In Brabant K . A . H .W. L e e n d e r s
Te voet, te paard of met een koets onderweg naar het landgoed buiten de stad. Gewassen pentekening van het Mastbos nabij Breda, afkomstig uit: Pieter Verbruggen, Reis door Staats-Brabant, Nijmegen en Kleef, 1767. (Brabant-Collectie, Tilburg University)
Auteur
500 jaar lust en plezier
K.A.H.W. (Karel)
Buitens en landgoederen in Noord-Brabant
geograaf. Hij promo-
Leenders (’s-Hertogenbosch, 1946) is een historischveerde in 1996 op het proefschrift Van Turnhoutervoorde
2012 is uitgeroepen tot het jaar van de Historische Buitenplaats. Daar hoort een mooie website bij.
tot Strienemonde, een geschiedenis van
1
Die somt in Noord-Brabant 39 buitens op die al dan niet te bezoeken zijn. Het gaat daar uitsluitend
de middeleeuwse
om nog bestaande buitenplaatsen. Uiteraard zijn er ook veel die de moderne tijd niet gehaald hebben.
(circa 400-1350)
Die ontsnappen op de website aan de aandacht, maar komen wel aan bod in de nu volgende schets
herbevolking van West-Brabant, dat na
van de historische ontwikkeling van de Noord-Brabantse buitenplaatsen.
de Romeinse tijd ontvolkt was geraakt.
Een deel van de siertuin van landgoed Baest in de gemeente Oirschot. (Foto: Jurgen Pigmans, Erfgoed
Tal van Noord-Brabantse buitens zijn al beschreven in afzonderlijke studies. Soms gaan die alleen over het (hoofd)gebouw. Of over de tuinen en parken. Of over één of meer families die ze in bezit gehad hebben. In het nu volgende artikel komt in grote lijnen de geschiedenis van het fenomeen ‘buiten’ in Noord-Brabant aan bod. Een goed overzicht van de hele provincie lijkt er niet te bestaan. Wat er is, legt de nadruk op alleen de gebouwen of juist alleen op de parken en tuinen. Een ander uitgangspunt is dan weer de mogelijkheid om van landgoederen toch opnieuw natuur te maken. Dat laatste miskent in mijn ogen de essentie van het buiten en het landgoed: dat is immers niet een ‘natuurlijke’, maar juist een zeer ‘cultuurlijke’ vorm van landschap.
Brabant)
Buitens en landgoederen Het woord ‘buitenplaats’ of kortweg ‘buiten’ roept direct de vraag op: waar buiten dan? En was er dan ook een ‘binnen’? Het woord geeft aan dat de buitens buiten de stad lagen en dat de eigenaren ervan binnen die stad woonden. Bij mooi weer gingen ze ‘naar buiten’, naar hun vaak rijke woning op het platteland. Te voet, te paard of met een koets. Dan moest het dus niet te ver zijn. inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
5
Het landgoed Bouvigne bij Ginneken is nu van het waterschap. Dan mag je een folly als deze verwachten.
Naast het woord ‘buiten(plaats)’ staat het woord ‘landgoed’. Dat duidt op een grondbezit van enige omvang. Vaak vind je daar een landhuis met bijgebouwen, tuinen, een park, pachtboerderijen in een bewust vormgegeven omgeving, 2 maar ook bossen en zelfs heide. 3 Dat klinkt fors groter dan een ‘buiten’, al is het uiteraard goed mogelijk dat een landgoed als buiten functioneert. Dan is er ook nog het woord ‘buitengoed’. Een ‘buiten’ zou iets moeten aanduiden dat groter is dan een villa, maar weer kleiner dan een buitengoed. 4 Zo zijn er nog wel meer woorden. Heel die woordspelerij geeft al aan dat er een breed spectrum van mogelijkheden bestaat: van een villa met fraaie tuin tot een ingewikkeld gestructureerd landgoed van duizend hectaren of meer. Onder een volgroeid landgoed wil ik hier verstaan: een woning die zich door zijn rijke karakter onderscheidt van de gewone bebouwing en waartoe een siertuin en één of meer agrarische bedrijven behoren. In meer uitgebreide vorm kan een landgoed een grote oppervlakte beslaan en daarvan het uiterlijk bepalen. Hoe het landschap eruitziet, is dan een direct gevolg van menselijk handelen, door de aanleg van lanen en parken, waterpartijen en bouwwerken. Het hoofdgebouw van een 6 i n b r a b a n t
landgoed kan, afhankelijk van de bouwwijze, omschreven worden als kasteel, buitenhuis, villa. Of in oudere termen: stenen kamer, hooghuis, speelhuis, huis van plaisantie. Een rijk landgoed werd bovendien opgesierd met bijzondere elementen: de follies. De landgoedeigenaar wilde op zijn bezoek en vooral ook op zijn buren een goede indruk maken. Daarvoor werden her en der in het terrein wonderlijke zaken toegevoegd. Te midden van tuinaanleg naar de jongste mode, lange lanen en vergezichten werden bijzondere bomen, beelden, gebouwen uit verre landen, theekoepeltjes, bruggetjes, een fontein, een flink opgetuigd familiegraf, een zonnewijzer en minstens toch een groot hek met de naam van het landgoed erop toegevoegd. Van meer praktische aard waren ijskelders, oranjerieën of een Hochsitz voor de jacht. Ook een boerderij waarop landbouwexperimenten gedaan werden kon in dit rijtje passen. Al die elementen vat ik hier samen in het begrip folly, nu zouden we zeggen: ‘leuke dingen voor de mensen’. Waar ‘landgoed’ de verschijningsvorm in het landschap beschrijft, beschrijft ‘buiten’ een functie die een landgoed kan hebben: een (zomer)verblijf op het platteland van een stads huishouden. Niet alle landgoederen waren ook altijd een ‘buiten’, en niet alle buitens waren ook een landgoed! Ontstaan Het oude, door de vaderlandse historici gekoesterde beeld is dat landgoederen vooral in Holland voorkwamen en daar alles te maken hebben met de Hollandse Gouden Eeuw. 5 Men doet het graag voorkomen alsof vooral de omgeving van Amsterdam, Den Haag of Utrecht met landgoederen bezaaid lag.6 Niets is minder waar. In Noord-Brabant zijn er ook talrijke landgoederen en zelfs al eerder dan de zeventiende eeuw – al zal dat ook in Holland zelf wel zo geweest zijn. De oudste kwamen voort uit oud adellijk bezit: echte kastelen en de bijhorende heerlijkheden. Een tweede groep ontstond doordat gewone boerderijen opgewaardeerd werden tot centra van
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
De Doelen, een van de hoeven van het landgoed bij kasteel Tongelaar, in 2012. (Foto: W. Nabuurs)
landgoederen. Daarnaast zien we de ontginningslandgoederen: woeste gronden die in cultuur waren gebracht en direct als landgoed ingericht werden. Een voor Noord-Brabant misschien typische groep is die van de kloosterlandgoederen: niet een landhuis maar een klooster als centrum van een landgoed.
Opgewaardeerde boerderijen Andere landgoederen zijn in wezen uitgebouwde boerderijen, soms verzelfstandigde pachthoeven van allerlei groot- en kleingrondbezit. Op een dergelijke hoeve werd de mooie kamer van de boer tot een ‘herenkamer’ omgevormd. Soms werd die uitgebouwd tot een heus groot huis, maar elders werd er een speelhuis bijgebouwd, dat later werd omgevormd tot een echt kasteel. Het kasteel van inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
Oud adellijk bezit Een aantal landgoederen vindt zijn oorsprong in de middeleeuwen. Ridders bouwden een versterkte woning op hun grondbezit, dat in heel wat gevallen het centrum was van een heerlijkheid. De omvang daarvan kon uiteenlopen van enkele tientallen hectaren tot een hele reeks dorpen. In hun oudste vorm zijn de versterkte woningen niets meer dan een woontoren, gebouwd op een soms verhoogd en in ieder geval omgracht perceel. Van ridder‑zijn alleen kon echter niet geleefd worden. Bij de woontoren was in de regel een ‘neerhof’ met boerderij. Dit duo, woontoren en neerhof, was
het centrum van het bezit, waartoe meestal enkele (twee of drie) direct door de heer geëxploiteerde hoeven behoorden, die in de veertiende eeuw tot grote verpachte hoeven evolueerden. Op de neerhof werd dan later een meer geriefelijk huis voor de heer gebouwd, als niet de woontoren zelf als woning herbouwd werd. Ook werd de toegang tot de neerhof wel uitgebouwd tot een poorttoren, uiteraard met valbrug. Als dan ook de omgeving gelandscaped werd, was het oude ridderlijke goed aardig op weg om een landgoed te worden. Heel wat dorpsheren hebben de omgeving van hun verblijf op deze manier omgevormd tot een groter of kleiner landgoed. Voorbeelden hiervan zien we onder meer in Heeze en Geldrop.
7
Handtekening van Christoffel Verhoff, 24 januari 1654. (Stadsarchief Breda)
Westmalle is hiervan een goed voorbeeld. In vele gevallen leidde deze ontwikkeling tot een verschuiving. De hoeve die ooit verrijkt werd met de bouw van een speelhuis of herenkamer, werd van het terrein verbannen naar de rand van het bezit. Koeien, mest, vliegen en boerenvolk werden door de hoge heren kennelijk als gezelschap niet zo op prijs gesteld. Maar toen in de achttiende eeuw de heren hun agrarische experimenten gingen doen, mocht de hoeve weer aan huis komen: dan was beter toezicht mogelijk. In de negentiende eeuw zien we iets dergelijks ook met de nieuwe fabrieken: eerst stonden die braaf naast de directeurswoning, maar later verhuisde de baas naar een gerieflijkere en schonere villawijk. Ontginningslandgoederen Naast de landgoederen met een adellijke ontstaansgeschiedenis en de opgewaardeerde boerenhoeven, zijn er de ontginningslandgoederen. Een heel vroeg voorbeeld daarvan is de Wouwse Plantage. Op eerder afgeturfde gronden liet de heer van Bergen op Zoom daar vanaf 1504 de Nieuwe Plantage aanleggen. Van de toestand van dat bos kort na 1541 bleef een grote kaart bewaard.7 Daarop zien we een bos dat uit grote vierkanten opgebouwd is, dreven die deze vierkanten afbakenen of er juist schuin doorlopen, en ronde pleinen op de kruisingen. In het westen is er de hoeve van de boswachter met daarbij een sierlijke fontein die kennelijk gevoed werd met kwelwater uit de nabije duinen. Een belangrijk deel van het bos was 8 i n b r a b a n t
beplant met kastanjes. Het was een complexe inrichting. In het vanaf 1515 ingezaaide Mastbos bij Breda, een tijdgenoot van de Nieuwe Plantage, ontbrak deze complexiteit aanvankelijk.8 Vooral direct na afloop van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), maar ook al in het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) waren er ondernemende lieden die een stuk wildernis gingen ontginnen en er dan al doende maar direct een landgoed van maakten. In de omgeving van Breda lieten ze het landmeetwerk meestal verrichten door Christoffel Verhoff. Deze had een voorkeur voor ruime blokvormige indelingen met lanen op de buiten- en binnengrenzen. Waar het terrein daarom vroeg paste hij zijn schema aan. Een nog altijd fraai voorbeeld van zijn werk zien we in het (voormalige) landgoed Vrede Oord te Zundert, maar ook de inrichting van Overveld bij Prinsenbeek getuigt er nog van. Ook ligt er een dozijn ontginningslandgoederen langs de Bredase Turfvaart.9 Luchtenburg en de Leeuwerik zijn in de buurt van Breda de enige ontginningslandgoederen die uit de bloeiperiode van de zestiende eeuw stammen,10 de andere zijn van na 1648. De grote heideontginningen van de negentiende eeuw leverden ten slotte ook enkele formidabele landgoederen op zoals De Princepeel bij Wilbertsoord en bij Hilvarenbeek het landgoed De Utrecht. Een veel kleiner voorbeeld is Piacenza bij Vught. Randgevallen Eigenlijk zouden ook het Bavels Broek en de Aard van Princenhage 11 tot de categorie van ontginningslandgoederen gerekend moeten worden. Daar werden rond 1650 woeste gronden ontgonnen en op een landgoedachtige wijze ingericht. Maar er was geen landgoedorganisatie en geen ‘huis’: de gronden werden gewoon verkocht. Onder de ontginningslandgoederen zijn meer van dit soort randgevallen. Het is niet altijd eenvoudig om uit te maken of een hoeve een herenkamer had. Zonder zo’n element kan een boerderij wel een groot bedrijf zijn, maar toch echt niet als ‘landgoed’ of ‘buiten’ aangemerkt worden. Ook op de kaarten
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
van Tongerlose abdijhoeven zien we dat die landerijen vaak weliswaar landgoedachtig zijn vormgegeven, maar pas als daarop een grote omgrachte pastorie gebouwd wordt – zoals bijvoorbeeld te Chaam12 – zou ik van een landgoed willen spreken. Het minimale ‘landgoed’ lijkt te bestaan uit een hoeve-met-herenkamer die door stedelingen verpacht werd en waarop de verpachter in de zomer kwam wonen. Zo’n buiten heeft vaak een wat grotere tuin en een oprijlaantje met een mooi hek. De rest is boerenland. Langs de Bredase Turfvaart zien we dat er vanaf 1650 wel landgoedstructuren (akkers, weiden, bossen, lanen met rondpunten, verpachte boerderijen, vijvers) werden aangelegd, maar dat er tot tegen 1800 geen landhuis was. Als de eigenaren langskwamen, gebruikten ze de herenkamer van de herberg In den Anker. Een ander randgeval zien we in de ‘mislukte landgoederen’. De families Montens en Marnix verzamelden rond de grens tussen Princenhage en Rijsbergen wel een grootgrondbezit, maar uiteindelijk bouwden ze er toch geen landhuis. Tussen de geslaagde landgoederen langs de Bredase Turfvaart liggen de blokken van de Champignonhoeve en de Eldert. In het eerste werd wel een lanenstelsel met rondpunten uitgezet, maar daar werden amper bomen langs geplant, of ze wilden er niet groeien. De Eldert werd zelfs pas in de twintigste eeuw ontgonnen zonder dat er iets van een landgoedstructuur ontstond.
rond 1665. Later kwamen hier de landgoederen De Anker en Vrede Oord uit voort. (Maker: K.A.H.W. Leenders)
Breda werd daar door de koopman De Wyse in 1687 ook het klooster van Meerseldreef gesticht. Het centrale blok bestond uit een helft voor het klooster en een helft voor een park dat eind negentiende eeuw een processiepark vol heiligenbeelden werd. Middendoor loopt een twee kilometer lange dreef die aan de grens eindigt. Iets soortgelijks zien we bij het vrijwel gelijktijdig gestichte klooster de Achelse Kluis (1686), waarvan de landgoedstructuur wel over de grens doorloopt. De kloostergebouwen stonden vroeger geheel net buiten Staats-Brabant. Ook in de delen van oostelijk Noord-Brabant, die tevens buiten Staats-Brabant vielen, hebben enkele kloosters een landgoedstructuur gekregen. inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
Kloosterlandgoederen Typisch voor katholieke streken zijn de kloosterlandgoederen. Wat Noord-Brabant betreft vinden we de eerste bij de oudere kloosters. In 1649 vestigde het klooster Sint Catharinadal zich vanuit Breda, waar het een grote botanische tuin had, op het al bestaande landgoed De Blauwe Kamer te Oosterhout. Nadat het klooster Coudewater bij Rosmalen in lekenhand gekomen was, werd het tot een landgoed omgevormd. Langs de grenzen van het oude Staats-Brabant, waar de openbare uitoefening van het katholieke geloof verboden was, stonden niet alleen grenskapelletjes. Vanuit
Reconstructie van het ontginningslandgoed van Bernagie bij Zundert,
9
De grote tijd van de kloosterlandgoederen was echter de negentiende eeuw. Nadat alle religies in de Napoleontische tijd waren gelijkgesteld en de katholieken de meeste van hun oude kerken en kerkhoven hadden terugveroverd, werd begonnen met de uitbouw van een Roomse infrastructuur van meer kerken, pastorieën, dorpskloostertjes en grote kloosters ten plattelande. Vooral deze laatste kregen soms het karakter van een groot landgoed met een uitgebreide lanenstructuur en meerdere boerderijen. De follies hebben op kloosterlandgoederen uiteraard een religieuze vorm: heiligenbeelden, kapelletjes, Calvariebergen, Lourdesgrotten of een sterrenbos om te brevieren. Het eerst aangelegde element van het landgoed bij het trappistenklooster Maria Toevlucht te Zundert is het Sterrenbos, dat door een rondom lopend cirkelvormig getraceerd laantje met eiken de vorm van een karrenwiel met acht spaken heeft.13
De Lourdesgrot van het Zundertse trappistenklooster Maria Toevlucht, voorbeeld van een religieuze folly. (Foto: Jan Bijnen. Brabant-Collectie, Tilburg University)
10 inbrabant
De eigenaren De eigenaren van de landgoederen met een middeleeuwse achtergrond behoorden aanvankelijk tot de landadel. Van een aantal van hen is bekend dat ze al voor 1500 ook binnen de stad een woning hadden. Toen het hof van de heren van Breda een prominente rol begon te spelen binnen de Lage Landen – al vóór 1500 waren zij onder meer stadhouder in veel van de Nederlandse gewesten! – trok dat van verre edellieden aan, die voor hun status zowel binnen als buiten de stad een aanzienlijk huis moesten hebben. Zelfs de heer van Zevenbergen meende er goed aan te doen om vlak bij de stad Breda een buiten te kopen.14 In sommige zestiende-eeuwse pachtcontracten vinden we dat de verpachter voor zich in de hoeve ruimte reserveerde: daar duikt de herenkamer op.15 In de stad namen deze mensen uiteraard ook geen genoegen met een simpele woning. Ze verwierven of bouwden er kleine of grotere stadspaleizen, als het even kon met een torentje 16 eraan. Zo bezat de familie Van Brecht pal tegen het
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Trots op zijn landgoed: Charles Reij naast zijn paard, met de familie Van Breugel bij de ingang van zijn Reij’s Hof te Tilburg (tegenwoordig het Reeshofpark in de woonwijk Reeshof). Aanvankelijk heette dit Campen Hoeve of Heihoef. Een schilderij van J. Vermoet uit 1787. (Collectie Dr. Francisco Tudela van Breugel Douglas, Lima, Peru. Foto: Stadsmuseum Tilburg)
De bouwgeschiedenis van kastelen en buitenplaatsen (in de zin van uitgestrekte nederzettingen met park en aanhorigheden) eindigde met de Eerste Wereldoorlog. Daardoor zien we bij Tilburg nog wel enkele landgoederen van industriëlen, maar bij Eindhoven niet meer. Die stad werd pas na 1900 een industriecentrum. inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
kasteel van Breda een groot stenen huis met torentje, maar ook het landgoed Bouvigne bij Ginneken. Tijdens en vooral na de Tachtigjarige Oorlog maakte deze adellijke groep plaats voor hoge militairen van het garnizoen. Ook enkele vooraanstaande burgers, zoals de brouwers, mengden zich in dit gezelschap.17 Na 1800 trad een verdere verburgerlijking op. Ook de Zuid-Nederlandse adel en de nieuwe rijken van de industriële revolutie en de koloniën namen een aandeel. Zij verwierven bestaande buitenplaatsen en lieten die moderniseren, of bouwden weer nieuwe buitens, met als kern een ‘kasteelachtige woning’. Voor baron De Caters uit Merksem volstond zelfs dat niet. Hij bouwde er nog een heus dorp bij op het stramien van de Antwerpse leien: De Wouwse Plantage.18
11
foto links: De lange dreven van ’s-Gravenwezel, circa 1775, door Graaf van Ferraris. (Nationaal Geografisch Instituut, Guido D’Hoker, Abdij Ter Kameren) foto onder: De tuinen van Versailles gezien vanaf het Wapenplein, 29 september 2010. (Foto: Paolo Costa Baldi. Bron: Wikimedia Commons)
12 inbrabant
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
werd in dit lage gebied verkregen door de aanleg van een verhoogd terras. Ter weerszijden lagen kanaalvormige vijvers.19 In 1625 lijkt het alsof de perken in het Valkenberg ieder een heraldisch wapen uitbeeldden. 20 Een vergelijkbare perkenindeling zien we in 1621 op de landgoederen Bouvigne en Grimhuizen. 21 In hoeverre dit voorbeeld in de omgeving van de stad verder nog navolging kreeg, is onbekend. Bij Princenhage lag in 1621 een bijna vierkant ruitenbos: een bos dat in kleinere vierkante perken verdeeld was. 22 De naam ervan leeft nog voort in de wijknaam Ruitersbos. Later werd dit bosje omgevormd tot een sterrenbos: een bos met paden die vanuit een middelpunt straalsgewijs naar de uiteinden lopen en die daarmee een ster vormen. Bij Breda werd het Speelhuis er in 1618 al mee omgeven. 23 Veel sterrenbossen hebben hun oorspronkelijke opzet verloren, maar hebben de naam Sterre(n)bos behouden. Een goed geconserveerd sterrenbos is de Oude Warande bij Tilburg. Als we nauwkeuriger kijken, blijkt het echter een combinatie van een ruitenbos en een sterrenbos te zijn. Uit het laatst van de achttiende eeuw bleven drie kaarten met ontwerpen voor het landgoed Wallstein te Zundert bewaard. Ze zijn van de hand van J.B. Adan. Daarop staat een ingewikkelde tuinaanleg, waarin het begin van een beekje tot een grillige waterpartij werd omgetoverd, met daarin een klein eilandje met de naam ‘Eyland Cijlon’. Ook voorzag dit ontwerp in een huisje ergens aan de zeer grillige paden. Latere topografische kaarten geven hier slechts hakhoutbos aan. Dit ontwerp lijkt dus niet uitgevoerd te zijn. 24 Dit ontwerp en het ‘Engels Bos’ bij het nabijgelegen Vrede Oord wijzen op het doordringen van de Engelse landschapsstijl. Modegrillen De stijl waarin het landhuis gebouwd was en tuin, park en landschap ingericht werden, was aan modes onderhevig. Die wisselden elkaar weliswaar niet zo snel af als de moderne kledingmodes, maar leidden er wel toe dat een bestaande inrichinbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
Tuinen, parken en bossen De tuin- en parkaanleg dienden, net als de rijkdom van de gebouwen, het aanzien van de eigenaar te weerspiegelen. De middeleeuwse tuin was eerder beperkt van omvang en besloten van karakter. Vanaf de zestiende eeuw werden de tuinen groter en opener. Uiteindelijk zouden ze uiteenvallen in een echte tuin, een meer parkachtige aanleg en bossen. Waar de eigenaar een uitgestrekt grondbezit had, kon hij tot zeer grote landschapsreconstructies komen. Daarbij werden volgens de mode van de tijd bossen, sierweiden, dreven en waterpartijen aangelegd. Het park bij het kasteel van ’s‑Gravenwezel besloeg een gebied dat tot 500 meter breed was en had een centrale dreef van 6 kilometer lang! Versailles zal voor velen hét voorbeeld bij uitstek geweest zijn. Zo kon de landgoedeigenaar zich een beetje Zonnekoning wanen. De Nederlandse literatuur over landgoederen is erg gefocust op Holland en de Hollandse Gouden Eeuw. Het lijkt echter dat tal van modetrends in Brabant net wat eerder optraden dan in het bovenmoerdijkse. Dat zal onder meer komen doordat de heren van Breda met hun belangrijke functies in de Nederlanden en het wereldrijk van Karel V al vroeg renaissance-invloeden naar Breda brachten. Dat we die terug zien in het Nassaugrafmonument in de Grote Kerk, in bepaalde ornamenten aan de kooromgang van die kerk en in het kasteel van Breda is wel bekend. Dat we ze ook terug zien in de tuinaanleg bij het kasteel is minder bekend. Deze tuin werd ingericht op het terrein ten oosten van het kasteel, dat voordien vermoedelijk een betrekkelijk laag en met kreekjes doorsneden grasland was. Dat gebied, dat grensde aan de noordelijke stadsmuur van Breda, werd het park Valkenberg. De bouwmeester van het kasteel was de ook als tuinontwerper bekende Thomas Vincidor da Bolonga. Aan dat kasteelpaleis werd vanaf 1534 gewerkt. De tuin werd in renaissance-zin ingericht. Het werd een ‘parterre’ met een aantal vierkante perken met loofwerk en een beeldje. Een schijnbaar verdiepte ligging
13
Sterrenbos-aanleg bij het Speelhuis bij Breda in 1625, kort nadat Breda door de Spanjaarden ingenomen was. Het bos overleefde het beleg niet. (Maker: D. Portius. Nationaal Archief Den Haag)
ting op den duur als ‘ouderwets’ ervaren werd. Het landgoed werd dan opnieuw ingericht volgens de laatste mode. Bomen groeien echter traag en de verleiding was daardoor groot om grote, gezonde en fraaie bomen te laten staan. Ook het kleinere werk werd niet altijd geheel opgeruimd. Het loont daarom de moeite om bij oudere landgoederen wat aan ‘tuinarcheologie’ te doen. De kans bestaat dat tussen en onder de huidige inrichting 14 i n b r a b a n t
nog resten van een eerdere en soms heel andere terreininrichting te zien zijn. Ook de modernisering – het aan de mode aanpassen – van het landhuis liet onderhuids nog wel eens wat zitten voor de afdeling bouwhistorie. Landgoed als experimenteerbasis De landgoedeigenaren waren veelal aanzienlijke stedelingen of militairen, en in Zundert zelfs in opvallende mate medicinae doctores, buskruitfabrikanten en ijzerhandelaren. Zij waren op de hoogte van de ontwikkelingen van hun tijd en sommigen gingen in de achttiende eeuw op hun landgoedhoeven allerlei landbouwkundige experimenten doen waarvan het belang niet onderschat mag worden.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
foto boven: De Warande van Tilburg was niet echt een sterrenbos! Detail van de Kaart van Zijnen uit 1760. (Regionaal Archief Tilburg) foto onder: De ‘Canadas’ begonnen hun opmars op het landgoed Valkenberg tussen Ulvenhout en Chaam. Ze bepaalden vanaf 1800 het Meierijse populierenlandschap. (Foto: J. van de Kam)
Enkele van de eerste Canadese populieren van de Lage Landen stonden op het landgoed Valkenberg bij Chaam.25 Deze boomsoort zou daarna de inheemse zwarte populier in sterke mate gaan verdringen. De ‘Canada’ werd zelfs het symbool van het Meierijse populierenlandschap. Walvistraan, salpeter, stadsmest en schelpen werden over de Bredase Turfvaart naar het landgoed De Moeren in Zundert en naar de hoeven van De Wyse en Snellen bij Achtmaal gebracht.26 Vandaar dat die ontginningshoeven allemaal langs die vaart liggen. Het gesjouw met meststoffen over de turfvaart was een voor de hand liggende oplossing voor hét grote probleem van de Zand-Brabantse boer in die tijd: mestgebrek. In de achttiende eeuw werd het gebruik dat de heren bijeenkwamen in geleerde verenigingen of liever nog in academies in de steden. Daar werd dan nagedacht over manieren waarop de wereld verbeterd kon worden, meer speciaal hoe de in stadse ogen onnutte heidegronden nuttig gemaakt konden worden. Dat de heide zijn plaats had in het landbouwsysteem van de Kempische zandgronden 27 lijkt de heren ontgaan te zijn. Men wisselde ervaringen met experimenten uit, reageerde op wetenschappelijke prijsvragen, becommentarieerde elkaar en tussendoor werden er nog wat andere nieuwtjes uitgewisseld. Het mestprobleem konden de heren echter nog niet oplossen. Hoewel vanaf 1757 op de Angorahoeve geiten uit Turkije werden gehouden, bij De Moeren een kalkoven gebouwd werd en op de Champignonhoeve met de toen nog zeer exclusieve champignon geëxperimenteerd werd, blijkt uit het kadaster van 1830 dat van de totale landgoedoppervlakte daar nog geen 10% in cultuur was. In 1760 wilde een speciaal daartoe opgerichte compagnie bij Oosterhout een 103 hectare grote tabak- en hopkwekerij opzetten op een te ontginnen stuk heide. Dit project liep eveneens op niets uit. 28 Wel was er in 1763 langs de Bredase Turfvaart een ijzerpletmolen gesticht die negentig jaar actief bleef: dat was dus wél een succes.
Zichtlijnen op de landgoederen rond Breda. (Maker: K.A.H.W. Leenders)
16 inbrabant
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
De herbebossing van het zandige deel van NoordBrabant wordt in de regel in de negentiende eeuw gedacht, maar die van de Noorderkempen begon al in 1772, toen Maria-Theresia van Oostenrijk (1717-1780) als heerser van de Zuidelijke Nederlanden daar de ontginning van de woeste gronden beval. De bedoeling was er vruchtbare akkers van te maken, maar het enorme mesttekort verhinderde dat. De ordonnantie beval als alternatief bebossing aan. Die ordonnantie werd ook in NoordBrabant met belangstelling gelezen en hij is daar in diverse archieven terug te vinden, waaronder die van de Nassause Domeinraad, die er zelfs prompt op reageerde door woeste gronden te gaan verkopen. 29 Rond Breda werd op domeingrond vanaf de jaren 1770 weer heel wat bos aangelegd en bestaand bos werd meer systematisch beheerd. 30 Op Cranendonk bij Soerendonk werden in die tijd de bossen bij het kasteel eveneens uitgebreid. 31 Blijkbaar liep de bebossing op Noord-Brabantse landgoederen dus driekwart eeuw voor op die van de woeste gronden in het algemeen en volgde die de Zuid-Nederlandse trends. Landgoederenlandschappen Doordat heel wat landgoederen ook als buiten functioneerden en heel wat stedelingen een buiten ambieerden, ontstonden er rond de steden en zelfs de wat grotere dorpen hele groepen van landgoederen, grote en kleine. De band tussen die landgoederen en de kernplaats was in eerste instantie dus een persoonlijke. In de loop van de tijd werd daar vaak nog een visuele band aan toegevoegd doordat men van uit het landhuis een fraai uitzicht op de stad organiseerde. Een goede tuinarchitect kon daar wat moois van maken: een verrassend doorkijkje, een laan met een kerktoren in het verschiet of juist een weidse blik. Onder een landgoederenlandschap versta ik een samenhangend geheel van landgoederen. Die samenhang kan bestaan uit de gezamenlijke sociale en ruimtelijke oriëntatie op bijvoorbeeld een stad; uit de onderlinge verwevenheid van de ruimtelijke
structuren van de afzonderlijke landgoederen; of uit de pure opvallende aanwezigheid van veel landgoederen in een streek. Het vroegste grote landgoederenlandschap ontwikkelde zich al in de zestiende eeuw rond Antwerpen, de snel groeiende wereldhaven van de Lage Landen. Rijk geworden handelaars kochten er bestaande kasteeltjes of richtten nieuwe hoven van plaisantie op. 32 In dezelfde tijd begon er rond Breda ook zo’n landgoederenlandschap te groeien, maar die groei zette pas na 1648 stevig door. De samenhang werd aanzienlijk versterkt doordat de heren van Breda ook de bossen rond de stad als landgoedelementen opvatten en ze met mooie en zo mogelijk rechte lanen met de stad lieten verbinden. Vanaf 1515 werd zelfs een nieuw bos toegevoegd: het Mastbos. Rond 1550 volgde bij Ulvenhout het Annabos. Het Liesbos en het Mastbos kregen vanaf 1620 een nieuwe structuur van rechthoekige perken, maar de inrichting van het Ulvenhoutse Bos werd pas na 1750 gemoderniseerd. Op een hoogte ten noorden van het kasteel van Breda verrees een erg groot speelhuis te midden van een park dat als een sterrenbos was aangelegd en via een maliebaan 33 met de stad verbonden was. De gewone landgoederen haakten graag aan op deze infrastructuur, wat de samenhang in het landgoederenlandschap rond Breda alleen maar versterkte. Rond Breda tel ik zestig landgoederen, die gemiddeld 4,5 kilometer van de stad liggen, tussen 1,3 en 8,7 kilometer van de Grote Toren. Het landgoederenlandschap van Den Bosch moeten we vooral zoeken in Vught en Sint-Michielsgestel. We vinden er alle typen terug: zowel landgoederen die teruggaan op dertiende-eeuwse bezittingen (bijvoorbeeld Oud-Herlaar), laatmiddeleeuwse slotjes (Maurik, Seldensate), opgewaardeerde boerderijen (Groenendaal), ontginningslandgoederen (Beukenhorst, Piacenza) en kloosterlandgoederen (Mariaoord, Coudewater). Een kleine verkenning levert er 32 landgoederen op die op 3,1 tot 8,4 kilometer van de stad liggen, gemiddeld op 5,3 kilometer. 34 inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
17
Het landgoederenlandschap bij Breda (boven) en Den Bosch (onder). (Maker: K.A.H.W. Leenders)
Die wat grotere afstand dan bij Breda hangt samen met de ook zonder belegeringen al snel overstromende laagten rond Den Bosch. ‘s Winters lag het land daar doorgaans onder water. Reizigers merkten op dat wanneer je de stad naderde de bomen verdwenen en er alleen nog groen land te zien was. Kleinere landgoederenlandschappen kunnen we ontdekken bij Steenbergen en Oosterhout. In het Oudland van Steenbergen ten zuiden van de stad liggen enkele slotjes: Eikendal, Eikelenberg, Padmos, Lantaarn, Stenen Huis en mogelijk nog een op de Oude Werf. Padmos en De Lantaarn staan al in 1565 op de kaart,35 maar deze landgoedjes vragen nog om degelijk historisch onderzoek. Dat is intussen wel verricht aan de slotjes van Oosterhout. Meestal worden er vijf genoemd, maar het waren er acht: Het Secretarisslotje, Borssele, Beveren, Limburg, Brakestein, Spijtenburg, Blauwe Kamer en Tolloijsen. Het gaat om een groep middeleeuwse boerderijen die tussen 1450 en 1550 opgewaardeerd werden naar een stenen kamer of stenen huis. 36 Rust en plezier De namen van de landgoederen geven mogelijk een kijkje in de belevingswereld van de landgoedeigenaren. Om dat mogelijk te maken zijn 176 namen van landgoederen, slotjes en buitens in Noord-Brabant verzameld. Die namen zijn ontdaan van aanhangsels zodat de kernnaam overbleef en vervolgens kon die meestal ge-
splitst worden in een grondwoord en een nadere bepaling. Het blijkt dan dat er zestig kernwoorden gebruikt werden. Daarnaast werd in twaalf gevallen de dorpsnaam gebruikt en in elf gevallen een oude naam. Dat zijn landgoederen die uit oude heerlijkheden voortkwamen. Zeven landgoederen werden vernoemd naar een plek elders en zes naar een persoon of familie. Bij de echte kernwoorden zijn ‘burg’, ‘berg’ en ‘laar’ het meest populair (11 of 10), gevolgd door ‘bos’, ‘dal’ en ‘huis’ (ieder 8). ‘Donk’ (5), ‘lust’, ‘stein’ en ‘wijk’ (ieder 4) sluiten het rijtje van de top-10 af. Daarnaast zijn er nog 123 namen met een nadere bepaling. Daarbij is een persoonsnaam (16x) veruit het meest populair. Daarna komen de stoere eikenboom, de heilige
Het kasteel Maurick te Vught op een tekening van Abraham de Haen uit 1729. Let op de sierlijke boompjes. (Brabant-Collectie, Tilburg University)
maagd Maria en andere vernoemingen, bijvoorbeeld naar plaatsen elders. Als we beide lijsten nog eens overzien, dan blijken er nogal wat romantische woorden tussen te zitten: vrede, rust, lust, plezier, zicht, luchten. Dat was kennelijk waar men naar streefde: een vredig uitzicht op fraaie luchten bij een juiste afwisseling van rust en plezier op het Brabantse platteland.
inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
19
Noten en literatuur
Noten 1 2
3 4 5 6
7 8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
http://www.buitenplaatsen2012.nl/ Kolman e.a., 1997, 351: een buitenplaats is landhuis met bijgebouwen en toebehoren in een formele aanleg of in een landschapspark, waarin huis en park een ondeelbaar geheel vormen. WNT op Landgoed-2. WNT op Buiten-38d. Canon van de geschiedenis, venster “buitenhuizen”. Bijvoorbeeld: Harten, 1998. Van der Wijck, 1982 noemt als landgoederenlandschappen: de binnen duinrand van Alkmaar tot ten zuiden van Haarlem, Kennemerland, op de Utrechtse Heuvelrug van De Bildt tot en met Driebergen, langs de Vecht bij Loenen en de Veluwezoom tussen Arnhem en Dieren. Backer e.a., 1998 is zelfs vrijwel geheel blind voor het Benedenmoerdijkse! Kaart van de Plantage van Huijbergen, midden 16e eeuw. Kaart van het Mastbos, 1621. Daarop is het eerst aangeplante bos goed te herkennen. Het ligt tussen twee oude en kronkelige heibanen. Leenders, 2012b. Brekelmans, 1978; Buiks, 1998. Leenders, 1971a; 1971b. Leenders, 2009b. Reeds aangegeven op de topografische kaart van 1899, het jaar dat de eerste paters arriveerden. Leenders, 1987. Buiks, 1998, 146 - 147. Het Huis van Brecht, Kraanstraat 4, Breda, nu bibliotheek va de KMA. Kappelhof, 1998, 37 - 39: Daasdonk, IJpelaar, Hondsdonk, Wolfslaar. Cuijpers, 1995. Deels te zien op twee van de vier prenten verbeeldende in inname van Breda door het turfschip in 1590 door Bartholomeus Dolendo: Waerachtich verhael ende af-beeldinghe van het kloec-dadich feyt en vant innemen des kasteels ende stadt van Breda onder tbevel des hoochgheboren Prins Maurtis van Nassau, int jaer 1590 den 4 Martii. Ook te zien op de pronkschaal die Elias Marcus in 1600 maakte voor Philipp von Hohenlohe, binnenzijde deksel en binnenzijde schaal. Afgebeeld in Grosfeld e.a., 1990, 30 en 31.
20 i n b r a b a n t
20 21 22 23
24 25 26 27 28 29
30
31 32
33 34 35 36
Kaart van de vesting Breda en naaste omgeving, 1625 (net). Kaart van het Mastbos, 1621. Zonder interne verdeling weergegeven op de Kaart van het Mastbos, 1621. De nog onvolledige stralenkrans van laantjes staat al aangegeven op de Kaart van de vesting Breda en naaste omgeving, 1625 (net). De bomen waren gekapt in het net afgelopen beleg door Spinola. Kaart van de buitenplaats Wallstein, eind 18e eeuw. Buis, 1985, 871 - 885. Van der Hoeven, 1920. Zoals uitvoerig beschreven in Vera, 2011. Kappelhof, 2009, 239. NAG, NDR 9297 ; NAG, NDR 140 besluiten tot verkoop woeste gronden te Diest (9 juli 1773), Cranendonk (29 december 1773) met verwijzing naar de ordonnantie van Maria Theresia; NDR 141 te Cuijk (9 februari 1774). Leenders, 1999,17 – 20, 37 – 42. NAG, NDR 141: op 26 en 27 mei besluit de Nassause Domeinraad dat er bedrijfskaarten van de domeinbossen gemaakt moeten worden. NAG, NDR 9300, verslagjaar 1787 en eerdere jaren. In de in 1985 verschenen drie delen uit de reeks ‘Bouwen door de eeuwen heen’ betreffende het arrondissement Antwerpen zit een mooie kaart van deze landgoederenzone. Wylleman, Plomteux en Steyaert, 1985, LXII – LXX tekst. De kaart op XII is een topografische kaart van circa 1800. Een beter overzicht geeft de losse kaart bij blz. 1297. De huidige Speelhuislaan. Kolman e.a., 1997; Topografische kaart 1840. Kaart van noordwestelijk Noord-Brabant, 1565. (Gastelse Kaart 1565). Leenders, 2009a, 82,83; Toorians, 2009, 149 – 153.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Literatuur Backer, A.-M., E. Blok, C.S. OldenburgerEbbers. De natuur bezworen. Een inleiding in de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur van de middeleeuwen tot het jaar 2005. Rotterdam (De Hef), 1998. Beunie, J.B. de. Suite de l’essai chymique des terres, pour servir de principes fondamentaux relativement à la culture des bruyères. Keyzerlyke – Koninglyke Academie der Wetenschappen en schoone letterkunde tot Brussel, 3 mei 1775. Brekelmans, F.A.. De buitenplaats Luchtenburg te Ulvenhout. Jaarboek De Oranjeboom 31 (1978) 1 - 18. Buiks, C.J.M.. Noordbrabantse plaatsnamen 3. Teteringen. Z.pl. (Waalre), 1990. Buiks, C.J.M.. Twee pachtcontracten van ‘De Leeuwerik’ te Bavel. Brieven van Paulus 24 (1998) 93 - 95. Buijs, F.. David Portius en zijn kaarten van de vesting Breda in 1625. Jaarboek de Oranjeboom 63 (2010) 88 – 109. Buis, J.. Historia Forestis. Utrecht, 1985. Cuijpers, J.J.. In de geest van de metropool. De hoofdstraat van Wouwse Plantage. HistorischGeografisch Tijdschrift 13 (1995) 45 - 50. Donkersloot - de Vrij, IJ.M.. Topografische kaarten van Nederland vóór 1750. Handgetekende en gedrukte kaarten - aanwezig in de Nederlandse rijksarchieven - toegelicht en beschreven. Groningen, 1981. Grosfeld, J.F., W. Klinkert, J.P. Meeuwissen (red.). Het Turfschip van Breda 1590 - 1990. Breda, 1990. Harten, J.D.H.. De Nederlandse buitenplaats. Historisch Geografisch Tijdschrift 16 (1998) 178 - 187. Hoeven, H.van der. Bijdragen tot de kennis der geschiedenis van Zundert en Wernhout. Zundert, 1920. Houtman, E., m.m.v. L. Janssens, H. van der Haegen, W. van Ham. Een kaartboek van de Sint Bernardsabdij Hemiksem 1666 - 1671. Brussel (Algemeen Rijksarchief), 2005. Jansen, A.W.. Het buiten De Leeuwerik onder Bavel. Brieven van Paulus 23 (1998) nr. 120, 239 - 254. Kappelhof, A.C.M.. De Bredase bierbrouwerij-
en, 1397 - 1750. De geschiedenis van een nijverheid. Jaarboek De Oranjeboom 51 (1998) 14 - 78. Kappelhof, A.C.M.. Aan de rand van de Republiek, 1648 - 1780. In: Gorisse, C.. Oosterhout, niet van gisteren. De geschiedenis van een vitale en veerkrachtige stad van de oude steentijd tot 2009. Oosterhout (Signifikant), 2009, 221 - 274. Kolman, C. Meierink, B.O. Stenvert, R.. Monumenten in Nederland: Noord-Brabant. Zwolle, 1997. Leenders, K.A.H.W.. Gemene gronden in de Hage. Hage (1971) nr. 3, 4 - 45. (1971a) Leenders, K.A.H.W.. Een goede kaart van Princenhage uit de 17e eeuw. (Afzonderlijke publicatie Werkgroep Haagse Beemden,1971, stencil, folio, 8 blz.). (1971b) Leenders, K.A.H.W.. Historisch geografische streekbeschrijving IV. Valkrust e.o. (gemeente Breda). Met aanbevelingen voor de toekomstige ontwikkeling. Den Haag, 1987. (rapport voor gemeente Breda). Leenders, K.A.H.W.. Het landgoederenlandschap rond Breda. Jaarboek de Oranjeboom 52 (1999) 1 - 63. Leenders, K.A.H.W., met bijdragen van N. Dijk, H. Koopmanschap, L. Toorians. Landschap, ontginning en bewoning ±500 - 1568. In: Gorisse, C.. Oosterhout, niet van gisteren. De geschiedenis van een vitale en veerkrachtige stad van de oude steentijd tot 2009. Oosterhout (Signifikant), 2009, 53 - 89. (2009a) Leenders, K.A.H.W. Abten en geuzen. Historisch-geografisch onderzoek Kerkdreef en omgeving in Chaam (gemeente Alphen - Chaam). Den Haag, 2009. (2009b) Leenders, K.A.H.W.. Sporen in het landschap. Vijf eeuwen turfwinning tussen Wuustwezel en Roosendaal. Antwerpen (Openbaar Kunstbezit Antwerpen), 2012. (2012a) Leenders, K.A.H.W.. Landgoederen langs de Bredase Turfvaart. (in voorbereiding voor Jaarboek de Oranjeboom 65 (2012).) (2012b) Storms, M. Drie generaties Adan. WestBrabantse landmeters in de 16e en 19e eeuw. ’t Goy-Houten (HES & De Graaf), 2007.
inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
21
Noten en literatuur
Toorians, L.. Heren en heerlijkheid ±1200 – 1566. In: Gorisse, C.. Oosterhout, niet van gisteren. De geschiedenis van een vitale en veerkrachtige stad van de oude steentijd tot 2009. Oosterhout (Signifikant), 2009, 125 – 155. Vera, H.L.M.. ... dat men het goed van den ongeboornen niet mag verkopen. Gemene gronden in de Meierij van Den Bosch tussen hertog en hertgang 1000 - 2000. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de rechtsgeleerdheid. Oisterwijk (BOXpress), 2011. (Diss. Nijmegen, 475 p., litt.ovz. ISBN 978 90 8891 253 5) Vierlingh, A.. Tractaet van Dyckagie 1576 1579. Den Haag, 1920. Wijck, H.W.M. van der. De Nederlandse buitenplaats, aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel. Alphen aan den Rijn, 1982. Wylleman, L., G. Plomteux, R. Steyaert. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Deel 10n(1,2,3), Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen. Gent, 1985.
22 i n b r a b a n t
Kaarten 01. Kaart van de Plantage van Huijbergen, midden 16e eeuw. Titel: Caerte der plantagien van Huijbergen. Datum: midden 16e eeuw. Maker: Orig.: GABoZ, ARR, D 262 en D264, intussen weer aan elkaar gemonteerd. Kopie: 2 kaarten door Adan, 11 oktober 1783 = AAT, E, 10 en GABoZ, ARR, D 263. Afgedrukt: Leenders,2012a, 82. Opmerking: Manuscriptkaart op papier. De twee kaartdelen (97 bij 82 cm en 98 bij 80 cm) zijn nu weer aan elkaar gemonteerd. De kaart toont zowel een turfgraverij als het nieuw aangeplante bos. 02. Kaart van noordwestelijk Noord-Brabant, 1565. (Gastelse Kaart 1565) Titel: Den Ca … bevaerende de geheele heerlicheit van Oudt ende het Niew Gastel Oudenbosche en de Hoeven mitsgaders t Santerbuyten Fynaert Ruygen- hil… (moeilijk leesbaar) Datum: 1565 Maker: Jan Symonssone, Cornelis Pieters Orig : Abdijarchief Sint-Bernardus Bornem Kopie: Afgedrukt: Houtman, e.a., 2005, 308 – 309 (deels). Opmerking: Naar aanleiding van een over eenkomst tussen markies van Bergen op Zoom en abdij St. Bernaards over betwiste gronden en tienden. Lees bij deze kaart: Vierlingh, 1920. In 1590 werd een update van deze kaart ver vaardigd door Jan Symonssone. (NAG,VTHR 440A – 440J)
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
03. Kaart van het Mastbos, 1621. Titel: Datum: 1621 maker: C. Lips Orig.: NAG, VTH 1640. Kopie: GA Breda, TA 1959-260 (levert niks op); RANB, inv.nr. 1703 (kopie uit 1910). Afgedrukt: Opmerking: Donkersloot - De Vrij, 1981: nummer 604, meent dat deze kaart op RANB is. 04. Kaart van de vesting Breda en naaste omgeving, 1625 (net). Titel: Grondteykeninge ende carte van de stat van Breda. Datum: 16 juni 1625 Maker: D. Portius Orig: NAG, 4.OPV, B198. Kopie: GAB, D1216. Afgedrukt: Buijs, 2010, 97. Opmerking: Manuscript op perkament, 79 x 70 cm, schaal ca 1:20.000. De plattegrond bevat talrijke, zéér interessante details: Kasteel, bloemperken in het Valkenberg, de nauwkeurige loop van de wateren, het nieuwe en later weer verdwenen stratenplan op de Gasthuisvelden, boomgaarden enz.In de legenda komen talrijke volkse benamingen van staten voor, wat er op duidt dat Portius de situatie ter plaatse bekeken heeft. Vergelijk de conceptkaart.
05. Kaart van de buitenplaats Wallstein, eind 18e eeuw. Titel: Datum: eind 18 e eeuw Maker: J.B. Adan Orig : BHIC, 577, 232.1 Kopie: c:\onderz\landgoed\Wallstein Adan2a.jpg, 2b.jpg (detail) Afgedrukt: Storms, 2007, 213, nr. 976. Opmerking: Schaal groter dan 1:2700. 54 x 75 cm. Met Achtmaalse Baan, situatie tijdens aanleg buitenplaats.
inbrabant
N U M M E R 5 0 K T O B E R 2 0 1 2
23