Inhoudsopgave Inhoudsopgave ...............................................................................................................2 1. Inleiding .....................................................................................................................4 2. Verplichte anticonceptie, een medische behandeling onder dwang ..........................7 2.1 Inleiding ...............................................................................................................7 2.2 Curatele en mentorschap......................................................................................7 2.2.1 Curatele. ........................................................................................................7 2.2.2 Mentorschap..................................................................................................8 2.3 Verplichte anticonceptie; Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomsten ..................................................................................10 2.4 Verplichte anticonceptie; Protocollen met betrekking tot verstandelijk gehandicapten en verslaafden ..................................................................................11 2.5 Samenvatting......................................................................................................14 3. Rechten van het kind................................................................................................15 3.1 Inleiding .............................................................................................................15 3.2 Nederlandse wetgeving......................................................................................15 3.2.1 Rechten van het kind in Nederland in art. 1:2 BW .....................................15 3.2.2 Rechten van het kind volgens de Nederlandse wet.....................................16 3.3 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ............................17 3.3.1 Inleiding ......................................................................................................17 3.3.2 De internationale rechten van het kind .......................................................17 3.3.3 Het belang van het kind ..............................................................................19 3.3.4 Hechtingsrelatie ..........................................................................................20 3.4 Samenvatting......................................................................................................20 4. Het recht op het stichten van een gezin ...................................................................21 4.1 Inleiding .............................................................................................................21 4.2 Het stichten van een gezin .................................................................................21 4.2.1 Het recht op het stichten van een gezin in Nederland.................................21 4.2.2 Artikel 8 EVRM..........................................................................................21 4.3 Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap............................25 4.4 Verstandelijke handicap.....................................................................................28 4.4.1 Inleiding ......................................................................................................28 4.4.2 Mogelijke problemen voor ouderschap ......................................................28 4.4.3 Voorbeelden uit de jurisprudentie...............................................................30 4.5 Verslaafden ........................................................................................................33 4.5.1 Inleiding ......................................................................................................33 4.5.2 Mogelijke problemen bij ouderschap..........................................................33 4.5.3 Ongeboren kind...........................................................................................34 4.5.4 Geboren kind...............................................................................................34 4.5.5 Voorbeelden uit de jurisprudentie...............................................................34 4.6 Samenvatting......................................................................................................36 5. Conclusie en aanbevelingen.....................................................................................38
2
5.1 Conclusie............................................................................................................38 5.2 Aanbevelingen ...................................................................................................40 Bijlage 1 .......................................................................................................................42 Bijlage 2 .......................................................................................................................42 Literatuurlijst................................................................................................................44
3
1. Inleiding In principe staat het een ieder vrij om zijn of haar leven in te delen naar vrije keuze. Het krijgen van kinderen valt eveneens hier onder. In de meeste gevallen treden geen complicaties op tussen ouder en kind.1 Echter bij sommige ouders bestaat een vergrote kans op complicaties in de ouder-kind-relatie, welke de rechten van het kind kunnen aantasten. In dit onderzoek worden de rechten van het kind besproken en worden deze rechten afgezet tegen de rechten van verslaafde en verstandelijk gehandicapte ouders. Bij tweederde van de kinderen van gehandicapte ouders treden complicaties op.2 Volgens een onderzoek van de Raad voor Veiligheid worden steeds meer ongeboren kinderen ondertoezicht gesteld, waarbij ze na de geboorte meteen weggehaald worden bij de ouders.3 De gevolgen voor een kind kunnen zeer groot zijn en ook voor de ouders kan het weghalen van een kind een zeer pijnlijke aangelegenheid zijn. Bekende praktijkvoorbeelden hiervan zijn de kinderen Savanna4 en Hendrikus5, de één overleden en de ander bij de geboorte uithuis geplaatst. Bij verslaafde ouders bestaat eveneens een verhoogde kans op complicaties in het gezin, die het recht van het kind kunnen aantasten.6 Bij verslaafde ouders kunnen al gevaren voor het kind ontstaan in de buik, welke de rechten van het kind reeds voor de geboorte kunnen aantasten.7 Het gebruik van verslavende middelen kan namelijk tijdens de zwangerschap ernstige schade aanbrengen aan de gezondheid van het kind. Wanneer een ouder verslaafd blijft na de geboorte kan dit ook belemmeringen opwerpen in de latere ontwikkeling van het kind.
1
In 2010 waren er ruim 3.5 miljoen kinderen in Nederland, waarvan er 102.403 onder Jeugdzorg geregistreerd stonden voor zorg. CBS en cijfers branche reportage Jeugdzorg 2010. 2 De Vries, Willems, e.a., 2005, blz. 21 3 De onderzoeksraad voor veiligheid, 2011 4 Savanna had een zwakbegaafde moeder. Ze is gestorven aan ondervoeding en mishandeling. Uiteindelijk is ze dood gevonden in de kofferbak van haar moeder en vriend. 5 Hendrikus was vanaf de geboorte uithuis geplaatst omdat zijn ouders vanwege hun verstandelijke handicap niet voor hem zouden kunnen zorgen. Zie verder het hoofdstuk verstandelijke handicap, jurisprudentie 6 www.trimbos.nl 7 Swaab, 1986
4
De vraag is in welke mate kinderen recht hebben op goed ouderschap. Bestaan er situaties waar op voorhand bepaald kan worden dat het ouderschap niet goed zal verlopen en in welke mate kunnen dergelijke scenario’s door het verplicht stellen van anticonceptie beter voorkomen worden? Dat dit onderwerp actueel is, blijkt onder meer uit het feit dat dit onderwerp recent is besproken in de televisieprogramma’s Zembla en De Vijfde Dag.8 Het hoofdthema in deze programma’s was de dramatische gevolgen voor kinderen van het opgroeien bij ouders die niet in staat zijn voor zichzelf te zorgen, laat staan voor een kind. Daarnaast zijn er meerdere malen voorstellen ingediend in de Tweede Kamer, zoals in het vergaderjaar 2003/04 en 2009/10, om verplichte anticonceptie mogelijk te maken in het kader van de rechten van het kind. Tot nu toe zijn deze wetsvoorstellen steeds afgewezen in de Tweede Kamer.9 Verplichte anticonceptie is binnen de huidige wetgeving reeds een optie. Dit is echter alleen mogelijk in het belang van de volwassene zelf indien ofwel mentorschap is opgelegd, ofwel deze persoon onder curatele staat.10 Het belang van het kind staat in dezen niet centraal. Verplichte anticonceptie is enorm ingrijpend op het recht op zelfbeschikking van mensen. Het recht op zelfbeschikking houdt in dat mensen het recht hebben om zelf te bepalen wat zij met hun lichaam en leven doen.11 Voor verstandelijk gehandicapten is bijvoorbeeld het VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in het leven geroepen om het recht op zelfbeschikking veilig te stellen. Dit verdrag is in 2008 inwerking getreden en in 2011 door Nederland geratificeerd. In deze scriptie is een juridisch literatuuronderzoek uitgewerkt naar de rechten van (ongeboren) kinderen op goed ouderschap. De vraag die centraal staat is: In hoeverre kan verplichte anticonceptie in Nederland dienen ter bescherming van de rechten van het kind, binnen het huidige kader van wetgeving? Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt in het tweede hoofdstuk behandeld wat de huidige mogelijkheden tot verplichte anticonceptie zijn. Vervolgens komen in het derde
8
Zembla, Hulpverleners: maak verplichte anticonceptie mogelijk, VARA,12 april 2012 Kamerstukken II, 2009-10, 32 405, nr. 2 en Kamerstukken II, 2003/04, 29 200. XVI, nr. 228. 10 Artikel 7:465 lid 6 Burgerlijk Wetboek 11 Artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 9
5
hoofdstuk de rechten van het kind aan bod. De rechten van het kind staan binnen dit onderzoek tegenover de rechten van de betrokken volwassenen. Derhalve worden in het vierde hoofdstuk de aanwezig rechten van de (toekomstige) ouder uiteengezet. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het algemene recht op het stichten van een gezin, waarover in beginsel ieder mens beschikt, maar ook naar specifieke gevallen, zoals rechten van mensen met een handicap of verslaving met betrekking tot het stichten van een gezin. Tot slot worden in de conclusie een antwoord en aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de hoofdvraag in deze scriptie, door de rechten van het kind af te zetten tegen de rechten van de (jong) volwassene op het stichten van een gezin.
6
2. Verplichte anticonceptie, een medische behandeling onder dwang 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke mogelijkheden, bij ongewijzigd beleid, bestaan met betrekking tot verplichte anticonceptie. Voor het opleggen van verplichte anticonceptie is momenteel mentorschap of onder curatele stelling een vereiste. De eerste paragraaf bespreekt derhalve wanneer een betrokkene onder mentorschap of curatele gesteld kan worden. Vervolgens komt de medische wetgeving aan bod op grond waarvan anticonceptie kan worden opgelegd. Tot slot wordt ingegaan op de verplichte anticonceptie in de specifieke gevallen van een gehandicapte of verslaafde (jong) volwassene met een kinderwens. 2.2 Curatele en mentorschap 2.2.1 Curatele. Een ondercuratelestelling is een ingrijpende vorm van bescherming van de belangen van een wilsonbekwaam persoon. Ondercuratelestelling is mogelijk bij personen, die vanwege een geestelijke of lichamelijke stoornis tijdelijk of duurzaam niet in staat worden geacht zijn/haar belangen behoorlijk waar te kunnen nemen. Op grond van artikel 1:378 BW is een ondercuratelestelling eveneens mogelijk in geval van verkwisting of drankmisbruik, waardoor iemand zijn belangen niet meer behoorlijk waarneemt, openbaar herhaaldelijk aanstoot geeft of een gevaar is voor zijn eigen of andermans veiligheid. Drugsmisbruik wordt in bovengenoemd artikel niet vermeld, hoewel dit wel tot een geestelijke stoornis kan leiden. Een ondercuratelestelling is dan alsnog mogelijk.12 Een onder curatele stelling kan verzocht worden door partners, bloedverwanten in rechte lijn en zijlijn tot en met de vierde graad13, voogd en het openbaar ministerie (artikel 1:379 BW). Wanneer iemand onder curatele staat is die persoon handelingsonbekwaam ten opzichte van alle rechtshandelingen voor zover de wet niet anders bepaald. De curator kan voor bepaalde handelingen, zoals voor het doen van bepaalde aankopen, 12
Op dit moment ligt het wetsvoorstel Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, Memorie van toelichting, 33 054 bij de Tweede Kamer waarin onder andere wordt voorgesteld drugsmisbruik gelijk te stellen met drankmisbruik in de wet. 13 Rechte lijn: Grootouders, ouders en kinderen. Zijlijn: Broers en zussen, ooms en tantes, neefjes en nichtjes.
7
vrijheden verlenen (artikel 1:381 BW). De ondercuratelestelling dient bekend te worden gemaakt in de Staatscourant en in twee door de rechter aangewezen dagbladen (artikel 1:390 BW). Bij een ondercuratelestelling is de onder curatele gestelde onbevoegd voor het uitoefenen van ouderlijk gezag.14 In Nederland hoort elke minderjarige onder gezag te staan; dit gezag kan ouderlijk gezag of voogdij zijn.15 Door middel van een ondercuratelestelling wordt een ouder ontheven uit het ouderlijk gezag op basis van artikel 1:266 jo 1:246 BW. Wanneer het kind hierdoor niet onder gezag staat zal de rechter Bureau Jeugdzorg voorlopige voogdij geven over het kind.16 Vervolgens kan een voogd benoemd worden door de rechter op basis van artikel 1:275 BW. 2.2.2 Mentorschap Ten behoeve van een meerderjarige inwoner van Nederland, die als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn/haar belangen behoorlijk waar te nemen, kan een mentor ingesteld worden. Een lichamelijke of geestelijke handicap alleen is niet voldoende voor het instellen van mentorschap. Er moet een causaal verband aanwezig zijn tussen de lichamelijke of geestelijke toestand en het niet behoorlijk waar kunnen nemen van de eigen belangen.17 Het mentorschap is vastgelegd in artikel 1:450 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Een mentor wordt aangewezen door middel van een rechterlijke uitspraak. De rechter is echter nooit verplicht tot het honoreren van een verzoek tot mentorschap. Indien dit verzoek wel gehonoreerd wordt, dient de rechter de betreffende beslissing te allen tijde deugdelijk te motiveren. Een beperkte groep personen kan mentorschap aanvragen. Dit betreft de betrokkene zelf, de echtgenoot van de betrokkene, de geregistreerd partner of andere levensgezel, bloedverwanten in de rechte lijn en de bloedverwanten in de zijlijn18 (artikel 1:451 lid
14
Artikel 1: 246BW. Artikel 1:245 BW 16 Artikel 1: 272 jo 1:268 lid 2 sub c BW 17 Jansen, grond voor mentorschap 18 Dit zijn familieleden die de zelfde ouders of grootouders hebben, bijvoorbeeld broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten. 15
8
1 BW). Verder kan mentorschap aangevraagd worden door een voogd, mits de betrokkene minderjarig is, de curator en de bewindvoerder.19 Indien de in het voorafgaand vermelde personen geen verzoek tot mentorschap indienen, kan dit verzoek enkel ingediend worden door het openbaar ministerie en door de leidinggevende van een instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd.20 Laatstgenoemde instellingen zijn bijvoorbeeld verzorgingstehuizen, verpleeghuizen of psychiatrische instellingen. Voor artsen, het RIAGG of maatschappelijk werk is bepaald dat zij geen verzoek tot mentorschap kunnen indienen.21 Wanneer voor iemand mentorschap is ingesteld op grond van artikel 1:450 BW, raakt de betrokkene handelingsonbevoegd voor rechtshandelingen. Mentorschap regelt de behartiging van belangen met betrekking tot de verzorging, behandeling en begeleiding
van
de
betreffende
persoon.
Bij
mentorschap
blijven
vermogensrechtelijke kwesties buiten beschouwing. Bij bovengenoemde rechtshandelingen wordt de betrokken persoon vertegenwoordigd door de mentor. Indien een bepaalde behandeling van ingrijpende aard is, kan de behandeling enkel plaatsvinden teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen.22 Op grond van artikel 1:454 BW moet de mentor namelijk waken over de belangen van de betrokkene. Bij mentorschap kan de rechter beslissen dat de betrokkene onbevoegd is voor het uitoefenen van ouderlijk gezag. Deze beslissing wordt gelijktijdig met het instellen van het mentorschap uitgesproken of naderhand op verzoek van de eerder in deze paragraaf vermelde personen.23 De gevolgen voor het kind zijn dezelfde als beschreven bij de ondercuratelestelling.24
19
Artikel 1:451 lid 1 BW Artikel 1:451 lid 2 BW 21 Koens, mentorschap ten behoeve van meerderjarigen 22 Artikel 1:453 BW 23 Artikel 1:453a BW. 24 Artikel 1:246 jo 1:266, 1:272 en 1:275 BW 20
9
2.3 Verplichte anticonceptie; behandelingsovereenkomsten
Wet
inzake
de
geneeskundige
Het gebruik van anticonceptie is een vorm van medische behandeling. Voor het gebruik van anticonceptie is namelijk een overeenkomst nodig met een arts. De rechten en plichten die komen kijken bij een medische behandeling zijn verwoord in de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: Wgbo). Voor het uitvoeren van een medische behandeling is in beginsel toestemming van de betrokken patiënt vereist (artikel 7:450 lid 1 BW). Indien een persoon niet in staat wordt geacht naar redelijkheid een belangenafweging te maken, dan is artikel 7:465 BW van toepassing (artikel 7:450 lid 3 BW). Dit wordt ook wel wilsonbekwaamheid genoemd. Zoals in het voorafgaand besproken, kan voor een meerderjarige persoon, die handelingsonbekwaam wordt geacht, een mentor of een curator worden benoemd (artikel 1:378 en artikel 1:450 BW). De mentor of curator wordt dan wettelijk vertegenwoordiger van de wilsonbekwame persoon. Indien een mentor of curator aanwezig is, dient voor het verrichten van een medische behandeling diens toestemming gevraagd te worden op grond van artikel 7:465 lid 2 BW).25 Een arts is niet verplicht zonder meer elke wilsuiting van een mentor of curator op te volgen. Een arts kan een verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger weigeren indien dit verzoek in strijd is met de plicht van de arts om een goed hulpverlener te zijn (artikel 7:465 lid 4 BW). Indien een patiënt zich verzet tegen een ingrijpende behandeling mag de arts alleen de behandeling doorzetten wanneer dit op basis van artikel 7:465 lid 6 BW kennelijk noodzakelijk is om ernstig nadeel van de patiënt te voorkomen. Lid 6 van artikel 7:465 verwijst naar het recht op lichamelijke integriteit ofwel het recht op zelfbeschikking, hetgeen voortvloeit uit artikel 10 Grondwet (hierna: GW). Wat onder ‘ernstig nadeel’ valt, dient per casus beoordeeld te worden. De belangen van de betrokken patiënt staan hierbij centraal. Het belang van het (ongeboren) kind speelt geen rol.26
25 26
Ook wel een wettelijke vertegenwoordiger genoemd. Raad van de kinderbescherming, 2005
10
Uit het bovenstaande blijkt dat voor het verplicht stellen van het gebruik van anticonceptie eerst een mentorschap of ondercuratelestelling ingesteld moet worden. In het geval van mentorschap of curatele stelling kan een medische behandeling enkel uitgevoerd worden op verzoek van de mentor of curator. De rechter kan dit verzoek alleen weigeren als dit ernstig nadeel oplevert voor de patiënt. Een toepassing van verplichte anticonceptie kan een dergelijk ernstig nadeel opleveren. Opvallend is hierbij, dat de belangen van het kind geen rol spelen bij de belangenafweging met betrekking tot het opleggen van het gebruik van anticonceptie. Bij kinderen jonger dan twaalf jaar zijn het de ouders die de geneeskundige behandelingsovereenkomst aangaan op basis van artikel 7:465 lid 1 BW. Bij kinderen tussen de twaalf en zestien jaar is er sprake van een dubbele toestemmingsvereiste;27 de arts moet toestemming krijgen van de ouders met gezag en van het kind. Vanaf zestien jaar is de minderjarige bekwaam om zelf een behandelingsovereenkomst aan te gaan.28 Echter wanneer een minderjarige van tussen de twaalf en achttien jaar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen te komen zal alleen de ouder met gezag de behandelingsovereenkomst kunnen sluiten op basis van artikel 7:465 lid 2 BW.
2.4 Verplichte anticonceptie; Protocollen met betrekking tot verstandelijk gehandicapten en verslaafden In de wereld van de hulpverlening zijn protocollen opgesteld over hoe om te gaan met de kinderwens van verslaafden en verstandelijk gehandicapten. Voor verslaafden met een kinderwens bestaat op dit moment alleen een protocol voor verslaafde en reeds zwangere vrouwen.29 In het protocol van Rotterdam wordt voor elke zwangere vrouw waarvan verslavingsproblematiek
bekend
is,
een
voorlopige
ondertoezichtstelling
aangevraagd.30 Deze ondertoezichtstelling moet een zwangere vrouw ertoe bewegen
27 28 29 30
artikel 7: 450 lid 1 BW Artikel 7:447 BW Boonekamp, Berghmans e.a, 2012 Boonekamp, Berghmans e.a, 2012
11
om te stoppen met het gebruik van verslavende middelen en hulpverlening toe te laten. Indien bovengenoemde aanpak geen resultaat oplevert, kan overgegaan worden tot gedwongen opname op grond van de Wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Bopz), hetgeen een vorm van wilsonbekwaamheid oplevert. Dit laatste is echter alleen mogelijk via een rechterlijke machtiging. In een dergelijk scenario moet vastgesteld zijn dat sprake is van een geestelijke stoornis, die leidt tot gevaar voor de vrouw zelf of anderen (artikel 1 en 2 wet Bopz). Verslaving is een door DSM-IV31 gekwalificeerde geestelijke stoornis. Voor een gedwongen opname moet causaal verband aanwezig zijn tussen de geestelijke stoornis en het gekwalificeerde gevaar.32 Het gaat hierbij om gevaar voor zichzelf, anderen en gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De belangen van het (ongeboren) kind spelen hierbij eveneens een rol. Voor verstandelijk gehandicapten met een kinderwens is een protocol opgesteld door de Nederlands vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten (hierna: de NVAVG).33 Ten eerste moet een arts vaststellen of zijn patiënt met een verstandelijke handicap wilsonbekwaam is. De leidraad geeft de volgende punten waaraan dit getoetst kan worden. -
“De cliënt is in staat een keuze te maken en kan deze keuze duidelijk maken.”
-
“De cliënt kan relevante informatie (aard, doel, gevolgen, risico’s, alternatieven) begrijpen en in zijn keuze verwerken.”
-
“De cliënt ziet in wat deze alternatieven zijn en heeft het vermogen op basis van dit inzicht een keuze te maken.”
-
“De cliënt heeft het vermogen te overzien wat een keuze voor andere rechtstreeks betrokkenen (partner, (toekomstig) kind) betekent.”
31
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Hierin staan de noodzakelijke vereisten per geestelijke stoornis benoemd. 32 Raes & Bakker, 2007 33 Nederlandse vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten, 2005.
12
-
“De keuze door de cliënt wordt meer genomen op basis van een rationele afweging van de gegeven informatie dan op emotionele gronden.”34
De NVAVG is van mening dat de verplichtstelling van anticonceptie minder zwaar weegt dan de gevolgen van een mogelijk ouderschap. Zij wijzen op de mogelijk nadelige invloed van het toekomstig ouderschap op de kwaliteit van leven van een verstandelijk gehandicapte ouder. Naast de wilsonbekwaamheid van de ouder moet de arts onderzoek doen naar de ouderschapscompetenties van de gehandicapte persoon. Een kind mag namelijk geen risico lopen, doordat de ouders in opvoedingskwaliteiten te kort schieten. Het krijgen van een kind mag ook niet een te zware last leggen op het functioneren van de ouders. Aan het ouderschap van verstandelijk gehandicapten worden de volgende kwaliteitsvereisten gesteld. -
“Er is een solide sociaal netwerk binnen handbereik.”
-
“De cliënten hebben het vermogen om te kunnen reflecteren op de eigen situatie en het vermogen en de bereidheid om zonodig hulp te vragen.”
-
“De direct omgeving benadert de cliënten positief en kan hen bevestigen in hun functioneren als ouder.”
-
“Basale lichamelijke zorg (bescherming, voeding, medische verzorging).”
-
“Primaire ontwikkelingsstimulatie (sensomotorische stimulatie, stimulatie van taalvaardigheden en van andere cognitieve vaardigheden, sociale stimulatie).”
-
“Affectieve zorg (emotionele veiligheid en ontwikkeling).”
-
“Pedagogische opvoeding (bevorderen van ontwikkeling van persoonlijkheid, sociaal functioneren en normbesef).”35
Bij cliënten die niet wilsonbekwaam zijn kan een arts alleen de kinderwens ontmoedigen. Wanneer een cliënt wilsonbekwaam is verklaard en zijn mentor of curator het met de arts eens is over de wenselijkheid van het gebruik van anticonceptie, maar de cliënt duidelijk niet, dan kan dwang een optie zijn. De arts kan de cliënt alleen verplichten tot het gebruik van anticonceptie indien dit noodzakelijk is om te voorkomen dat de kwaliteit van bestaan van de cliënt ernstig geschaad kan worden. Met betrekking tot de kwaliteit van bestaan dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de medische en psychosociale belangen van de patiënt. De 34 35
Nederlandse vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten, 2005. Blz. 4 Nederlandse vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten, 2005. Blz. 7
13
psychosociale belangen zijn in het geding als het krijgen van een kind het maatschappelijk functioneren van de cliënt ernstig zal beperken. In een dergelijke situatie is het wenselijk dat de arts overleg pleegt met een collega en een psychosociaal deskundige. 2.5 Samenvatting Verplichte anticonceptie is in de praktijk enkel mogelijk bij wilsonbekwame personen. Binnen de huidige wet en regelgeving spelen hierbij met name de belangen van de betrokken volwassene een grote rol en spelen de rechten van het (nog ongeboren) kind een sterk ondergeschikte rol.
14
3. Rechten van het kind 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt uiteengezet welke rechten het (nog ongeboren) kind heeft. Wat zijn de rechten van het kind op goed ouderschap? Kunnen eisen gesteld worden, waar een toekomstig ouder aan moet voldoen voordat het kind daadwerkelijk geboren is? Eerst wordt besproken welke rechten een kind heeft in Nederland en vervolgens worden de internationale rechten van het kind uiteengezet. 3.2 Nederlandse wetgeving 3.2.1 Rechten van het kind in Nederland in art. 1:2 BW De rechten van het kind zijn in Nederland onder meer vastgelegd in artikel 1:2 BW. Het artikel 1:2 BW is oorspronkelijk bedoeld om vermogensrechtelijke aanspraken mogelijk te maken voor een nog ongeboren kind. Het doel van dit artikel was om het mogelijk te maken dat een kind erfgenaam kan worden in het geval een ouder voor de geboorte komt te overlijden. Door middel van artikel 1:2 BW kan het verwekte, ongeboren kind als ‘reeds geboren’ worden aangemerkt. Wanneer het kind dood ter wereld komt wordt het echter geacht nooit te hebben bestaan. Tegenwoordig wordt artikel 1:2 BW, naast vermogensrechtelijke aanspraken, eveneens benut voor medische en opvoedkundig belangen van het kind. Zo wordt artikel 1:2 BW toegepast om een ongeboren kind onder toezicht te kunnen stellen. Uit de jurisprudentie is gebleken dat dit mogelijk is vanaf 24 weken, hetgeen tot gevolg heeft dat een ongeboren kind als het jonger is dan 24 weken geen recht op bescherming heeft.36 De rechten van het kind worden in Nederland tot het achttiende levensjaar beschermd. Vanaf het achttiende levensjaar wordt een kind meerderjarig, waarna het in staat wordt geacht voor zijn eigen belangen te kunnen opkomen.
36
Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2012, LJN: BV6246
15
3.2.2 Rechten van het kind volgens de Nederlandse wet Op grond van artikel 1:247 BW heeft de ouder met gezag de plicht en het recht om de verzorging en opvoeding van het kind waar te nemen. Verzorging en opvoeding houdt ten eerste in dat er zorg wordt gedragen voor het geestelijk en lichamelijk welzijn van het kind en het bevorderen van de ontwikkeling op basis van artikel 1:247 lid 2 BW. De ouders hebben naast bovengenoemde verplichting de vrijheid om de plicht naar eigen inzicht te vervullen. Dit recht is echter niet onbeperkt. Wanneer een kind gevaar loopt en in zijn ontwikkeling bedreigd wordt, kunnen kinderbeschermingsmaatregelen opgelegd worden. Wanneer complicaties optreden in de opvoeding van het kind en deze complicaties een bedreiging vormen in diens ontwikkeling, dan heeft een kind recht op Jeugdzorg. Het recht op Jeugdzorg is neergelegd in artikel 3 van de Wet op de Jeugdzorg (hierna: Wjz). Recht op Jeugdzorg houdt in dat een kind recht heeft op hulp die de overheid een kind op gepaste wijze moet worden aangeboden. Deze hulp komt in de vorm van kinderbeschermingsmaatregelen. Een voorbeeld van een kinderbeschermingsmaatregel is de ondertoezichtstelling op basis van artikel 1:254 BW. Bij een ondertoezichtstelling krijgt een kind een gezinsvoogd toegewezen op basis van 1:257 jo artikel 6 Wjz. Een gezinsvoogd begeleidt de ouder en het kind en zoekt naar een passende oplossing voor de aanwezige bedreigingen. Een oplossing kan bijvoorbeeld therapie zijn voor het kind of een cursus voor de ouder. Het komt voor dat een ondertoezichtstelling niet genoeg hulp biedt aan het kind. Mocht het noodzakelijk zijn voor een kind, dat bedreigd wordt in zijn ontwikkeling, dan kan het kind uit huis geplaatst worden op basis van artikel 1:261 BW. Een uit huis geplaatst kind woont dan niet meer samen met zijn ouders. Het kind zal dan in een jeugdinstelling geplaatst worden of bij een pleeggezin.37 Mocht al het voorgaande niet baten dan kunnen de ouders als uiterste maatregel uit het ouderlijk gezag ontheven/ontzet worden op basis van artikel 1:266 en 1:269 BW. Indien geen ouder met gezag aanwezig is, wordt door de rechter een voogd aangewezen op basis van artikel 1:275 BW. De voogdij gaat bij voorkeur naar de persoon die het kind een jaar of langer heeft verzorgd en opgevoed.
37
Artikel 4 Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg
16
In de volgende hoofdstukken zullen een aantal voorbeelden worden besproken van uitspraken, waarbij gebruik is gemaakt van kinderbeschermingsmaatregelen.
3.3 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 3.3.1 Inleiding De in het voorafgaande besproken rechten van het kind op grond van Nederlandse wetgeving komen grotendeels overeen met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK).38 Het IVRK is het meest geratificeerde39 internationale mensenrechten verdrag dat bestaat. Sinds februari 2007 hebben 193 landen het verdrag geratificeerd. In 1995 is het IVRK in Nederland inwerking getreden. Het IVRK is opgesteld door de Verenigde Naties. Wanneer een verdrag in werking is getreden, is het verdrag juridisch bindend voor een Staat. De regering heeft dan een internationale verplichting om de artikelen van het IVRK na te leven. Burgers kunnen alleen een beroep doen op de artikelen van het IVRK die rechtstreekse40 werking hebben. De rechten van het kind op grond van het IVRK worden in het vervolg van de paragraaf nader belicht. 3.3.2 De internationale rechten van het kind “Ieder mens jonger dan achttien jaar” is de definitie van een kind volgens artikel 1 IVRK. Bij het ontstaan van het IVRK is discussie geweest over wanneer het recht van het kind begint, bij de geboorte of al eerder. In de preambule is komen te staan dat “het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte”. De preambule schept echter geen juridische verplichtingen voor verdragstaten.
38
Artikelen 6, 9, 18, 19, 24, 26, 27 en 28 van het IVRK. Het bekrachtigen door een regering of een staatshoofd van een gesloten verdrag namens de Staat nadat het door de volksvertegenwoordiging is goedgekeurd. 40 Rechtstreekse werking, artikel 93 van de Grondwet. Als een artikel rechtstreekse werking heeft, betekent dit dat een burger er een beroep op kan doen. Een artikel heeft rechtstreekse werking wanneer het artikel onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is. 39
17
Een belangrijk artikel dat in deze scriptie besproken dient te worden, is artikel 5 IVRK. Dit artikel ziet toe op de rol van de ouders. Staten moeten de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van ouders eerbiedigen. De ouders dienen daarbij rekening te houden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind. In dit artikel gaat het om het feit dat ouders het kind dienen te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten, die het kind volgens het IVRK heeft. Artikel 5 geeft een verplichting een kind te voorzien van passende leiding en begeleiding, die verenigbaar is met de ontwikkelde vermogens van het kind.41 Artikel 5 IVRK laat zien dat Staten een kind als een zelfstandig rechtsubject moeten zien.42 Op grond van artikel 7 IVRK heeft het kind; “ het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.” Ouders zijn op basis van artikel 18 IVRK als eerste verantwoordelijk voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind moet hun allereerste zorg zijn. De overheid moet al het mogelijke doen om ouders passende bijstand te verlenen bij het uitoefenen van de ouderlijke verantwoordelijkheid.43 Indien een kind, ondanks de steun van de overheid aan de ouders, niet veilig is bij zijn of haar ouders dan moet de overheid ingrijpen op basis van artikel 19 IVRK. Wanneer het in het belang van het kind noodzakelijk is, heeft een kind recht om door de overheid uit huis geplaatst te worden op basis van artikel 20 IVRK. Het IVRK geeft zowel rechten aan het kind als aan de ouders. Ouders hebben het recht om hun kind naar eigen inzicht op te voeden. Daarnaast hebben ouders de plicht om zorg te dragen dat een kind gebruik kan maken van alle rechten van het IVRK. Een kind heeft het recht om uit huis geplaatst te worden indien dit in zijn of haar belang is. In het IVRK bestaat echter niet het recht om ouders te verbieden kinderen te krijgen. “Het belang van het kind moet de allereerste zorg zijn.”44 In de volgende paragraaf wordt een uiteenzetting gegeven wat het belang van het kind inhoudt.
41
Detrick, [de rol van de ouders], 2012 Meuwese, Blaak & Kaandorp, 2005 43 Doek, Het recht om opgevoed te worden. 44 Artikel 7 IVRK 42
18
3.3.3 Het belang van het kind Het belang van het kind is een ruim begrip. In 1989 hebben psychologen Heiner en Bartels, naar aanleiding van een literatuuronderzoek, een lijst met twaalf ijkpunten samengesteld.45 Deze zijn: -
Adequate verzorging
-
Een veilige fysieke omgang
-
Continuïteit en stabiliteit
-
Interesse in de leefwereld van een kind
-
Respect
-
Serieus nemen van behoeften van een kind
-
Geborgenheid, bij tenminste één volwassene
-
Een ondersteunende en flexibele structuur met ruimte voor initiatief, uitdaging en experimenteergedrag.
-
Brede educatiemogelijkheden
-
Omgang met leeftijdgenootjes
-
Kennis over en contact met eigen verleden
Aan de meeste van deze punten kan iedereen zelf een invulling geven. De punten continuïteit en stabiliteit zijn belangrijke beginselen om het gevoel van geborgenheid te bewaken. Geborgenheid staat in verband met een gezonde hechtingsrelatie; wanneer een kind een gezonde hechtingsrelatie heeft met zijn verzorger, dan heeft een kind ook geborgenheid. Op de inhoud van een hechtingsrelatie zal in de volgende paragraaf nader ingegaan worden. Wanneer een opvoedingssituatie geen continuïteit en stabiliteit kent, brengt dit veel onrust bij kinderen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij kinderen die uit huis zijn geplaatst en weer terug naar huis mogen. Ook wanneer ouders erg onvoorspelbaar zijn in hun doen en laten kan dit de continuïteit en stabiliteit verstoren.46
45 46
Heiner & Bartels, 1989 Bruning, 2008
19
3.3.4 Hechtingsrelatie Een hechtingsrelatie wordt opgebouwd al naar gelang de ontwikkelingsfases van een kind. Een hechtingsrelatie ontwikkelt zich in de eerste vijf levensjaren. Het eerste levensjaar is een kind volledig afhankelijk van zijn ouder. Een ouder moet vanaf het begin sensitief en responsief zijn; hetgeen betekent dat een ouder goed moet kunnen reageren op wat een kind aangeeft. Wanneer een kind aangeeft honger te hebben of pijn moet daar hulp aan geboden worden door de ouder. De hechtingsrelatie die een kind heeft is van invloed op zijn gehele ontwikkeling, sociale relaties, functioneren en geweten. Kinderen kunnen drie soorten hechtingsrelaties opbouwen; een veilige, een angstig vermijdende en een angstig afwerende hechtingsrelatie. Bij de laatste twee hechtingsrelaties is sprake van een verstoorde hechting. Een verstoorde hechting kan nog wel gekeerd worden; dit kost echter veel investering in het kind, geduld en tijd. Het herstellen van een verstoorde hechting lukt ook niet altijd. Hoe vaker een kind een hechtingspersoon verliest, hoe moeilijker dit wordt. Een kind met een verstoorde hechtingsrelatie
loopt
een
vergrote
kans
op
ontwikkeling
en
persoonlijkheidstoornissen.47
3.4 Samenvatting Een kind heeft recht op goede verzorging en opvoeding. Voor een goede verzorging en opvoeding heeft een kind meer nodig dan voedsel en onderdak. Een kind heeft ook zekerheid, liefde en aandacht nodig. Volgens het IVRK moet het belang van het kind de eerste zorg zijn. Wanneer een kind ernstig te kort komt in de verzorging en opvoeding waardoor het in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, dan bestaan er kinderbeschermingsmaatregelen. Deze kinderbeschermingsmaatregelen kunnen in Nederland vanaf de vierentwintigste week van de zwangerschap worden ingezet. Voor die tijd hebben ongeboren kinderen nog geen rechten.
47
Van Rheenen, 2008.
20
4. Het recht op het stichten van een gezin 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de rechten van mensen om een gezin te stichten. De rechten van de (jong) volwassene kan hierbij afgezet worden tegen de rechten van het kind, zoals besproken in het voorafgaande hoofdstuk. In de eerste paragraaf wordt ingegaan op het recht tot het stichten van een gezin. Vervolgens zal op de specifieke situaties dat gehandicapten of verslaafden een gezin wensen te stichten worden besproken. Dit alles wordt toegelicht aan de hand van bestaande jurisprudentie.
4.2 Het stichten van een gezin 4.2.1 Het recht op het stichten van een gezin in Nederland In het Nederlandse recht bestaat het recht om een kind te krijgen niet. In artikel 10 van de Grondwet (hierna GW) is het recht op eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer opgenomen. Persoonlijke levenssfeer is een ruim begrip en de rechter en wetgever kunnen dit begrip specificeren. Tot nu toe is deze specificatie vooral over het recht op privacy gegaan, zoals regelgeving met betrekking tot fouilleren en afluisteren. Bij de bescherming van gezinsrelaties wordt artikel 10 GW ook wel genoemd, maar er is nog niet met dit artikel het recht om een kind te krijgen uitgesproken.48
4.2.2 Artikel 8 EVRM “Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.”49Dit recht valt binnen de bescherming van artikel 8 EVRM, de bescherming van het familieleven. 50Dit artikel is niet bedoeld om het recht op het krijgen van een kind te beschermen; het artikel beschermt het beslissingsrecht op het krijgen van een kind.51 De werking van dit artikel zal met een drietal voorbeelden worden toegelicht.
48
Bunschoten, persoonlijke levensfeer Artikel 12 EVRM. 50 Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens 51 ECHR, S.H v.Austria, 3 November 2011, Application nr. 57813/00 49
21
De zaak E.B. tegen Frankrijk In de zaak E.B. tegen Frankrijk gaat het om een lesbische vrouw wiens verzoek tot verlening van toestemming voor adoptie is afgewezen. Volgens de Franse overheid was het verzoek afgewezen omdat haar partner niet achter de adoptie stond en het adopteren van kinderen door homoseksuele stellen een risico kan zijn voor de ontwikkeling van het kind. Het Hof oordeelt als volgt; voor een beoordeling moet er gekeken worden naar het heden. De bescherming van de belangen van het kind is een legitiem doel om regels te geven voor afwijzing van adoptie. Voor een besluit tot afwijzing moet een juiste afweging worden gemaakt en juiste argumentatie worden gebruikt.52 In de bovengenoemde zaak heeft de overheid dat volgens het Hof niet gedaan. Het Hof is in deze zaak van mening dat de Franse overheid te kort schiet in de afweging van de verschillende belangen. De Franse overheid heeft geen goed onderzoek verricht naar de opvoedkundige mogelijkheden van de vrouw. Tot deze conclusie kwam het Hof met name doordat de vrouw goed mee had gewerkt met alle onderzoeken en uit de onderzoeken een positieve feedback kwam van specialisten over haar mogelijke opvoedkwaliteiten. Er is meer nodig om een verzoek voor adoptie af te wijzen. Het Hof komt tot de conclusie dat artikel 8 EVRM niet het recht geeft een familie te stichten of een kind te adopteren , het geeft echter wel het recht op bescherming van het gezin.53
Dickson In de zaak Dickson gaat het om een stel die elkaar ontmoet hebben terwijl ze beide in de gevangenis zaten. In de gevangenis zijn ze getrouwd en toen de vrouw eenmaal vrij was heeft het stel besloten om kinderen te willen krijgen. De man had echter nog een paar jaar gevangenisstraf uit te zitten. Aangezien er in Engeland geen recht bestaat op intiem bezoek van echtgenoten tijdens de detentieperiode, had het stel niet de kans om een kind te krijgen. Tegen de tijd dat de man vrij zou komen zou de vrouw te oud zijn om nog kinderen te kunnen
52 53
Dit wordt ook wel eens subsidiariteit en proportionaliteit genoemd. ECHR, E.B. v. France, 22 January 2008, Application nr. 43546/02
22
krijgen. Zij hebben daarom toestemming gevraagd voor IVF54. Dit verzoek is geweigerd waarna het stel een rechtszaak is begonnen. Het Engelse Hof was van mening dat het niet zwanger kunnen worden hoorde tot de gevolgen van een gevangenisstraf; ten eerste zou het de samenleving ernstig schokken wanneer criminelen dit recht zouden hebben. Daarnaast zou het in strijd zijn met het belang van het kind wanneer deze zolang zonder vader zou moeten opgroeien. Het stel heeft vervolgens een procedure gestart bij het EHRM waarbij zij stelden dat door de toestemming voor IVF behandelingen niet te gegeven het recht op familieleven geschonden is. Het EHRM stelt dat het beslissingsrecht om een gezin te stichten in principe onder de bescherming van artikel 8 EVRM valt. Om dit recht te beperken hebben landen een vorm van “margin of appreciation”55. Over het algemeen bestaat er een consensus in Europa over het recht om te beslissen een gezin te stichten en zou een land een beperkte “margin of appreciation” hebben. Echter bij specifieke complexe zaken heeft een land toch een grotere “margin of appreciation”. Het beperken van artikel 8 EVRM is mogelijk, maar er moet dan een “fair balance” toets worden uitgevoerd tussen de belangen van de samenleving, het stel en die van het toekomstige kind. De afweging of de samenleving ernstig geschokt zou zijn wanneer een gevangene deze rechten zou krijgen moet nationaal bekeken moet worden. Het belang van het kind is zeker een belang dat moet worden meegewogen en volgens het EHRM is dit een legitieme reden voor beperking op het recht van artikel 8 EVRM. In deze zaak is er echter een ouder die het kind kan opvoeden en verzorgen. De belangen van de ouders zijn volgens het EHRM niet goed bekeken. Bij de afweging tussen de betrokken belangen heeft het Hof in Engeland het belang van de ouders niet genoeg gewicht gegeven. Het besluit van het Hof in Engeland valt daarom buiten de acceptabele beslissingsruimte van een land, omdat er geen “fair balance” toets heeft
54
In vitro fertilisation Margin of appreciation is de vrije ruimte van landen om een beslissing te maken het recht van het EVRM te beperken.
55
23
plaats gevonden.56 Ondanks dit oordeel van het EHRM blijkt uit deze zaak dat de bescherming van artikel 8 EVRM op een besluit een gezin te stichten niet onbegrensd is.
Nekvedavicius In de laatste zaak gaat het niet over het beslissingsrecht om een gezin te stichten. Het kind is in de zaak Nekvedavicius al geboren; alleen vader krijgt geen omgangsrecht met zijn kind. Nekvedavicius klaagt bij het EHRM dat de Duitse overheid zijn recht op familieleven met zijn kind heeft geschonden. Wanneer het recht op familieleven beperkt wordt moet dit in de wet zijn vastgelegd. Verder moet het niet krijgen van omgangsrecht noodzakelijk en in het belang van het kind zijn. Er moet een afweging van belangen gemaakt worden tussen het belang van de ouder en het belang van het kind. Bij een kind mag er geen schade in zijn gezondheid en ontwikkeling ontstaan. De schade die het kind zou oplopen kan worden aangetoond door het kind zelf en door psychologische rapporten. Wanneer gevaar voor het belang van het kind aanwezig is, gaat het belang van het kind voor het belang van de ouder om contact te hebben met het kind. Aangezien het belang van het kind is onderzocht door specialisten en die verklaard hebben dat het contact schadelijk is voor de belangen van het kind heeft het Duitse Hof hier correct geoordeeld.57 De overwegingen van het EHRM in deze drie zaken brengen een aantal belangrijke punten naar voren. Één daarvan is dat het recht om een kind te krijgen in het EVRM niet bestaat. Artikel 8 EVRM geeft niet het recht om een kind te krijgen, het beschermt echter wel het beslissingsrecht van mensen om een gezin te stichten.58 Het recht om te beslissen een gezin te stichten kan in sommige gevallen beperkt worden en het belang van het kind is hiervoor een legitieme reden. Het beperken van dit recht moet wel een wettelijke basis hebben en er moet goede argumentatie voor bestaan. Het meewerken met onderzoek heeft gewicht in de belangenafweging volgens het EHRM evenals het oordeel van specialisten. Er is nooit een uitspraak gedaan over het verbod op het krijgen van kinderen. Maar de overwegingen van het EHRM geven hier 56
ECHR, Dickson v. United Kingdom, 4 December 2007, Application nr. 44362/04 ECHR, Nekvedavicius v. Germany, 11 October 2003, Application nr. 46165/99 58 ECHR, Evans v. United Kingdom, 7 March 2006, Application nr. 6339/05 57
24
wel een zekere ruimte voor mits deze zeer goed afgewogen en beargumenteerd kan worden zonder enige vorm van discriminatie.
4.3 Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap Het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap is op 13 december 2006 tot stand gekomen. Nederland heeft net als de Europese Unie het verdrag bij de eerste kans op 30 maart 2007 ondertekend. Het doel van het verdrag is dat mensen met een handicap het recht hebben om op gelijke voet als ieder ander hun leven te leven. De Europese Commissie heeft een strategie opgesteld voor de periode van 2010 tot 2020 waarin wordt gestreefd om binnen dit tijdsbestek mensen met een handicap vol van hun rechten te laten genieten. Er moet een volledige participatie mogelijkheid tot stand gebracht worden om mee te kunnen doen in de Europese economie. Onder de participatie valt het recht op een vrije keuze van leefwijze, vrij gebruik van vrij verkeer en woonplaats.59 Bij het toepassen van het verdrag moeten alle andere verdragen van de VN worden meegewogen, waaronder het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.60 Personen met een handicap moeten gelijke kansen krijgen erkennend hun individuele autonomie en onafhankelijkheid. Tevens moeten zij de vrijheid krijgen om eigen keuzes te maken.61 Van belang is dat het gezin de natuurlijke hoeksteen van de samenleving is en het recht heeft op bescherming en ondersteuning. Gehandicapte ouders moeten net als ieder ander van dit recht kunnen genieten.62 Onder het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: VRPH) vallen alle personen met een langdurige, visuele, fysieke, zintuiglijke of intellectuele handicap, die hen kunnen beletten om op gelijke voet met anderen te participeren in de samenleving (artikel 1 VRPH). Er bestaat het verbod op 59
COM(2010) 636 definitief Preambule d. 61 Preambule f en n. 62 Preambule x. 60
25
discriminatie; overheden moeten redelijke aanpassingen mogelijk maken die noodzakelijk zijn om de rechten van gehandicapten te waarborgen. Aan deze verplichting zit wel een grens; het moet proportioneel en evenredig zijn (artikel 2 VRPH).63 Één van de grondbeginselen van het verdrag is het recht om zelf onafhankelijke keuzes te maken (artikel 3 VRPH). In artikel 3 VRPH staan de beginselen die in de preambule naar voren komen. Personen met een handicap moeten volgens de wet gelijk zijn en handelingsbekwaam. De wetgeving over handelingsbekwaamheid moet in overeenstemming zijn met de internationale
mensenrechten.
Er
mogen
grenzen
gesteld
worden
aan
handelingsbekwaamheid; deze moeten echter wel proportioneel en evenredig zijn, specifiek zijn toegesneden op de persoonlijke situatie en regelmatig geëvalueerd worden door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie (artikel 12 lid 4 VRPH). Een persoon met een handicap heeft net als ieder ander recht op eerbiediging van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit (artikel 17 VRPH). Mensen met een handicap mogen dan ook niet verplicht worden te leven in een bepaalde leefregeling (artikel 19 VRPH). Dit houdt in dat er voor gehandicapten geen verplichting mag bestaan om in een instelling te wonen. Eerbiediging van het privéleven van personen met een handicap mag niet onrechtmatig aangetast worden (artikel 22 VRPH). Artikel 23 VRPH is een van de belangrijkste artikelen voor het onderzoek naar de mogelijkheid van verplichte anticonceptie bij verstandelijk gehandicapten. Dit artikel geeft een beschermingsrecht tegen discriminatie op verschillende gebieden, zoals: A. Personen met een handicap mogen huwen vanaf huwbare leeftijd en een gezin stichten. B. Personen met een handicap hebben de vrijheid te beslissen over het gewenste aantal kinderen en geboortespreiding; er moet voorlichting gegeven worden over reproductieve gezondheid en geboorteplanning. C. Personen met een handicap, met inbegrip van kinderen, moeten op voet van gelijkheid zijn vruchtbaarheid behouden. Artikel 23 lid 2 stelt dat overheden de rechten en verantwoordelijkheden van mensen met een handicap moeten waarborgen met betrekking tot voogdij, curatele, 63
Proportioneel en evenredig betekent dat het zonder discriminatie en met goede argumentatie gedaan kan worden en niet met een minder ver gaande oplossing kan.
26
zaakwaarneming en adoptie. “In alle gevallen dienen de belangen van het kind voorop te staan.”64 Hierbij moet indien nodig passende hulp aangeboden worden bij de opvoeding en verzorging van hun kinderen. Overheden moeten er voor zorgen dat kinderen en ouders niet tegen hun wil gescheiden worden, tenzij bevoegde autoriteiten door middel van rechterlijke toetsing en op grond van wettelijk regelgeving dit noodzakelijk achten in het belang van het kind. Dit mag in ieder geval niet gebeuren enkel op grond van de handicap van het kind of van één of beide ouders.65 Uit het verdrag wordt duidelijk dat personen met een verstandelijke handicap recht hebben te beslissen een kind te willen krijgen. Wanneer iemand met een handicap een kinderwens heeft moeten overheden hierbij passende hulp en voorlichting bieden. Het lijkt erop dat een overheid het krijgen van een kind niet mag verbieden. Toch is er wel enige voor beperking van dit recht. Beperking van deze rechten is mogelijk indien dit proportioneel, evenredig en op gelijke voet met ieder ander gebeurt. In het verdrag wordt meerdere malen verwezen naar het belang van het kind, het belang van het kind is een legitieme reden om bepaalde rechten te beperken mits dit zonder discriminatie gebeurt. Samenvattend blijkt uit dit verdrag dat voor iedereen dezelfde toets geldt of de overheid iemand wel of niet kan verplichten anticonceptie te gebruiken. Het krijgen van een kind mag niet verboden worden, al lijkt er wel enige ruimte te bestaan om deze vrijheid te beperken. Het verdrag verwijst meerdere malen naar het belang van het kind. In het belang van het kind mogen bepaalde rechten beperkt worden. In de volgende paragraaf zal worden uiteengezet wie er onder verslaafden en verstandelijk gehandicapten vallen. Ook zullen een aantal voorbeelden gegeven worden van wat de gevolgen kunnen zijn van ouderschap met een verslaving of een verstandelijke handicap, waarbij tevens enkele uitspraken aan bod zullen komen.
64
Artikel 23 lid 2 Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap Artikel 23 lid 2 en lid 4 van het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap.
65
27
4.4 Verstandelijke handicap 4.4.1 Inleiding Een verstandelijke handicap wordt geconstateerd met verschillende testen, zoals de test van American Association of Intelectiual Disabillitys (AAID) en de DSM-IV.66 Er zijn drie criteria waar aan voldaan moet zijn om iemand te classificeren met een verstandelijke handicap: -
Een IQ van 70/75 of lager
-
Een significante beperking in adaptief gedrag67
-
De beperking is ontstaan voor het achttiende levensjaar.
In Nederland zijn naar schatting ongeveer 115.000 mensen met een verstandelijke handicap. Er zijn veel verschillende gradaties in de benaming verstandelijke handicap. Er kan verschil zitten in de hoogte van het IQ,68 waarbij een lager IQ een zwaardere handicap betekent. Naast de hoogte van het IQ kan het adaptief vermogen verschillen. Zo kan een persoon met een IQ van 60 zelfstandig zijn en leerbaar zijn terwijl iemand met een IQ van 75 niet in staat kan zijn zichzelf te verzorgen of te reageren op emoties van zijn omgeving.
4.4.2 Mogelijke problemen voor ouderschap Kinderen zijn de eerste weken na hun geboorte in alles afhankelijk van hun ouders. Het is van belang dat ouders adequaat reageren op het kind. Een kind heeft voeding nodig, regelmaat, liefde, opvoeding en een stabiele omgeving om goed op te kunnen groeien.69 Voor het op laten groeien van een kind wordt er veel tijd en aandacht geëist van een ouder. Uit onderzoek blijkt dat slechts een klein deel van de mensen met een verstandelijke handicap kinderen hebben, het gaat om ongeveer 5% van deze groep.70 Meestal gaat het om ouders met een lichte verstandelijke handicap en soms om ouders met een matige verstandelijke handicap.71 72 66
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Het vermogen om adequaat op je omgeving te reageren. Zelfstandig en sociaal verantwoordelijk gedrag.(wonen, leren en werken) 68 Zie bijlage 1. 69 P. Vlaardingenbroek, noot Rechtbank Arnhem, 15 juli 2009, 179032, LJN BJ2692. 70 Lever, 2010 71 Lever, 2010 67
28
In 2005 is er een rapport verschenen over de ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke handicap. Dit rapport is gebaseerd op een onderzoek wat de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met de Vrije Universiteit Amsterdam heeft verricht in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit dit onderzoek blijkt dat bij een derde van de gezinnen met verstandelijk gehandicapte ouder(s) geen complicaties optreden. Echter bij twee derde gaat het problematisch of schieten de ouders te kort in het ouderschap.73 Dit kunnen zaken zijn als ondervoeding, onhygiënische omgeving, het kind vergeten tot fysieke mishandeling doordat er te weinig kennis is over emotionele omgang en opvoeding. In het betreffende onderzoek komen een aantal factoren naar voren die invloed hebben op het ouderschap bij verstandelijk gehandicapte ouders. Ten eerste blijkt uit het onderzoek dat de sociale omgeving van de verstandelijk gehandicapten de belangrijkste positieve factor is. Indien de ouder een sterk sociaal netwerk om zich heen heeft van familie, vrienden en buren komen er minder problemen voor. In verband hiermee staat de factor in hoeverre de ouder(s) hulp vragen en accepteren. Het niet accepteren van advies en hulp kan een opvoedsituatie verslechteren. Verstandelijk gehandicapten hebben een achterstand in de ontwikkeling en in kennis. Voor het opvoeden van een kind is het belangrijk dat de verstandelijk gehandicapte ouder leerbaar is, zodat hulpverlening de ouder(s) dingen kan leren over opvoeden en het opgroeien van kinderen. Over het algemeen blijkt dat wanneer een van de twee ouders geen verstandelijke handicap heeft, dit een positieve werking heeft op het ouderschap. Tot slot is het kind zelf een factor bij het goed verlopen van het ouderschap. Heeft het kind ook een verstandelijke beperking, ADHD of is het kind juist heel rustig dan kan dit ook nog van invloed op het ouderschap zijn. Een kind met ADHD blijkt bijvoorbeeld vaak een te zware belasting te zijn voor ouders met een verstandelijke beperking.74 In de jurisprudentie is een veelvoud aan zaken te vinden met betrekking tot het ouderschap van mensen met een handicap. Een aantal van deze zaken zal nu worden besproken. 72
Voor uitleg gradaties handicap zie bijlage 1. de Vries, Willems, e.a., 2005, blz 21 74 de Vries, Willems, e.a., 2005 73
29
4.4.3 Voorbeelden uit de jurisprudentie Er zijn een aantal voorbeelden van jurisprudentie over ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van kinderen met verstandelijk gehandicapte ouders na de geboorte of al tijdens de zwangerschap. Rechtbank Utrecht 200975 In deze zaak gaat het om ouders met een verstandelijke handicap met twee kinderen, geboren in 2001 en 2004. De kinderen zijn in februari 2009 uit huis geplaatst. Het gaat in deze zaak om een verzoek voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders wonen sinds 2004 in Amerpoort76, een instelling waar zij 24- uurbegeleiding krijgen. Ondanks alle hulpverlening is er echter alsnog sprake van ernstige verwaarlozing van de kinderen. Zelfs in de periode dat de kinderen uit huis geplaatst zijn, is het de ouders niet gelukt om hun huishouden op orde te krijgen, zodat de kinderen weer naar huis kunnen komen. De hygiëne van de ouders laat eveneens nog steeds veel te wensen over. Sinds de uithuisplaatsing zijn de kinderen zichtbaar vooruit gegaan in hun ontwikkeling. De Rechtbank Utrecht acht het dan ook in het belang van de kinderen om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Rechtbank Groningen 200877 In de volgende zaak gaat het om een stel waar van tevoren door jeugdzorg, op basis van onderzoek, is besloten dat het gevaarlijk is om het kind bij de ouders op te laten groeien. Op 17 september 2008 heeft de rechtbank de ongeboren vrucht onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Op 9 oktober 2008 is het kind met spoed voor vier weken uit huis geplaatst. Op de zitting van 30 oktober 2008 is er een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Volgens de Willem Schrikker Stichting bestaat er 75
Rechtbank Utrecht, 14 oktober 2009, LJN: BO8857 Dit is een instelling waar 24 uur per dag begeleiding aanwezig is. De hulpverlening probeert hier mensen met een verstandelijke handicap hun capaciteiten te vergroten. 77 Rechtbank Groningen, 30 oktober 2008, LJN: BG4377 76
30
voor het kind een bedreiging met betrekking tot zijn ontwikkeling. Moeder en vader hebben allebei nog twee kinderen uit andere relaties. De oudere kinderen van moeder wonen bij haar ouders. Moeder heeft het jaar voor de zwangerschap met het jongste kind een moeder-kindtraject gevolgd. Uit dit traject blijkt dat het kind alleen goed verzorgd wordt indien er continu begeleiding aanwezig is, die moeder vertelt wat te doen. Moeder ontrekt zich aan de rol als opvoeder en het kind komt in gevaarlijke situaties terecht, waaronder ondervoeding. Uiteindelijk is moeder voortijdig met haar kind uit het moeder-kindtraject vertrokken. Moeder heeft zowel een lichamelijke als een verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblemen. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de behoeften van het kind. De vader heeft last van agressie en onverwerkte traumatische ervaringen uit zijn jeugd. Vader heeft moeder meerdere malen mishandeld en is daar ook voor veroordeeld geweest. Na zijn detentie weigert vader mee te werken aan behandeling en reclassering. Vaders verzoek tot een omgangsregeling met zijn twee oudere kinderen is afgewezen door de kinderrechter. Beide ouders werken tot de zitting niet mee aan begeleiding en behandeling. De situatie is, gezien het bovenstaande, zorgelijk voor het kind, maar de ouders vinden dat er niet naar het verleden gekeken moet worden en dat ze een kans verdienen. De kinderrechter overweegt dat de ouders op grond van artikel 8 EVRM, onder voorwaarden, nog een kans moeten krijgen om hun nog ongeboren kind zelf op te voeden. Mocht dit misgaan en zouden de ouders later een vierde kind krijgen dan zal dat kind wel meteen bij de geboorte uit huis geplaatst worden. Mochten de ouders niet aan de voorwaarden voldoen zal het kind waar het in deze zaak om gaat alsnog uit huis worden geplaatst. Rechtbank Utrecht 200878 Op 10 april 2008 wordt een ongeboren baby van een verstandelijk gehandicapte moeder een paar weken voor de geboorte onder toezicht gesteld. De moeder was naast verstandelijk gehandicapt ook sociaal emotioneel onstabiel. Moeder was niet in staat om zichzelf te verzorgen en weigerde elke hulp. Tevens had zij een zorgmijdende opstelling, waaruit de rechter opmaakte dat er een te groot gevaar voor het ongeboren 78
Rechtbank Utrecht, 10 april 2008, LJN: BC9962
31
kind bestond. De rechter achtte het gevaar bewezen voor het ongeboren kind evenals het gevaar in de verzorging meteen na de geboorte. Rechtbank Arnhem 2009 (baby Hendrikus).79 De zaak Hendrikus is een voorbeeld van ouders met een verstandelijke handicap die toch de kans krijgen om hun kind zelf op te voeden. Hendrikus was meteen na de geboorte uit huis geplaatst omdat de ouders niet in staat zouden zijn hem zelfstandig, zonder gevaar op te laten groeien. Echter, een paar maanden na de geboorte is er een onderzoek ingesteld om te bekijken of de ouders met hulp toch de opvoeding van Hendrikus op zich zouden kunnen nemen. In juli 2009 diende de Raad van de Kinderbescherming toch een verzoek in voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad van de Kinderbescherming blijft na de gedane onderzoeken van mening dat het in het belang van het kind is om in een pleeggezin geplaatst te worden, waar hij zich het beste kan ontwikkelen. De Gezinsvoogdes die namens het onderzoeksinstituut aanwezig is gaf aan dat, hoewel de ouders beperkt leerbaar zijn, ze toch in staat zijn om met hulpverlening het kind zelf op te voeden. De ouders staan ook open voor de hulpverlening. De hulpverlening zou de ouders bijstaan en in kleine stapjes de competentie van de ouders vergroten. Uit onderzoek blijkt dat de ouders de basisvaardigheden om een kind op te kunnen voeden beheersen. De ouders hebben het ontwikkelingsniveau om de minderjarige tot het eind van de basisschool qua kennis en kunde te overtreffen. De rechtbank acht de uithuisplaatsing dan ook niet noodzakelijk. Het kind kan bij de ouders blijven, zolang ze zich laten begeleiden door een gezinsvoogd en een gastgezin of kinderdagverblijf in de arm nemen. Hier moet het kind enkele dagen per week kunnen verblijven. Het verzoek van de Raad wordt afgewezen en de ouders krijgen een kans om de opvoeding op zich te nemen, zolang ze de aanwijzingen van de hulpverlening blijven volgen.
79
Rechtbank Arnhem, 15 juli 2009, LJN BJ2692
32
4.5 Verslaafden 4.5.1 Inleiding In de medische wetenschap wordt in geval van verslaving gesproken over “middelenmisbruik” of “middelen afhankelijkheid”. Verslaving80 is een stoornis die op de DSM-IV lijst voorkomt. In het DSM-IV gaat het om verslaving aan middelen die een psychoactieve werking hebben, zoals alcohol en drugs. Het gebruik van deze middelen beïnvloedt de gemoedstoestand door middel van prikkels in de hersenen. In de DSM-IV is een lijst opgesteld met de noodzakelijke vereisten wil er sprake zijn van een stoornis. Middelenmisbruik
is
de
lichtere
variant
van
verslavingsstoornissen.
Van
middelenmisbruik is sprake wanneer herhaald gebruik van een middel er voor zorgt dat de betreffende persoon niet meer kan voldoen aan de dagelijkse taken of steeds opnieuw in contact komt met justitie.81 Bij middelenmisbruik blijft iemand, ondanks het gevaar voor fysieke of sociale problemen, toch steeds opnieuw dit risico nemen. Middelenafhankelijkheid is een zwaardere stoornis, waarbij sprake is van een combinatie van factoren die minstens een jaar spelen. Er treedt middeltolerantie op, waarbij iemand steeds meer van het middel nodig heeft om hetzelfde gevoel te krijgen. Wanneer het middel niet gebruikt wordt treden er ontwenningsverschijnselen op en als iemand wil stoppen met gebruiken lukt dit meestal niet.82 4.5.2 Mogelijke problemen bij ouderschap Verslaving kan veel problemen veroorzaken voor de verslaafden zelf en wanneer een verslaafde zwanger is of al kinderen heeft, kan dit ook problemen veroorzaken voor het (ongeboren) kind. Uit onderzoek van het Trimbos instituut blijkt dat 1,6 miljoen kinderen te maken hebben met ouders die psychiatrische stoornis hebben of verslaafd zijn. Een op de drie kinderen van deze groep krijgt zelf last van psychische problemen of verslavingen.83
80
Verslaving is de gebruikelijke benaming voor middelenmisbruik en middelenafhankelijkheid, van der Stel, 2004 81 Zie voor de gehele opsomming van DSM IV bijlage 2. 82 Zie voor de gehele opsomming van DSM IV bijlage 2. 83 www.trimbos.nl
33
4.5.3 Ongeboren kind. Verslavende stoffen hebben effect op de cellen van het kind, waarbij elk middel een andere uitwerking heeft. Middelen kunnen de hersenen aantasten, de groei van het lichaam of er zelfs voor zorgen dat het kind overlijdt voor de geboorte. Alcoholisme geeft bijvoorbeeld een verhoogde kans op een miskraam en mocht het kindje wel geboren worden, dan is vaak het IQ laag en heeft het kind bepaalde uiterlijke kenmerken84. Het gebruik van cocaïne kan het loslaten van de placenta veroorzaken. In het algemeen kunnen verslavende stoffen leiden tot motorische stoornissen, stoornissen in de taalontwikkeling en slaapstoornissen. Na de geboorte kunnen de verslavende middelen via de moedermelk nog steeds het kind bereiken en de hersengroei bedreigen. Uit onderzoek blijkt dat het stoppen van gebruik zelfs na de achtentwintigste week van de zwangerschap nog een positief effect kan hebben.85
4.5.4 Geboren kind Ouders die na de geboorte van hun kind verslaafd raken, kunnen ook een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van het kind. Door de afhankelijkheid van ouders aan de middelen kunnen ze afwezig zijn, doordat ze het middel belangrijker vinden dan het kind. Het kan gevaarlijke situatie opleveren wanneer ouders de middelen en de benodigdheden laten slingeren in de buurt van kinderen. Evenals op het terrein van verstandelijke gehandicapten, is er op het terrein van ouders met een verslaving verschillende jurisprudentie te vinden. Enkele van deze zaken zullen hierna worden besproken.
4.5.5 Voorbeelden uit de jurisprudentie
Rechtbank Rotterdam 2006.86 In deze zaak gaat het om een vrouw die 34 weken zwanger is en verslaafd is aan harddrugs. De moeder ontrekt zich aan alle hulpverlening en het kind zal zo goed als 84
Zoals een platte neus, een afgevlakt gezicht en ogen die ver uit elkaar staan. Swaab, 1986 86 Rechtbank Rotterdam, 9 mei 2006, LJN: AX2185 85
34
zeker verslaafd geboren worden. Omdat de zwangerschap al zo ver gevorderd is en de moeder ook niet aan dokterbezoeken voor de baby doet, heeft de Raad voor de Kinderbescherming
voorlopige
voogdij
verzocht
bij
de
kinderrechter.
De
kinderrechter geeft de machtiging af. Naar zijn oordeel is dit dringend en onverwijld noodzakelijk voor de veiligheid van het kind. Rechtbank ’s-Hertogenbosch 2011.87 Wat interessant is aan deze zaak is dat het hier gaat om een geplande zwangerschap, met begeleiding, van een drugsverslaafde vrouw. De vrouw is al sinds haar tienerjaren verslaafd aan heroïne en heeft in die periode ook op straat geleefd. In 2008 besluit ze te veranderen en onder medische begeleiding meerdere malen per dag heroïne te gebruiken. De vrouw heeft sinds 2005 een relatie waarbij de man last heeft van onverwerkte traumatische ervaringen en een opvliegend karakter. In 2009 geeft het stel aan een kinderwens te hebben. Het medisch centrum waar mevrouw haar heroïne krijgt, meldt dit aan het AMK88. Er wordt vervolgens afgesproken met het AMK dat moeder met medische vervangers zal gaan afkicken van de heroïne en hierbij onder begeleiding van het medisch centrum blijft. Echter, moeder is al zwanger geworden tegen de afspraken in en gebruikt dan nog steeds heroïne. In 2011 wordt een dochter geboren en de begeleiding van het AMK wordt doorgezet. Al snel blijkt dat de ouders zich niet aan de afspraken houden. Moeder gebruikt weer meer heroïne en leeft in een roes en vader kan dit vanwege zijn psychische beperkingen niet opvangen. De Raad van de Kinderbescherming vindt dit een zeer zorgelijke kwestie en oordeelt dat vrijwillige zorg niet meer voldoende is. Zij dienen een verzoek in tot ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing van het kind. De kinderrechter is van oordeel dat de ouders zich, zowel tijdens de zwangerschap als daarna, niet aan de afspraken hebben gehouden, waardoor het kind gevaar loopt. Moeder stelt zich ook niet leerbaar op en het kind is nog zo jong en kwetsbaar dat de kinderrechter het noodzakelijk acht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
87 88
Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 8 september 2011, LJN: BS1690 Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
35
Case of Aune v. Norway 2011.89 Bij het EHRM is in 2011 een zaak geweest waarbij de problemen van het kind A gerelateerd waren aan drugsverslaafde ouders. Toen A een half jaar oud was in 1998 is hij samen met zijn halfbroer uit huis geplaatst nadat zijn vader hem bewusteloos had gevonden. In het ziekenhuis bleek een grote hoeveelheid vocht in zijn hersenen te zitten, als gevolg van slechte behandeling door de ouders. De ouders van A bleken drugverslaafd te zijn en A belandde in een crisispleeggezin. Het halfbroertje van Ais bij zijn biologische vader geplaatst. Toen A een jaar en 8 maanden oud was, is hij in een permanent pleeggezin terecht gekomen. A maakt het daar goed. Nog vele jaren hebben beide ouders last gehad van drugverslaving. Op het moment dat de zaak bij het EHRM komt in 2011 is vader nog steeds drugverslaafd. Moeder is echter sinds 2005 clean. A had in deze periode nog wel contact met zijn moeder, halfbroer en grootouders. Vanaf A’s achtste jaar maakt hij zich ernstig zorgen over het feit of hij ooit terug geplaatst wordt bij zijn moeder. Hij wil het liefst bij zijn pleegouders blijven die hij ziet als zijn papa en mama. Er is een adoptieverzoek ingediend door zijn pleegouders en het hoogste gerecht van Noorwegen heeft dit verzoek ingewilligd, omdat dit in het belang van A werd geacht en ondanks het feit dat er nog steeds contact is met de biologische familie. Moeder heeft de zaak vervolgens aanhangig gemaakt bij het EHRM. Het EHRM heeft overwogen of adoptie goedgekeurd kan worden indien het contact met de biologische familie nog gewenst is. Dit blijkt het geval aangezien dit in het belang van A is en A zelf ook heeft aangegeven dit zo te willen. Een andere belangrijke overweging is dat de pleegouders altijd het contact met de biologische familie hebben onderhouden en dit ook zullen blijven doen. Uit bovengenoemd arrest blijkt dat het EHRM na mishandeling en een langdurige drugverslaving het gegrond acht dat een kind niet thuis wordt geplaatst en geadopteerd mag worden door zijn pleegouders.
4.6 Samenvatting Op grond van artikel 8 EVRM wordt de beslissing om een gezin te stichten beschermd. Uit de overwegingen van het EHRM en de artikelen van het VRPH blijkt 89
EHRM, 11 april 2011, Aune v. Norway, application no. 52502/07
36
dat overheden dit recht kunnen beperken wanneer dit op de juiste manier gebeurd. Het belang van het kind kan één van de gronden zijn voor een beperking van dit recht. Dit geldt ook voor verslaafde en verstandelijk gehandicapte ouders.
37
5. Conclusie en aanbevelingen 5.1 Conclusie Is
het
mogelijk
om
in
het
belang
van
het
(ongeboren)
kind
een
kinderbeschermingsmaatregel op te leggen in de vorm van verplichte anticonceptie? Kan er een beschermingsmaatregel worden ingevoerd voor (ongeboren) kinderen van verslaafden en verstandelijk gehandicapten wanneer duidelijk is dat de (toekomstige) ouders niet in staat zullen zijn een goede en veilige opvoeding te bieden aan het kind? Op dit moment heeft een ongeboren kind vanaf de vierentwintigste week van de zwangerschap recht op bescherming; er bestaat echter nog geen preventieve bescherming voor kinderen. Het is alleen via mentorschap en ondercuratelestelling mogelijk het gebruik van anticonceptie te verplichten indien dit in het belang is van de handelingsonbekwame persoon. Wanneer een cliënt niet handelingsonbekwaam is kan een arts de kinderwens alleen ontmoedigen. Uit de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomsten blijkt dat er bij gedwongen behandeling alleen gekeken mag worden naar het belang van de cliënt; het belang van het (ongeboren) kind mag hierbij geen overweging zijn. Kinderen hebben het recht om hun ouders te kennen en door hun ouders opgevoed te worden op basis van artikel 7 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ouders hebben de plicht om te zorgen dat hun kind gebruik kan maken van alle rechten die het kind heeft op grond van het IVRK. Bij het opvoeden van een kind moeten de belangen van het kind op de voorgrond staan. Gegeven deze verplichtingen is de vraag wat er moet gebeuren wanneer al voor het bestaan van het kind duidelijk is dat de rechten van het kind geschonden zullen worden. De Nederlandse overheid kan niet op grond van het IVRK ouders verbieden kinderen te krijgen. Wat wel uit het IVRK blijkt, is dat er maatregelen opgelegd kunnen worden wanneer dit in het belang van het kind is. Ook het Europese Hof inzake de Rechten van de Mens (EHRM) is van oordeel dat het belang van het kind een legitieme reden is om rechten van volwassenen te beperken. In de uitspraken van het EHRM in de zaken E.B., Dickson en Nekvedavicius komt
38
naar voren dat volwassenen op grond van artikel 8 Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM) het recht hebben om zelf te beslissen een gezin te stichten; dit recht kan echter beperkt worden. In het beperken van dit recht hebben landen een “margin of appreciation”. Deze is over het algemeen klein bij artikel 8 EVRM, echter bij specifieke omstandigheden kan de “margin of appreciation” ruimer zijn. De beperking moet wettelijk vast komen te staan en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Er moet een “fair balance” toets plaatsvinden tussen alle betrokken belangen, waarbij de mening van deskundigen moet worden meegenomen evenals de mate waarin de (toekomstige) ouders hulpverlening accepteren. In het licht van het EVRM kan er een beschermingsmaatregel, in het belang van het (ongeboren) kind, opgelegd worden die de keuze om een gezin te stichten beperkt. Dit is mogelijk zolang de Nederlandse overheid binnen de aangegeven grenzen van het EHRM blijft. Het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH) verhindert doormiddel van artikel 23 een verbod om kinderen te krijgen voor gehandicapten. Echter, uit de artikelen blijkt dat de rechten van dit verdrag beperkt kunnen worden zolang dit proportioneel en evenredig gebeurt en niet enkel gebaseerd op het feit dat iemand gehandicapt is. Uit de preambule en verschillende artikelen uit het VRPH blijkt dat het IVRK een belangrijke rol speelt. Uit de preambule komt naar voren dat bij toepassing van het VRPH alle andere verdragen van de VN meegewogen moeten worden, waaronder het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. In artikel 23 VRPH bestaat de mogelijkheid de rechten van ouders te beperken wanneer het in het belang van het kind is. De beperkingen moeten van toepassing zijn op specifieke gevallen en er moet een regelmatige evaluatie plaatsvinden. De beperking mag alleen opgelegd worden door een onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of een gerechtelijke instantie. De lichamelijke en geestelijke integriteit moet beschermd worden op dezelfde manier als die van ieder ander. Dit geeft aan dat er wel beperkingen mogelijk zijn op het recht een gezin te stichten indien deze beperking hetzelfde wordt toegepast bij anderen met een kinderwens. Dat (ongeboren) kinderen in bepaalde gevallen bescherming nodig hebben tegen ouderschap van verslaafden en verstandelijk gehandicapten blijkt uit de besproken cijfers en de voorbeelden uit de jurisprudentie. Een groot percentage van deze 39
kinderen hebben geen bekwame ouders en kunnen zelfs niet bij hun ouders opgroeien. In specifieke gevallen moet er een mogelijkheid bestaan om deze kinderen hier tegen te beschermen. Er zijn mogelijkheden in het huidige kader van wetgeving om zwangerschap te voorkomen wanneer dit echt noodzakelijk blijkt en in het belang van het kind is. Voorwaarde is dat de maatregel zonder discriminatie wordt opgelegd en elk geval op zichzelf bekeken en beoordeeld wordt.
5.2 Aanbevelingen Om als kinderbeschermingsmaatregel het gebruik van anticonceptie te kunnen verplichten, moet die maatregel wel aan een aantal eisen voldoen; het moet proportioneel en evenredig zijn en er mag geen discriminatie in voorkomen. Wanneer er wilsonbekwaamheid is uitgesproken over iemand en een mentor of een curator is toegewezen, is het al mogelijk om het gebruik van anticonceptie te verplichten. Als bescherming van het kind kan een verslaafde na 24 weken zwangerschap verplicht worden opgenomen in een verzorgingsinstelling. De mogelijkheid om bij verslaafden of verstandelijk gehandicapten in te grijpen voor de zwangerschap is er niet. Hierdoor is er een gat in de wet van de kinderbeschermingsmaatregelen.
Wanneer
er
twijfel
aanwezig
is
over
de
ouderschapscompetenties kan het een ouder niet verboden worden een kind te krijgen. Het advies dat volgt uit dit onderzoek is om twijfelgevallen een kans te geven. Echter wanneer bij het eerste kind blijkt dat de verslaafde of verstandelijk gehandicapte ouder niet in staat is de verzorging en opvoeding van het kind voldoende te kunnen volbrengen90, dan zou een verplichte anticonceptiemaatregel opgelegd moeten kunnen worden. Verplichte anticonceptie moet in de wet worden geschaard onder de kinderbeschermingsmaatregelen en deze maatregelen moeten alleen door de rechter opgelegd kunnen worden. Het verzoek moet door dezelfde belanghebbenden kunnen worden ingediend als andere beschermingsmaatregelen. In het geval dat de verplichte anticonceptiemaatregel wordt opgelegd moet er om het jaar een evaluatie 90
Hiermee wordt bedoeld wanneer het kind uithuis is geplaatst.
40
plaatsvinden. De evaluatie is in het belang van de ouder die op deze manier een kans krijgt zich opnieuw te bewijzen. Deze maatregel zal ervoor zorgen dat iedere (toekomstige) ouder de kans krijgt zich te bewijzen, maar er wordt tevens voorkomen dat kinderen telkens weer de dupe worden van onbekwame ouders.
41
Bijlage 1 •
Zwakbegaafd: IQ 70/75-85/90.
•
Lichte verstandelijke handicap: IQ 50/55-70.
•
Matige verstandelijke handicap: IQ 35/40-50/55.
•
Ernstige verstandelijke handicap: IQ 20/25-35/40.
•
Diepe verstandelijke handicap: IQ lager dan 20/25.
Bijlage 2 Middelenmisbruik Er is sprake van middelenmisbruik wanneer ten minste één van de volgende symptomen zich over een periode van minimaal twaalf maanden voordoet: •
herhaald gebruik van een middel waardoor het niet meer lukt te voldoen aan verplichtingen op school, het werk of thuis (bijvoorbeeld absentie, schorsing of verwijdering van school);
•
herhaald gebruik van een middel in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk is;
•
herhaald in aanraking komen met justitie in verband met een middel;
•
voortdurend gebruik van een middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of relationeel terrein die te maken hebben met het gebruiken van het middel.
Afhankelijkheid van middelen Middelenafhankelijkheid, een zwaardere stoornis dan middelenmisbruik, wordt gediagnosticeerd als drie of meer van de volgende symptomen zich binnen twaalf maanden tegelijkertijd voordoen: •
Tolerantie treedt op, dat wil zeggen dat er steeds meer van het verslavende middel nodig is om het gewenste effect te bereiken of dat steeds minder effect optreedt bij het gebruik van eenzelfde hoeveelheid van het verslavende middel.
42
•
Er treden onthoudingsverschijnselen op als men het middel niet gebruikt, of er worden gelijksoortige middelen genomen om de onthoudingsverschijnselen het hoofd te bieden.
•
Het middel wordt in steeds grotere hoeveelheden genomen, over een langere tijd dan eigenlijk de bedoeling was.
•
Er is de drang om te stoppen met het middel. Verschillende (mislukte) pogingen zijn ondernomen om te stoppen of de hoeveelheid te minderen.
•
Veel tijd wordt gestoken in het verkrijgen of het gebruiken van het middel.
•
Belangrijke sociale activiteiten, werk of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd voor het middelengebruik.
•
Iemand gaat door met het gebruik, ook al kent men de nadelen daarvan voor het functioneren of de gezondheid.
43
Literatuurlijst Bruning 2008 M.R. Bruning, ‘Meer kansen voor jeugdbeschermingskinderen’ in: Rechten van het kind en ouderlijke verantwoordelijkheid, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2008
Detrick 1992 S.Detrick, The united Nations Convention on the Rights of the Child. A guide to the “Travaux Préparartoires”, Dordrecht: Martinus Nijhoff Publishers 1992
Van Rheenen e.a. 2008 Mw. drs. A.P.M. van Rheenen, Ongestoorde hechting cruciaal voor autonomie en ontwikkeling,J.H. de Graaf, C. Mak & F.K. van Wijk, Rechten van het kind en ouderlijke verantwoordelijkheid, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2008.
Herr, Gostin & Koh 2003 S. Herr, L.O. Gostin & H.H. Koh, The Human Rights of Persons with intellectual Disabilities, different but equal, Oxford university press 2003
Hondius & Rijken 2011 E.H. Hondius & G.J. Rijken, Handboek. Consumentenrecht, Zutphen: Paris 2011
Leenen, Gevers & Legemaate 2007 Prof. dr. H.J.J. Leenen, Prof. mr. J.K.M. Gevers, Prof. mr. J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Rechten van mensen in de gezondheidszorg. Deel 1, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2007
Meuwese, Blaak & Kaandorp 2005 mr. S. Meeuwese, drs. M. Blaak & drs. M. Kaandorp (red.), Handboek Internationaal Jeugdrecht. Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2005.
44
Reas & Bakker 2007 Prof.dr. B.C.M. Raes & Mr.drs. F.A.M. Bakker, De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer: Kluwer 2007
Van der Stel 2004 Jaap van der Stel (2004), Het ziektebegrip van verslaving. Amsterdam: CEDRO.
Kaime 2011 T. Kaime, The Convention on the Rights of the Child. A Cultural Legitimacy Critique, European Law Publishing 2011
Artikelen
Boonekamp e.a. 2012 J.Boonekamp, R. Berghmans e.a., ‘Zorg voor verslaafde zwangere vrouwen: rechtvaardiging van drang en dwang’, Tijdschrift voor psychiatrie, 2012 (54) 3
Heiner & Bartels 1989 J. Heiner & A.A.J. Bartels (1989), Jeugdstrafrecht en het belang van het kind. Het belang van het kind nader omschreven. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 1989, mrt., 11 (3), 59-67.
Ruissen, Meynen & widdershoven 2011 A.M. Ruissen, G. Meynen & G.A.M. Widdershoven, ‘Perspectieven op Wilsbekwaamheid in de psychiatrie: Cognitieve functies, emoties en waarden’, Tijdschrift voor de psychiatrie, 2011, 53 (7), 405-414
Swaab 1986 Prof. dr. D. F. Swaab, ‘De hersenontwikkeling van het kind bij de verslaafde moeder’, TGO tijdschrift voor Therapie, Geneesmiddel en Onderzoek, 1986, 11-7
45
Onderzoeken
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders The American Psychiatric Association, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 2000
Nederlandse vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten 2005 Nederlandse vereniging van artsen voor verstandelijk gehandicapten, Omgaan met vragen ontrent kinderwens en anticonceptie bij mensen met een verstandelijke handicap, een NVAVG-standaard, oktober 2005.
Raad van de Kinderbescherming 2005 Drs. J.N. de Vries, Prof. dr. D.L. Willems, e.a., Samenspel van factoren, Inventariseren onderzoek naar de ouderschapscompetenties van mensen met een verstandelijke handicap, Pilot studie, Raad van de kinderbescherming, Amsterdam april 2005
Verweij- Jonker instituut 2005 Drs. M. Goderie, Dr. M. Steketee & Drs. E. Plemper, Kinderen van ouders met een verstandelijke beperking. Pilot studie preventie voor de Raad voor de Kinderbescherming, februari 2005
Handreiking voor de beoordeling van wilsbekwaambeid 2007 Handreiking voor beoordeling van wilsbekwaamheid (voor de hulpverlener), januari 2007. Op verzoek van de Minister van Justitie en Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
Lever 2010 Marcia Lever, Kinderwens bij mensen met een verstandelijke beperking, visie van de Willem Schrikker Groep, Expertisecentrum Willem Schrikker, Diemen 2010
46
Onderzoeksraad voor veiligheid 2011 De onderzoeksraad voor veiligheid, Over de fysieke veiligheid van het jonge kind, Themastudie: voorvallen van kindermishandeling met fatale of bijna fatale afloop, Den Haag, januari 2011
Jurisprudentie ECHR, Nekvedavicius v. Germany, 11 October 2003, Application nr. 46165/99 ECHR, Evans v. United Kingdom, 7 March 2006, Application nr. 6339/05 ECHR, Dickson v. United Kingdom, 4 December 2007, Application nr. 44362/04 ECHR, E.B. v. France, 22 January 2008, Application nr. 43546/02 ECHR, 11 april 2011, Aune v. Norway, application no. 52502/07 ECHR, S.H v.Austria, 3 November 2011, Application nr. 57813/00 Rechtbank Rotterdam, 9 mei 2006, LJN: AX2185 Rechtbank Utrecht, 10 april 2008, LJN: BC9962 Rechtbank Groningen, 30 oktober 2008, LJN: BG4377 Rechtbank Arnhem, 15 juli 2009, LJN BJ2692 P. Vlaardingenbroek, noot Rechtbank Arnhem, 15 juli 2009, 179032, LJN BJ2692. Rechtbank Utrecht, 14 oktober 2009, LJN: BO8857 Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 8 september 2011, LJN: BS1690 Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2012, LJN: BV6246
Kamerstukken Kamerstukken II, 2003/04, 29 200. XVI, nr. 228. Kamerstukken II, 2009-10, 32 405, nr. 2 Kamerstukken II, 1992-93, 21 561, nr. 11 Wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onder bewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en 47
mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap), Kamerstukken II, 2011-12 33 054 Mededeling van de commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité van de regio’s, Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa, COM(2010) 636 definitief, Brussel 15 november 2010.
Tekst en Commentaar
Bunschoten D.E. Bunschoten, Tekst en Commentaar Grondwet, persoonlijke levenssfeer bij: Grondwet, artikel 10 Grondwet, Deventer: Kluwer, 01-09-2012
Detrick Mw. mr. dr. S. Detrick, Tekst & Commentaar Personen- en familierecht, De rol van ouders bij: Verdrag inzake de rechten van het kind, Artikel 5, Kluwer: Deventer, 0104-2012
Ter Haar mr. J.H.M. ter Haar, Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek [Verzorging en opvoeding door beide ouders], omvang van het ouderlijk gezag bij: Burgerlijk Wetboek Boek 1, artikel 247, Deventer: Kluwer, 01-04-2012
Jansen mr. I. Jansen, Tekst en Commentaar Groene Serie Burgerlijk Wetboek, [instelling mentorschap] bij, Burgerlijk Wetboek Boek 1, artikel 450 grond voor mentorschap, Deventer: Kluwer, 18-01-2010
48
Koens mr. M.J.C. Koens, Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek, [inleidende opmerking] bij: Burgerlijk Wetboek Boek 1, Titel 20 mentorschap ten behoeve van meerderjarigen, Deventer: Kluwer, 01-04-2012
Stolker prof. mr. C.J.J.M. Stolker, Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek, [inleidende opmerkin] bij: Burgerlijk Wetboek Boek 7, afdeling 5 de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling, Deventer: Kluwer, 01-04-2012
Stolker prof. mr. C.J.J.M. Stolker, Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek, [nakoming jegens wettelijke vertegenwoordiger of anderen] bij, Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 465 vertegenwoordiging van de wilsonbekwame patiënt, Deventer: Kluwer, 01-04-2012
Tv programma Zembla, Hulpverleners: maak verplichte anticonceptie mogelijk, VARA,12 april 2012
Internet Doek J.E. Doek ,Het recht van het kind om opgevoed te worden: Who cares about what?, www.jaapdoek.nl www.trimbos.nl
49