↵
Thema 1
2 weken
1ste cursorische periode aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
→
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
De cursorische periodes waarin specifieke elementen aan bod komen uit de domeinen: - natuur - tijd - technologie - ruimte - mens en uit - maatschappij - verkeer - muzische opvoeding
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
• oriëntatie op het thema
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
3de cursorische periode
2de cursorische periode
Het boekje ‘Ik ken en ik kan’ met een selectie van: - te verwerven begrippen - te verwerven vaardigheden uit - de syntheses van het thematisch werken - de cursorische periodes
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
• oriëntatie op het thema
→
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
• oriëntatie op het thema
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
De instrumenten voor de evaluatie van: - kennis - vaardigheden - attitudes (en zelfbeeld)
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
• synthese - kennen - kunnen - zijn
• activiteiten
• oriëntatie op het thema
• oriëntatie op het thema • activiteiten
Een winkelkar 4de vol cursorische periode
Door weer en wind
4de cursorische periode
CURSORISCH WERKEN
2 weken
↓
Thema 2
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
2 weken
aanbod - muzische vorming - praktische verkeersopvoeding
Thema 3
• synthese - kennen - kunnen - zijn
1 week
• activiteiten
2 weken
• synthese - kennen - kunnen - zijn
Thema 4
• activiteiten
2 weken
• synthese - kennen - kunnen - zijn
Thema 5
• activiteiten
2 weken • oriëntatie op het thema
Thema 6 • oriëntatie op het thema
1 week
• oriëntatie op het thema
2 weken
• oriëntatie op het thema
Thema 7
• oriëntatie op het thema
2 weken
• oriëntatie op het thema
Thema 8
• oriëntatie op het thema
2 weken Het leven Help, ik op de 3de weet niet wat ik cursorische boerderij periode voel!
Thema 9
Dieren hebben ze ook
1 week
Onderdak Lezen is fijn, maar 2de kijken en cursorische luisteren periode ook
2 weken
Wij vieren feest
Thema 10
Mijn ouders werken
2 weken
1ste cursorische periode
Thema 11
Zoveel dieren dicht bij mij
DERDE TRIMESTER
2 weken
Mijn school
TWEEDE TRIMESTER (SEMESTER)
Thema 12
Welkom
EERSTE TRIMESTER (SEMESTER)
Het jaarschema van het tweede leerjaar met de volgorde van de thema’s en de cursorische periodes
1 week
THEMATISCH WERKEN
TIMING
3
28 weken
Thema 1
Welkom
Activiteit 1 Onderwerp
■ Welkommiddag: welkom in het tweede leerjaar!
Doelen
1 De kinderen kennen hun naam en adres en kunnen dit noteren. 2 De kinderen kennen de kleur van hun haar en van hun ogen. 3 De kinderen kennen de naam van de maand waarin een bepaald thema begint en kunnen dit aanduiden op een schijf. 4 De kinderen kennen de naam van de dag waarop ze een blad afwerken in hun kijk-, lees- en werkboek. 5 De kinderen kennen de gebruikte pictogrammen in het kijk-, lees- en werkboek. 6 De kinderen kunnen in een gegeven aanbod hun persoonlijke voorkeur aanduiden. 7 De kinderen kunnen genieten van een toast op het nieuwe schooljaar.
Activiteit 2 Onderwerp
■ We kijken vooruit
Doelen
1 De kinderen (h)erkennen bij zichzelf en anderen enkele gevoelens naar aanleiding van de eerste schooldag en kunnen die beschrijven. 2 De kinderen weten dat anderen verschillend kunnen reageren in dezelfde situatie en tonen zich bereid hiermee rekening te houden. 3 De kinderen kunnen de dingen die ze zelf beleefden chronologisch ordenen. 4 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht het weekrooster correct interpreteren. 5 De kinderen kunnen en durven hun eigen voorkeur aanduiden en verwoorden. 6 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht de jaarfries opstarten en correct interpreteren. 7 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht het themaboek samenstellen.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Veilig van en naar school
Doelen
1 De kinderen kennen het begrip passagier en kunnen dit met eigen woorden verklaren. 2 De kinderen kennen de voor hen belangrijke afspraken en verkeersregels voor voetgangers en passagiers. 3 De kinderen tonen zich bereid om als voetganger en passagier veilig deel te nemen aan het verkeer.
Activiteit 4 Onderwerp
■ We maken afspraken
Doelen
1 De kinderen kennen enkele afspraken uit de klaswet en uit het schoolreglement. 2 De kinderen weten dat afspraken noodzakelijk zijn om samen te leven en samen te werken en kunnen hiervan voorbeelden geven. 3 De kinderen kunnen een bepaald gedrag beoordelen als wenselijk of niet en kunnen hun keuze verantwoorden. 4 De kinderen kunnen aangeven welke afspraken voor hen persoonlijk een bijzondere inspanning vragen. 5 De kinderen tonen zich bereid die inspanning te leveren. 6 De kinderen kunnen vaststellen dat niet iedereen op dezelfde manier reageert op en omgaat met afspraken.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Een aangekondigde evacuatieoefening
Doelen
1 De kinderen kennen de afspraken inzake evacuatie en passen die vlot toe. 2 De teamleden en/of personeelsleden kennen hun specifieke taak bij een evacuatie en voeren die correct uit. 3 De kinderen, leerkrachten en het personeel verlaten het schoolgebouw in een zo kort mogelijke tijd en verzamelen op een veilige plaats. 4 De verzamelverantwoordelijken bekomen door controle de zekerheid dat niemand in het schoolgebouw is achtergebleven. 5 De verzamelverantwoordelijken verhinderen dat iemand naar het schoolgebouw terugkeert of de verzamelplaats verlaat. 6 De betrokkenen evalueren de oefening en passen indien nodig de procedure aan.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die leuk of niet leuk vonden. 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die moeilijk of gemakkelijk vonden. 3 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 4 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of kunnen. 5 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 6 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Thema 2
Mijn school
Oriëntatie op thema 2 Onderwerp
■ Verkenning van het thema
Doelen
1 De kinderen verkennen in een geleide zoektocht het schoolgebouw en het scholencomplex en kunnen daarbij een zoekopdracht oplossen. 2 De kinderen kunnen zich bij een groepsopdracht aan vooraf gemaakte afspraken houden. 3 De kinderen kennen vooraf de belangrijkste onderwerpen en doelen van het thema. 4 De kinderen kennen de planning van het thema en kunnen die aflezen van en situeren op een maandkalender. 5 De kinderen weten in welke maand(en) ze dit thema afwerken en kunnen dit aanduiden op een schijf.
Activiteit 1 Onderwerp
■ Mijn plaats in de klas
Doelen
1 De kinderen weten dat een plattegrond een voorstelling is die de ruimtelijke werkelijkheid vanuit bovenaanzicht verkleind weergeeft. 2 De kinderen weten dat voorwerpen, gebouwen en oppervlakten daarbij worden voorgesteld door kleuren en lijnen. 3 De kinderen weten dat die voorstellingen of tekens in een legende worden verklaard. 4 De kinderen kunnen deze kennis en inzichten aanwenden om zich te oriënteren op een maquette van een niet gekende en van de eigen klas. 5 De kinderen kunnen de leerkracht aanwijzingen geven bij het uittekenen van de plattegrond van de eigen klas. 6 De kinderen kunnen zich tijdens een klassikale taak houden aan al dan niet uitgesproken regels.
Activiteit 2 Onderwerp
■ Onze klas in onze school
Doelen
1 De kinderen weten dat een plattegrond een abstracte, tweedimensionale weergave is van een ruimte en kunnen dit inzicht aanwenden om een plattegrond correct te gebruiken. 2 De kinderen kunnen zich oriënteren in en op - een maquette van een fictieve school; - een maquette van de eigen school; - een plattegrond van een fictieve klas; - een plattegrond van de eigen klas; - een plattegrond van een fictieve school; - een plattegrond van de eigen school. 3 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht een maquette omzetten in een plattegrond. 4 De kinderen kunnen eigen voorstellen over de inrichting van de eigen school of klas voorstellen en/of tekenen. 5 De kinderen kunnen samen met een partner een afgelijnde taak afwerken.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Waar zit de zon?
Doelen
1 De kinderen weten dat de zon schijnbaar elke dag een reisje rond de klas (de school) maakt en dat de zon op vaste tijdstippen op (ongeveer) dezelfde plaats (niet) te zien is en kunnen dat in hun eigen situatie tonen en verwoorden. 2 De kinderen kunnen de zonnestanden koppelen aan volgende tijdsbegrippen: zon op - ochtend; zon hoog - middag; zon onder avond; nooit zon - nacht. 3 De kinderen kunnen de zonnestanden aanwijzen in de klas en op een plattegrond van de klas en de school. 4 De kinderen weten welke activiteiten vaak ‘s ochtends, ‘s middags, ‘s avonds en ‘s nachts terugkeren. 5 De kinderen kunnen voor een afgelijnde opdracht samenwerken met een partner.
Activiteit 4 Onderwerp
■ Een veilige en nette school
Doelen
1 De kinderen kunnen gegeven situaties beoordelen als veilig of onveilig, als netjes of niet netjes en kunnen hun keuze verantwoorden. 2 De kinderen kunnen voor verschillende plaatsen in de school aangeven wat veilig gedrag is. 3 De kinderen kunnen verwoorden hoe ze in verschillende situaties kunnen bijdragen tot een nette school. 4 De kinderen tonen zich bereid om rekening te houden met gemaakte afspraken in verband met hygiëne en veiligheid.
Activiteit 5 Onderwerp
■ De school vroeger en nu, hier en elders
Doelen
1 De kinderen weten dat het onderwijs er vroeger (eerste helft 20ste eeuw) anders uitzag dan nu en kunnen dit aantonen door voorbeelden te rangschikken onder nu of vroeger. 2 De kinderen weten dat er ook aspecten van het onderwijs hetzelfde zijn gebleven in vergelijking met vroeger en kunnen dit illustreren. 3 De kinderen weten dat er leeftijdsgenoten in andere landen (continenten) in andere omstandigheden (geen) onderwijs volgen dan zij en kunnen hierover een eigen mening vormen, aankruisen en verwoorden. 4 De kinderen kunnen voor een afgelijnde taak samenwerken met een partner.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Dieren en planten op school
Doelen
1 De kinderen kennen een regenworm, een mol, een pissebed, een kever, een mier, een merel, een mus en een ekster en herkennen ze op een foto. 2 De kinderen kennen de begrippen stam, stengel, tak, bloem, blad, wortel, struik en boom en kunnen ze in de passende context gebruiken. 3 De kinderen weten dat er dieren zowel boven, op, als onder de grond leven en kunnen dit illustreren met voorbeelden (uit de schooltuin). 4 De kinderen kennen de begrippen boom, struik en bloem en kunnen deze plantensoorten beschrijven door in een gegeven schema enkele kenmerken aan te kruisen. 5 De kinderen kunnen voor een afgelijnde taak samenwerken met een partner. 6 De kinderen weten dat er tussen planten en dieren onderlinge verschillen en gelijkenissen zijn en kunnen dit illustreren. 7 De kinderen kunnen in hun eigen omgeving genieten van de schoonheid en de verscheidenheid van de natuur.
Activiteit 7 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen de activiteiten van het voorbije thema situeren op of aflezen van de themalijn en de maandkalender(s). 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die leuk of niet leuk vonden. 3 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die moeilijk of gemakkelijk vonden. 4 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 5 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Thema 3
Zoveel dieren dicht bij mij
Oriëntatie op thema 3 Onderwerp
■ Verkenning van het thema
Doelen
1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen aangeven wat ze nog meer willen weten over het thema. 3 De kinderen kunnen wat ze weten, denken of voelen over bepaalde dieren kenbaar maken door bepaalde opdrachten uit te voeren. 4 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op een maandkalender.
Activiteit 1 Onderwerp
■ Mijn lievelingsdier
Doelen
1 De kinderen kunnen hun ervaringen met een lievelingsdier spontaan vertellen. 2 De kinderen kunnen een tekst over een lievelingsdier correct interpreteren. 3 De kinderen kunnen in een reeks gegevens met kenmerken van verschillende dieren, die gegevens selecteren die bij een poes passen. 4 De kinderen kunnen een schema in verband met de aankoop van een lievelingsdier aanvullen en daarbij een passende conclusie formuleren. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de verschillende opdrachten.
Activiteit 2 Onderwerp
■ Dieren thuis
Doelen
1 De kinderen kunnen een aantal dieren op een foto herkennen en benoemen. 2 De kinderen kunnen hun ervaringen met dieren spontaan vertellen. 3 De kinderen kunnen een schematische voorstelling van dieren thuis, in de zoo, op de boerderij en in de vrije natuur aanvullen door bij elke rubriek voorbeelden te noteren. 4 De kinderen kunnen een schematische voorstelling van dieren thuis aanvullen door bij elke rubriek voorbeelden te noteren. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de opdrachten.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Kriebelbeestjes
Doelen
1 De kinderen kunnen hun eigen ervaringen met kriebelbeestjes spontaan vertellen. 2 De kinderen kunnen en durven onder begeleiding enkele kriebelbeestjes zoeken en vangen. 3 De kinderen kunnen enkele kriebelbeestjes herkennen, benoemen en beschrijven. 4 De kinderen kunnen een loep hanteren bij het beschrijven van een paar kriebelbeestjes. 5 De kinderen kunnen uitspraken over kriebelbeestjes beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen aangeven wat ze best niet doen om luizen te vermijden. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over het verloop van de activiteit en over de opdrachten.
Activiteit 4 Onderwerp
■ Dieren naast elkaar
Doelen
1 De kinderen kunnen enkele kriebeldiertjes benoemen en beschrijven. 2 De kinderen kunnen het verschil en de gelijkenis wat betreft de poten en de voelsprieten tussen spinnen en insecten aangeven. 3 De kinderen kennen het verschil tussen insecten en spinnen en kunnen dit correct verwoorden. 4 De kinderen kunnen afbeeldingen van dieren ordenen door aan te geven of de afbeelding past bij een mier, een kanarie of een spin en ze kunnen hun ordening verantwoorden en verklaren. 5 De kinderen kunnen en durven hun eigen mening zeggen over de verschillende opdrachten.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Wat dieren doen
Doelen
1 De kinderen kunnen enkele kenmerken van de bewegingen van een poes uit een tekst selecteren. 2 De kinderen kunnen de bewegingen en de geluiden van dieren uitbeelden en nabootsen. 3 De kinderen kunnen raden welke dieren worden nagebootst. 4 De kinderen kunnen het gedrag van een poes afleiden van een tekening en kunnen dit noteren. 5 De kinderen kunnen de hoofdingen van een schema met kenmerken van verschillende dieren aanvullen door de afbeelding van enkele dieren op de juiste plaats te kleven. 6 De kinderen kunnen onvolledige tekeningen van een poes, een mier en een spin aanvullen. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de verschillende opdrachten. 8 De kinderen kunnen hun eigen antwoorden verbeteren of aanvullen. 9 De kinderen kunnen activiteiten van het thema situeren op of aflezen van een maandkalender.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Kleine beestjes worden groot
Doelen
1 De kinderen kunnen dieren opnoemen die wel of geen eieren leggen. 2 De kinderen weten dat insecten en spinnen eieren leggen. 3 De kinderen weten dat de eieren van insecten een hele ontwikkeling doormaken en kunnen de verschillende stappen van die ontwikkeling op hun niveau verwoorden. 4 De kinderen kunnen een viertal foto’s aan de juiste begrippen koppelen. 5 De kinderen kunnen stickers met de verschillende stappen in de ontwikkeling van een lieveheersbeestje in de juiste volgorde kleven. 6 De kinderen kunnen een schema van dieren die eieren leggen en dieren die geen eieren leggen met een vijftal voorbeelden aanvullen. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de verschillende opdrachten.
Activiteit 7 Onderwerp
■ Wat mensen met dieren doen
Doelen
1 De kinderen kunnen en durven hun eigen ervaringen met het gedrag van mensen tegenover dieren spontaan vertellen. 2 De kinderen kunnen gegeven informatie vergelijken met hun eigen ervaringen en beoordelen. 3 De kinderen kunnen een negatieve houding tegenover dieren ombuigen naar positieve handelingen. 4 De kinderen kunnen een aantal afbeeldingen van dieren bij de juiste naam kleven. 5 De kinderen kunnen uitspraken over dieren beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de verschillende opdrachten.
Activiteit 8 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen activiteiten van het voorbije thema situeren op of aflezen van de themalijn en de maandkalender(s). 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die leuk of niet leuk vonden. 3 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die moeilijk of gemakkelijk vonden. 4 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 5 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 6 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Wat nu?
123
Activiteit 1 Onderwerp
■ Weer of geen weer
Doelen
1 De kinderen kennen 3 weerselementen (temperatuur, neerslag en bewolking) en kunnen die met eigen woorden omschrijven. 2 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht de temperatuur meten met een thermometer en afbeelden op de schematische voorstelling van een thermometer. 3 De kinderen kunnen met behulp van de leerkracht de neerslag en de bewolking observeren en voorstellen door een passend pictogram. 4 De kinderen kunnen onderling afspreken wie de dagelijkse weersobservatie uitvoert.
Activiteit 2 Onderwerp
■ We kijken achteruit
Doelen
1 De kinderen kunnen vertellen wat ze zich nog herinneren van de reeds behandelde thema’s. 2 De kinderen kunnen van foto’s zeggen bij welk thema ze passen. 3 De kinderen kunnen uitspraken in verband met inhouden uit de reeds behandelde thema’s beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen op de titelpagina drie dieren tekenen en hun keuze verantwoorden. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Veilig, veilig en veilig
Doelen
1 De kinderen weten dat het veilig is om: - over te steken op het zebrapad; - de school rustig door de schoolpoort te verlaten; - tijdens het spel andere kinderen niet te hinderen of te duwen; - op het voetpad zo ver mogelijk van de rijweg te lopen; - niet achter of tussen geparkeerde auto’s te lopen; - in alle situaties eerst uit te kijken vooraleer je oversteekt. De kinderen kunnen dit vanuit concrete (gegeven en eigen) situaties beschrijven. 2 De kinderen beseffen dat het verkeer en het spel op de speelplaats risico’s inhoudt en tonen zich bereid om daar in hun gedrag rekening mee te houden.
Activiteit 4 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen met een partner een voorgestructureerde synthese van de weersobservaties aanvullen en daarbij een passende conclusie inkleuren. 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die leuk of niet leuk vonden. 3 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze die moeilijk of gemakkelijk vonden. 4 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 5 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 6 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Thema 4
Mijn ouders werken
Oriëntatie op thema 4 Onderwerp
■ Verkenning van het thema
Doelen
1 De kinderen kennen het onderscheid tussen een klusje, een hobby en een beroep en kunnen dit met voorbeelden illustreren. 2 De kinderen kunnen ja of nee antwoorden op vragen over wat ze willen weten, doen of zien in het thema. 3 De kinderen kunnen zeggen wat ze nog meer willen weten over het thema. 4 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 5 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op een maandkalender. 6 De kinderen kunnen samen met een partner een taak afwerken.
Activiteit 1 Onderwerp
■ Klusjes thuis en in de klas
Doelen
1 De kinderen kunnen de klusjes op het takenbord vergelijken met de klusjes in hun boek en kunnen de verschillen en gelijkenissen beschrijven. 2 De kinderen kunnen aangeven welke klusjes ze graag of niet graag doen en kunnen dit motiveren. 3 De kinderen kunnen een reeks klusjes ordenen volgens de criteria: voor mama, voor papa of voor mij. 4 De kinderen kunnen aangeven hoe het takenbord kan worden aangepast.
Activiteit 2 Onderwerp
■ Mama en papa werken
Doelen
1 De kinderen kunnen zelfstandig kennis nemen van informatie over enkele beroepen. 2 De kinderen kunnen beroepen verbinden met het passende materiaal of gereedschap. 3 De kinderen kunnen bij uitspraken over beroepen een passend beroep noteren. 4 De kinderen kunnen in een ordening van verschillende beroepen, die beroepen aanduiden die niet in de ordening passen. 5 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen bij een ordening van beroepen passende voorbeelden geven. 7 De kinderen kunnen in groep een kwartetspel spelen.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Op bezoek bij de bakker
Doelen
1 De kinderen kunnen na overleg met een partner aangeven wat ze tijdens het bezoek willen zien en doen en wat ze willen weten. 2 De kinderen kennen de afspraken in verband met beleefdheid en gedrag tijdens het bezoek. 3 De kinderen kunnen zich tijdens het bezoek beleefd en passend gedragen. 4 De kinderen kunnen hun gedrag na het bezoek beoordelen. 5 De kinderen kunnen nagaan of ze op al hun vragen vóór het bezoek een antwoord hebben na het bezoek. 6 De kinderen kunnen de info uit hun boek vergelijken met die van het echte bezoek.
Activiteit 4 Onderwerp
■ Bakken, bakken, bakken
Doelen
1 De kinderen kunnen recepten zelfstandig doornemen. 2 De kinderen kunnen met behulp van een volwassene een recept uitvoeren. 3 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over het resultaat van een bereiding. 4 De kinderen kunnen genieten van het gezamenlijk bereiden en proeven.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Waarom werken mama en papa?
Doelen
1 De kinderen kunnen zelf redenen bedenken en aangeven waarom hun ouders werken. 2 De kinderen kunnen zelfstandig beperkte info doornemen. 3 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over werkloosheid en kunnen op hun niveau mogelijke oplossingen aanreiken. 4 De kinderen kunnen een schema van beroepen en werkzaamheden aanvullen. 5 De kinderen kunnen uitspraken over beroepen en werkzaamheden beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen hun oordeel over een uitspraak verantwoorden. 7 De kinderen kunnen met een partner samenwerken.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Werken hier en elders
Doelen
1 De kinderen kunnen een aantal foto’s rubriceren bij ‘werken hier’ of ‘werken elders’. 2 De kinderen kunnen hun rubricering verantwoorden. 3 De kinderen kunnen hun indeling van de foto’s vergelijken met de indeling in het boek en verschillen en gelijkenissen aantonen. 4 De kinderen kunnen op hun niveau enkele vaststellingen en conclusies formuleren bij ‘werken hier en elders’. 5 De kinderen kunnen enkele uitspraken over ‘werken hier en elders’ beoordelen als waar of niet waar.
Activiteit 7 Onderwerp
■ Werken nu en vroeger
Doelen
1 De kinderen kunnen een aantal tekeningen rubriceren bij ‘werken nu’ of ‘werken vroeger’. 2 De kinderen kunnen hun rubricering verantwoorden. 3 De kinderen kunnen hun indeling van de tekeningen vergelijken met de indeling in het boek en verschillen en gelijkenissen aantonen. 4 De kinderen kunnen op hun niveau enkele vaststellingen en conclusies formuleren bij ‘werken nu en vroeger’. 5 De kinderen kunnen enkele uitspraken over ‘werken nu en vroeger’ beoordelen als waar of niet waar.
Activiteit 8 Onderwerp
■ We werken samen met het onderhoudspersoneel
Doelen
1 De kinderen kunnen een keuze maken uit een reeks werkzaamheden. 2 De kinderen kunnen onder leiding van een volwassene een gekozen opdracht uitvoeren. 3 De kinderen kunnen de uitvoering en het resultaat van de werkzaamheden op hun niveau beoordelen. 4 De kinderen kunnen respect opbrengen voor het onderhoudspersoneel en hun werkzaamheden.
Activiteit 9 Onderwerp
■ Ik word later ...
Doelen
1 De kinderen kunnen aangeven welk beroep ze later wel of niet willen uitoefenen. 2 De kinderen kunnen in een reeks uitspraken deze aankruisen die volgens hen passen bij het beroep dat ze later willen uitoefenen. 3 De kinderen kunnen en durven hun eigen mening zeggen. 4 De kinderen kunnen en durven reageren op de mening van anderen.
Activiteit 10 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 3 De kinderen kennen de namen van verschillende beroepen en kunnen een foto en het passende beroep met elkaar verbinden. 4 De kinderen kunnen overkoepelende begrippen in een schema aanvullen. 5 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Thema 5
We vieren feest
Oriëntatie op thema 5 Onderwerp
■ Verkenning van het thema
Doelen
1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen hun verwachtingen bij het nieuwe thema kenbaar maken. 3 De kinderen kunnen enkele vragen over het thema beantwoorden. 4 De kinderen kunnen aangeven wat ze nog meer willen weten over het thema. 5 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender. 6 De kinderen kunnen samen met een partner een taak afwerken.
Activiteit 1 Onderwerp
■ Feesten het hele jaar door
Doelen
1 De kinderen kunnen spontaan vertellen over feesten en aangeven wat hen al dan niet doet denken aan een feest. 2 De kinderen kunnen enkele stickers van feesten op de daarvoor voorziene plaats bij een jaarkring kleven. 3 De kinderen kunnen in een opsomming van mogelijkheden aankruisen wat hen aan een feest doet denken. 4 De kinderen kunnen in een opsomming van mogelijkheden aankruisen wat hen niet aan een feest doet denken. 5 De kinderen kunnen cijfers die horen bij naar een bepaald feest in de passende maand van de jaarkring noteren. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit.
Activiteit 2 Onderwerp
■ Mijn verjaardagsfeest
Doelen
1 De kinderen kunnen beschrijven wat ze zien en wat er gebeurt op foto’s. 2 De kinderen kunnen een uitnodiging voor een verjaardagsfeest aanvullen. 3 De kinderen kunnen een tabel over hun vriendjes aanvullen met hun voornamen, wat ze goed kunnen en wat hun favoriete spelletje is. 4 De kinderen kunnen in een reeks spelletjes aankruisen welke spelletjes ze verkiezen en kunnen de reeks met twee voorbeelden aanvullen. 5 De kinderen kunnen in een reeks mogelijkheden aankruisen welke passen bij blij zijn en kunnen de reeks met twee andere mogelijkheden aanvullen. 6 De kinderen kunnen hun antwoorden motiveren. 7 De kinderen kunnen vertellen hoe ze een bepaalde opdracht afwerkten.
Activiteit 3 Onderwerp
■ De Sint komt op ...
Doelen
1 De kinderen kunnen speelgoed rubriceren bij speelgoed voor jongens of bij speelgoed voor meisjes. 2 De kinderen kunnen en durven op hun niveau hun mening zeggen over het rollenpatroon. 3 De kinderen kunnen aangeven welke soort spelletjes ze het liefst spelen. 4 De kinderen kunnen noteren wat ze graag spelen en daaruit afleiden wat ze best aan de Sint vragen. 5 De kinderen kunnen het expressief voorlezen van een gedicht waarderen en beoordelen. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit en daarbij vertellen wat ze moeilijk vonden en waarom.
Activiteit 4 Onderwerp
■ De speelgoedberg
Doelen
1 De kinderen kennen de naam van heel wat speelgoed en spelletjes. 2 De kinderen kunnen speelgoed en spelletjes indelen in: speelgoed van vroeger en van nu, speelgoed van elders en van hier, speelgoed voor kinderen en voor volwassenen. 3 De kinderen kunnen een reeks uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen in een reeks mogelijkheden aankruisen wat bij spelen past. 5 De kinderen kunnen samen met een partner een opdracht volledig afwerken.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Zelf speelgoed maken
Doelen
1 De kinderen kunnen aan de hand van een stappenplan en na een demonstratie een vlieger correct plooien en vouwen. 2 De kinderen ervaren dat de kwaliteit van het papier de stevigheid en de bruikbaarheid van de vlieger bepalen. 3 De kinderen kunnen na een demonstratie zelf een springtouw maken. 4 De kinderen kennen de naam van enkele materialen en gereedschappen: oogvijs, schroevendraaier, plastic touw, priemen, els. 5 De kinderen kunnen hun zelfgemaakt speelgoed kritisch bekijken en beoordelen. 6 De kinderen kunnen hulp vragen en aanvaarden.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Feest in de klas
Doelen
1 De kinderen kunnen in groep een opdracht correct uitvoeren. 2 De kinderen kunnen in groep een eenvoudige planning opmaken. 3 De kinderen kunnen bij het opmaken van een planning afspraken maken die eenvoudig en haalbaar zijn. 4 De kinderen kunnen in groep een doorschuifsysteem met verschillende spelletjes opstellen. 5 De kinderen kunnen in groep een drankje en een hapje klaarmaken. 6 De kinderen kunnen genieten van feesten en spelen in de klas. 7 De kinderen kunnen en durven het feest in de klas kritisch beoordelen en vrijuit hun mening zeggen.
Activiteit 7 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 3 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen bij de namen van speelgoed de passende stickers kleven. 5 De kinderen kunnen speelgoed ordenen bij: nu, vroeger, elders of hier. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen.
Thema 6
Lezen is fijn, maar kijken en luisteren ook
Oriëntatie op thema 6 Onderwerp
■ Verkenning van het thema
Doelen
1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen aangeven of ze een boodschap visueel en/of auditief waarnemen. 3 De kinderen kunnen voor zichzelf aangeven of ze een bepaald medium kunnen waarderen of niet. 4 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten plannen op een maandkalender. 5 De kinderen weten in welke maand ze dit thema afwerken en kunnen dit aanduiden op een schijf.
Activiteit 1 Onderwerp
■ Plaatjes, plaatjes, plaatjes
Doelen
1 De kinderen weten dat zij voortdurend geconfronteerd worden met beelden en kunnen daar een voorbeeld van geven. 2 De kinderen weten dat dit vroeger niet zo was na een beperkte bevraging van hun grootouders. 3 De kinderen weten dat beelden verschillende bedoelingen kunnen hebben en kunnen op basis van dit inzicht gegeven bedoelingen linken aan gegeven beelden. 4 De kinderen weten dat beelden gemaakt worden door mensen die daarvoor bepaalde technische middelen gebruiken. 5 De kinderen kennen de betekenis van de begrippen schilder, schilderij, fotograaf, fototoestel, cameraman en filmcamera en kunnen afbeeldingen daarvan koppelen aan het juiste begrip.
Activiteit 2 Onderwerp
■ Hallo?
Doelen
1 De kinderen kennen hun eigen telefoonnummer. 2 De kinderen kennen de delen van het telefoontoestel (hoorn, luidspreker, microfoon, scherm en druktoetsen) en de functie ervan. 3 De kinderen kunnen een telefoontoestel bedienen en een telefoongesprek voeren. 4 De kinderen kunnen samen met een klasgenoot op basis van een eenvoudig stappenplan een knutselopdracht correct uitvoeren. 5 De kinderen kunnen gereedschap op een veilige manier gebruiken. 6 De kinderen kunnen met een klasgenoot een telefoongesprek naspelen.
Activiteit 3 Onderwerp
■ Ik zie niets! Ik hoor niets!
Doelen
1 De kinderen ervaren wat het is om slecht te zien of slecht te horen en kunnen die ervaringen verwoorden. 2 De kinderen kunnen voorbeelden geven van de moeilijkheden of beperkingen die slechtziende of slechthorende mensen ervaren in dagdagelijkse situaties. 3 De kinderen weten dat deze mensen hulpmiddelen of technieken gebruiken en dat de maatschappij hiervoor voorzieningen treft en kunnen hiervan op hun niveau voorbeelden geven. 4 De kinderen kunnen op hun niveau een eigen mening vormen over het samenleven met mensen met een handicap en kunnen die mening verwoorden.
Activiteit 4 Onderwerp
■ We maken een boek(je)
Doelen
1 De kinderen weten hoe een boek wordt gemaakt en kunnen dit proces zelf opnieuw opbouwen aan de hand van stickers. 2 De kinderen kunnen de rol van de auteur, de tekenaar, de zetter, de drukker en de verkoper in dit proces beschrijven. 3 De kinderen kunnen alleen of samen met een klasgenoot een verhaaltje bedenken en dat verhaaltje vertellen in enkele zinnen en uitbeelden in enkele tekeningen. 4 De kinderen kunnen genieten van hun eigen boekje of van het boekje van anderen. 5 De kinderen kunnen kiezen hoe ze een opdracht willen uitvoeren.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Boekenhappening
Doelen
1 De kinderen weten en ervaren dat je iets kunt verwerven door te ruilen, doordat ze in de klas een eigen boek kunnen ruilen voor dat van een klasgenoot. 2 De kinderen kunnen genieten wanneer ouders of grootouders vertellen of voorlezen. 3 De kinderen kunnen zich daarbij aan vooraf gemaakte afspraken houden. 4 De kinderen weten hoe ze een gast in de klas kunnen ontvangen en bedanken en tonen zich bereid dit op een passende wijze met behulp van de leerkracht te doen.
Activiteit 6 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 3 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen de onderdelen van een telefoontoestel benoemen. 5 De kinderen kunnen enkele plaatjes ordenen bij: om iets te verkopen of om iets te leren. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen de maandkalender gebruiken om activiteiten te situeren. 8 De kinderen kunnen hun eigen mening aanduiden in meerkeuzevragen.
Wat nu?
456
Activiteit 1 Onderwerp
■ Weer of geen weer
Doelen
1 De kinderen kennen 3 weerselementen (temperatuur, neerslag en bewolking) en kunnen die met eigen woorden omschrijven. 2 De kinderen kunnen de temperatuur meten met een thermometer en afbeelden op de schematische voorstelling van een thermometer. 3 De kinderen kunnen de neerslag en de bewolking observeren en voorstellen door een passend pictogram. 4 De kinderen kunnen onderling afspreken wie de dagelijkse weersobservatie uitvoert. 5 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.
Activiteit 2 Onderwerp
■ We kijken achteruit
Doelen
1 De kinderen kunnen vertellen wat ze zich nog herinneren van thema 4, 5 en 6 en kunnen die thema’s situeren op de maandkalenders. 2 De kinderen kunnen van foto’s of tekeningen zeggen bij welk thema ze passen. 3 De kinderen kunnen uitspraken in verband met inhouden uit de reeds behandelde thema’s beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen bij de naam van enkele voorwerpen de passende sticker kleven. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit.
Activiteit 3 Onderwerp
■ We kijken achteruit en vooruit
Doelen
1 De kinderen kennen de maanden van het jaar in chronologische volgorde. 2 De kinderen kunnen verwoorden en aantonen dat een schooljaar gespreid is over twee jaar. 3 De kinderen kunnen bij een eenvoudige tijdband jaartallen en leerjaren aanvullen. 4 De kinderen kunnen een aantal gegevens rubriceren bij verleden of toekomst. 5 De kinderen kunnen de betekenis van heden, verleden en toekomst met eigen woorden verklaren. 6 De kinderen kunnen uitspraken in verband met tijdsbegrippen beoordelen als waar of niet waar. 7 De kinderen kunnen een tijdband en een jaarfries gebruiken om hun antwoorden te controleren. 8 De kinderen kunnen met een partner samenwerken.
Activiteit 4 Onderwerp
■ Ik ken en ik kan
Doelen
1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen zelf voorbeelden bedenken die passen bij kennen of bij kunnen. 3 De kinderen kunnen gegevens ordenen bij kennen of bij kunnen. 4 De kinderen kunnen de betekenis van de bladwijzer verwoorden. 5 De kinderen kunnen op hun niveau verwoorden wat ze in deze activiteit hebben geleerd. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit.
Activiteit 5 Onderwerp
■ Syntheseactiviteit
Doelen
1 De kinderen kunnen met een partner een voorgestructureerde synthese van de weersobservaties aanvullen en daarbij een passende conclusie inkleuren. 2 De kinderen kunnen de synthese van de weersobservaties vergelijken met de synthese in de eerste cursorische periode en kunnen daarbij een paar conclusies formuleren. 3 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 4 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 5 De kinderen kunnen een aantal plaatjes chronologisch ordenen. 6 De kinderen kunnen uit een gegeven reeks een naam kiezen en die bij de passende foto of tekening schrijven. 7 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 8 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje ‘Ik ken en ik kan’ vergelijken met hun eigen keuzes. 9 De kinderen kunnen de jaarfries gebruiken om activiteiten te situeren. 10 De kinderen kunnen hun eigen mening aanduiden in meerkeuzevragen.