L.A. Sam
Recente archeologie bij kasteel Geldrop
Definitief archeologisch onderzoek op het kasteelcomplex, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant)
39
AAC-39!.indd 1
februari 2007
06-07-2007 14:13:43
Recente archeologie bij kasteel Geldrop definitief archeologisch onderzoek op het kasteelcomplex, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) auteur met bijdragen van redactie in opdracht van ontwerp en opmaak illustraties foto’s productie
L.A. Sam J.P.W. Verspay C.L. Nyst Stichting Kasteel Geldrop kantoordeloor, Haarlem L.A. Sam aac/Projectenbureau Koopmans’ drukkerij, Hoorn isbn 978–9078863–052 issn 1569–1411 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 1012 xt Amsterdam www.aac projectenbureau.nl © aac/Projectenbureau, Amsterdam 2007
AAC-39!.indd 2
06-07-2007 14:13:43
voorwoord
Naar aanleiding van de toekomstige bouw van een feestzaal en keuken heeft de Stichting Kasteel Geldrop het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam de opdracht gegeven een definitief archeologisch onderzoek uit te voeren op het plangebied Kasteelcomplex, te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo. Het onderzoeksteam bestond uit: >> drs. C. W. Koot >> drs. M. Hissel >> drs. L. A. Sam >> dhr. H. van Ramshorst >> dhr. J. Scheringa >> dhr. J. Verspay
projectleider dagelijkse leiding in het veld veldarcheoloog senior veldtechnicus student aardewerkspecialist
Wij willen iedereen bedanken die, zowel in het veld als daarbuiten, zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek, waaronder de heer E. Franken van de Stichting Kasteel Geldrop en de heer H. Snijders van de Gemeente Geldrop. Tevens bedanken wij kraanbedrijf Geurts vof, in het bijzonder kraanmachinist Mark Groenen voor het vakkundig aanleggen van de werkputten. Ten slotte bedanken wij de heer B. Meeuwsen van de landmeetkundige dienst van de Gemeente Geldrop voor het nauwkeurig inmeten van de piketten in het rd-coördinatensysteem.
AAC-39!.indd 3
06-07-2007 14:13:43
inhoud
AAC-39!.indd 4
samenvatting
6
1 1.1 1.2 1.3 1.4
inleiding algemeen reden van onderzoek onderzoeksdoelen leeswijzer
8 8 8 8 11
2 2.1 2.2 2.3 2.4
onderzoeksgebied topografische ligging gebiedsbeschrijving archeologische en historische context archeologische verwachting
12 12 13 14 16
3 3.1 3.2 3.3 3.4
onderzoeksmethode voorbereiding veldwerk analyse en rapportage deponering
17 18 18 18 18
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
onderzoeksresultaten sporen mogelijk uit de Late-Middeleeuwen sporen en vondsten uit de 19e eeuw sporen en vondsten uit de 20e eeuw evaluatie onderzoeksvragen conclusie
19 19 19 23 24 28
5 5.1 5.2 5.3
Archeologische Monumentenzorg inleiding waardering onderzoeksgebied advies
29 29 31 33
06-07-2007 14:13:44
AAC-39!.indd 5
tijdsbalk van de Middeleeuwen
34
literatuur
35
lijst van gebruikte afkortingen
36
lijst van figuren en tabellen
37
1 2
bijlagen digitaal op cd-rom in de achteromslag sporenlijst (cd-rom) vondstenlijst (cd-rom)
3
analoog achterin dit rapport aardewerk en glas door J.P.W. Verspay
38
06-07-2007 14:13:44
samenvatting
aanleiding Naar aanleiding van de plannen voor de bouw van een nieuwe feestzaal en keuken heeft Stichting Kasteel Geldrop het aac/Projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam de opdracht gegeven een definitief archeologisch onderzoek uit te voeren op het plangebied Kasteelcomplex, te Geldrop, gemeente GeldropMierlo. De feestzaal was gepland tussen de oude boerderij en de oranjerie en de keuken aan de westzijde van de boerderij. De oranjerie en boerderij zijn beide bijgebouwen van het kasteel en hebben een monumentale status. Het archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden op 24, 25 en 29 augustus 2006. De centrale rd-coördinaten van het onderzoeksterrein zijn 166.900/381.830. Intern kreeg het onderzoek de code gm-kc-06 en het landelijke onderzoeksmeldingsnummer is 18365. onderzoeksdoelen Het doel van dit onderzoek was de archeologische waarden op het onderzoeksterrein, conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, te documenteren, analyseren en hierover te rapporteren. Daarnaast stonden er in het vooraf opgestelde Programma van Eisen zowel inventariserende als meer specifieke onderzoeksvragen betreffende de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd geformuleerd. De uiteindelijke onderzoeksresultaten zouden vervolgens worden gebruikt voor het opnieuw vaststellen van een archeologische verwachting op de rest van het kasteelterrein. onderzoeksmethode Het definitief archeologisch onderzoek valt in verschillende delen uiteen: de voorbereiding van het veldwerk, het veldwerk zelf, de uitwerking en rapportage en ten slotte de deponering. Alle werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de destijds geldende normen, beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna), versie 2.2. Er zijn drie werkputten aangelegd, waarbij werkput 1 en 2 tussen de boerderij en de oranjerie één grote werkput vormden. De werkputten 1 en 2 zijn in twee vlakken opgegraven omdat de bovengrond, door een lichte zinkvervuiling, gescheiden moest blijven van de overige stort. In werkput 3 is één vlak aangelegd. Alle sporen zijn beschreven, getekend op schaal 1:50 en waar nodig gecoupeerd, getekend op schaal 1:20 en gefotogra-
AAC-39!.indd 6
06-07-2007 14:13:44
feerd. Ook is van iedere werkput een profiel volledig gedocumenteerd door middel van foto’s en tekeningen. Vondsten uit sporen zijn verzameld, soms was het enkel nodig hier een monster te nemen zoals uit een kuiltje vol vensterglasfragmenten. resultaten Er zijn in totaal 36 sporen aangetroffen waarvan het grootste deel gedateerd kon worden in de 19e en 20e eeuw. Deze hadden alle te maken met bouwwerkzaamheden en afbraak- of opruimactiviteiten die op en rond het onderzoeksterrein hebben plaatsgevonden. Opvallend hierbij was een vijftal bakstenen poeren uit de 19e eeuw en twee funderingen voor houten palen waarvoor de onderkanten van houten tonnen waren gebruikt. Deze laatstgenoemde sporen dateerden uit de 20e eeuw en behoorden bij een smalle aanbouw tegen de noordelijke schansmuur en oranjerie. Drie sporen waren ouder dan de 19e eeuw, te weten het esdek en een natuurlijke kuil of depressie in werkput 3 en een sloot in werkput 1 en 2. Mogelijk zijn deze sporen gelijktijdig en maakten ze alle drie deel uit van het akkergebied dat hier in ieder geval aan het begin van de 19e eeuw nog lag, maar omdat er in deze sporen geen dateerbaar materiaal is aangetroffen, is dit niet met zekerheid te zeggen. Ook het merendeel van de vondsten dateerde uit de 19e en 20e eeuw. Enkele fragmenten waren ouder, maar werden in sporen aangetroffen met recenter materiaal. Archeologische Monumentenzorg In het kader van de Archeologische Monumentenzorg is het kasteelterrein gewaardeerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hierbij is gelet op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteit. Uit deze waardering kan worden geconcludeerd dat het gehele kasteelterrein een hoge archeologische verwachting kent en het gebied direct rondom het kasteel en de bijgebouwen een hoge archeologische waarde heeft. Bij eventuele toekomstige bodemingrepen op het kasteelterrein zal daarom altijd rekening moeten worden gehouden met de archeologische waarden in de ondergrond en dient derhalve in alle gevallen een vorm van archeologisch onderzoek plaats te vinden.
AAC-39!.indd 7
06-07-2007 14:13:44
1 inleiding
1.1 algemeen Op 24, 25 en 29 augustus 2006 heeft het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac) van de Universiteit van Amsterdam (UvA), in opdracht van de Stichting Kasteel Geldrop, een definitief archeologisch onderzoek uitgevoerd op het plangebied Kasteelcomplex te Geldrop (fig. 1). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 390 m2 en bevindt zich tussen de rd-coördinaten: 166.909/381.821, 166.909/381.831, 166.847/381.815 en 166.847/381824. Intern heeft het onderzoek de projectcode gm-kc-06 gekregen, landelijk is aan het onderzoek het onderzoeksmeldingsnummer 18365 toegekend. Het beheer van de documentatie en vondsten is overgedragen aan het Provinciaal Depot Noord-Brabant, in ’s-Hertogenbosch. 1.2 reden van het onderzoek Aanleiding voor het onderzoek zijn de plannen van de Stichting Kasteel Geldrop om op het terrein tussen de bestaande bebouwing uit de 19e eeuw een feestzaal en keuken te bouwen. De werkzaamheden die hiervoor nodig waren, zouden leidden tot een diepgaande verstoring van de bodem en vormden een directe bedreiging voor de archeologische waarden in de ondergrond. Uit het verkennende booronderzoek, uitgevoerd door het aac/Projectenbureau, bleek de bodem ter plaatse, door de aanwezigheid van baksteen, ondoordringbaar. De kans bestond dat deze bakstenen of baksteenfragmenten deel uitmaakten van funderingen van oude bebouwing en/of plaveisel. Tevens bleek uit de boringen die wel diep konden worden gezet, dat in de bodemopbouw het esdek intact was. De uitkomsten van het booronderzoek en de historische locatie van het plangebied gaven aanleiding direct over te gaan op een definitief archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving. 1.3 onderzoeksdoelen De onderzoeksvragen die voorafgaand aan de opgraving werden gesteld, waren in beginsel sterk inventariserend van aard. Daarnaast konden meer gespecificeerde onderzoeksvragen worden opgesteld met betrekking tot het gebruik van het terrein in de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
AAC-39!.indd 8
06-07-2007 14:13:45
– – – – – –
Inventarisatie Wat is de aard, omvang, kwaliteit en het ruimtelijk verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Uit welke periode dateren deze sporen en sporenclusters? En wanneer zijn de vindplaatsen weer in onbruik geraakt? Wat is de ruimtelijke relatie tussen de sporen en sporenclusters onderling en ten opzichte van de natuurlijke en antropogene omgeving? Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Wat is de relatie tussen de eventueel aangetroffen vindplaatsen met vindplaatsen en vondstmeldingen uit de directe omgeving? Wat is de bodemopbouw en geologische opbouw van het plangebied?
Fig. 1 De ligging van het plangebied in Geldrop. Inzet: de ligging van Geldrop in Nederland.
AAC-39!.indd 9
06-07-2007 14:13:47
opdrachtgever
Stichting Kasteel Geldrop
contactpersoon
dhr. E. Franken
uitvoerende instantie
aac/Projectenbureau, Universiteit van Amsterdam
duur en tijdstip(pen) van onderzoek
3 dagen; 24, 25 en 29 augustus 2006
plaats en gemeente onderzoeksgebied
Geldrop, gemeente Geldrop
toponiem
Kasteelcomplex
x/y-coördinaten
nw 166.909/381.821
no 166.909/381.831
zo 166.847/381.815
zw 166.847/381824
code aac/Projectenbureau
gm-kc-06
onderzoekmeldingsnummer
18365
beheer en plaats van deponering
Provinciaal Depot Noord-Brabant, ’s-Hertogenbosch
Tabel 1 Administratieve gegevens van de opgraving op het plangebied Kasteelcomplex.
– Hoe dik is het esdek op het terrein en van wanneer dateert dit? – Zijn er onder het esdek nog oudere akkerlagen aanwezig? En zo ja, wat is de datering? – – – – – – – – –
1) Parlevliet, M./C.L. Nyst 2006, 10.
Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd Wat was de functie van het terrein voordat het kasteel gebouwd werd? Wat is de functie van het terrein vanaf het midden van de 14e eeuw, nadat het kasteel in gebruik werd genomen? Wat werd de functie van het terrein vanaf het midden van de 19e eeuw, toen het terrein in het kasteelcomplex werd opgenomen? Op de kaart van 1832 gaat het om een akkergebied. Kan er een relatie tussen dit akkergebied en het kasteel worden gelegd? Kan van de materiele cultuur worden afgeleid dat er contact was met het kasteel? Of is er geen verschil met andere akkergebieden te zien? Wat betekenen de baksteenresten die bij het verkennend booronderzoek zijn aangetroffen? Kan de, bij het bouwhistorisch onderzoek gelokaliseerde, aanbouw aan de schansmuur ook archeologisch worden aangetoond? Zo ja, wat is dan de functie van deze aanbouw geweest? Is er een verschil te zien in sporenvorming onder het voormalige afdakje aan de westkant van de boerderij, zoals beschreven in het bouwhistorisch onderzoek, en de rest van deze werkput? Zo ja, wat betekent dit? Is in deze werkput de mestvaalt, die in het bouwhistorisch onderzoek genoemd wordt, te lokaliseren?
Voor nadere, inhoudelijke informatie wordt verwezen naar het Programma van Eisen (PvE) dat door drs. M. Parlevliet en drs. C.L.Nyst van het aac/Projectenbureau is opgesteld.1
10
AAC-39!.indd 10
06-07-2007 14:13:47
1.4 leeswijzer In dit rapport zal verslag worden gedaan van de werkzaamheden en de resultaten van het definitief archeologisch onderzoek op het plangebied Kasteelcomplex. Hoofdstuk 2 is een beschrijving van het onderzoeksgebied. De gehanteerde methode voor het onderzoek is te lezen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 en 5 zullen respectievelijk de geologie en bodemkunde van het gebied en de resultaten van het definitief archeologisch onderzoek worden behandeld. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de conclusie met de betrekking tot de Archeologische Monumentenzorg aan bod. Hierin wordt geadviseerd welke maatregelen dienen te worden getroffen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg bij mogelijke grondverstorende activiteiten in de directe omgeving van het plangebied in de toekomst. Op de website van het aac/Projectenbureau (zie colofon) staat een archeologische tijdsbalk en een woordenlijst van in de archeologie veel gebruikte begrippen.
11
AAC-39!.indd 11
06-07-2007 14:13:48
2 onderzoeksgebied
Fig. 2 Ligging van de werkputten ten opzichte van de bijgebouwen en de schansmuur van het kasteel.
2.1 ligging Het plangebied Kasteelcomplex met de centrale rd-coördinaten 166.900/381.830 bestaat uit een deel van het kasteelterrein aan de noordkant van Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo. Het is gelegen in de driehoek tussen de Mierloseweg, de Helze en de rivier de Kleine Drommel. Tegenwoordig bestaat het kasteelterrein uit het 14e eeuwse kasteel met bijgebouwen van veel later datum. Zo ligt tussen de werkputten een boerderij die dateert van rond 1870 (fig. 2). Ten oosten van de werkputten ligt de zogenaamde oranjerie uit 1860. Langs de gehele zuidzijde van de werkputten loopt de noordelijke schansmuur van het kasteel. Langs de noordzijde van de putten bevindt zich een wandelpad over het kasteelterrein met aan weerszijde een bomenrij.
12
AAC-39!.indd 12
06-07-2007 14:13:48
Fig. 3 A Bodemprofiel in werkput 1 en 2. B Bodemprofiel in werkput 3.
2.2 gebiedsbeschrijving Geologie van het onderzoeksterrein Het onderzoeksgebied maakt deel uit van het Noord-Brabantse dekzandgebied. Dit dekzand werd afgezet in de laatste fase van het Pleistoceen tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 120.000 – 10.000 jaar geleden). Het dekzandgebied wordt gekenmerkt door een opeenvolging van dekzandruggen die door vlakten en beekdalen van elkaar worden gescheiden. Het belangrijkste beekdal van Geldrop-Mierlo wordt gevormd door de Kleine Dommel.2 Het onderzoeksgebied Kasteelcomplex bevindt zich in dit beekdal, ten westen van de waterloop. Het beekdal is ontstaan aan het eind van het Weichselien, toen de definitieve klimaatsverbetering inzette. Ondiepe geulen en beken veranderden in een systeem van enkelvoudige meanderende beken, die zich aanvankelijk dieper in het landschap insneden. Gedurende het verdere verloop van het Holoceen werd in de beekdalen en aansluitende lage terreingedeelten, beekzand en beekleem afgezet en vond veengroei plaats. Er vonden in het Holoceen geen belangrijke natuurlijke wijzigingen van het laatpleistocene reliëf plaats. Wél was de mens in toenemende mate van invloed op de bodem. Dit is vooral zichtbaar in de esdekken die het resultaat zijn van een eeuwenlange beakkering en bemesting. De hogergelegen dekzandruggen zijn door de eeuwen heen ideale vestigingsplaatsen voor de mens geweest. Vanaf het Late-Neolithicum (circa 3500 voor Chr.) werden de loofbossen gekapt om huisplaatsen en akkergronden aan te leggen. Het proces van ontbossing ging door gedurende de Brons- en IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. In de Late-Middeleeuwen (vanaf 1250 na Chr.) verhuisde de bewoning van de hogergelegen gebieden naar de lagere gronden en de beekdalen. Tot die tijd
2) Van Dijk 2003, 7.
13
AAC-39!.indd 13
06-07-2007 14:13:54
werden de beekdalen te nat bevonden om op te wonen. Bekend is wel dat deze natte zones in het landschap in de Brons- en IJzertijd onder meer gebruikt werden voor rituele deposities.3 Op de flanken van de dekzandplateaus was de bodem droger. Op deze droge delen worden regelmatig graven uit de Bronsen IJzertijd aangetroffen. De dekzandruggen zelf werden vanaf dat moment ingericht als grootschalige akkercomplexen. Deze akkercomplexen werden bemest met dierlijke mest vermengd met plaggen waardoor gaandeweg op veel plaatsen een dik akkerdek, ofwel esdek, ontstond. Omdat het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt is het gebied voor de geologische en bodemkundige kaart niet gekarteerd. Ten noorden en zuiden van de bebouwde kom bevindt zich in het beekdal een vlierveengrond met grondwatertrap II. De nap-hoogte van het maaiveld is circa + 16,9 m nap. Bodemopbouw van de drie werkputten De bodemopbouw op het terrein van werkput 1 en 2 bestond tot op de C-horizont (S13) uit opgebrachte lagen die in de 19e en 20e eeuw gedateerd konden worden. Er konden ten minste vijf lagen worden onderscheiden (fig. 3a).4 De bodemopbouw in werkput 3 was meer intact. Een restant van een esdek met enkele spitspoortjes aan de onderkant (S31) was zichtbaar direct boven de C-horizont (fig. 3b). Het esdek had een egaal grijsbruine kleur en bevatte enkele houtskoolfragmenten. Toch was ook op dit terrein veel gerommeld in de bovenlaag. Onder de bouwvoor waren nog twee opgebrachte lagen uit de Nieuwe tijd waarneembaar (S1.6 en 1.7).
3) Ter Schegget 1999, 202. 4) S1.1 t/m 1.5. Laag 1.2 en 1.5 zijn dezelfde laag, maar met een iets andere vulling. 5) Overgenomen uit het PvE. Parlevliet, M./C.L. Nyst 2006, 6 – 7. 6) Verhees-Wouters 2002. 7) Verhees-Wouters 2002. 8) NN 1832.
2.3 archeologische en historische context 5 Geschiedenis van het kasteel Het oorspronkelijke kasteel dateert uit de Late-Middeleeuwen en vormde samen met De Burght aan de zuidkant van het (huidige) dorp, de twee versterkte huizen waar de heren van Geldrop woonden. Het Kasteel aan de noordkant van de dorpskern lijkt jonger te zijn dan De Burght. Uit archiefmateriaal blijkt dat het kasteel rond 1350 werd gebouwd door Philip en Jan van Geldrop. De eeuwen daarna is het lange tijd bewoond door respectievelijk de families Geldrop en Horne. Van 1974 tot eind 1996 was het eigendom van Gemeente Geldrop om daarna beheerd te worden door Stichting Kasteel Geldrop. Het kasteel is in 1512 zwaar beschadigd door de Geldersen. Het werd omstreeks 1616 hersteld en voorzien van de karakteristieke trapgevel. Het resultaat is nu herkenbaar als het middendeel van het huidige kasteel. De twee aangebouwde delen zijn rond 1700 en in de eerste helft van de 19e eeuw gebouwd.6 Ten oosten van het kasteel stond een woontoren, ‘Huis te Geldrop’ genoemd. De toren of donjon was omgracht en bestond uit drie verdiepingen met een kelder. De ingang lag op de eerste verdieping en was via een brug en later waarschijnlijk via een stenen trap te bereiken. In de 16e eeuw na de vernietiging van het kasteel, stond alleen de woontoren nog overeind. Rond 1770 werd deze hersteld om in 1840 definitief afgebroken te worden.7 Op het kadastrale minuutplan van 1832 is het kasteelterrein met de rechthoekige gracht duidelijk te herkennen. Het kasteelcomplex bestaat binnen de gracht uit drie gebouwen waaronder de haakse hoek die het nu nog heeft, de donjon ligt aan de oostkant buiten de gracht.8 De bijgebouwen van het plangebied zijn in
14
AAC-39!.indd 14
06-07-2007 14:13:54
1832 nog niet gebouwd; aan de noord- en westkant van het kasteelterrein ligt uitgestrekt, onbebouwd akkergebied. Aan de zuidkant ligt het gehucht Geldrop zoals het zich, voor zover bekend, in de Late-Middeleeuwen heeft ontwikkeld. De Hofstraat loopt van het kasteelterrein naar het driehoekige plein met de naam Grooten Heuvel. Onderzoek naar toponiemen leert dat de naam Grooten Heuvel verwijst naar de aard van die plek, een grote zandrug nabij de Kleine Dommel. De Hofstraat verwijst naar het kasteel of hofgoed en stamt waarschijnlijk uit de 14e eeuw.9 Vanaf het midden van de 19e eeuw worden door de toenmalige eigenaar van het kasteel, de industrieel Hubertus Paulus Hoevenaar jr., de tuinen en de bijgebouwen bij het kasteel aangelegd. In de omgeving van de huidige nieuwbouwplannen gaat het hierbij om de schansmuren, de oranjerie en de boerderij. Bouwhistorisch onderzoek van de oranjerie, de boerderij en de schansmuren In 2003 is door Enderman Bureau voor bouwhistorie, een bouwhistorisch onderzoek verricht naar de oranjerie, de boerderij en de schansmuren van het kasteelcomplex. Uit dit onderzoek blijken deze bijgebouwen zes bouwfasen te kennen. In de eerste fase (midden 19e eeuw) wordt de moestuin en een tuin in Engelse landschapstijl aangelegd. Hierbij worden de schansmuren, fungerend als fruitmuren, opgemetseld. In fase 2 (circa 1865 – 1870) wordt de oranjerie gebouwd en in fase 3 (kort voor 1876) de boerderij. Deze boerderij fungeerde in eerste instantie enkel als schuur. In fase 4 (kort voor 1885) wordt tegen de oranjerie een schuur en een washok aangebouwd en krijgt het gebouw zijn huidige omvang. Tijdens de vijfde fase (eerste helft 20e eeuw) vinden waarschijnlijk diverse aanpassingen aan de gebouwen plaats. Zo wordt aan de noordzijde van de noordelijke schansmuur een lange, smalle aanbouw gemaakt met een stookplaats tegen de oranjerie. Deze aanbouw is tegenwoordig niet meer aanwezig. De laatste, zesde fase dateert van rond 1975, waarbij met name de schuur verbouwd wordt tot boerderij.10 9) Coenen 1987. Ook uit fase 5, en tegenwoordig eveneens niet meer aanwezig, dateert een afdak aan de westkant van de boerderij. Ook hiervan is de functie niet duidelijk, 10) Enderman 2003, 1 – 2. mogelijk bezit het afdak een relatie met de mestvaalt die zich aan deze zijde 11) Enderman 2003, 8, 27. van de boerderij moet hebben bevonden.11
15
AAC-39!.indd 15
06-07-2007 14:13:54
2.4 archeologische verwachting Voor het Programma van Eisen is een gespecificeerde verwachting van het terrein opgesteld.12 Hierbij kon geen gebruik worden gemaakt van de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden omdat het plangebied vanwege de ligging binnen de bebouwde kom, niet is gekarteerd. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Geldrop is de locatie gemarkeerd als ‘de oude bewoningskern van Geldrop en de omliggende zes gehuchten’ en heeft een hoge archeologische verwachting voor de Middeleeuwen en een onbekende archeologische verwachting voor het Paleolithicum tot en met de Romeinse tijd. Op basis van de historische ligging van het plangebied kan worden geconcludeerd dat op het terrein met name sporen en vondsten uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd te verwachten zijn. Deze sporen en vondsten zouden meer inzicht kunnen geven in de oorspronkelijke agrarische functie van de directe omgeving van het kasteel en de functieverandering die gedurende de 19e eeuw heeft plaatsgevonden, zoals de opname van de bijgebouwen met moestuin binnen het kasteelterrein. Verder bestond tijdens het onderzoek de mogelijkheid dat sporen en vondsten werden aangetroffen uit oudere perioden. Vanwege de ligging van het plangebied in een beekdal werd verwacht dat deze sporen en vondsten vooral betrekking zouden hebben op landschapsgebruik in het verleden.
12) M. Parlevliet/C.L. Nyst 2006, 9.
16
AAC-39!.indd 16
06-07-2007 14:13:55
3 onderzoeksmethode
Fig. 4 De werkzaamheden in werkput 2.
Het definitief archeologisch onderzoek is samengesteld uit verschillende onderdelen: de voorbereiding van het veldwerk, het veldwerk zelf, de analyse, rapportage en ten slotte de deponering. Alle werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de destijds geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna), versie 2.2, en het kwaliteitshandboek van het aac/Projectenbureau.
17
AAC-39!.indd 17
06-07-2007 14:13:55
3.1 vooronderzoek Ter voorbereiding op het veldwerk werd het Programma van Eisen doorgenomen op de toe te passen methodiek. De voorbereiding bestond verder uit een startoverleg, het schrijven van een draaiboek en een veiligheids- en gezondheidsplan, het doen van de klic- en archis-melding en het gereedmaken van materialen en werkterrein. Op het onderzoeksterrein werd voorafgaande aan het definitief archeologisch onderzoek een lokaal meetsysteem opgezet dat gedurende het veldwerk is ingemeten in het landelijke coördinatenstelsel. 3.2 veldwerk Op het onderzoeksterrein zijn met een graafmachine drie werkputten aangelegd (fig. 4). Twee putten, die samen één grote werkput vormden, waren gelegen binnen de oppervlakte van de te bouwen feestzaal. De derde werkput lag binnen de oppervlakte van de geplande keuken. In totaal hadden de werkputten een oppervlakte van circa 213 m2. Wegens vervuiling van de bovengrond door zink, afkomstig van de dakgoot van de oranjerie ten oosten van het onderzoeksterrein, zijn de eerste twee werkputten in twee vlakken opgegraven waarbij de stort van de eerste 50 cm bovengrond gescheiden werd gehouden van de overige grond. Het eerste vlak werd daarom aangelegd op ongeveer 50 cm beneden het maaiveld. Het tweede vlak bevond zich aan de bovenkant van de C-horizont, gemiddeld lag deze 1,20 m onder het maaiveld. In de derde werkput is slechts één vlak aangelegd, eveneens aan de bovenkant van de C-horizont op gemiddeld 1,4 m onder het maaiveld. 3.3 analyse en rapportage Voor aanvang van de analyse en rapportage zijn de eerste bevindingen van het veldwerk in een briefverslag aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag gerapporteerd. Daarna is met de analyse en interpretatie van de gegevens begonnen. De analyse omvatte de beschrijving, digitale verwerking, en interpretatie van de veldgegevens en vondsten in het kader van de vooraf geformuleerde vraagstellingen. De veldtekeningen zijn gedigitaliseerd en de vondst- en spoorgegevens opgeslagen in een database. De vondsten zijn door een specialist gedetermineerd en beschreven. De resultaten van de analyse en interpretatie van alle gegevens zijn in dit rapport verwerkt en vormen de basis voor het advies in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (amz). 3.4 deponering Al het vondstmateriaal en de verzamelde data zijn overgedragen aan het Provinciaal Depot Noord-Brabant.
18
AAC-39!.indd 18
06-07-2007 14:13:55
4 onderzoeksresultaten
Tijdens het definitief archeologisch onderzoek zijn op het onderzoeksterrein in totaal 36 sporen en verschillende vondsten aangetroffen (fig. 5).13 Het overgrote deel kan worden toegeschreven aan de verschillende bouw- en afbraakactiviteiten die op dit terrein met name in de 19e eeuw hebben plaatsgevonden. Slechts twee sporen zijn mogelijk ouder en zouden uit de Late-Middeleeuwen kunnen dateren. De sporen en vondsten zullen in dit hoofdstuk in chronologische volgorde worden behandeld. 4.1 sporen mogelijk uit de Late-Middeleeuwen In de werkputten 1 en 2 is slechts één spoor aangetroffen dat een oudere datering heeft dan de 19e eeuw en mogelijk zelfs in de Late-Middeleeuwen gedateerd kan worden. Het betreft een sloot of greppel met een donkerbruingrijze egale zandvulling.14 In de vulling kwam humeus en plantaardig materiaal voor, maar er werd geen enkele scherf of ander dateerbaar materiaal in aangetroffen. De datering is daarom onzeker, maar vanwege de ligging van de sloot onder sporen uit de 19e eeuw, moet deze in ieder geval ouder zijn dan de Nieuwe tijd C. Het is zeer waarschijnlijk dat het onderzoeksterrein in de Late-Middeleeuwen deel uit maakte van een akkerland rondom het kasteelterrein. Mogelijk was deze sloot in die periode onderdeel van de begrenzing van die akker. Een ander spoor waarvan de datering terug zou kunnen gaan tot de periode waarin het terrein een akkerland was, is spoor 30 in werkput 3. Het betreft een circa 25 cm diepe natuurlijke kuil of depressie van circa 6 x 8 m waarin ooit water moet hebben gestaan. Dit is op te maken uit de vele kronkelige fibers onder de kuil, die het gevolg zijn van doorsijpelend water in de bodem (fig. 6). De vulling van de kuil/depressie was van grijsbruin egaal tot lichtgrijsbruin gevlekt zand. Er werd geen dateerbaar materiaal in aangetroffen. De datering van dit spoor blijft daarom onzeker, maar de mogelijkheid bestaat dat het een natuurlijk ontstane drenkkuil betreft die in gebruik was in de Late-Middeleeuwen toen dit terrein waarschijnlijk deel uit maakte van een akkerland rondom het kasteel. 4.2 sporen en vondsten uit de 19e eeuw In werkput 1 en 2 werden verschillende sporen (S7, 8, 9, 14, 19, 2 en 22) aangetroffen die vrijwel zeker in de 19e eeuw gedateerd kunnen worden. Als eerste betreft
Fig. 5 p.20 en 21 A Alle-sporenkaart van werkput 1 en 2. B Alle-sporenkaart van werkput 3.
13) Zie bijlage 1 en 2 voor sporen– en vondstenlijsten. 14) S4, 6 en 10. Deze sporen behoren tot dezelfde sloot.
19
AAC-39!.indd 19
06-07-2007 14:13:56
20
AAC-39!.indd 20
06-07-2007 14:13:56
21
AAC-39!.indd 21
06-07-2007 14:13:57
Fig. 6 Dwarsdoorsnede van de natuurlijke depressie (S30) in werkput 3. De bruine, kronkelende strepen aan de onderzijde duiden op het doorsijpelen van water.
het een langgerekte, oost-west georiënteerde puinbaan in werkput 2 (S19). De baan begint aan de westzijde van de werkput en gaat in het oosten door tot in de putwand. De baan is circa 20 m lang en 2 m breed en is gevuld met een hoop puin waaronder keramiekfragmenten en hele bakstenen. Mogelijk is de baan gebruikt als fundering voor een gebouw dat hier heeft gestaan, maar het kan ook juist met de afbraak van een gebouw te maken hebben. Ten zuiden van de puinbaan lag, parallel hieraan, een vijftal bakstenen poeren die ook uit de 19e eeuw dateren (fig. 7). Deze vierkante poeren waren opgebouwd uit bakstenen die bij elkaar werden gehouden door witte, kalkachtige mortel. Ze lagen met een gemiddelde afstand van 7 m uit elkaar en hadden een afmeting van circa 1 x 1 m. Tussen het puin van één van de poeren (S14) werden fragmenten van een mineraalwaterfles aangetroffen die in de 19e eeuw gedateerd kunnen worden (V8). De poeren zullen als fundering hebben gediend voor een gebouw dat hier in de 19e eeuw gestaan heeft. Dit gebouw was ons niet bekend uit de historische onderzoeken die we voorafgaand aan dit archeologische veldonderzoek hebben geraadpleegd. Tot slot konden vier boomvakken in werkput 2 ook in de 19e eeuw gedateerd worden (S21). Deze vakken lagen parallel aan de huidige bomenrij langs het voetpad, ten noorden van werkput 2. Tussen de eerste drie vakken aan de westzijde zat gemiddeld 1,40 m afstand. Het vierde boomvak lag op ongeveer 6 m ten oosten van de andere drie. Er bevonden zich in de boomvakken nog restanten van de boomstronken. Opvallend is dat wanneer de bomenrij zou worden doorgetrokken naar het oosten toe, deze uitkomt op de oude buitenmuur van de oranjerie. Deze oudere bomenrij moet dus dateren van vóór de aanbouw van een
22
AAC-39!.indd 22
06-07-2007 14:13:57
Fig. 7 Deel van het noordprofiel in werkput 1 met onderaan één van de vier 19e eeuwse poeren van baksteen en mortel.
schuur en washok tegen de oranjerie rond het jaar 1885. Als gevolg van deze aanbouw werden het pad én de bomenrij destijds enkele meters in noordelijke richting opgeschoven en daar zijn ze blijven staan tot op de dag van vandaag. 4.3 sporen en vondsten uit de 20e eeuw Naast een aantal kabelsleuven (S27, 28 en 34) en andere moderne verstoringen (S5, 23, 24, 25, 32, 33 en 36) zijn enkele sporen uit de 20e eeuw blootgelegd die het vermelden waard zijn. Als eerste betreft het een tweetal paalfunderingen in het zuidprofiel aan de oostzijde van werkput 1 (S11 en 12). Op een afstand van circa 3 m van elkaar lagen twee onderkanten van houten tonnen met elk een rechtopstaande, vierkante, houten paal (fig. 8).15 De palen hebben zeer waarschijnlijk gehoord bij een lange, smalle aanbouw met een stookplaats tegen de oranjerie, die hier in het begin van de 20e eeuw gestaan heeft. Uit eerder bouwhistorisch onderzoek aan de oranjerie en de boerderij is de precieze functie van deze stookplaats niet duidelijk geworden en ook dit archeologisch onderzoek kan hierover helaas niets meer zeggen.16 Opvallend was ook een aantal afvalkuiltjes gevuld met glas en aardewerkfragmenten (S3, 15 en 20). Het kuiltje (S3) bevatte uitsluitend een groot aantal vensterglasfragmenten (V9). Uit spoor 15 en 20 is veel aardewerk, glas en metaal gekomen. In spoor 15 waren dat vooral veel fragmenten van bloempotten die gedateerd moeten worden tussen 1700 en 1900 (V10). Vermoedelijk zijn deze bloempotten oorspronkelijk afkomstig uit de oranjerie en bijbehorende tuinen rondom het kasteel die eind 19e eeuw in gebruik waren.17 Het afvalkuiltje (S20) bevatte zowel aardwerk als glas en metaal (V20). Het aardwerk bestond voornamelijk uit een fragment van een waterfles die in de 19e eeuw moet worden gedateerd en een fragment van een baksteen met witte mortel eraan. Dat de
15) De palen zijn gezien, maar waren helaas voor de ontdekking van de tonnen door de graafmachine reeds weggetrokken. 16) Enderman 2003, 5, 22. 17) Zie ook bijlage 3, fig. 1.
23
AAC-39!.indd 23
06-07-2007 14:13:58
kuil toch in de 20e eeuw wordt gedateerd komt door een aantal fragmenten van glazen waterflessen, waarvan er ten minste één in de 20e eeuw gedateerd moet worden. 4.4 evaluatie onderzoeksvragen De in het PvE opgestelde onderzoeksvragen zijn in beginsel voornamelijk ter inventarisatie. Daarnaast zijn voor het gebruik van het terrein in de LateMiddeleeuwen en Nieuwe tijd specifieke vragen opgesteld. Inventariserende onderzoeksvragen – Wat is de aard, omvang, kwaliteit en het ruimtelijke verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Het grootste deel van de sporen kunnen in verband worden gebracht met de verschillende bouw- en afbraakactiviteiten die op dit terrein, tussen de oranjerie en de boerderij, in de 19e en 20e eeuw hebben plaatsgevonden. Daarnaast zouden twee sporen, een sloot en een natuurlijke kuil of depressie, mogelijk gedateerd kunnen worden in de periode dat dit terrein deel uit maakte van een groot akkergebied rondom het kasteel. De kwaliteit van de sporen en vondsten is goed omdat het merendeel vrij recent is en dus nog niet zo lang aan verval onderhevig. Bovendien bestaan de meeste sporen en vondsten uit stevig materiaal. – Uit welke periode dateren deze sporen en sporenclusters? En wanneer zijn de vindplaatsen weer in onbruik geraakt? De sporen dateren vrijwel alle uit de 19e en 20e eeuw. Het restant van het esdek dat in werkput 3 werd waargenomen, is ouder en dateert vermoedelijk uit de Late-Middeleeuwen. Een exacte datering is niet te geven aangezien geen materiaal in het esdek is gevonden. De sloot in werkput 1 en 2 en de natuurlijke kuil of depressie in werkput 3 zouden uit dezelfde periode als het esdek kunnen zijn, maar ook hierin is geen materiaal gevonden dat een dergelijke datering kan bevestigen. Op de kaart van 1832 staat dit terrein aangeduid als een akkergebied en zeer waarschijnlijk is het als zodanig in gebruik geweest vanaf de LateMiddeleeuwen. Het esdek zal dus een zeer lange periode, tot in de 19e eeuw, in gebruik zijn geweest. Op een zeker moment in de 19e eeuw zijn de eerste bouwactiviteiten op dit terrein begonnen, maar de in die periode aangelegde gebouwen of structuren zijn in de loop van de 20e eeuw weer allemaal tot op de grond toe afgebroken. – Wat is de ruimtelijke relatie tussen de sporen en de sporenclusters onderling en ten opzichte van de natuurlijke en antropogene omgeving? Er bestaat een mogelijke relatie tussen het esdek in werkput 3 en twee sporen (de sloot in werkput 2 en de mogelijke drenkkuil in werkput 3). De datering van al deze sporen is onzeker, dus of ze gelijktijdig zijn geweest is niet bevestigd. Sloten of greppels maken integraal onderdeel uit van een akkercomplex, omdat ze dienen voor zowel de afwatering als de perceelindeling. Drenkkuilen zijn daarentegen niet ideaal voor de bewerking van de akker, met name voor het ploegen. Maar als vee zou zijn geweid op de stoppelvelden, dan was het natuurlijk van belang dat de dieren hun dorst konden lessen. Zowel in de sloot als in de natuurlijke kuil is geen antropogeen materiaal aangetroffen.
24
AAC-39!.indd 24
06-07-2007 14:13:58
Fig. 8 De onderkant van een houten ton is gebruikt als fundering voor een houten paal behorend bij een aanbouw tegen de schansmuur uit de eerste helft van de 20e eeuw.
Een ruimtelijke relatie tussen de overige 19e en 20e eeuwse sporen is niet duidelijk omdat de afmetingen en de exacte dateringen van de verschillende structuren niet goed zijn vast te stellen. Wel is duidelijk dat alle sporen te maken hebben gehad met bouwwerkzaamheden en afbraak- of opruimactiviteiten die direct gerelateerd zijn aan het kasteel en de andere bijgebouwen. – Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Ook vrijwel alle vondsten dateren in de 19e en 20e eeuw. Het betreft voornamelijk bouwmateriaal zoals bakstenen, maar ook veel fragmenten van aardewerken waterflessen, bloempotten en vensterglas. Het materiaal is vrijwel allemaal afkomstig uit puinbanen en afvalkuilen en kan worden gerelateerd aan bouwwerkzaamheden en afbraak- of opruimactiviteiten op en rond het onderzoeksterrein in de 19e en 20e eeuw. Een enkel aardewerkfragment is ouder, maar het werd aangetroffen in een spoor met 19e of 20e eeuws materiaal. – Wat is de relatie tussen de eventueel aangetroffen vindplaatsen met vindplaatsen en vondstmeldingen uit de directe omgeving? De bouwwerkzaamheden en afbraak- of opruimactiviteiten die op het onderzoeksterrein hebben plaatsgevonden zijn direct gerelateerd aan de activiteiten rond het kasteel en de bijgebouwen. Veel van die activiteiten zoals de bouw van een lange, smalle aanbouw tegen de noordelijke schansmuur en de oranjerie zijn uit de historische bronnen bekend.
25
AAC-39!.indd 25
06-07-2007 14:13:59
– Wat is de bodemopbouw en geologische opbouw van het plangebied? De oorspronkelijke bodemopbouw was in werkput 1 en 2 volledig verstoord. De bodemopbouw bestond hier, naast de C-horizont uit een vijftal opgebrachte lagen die te dateren waren in de 19e en 20e eeuw. In werkput 3 bestond de bodemopbouw eveneens uit enkele opgebrachte lagen, maar hier was direct boven de C-horizont een restant van een esdek zichtbaar met spitsporen aan de onderzijde. De aanwezigheid van dit esdek bevestigt het gebruik van dit terrein als akkerland in een periode voordat hier verschillende bouwactiviteiten plaatsvonden. – Hoe dik is het esdek op het terrein en van wanneer dateert dit? Het restant van een esdek in werkput 3 was gemiddeld 40 cm dik. De bovenkant van het esdek is mogelijk verstoord door een opgebrachte laag, waardoor het esdek niet meer de oorspronkelijke dikte heeft. Er werd geen materiaal in het esdek aangetroffen, zodat een exacte datering niet kan worden gegeven. In ieder geval dateert het in een periode dat dit terrein nog als akkerland werd gebruikt, dat wil zeggen van voor de bouwactiviteiten die hier halverwege de 19e eeuw hebben plaatsgevonden. – Zijn er onder het esdek nog oudere akkerlagen aanwezig? En zo ja, wat is de datering? Er zijn onder het esdek geen oudere akkerlagen waargenomen. Het esdek lag direct boven de C-horizont. Onderzoeksvragen betreffende de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd – Wat is de functie van het terrein voordat het kasteel gebouwd werd? Er zijn geen bewoningssporen aangetroffen die kunnen dateren uit een periode voordat het kasteel werd gebouwd. Het is mogelijk dat het esdek al gevormd is in een periode voor het kasteel en dat dit terrein dus al in de Middeleeuwen in gebruik was als akkerland. Onder het esdek werden geen oudere antropogene sporen of lagen aangetroffen. Er zijn daarom geen bewijzen voor menselijke activiteiten op dit terrein voordat het in gebruik werd genomen als akkerland. – Wat is de functie van het terrein vanaf het midden van de 14e eeuw, nadat het kasteel in gebruik werd genomen? Het esdek in werkput 3 heeft aangetoond dat het gebruik van dit terrein als akkerland, zoals dat wordt aangegeven op de kaart van 1832, inderdaad klopt. Of het terrein ook al akkerland was in de periode dat het kasteel werd gebouwd, dus vanaf het midden van de 14e eeuw, kan niet worden aangetoond omdat er geen materiaal in het esdek of de mogelijk gelijktijdige sloot en natuurlijke kuil of depressie is aangetroffen. – Wat werd de functie van het terrein vanaf het midden van de 19e eeuw, toen het terrein in het kasteelcomplex werd opgenomen? In het midden van de 19e eeuw, toen het terrein in het kasteelcomplex werd opgenomen, hebben er verschillende bouw- en afbraakactiviteiten plaatsgevonden. Tussen de oranjerie en de boerderij hebben, naast de 20e eeuwse smalle aanbouw tegen de schansmuur, ergens in de 19e eeuw nog één of meer gebouwen of structuren gestaan. Hierop wijzen de poeren die in werkput 1 en 2
26
AAC-39!.indd 26
06-07-2007 14:13:59
werden gevonden. Ook de vele puinlagen met bouwmateriaal duiden op dergelijke activiteiten. De precieze functies van deze gebouwen of structuren zijn uit dit archeologisch onderzoek niet duidelijk geworden. – Op de kaart van 1832 gaat het om een akkergebied. Kan er een relatie tussen dit akkergebied en het kasteel worden gelegd? Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan deze relatie niet worden gelegd. Hiervoor zijn te weinig sporen van dit akkergebied aangetroffen alsook te weinig materiaal in die sporen waarmee de link met het kasteel zou kunnen worden gelegd. – Kan van de materiele cultuur worden afgeleid dat er contact was met het kasteel? Of is er geen verschil met andere akkergebieden te zien? In het esdek en het tweetal sporen dat mogelijk met het akkergebied in verband kunnen worden gebracht, werd geen materiaal aangetroffen. Eventueel contact met het kasteel kan hierdoor niet worden aangetoond. – Wat betekenen de baksteenresten die bij het verkennend booronderzoek zijn aangetroffen? De bakstenen en restanten van bakstenen bevonden zich voornamelijk in de verschillende puinlagen uit de 19e en 2oe eeuw. Deze puinbanen zijn mogelijk restanten van afbraakactiviteiten, maar kunnen ook gebruikt zijn voor de fundering van een gebouw of andere structuur. De 19e eeuwse poeren waren ook opgebouwd uit bakstenen. Er zijn verder geen muren, vloeren of restanten daarvan aangetroffen. – Kan de, bij het bouwhistorisch onderzoek gelokaliseerde, aanbouw aan de schansmuur ook archeologisch worden aangetoond? Zo ja, wat is dan de functie van deze aanbouw geweest? De aangetroffen paalfunderingen waarbij houten tonnen zijn gebruikt, in het zuidprofiel aan de oostzijde van werkput 1, behoren zeer waarschijnlijk tot de genoemde lange, smalle aanbouw aan de schansmuur. Deze paalfunderingen geven geen verdere informatie over de precieze functie van deze aanbouw.
27
AAC-39!.indd 27
06-07-2007 14:13:59
– Is er een verschil te zien in sporenvorming onder het voormalige afdakje aan de westkant van de boerderij, zoals beschreven in het bouwhistorisch onderzoek, en de rest van deze werkput? Zo ja, wat betekent dit? Het gebied onder het voormalige afdakje aan de westkant van de boerderij is compleet verstoord door recente kabelsleuven. Er zijn op deze plaats daarom geen oudere sporen aangetroffen. – Is in deze werkput de mestvaalt, die in het bouwhistorisch onderzoek genoemd wordt, te lokaliseren? Nee, deze is niet gelokaliseerd. 4.5 conclusie Het definitief archeologisch onderzoek op het plangebied Kasteelcomplex heeft weinig verrassende informatie over het terrein opgeleverd. Van het akkercomplex dat hier moet hebben gelegen voor de 19e eeuw zijn weinig sporen teruggevonden, mede doordat het oorspronkelijke esdek op het grootste deel van het terrein volledig was verdwenen. De sloot of greppel in werkput 1 en 2 en de kuil of natuurlijke depressie in werkput 3 zijn de enige sporen die eventueel met het akkercomplex in verband kunnen worden gebracht. De overige sporen die zijn aangetroffen hebben alle te maken met de aanbouw en afbraak van gebouwen tegen de noordelijke schansmuur en met allerhande opruimactiviteiten in de 19e en 20e eeuw.
28
AAC-39!.indd 28
06-07-2007 14:13:59
5 Archeologische Monumentenzorg
5.1 inleiding Het grondbeginsel van de Archeologische Monumentenzorg is het streven naar behoud van het archeologisch bodemarchief door middel van bescherming en duurzaam beheer. Behoud van waardevolle vindplaatsen in situ is een van de kernpunten. Wanneer het bodemarchief in een bepaald gebied bedreigd wordt, moet onderzoek gedaan worden om de eventuele aanwezige archeologische vindplaatsen op dat terrein in kaart te brengen en gegevens te verzamelen over aard, omvang, kwaliteit en ouderdom. Aan de hand van de verzamelde gegevens wordt een vindplaats gewaardeerd en op basis van de waardestelling wordt een (selectie)besluit genomen hoe om te gaan met de aangetroffen archeologische waarden. Hierbij kan de keuze worden gemaakt voor het behoud van archeologie door het inpassen van de archeologische vindplaatsen in de inrichting van een gebied of het nader onderzoeken van de vindplaats met behulp van de daartoe geëigende methode (opgraven, begeleiden werkzaamheden). Een vindplaats wordt gewaardeerd aan de hand van de geldende specificaties uit het handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna).18 Met het kna-waarderingssysteem kan de waarde van een vindplaats gekwantificeerd worden en uitgedrukt worden in een score; de hoogte van de score vormt het waardeoordeel van de vindplaats. Er wordt onderscheid gemaakt in drie verschillende waarden: de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats. De eerste stap in het proces van waarderen is de vaststelling van de belevingswaarde. Hierbij gaat het om de zichtbaarheid en de schoonheid van een vindplaats, alsook om de levende herinnering aan het verleden, die aan een vindplaats verbonden kan zijn (bijvoorbeeld in de vorm van historische gebeurtenissen of sagen en legenden). Wanneer aan een vindplaats een belevingswaarde wordt toegekend, wordt deze in de meeste gevallen als behoudenswaardig beschouwd, omdat dit in Nederland relatief zeldzaam is. Als de belevingswaarde van een vindplaats nihil is, wordt deze vervolgens gewaardeerd op zijn fysieke en inhoudelijke kwaliteit. Bij de beoordeling van de fysieke kwaliteit wordt gelet op de gaafheid van de sporen, de stabiliteit van de fysieke omgeving en op het criterium van de conserveringstoestand van het vondstmateriaal. Voor de inhoudelijke kwaliteit van een vindplaats wordt onderscheid gemaakt tussen vier criteria, te weten zeldzaamheid, informatiewaarde,
18) NN 2006.
29
AAC-39!.indd 29
06-07-2007 14:13:59
ensemblewaarde en representativiteit van de vindplaats. Op de verschillende criteria kan laag (1 punt), middelmatig (2 punten) of hoog (3 punten) gescoord worden. De behoudenswaardigheid van een vindplaats is niet alleen afhankelijk van de hoogte van de score, maar ook van de combinatie van de scoretoekenning per kwaliteitscategorie. Zo is een vindplaats behoudenswaardig als deze op de fysieke kwaliteit minimaal 5 punten én op de inhoudelijke kwaliteit minimaal 7 punten scoort. Wanneer op de fysieke kwaliteit ten minste 5 punten gescoord worden, maar op de inhoudelijke kwaliteit minder dan 7 punten, dan is de vindplaats toch behoudenswaardig als het criterium representativiteit van toepassing is. Als een vindplaats op de fysieke kwaliteit minder dan 5 punten scoort, is
30
AAC-39!.indd 30
06-07-2007 14:14:01
deze in principe niet behoudenswaardig. Wanneer echter een vindplaats op de fysieke kwaliteit 4 punten of minder scoort, máár bij de inhoudelijke kwaliteit aan ten minste één criterium het maximum van 3 punten toegekend wordt, dan is de vindplaats toch behoudenswaardig. 5.2 waardering onderzoeksgebied De locatie van de toekomstige feestzaal en keuken is door middel van een opgraving archeologisch onderzocht. Voor dit deel van het kasteelterrein hoeft dus geen waardering meer te worden geformuleerd. Voor de directe omgeving van het onderzoeksgebied kan naar aanleiding van de opgraving een betere waardering en verwachting voor de aanwezigheid van archeologie worden opgesteld. Voor het niet-onderzochte gebied op het kasteelterrein van Geldrop is de knascoretabel ingevuld (tabel 2). Aan de hand van deze tabel is een verwachtingskaartje gemaakt voor het hele kasteelterrein (fig. 9). De belevingswaarde Als eerste is gekeken naar de belevingswaarde. Het kasteel van Geldrop en het omliggende kasteelterrein hebben een rijke historie. Vanaf de bouw van het kasteel rond 1350 heeft het kasteel een grote rol gespeeld in de omgeving en hebben allerlei gebeurtenissen in en rondom het kasteel plaatsgevonden. Deze in de bronnen vermelde gebeurtenissen dragen bij aan de herinneringswaarde van het kasteelcomplex. Daarbij is het kasteel en de bijbehorende gebouwen en structuren tot op de dag van vandaag zichtbaar omdat ze worden behouden als monument. Hierdoor scoort het kasteelcomplex ook hoog op het criterium schoonheid. Al met al kan daarom worden gezegd dat het kasteel en het omliggende kasteelterrein met de bijgebouwen een hoge belevingswaarde hebben en als zeer behoudenswaardig worden beschouwd.
Fig. 9 p.30 De archeologische verwachting op het kasteelterrein.
De fysieke kwaliteit De volgende waarde die bekeken is, betreft de fysieke kwaliteit van het onderzoeksgebied. Hieronder vallen de criteria gaafheid (van sporen en vondsten) en conservering. Om hieraan een score te geven voor het gehele onderzoeksgebied zal moeten worden uitgegaan van de fysieke kwaliteit van de sporen en vondsten op het opgravingsterrein. Wat betreft de gaafheid van sporen en vondsten is sprake van een hoge score. Dit komt vooral doordat het grootste deel van de aangetroffen sporen en vondsten in de 19e en 20e eeuw gedateerd moeten worden en dus nog niet zo lang in de grond heeft gezeten. De fysieke kwaliteit van de oudere sporen is buiten enige verstoring van de 19e en 20e eeuwse activiteit ook behoorlijk goed. De sporen zijn donker van kleur en goed te herkennen. In deze sporen werd geen materiaal aangetroffen waardoor over de fysieke kwaliteit daarvan niets valt te zeggen. De conservering van al het 19e en 20e eeuwse materiaal is hoog, zowel van het aardewerk, glas en metaal als van het hout van de houten tonnen uit de 20e eeuw. Natuurlijk heeft dit wederom als oorzaak dat het materiaal nog niet zo lang in de grond heeft gezeten. Dat er in de oudere sporen geen materiaal is aangetroffen, lijkt eerder toeval dan het gevolg van een slechte conservering. Op basis van deze gegevens scoort de fysieke kwaliteit van het kasteelterrein hoog. Sporen van bouw- en afbraakactiviteiten rondom het kasteel zullen overal van goede tot redelijke kwaliteit zijn omdat het niet zulke oude sporen betreft
31
AAC-39!.indd 31
06-07-2007 14:14:01
waarden
criteria
Beleving Schoonheid
parameters
antwoord
Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement Vorm en structuur Relatie met omgeving
ja ja ja
nvt
ja ja
nvt
Herinnerings- Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis waarde Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
Fysieke Gaa∑eid kwaliteit
Aanwezigheid sporen Gaa∑eid sporen Ruimtelijke gaa∑eid Stratigrafie intact Mobilia in situ Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu Stabiliteit van de natuurlijke omgeving
hoog middel middel laag laag middel hoog nvt hoog
score
3
Conservering Conservering artefacten (metaal/overig) Conservering organisch materiaal
hoog middel
2
Inhoudelijke Zeldzaamheid kwaliteit
Bijzonder in vergelijking tot het aantal vergelijkbare monumen- ten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde perioden binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
middel
2
Informatie- waarde
Bijzonder in vergelijking tot opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel) Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek in de betref- fende archeoregio Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek van de betref- fende archeologische periode Passend binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut, racm of anderen
Ensemble- waarde
Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de micro-regio) Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeen- volgende perioden binnen de micro-regio) Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaa∑eid van het contemporaine landschap) Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving
Represen- tativiteit
Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
middel hoog
middel
2
middel middel middel laag
2
hoog nvt hoog hoog
3
middel
32
AAC-39!.indd 32
06-07-2007 14:14:01
en omdat de sporen vaak van duurzaam materiaal zijn of duurzaam materiaal bevatten. Oudere sporen lijken, wanneer ze niet door recente sporen verstoord zijn, eveneens van goede fysieke kwaliteit. De inhoudelijke kwaliteit Tot slot is gekeken naar de score op inhoudelijke kwaliteit van het onderzoeksgebied. Het kasteel en het kasteelterrein scoren op dit criterium gemiddeld. De zeldzaamheid, informatiewaarde en representativiteit zijn voor de archeoregio wel redelijk hoog, maar het complex is voor heel Nederland én voor de betreffende archeologische periode minder bijzonder. Qua ensemblewaarde scoort het kasteelcomplex eveneens gemiddeld. De Burght, een monument aan de zuidkant van Geldrop, dateert uit dezelfde archeologische periode en vormt samen met het kasteel een interessant ensemble. Het onderzoek naar deze Burght is momenteel volop aan de gang.19 5.3 advies Het kasteel en een aantal bijgebouwen zijn reeds tot monument verklaard, maar dit geldt niet voor de historische resten die op het kasteelterrein onder het maaiveld liggen. Dat direct rondom het kasteel en de bijgebouwen een hogere verwachting is dan op de rest van het kasteelterrein is logisch. Hier is in het verleden de meeste activiteit geweest. Daarom is de directe omgeving van het kasteel en de bijgebouwen gemarkeerd als een terrein van hoge archeologische waarde. De rest van het kasteelterrein is aangemerkt als terrein van hoge archeologische verwachting. Bij toekomstige bouwactiviteiten die bodemverstorend zijn, zal dus in alle gevallen rekening moeten worden gehouden met de te verwachten archeologische waarden die onder het maaiveld liggen.
Tabel 2 p.32 Waardering van het kasteelterrein naar aanleiding van de opgraving op het plangebied Kasteelcomplex.
19) Het arc heeft in 2006 proefsleuven gegraven op het terrein van De Burght waarbij de locatie van De Burght bevestigd is.
33
AAC-39!.indd 33
06-07-2007 14:14:01
tijdsbalk van de Middeleeuwen
34
AAC-39!.indd 34
06-07-2007 14:14:02
literatuur
NN, 1832: Kadastrale minuutplannen in: www.dewoonomgeving.nl NN, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 2.2, in: www.sikb.nl Coenen, J., 1987: Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop. Dijk, X.C.C. van, 2003: Gemeente Geldrop, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, raap-rapport 786, Amsterdam. Enderman, M., 2003: De oranjerie, boerderij en schansmuren van kasteel Geldrop, te Geldrop, Nieuwkoop. Parlevliet, M./C.L. Nyst 2006: Programma van Eisen voor het definitief archeologisch onderzoek in het plangebied ‘Kasteelcomplex’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant), aacnotities 27, Amsterdam. Verhees-Wouters, H., 2002: De geschiedenis van kasteel Geldrop en zijn bewoners. Uitgave Stichting Kasteel Geldrop. Schegget, M. ter, 1999: Late Iron Age human skeletal remains from the river Meuse at Kessel, in F. Theuws/N. Roymans, Land and Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period end the Middle Ages in the Southern Netherlands (aas4), Amsterdam, 199 – 240.
35
AAC-39!.indd 35
06-07-2007 14:14:02
lijst van gebruikte afkortingen
aac amz archis dao PvE racm klic kna nap UvA
Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam Archeologische Monumentenzorg Archeologisch Informatiesysteem Definitief archeologisch onderzoek (opgraving) Programma van Eisen Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Kabels en Leidingen Informatiecentrum Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Normaal Amsterdams Peil Universiteit van Amsterdam
36
AAC-39!.indd 36
06-07-2007 14:14:02
lijst van figuren en tabellen
Fig. 1 Inzet Fig. 2 Fig. 3 Fig. 4 Fig. 5 Fig. 6 Fig. 7 Fig. 8 Fig. 9 Fig. 10
De ligging van het plangebied in Geldrop. de ligging van Geldrop in Nederland. Ligging van de werkputten ten opzichte van de bijgebouwen en de schansmuur van het kasteel. A Bodemprofiel in werkput 1 en 2. B Bodemprofiel in werkput 3. De werkzaamheden in werkput 2. A Alle-sporenkaart van werkput 1 en 2. B Alle-sporenkaart van werkput 3. Dwarsdoorsnede van de natuurlijke depressie (S30) in werkput 3. De bruine, kronkelende strepen aan de onderzijde duiden op het doorsijpelen van water. Deel van het noordprofiel in werkput 1 met onderaan één van de vier 19e eeuwse poeren van baksteen en mortel. De onderkant van een houten ton is gebruikt als fundering voor een houten paal behorend bij een aanbouw tegen de schansmuur uit de eerste helft van de 20e eeuw. De archeologische verwachting op het kasteelterrein. Tijdsbalk van de Middeleeuwen.
Tabel 1 Tabel 2
Administratieve gegevens van de opgraving op het plangebied Kasteelcomplex. Waardering van het kasteelterrein naar aanleiding van de opgraving op het plangebied Kasteelcomplex.
37
AAC-39!.indd 37
06-07-2007 14:14:02
bijlage 3 aardewerk en glas
door J.P.W. Verspay inleiding Het archeologisch onderzoek op het kasteelterrein heeft tevens een hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd. Verreweg het grootste aandeel wordt ingenomen door aardewerk en glas. Dit is niet vreemd gezien het feit dat dit materiaal in het verleden in onvoorstelbare hoeveelheden is vervaardigd om te voorzien in een dagelijkse behoefte en over het algemeen goed bestand is tegen het verblijf in de bodem. Dit heeft ertoe geleid dat het bij archeologisch onderzoek vrijwel altijd wordt aangetroffen, niet zelden in grote hoeveelheden. Het aardewerk en glas dragen niet enkel bij aan de bepaling van de aard en datering van de aangetroffen sporen, maar is ook op zichzelf een bron van informatie. Voor dit onderzoek waren de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: – Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren deze? – Kan van de materiële cultuur worden afgeleid dat er contact was met het kasteel? Of is er geen verschil met andere akkergebieden te zien? Het vondstmateriaal is met het oog op deze vragen geanalyseerd en gerapporteerd. In het onderstaande verslag is niet getracht uitputtend te zijn, maar is gekozen om de hoofdlijnen binnen de vondstgroep aan te geven. aardewerk De vroegste vondsten dateren uit de Late-Middeleeuwen en Vroege-Nieuwe tijd. Het gaat om een paar fragmenten steengoed en roodbakkend aardewerk en een scherf Elmpteraardewerk. Deze laatste (V22.7) is afkomstig van een handgevormde pot en dateert tussen 1200 en 1350. Uit hetzelfde spoor komt een groot halsfragment van een steengoed kan (V22.6), vermoedelijk van het type s2-kan-27. Deze kan is afkomstig uit het Rijnlandse pottenbakkerscentrum Raeren en dateert tussen 1525 en 1575. Verreweg het grootste deel van het gevonden aardewerk bestond uit bloempotten. Dit zijn eenvoudige, ongeglazuurde, conische potten. In de bodem is een gat aangebracht waardoor overtollig water kan afvloeien om wortelrot te voorkomen. In Nederland zijn bloempotten bekend vanaf de late 15e en vroege 16e eeuw.20 Deze zijn dan nog tamelijk zeldzaam. De groeiende populariteit van de siertuin
38
AAC-39!.indd 38
06-07-2007 14:14:02
Fig. 1 De bloempot.
in de loop van de 18e en 19e eeuw leidt tot een sterke toename van het aandeel bloem-, tuin- en overpotten. Tegen het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw vormt dit tuinaardewerk, met de opkomst van het metalen keukengoed, voor veel pottenbakkerijen nog het enige product. Bij het onderzoek zijn de resten van zeker vijfentwintig bloempotten aangetroffen. Hierbij konden drie typen worden geïdentificeerd: r-blo-8, r-blo-9 en r-blo-16. De eerste was overduidelijk het best vertegenwoordigd (fig. 1). Vanwege de eenvoudige vorm bieden de bloempotten op zichzelf weinig gelegenheid voor een scherpere datering dan 18e of 19e eeuw. Naast de bloempotten zijn fragmenten aangetroffen van enkele tuinpotten. Dit zijn de grote varianten van de bloempot. Niet zelden zijn deze aan de binnenzijde van glazuur voorzien. Tuinpotten dienden voor het houden van kuipplanten. Dit zijn meestal subtropische of tropische planten. In de zomer kunnen deze planten buiten staan, maar in de winter moeten ze binnen gehaald worden ter bescherming tegen de vorst. De bloempotten moeten naar alle waarschijnlijkheid in verband worden gebracht met de oranjerie die de heer Hubertus Hoevenaar jr. in de jaren ’60 van de 19e eeuw liet bouwen. Een dergelijk gebouw was bestemd om subtropische of tropische planten te houden en kweken of te laten overwinteren. Een aanzienlijk deel van het keramische vondstmateriaal werd ingenomen door mineraalwaterflessen (fig. 2). Deze steengoedflessen vormden de verpakking voor bronwater, dat vanaf het midden van de 17e eeuw in toenemende mate werd geïmporteerd uit Duitsland.21 De flessen werden gemaakt in het Westerwald, nabij de bronnen. De populariteit van het mineraalwater bereikt in de loop van de 20) Bartels 1999, 119; Bruijn 1979, 18e en 19e eeuw grote hoogte. Dit was te danken aan de heilzame werking die 79. aan het water werd toegeschreven. Mineraalwater werd aanbevolen door artsen 21) Bartels 1999, 71 – 76. en was breed verkrijgbaar. Het water van verschillende bronnen beschikte over
39
AAC-39!.indd 39
06-07-2007 14:14:02
Fig. 2 Een mineraalwaterfles met detail van de stempel.
specifieke eigenschappen als gevolg van de aanwezige minerale zouten. De flessen werden in tweede instantie ook wel gebruikt voor jenever en kruidenbitters. Pas later zijn specifiek hiervoor ook steengoedflessen gemaakt. Tegenwoordig zijn soortgelijke flessen nog bekend van de kruidenbitter. Bij het onderzoek zijn fragmenten van ten minste zes mineraalwaterflessen aangetroffen. Voor zover hier uitsluitsel over gegeven kon worden, zijn deze allemaal van hetzelfde type (s2-fle-4). Het gaat daarbij om een geheel cilindrische fles met een afgeronde schouder, een korte cilindrische hals met verdikte lip en een platte bodem. Dit type komt aan het einde van de 18e eeuw in productie. Langzaam verdringt deze vorm de andere om vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw zo goed als de enige mineraalwaterflesvorm te zijn. Vanaf het laatste kwart van die eeuw neemt de productie van de steengoedflessen af. Glazen flessen namen de rol van de steengoedexemplaren over omdat ze tegen die tijd goedkoper te maken waren en minder wogen. Rond 1900 hadden glazen flessen het steengoed geheel verdrongen. Nadien worden de steengoedflessen nog op kleine schaal vervaardigd ten behoeve van de jeneverstokerijen.
40
AAC-39!.indd 40
06-07-2007 14:14:04
Fig. 3 De 19e eeuwse kachelpan (V18.3).
Op enkele van de gevonden exemplaren was een merk aangebracht. Deze zijn voor de bakgang met een stempel op de fles aangebracht. De aangetroffen exemplaren kunnen onderverdeeld worden in hoofdmerken en bijmerken. De eerste is de stempel van de bron waaruit het water afkomstig is. De tweede is van de exploitant van de bron of van de verkoper van het product. Het bijmerk werd doorgaans onder het hoofdmerk aangebracht. V18.1 Hoofdmerk Rond stempel met leeuw en randschrift ‘+schwalheimer mineralwasser’. Bijmerk ‘schwalheim’. Deze fles bevatte mineraalwater afkomstig uit de bronnen van Schwalheim. Het water uit deze bron is koolzuurhoudend. V8.2 Hoofdmerk Rond stempel met randschrift:‘[selte]rs°’. Bijmerk ‘[herzogtu] m nassau’. Deze fles bevatte mineraalwater afkomstig uit de beroemde bronnen van Selters. Het water uit deze bron is koolzuurhoudend. Aan de hand van het bijmerk is de fles te dateren tussen 1806 – 1866, de periode waarin Nassau een hertogdom was.22 Daarna gaat het over in de Pruisische provincie Hessen-Nassau.
22) Zie www.niederselters.de/ geschichte/geschichte.html
41
AAC-39!.indd 41
06-07-2007 14:14:04
Fig. 4 De bodem van een 18e eeuwse fles.
V18.4 Hoofdmerk Rond stempel met randschrift: ‘[selter]s°u[assan°o°]’. Deze fles bevatte mineraalwater afkomstig uit de beroemde bronnen van Selters. Het randschrift van dit merk is zo geschreven dat o selters nassau in een oogopslag, boven elkaar leesbaar zijn. V18.2 Merk ‘M: N 64’. Dit kan een fabrieks- of makersmerk zijn. Een nadere identificatie is vooralsnog niet mogelijk. Tot slot is ook de vondst van een kachelpan (V18.3) vermeldenswaardig (fig. 3). Deze pannen hebben een platte bodem zodat deze op een fornuis gebruikt kunnen worden. De eerst kachelpannen worden aan het einde van de 18e eeuw gemaakt en verdringen in de 19e eeuw de grapen uit de keukens. Vanaf omstreeks het begin van de 20e eeuw moet ook deze plaats maken voor het metalen keukengoed. De kachelpan die is gevonden op het kasteelterrein kan geïdentificeerd worden als r-kap-2. Dit is een bolle pan met platte bodem en een afgeronde kraagrand met dekselgeul. De Geldropse pan had geen oren. Dergelijke pannen dateren tussen 1825 en 1875. glas Glas was onder het vondstmateriaal goed vertegenwoordigd. Buiten de aanzienlijke hoeveelheid vensterglas, ging het vrijwel uitsluitend om glazen flessen. De vroegste exemplaren waren de bodems van twee dikwandige, bolle flessen met opgestoken bodems (V21) (fig. 4). Deze flessen zijn specifiek als wijnfles gemaakt. Een exacte typeduiding was niet mogelijk zodat een ruime datering van 1700 en 1790 wordt aangehouden.
42
AAC-39!.indd 42
06-07-2007 14:14:05
In de tweede helft van de 17e eeuw doet zich een verandering voor in de opslag van wijn. Deze wordt niet langer enkel in houten tonnen opgeslagen, maar ook in kleinere hoeveelheden gebotteld in speciaal daartoe vervaardigde dikwandige, bolle flessen.23 Even voor het midden van 18e eeuw doet daarnaast de cilindrische fles zijn intrede. Tegen het einde van die eeuw zal deze vorm de dikwandige, bolle fles hebben verdrongen. De overgang naar de cilindrische fles heeft te maken met de mogelijkheid om de flessen horizontaal op te kunnen slaan. Hierdoor blijft de kurk vochtig waardoor de inhoud langer houdbaar is.24 Op een scherf van een vierkante fles (V13.4) na, behoorden de overige fragmenten toe aan cilindrische flessen. Allemaal stamde deze uit de 19e eeuw. Slechts van drie flessen was het type te bepalen. Het gaat daarbij om één fles van het type gl-fle-27 en twee van het type gl-fle-53. De eerstgenoemde (V4.3) is een vormgeblazen, groene wijnfles met een opgebolde bodem. Op de onderzijde is in reliëf het merk ‘amste[rdam]’ te lezen. Dergelijke flessen zijn vervaardigd in de tweede helft van de 19e eeuw. De andere twee (V1.1 en V22.1) zijn eveneens vormgeblazen. Aan de onderzijde bevindt zich in het midden van de opgebolde bodem een lensvormige verdikking. Deze is karakteristiek voor het genoemde flestype. Dergelijke flessen werden gemaakt tussen 1820 en 1890.
Fig. 5 Selectie van vondsten van de opgraving.
conclusie Op grond van de analyse van het vondstmateriaal kunnen de onderzoeksvragen als volgt worden beantwoord: – Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij? Hoewel het vroegste vondstmateriaal uit de Late-Middeleeuwen stamt gaat het hier slechts om enkele fragmenten. Het overgrote deel wordt gevormd door
23) Bartels 1999, 267. 24) Bartels 1999, 272.
43
AAC-39!.indd 43
06-07-2007 14:14:05
materiaal uit de 19e eeuw. In het totale vondstenspectrum was een drietal vormen ruim vertegenwoordigd: de bloempotten, de mineraalwaterkruiken en de wijnflessen. Deze maakten het overgrote deel van het geheel uit. De bloempotten moeten naar alle waarschijnlijkheid in verband worden gebracht met de oranjerie die de heer Hubertus Hoevenaar jr. in de jaren ’60 van de 19e eeuw laat bouwen. De gevonden mineraalwaterflessen stammen uit de 19e eeuw. In één geval was het mogelijk om tot een scherpere datering (1806 – 1866) te komen, met het voorbehoud dat secundaire gebruik van de flessen niet ongebruikelijk was. Uit de herkomst van de flessen blijkt dat de toenmalige bewoners Rijnlands bruiswater hebben gedronken. De vondst van twee bodems van achttiende-eeuwse wijnflessen vormt een uitzondering op het overwegend negentiende-eeuwse vondstmateriaal. – Kan van de materiele cultuur worden afgeleid dat er contact was met het kasteel? Of is er geen verschil met andere akkergebieden te zien? Het tuinaardewerk geeft indirect aan dat de eigenaar behoorde tot de welgestelden. Immers een siertuin of oranjerie is in de 19e eeuw geenszins gemeengoed. In die zin kan op grond van het archeologisch vondstmateriaal een verband met het kasteel gelegd worden. Dit illustreert het beeld dat uit de geschreven bronnen al bekend was. Het voor negentiende-eeuwse materiaal vertoont geen duidelijke verschillen met het materiaal dat in de cultuurlagen van de open akkercomplexen wordt aangetroffen. Op grond van het geringe aantal vondsten zijn hier geen harde uitspraken over te doen. literatuur Bartels, M, 1999: Steden in Scherven. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250 – 1900), Zwolle. Bruijn, A, 1979: Pottersvuren aan de Vecht. Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Rotterdam Papers III, Rotterdam.
44
AAC-39!.indd 44
06-07-2007 14:14:06
projectenbureau
Amsterdams Archeologisch Centrum
L.A. Sam
Recente archeologie bij kasteel Geldrop Definitief archeologisch onderzoek op het kasteelcomplex, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant).
39
februari 2007
bijlagen op de CD-rom 1. sporenlijst 2. vondstenlijst
projectenbureau
Amsterdams Archeologisch Centrum
L.A. Sam
Recente archeologie bij kasteel Geldrop Definitief archeologisch onderzoek op het kasteelcomplex, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant).
39
februari 2007
bijlage 1 sporenlijst
s
aard
wp
vlak
laag
kleur
kleurstruc
textuur
contour
vorm
nap
gecoupeerd
foto
tekening
structuur
laag opmerking
opmerking
1
bouwvoor
1
Nprof
1
DBRGR
egaal
zand
-
-
17,83
n
j
1
-
-
de bouwvoor is in dit geval niet een recente ploeglaag, maar een verzameling van puin en grondlagen. Afgaande op de puin dateert deze grotendeels uit de 20e eeuw.
1
bouwvoor
1
Nprof
2
MGEGR
gevlekt
zand
-
-
17,83
n
j
1
-
puinlaag
-
1
bouwvoor
1
Nprof
3
MGEGR
gevlekt
zand
-
-
17,83
n
j
1
-
puinlaag
-
1
bouwvoor
1
Nprof
4
DBRGR
-
lemig zand
-
-
17,83
n
j
1
-
vettig
-
1
bouwvoor
1
Nprof
5
MGEGR
gevlekt
zand
-
-
17,83
n
j
1
-
zelfde als laag 2
-
2
laag
1
Nprof
1
MROOR
verrommeld
puin
-
-
17,60
n
j
1
-
puinlaag
gelijk aan spoor 1 vulling 2
3
kuil
1
1
1
MGRBR
-
zand
scherp
rond
17,80
n
j
-
-
-
kleine afvalkuil gevuld met glasscherven.
4
greppel
1
1
1
DBRGR
egaal
zand
scherp
liniair
16,77
n
j
1
-
-
greppel of sloot
5
kuil
1
1
1
MBRGE
gevlekt
zand
scherp
onregelm
16,72
n
j
1
-
-
-
6
greppel
1
1
1
DBRGR
egaal
zand
scherp
liniair
16,77
n
j
1
-
-
-
7
poer
1
1
1
MBR
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
16,75
n
j
1
A
baksteen,mortel
poer
8
poer
1
1
1
MBR
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
16,69
n
j
1
A
baksteen,mortel
poer
9
poer
1
1
1
MBR
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
16,69
n
j
1
A
baksteen,mortel
poer
10
greppel
1
1
1
DBRGR
egaal
zand
scherp
liniair
16,63
n
j
1
-
-
greppel of sloot
11
paal
1
1
1
-
-
hout
scherp
rond
16,70
j
j
1
B
-
paal op een fundering waarvoor de onderkant van een houten ton gebruikt is. Deze onderkant is opgevuld met organisch materiaal waarin de paal is gezet.
12
paal
1
1
1
-
-
hout
scherp
rond
16,66
n
n
1
B
-
paal op een fundering waarvoor de onderkant van een houten ton gebruikt is. Deze onderkant is opgevuld met organisch materiaal waarin de paal is gezet.
13
laag
1
1
1
MGEGR
gevlekt
zand
-
-
16,84
n
j
1
-
hier en daar leembankjes
C-horizont
14
poer
1
Nprof
1
MBR
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
17,24
n
j
1
A
baksteen,mortel
poer
15
kuil
1
1
1
DBR
-
zand
scherp
rond
-
n
j
-
-
-
kuiltje gevuld met scherven keramiek
16
kuil
2
Wprof
1
MDBR
egaal
zand
scherp
onregelm
17,40
n
j
1
-
-
-
16
kuil
2
Wprof
2
MDBR
verrommeld
zand
scherp
onregelm
17,40
n
j
1
-
puin
-
17
kuil
2
Wprof
1
MBRGR
brokkelig
lemig zand
scherp
onregelm
17,12
n
j
1
-
brgr+ge
kuil of greppel, kan onderdeel van spoor 16 zijn.
18
muurinsteek
2
Wprof
1
MGR
verrommeld
zand
scherp
liniair
17,82
n
j
1
-
puin erin
insteek van een gemetselde stenen bak, begint op het maaiveld
19
muur
2
1
1
MDBRGR
egaal
lemig zand
scherp
liniair
16,85
n
j
1
-
puin erin
fundering voor een muur, meer puin dan grond.
19
muur
2
1
2
MGRGE
gevlekt
zand
scherp
liniair
16,85
n
j
1
-
bijna geen puin meer
-
20
kuil
2
1
1
DGR
egaal
lemig zand
vaag
rond
-
n
j
1
-
-
kuiltje gevuld met scherven glas en keramiek
1
s
aard
wp
vlak
laag
kleur
kleurstruc
textuur
contour
vorm
nap
gecoupeerd
foto
tekening
structuur
laag opmerking
opmerking
21
natuurlijk
2
1
1
MBR
egaal
hout
scherp
rond
16,80
n
j
1
-
-
boomstronken van het voormalige laantje, van vóór de uitbouw aan de Oranjerie. Deze bomenrij komt uit op de oude muur van de Oranjerie.
22
poer
2
1
1
MWIOR
gevlekt
baksteen
scherp
vierkant
16,65
n
j
1
A
baksteen,mortel
poer
23
kuil
2
1
1
MGE
gevlekt
zand
scherp
ovaal
16,82
n
j
1
-
-
-
24
kuil
2
1
1
MGE
gevlekt
zand
scherp
ovaal
16,85
n
j
2
-
-
-
25
kuil
2
1
1
MDBRGR
egaal
lemig zand
scherp
rond
16,85
n
j
1
-
-
-
26
kuil
2
1
1
MGEBR
gevlekt
lemig zand
scherp
rond
16,55
n
j
1
-
-
recent kuiltje
27
recent
3
1
1
MGRGE
verrommeld
zand
scherp
liniair
17,48
n
j
2
-
-
kabelssleuf van een gasleiding die nog in gebruik is
27
recent
3
1
2
DBRGR
egaal
zand
-
liniair
17,48
n
j
2
-
-
-
28
recent
3
1
1
MDGRGE
verrommeld
zand
scherp
liniair
17,48
n
j
2
-
-
kabelssleuf van een PVC buis van Essent
29
kuil
3
1
1
MBRGR
gevlekt
zand
vagend
ovaal
17,49
n
j
2
-
-
-
30
kuil
3
1
1
MGRBR
egaal
zand
vagend
rond
17,50
j
j
2
-
-
waarschijnlijk een natuurlijke depressie mogelijk gebruikt als drenkkuil.
30
kuil
3
1
2
MGRGE
gevlekt
zand
vagend
rond
17,50
j
j
2
-
-
-
30
kuil
3
1
3
LMGRBR
gevlekt
zand
vagend
rond
17,50
j
j
2
-
-
-
31
laag
2
prof 3
1
MGRBR
egaal
zand
scherp
--
17,62
n
j
2
-
-
es
32
paalkuil
3
1
1
MBRGE
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
17,46
n
j
2
-
-
-
33
paalkuil
3
1
1
MBRGE
gevlekt
zand
scherp
rechthoek
17,49
n
j
2
-
-
-
34
recent
3
prof 3
1
MGRWI
egaal
-
scherp
liniair
17,50
-
j
2
-
plastic
kabelsleuf van een essent kabel
35
laag
3
prof 3
1
-
-
-
scherp
onregelm
17,00
n
j
2
-
-
natuurlijke laag, fibers van doorwatering, waarschijnlijk in relatie tot spoor 30
36
kuil
3
1
1
MGE
egaal
zand
scherp
ovaal
17,49
n
j
2
-
-
-
projectenbureau
Amsterdams Archeologisch Centrum
L.A. Sam
Recente archeologie bij kasteel Geldrop Definitief archeologisch onderzoek op het kasteelcomplex, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant).
39
februari 2007
bijlage 2 vondstenlijst
v
wp
vlak
spoor
spooraard
laag
segment
categorie
aantal
gewicht
container
opmerking
1
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
keramiek
24
500
1
-
1
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
metaal
1
120
4
-
1
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
glas
4
205
3
-
1
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
steen
2
450
3
1 fragment lijkt op stuk asfalt, steenkool of iets dergelijks.
2
1
Nprof
1
bouwvoor
2
1
bouwmateriaal
17
3500
2
bakstenen en dakpan
2
1
Nprof
1
bouwvoor
2
1
schelp
1
16
3
-
3
1
1
3
kuil
1
1
glas
40
375
3
aantal is grove schatting
4
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
glas
4
148
3
-
4
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
keramiek
4
58
1
-
5
1
1
11
paal
1
1
hout
-
-
-
ongeconserveerd
6
1
1
11
paal
1
1
hout
-
-
-
ongeconserveerd
7
1
1
11
paal
1
1
hout
-
-
-
ongeconserveerd
8
1
Nprof
14
poer
1
1
keramiek
2
60
1
-
9
1
Nprof
1
bouwvoor
3
1
bouwmateriaal
1
1330
2
baksteen
9
1
Nprof
1
bouwvoor
3
1
keramiek
10
955
1
waterkruik
10
1
1
15
kuil
1
1
keramiek
24
170
1
-
11
1
1
4
greppel
1
1
bouwmateriaal
1
209
2
-
12
1
Nprof
1
bouwvoor
4
1
bouwmateriaal
1
57
2
-
13
2
Wprof
16
kuil
1
1
keramiek
5
165
1
-
13
2
Wprof
16
kuil
1
1
glas
6
174
3
-
14
1
1
4
greppel
1
1
monster
-
-
-
-
15
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
pijp
1
15
3
pijpenkop
15
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
metaal
1
111
4
-
15
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
steen
1
6
3
leisteen
15
1
Nprof
1
bouwvoor
1
1
keramiek
7
240
1
-
16
1
Nprof
1
bouwvoor
2
1
bouwmateriaal
15
2800
2
bakstenen, aantal is excl. wat puin.
17
2
1
19
muur
1
1
bouwmateriaal
-
-
5
-
18
1
Nprof
1
bouwvoor
5
1
keramiek
4
2500
1
drie waterkruiken.
v
wp
vlak
spoor
spooraard
laag
segment
categorie
aantal
gewicht
container
opmerking
19
2
1
19
muur
1
1
keramiek
4
360
1
-
20
2
0
20
kuil
1
1
bouwmateriaal
1
20
2
-
20
2
0
20
kuil
1
1
metaal
1
5
4
-
20
2
0
20
kuil
1
1
keramiek
1
15
1
-
20
2
0
20
kuil
1
1
glas
13
138
3
-
21
2
1
19
muur
1
1
keramiek
1
185
1
-
21
2
1
19
muur
1
1
glas
3
460
3
-
21
2
1
19
muur
1
1
keramiek
1
185
1
-
22
2
1
19
muur
1
1
metaal
2
43
4
-
22
2
1
19
muur
1
1
hout
1
29
4
-
22
2
1
19
muur
1
1
keramiek
40
6300
1
-
22
2
1
19
muur
1
1
hout
1
29
3
-
22
2
1
19
muur
1
1
steen
2
45
3
leisteen
22
2
1
19
muur
1
1
pijp
2
4
3
-
22
2
1
19
muur
1
1
glas
2
303
3
-
22
2
1
19
muur
1
1
metaal
2
43
4
-
22
2
1
19
muur
1
1
bouwmateriaal
1
479
2
-
23
2
1
19
muur
1
1
hout
1
-
-
ongeconserveerd
24
2
1
19
muur
1
1
metaal
1
67
4
-
25
2
1
19
muur
2
1
metaal
1
140
4
-
26
2
1
19
muur
2
1
keramiek
15
1664
1
o.a. waterkruik