 28
0208.NL
De last zijdelings opnemen.
0208.NL
De last zijdelings opnemen.
E 28
De last frontaal opnemen
– Bedien de voetknop niet. – Breng het aanbouwapparaat in de middenstand en de vorktanden in een haakse hoek (90°) met het interne transportmiddel. – Druk op de voetknop. – Rijd langzaam met het interne transportmiddel. – Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. – Bedien de voetknop niet. – Hef de last iets en rijd langzaam terug met het interne transportmiddel. – Bedien de voetknop niet. – Breng de last in de basisstand.
– Bedien de voetknop niet. – Breng het aanbouwapparaat in de middenstand en de vorktanden in een haakse hoek (90°) met het interne transportmiddel. – Druk op de voetknop. – Rijd langzaam met het interne transportmiddel. – Schuif de vorktanden langzaam onder de pallet, tot de vorkrug tegen de last of de pallet ligt. – Bedien de voetknop niet. – Hef de last iets en rijd langzaam terug met het interne transportmiddel. – Bedien de voetknop niet. – Breng de last in de basisstand.
M
Voorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid.
Voorwaarde voor een storingsvrij werken is een perfecte bodemgesteldheid. Last transporteren
– Druk op de voetknop. – Transporteer de last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer, waarbij u uiteraard wel een marge tot aan de vloer in acht neemt. – Transporteer de last uitsluitend met beide vorktanden. Let er bij transport van zware lasten beslist op dat beide vorktanden in gelijke mate zijn belast. – Accelereer het interne transportmiddel gevoelig. – Rijd met gelijkmatige snelheid. – Wees altijd gereed om te remmen. U mag uitsluitend plotseling remmen bij gevaar. – Verlaag de rijsnelheid in scherpe bochten voldoende.
– Druk op de voetknop. – Transporteer de last buiten de smalle gang zo laag mogelijk boven de vloer, waarbij u uiteraard wel een marge tot aan de vloer in acht neemt. – Transporteer de last uitsluitend met beide vorktanden. Let er bij transport van zware lasten beslist op dat beide vorktanden in gelijke mate zijn belast. – Accelereer het interne transportmiddel gevoelig. – Rijd met gelijkmatige snelheid. – Wees altijd gereed om te remmen. U mag uitsluitend plotseling remmen bij gevaar. – Verlaag de rijsnelheid in scherpe bochten voldoende.
0208.NL
Last transporteren
0208.NL
M
De last frontaal opnemen
E 29
E 29
M
De last wegzetten
De last wegzetten
– Rijd het interne transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie.
– Rijd het interne transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie.
M
Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagkracht). – Bedien de voetknop niet. – Hef het lastopnamemiddel zo ver, dat u de last (zonder te stoten) in de magazijnlocatie kunt rijden. – Schuif de last voorzichtig in de magazijnlocatie. – Laat het lastopnamemiddel gevoelig zo ver zakken, tot de vorktanden vrij zijn van de last.
M
– Bedien de voetknop niet. – Hef het lastopnamemiddel zo ver, dat u de last (zonder te stoten) in de magazijnlocatie kunt rijden. – Schuif de last voorzichtig in de magazijnlocatie. – Laat het lastopnamemiddel gevoelig zo ver zakken, tot de vorktanden vrij zijn van de last.
M
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen.
0208.NL
– Trek de vorktanden terug.
0208.NL
– Trek de vorktanden terug.
E 30
Voordat u een last wegzet, moet u er zeker van zijn dat de magazijnlocatie geschikt is om de last op te nemen (afmetingen en draagkracht).
E 30
4.6
Hefhoogteselectie (o) Wanneer u lasten in vooraf geselecteerde stellinglocaties wilt opnemen of wegzetten, moet u het vloertransportmiddel instellen op de magazijninrichting. Uitsluitend geschoolde buitendiensttechnici van de serviceorganisatie van de producent mogen de werkzaamheden verrichten die hiervoor nodig zijn.
Z
6
Z 12
5 6
Het aanbouwapparaat moet in de basisstand (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in 14 hoofdstuk E) staan. Herkenning van het bereik (zones)
12
U voert de zones in via het numerieke toetsenblok (6) of via de invoertoetsen F1 - F7 (5). Bij gebruik van de cijfertoetsen (6) moet u de invoertoets F1 indrukken voordat u een nieuwe zone selecteert.
U voert de zones in via het numerieke toetsenblok (6) of via de invoertoetsen F1 - F7 (5). Bij gebruik van de cijfertoetsen (6) moet u de invoertoets F1 indrukken voordat u een nieuwe zone selecteert.
Doe het volgende om de last in voorgeselecteerde magazijnlocaties met behulp van hefhoogteselectie op te nemen of te plaatsen.
Doe het volgende om de last in voorgeselecteerde magazijnlocaties met behulp van hefhoogteselectie op te nemen of te plaatsen.
– Rijd de heftruck in de betreffende smalle gang. – Voer de zone in via de cijfertoetsen (6). – Voer het vaknummer in. U voert het vaknummer in via de cijfertoetsen. U kunt het vaknummer invoeren met één karakter (1-9) of twee karakters (01-64). Met de toets „CE“ kunt u de ingevoerde gegevens weer wissen. Wanneer in het geselecteerde vak de hoogte „0“ is ingevoerd, is de hefhoogteselectie niet actief.
– Rijd de heftruck in de betreffende smalle gang. – Voer de zone in via de cijfertoetsen (6). – Voer het vaknummer in. U voert het vaknummer in via de cijfertoetsen. U kunt het vaknummer invoeren met één karakter (1-9) of twee karakters (01-64). Met de toets „CE“ kunt u de ingevoerde gegevens weer wissen. Wanneer in het geselecteerde vak de hoogte „0“ is ingevoerd, is de hefhoogteselectie niet actief.
Z
Bij invoer van één karakter wordt bij iedere invoer het actuele getal overgenomen. Bij invoer met twee karakter wordt het eerst ingevoerde getal gebruikt als tiental, het tweede als eenheid. Voor het bereiken van de gewenste hoogte zijn er na de parameterinstelling verschillende bedienmodi.
Bij invoer van één karakter wordt bij iedere invoer het actuele getal overgenomen. Bij invoer met twee karakter wordt het eerst ingevoerde getal gebruikt als tiental, het tweede als eenheid. Voor het bereiken van de gewenste hoogte zijn er na de parameterinstelling verschillende bedienmodi.
Handmatig
Bedien de hydrauliek-regelknop (12) zo lang, tot de gewenste hoogte is bereikt (automatische stop). De chauffeur kan de hefen daalsnelheid bepalen.
Handmatig
Bedien de hydrauliek-regelknop (12) zo lang, tot de gewenste hoogte is bereikt (automatische stop). De chauffeur kan de hefen daalsnelheid bepalen.
Vooreinde
U moet de hydrauliek-regelknop (12) tot kort vóór het bereiken van de gewenste hoogte bedienen. De chauffeur kan de hef- en daalsnelheid bepalen.
Vooreinde
U moet de hydrauliek-regelknop (12) tot kort vóór het bereiken van de gewenste hoogte bedienen. De chauffeur kan de hef- en daalsnelheid bepalen.
Tipmodus
U moet de hydrauliek-regelknop (12) in de gewenste richting aantippen; daarna gaat de heftruck automatisch naar de gewenste hoogte.
Tipmodus
U moet de hydrauliek-regelknop (12) in de gewenste richting aantippen; daarna gaat de heftruck automatisch naar de gewenste hoogte.
Z
Bij de bedieningsmodi „Vooreinde“ en „Tipmodus“ kunt u de automatische hoogteverplaatsing stoppen door op de hydrauliek-regelknop (12) de tegenovergestelde rijrichting te selecteren.
0208.NL
Bij de bedieningsmodi „Vooreinde“ en „Tipmodus“ kunt u de automatische hoogteverplaatsing stoppen door op de hydrauliek-regelknop (12) de tegenovergestelde rijrichting te selecteren.
0208.NL
Z
Hefhoogteselectie (o) Wanneer u lasten in vooraf geselecteerde stellinglocaties wilt opnemen of wegzetten, moet u het vloertransportmiddel instellen op de magazijninrichting. Uitsluitend geschoolde buitendiensttechnici van de serviceorganisatie van de producent mogen de werkzaamheden verrichten die hiervoor nodig zijn.
5
Het aanbouwapparaat moet in de basisstand (zie paragraaf „Aanbouwapparaat in basisstand“ in 14 hoofdstuk E) staan. Herkenning van het bereik (zones)
Z
4.6
E 31
E 31
Stapelcyclus:
Stapelcyclus: 5 6
– Opnemen: uitschuiven; heffen; terugtrekken. – Wegzetten: uitschuiven; demptijd; dalen; terugtrekken.
14 12
Bij de stapelcyclus zijn de volgende varianten mogelijk, afhankelijk van de uitvoering.
12
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte dooft de hefhoogteselectie-opdracht op de indicatie-eenheid. Nu is Stapelcyclus handmatig opnemen en wegzetten mogelijk (zie paragraaf niet actief „Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en in de smalle gangen“ in hoofdstuk E).
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte dooft de hefhoogteselectie-opdracht op de indicatie-eenheid. Nu is Stapelcyclus handmatig opnemen en wegzetten mogelijk (zie paragraaf niet actief „Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en in de smalle gangen“ in hoofdstuk E).
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. Het wegzetten en opnemen wordt de chauffeur in de indicatie-eenheid dwingend voorgeschoteld door Stapelcyclus de lastsensor. De chauffeur realiseert de afzonderlijke met drukknop bedienfuncties schuiven, heffen en dalen door de drukknop (14) (14) en en / of de hydrauliek-regelknop (12) te bedienen (zie paragraaf hydrauliek„Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en in smalle gangen“ regelknop in hoofdstuk E). Na het bereiken van de betreffende eindstand (12) (schuiven respectievelijk hefhoogte bereikt) kan de eerstvolgende stap pas dan plaatsvinden, wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de neutraalstand heeft bereikt. De chauffeur kan alle hydraulische snelheden bepalen.
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. Het wegzetten en opnemen wordt de chauffeur in de indicatie-eenheid dwingend voorgeschoteld door Stapelcyclus de lastsensor. De chauffeur realiseert de afzonderlijke met drukknop bedienfuncties schuiven, heffen en dalen door de drukknop (14) (14) en en / of de hydrauliek-regelknop (12) te bedienen (zie paragraaf hydrauliek„Heffen; dalen; schuiven; zwenken buiten en in smalle gangen“ regelknop in hoofdstuk E). Na het bereiken van de betreffende eindstand (12) (schuiven respectievelijk hefhoogte bereikt) kan de eerstvolgende stap pas dan plaatsvinden, wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de neutraalstand heeft bereikt. De chauffeur kan alle hydraulische snelheden bepalen.
Stapelcyclus met hydrauliekregelknop (12) handmatig
Stapelcyclus met hydrauliekregelknop (12) handmatig
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. U moet de richtingselectie tijdens de gehele stapelcyclus als volgt bedienen en vasthouden. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. U moet de richtingselectie tijdens de gehele stapelcyclus als volgt bedienen en vasthouden. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. De chauffeur verricht de bedienfunctie Uitschuiven uitsluitend door de hydrauliekregelknop (12) als volgt te bedienen. Stapelcyclus Uitschuiven „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. met Uitschuiven „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“. Na hydrauliekhet einde van het uitschuiven kan de eerstvolgende stap pas dan regelknop plaatsvinden, wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de (12) halfauto- neutraalstand heeft bereikt. Het opnemen respectievelijk matisch wegzetten en terugtrekken van de last vindt automatisch plaats na het bedienen van de hydrauliek-regelknop. De richtingselectie van het wegzetten / opnemen wordt als volgt aangegeven. „Vorkstand links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. „Vorkstand rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
0208.NL
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. De chauffeur verricht de bedienfunctie Uitschuiven uitsluitend door de hydrauliekregelknop (12) als volgt te bedienen. Stapelcyclus Uitschuiven „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. met Uitschuiven „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“. Na hydrauliekhet einde van het uitschuiven kan de eerstvolgende stap pas dan regelknop plaatsvinden, wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de (12) halfauto- neutraalstand heeft bereikt. Het opnemen respectievelijk matisch wegzetten en terugtrekken van de last vindt automatisch plaats na het bedienen van de hydrauliek-regelknop. De richtingselectie van het wegzetten / opnemen wordt als volgt aangegeven. „Vorkstand links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. „Vorkstand rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
E 32
6
– Opnemen: uitschuiven; heffen; terugtrekken. – Wegzetten: uitschuiven; demptijd; dalen; terugtrekken.
14
Bij de stapelcyclus zijn de volgende varianten mogelijk, afhankelijk van de uitvoering.
5
Algemeen verloop:
E 32
0208.NL
Algemeen verloop:
Stapelcyclus met hydrauliekregelknop (12) automatisch
Stapelcyclus met hydrauliekregelknop (12) automatisch
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. U moet de richtingselectie uitsluitend aan het begin van de stapelcyclus als volgt bedienen. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“. Nu loopt de geselecteerde stapelcyclus automatisch af.
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. De chauffeur verricht de Stapelcyclus bedienfuncties schuiven, heffen en dalen uitsluitend door de met hydrauliek-regelknop (12) te bedienen. Na het bereiken van de hydrauliekbetreffende eindstand (schuiven respectievelijk hefhoogte regelknop bereikt) kan de eerstvolgende stap pas dan plaatsvinden, (12) enkele- wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de neutraalstand heeft stappenbereikt. De richtingselectie van de stapelcyclus wordt als volgt bedrijf aangegeven. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. De chauffeur verricht de Stapelcyclus bedienfuncties schuiven, heffen en dalen uitsluitend door de met hydrauliek-regelknop (12) te bedienen. Na het bereiken van de hydrauliekbetreffende eindstand (schuiven respectievelijk hefhoogte regelknop bereikt) kan de eerstvolgende stap pas dan plaatsvinden, (12) enkele- wanneer de hydrauliek-regelknop (12) de neutraalstand heeft stappenbereikt. De richtingselectie van de stapelcyclus wordt als volgt bedrijf aangegeven. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“.
Wanneer u tijdens het positioneren een volgend vak selecteert, wordt dit circa 1 seconde in het venster weergegeven, en opgeslagen in een buffer. Na het einde van de stapelcyclus wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. (Dit geldt niet voor de stapelcyclus-variant „Stapelcyclus niet actief“).
Wanneer u tijdens het positioneren een volgend vak selecteert, wordt dit circa 1 seconde in het venster weergegeven, en opgeslagen in een buffer. Na het einde van de stapelcyclus wordt het vak uit het buffer automatisch overgenomen. (Dit geldt niet voor de stapelcyclus-variant „Stapelcyclus niet actief“).
Z
U kunt de stapelcyclus opheffen door de „CE“-knop op het knoppenvak (6) te bedienen.
0208.NL
U kunt de stapelcyclus opheffen door de „CE“-knop op het knoppenvak (6) te bedienen.
0208.NL
Z
Na het bereiken van de geselecteerde gewenste hoogte mag u de voetknop niet bedienen. U moet de richtingselectie uitsluitend aan het begin van de stapelcyclus als volgt bedienen. Stapelcyclus „Links“ = hydrauliek-regelknop (12) „Dalen“. Stapelcyclus „Rechts“ = hydrauliek-regelknop (12) „Heffen“. Nu loopt de geselecteerde stapelcyclus automatisch af.
E 33
E 33
De volgende symbolen verschijnen in de indicatie-eenheid respectievelijk voor de stapelcyclus „Links“.
De volgende symbolen verschijnen in de indicatie-eenheid respectievelijk voor de stapelcyclus „Links“.
Symbool
Symbool Bediening bij handmatige stapelcyclus
Wegzetten
Bediening bij handmatige stapelcyclus
Opnemen
Wegzetten
Opnemen
Bedien de voetknop niet. Druk op drukknop (14) (= schuiven hoofdhef met vorkdrager) en draai gelijktijdig de hydrauliekregelknop (12) naar onderen (= schuiven links).
Bedien de voetknop niet. Druk op drukknop (14) (= schuiven hoofdhef met vorkdrager) en draai gelijktijdig de hydrauliekregelknop (12) naar onderen (= schuiven links).
Demptijd actief.
Demptijd actief.
Bedien de voetknop niet. Hydrauliek-regelknop (12) draaien: naar boven = heffen (opnemen) naar onderen = dalen (wegzetten)
Bedien de voetknop niet. Hydrauliek-regelknop (12) draaien: naar boven = heffen (opnemen) naar onderen = dalen (wegzetten)
Bedien de voetknop niet. Druk op drukknop (14) (= schuiven hoofdhef met vorkdrager) en draai gelijktijdig de hydrauliekregelknop (12) naar boven (= schuiven rechts).
Bedien de voetknop niet. Druk op drukknop (14) (= schuiven hoofdhef met vorkdrager) en draai gelijktijdig de hydrauliekregelknop (12) naar boven (= schuiven rechts).
Z
Bij het wegzetten wordt na het uitschuiven van de hoofdhef met aanbouwapparaat een pauze ingevoegd, teneinde het schommelen van de hefmast te verminderen.
Z
Alle automatische sequenties van de stapelcyclus onderbreekt u door de voetknop in te drukken.
Z
Alle automatische sequenties van de stapelcyclus onderbreekt u door de voetknop in te drukken.
F
Bedien bij gevaar de NOODSTOP-knop.
F
Bedien bij gevaar de NOODSTOP-knop.
E 34
0208.NL
Bij het wegzetten wordt na het uitschuiven van de hoofdhef met aanbouwapparaat een pauze ingevoegd, teneinde het schommelen van de hefmast te verminderen.
0208.NL
Z
E 34
4.7
Het magazijnvak aangeven met een laserstraal (o)
4.7
Het magazijnvak aangeven met een laserstraal (o)
De laserstraal-magazijnvakindicatie geeft in rijrichting de juiste positie van de driezijden-heftruck ten opzichte van het magazijnvak aan.
De laserstraal-magazijnvakindicatie geeft in rijrichting de juiste positie van de driezijden-heftruck ten opzichte van het magazijnvak aan.
Het betreft daarbij een puntlicht, dat aan de hefmast is gemonteerd.
Het betreft daarbij een puntlicht, dat aan de hefmast is gemonteerd.
De juiste positie van de driezijden-heftruck ten opzichte van het magazijnvak is gegeven, wanneer de laserstraal een licht op de markering aan de stelling treft.
De juiste positie van de driezijden-heftruck ten opzichte van het magazijnvak is gegeven, wanneer de laserstraal een licht op de markering aan de stelling treft.
M
Laserstraling! Kijk niet in de straal! Laser klasse 2.
M
Laserstraling! Kijk niet in de straal! Laser klasse 2.
4.8
De heftruck veilig plaatsen
4.8
De heftruck veilig plaatsen
Plaats de heftruck veilig wanneer u de heftruck verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
F F
Plaats de heftruck veilig wanneer u de heftruck verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
F F
Plaats de heftruck niet op hellingen. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand blijft hangen aan de gedaalde vorktanden. – – – –
Zet de heftruck uitsluitend met geheel gedaalde hefmast uit. Laat de vorktanden tot aan de vloer dalen. Breng het aanbouwapparaat in de basisstand. Schakel het contactslot in de stand „0“ en trek de veiligheidssleutel eruit.
Plaats de heftruck niet op hellingen. Borg het interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. Kies de neerzetlocatie zodanig dat niemand blijft hangen aan de gedaalde vorktanden. – – – –
Zet de heftruck uitsluitend met geheel gedaalde hefmast uit. Laat de vorktanden tot aan de vloer dalen. Breng het aanbouwapparaat in de basisstand. Schakel het contactslot in de stand „0“ en trek de veiligheidssleutel eruit.
Aanbouwapparaat in basisstand
Aanbouwapparaat in basisstand
– Schuif het aanbouwapparaat tot in de rechter of linker eindpositie van het sideshiftframe (57). – Plaats de vorktanden (56) parallel aan het sideshiftframe (57). – In het indicatie-element van de indicatie-eenheid verschijnt het symbool „Aanbouwapparaat in basisstand“ (55).
– Schuif het aanbouwapparaat tot in de rechter of linker eindpositie van het sideshiftframe (57). – Plaats de vorktanden (56) parallel aan het sideshiftframe (57). – In het indicatie-element van de indicatie-eenheid verschijnt het symbool „Aanbouwapparaat in basisstand“ (55).
55
55
56
0208.NL
0208.NL
56
57 E 35
57 E 35
Storingshulp
5
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de fouten moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de fouten moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
Storing Mogelijke oorzaak De heftruck – Batterijstekker niet – rijdt niet. ingestoken – NOODSTOP-knop is – ingedrukt – Contactsleutel in de stand – „0“ – Batterijcapaciteit te gering –
Storing Mogelijke oorzaak De heftruck – Batterijstekker niet – rijdt niet. ingestoken – NOODSTOP-knop is – ingedrukt – Contactsleutel in de stand – „0“ – Batterijcapaciteit te gering –
Remedie Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in. Ontgrendel de NOODSTOP-knop. Plaats de contactsleutel in de stand „I“. Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. Druk op de voetknop. Controleer de zekeringen. Druk op de knop „Overbrugging rijden uitschakelen“. Breng de voetknop of het rijpedaal in de neutraalstand en bedien hem weer. Verricht alle onder de storing „Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen. Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op.
– Voetknop niet bediend – – Zekering defect – – „Rijden uitschakelen“ is – geactiveerd. – „Rijden uitschakelen“ door – gangbeveiliging U kunt de last – De heftruck is niet – niet heffen. bedrijfsklaar. – Batterijcapaciteit te gering; – heffen wordt uitgeschakeld. – Oliepeil van de hydrauliek – te laag – Zekering defect – Geen ijlgang – Lastopnamemiddel niet in – mogelijk basisstand – Hoofdhef boven 0,5 m – geheven – IG-zoekfunctie – ingeschakeld – – Geen referentierit uitgevoerd U kunt de – Heftruck niet bedrijfsklaar – heftruck niet sturen. – Knop „Smalle-gangmodus“ – ingedrukt
Controleer het oliepeil van de hydrauliek; vul eventueel hydrauliekolie bij. Controleer de zekeringen. Schuif het lastopnamemiddel in de basisstand. Laat de hoofdhef onder 0,5 m zakken. Voeg de heftruck in de geleiding of schakel de IG-modus uit. Heffen en dalen doorvoeren.
Verricht alle onder de storing „Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen. Schakel de functie “Rijden in een smalle gang” uit.
0208.NL
– Voetknop niet bediend – – Zekering defect – – „Rijden uitschakelen“ is – geactiveerd. – „Rijden uitschakelen“ door – gangbeveiliging U kunt de last – De heftruck is niet – niet heffen. bedrijfsklaar. – Batterijcapaciteit te gering; – heffen wordt uitgeschakeld. – Oliepeil van de hydrauliek – te laag – Zekering defect – Geen ijlgang – Lastopnamemiddel niet in – mogelijk basisstand – Hoofdhef boven 0,5 m – geheven – IG-zoekfunctie – ingeschakeld – – Geen referentierit uitgevoerd U kunt de – Heftruck niet bedrijfsklaar – heftruck niet sturen. – Knop „Smalle-gangmodus“ – ingedrukt
E 36
Storingshulp
Remedie Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in. Ontgrendel de NOODSTOP-knop. Plaats de contactsleutel in de stand „I“. Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. Druk op de voetknop. Controleer de zekeringen. Druk op de knop „Overbrugging rijden uitschakelen“. Breng de voetknop of het rijpedaal in de neutraalstand en bedien hem weer. Verricht alle onder de storing „Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen. Controleer de batterijcapaciteit, laad de batterij eventueel op. Controleer het oliepeil van de hydrauliek; vul eventueel hydrauliekolie bij. Controleer de zekeringen. Schuif het lastopnamemiddel in de basisstand. Laat de hoofdhef onder 0,5 m zakken. Voeg de heftruck in de geleiding of schakel de IG-modus uit. Heffen en dalen doorvoeren.
Verricht alle onder de storing „Heftruck rijdt niet“ genoemde maatregelen. Schakel de functie “Rijden in een smalle gang” uit.
0208.NL
5
E 36
Storing Mogelijke oorzaak Storing 144 – De heftruck heeft de – geleidedraad verlaten respectievelijk rijdt parallel aan de geleidedraad. Storing 183 – Bij uitgeschakeld intern – transportmiddel wordt de sideshift versteld. Storing 203 – Bij uitgeschakeld intern – transportmiddel wordt de draaiing versteld. Storing 330 – Bij het inschakelen hebt u – het rijpedaal bediend. Storing 331 – Bij de inschakeltest heeft u – de hydrauliek-regelknop bediend. Storing 332 – Bij de inschakeltest hebt u – een folieknop onder de indicatie-eenheid bediend. Storing 333 – Bij de inschakeltest van – een folieknop hebt u een functiekeuzeknop (Draaien, Schuiven) bediend. Storing 334 – Bij het inschakelen hebt u – de voetknop bediend. Storing 344 – Personenbescherminstallat – ie
Storing Mogelijke oorzaak Storing 144 – De heftruck heeft de – geleidedraad verlaten respectievelijk rijdt parallel aan de geleidedraad. Storing 183 – Bij uitgeschakeld intern – transportmiddel wordt de sideshift versteld. Storing 203 – Bij uitgeschakeld intern – transportmiddel wordt de draaiing versteld. Storing 330 – Bij het inschakelen hebt u – het rijpedaal bediend. Storing 331 – Bij de inschakeltest heeft u – de hydrauliek-regelknop bediend. Storing 332 – Bij de inschakeltest hebt u – een folieknop onder de indicatie-eenheid bediend. Storing 333 – Bij de inschakeltest van – een folieknop hebt u een functiekeuzeknop (Draaien, Schuiven) bediend. Storing 334 – Bij het inschakelen hebt u – de voetknop bediend. Storing 344 – Personenbescherminstallat – ie
Zie de paragraaf „Nareferentie lastopnamemiddel“ in hoofdstuk E. Zie de paragraaf „Nareferentie lastopnamemiddel“ in hoofdstuk E. Bedien het rijpedaal niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de hydrauliek-regelknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de folieknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de functiekeuzeknop (Draaien, Schuiven) niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.
Bedien de voetknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. De PBI-lezer is verontreinigd; reinig deze.
Z
Remedie Herstel de inductieve geleiding weer.
Zie de paragraaf „Nareferentie lastopnamemiddel“ in hoofdstuk E. Zie de paragraaf „Nareferentie lastopnamemiddel“ in hoofdstuk E. Bedien het rijpedaal niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de hydrauliek-regelknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de folieknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. Bedien de functiekeuzeknop (Draaien, Schuiven) niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in.
Bedien de voetknop niet. Schakel het interne transportmiddel uit en weer in. De PBI-lezer is verontreinigd; reinig deze.
Wanneer u de heftruck na het uitvoeren van de “remedies“ niet in de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingscode, moet u contact opnemen met de klantendienst. De andere storingsoplossingen mogen alleen door vakkundig servicepersoneel van de klantendienst worden uitgevoerd. De klantendienst beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde servicedienst. Om gericht en snel op de storing te kunnen reageren, is voor de servicedienst de volgende informatie belangrijk en van groot nut: - serienummer van de heftruck - storingsnummer uit de weergave-eenheid (indien aanwezig) - beschrijving van de storing - actuele locatie van de heftruck.
0208.NL
Wanneer u de heftruck na het uitvoeren van de “remedies“ niet in de toestand “bedrijfsklaar” kunt plaatsen, of wanneer een storing in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingscode, moet u contact opnemen met de klantendienst. De andere storingsoplossingen mogen alleen door vakkundig servicepersoneel van de klantendienst worden uitgevoerd. De klantendienst beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde servicedienst. Om gericht en snel op de storing te kunnen reageren, is voor de servicedienst de volgende informatie belangrijk en van groot nut: - serienummer van de heftruck - storingsnummer uit de weergave-eenheid (indien aanwezig) - beschrijving van de storing - actuele locatie van de heftruck.
0208.NL
Z
Remedie Herstel de inductieve geleiding weer.
E 37
E 37
5.1
NOODSTOP-inrichting
5.1
Wanneer de automatische NOODSTOP-inrichting inschakelt (bijvoorbeeld wanneer het contact met de geleiding wegvalt, de elektrische besturing uitvalt), wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand. Vóór het weer in bedrijf stellen, moet u de oorzaak van de storing vaststellen en de storing verhelpen. Neem de heftruck in bedrijf volgens deze gebruikershandleiding en de gegevens van de producent (zie de paragraaf “Heftruck in bedrijf nemen“ in hoofdstuk E). 5.2
F
M
Wanneer de automatische NOODSTOP-inrichting inschakelt (bijvoorbeeld wanneer het contact met de geleiding wegvalt, de elektrische besturing uitvalt), wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand. Vóór het weer in bedrijf stellen, moet u de oorzaak van de storing vaststellen en de storing verhelpen. Neem de heftruck in bedrijf volgens deze gebruikershandleiding en de gegevens van de producent (zie de paragraaf “Heftruck in bedrijf nemen“ in hoofdstuk E).
Noodzakelijk dalen lastopnamemiddel
5.2
F
Bij gebruik van de nood-daalvoorziening moet u garanderen dat zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Wanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nood-daalvoorziening die zich onderaan bevindt, moeten de chauffeur en de assistent met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat geen gevaar ontstaat. U kunt de heftruck uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is gevonden en verholpen.
M
Let er bij het noodzakelijk dalen op dat het lastopnamemiddel niet in de stelling is geschoven. – Open de elektronica-afdekking (deur). – Open het aflaatventiel (58) langzaam met de inbussleutel. – Het lastopnamemiddel daalt nu.
Noodzakelijk dalen lastopnamemiddel Bij gebruik van de nood-daalvoorziening moet u garanderen dat zich geen personen in het gevarenbereik bevinden. Wanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nood-daalvoorziening die zich onderaan bevindt, moeten de chauffeur en de assistent met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat geen gevaar ontstaat. U kunt de heftruck uitsluitend weer in gebruik nemen nadat de storing is gevonden en verholpen. Let er bij het noodzakelijk dalen op dat het lastopnamemiddel niet in de stelling is geschoven. – Open de elektronica-afdekking (deur). – Open het aflaatventiel (58) langzaam met de inbussleutel. – Het lastopnamemiddel daalt nu.
0208.NL
58
0208.NL
58
E 38
NOODSTOP-inrichting
E 38
5.3
“Rijden uitschakelen” overbruggen (o)
5.3
Wanneer u vanaf een bepaalde hefhoogte (in de indicatieeenheid brandt het symbool „Overbrugging rijden uitschakelen“ (59)) niet meer kunt rijden, maar u bij het wegzetten of opnemen van een last de stand van de heftruck ten opzichte van de stelling moet veranderen door de heftruck te verrijden, moet u de knop „Rijden ontgrendelen“ (60) indrukken en het rijpedaal bedienen, zoals beschreven onder „Rijden“. Op deze manier kunt u in kruipsnelheid rijden.
“Rijden uitschakelen” overbruggen (o) Wanneer u vanaf een bepaalde hefhoogte (in de indicatieeenheid brandt het symbool „Overbrugging rijden uitschakelen“ (59)) niet meer kunt rijden, maar u bij het wegzetten of opnemen van een last de stand van de heftruck ten opzichte van de stelling moet veranderen door de heftruck te verrijden, moet u de knop „Rijden ontgrendelen“ (60) indrukken en het rijpedaal bedienen, zoals beschreven onder „Rijden“. Op deze manier kunt u in kruipsnelheid rijden.
59
59
60
5.4
60
Hefbegrenzing (o)
5.4
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan uit veiligheidsoverwegingen in de heftruck een automatische hefbegrenzing zijn ingebouwd, die inschakelt bij een bepaalde hefhoogte. In de indicatie-eenheid gaat het symbool „Overbruggen heffen uitschakelen“ (61) branden.
M
F Z
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dat vereisen, kan uit veiligheidsoverwegingen in de heftruck een automatische hefbegrenzing zijn ingebouwd, die inschakelt bij een bepaalde hefhoogte. In de indicatie-eenheid gaat het symbool „Overbruggen heffen uitschakelen“ (61) branden.
M
De hefbegrenzing werkt pas na een uitgevoerde referentieprocedure. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer in de indicatie-eenheid de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven.
F
Bij het uitschakelen van de hefbegrenzing moet de chauffeur goed opletten, om hindernissen bij uitgeschoven mast te onderkennen. U schakelt de hefbegrenzing uit door de „Hefuitschakeling overbruggen“ (62) te bedienen.
Hefbegrenzing (o)
knop
De hefbegrenzing werkt pas na een uitgevoerde referentieprocedure. De afgesloten referentieprocedure is herkenbaar, wanneer in de indicatie-eenheid de werkelijke hoogtewaarde wordt aangegeven. Bij het uitschakelen van de hefbegrenzing moet de chauffeur goed opletten, om hindernissen bij uitgeschoven mast te onderkennen. U schakelt de hefbegrenzing uit door de „Hefuitschakeling overbruggen“ (62) te bedienen.
61
Z
Iedere keer bij het dalen onder de hefbegrenzingshoogte schakelt de hefbegrenzing weer in. De drukknoppen voor Rijden uitschakelen of hefbegrenzing bevinden zich op het bedieningspaneel.
knop
61
Iedere keer bij het dalen onder de hefbegrenzingshoogte schakelt de hefbegrenzing weer in. De drukknoppen voor Rijden uitschakelen of hefbegrenzing bevinden zich op het bedieningspaneel.
0208.NL
62
0208.NL
62
E 39
E 39
M
5.5
E 40
Gangeinde-beveiliging (o)
Heftrucks met gangeinde-beveiliging worden vóór het uit de gang rijden of in een zijgang afgeremd. Daarbij zijn er twee basisvarianten.
Heftrucks met gangeinde-beveiliging worden vóór het uit de gang rijden of in een zijgang afgeremd. Daarbij zijn er twee basisvarianten.
1. Afremmen tot aan stilstand
1. Afremmen tot aan stilstand
2. Afremmen tot aan 2,5 km/h
2. Afremmen tot aan 2,5 km/h
Andere varianten (beïnvloeding van de volgende rijsnelheid, beïnvloeding van de hefhoogte et cetera) zijn leverbaar.
Andere varianten (beïnvloeding van de volgende rijsnelheid, beïnvloeding van de hefhoogte et cetera) zijn leverbaar.
1. Afremmen tot aan stilstand
1. Afremmen tot aan stilstand
Wanneer u over de magneten van de gangeinde-beveiliging rijdt in de richting van het gangeinde, wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
Wanneer u over de magneten van de gangeinde-beveiliging rijdt in de richting van het gangeinde, wordt de heftruck afgeremd tot aan stilstand.
Wanneer u verder wilt rijden:
Wanneer u verder wilt rijden:
– laat de voetknop kort los en bedien hem weer.
– laat de voetknop kort los en bedien hem weer.
U kunt de heftruck met een maximale snelheid van 2,5 km/h uit de smalle gang rijden.
U kunt de heftruck met een maximale snelheid van 2,5 km/h uit de smalle gang rijden.
2. Afremmen tot aan 2,5 km/h
2. Afremmen tot aan 2,5 km/h
Wanneer u over de magneten van de gangeinde-beveiliging rijdt in de richting van het gangeinde, wordt de heftruck afgeremd tot 2,5 km/h en kunt u met deze snelheid uit de smalle gang rijden.
Wanneer u over de magneten van de gangeinde-beveiliging rijdt in de richting van het gangeinde, wordt de heftruck afgeremd tot 2,5 km/h en kunt u met deze snelheid uit de smalle gang rijden.
M
In beide gevallen is de remweg afhankelijk van de rijsnelheid.
F
Het remmen op basis van de gangeinde-beveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel beginnen van het remmen.
0208.NL
F
Gangeinde-beveiliging (o)
In beide gevallen is de remweg afhankelijk van de rijsnelheid. Het remmen op basis van de gangeinde-beveiliging is een extra functie ter ondersteuning van de bediener. Deze functie ontslaat de bediener echter niet van zijn / haar verantwoordelijkheid voor bijvoorbeeld de controle op het afremmen aan het gangeinde en het eventueel beginnen van het remmen.
0208.NL
5.5
E 40
5.6
IG-noodbedrijf (IG) (storing 144)
Wanneer bij inductieve geleiding van de heftruck de antenne het vastgelegde niveaubereik van de geleidedraad verlaat, wordt onmiddellijk een noodstop gestart.
Wanneer bij inductieve geleiding van de heftruck de antenne het vastgelegde niveaubereik van de geleidedraad verlaat, wordt onmiddellijk een noodstop gestart.
Wanneer de heftruck exact parallel aan de geleidedraad rijdt, wordt het rijden niet uitgeschakeld. De indicatie voor „Inspoorproces loopt“ en het akoestische inspoorsignaal zijn echter continu in bedrijf en waarschuwen daardoor de chauffeur.
Wanneer de heftruck exact parallel aan de geleidedraad rijdt, wordt het rijden niet uitgeschakeld. De indicatie voor „Inspoorproces loopt“ en het akoestische inspoorsignaal zijn echter continu in bedrijf en waarschuwen daardoor de chauffeur.
Automatische NOODSTOP van de heftruck
Automatische NOODSTOP van de heftruck
Wanneer tijdens het bedrijf één van de bewakingsfuncties voor de stuurregeling, de stuurinstallatie, de inductieve geleiding of de veiligheidsschakeling van de rijelektronica of de vermogenselektronica van het interne transportmiddel inschakelt, brengen veiligheidsinrichtingen de heftruck tot stilstand.
Wanneer tijdens het bedrijf één van de bewakingsfuncties voor de stuurregeling, de stuurinstallatie, de inductieve geleiding of de veiligheidsschakeling van de rijelektronica of de vermogenselektronica van het interne transportmiddel inschakelt, brengen veiligheidsinrichtingen de heftruck tot stilstand.
Verricht de volgende maatregelen om na een NOODSTOP verder te kunnen rijden met de heftruck.
Verricht de volgende maatregelen om na een NOODSTOP verder te kunnen rijden met de heftruck.
– – – – – –
– – – – – –
Stel mogelijke oorzaken van de NOODSTOP vast. Druk de NOODSTOP-knop in, en los hem weer door te draaien. In het venster verschijnt de storing E 144. Schakel de inductieve geleiding in. Bedien de rij-regelknop en werk de heftruck voorzichtig op de geleidedraad. In het venster dooft de storing E 144.
F
Wanneer de heftruck nu gaat rijden, controleert u of hij probleemloos functioneert.
Stel mogelijke oorzaken van de NOODSTOP vast. Druk de NOODSTOP-knop in, en los hem weer door te draaien. In het venster verschijnt de storing E 144. Schakel de inductieve geleiding in. Bedien de rij-regelknop en werk de heftruck voorzichtig op de geleidedraad. In het venster dooft de storing E 144.
Wanneer de heftruck nu gaat rijden, controleert u of hij probleemloos functioneert.
Automatische NOODSTOP
Automatische NOODSTOP
Wanneer u na een automatische NOODSTOP en het verhelpen van de oorzaak niet meer kunt rijden, moet u de sleutelschakelaar uit- en weer inschakelen. Nu moet u de referentierit (zie paragraaf „Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck” in hoofdstuk E) uitvoeren. De heftruck is nu weer bedrijfsgereed.
Wanneer u na een automatische NOODSTOP en het verhelpen van de oorzaak niet meer kunt rijden, moet u de sleutelschakelaar uit- en weer inschakelen. Nu moet u de referentierit (zie paragraaf „Symbolen voor de bedrijfstoestand van de heftruck” in hoofdstuk E) uitvoeren. De heftruck is nu weer bedrijfsgereed.
Handmatige NOODSTOP
Handmatige NOODSTOP
Er is sprake van een handmatige NOODSTOP wanneer de NOODSTOP-knop is bediend. Na het loslaten van de NOODSTOP-knop is de heftruck weer bedrijfsgereed.
Er is sprake van een handmatige NOODSTOP wanneer de NOODSTOP-knop is bediend. Na het loslaten van de NOODSTOP-knop is de heftruck weer bedrijfsgereed.
0208.NL
F
IG-noodbedrijf (IG) (storing 144)
0208.NL
5.6
E 41
E 41
5.7
De heftruck uit de smalle gang bergen / de heftruck verplaatsen zonder batterij
5.7
De heftruck uit de smalle gang bergen / de heftruck verplaatsen zonder batterij
F
Vóór het bergen uit de smalle gang moet de verbinding met de batterij worden losgehaald.
F
Vóór het bergen uit de smalle gang moet de verbinding met de batterij worden losgehaald.
M
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen.
M
Uitsluitend een deskundige onderhoudsmonteur die is opgeleid in de bediening mag dit doen.
M
Bij het uitschakelen van de remmen moet u de heftruck op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
M
Bij het uitschakelen van de remmen moet u de heftruck op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
– Laat de hefmast volledig dalen.
Z
M
– Laat de hefmast volledig dalen.
Z
Zorg voor een tweede assistent. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces.
Zorg voor een tweede assistent. De assistent moet zijn opgeleid, en vertrouwd zijn met het bergingsproces.
Los de rem, om de heftruck uit de smalle gang te bergen.
Los de rem, om de heftruck uit de smalle gang te bergen.
Los de magneetrem.
Los de magneetrem.
– Open de afdekking (deur) achter van de elektronicaruimte. – Draai de stelbouten (63) aan de magneetrem (64) boven de rijmotor in, opdat deze wordt gelost. De bouten bevinden zich rechts aan de rijschakelaar-plaat.
– Open de afdekking (deur) achter van de elektronicaruimte. – Draai de stelbouten (63) aan de magneetrem (64) boven de rijmotor in, opdat deze wordt gelost. De bouten bevinden zich rechts aan de rijschakelaar-plaat.
M
Controleer bij het weer in gebruik nemen de remvertragingswaarde.
Controleer bij het weer in gebruik nemen de remvertragingswaarde.
63
63
E 42
0208.NL
64
0208.NL
64
E 42
F
De lastwiel-rem lossen
De lastwiel-rem lossen
– Open de afdekking (deur) achter van de elektronicaruimte. – Verwijder de beschermkap (67) aan het ventilatieventiel (66). – Draai het deksel (70) van de remvloeistoftank (65) eraf. – Schuif de slang (69) op de ventilatieaansluitingen (68) van het ontluchtventiel (66) en steek het andere einde van de slang in de daarboven liggende remvloeistoftank (65).
– Open de afdekking (deur) achter van de elektronicaruimte. – Verwijder de beschermkap (67) aan het ventilatieventiel (66). – Draai het deksel (70) van de remvloeistoftank (65) eraf. – Schuif de slang (69) op de ventilatieaansluitingen (68) van het ontluchtventiel (66) en steek het andere einde van de slang in de daarboven liggende remvloeistoftank (65).
Remvloeistof staat onder druk. Gevaar van bijtende stoffen!
70 69 68
F
67 66
– Open het ontluchtventiel (66) en laat 65 de uitlopende remvloeistof in de remvloeistoftank (65) lopen. – Sluit het ontluchtventiel (66), trek de slang (69) van de ontluchtaansluiting (68) af en dek deze af met de beschermkap (67). – Remvloeistoftank (65) door deksel (70) sluiten.
Remvloeistof staat onder druk. Gevaar van bijtende stoffen!
70 69 68 67 66
– Open het ontluchtventiel (66) en laat 65 de uitlopende remvloeistof in de remvloeistoftank (65) lopen. – Sluit het ontluchtventiel (66), trek de slang (69) van de ontluchtaansluiting (68) af en dek deze af met de beschermkap (67). – Remvloeistoftank (65) door deksel (70) sluiten.
Z
De bedrijfsgereedheid van het remsysteem is pas weer vrijgegeven na het inschakelen van de heftruck en het meermalig bedienen van de voetknop.
Z
De bedrijfsgereedheid van het remsysteem is pas weer vrijgegeven na het inschakelen van de heftruck en het meermalig bedienen van de voetknop.
M
Controleer bij het weer in gebruik nemen de remvertragingswaarde.
M
Controleer bij het weer in gebruik nemen de remvertragingswaarde.
De stuurhoek instellen
F
De stuurhoek instellen
F
Tijdens het instellen van de stuurhoek moet de batterijstekker eruit zijn getrokken. U kunt het gestuurde wiel met behulp van een inbussleutel via de bout aan de stuurmotor (71) in de juiste stand plaatsen. 71
Z
Wilt u een hoek van meer dan vier graden instellen, dan kunt u het wiel beter ontlasten.
71
0208.NL
Wilt u een hoek van meer dan vier graden instellen, dan kunt u het wiel beter ontlasten.
U kunt het gestuurde wiel met behulp van een inbussleutel via de bout aan de stuurmotor (71) in de juiste stand plaatsen.
0208.NL
Z
Tijdens het instellen van de stuurhoek moet de batterijstekker eruit zijn getrokken.
E 43
E 43
M
Bergen in aandrijfrichting
Bergen in aandrijfrichting
– Open de afdekking (73) achter van de elektronicaruimte.
– Open de afdekking (73) achter van de elektronicaruimte.
M
Demonteer de afdekking (73) teneinde schade en letsel te vermijden. – Leg de sleepkabel (74; trekkracht > 9 ton) tussen de bevestiging van het contragewicht met het heftruckframe (72). – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
72
Demonteer de afdekking (73) teneinde schade en letsel te vermijden. – Leg de sleepkabel (74; trekkracht > 9 ton) tussen de bevestiging van het contragewicht met het heftruckframe (72). – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
72
73
74
74
Bergen in lastrichting zonder last
Bergen in lastrichting zonder last
– Leg de sleepkabel (75; trekkracht > 9 ton) door het zwenkschuifframe (76) van de bovenste looprail. – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
– Leg de sleepkabel (75; trekkracht > 9 ton) door het zwenkschuifframe (76) van de bovenste looprail. – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
75
75
0208.NL
76
0208.NL
76
E 44
73
E 44
M
Bergen in lastrichting met last
Bergen in lastrichting met last
– Leg de sleepkabel (77; trekkracht > 9 ton) rond de zwenkarm „Draaien“ (78). – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
– Leg de sleepkabel (77; trekkracht > 9 ton) rond de zwenkarm „Draaien“ (78). – Trek de heftruck voorzichtig en langzaam uit de smalle gang.
Verricht het bergen met last zeer voorzichtig, opdat het interne transportmiddel niet naar het midden kan worden getrokken.
M
77
78
77
78
Z
Na het bergen moet u de heftruck beveiligen tegen abusievelijk bewegen. Daartoe moet u de stelbouten aan de magneetrem boven de rijmotor eruit draaien. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u de heftruck beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.
0208.NL
Na het bergen moet u de heftruck beveiligen tegen abusievelijk bewegen. Daartoe moet u de stelbouten aan de magneetrem boven de rijmotor eruit draaien. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u de heftruck beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.
0208.NL
Z
Verricht het bergen met last zeer voorzichtig, opdat het interne transportmiddel niet naar het midden kan worden getrokken.
E 45
E 45
E 46 E 46 0208.NL
0208.NL
F Onderhoud van transportmiddel 1
het
interne
F Onderhoud van transportmiddel
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
1
Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F F
Z
F
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden.
F
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden. Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal voor deze taken zijn opgeleid. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Personeel voor het onderhoud: uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal voor deze taken zijn opgeleid. Daarom adviseren we een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last en cabine uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting of door veiligheidsbouten (zie de paragraaf “Lastopnamemiddel borgen“ in hoofdstuk F).
Heffen en opbokken: bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. Sluit bij het opbokken uit dat de heftruck wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven last en cabine uitvoeren, wanneer deze is afgevangen met een voldoende sterke ketting of door veiligheidsbouten (zie de paragraaf “Lastopnamemiddel borgen“ in hoofdstuk F).
Z
Hefpunt zie hoofdstuk B.
M
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“.
F1
Hefpunt zie hoofdstuk B. Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
0708.NL
0708.NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
Reinigingswerkzaamheden: reinig het interne transportmiddel niet met brandbare vloeistoffen. Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uitsluiten. Trek bij interne transportmiddelen met batterij de batterijstekker eruit. Reinig elektrische en elektronische modules met zwakke zuig- of perslucht en een niet-geleidende, antistatische kwast.
M
interne
Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F). 2
het
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hoogdrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan. Voer na de reiniging de werkzaamheden uit die zijn beschreven in de paragraaf „Weer in gebruik nemen“.
F1
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Laswerkzaamheden: demonteer elektrische en elektronische onderdelen uit het interne transportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, teneinde schade aan deze onderdelen te vermijden.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de heftruckafhankelijke instelwaarden naleven.
Instelwaarden: bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische onderdelen moet u de heftruckafhankelijke instelwaarden naleven.
Wielen: de kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts altijd gelijktijdig).
Wielen: de kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Gebruik bij het vervangen van de standaard wielen uitsluitend originele onderdelen van de producent, omdat u anders de gegevens van het typeblad niet kunt naleven. Let er bij het vervangen van wielen op dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan (vervang bijvoorbeeld de banden links en rechts altijd gelijktijdig).
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hefketting: de hefkettingen slijten snel bij onvoldoende smering. De intervallen die zijn aangegeven in de onderhoudscontrolelijst, gelden voor normaal gebruik. Smeer bij hogere belasting (stof, temperatuur) vaker. Gebruik de voorgeschreven kettingspray volgens de voorschriften. Met het uitwendig aanbrengen van vet bereikt u geen voldoende smering.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar.
Hydraulische slangleidingen: vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar.
Lastopnamemiddel / hefinrichting / frame: de lastopnamemiddelen worden zwaarder belast bij een extreme toepassing in het koelhuis (alleen ETX 513/515 in koelhuisuitvoering). Daarom moet u de lastopnamemiddelen speciaal controleren volgens de onderhouds-controlelijst.
Lastopnamemiddel / hefinrichting / frame: de lastopnamemiddelen worden zwaarder belast bij een extreme toepassing in het koelhuis (alleen ETX 513/515 in koelhuisuitvoering). Daarom moet u de lastopnamemiddelen speciaal controleren volgens de onderhouds-controlelijst.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen te vermijden. Maak bij interne transportmiddelen met batterij de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan hun werkzaamheden moeten ze alle maatregelen treffen die nodig zijn om elektrische ongevallen te vermijden. Maak bij interne transportmiddelen met batterij de heftruck bovendien spanningsvrij door de batterijstekker er uit te trekken.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage op het juiste moment te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage op het juiste moment te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
W A B C
W A B C
= = = =
alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.
0708.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= = = =
alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren.
0708.NL
M
Onderhoud en inspectie
F3
F3
4
Onderhouds-controlelijst ETX 513/515 inclusief koelhuisuitvoering
4
Onderhouds-controlelijst ETX 513/515 inclusief koelhuisuitvoering
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C t t t
1.1 Controleer alle dragende elementen op beschadiging. 1.2 Controleer de schroefverbindingen. 1.3 Controleer de chauffeursplaats op functioneren en op beschadigingen. 1.4 Controleer kentekenplaatjes, typeplaatjes en waarschuwingen op leesbaarheid; vernieuw ze eventueel. 1.5 Controleer de werking van de veiligheidsgordel; controleer ook op beschadiging en bevestiging. 1.6 Controleer de plaatjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid. 1.7 Controleer of de batterijkap en zijdelen stevig zijn bevestigd. 1.8 Controleer de werking van de gasdrukveer van de batterijkap, en controleer op beschadigingen. Aandrijving 2.1 Smeer de lagerplaatsen tussen rijmotor en overbrenging. 2.2 Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages. 2.3 Ververs de olie van de overbrenging. Wielen 3.1 Controleer op slijtage en beschadiging. 3.2 Controleer lagers en bevestiging Sturen 4.1 Controleer de werking van de wielstand-indicatie 4.2 Controleer de afstand tussen geleiderollen en railgeleiding over de gehele raillengte. De speling tussen beide geleiderollen en rails (gemeten over de as) moet 0-5 mm bedragen. De rollen mogen niet klemmen. Reminrichting 5.1 Controleer de werking en de instelling. 5.2 Controleer de slijtage van de remvoeringen. 5.3 Controleer het remmechanisme, stel en vet het eventueel in. 5.4 Controleer de remleidingen, aansluitingen en het niveau van de remvloeistof. 5.5 Controleer de remvloeistof 5.6 Vervang de remvloeistof.
F4
t t t
Frame / opbouw
t t t t t t t t t t t t
t t t t t t
t t t t t t t t t t t t
t t t t t t
0708.NL
Frame / opbouw
0708.NL
1.1 Controleer alle dragende elementen op beschadiging. 1.2 Controleer de schroefverbindingen. 1.3 Controleer de chauffeursplaats op functioneren en op beschadigingen. 1.4 Controleer kentekenplaatjes, typeplaatjes en waarschuwingen op leesbaarheid; vernieuw ze eventueel. 1.5 Controleer de werking van de veiligheidsgordel; controleer ook op beschadiging en bevestiging. 1.6 Controleer de plaatjes op aanwezigheid, leesbaarheid en geldigheid. 1.7 Controleer of de batterijkap en zijdelen stevig zijn bevestigd. 1.8 Controleer de werking van de gasdrukveer van de batterijkap, en controleer op beschadigingen. Aandrijving 2.1 Smeer de lagerplaatsen tussen rijmotor en overbrenging. 2.2 Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages. 2.3 Ververs de olie van de overbrenging. Wielen 3.1 Controleer op slijtage en beschadiging. 3.2 Controleer lagers en bevestiging Sturen 4.1 Controleer de werking van de wielstand-indicatie 4.2 Controleer de afstand tussen geleiderollen en railgeleiding over de gehele raillengte. De speling tussen beide geleiderollen en rails (gemeten over de as) moet 0-5 mm bedragen. De rollen mogen niet klemmen. Reminrichting 5.1 Controleer de werking en de instelling. 5.2 Controleer de slijtage van de remvoeringen. 5.3 Controleer het remmechanisme, stel en vet het eventueel in. 5.4 Controleer de remleidingen, aansluitingen en het niveau van de remvloeistof. 5.5 Controleer de remvloeistof 5.6 Vervang de remvloeistof.
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C 6.1 Controleer de werking. 6.2 Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadiging 6.3 Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische cilinder, en controleer op beschadigingen. 6.4 Controleer het olieniveau. 6.5 Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op beschadigingen. 6.6 Controleer het ventilatie- en ontluchtfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.7 Vervang het ventilatie- en ontluchtfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.8 Vervang de hydraulische olie en de filterelementen. 6.9 Controleer de werking van de drukbegrenzingsventielen. 6.10 Controleer de hydrauliekslangen op dichtheid en beschadiging p) 6.11 Controleer de werking van de leidingbreukbeveiliging. Elektrische 7.1 Controleer de werking van de afleider tegen statische t installatie lading. 7.2 Controleer de werking. 7.3 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadiging. 7.4 Controleer de werking van de kabelgeleidingen, en controleer ze op beschadigingen. 7.5 Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelaars. 7.6 Controleer de bevestiging, reinheid en functioneren van de sensoren, en controleer op beschadigingen. 7.7 Controleer de werking van de instrumenten en de indicaties. 7.8 Controleer de contactgevers en relais; vernieuw gebruiksmaterialen eventueel. 7.9 Controleer de waarde van de zekeringen. Elektro8.1 Controleer de motorbevestiging. motoren Batterij 9.1 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. 9.2 Controleer de bevestiging van de aansluitklemmen, vet ze in met poolschroevenvet. 9.3 Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. 9.4 Controleer de batterijkabel op beschadigingen; vervang de kabel eventueel. p) Standaarduitvoering: - Hydraulische slangen na 6 jaar vervangen. Koelhuisuitvoering: - Hydraulische slangen jaarlijks vervangen.
t t
Hydraulische installatie
t t t t t t t t t t t t t t t t t
t
t t t t
0708.NL
0708.NL
Hydraulische installatie
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
F5
6.1 Controleer de werking. 6.2 Controleer de verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadiging 6.3 Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische cilinder, en controleer op beschadigingen. 6.4 Controleer het olieniveau. 6.5 Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op beschadigingen. 6.6 Controleer het ventilatie- en ontluchtfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.7 Vervang het ventilatie- en ontluchtfilter op de tank van de hydraulische olie. 6.8 Vervang de hydraulische olie en de filterelementen. 6.9 Controleer de werking van de drukbegrenzingsventielen. 6.10 Controleer de hydrauliekslangen op dichtheid en beschadiging p) 6.11 Controleer de werking van de leidingbreukbeveiliging. Elektrische 7.1 Controleer de werking van de afleider tegen statische t installatie lading. 7.2 Controleer de werking. 7.3 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadiging. 7.4 Controleer de werking van de kabelgeleidingen, en controleer ze op beschadigingen. 7.5 Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelaars. 7.6 Controleer de bevestiging, reinheid en functioneren van de sensoren, en controleer op beschadigingen. 7.7 Controleer de werking van de instrumenten en de indicaties. 7.8 Controleer de contactgevers en relais; vernieuw gebruiksmaterialen eventueel. 7.9 Controleer de waarde van de zekeringen. Elektro8.1 Controleer de motorbevestiging. motoren Batterij 9.1 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. 9.2 Controleer de bevestiging van de aansluitklemmen, vet ze in met poolschroevenvet. 9.3 Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. 9.4 Controleer de batterijkabel op beschadigingen; vervang de kabel eventueel. p) Standaarduitvoering: - Hydraulische slangen na 6 jaar vervangen. Koelhuisuitvoering: - Hydraulische slangen jaarlijks vervangen.
t t t t t t t t t t t t t t t t t t t
t
t t t t
F5
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C t
F
10.2 Controleer de bevestigingen van de hefmast (lagers en bevestigingsbouten). 10.3 Controleer de hefketting en kettinggeleiding op slijtage, stel ze in en olie ze. 10.4 Controleer de lagering van het hefframe. 10.5 Olie de hefketting. t 10.6 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.7 Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. Aanbouw- 11.1 Controleer de werking en de instellingen. appara11.2 Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende tuur onderdelen. 11.3 Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage; reinig de lagerpunten, geleidingen, aanslagen en tandheugels en vet ze in. 11.4 Controleer de excenterbout- en glijstukinstellingen aan het zwenkschuif-frame; stel ze eventueel in. 11.5 Smeer de loop- en geleiderollen en zwenklagers van de zwenkschuifvork. Smeer12.1 Smeer het interne transportmiddel volgens het dienst smeerschema. Algemene 13.1 Controleer de elektrische installatie op kortsluiting. metingen 13.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 13.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. 13.4 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. 13.5 IG: meet de stroomsterkte in de geleidedraad, stel deze eventueel in e) 13.6 Controleer het rijgedrag op de IG-draad en de maximale afwijking; stel deze eventueel in e) 13.7 Controleer de invoegmodus op de IG-draad bij het invoegen in een gang e) 13.8 Controleer de IG-functie NOODSTOP e) Demon14.1 Proefrit met nominale last. stratie 14.2 Toon het interne transportmiddel na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon. t Extra 15.1 Controleer frame, hefinrichting en lastopnamemiddel met controle geschikte middelen op scheuren (bijvoorbeeld koelhuis: indringcontrole, etsprocedure). Vorktanden met scheuren moet u vervangen. (alleen bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering) e) IG: inductief geleide interne transportmiddelen F6
Hefinrichting
t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t
10.1 Reinig looprollen, geleiderollen en aanloopvlakken in de hefmast-profielen en voorzie ze van vet. Let op: risico te vallen!
t
F
10.2 Controleer de bevestigingen van de hefmast (lagers en bevestigingsbouten). 10.3 Controleer de hefketting en kettinggeleiding op slijtage, stel ze in en olie ze. 10.4 Controleer de lagering van het hefframe. 10.5 Olie de hefketting. t 10.6 Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. 10.7 Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. Aanbouw- 11.1 Controleer de werking en de instellingen. appara11.2 Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende tuur onderdelen. 11.3 Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage; reinig de lagerpunten, geleidingen, aanslagen en tandheugels en vet ze in. 11.4 Controleer de excenterbout- en glijstukinstellingen aan het zwenkschuif-frame; stel ze eventueel in. 11.5 Smeer de loop- en geleiderollen en zwenklagers van de zwenkschuifvork. Smeer12.1 Smeer het interne transportmiddel volgens het dienst smeerschema. Algemene 13.1 Controleer de elektrische installatie op kortsluiting. metingen 13.2 Controleer de rijsnelheid en remweg. 13.3 Controleer de hef- en daalsnelheid. 13.4 Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. 13.5 IG: meet de stroomsterkte in de geleidedraad, stel deze eventueel in e) 13.6 Controleer het rijgedrag op de IG-draad en de maximale afwijking; stel deze eventueel in e) 13.7 Controleer de invoegmodus op de IG-draad bij het invoegen in een gang e) 13.8 Controleer de IG-functie NOODSTOP e) Demon14.1 Proefrit met nominale last. stratie 14.2 Toon het interne transportmiddel na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon. t Extra 15.1 Controleer frame, hefinrichting en lastopnamemiddel met controle geschikte middelen op scheuren (bijvoorbeeld koelhuis: indringcontrole, etsprocedure). Vorktanden met scheuren moet u vervangen. (alleen bij de ETX 513/515 in koelhuisuitvoering) e) IG: inductief geleide interne transportmiddelen F6
t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t
0708.NL
10.1 Reinig looprollen, geleiderollen en aanloopvlakken in de hefmast-profielen en voorzie ze van vet. Let op: risico te vallen!
0708.NL
Hefinrichting
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C
4.1
Smeerschema
4.1
Smeernippel bedrijfsmiddelen E
Smeernippel bedrijfsmiddelen E
Buitenste hefmast
Lastopnamemiddel
Binnenste hefmast
Arm
Binnenste hefmast
Rijaandrijving
0708.NL
0708.NL
Buitenste hefmast
Smeerschema
F7
Lastopnamemiddel
Binnenste hefmast
Arm
Binnenste hefmast
Rijaandrijving
F7
b
Vulopening overbrengingolie
g
Glijvlakken
b
Vulopening overbrengingolie
s
Smeernippel
a
Aftapschroef overbrengingolie
s
Smeernippel
a
Aftapschroef overbrengingolie
Vulopening hydraulische olie
t
Vuldop remvloeistof
Vulopening hydraulische olie
t
Vuldop remvloeistof
c
F8
Aftapschroef hydraulische olie
c
F8
Aftapschroef hydraulische olie
0708.NL
Glijvlakken
0708.NL
g
4.2
Gebruiksmiddelen
4.2
Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Omgang met gebruiksmiddelen: u moet altijd vakkundig omgaan met gebruiksmiddelen, en de voorschriften van de producent naleven.
F
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in containers die voldoen aan de voorschriften. De gebruiksmiddelen kunnen brandbaar zijn; breng ze daarom niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Gebruik bij het vullen van gebruiksmiddelen uitsluitend schone containers. Het is verboden gebruiksmiddelen van verschillende kwaliteit te mengen. U mag uitsluitend afwijken van deze voorschriften, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften.
Vermijd morsen. Ruim gemorste vloeistof onmiddellijk op met geschikte bindmiddelen, en verwijder dit mengsel van gebruiks- en bindmiddel volgens de voorschriften.
ETX 513/515:
ETX 513/515:
Code
A
Bestelnummer 51037497 51037494
LeverhoeVolume veelheid 5l 1l
circa 65 l
51085361*
5l
B
50022968
5l
5,8 l
D
29201580
5l
0,18 l
400 g patroon 1 kg
---
E
14038650 29201430
G
29201280
400 ml
---
H
50157382
1 kg
400 g
Omschrijving HLP D22 inclusief 2 % aandeel toevoegmiddel 68 ID Plantohyd 22 S (BIO hydrauliekolie) SAE 80 EP API GL4 Remvloeistof SAE DOT 4 Smeervet-lithium KP2K-30 (DIN 51825) Kettingspray Tunfluid LT 220 Smeervet-lithium K3K-20 (DIN 51825)
Toepassing
Code
Hydraulische installatie
A
Overbrenging Hydraulische reminrichting
Bestelnummer 51037497 51037494
LeverhoeVolume veelheid 5l 1l
circa 65 l
51085361*
5l
B
50022968
5l
5,8 l
D
29201580
5l
0,18 l ---
29201430
400 g patroon 1 kg
14038650
Algemeen, tandheugels
E
Hefmast, loopbaan, hefketting
G
29201280
400 ml
---
Lager van voorwiel
H
50157382
1 kg
400 g
* Bovendien 2% toevoegmiddel 68 ID (bestelnummer 50307735)
Omschrijving HLP D22 inclusief 2 % aandeel toevoegmiddel 68 ID Plantohyd 22 S (BIO hydrauliekolie) SAE 80 EP API GL4 Remvloeistof SAE DOT 4 Smeervet-lithium KP2K-30 (DIN 51825) Kettingspray Tunfluid LT 220 Smeervet-lithium K3K-20 (DIN 51825)
Toepassing
Hydraulische installatie Overbrenging Hydraulische reminrichting Algemeen, tandheugels Hefmast, loopbaan, hefketting Lager van voorwiel
* Bovendien 2% toevoegmiddel 68 ID (bestelnummer 50307735)
F
De interne transportmiddelen worden af fabriek geleverd met de hydrauliekolie “HLP D22“ of met de BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S + 2 % toevoegmiddel 68 ID“. Overstappen van BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ naar hydrauliekolie “HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie “HLP D22“ naar BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie “HLP D22“ met BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ niet toegestaan.
0708.NL
De interne transportmiddelen worden af fabriek geleverd met de hydrauliekolie “HLP D22“ of met de BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S + 2 % toevoegmiddel 68 ID“. Overstappen van BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ naar hydrauliekolie “HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie “HLP D22“ naar BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie “HLP D22“ met BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ niet toegestaan.
0708.NL
F
Gebruiksmiddelen
F9
F9
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering: Code *A
Bestelnummer 50100504
Leverhoe- HoeveelOmschrijving veelheid heid circa 65 l HLPD 10 20 l
B
50022968
5l
5,8 l
D
29201580
5l
0,18 l
400 g patroon 1 kg
---
E
14038650
F G
29201430 52011861 50427143
H
50157382
ETX 513/515 - koelhuisuitvoering:
5l
0,2 kg ---
1 kg
---
SAE 80 EP API GL4 Remvloeistof SAE DOT 4 Smeervet-lithium KP2K-30 (DIN 51825) Caron 750 Synthesco VSK012 Smeervet-lithium K3K-20 (DIN 51825)
Toepassing
Code
Hydraulische installatie Overbrenging Hydraulische reminrichting
*A
Algemeen, tandheugels
F 10
B
50022968
5l
5,8 l
29201580
5l
0,18 l
400 g patroon 1 kg
---
14038650
F G
29201430 52011861 50427143
H
50157382
5l
0,2 kg ---
1 kg
---
SAE 80 EP API GL4 Remvloeistof SAE DOT 4 Smeervet-lithium KP2K-30 (DIN 51825) Caron 750 Synthesco VSK012 Smeervet-lithium K3K-20 (DIN 51825)
Toepassing Hydraulische installatie Overbrenging Hydraulische reminrichting Algemeen, tandheugels Tandheugel Hefketting Conuslager lastwiel
0708.NL
Deze bedrijfsmiddelen zijn ontworpen voor een temperatuurbereik van –5 tot –28 °C. * Bovendien 1,8 l toevoegmiddel 68 ID (bestelnummer 50307735)
0708.NL
Deze bedrijfsmiddelen zijn ontworpen voor een temperatuurbereik van –5 tot –28 °C. * Bovendien 1,8 l toevoegmiddel 68 ID (bestelnummer 50307735)
Leverhoe- HoeveelOmschrijving veelheid heid circa 65 l HLPD 10 20 l
D E
Tandheugel Hefketting Conuslager lastwiel
Bestelnummer 50100504
F 10
5
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
5
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
M
Het lassen van dragende delen van het interne transportmiddel, zoals frame en hefmast, is uitsluitend toegestaan na overleg met de producent!
M
Het lassen van dragende delen van het interne transportmiddel, zoals frame en hefmast, is uitsluitend toegestaan na overleg met de producent!
voor
ten
behoeve
van
de
5.1
Bereid het interne transportmiddel onderhoudwerkzaamheden
voor
ten
behoeve
van
de
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
– Plaats het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker er uit en beveilig het interne transportmiddel op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. – Neem de afdekking achter de elektronicaruimte eraf.
– Plaats het interne transportmiddel veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker er uit en beveilig het interne transportmiddel op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen. – Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. – Neem de afdekking achter de elektronicaruimte eraf.
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfstelling“ in acht nemen. Beveilig het interne transportmiddel tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
0708.NL
F
Bereid het interne transportmiddel onderhoudwerkzaamheden
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moet u bovendien de voorschriften van het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfstelling“ in acht nemen. Beveilig het interne transportmiddel tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
0708.NL
5.1
F 11
F 11
5.2
Het lastopnamemiddel borgen U kunt het lastopnamemiddel geheven stand borgen.
5.2 1
in
– Hef het lastopnamemiddel, tot de binnenmast (1) zich boven de drager van de lastopnameborging bevindt. – Draai de bevestigingsbout (5) eruit en neem de borgbout (4) van drager (4) aan de hefmast (6) er af. – Plaats de borgbout (4) op de verticale boring (3) van de drager en schroef hem vast. – Laat de drager van de chauffeursplaats zeer langzaam zo ver zakken, tot de binnenmast (1) zich op de borgbout (4) bevindt.
Het lastopnamemiddel borgen U kunt het lastopnamemiddel geheven stand borgen.
– Hef het lastopnamemiddel, tot de binnenmast (1) zich boven de drager van de lastopnameborging bevindt. – Draai de bevestigingsbout (5) eruit en neem de borgbout (4) van drager (4) aan de hefmast (6) er af. – Plaats de borgbout (4) op de verticale boring (3) van de drager en schroef hem vast. – Laat de drager van de chauffeursplaats zeer langzaam zo ver zakken, tot de binnenmast (1) zich op de borgbout (4) bevindt.
2
3 4
1
in
2
3 4
5
5
6
6
1
1
4
5.3
M
Het is belangrijk dat alle hefkettingen en scharnierpennen altijd schoon en goed gesmeerd zijn. U mag de ketting uitsluitend nasmeren wanneer deze onbelast is. U moet de ketting bijzonder zorgvuldig smeren waar hij over het omkeerwiel loopt. Hefkettingen zijn veiligheidselementen. De kettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging tonen. Verricht de reiniging uitsluitend met paraffinederivaten, zoals benzine, petroleum of dieselbrandstof. Reinig de ketting nooit met de stoomreiniger, koude reinigers en chemische reinigers.
0708.NL
M
Onderhoud van de hefketting
F 12
Onderhoud van de hefketting Het is belangrijk dat alle hefkettingen en scharnierpennen altijd schoon en goed gesmeerd zijn. U mag de ketting uitsluitend nasmeren wanneer deze onbelast is. U moet de ketting bijzonder zorgvuldig smeren waar hij over het omkeerwiel loopt. Hefkettingen zijn veiligheidselementen. De kettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging tonen. Verricht de reiniging uitsluitend met paraffinederivaten, zoals benzine, petroleum of dieselbrandstof. Reinig de ketting nooit met de stoomreiniger, koude reinigers en chemische reinigers.
0708.NL
5.3
4
F 12
5.4
Inspectie van de hefketting
Ontoelaatbare slijtage en uitwendige beschadigingen
Ontoelaatbare slijtage en uitwendige beschadigingen
Volgens de officiële voorschriften is een ketting versleten, wanneer hij in het gedeelte dat over het omkeerwiel loopt, circa 3 % langer is geworden. We adviseren uit veiligheidsoverwegingen te vervangen bij een verlenging van 2 %. Ook bij uitwendige beschadigingen van de ketting moet u de ketting onmiddellijk vervangen, aangezien dergelijke beschadigingen na een bepaalde tijd leiden tot vermoeidheidsbreuken.
Volgens de officiële voorschriften is een ketting versleten, wanneer hij in het gedeelte dat over het omkeerwiel loopt, circa 3 % langer is geworden. We adviseren uit veiligheidsoverwegingen te vervangen bij een verlenging van 2 %. Ook bij uitwendige beschadigingen van de ketting moet u de ketting onmiddellijk vervangen, aangezien dergelijke beschadigingen na een bepaalde tijd leiden tot vermoeidheidsbreuken.
M
Wanneer het interne transportmiddel twee hefkettingen heeft, moet u altijd beide kettingen vervangen. Uitsluitend dan is een gelijkmatige lastverdeling op beide kettingen gegarandeerd. Vernieuw bij het vervangen van de kettingen ook de verbindingsbouten tussen kettinganker en ketting. Gebruik in principe uitsluitend nieuwe, originele onderdelen.
0708.NL
M
Inspectie van de hefketting
Wanneer het interne transportmiddel twee hefkettingen heeft, moet u altijd beide kettingen vervangen. Uitsluitend dan is een gelijkmatige lastverdeling op beide kettingen gegarandeerd. Vernieuw bij het vervangen van de kettingen ook de verbindingsbouten tussen kettinganker en ketting. Gebruik in principe uitsluitend nieuwe, originele onderdelen.
0708.NL
5.4
F 13
F 13
5.5
Hydraulische olie – Bereid het interne transportmiddel onderhoudwerkzaamheden.
M
5.5 voor
F
5.6
behoeve
van
de
– Bereid het interne transportmiddel onderhoudwerkzaamheden.
M
In geen geval mag olie in het rioolstelsel of in de bodem terechtkomen. Bewaar oude olie veilig tot aan de verwijdering volgens de voorschriften.
Olie aftappen
Zuig de hydraulische olie af bij een uitgenomen ontluchtfilter (10). Wanneer deze mogelijkheid niet bestaat, kunt u de hydraulische olie aftappen wanneer u de olieaftapschroef (9) aan de onderzijde van de hydraulische tank eruit schroeft.
Zuig de hydraulische olie af bij een uitgenomen ontluchtfilter (10). Wanneer deze mogelijkheid niet bestaat, kunt u de hydraulische olie aftappen wanneer u de olieaftapschroef (9) aan de onderzijde van de hydraulische tank eruit schroeft.
Olie bijvullen
Olie bijvullen Draai de olieaftapschroef (9) weer vast. Vul nieuwe hydraulische olie bij tot aan de bovenste markering (max.) aan de oliepeilstok (11a). Schroef het ontluchtfilter er weer op.
10 9 11a
Let er goed op welke hydrauliekolie u bijvult. Wanneer BIOhydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ is toegepast, bevindt zich op de hydrauliektank een waarschuwingsplaatje “Uitsluitend bijvullen met BIO-hydrauliekolie“ (11b). In dit geval mag u uitsluitend de BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ gebruiken voor het bijvullen van de hydrauliektank.
F
11b
F
Overstappen van BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ naar hydrauliekolie “HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie “HLP D22“ naar BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie “HLP D22“ met BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ niet toegestaan.
ten
behoeve
van
de
10 9 11a
Let er goed op welke hydrauliekolie u bijvult. Wanneer BIOhydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ is toegepast, bevindt zich op de hydrauliektank een waarschuwingsplaatje “Uitsluitend bijvullen met BIO-hydrauliekolie“ (11b). In dit geval mag u uitsluitend de BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ gebruiken voor het bijvullen van de hydrauliektank.
11b
Overstappen van BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ naar hydrauliekolie “HLP D22“ is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor het overstappen van hydrauliekolie “HLP D22“ naar BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“. Bovendien is het vermengen van hydrauliekolie “HLP D22“ met BIO-hydrauliekolie “Plantohyd 22 S“ niet toegestaan.
Het niveau van de hydraulische olie controleren
Het niveau van de hydraulische olie controleren
Controleer bij een geheel gedaalde hefmast of het hydraulische olieniveau tussen de markeringen “min.” en “max.” van de oliepeilstok (11a) staat. Wanneer dat niet zo is, moet u nieuwe hydraulische olie bijvullen.
Controleer bij een geheel gedaalde hefmast of het hydraulische olieniveau tussen de markeringen “min.” en “max.” van de oliepeilstok (11a) staat. Wanneer dat niet zo is, moet u nieuwe hydraulische olie bijvullen.
Hydraulische slangleidingen
5.6
Hydraulische slangleidingen
0708.NL
Vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar; zie de veiligheidsmaatregelen voor hydraulische slangleidingen ZH 1/74.
0708.NL
Vervang de slangleidingen na een gebruiksduur van zes jaar; zie de veiligheidsmaatregelen voor hydraulische slangleidingen ZH 1/74.
F 14
voor
In geen geval mag olie in het rioolstelsel of in de bodem terechtkomen. Bewaar oude olie veilig tot aan de verwijdering volgens de voorschriften.
Olie aftappen
Draai de olieaftapschroef (9) weer vast. Vul nieuwe hydraulische olie bij tot aan de bovenste markering (max.) aan de oliepeilstok (11a). Schroef het ontluchtfilter er weer op.
F
ten
Hydraulische olie
F 14
F
5.8
M
5.7
F
Remvloeistof is giftig; bewaar de vloeistof daarom uitsluitend in het afgesloten originele reservoir. Bedenk bovendien dat remvloeistof de lak van de heftruck aantast.
Controleer de remvloeistof Remvloeistof is giftig; bewaar de vloeistof daarom uitsluitend in het afgesloten originele reservoir. Bedenk bovendien dat remvloeistof de lak van de heftruck aantast.
In de fabriek wordt het remvloeistofsysteem gevuld. Vernieuw de vloeistof na een jaar, omdat deze in de loop van tijd verandert en de oorspronkelijke capaciteiten verliest.
In de fabriek wordt het remvloeistofsysteem gevuld. Vernieuw de vloeistof na een jaar, omdat deze in de loop van tijd verandert en de oorspronkelijke capaciteiten verliest.
De remvloeistoftank (12) bevindt zich in de voetruimte van de heftruck, en is toegankelijk na het wegnemen van de bodemplaat. De voorraadtank moet altijd tot 2 cm onder de tanksluiting zijn gevuld (denk om de markering min – max.). Gebruik uitsluitend de voorgeschreven remvloeistof. De dichtheid van de gehele reminstallatie moet continu zijn gewaarborgd.
De remvloeistoftank (12) bevindt zich in de voetruimte van de heftruck, en is toegankelijk na het wegnemen van de bodemplaat. De voorraadtank moet altijd tot 2 cm onder de tanksluiting zijn gevuld (denk om de markering min – max.). Gebruik uitsluitend de voorgeschreven remvloeistof. De dichtheid van de gehele reminstallatie moet continu zijn gewaarborgd.
12
Onderhoud van de veiligheidsgordel
5.8
12
Onderhoud van de veiligheidsgordel
De chauffeur moet dagelijks vóór het gebruik van het interne transportmiddel de toestand en de probleemloze werking van de veiligheidsgordel controleren. Uitsluitend door een regelmatige controle kunt u een defect vroegtijdig herkennen.
De chauffeur moet dagelijks vóór het gebruik van het interne transportmiddel de toestand en de probleemloze werking van de veiligheidsgordel controleren. Uitsluitend door een regelmatige controle kunt u een defect vroegtijdig herkennen.
– Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. – Controleer de afdekking op beschadiging.
– Trek de gordel helemaal uit en controleer hem op rafels. – Controleer de werking van de gordelsluiting en controleer of het oprol/spanmechanisme de gordel probleemloos intrekt. – Controleer de afdekking op beschadiging.
De blokkeerautomaat testen
De blokkeerautomaat testen
– Plaats het interne transportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
– Plaats het interne transportmiddel horizontaal. – Trek de gordel er plotseling uit.
M
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren.
F
Gebruik het interne transportmiddel niet wanneer de veiligheidsgordel defect is, maar laat de gordel onmiddellijk vervangen!
0708.NL
F
Controleer de remvloeistof
De automaat moet de gordelafgifte blokkeren. Gebruik het interne transportmiddel niet wanneer de veiligheidsgordel defect is, maar laat de gordel onmiddellijk vervangen!
0708.NL
5.7
F 15
F 15
5.9
Elektrische zekeringen
5.9
Elektrische zekeringen
F
Uitsluitend bevoegd vakpersoneel mag elektrische zekeringen controleren en vervangen.
F
Uitsluitend bevoegd vakpersoneel mag elektrische zekeringen controleren en vervangen.
F 16
Omschrijving 1F11 3F10 2F15 F2.1 5F1 F3.1 F1.2 5F2 1F3
Beveiligd onderdeel Rijden Sturen Hydrauliek DC/DC-omzetter U1 ingang 80 V Verlichting en speciale uitrusting 80 V DC/DC-omzetter U1 uitgang 24 V DC/DC-omzetter U16 ingang 80 V DC/DC-omzetter U16 uitgang 24 V Aandrijfregeling
Waarde 250 A 35 A 325 A 80 V / 10 A 80 V / 10 A 24 V / 10 A 80 V / 4 A 24 V / 6,3 A 1A
Pos. 12 13 14 15 16 17 18 19 20
0708.NL
Pos. 12 13 14 15 16 17 18 19 20
– Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden (zie hoofdstuk F). – Controleer de waarde van alle zekeringen volgens de tabel, vervang ze eventueel.
F 16
Omschrijving 1F11 3F10 2F15 F2.1 5F1 F3.1 F1.2 5F2 1F3
Beveiligd onderdeel Rijden Sturen Hydrauliek DC/DC-omzetter U1 ingang 80 V Verlichting en speciale uitrusting 80 V DC/DC-omzetter U1 uitgang 24 V DC/DC-omzetter U16 ingang 80 V DC/DC-omzetter U16 uitgang 24 V Aandrijfregeling
Waarde 250 A 35 A 325 A 80 V / 10 A 80 V / 10 A 24 V / 10 A 80 V / 4 A 24 V / 6,3 A 1A
0708.NL
– Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden (zie hoofdstuk F). – Controleer de waarde van alle zekeringen volgens de tabel, vervang ze eventueel.
5.10
6
Weer in gebruik nemen
5.10
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
– Controleer de werking van de claxon. – Controleer de werking van de NOODSTOP-knop. – Controleer de werking van de rem.
– Controleer de werking van de claxon. – Controleer de werking van de NOODSTOP-knop. – Controleer de werking van de rem.
Het interne transportmiddel stilleggen
6
Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen en moeten de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging worden doorgevoerd zoals beschreven.
M
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen niet worden beschadigd.
Maatregelen vóór de stillegging
6.1
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Trek de batterijstekker eraf, reinig de batterij, en vet de poolschroeven in met poolvet.
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij op (zie hoofdstuk D). – Trek de batterijstekker eraf, reinig de batterij, en vet de poolschroeven in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na.
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
0708.NL
– Besproei alle vrijliggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
0708.NL
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd, dat wielen niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
– – – –
Z
Het interne transportmiddel stilleggen Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen en moeten de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging worden doorgevoerd zoals beschreven.
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent. 6.1
Weer in gebruik nemen
F 17
F 17
6.2
M 6.3
Maatregelen tijdens de stillegging
6.2
Alle twee maanden
Alle twee maanden
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
M
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen. De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen
6.3
– Reinig het interne transportmiddel grondig. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Reinig de batterij, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
F 18
De batterij na de stillegging weer in gebruik nemen – Reinig het interne transportmiddel grondig. – Smeer het interne transportmiddel volgens het smeerschema (zie hoofdstuk F). – Reinig de batterij, vet de poolschroeven in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Controleer de olie van de overbrenging op condenswater; vervang de olie eventueel. – Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. – Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Z
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
0708.NL
F
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig opladen, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen. Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
0708.NL
Z
Maatregelen tijdens de stillegging
F 18
Z
Z 8
7
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt. Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
8
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
0708.NL
Z
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt. Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
0708.NL
7
F 19
F 19
F 20 F 20 0708.NL
0708.NL
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12