5 Taal en communicatie 5.1 Inleiding Praten is belangrijk voor het contact met het kind en voor de taalontwikkeling. Ook de manier waarop er met een kind wordt gecommuniceerd, is van belang. Een kind dat veel positieve en respectvolle taal om zich heen hoort en op die manier wordt benaderd, zal zich geliefd en gewaardeerd voelen. Het ontwikkelt een positief zelfbeeld en dit is een gunstige basis voor zijn verdere leven. Welke taal je bij voorkeur wel – zoals de ik/jij-benoeming – en niet – zoals verkleinwoorden en kromme taal – gebruikt tegenover een kind, komt aan de orde in paragraaf 5.2, gevolgd door positieve en functionele communicatie – waaronder ik-boodschappen en functionele taal in paragraaf 5.3. Over manieren ter stimulering van de taal- en spraakontwikkeling wordt gesproken in paragraaf 5.4.
5.2 Passend en niet-passend taalgebruik tegenover een kind In contact met een kind maken opvoeders soms heel merkwaardige zinsconstructies. Vermoedelijk is het doel hiervan om aan te sluiten bij het kind, zodat het kind de opvoeder (beter) begrijpt. In de praktijk werkt dit echter juist eerder verwarrend; het kind krijgt immers niet het goede voorbeeld in taalgebruik.
5.2.1 Kromme taal en verkleinwoorden Het heeft de voorkeur om gewone dagelijkse spreektaal tegen een kind te gebruiken, met uitzondering van de meest moeilijke woorden. Volwassenen zijn snel geneigd om veel woorden te verkleinen. Het is niet bezwaarlijk om af en toe verkleinwoorden te gebruiken, want veel dingen die met een klein kind samenhangen zijn ook klein in de ogen van volwassenen. Door bijna alles te verkleinen, neem je een kind echter niet serieus. Een kind voelt zich namelijk wel groot. Namen van een kind worden ook vaak verkleind of vervormd. Dit gebeurt soms zelfs zo regelmatig dat een kind vaker de verkleinvorm van zijn naam of de vervormde naam – vaak bedoeld als liefkoosnaam – hoort dan zijn oorspronkelijke naam. Ondanks dat de ene naam zich beter leent om te worden verkleind dan de andere naam, verkleinen sommige opvoeders vrijwel iedere naam. Ook leidsters gebruiken geregeld namen in de verkleinvorm.
96
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 96
8/3/2012 11:17:58 AM
Niet: ‘Juultje, doe je handje maar door de mouw van je jasje.’ Wel: ‘Juul, doe je hand maar door de mouw van je jas.’
Kromme zinnen komen ook regelmatig voor in de communicatie tussen een volwassene en een kind.
Niet: ‘Papa is weg. Papa doet centjes (ver)dienen.’ Wel: ‘Papa is weg. Hij verdient geld.’ Of (liever): ‘Papa is weg. Hij is naar zijn werk.’ Niet: ‘Ik doe strijken.’ Wel: ‘Ik ben aan het strijken.’ Of: ‘Ik strijk.’ Niet: ‘Doe maar je handen wassen.’ Wel: ‘Ga je handen maar wassen.’
Sommige volwassenen gebruiken in het contact met jonge kinderen op de vreemdste momenten vervoegingen van het werkwoord doen. Hierdoor zal een kind het gezegde niet beter begrijpen. Wel is de kans groot dat een kind dit taalgebruik overneemt. Je kunt wel zeggen: ‘Ik doe de was’, of: ‘Ik ben de was aan het doen.’ Sommige opvoeders gebruiken woorden die niet bestaan. Zo wordt een auto door sommige kinderen in een bepaalde periode een toettoet of een tuuttuut genoemd. De ouder neemt dit over in plaats van het voertuig te benoemen met ‘auto’. Het kind krijgt dan de juiste benaming niet meer te horen. Voor de taalontwikkeling is het van belang dat kinderen de juiste woorden te horen krijgen, aangezien zij zelf niet weten dat ze bijvoorbeeld een verbastering van een woord gebruiken. Voor peuters en kleuters geldt zelfs dat zij diverse moeilijke woorden juist heel interessant vinden, zowel om te horen als om zelf uit te spreken. Je kunt een woord dat jij als moeilijk beschouwt gerust uitleggen aan een peuter. Zo wordt zijn woordenschat en begripsvermogen uitgebreid. Kinderen zullen iets moeilijker woorden ook zelf gaan gebruiken als jij deze regelmatig gebruikt, zoals: • namen van voorwerpen die je dagelijks gebruikt: placemat of onderlegger, dunschiller;
97
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 97
8/3/2012 11:17:58 AM
• • • •
namen voor apparatuur: afwasmachine, magnetron, diepvries, kookplaat; namen van voorwerpen die je in de natuur tegenkomt: beukennootje, bolster, knop, wortels (van de bomen of een plant), dennenappel, hulst; begrippen die je op straat of in de buurt tegenkomt: fietspad, zebrapad, scooter, rollator, prikkeldraad, supermarkt, caissière, pinautomaat; begrippen: licht-donker, zwaar-licht, ruw-glad, lang-kort, gevaarlijk-veilig, ovaal, cirkel, kubus, lichtblauw, grijs.
5.2.2 Ik/jij-benoeming Voor de ontwikkeling van de eigen identiteit van het kind is het wenselijk dat een kind van jongs af aan zo veel mogelijk wordt aangesproken met aanduidingen als jij, jou en jouw en dat degene die met het kind praat over zichzelf spreekt met de aanduidingen ik, mij en mijn. Vaak wordt door zowel ouders als leidsters daarentegen de naam van het kind en de naam van de persoon zelf gebruikt. Ook hier geldt dat jouw voorbeeld als leidster erg belangrijk is voor het kind. Alleen als jij de juiste aanduidingen gebruikt, kan een kind leren hoe het hoort. In een bepaalde periode gebruikt een kind – ongeveer tussen 1,5 en 2,5 jaar – zijn eigen naam in plaats van ik. Dat is heel normaal. Als ouder of volwassene hoef je dit niet te verbeteren, maar het is wel belangrijk dat je juiste zinnen teruggeeft aan het kind, zodat het deze onbewust in zich opneemt. Een volgende stap in de ontwikkeling van het kind is dat het zichzelf met ik aanduidt en mede de woorden mij en mijn gaat gebruiken. Ook zal het anderen in die periode gaan aanspreken met jij en jou. Het gebruik van ik en jij zorgt voor de opbouw van de eigen persoonlijkheid. Jonge kinderen ervaren nog geen verschil tussen hun moeder en henzelf. Peuters leren dat zij iemand anders zijn dan hun opvoeder, waardoor ze zichzelf en de ander verschillend gaan benoemen; de ik/jij-benoeming.
Niet: ‘Dit mag Timo zelf proberen.’ Wel: ‘Dit mag jij zelf proberen.’ Niet: ‘Ja, deze is van Merel en deze is van papa.’ Wel: ‘Ja, deze is van jou en deze is van mij.’ Niet: ‘Marije zal even Guus’ veters strikken.’ Wel: ‘Ik zal even jouw veters strikken.’ Niet: ‘Kom maar bij Kim.’ Wel: ‘Kom maar bij mij.’
98
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 98
8/3/2012 11:17:58 AM
Om kinderen zowel de ik/jij-benoeming aan te leren als hun eigen naam, de naam van de leidsters en de namen van de andere kinderen beter te leren kennen, kun je een combinatie van beide gebruiken.
‘Alsjeblieft Vlinder, deze boterham is voor jou.’ ‘Ga je je jas pakken, Puk?’ ‘Guus, rol de bal maar naar … Arim. Arim, jij mag de bal naar Anne rollen.’ ‘Ik geef de kaboutermuts aan jou, Kevin.’ ‘Merlin, waar zijn jouw sokken?’ ‘Wie zit er naast jou, Lot?’ ‘Anne, wil jij mij de boter even geven?’ ‘Ik heet Merith. Hoe heet jij?’
5.2.3 Wij-vorm Het gebruik van de wij-vorm door leidsters op kinderdagverblijven vormt een punt van aandacht. Veelal wordt deze vorm onterecht ingezet. Bijvoorbeeld: • ‘Kom, we gaan een plas doen.’ Er wordt bedoeld dat het tijd is voor het kind om naar de wc te gaan en dat het dit zelf mag gaan proberen. Als leidster kun je bijvoorbeeld zeggen: ‘Jij mag (proberen) een plas (te) gaan doen.’ • ‘We gaan jou een schone luier geven.’ De leidster kan dit veranderen in: ‘Ik ga jou een schone luier geven.’ • De leidster die zegt: ‘We gaan eten’, bedoelt vaak: ‘Jullie gaan eten.’ Lang niet altijd eet ze zelf mee.
5.2.4 Liefkozingen Sommige leidsters en ouders gebruiken frequent liefkozingen in plaats van de naam van het kind, bijvoorbeeld: ‘Kom maar vent!’ ‘Dank je lieverd.’ ‘Doe je er nog een placemat onder, meis(je)?’ ‘Ah, ben je gevallen schat?’ Zo af en toe een liefkozend woord is niet bezwaarlijk, maar dergelijke aanduidingen moeten niet vaker worden gebruikt dan de echte namen van kinderen.
99
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 99
8/3/2012 11:17:58 AM
Reflectieopdracht: Herken je bij jezelf het gebruik van verkleinwoorden, kromme taal, de ik/jijbenoeming, veelvuldig gebruik van de wij-vorm en van liefkozingen in plaats van de naam van een kind? Welke wel en welke niet? Schrijf de belangrijkste die je bij jezelf herkent op en maak een plannetje om hieraan te werken. Herken jij een van deze gewoontes bij jouw collega’s?
5.3 Positieve en functionele communicatie Positief en functioneel geformuleerde taal en positieve non-verbale communicatie (zonder woorden, zie paragraaf 5.3.4) sluiten aan bij de behoeften van kinderen, vooral wat betreft respect, waardering en duidelijkheid. Het gebruik ervan heeft daardoor een positieve uitwerking op kinderen. Zij zullen hierdoor over het algemeen zelf meer positief gedrag laten zien en er ontstaan minder conflicten doordat de taal van de opvoeder helder is. Het kind weet waar het aan toe is. Dit biedt zekerheid, en daardoor veiligheid.
5.3.1 Positief geformuleerde zinnen Voor kinderen – evenals voor volwassenen – is het prettig als taal zo veel mogelijk positief geformuleerd is. Kinderen horen dan wat wél de bedoeling is in plaats van wat niet wenselijk is. De sfeer in een groep of in een gezin waar positieve communicatie overheerst, is meestal veel prettiger dan een omgeving waarin dit niet of minder het geval is. Als je je erin oefent (nog meer) positief te communiceren, kun je op een gegeven moment zelf ook (nog) positiever in het leven komen te staan. Wanneer je als leidster probeert zo min mogelijk de woorden niet, nee, fout en/of geen te gebruiken, word je je ervan bewust in hoeverre je negatief geformuleerde woorden en zinnen gebruikt. Door vervolgens veel te oefenen met de positieve vorm, gaat het op een gegeven moment vanzelf. Bijvoorbeeld: ‘We houden de blokken met twee handen vast’ in plaats van ‘We gooien niet met de blokken.’ Dit kun je illustreren door het voorbeeld te geven van het gedrag dat je wilt zien.
5.3.2 Ik-boodschappen Een andere vorm van positieve taal is het gebruik van de ik-boodschap zoals Thomas Gordon die introduceerde. Met een ik-boodschap geef je je eigen gevoel over iets aan en spreek je over het gedrag van het kind in plaats van over de persoon; je vindt bijvoorbeeld het gedrag van een kind vervelend, niet het kind zelf. Meestal geef je ook de reden aan waarom je het gedrag wel of niet
100
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 100
8/3/2012 11:17:58 AM
als prettig ervaart. Kinderen zijn heel gevoelig voor dit soort boodschappen. Kinderen die in hun leven veel boodschappen hebben ontvangen als jij bent stout of vervelend kunnen gaan geloven dat ze als persoon minder waard zijn. Het zelfvertrouwen van deze kinderen kan een behoorlijke deuk oplopen; zelfs als deze boodschappen op een onbewust niveau zijn binnengekomen. Voorbeelden van ik-boodschappen: • ‘Merel, ik zou het prettig vinden als je wat zachter praat. Dan kan ik de muziek horen.’ • ‘Ik vind het fijn dat jullie zo zachtjes liepen op de trap. Zo konden de baby’s fijn blijven slapen.’ • ‘Kevin, ik wil niet dat je Pieter slaat. Slaan doet pijn.’ • ‘Melissa, ik wil graag dat je op de stoel gaat zitten. (Als je erop staat, kun je vallen.)’
5.3.3 Positieve bekrachtiging Het is zeer waardevol om kinderen positief te bekrachtigen. Veel ouders en leidsters geven kinderen vooral complimenten, bijvoorbeeld ‘Goed zo!’ of ‘Wat mooi!’ als ze een werkje van een kind bewonderen. Veelvuldig gebruik van dit soort uitingen kan de waarde van een oprecht compliment echter doen verbleken. Hiernaast zit er in dergelijke complimenten ook een mening, een waardeoordeel verpakt. Jij vindt iets mooi of lelijk, goed of fout, waardoor een kind onbewust afhankelijk kan worden van jouw mening. Een kind kan zo zijn intrinsieke motivatie verliezen; het enthousiasme om iets van binnenuit te doen. Er zijn ook manieren om kinderen positief te bekrachtigen zonder een verborgen oordeel. Bijvoorbeeld door vragen aan het kind te stellen, te knipogen of te glimlachen naar een kind. Je kunt een kind ook door taal een ontvangstbevestiging geven. Als een kind bijvoorbeeld aan jouw broek trekt terwijl je met een ander kind aan het praten bent en herhaaldelijk jouw naam noemt, dan kun je zeggen: ‘Ik luister zo naar jou, Puk. Ik ben even met Jesse aan het praten.’ Doordat het kind een ontvangstbevestiging heeft gekregen, zal het waarschijnlijk even kunnen wachten. Het kind is door jou gezien en gehoord. Te veel positieve bevestiging kan faalangst in de hand werken. Als niet meer op alles een positieve bevestiging volgt, kan het kind de conclusie trekken dat iets niet goed of mooi is. In plaats van afhankelijk te zijn van de bevestiging van een volwassene, is het wenselijk dat het kind leert op zichzelf te vertrouwen. Een glimlach op het gezicht van een kind als iets gelukt is, laat een gevoel van trots zien. Het is niet nodig daar nog iets aan toe te voegen. Een peuter die aan jou vraagt:
101
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 101
8/3/2012 11:17:58 AM
‘Vind je het mooi?’ of ‘Is het zo goed?’ kun je de tegenvraag stellen: ‘Wat vind je zelf?’ Zo geef je het kind de boodschap dat zijn eigen mening ertoe doet en dat het op zichzelf mag vertrouwen. Voor een kind is het ook fijn als het over zijn werk mag praten. Je kunt bijvoorbeeld vragen: ‘Wat heb je geschilderd? … Ja, ik zie het.’ Het kind geeft je dan als het ware een kijkje in zijn belevingswereld. Daarnaast wordt het uitgenodigd tot het gebruik van taal. Dit gebeurt niet of minder snel als je het telkens afdoet met de woorden mooi of goed. Door erop te letten hoe vaak je termen als goed, knap en mooi gebruikt, word je je ervan bewust hoe veelvuldig je er gebruik van maakt. Vervolgens is het mogelijk te oefenen met alternatieven, en je deze gaandeweg eigen te maken.
Doe-opdracht: Bedenk zelf meerdere mogelijkheden om een kind positief te bekrachtigen op momenten waarop je anders ‘goed’, ‘knap’ of ‘mooi’ zou zeggen in de volgende situaties: 1 Een kind heeft een plakwerkje gemaakt en laat jou dit zien. 2 Een kind heeft zelf zijn jas – of een ander kledingstuk – uit- of aangedaan. 3 Een kind heeft iets gedaan wat jij heel knap vindt. 4 Een kind loopt sinds enkele dagen. 5 Een kind is net zindelijk. Je kunt dit ook met een collega bespreken of als teamopdracht inbrengen in een team- of groepsteamoverleg.
5.3.4 Non-verbale communicatie Mensen communiceren voor een deel met woorden en voor een deel zonder woorden, ofwel non-verbaal. Je lichaamstaal – je houding en mimiek – laat zien wat je bijvoorbeeld van iets vindt. Je kunt aan iemand zien of hij boos, woedend, verdrietig, verrast, enthousiast, blij, bang of geschrokken is. De afkeur of voorkeur van iets of iemand is meestal ook goed van iemands gezicht af te lezen. Het is belangrijk je bewust te zijn van je non-verbale communicatie, vooral als deze negatief getint is. Kinderen voelen jouw negatieve uitstraling, ook al gebruik je positieve woorden. Positieve non-verbale communicatie kan heel bevorderlijk werken, en woorden zijn dan ook lang niet altijd nodig. Een glimlach of een knipoog kan al veelzeggend zijn.
102
Het kind centraal in de kinderopvang. Opvoeden vanuit respect en contact Manja Haze ISBN 978 90 8850 288 0 NUR 840 © 2012 B.V. Uitgeverij SWP Amsterdam
Het kind centraal.indd 102
8/3/2012 11:17:58 AM