Wetgevingsoverleg bestuursrecht 19 maart 2012. Inbreng SP in eerste termijn
(32450-wet aanpassing bestuursprocesrecht) De SP-fractie was en is voorstander van vereenvoudiging van het bestuursprocesrecht, waarbij de essentie van het systeem –met inbegrip van beroep op grond van het algemeen belang- gehandhaafd blijft. Met name het herstellen van gebreken hangende bezwaar of beroep zonder dat de procedure hoeft te worden overgedaan is een verbetering. Daarover wel een eerste vraag. Door het vervangen van een besluit kunnen partijen die geen bezwaar of beroep hadden aangetekend in hun belang geschaad worden. In de nota naar aanleiding van het verslag is bevestigd dat deze partijen alsnog bezwaar of beroep kunnen aantekenen tegen het gewijzigde besluit. Maar hoe moeten zij weten dat hun belang geschaad is? Kan de minister dit punt nog eens toelichten? Is er een publicatieplicht inclusief bezwaartermijn voor het gewijzigde besluit? Met dit wetsvoorstel worden –vooruitlopend op alle evaluaties van de Crisis en Herstelwet- alvast wat onderdelen permanent gemaakt. Dat is niet erg zorgvuldig, met name waar het gaat om elementen die bij de behandeling van de Crisis- en Herstelwet voor grote discussie gezorgd hebben, zoals de invoering van het relativiteitsbeginsel. De regering stelt zelf in de nota naar aanleiding van het verslag over het opnemen van het relativiteitsvereiste in de C&H wet: “Te verwachten valt dat bij de geplande evaluatie van de Crisis- en herstelwet in het voorjaar van 2012 meer jurisprudentie beschikbaar zal zijn.” In de eerste evaluatie is dit aspect bij mijn weten niet meegenomen. Is het dan niet merkwaardig dat de Kamer –zonder evaluatie- dat relativiteitsvereiste nu permanent moet maken? Alleen dat argument zou al voldoende moeten zijn om voor het amendement op nr. PM te stemmen dat ik samen met mevrouw Wiegman van de Christenunie heb ingediend. Overigens: geheel volgens onze verwachting blijken de voordelen van de crisis- en herstelwet een stuk bescheidener dan destijds bij de behandeling voorspeld werd.
Bij een recente hoorzitting over de crisis- en herstelwet kwam de vertegenwoordiger van Bouwend Nederland onlangs niet veel verder dan 600 woningen, een paar stukjes weg en een milieu-iglo in Leeuwarden. De echte grote vertraging zit elders in de processen. Dat meldde de commissie Elverding al. De regering stelt nota bene zelf in de nota nav het verslag: “Het is juist dat de commissie versnelling besluitvorming infrastructurele projecten en anderen hebben geconstateerd dat de oorzaak van vertraging bij grote projecten zeker niet uitsluitend en zelfs niet primair –ik herhaal: zelfs niet primair!- bij de rechtspraak ligt.” Dat wordt later nog gespecificeerd als: bestuurlijke drukte, gebrek aan bestuurlijke consistentie, kwaliteit van de ambtelijke ondersteuning en onvoldoende budgettaire ruimte. Wat de SP-fractie het meest bevreemd is waarom de minister zo strak vasthoudt aan dat relativiteit vereiste. Er is nergens bewezen dat dit een substantiële versnelling van de processen oplevert, terwijl het wel de rechtszekerheid aantast. De Raad van State zag er de toegevoegde waarde niet zo van in. De minister van Justitie erkende ook in de MvT dat het niet direct veel versnelling zal brengen. En de minister van Infrastructuur en Milieu schrijft in haar brief van 9 december over de evaluatie van de Crisis- en herstelwet letterlijk: “Wat het relativiteitsvereiste betreft zijn er op grond van dit onderzoek geen aanwijzigingen dat de eis in een substantieel aantal beroepsprocedures als gevolg heeft dat de bestuursrechter besluiten in stand laat die anders zouden zijn vernietigd.” Een vertegenwoordiger van de commissie voor de Milieueffectrapportage heeft tijdens de hoorzitting over de crisis- en herstelwet gewezen op het Trianel-arrest, waaruit zou blijken dat lidstaten niet de ruimte hebben om de bezwaar- en beroepsmogelijkheden ver in te perken, zoals nu gebeurt met het relativiteitsvereiste. Het enige argument dat overblijft om toch vast te houden aan dit onderdeel van de wet is hety bashen van de natuur- en milieubeweging. Lastige clubs die soms met goede argumenten een project voor de rechter laten sneuvelen. Dat kan straks niet meer op basis van vormfouten en dat vindt de SP prima.
Maar het moet wel mogelijk blijven op grond van inhoudelijke argumenten, bijvoorbeeld met betrekking tot natuur en milieu. De SP vindt dat iedereen het recht heeft bezwaar te maken tegen een besluit. Als hij of zij gegronde redenen heeft om zich benadeeld te voelen moet er de mogelijkheid zijn dit kenbaar te maken en voor zijn of haar rechten op te komen. Als een groepering uit oogpunt van haar doelstelling meent op te moeten komen voor een maatschappelijk belang moet dat te allen tijde kunnen. Laat het aan de rechter of dit terecht is of niet. Het geeft geen pas bij wet groeperingen of personen uit te sluiten. Vandaar dat wij samen met de Christunie een amendement hebben ingediend om het relativiteitsvereiste uit dit voorstel te schrappen. Mevrouw Wiegman heeft een mede door mij ondertekend amendement ingediend dat een evaluatiebepaling regelt voor het relativiteitsvereiste. Mocht er nu nog geen meerderheid zijn voor het schrappen van het relativiteitsvereiste, dan evalueren we over drie jaar de voor en nadelen van het relativiteitsvereiste en kunnen we bezien of het alsnog geschrapt moet worden.
(32621-wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten) Daarmee kom ik bij het wetsvoorstel over schadevergoeding bij rechtmatige en onrechtmatige overheidsdaad. Het huidige recht over het ontvangen van schadevergoeding na overheidshandelen is te ingewikkeld. Het is voor burgers en bedrijven niet erg duidelijk hoe je moet procederen, en bij welke rechter je moet zijn. Er zijn nu verschillende mogelijkheden (p. 3 en 4 MvT) en die sluiten elkaar niet uit, waardoor zelfs verschillende procedures door elkaar kunnen lopen. Dat met dit wetsvoorstel een verduidelijking wordt voorgesteld, is een goede zaak. Meer duidelijkheid is gewenst. Alleen doet zich wel de vraag voor óf die gewenste duidelijkheid wel voldoende wordt bereikt. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat de Raad van State hierover kritisch is. Er is gekozen voor het égalitébeginsel; de schade moet uitgaan boven het normaal maatschappelijk risico. En de benadeelde moet in vergelijking met
anderen onevenredig zwaar getroffen zijn. Maar het voorstel laat nog steeds ruimte om buiten de regeling om op andere gronden een schadevergoeding te eisen van de staat. En de vraag is dus of dit nu de duidelijkheid is die eigenlijk werd beoogd met dit voorstel. Wordt dit probleem nu opgelost met de aanpassingswet? Graag een reactie hierop. In de nota naar aanleiding van het verslag staat: “Uitgangspunt is dat burgers en ondernemers niet kunnen en mogen verwachten dat zij geheel gevrijwaard blijven van gevolgen van overheidsmaatregelen die negatieve gevolgen hebben. (…) Wie aan de rand van het stedelijk gebied woont en uitzicht heeft op agrarisch gebied, mag bijvoorbeeld anno 2011 niet verwachten dat de bebouwing niet op enig moment verder wordt uitgebreid.” Eens, en dat gold overigens vóór 2011 ook al. Bij mijn weten wordt de economische schade aan de waarde van vastgoed ten gevolge van dit soort ingrepen nog steeds vergoed o.b.v. de planschade artikelen van de WRO. De SP-fractie vraagt zich af of de schadebepaling bij de planschadebepalingen nu op gelijke leest is geschoeid als die van het vandaag te behandelen wetsvoorstel. Denk aan de hoogte van het eigen risico. Een andere vraag is of huurders die buitenproportioneel veel schade lijden door een overheidsbesluit nadeelcompensatie kunnen claimen, en zo ja, onder welke voorwaarde. Huurders kunnen geen planschade claimen, omdat deze vergoeding alleen aan eigenaren verstrekt wordt. Maar als ik huurder ben in de Utrechtse wijk Lunetten, waar dit kabinet de A12 en de A27 met 2x3 stroken wil verbreden, wordt ik getracteerd op een hoop extra herrie en fijnstof en een verkleining van het groen in de wijk met 7 hectare. Wat koop ik er dan voor als mijn woningcorporatie planschade kan claimen, terwijl mijn woongenot naar de filistijnen wordt geholpen? Mocht de minister betogen dat deze waardedaling vertaald wordt in de hoogte van de huur, dan wil ik hem erop wijzen dat dit voor zittende huurders niet het geval is. Mijn vraag aan de minister is dus: is het egalitébeginsel in dit soort situaties alleen van toepassing op vastgoedbezitters, of ook op andere stervelingen? Het doel van dit wetsvoorstel is ondermeer om duidelijker te maken bij welke rechter je moet zijn om schadevergoeding te vorderen van het bestuur. De toegang tot het recht, ook in het bestuursrecht, daar hebben we het dus over. Maar de enorme verhoging van de griffierechten, óók in het
bestuursrecht, staat daar natuurlijk haaks op. Waar de overheid aan de ene kant de regels vereenvoudigt, zodat mensen hun recht beter kunnen halen, werpt de overheid aan de andere kant enorme financiële drempels op waardoor de toegang tot het recht zwaar onder druk komt te staan. Ik heb een vraag over de mogelijkheid om leges te heffen. Ingevolge artikel 4:128 kan maximaal € 500 worden geheven om een aanvraag in behandeling te nemen. Ook dat is toch weer een forse drempel. Je krijgt dit weliswaar terug als je in het gelijk wordt gesteld, maar hoe voorkom je nu dat mensen die niet erg veel geld hebben hier überhaupt niet aan kunnen of durven te beginnen? Wordt naar de individuele situaties van betrokkenen gekeken? Het gemeentelijk platform kabels & leidingen, het GPKL, is op één punt ontevreden over de nieuwe wet. En dat deze wet de boel niet eenvoudiger, maar ingewikkelder maakt. Op dit moment gelden er namelijk allerlei regels voor het verleggen van kabels en leidingen, als gevolg van bijvoorbeeld een wegreconstructie. Daarin staan ook specifieke regels over nadeelcompensatie aan netbeheerders. Die regels zouden met dit wetsvoorstel van rechtswege vervallen, waardoor van de beoogde vereenvoudiging weinig terecht zou komen. Aldus het GPKL, en ook de VNG heeft zich aangesloten bij de eis dat er een landelijke regeling moet komen voor compensatie bij het verleggen van kabels en leidingen. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop. Want in de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat “… door het opstellen van beleidsregels een concretisering kan worden gegeven van de term «normaal maatschappelijk risico». …. Een beleidsregel zal met name in aanmerking komen indien in een groot aantal vergelijkbare gevallen de vraag naar nadeelcompensatie aan de orde komt. …In gevallen waarin veelvuldig dezelfde situaties om een beslissing over nadeelcompensaties vragen, kan de formele wetgever zelf tot een concretisering van het maatschappelijk risico overgaan. In de aanpassingswetgeving zal worden aangegeven in hoeverre daar naar het oordeel van de regering aanleiding toe bestaat.” Is een landelijke compensatieregeling voor het verleggen van kabels en leidingen iets wat in de aanpassingswetgeving zal worden meegenomen? Graag een reactie. Daarmee kom ik op de financiële effecten van het wetsvoorstel. Die lijken op het eerste gezicht budgettair neutraal, maar de SP-fractie vraagt zich af hoe de Kamer dat kan controleren.
Is er een nulmeting gedaan naar de bedragen die op dit moment worden uitgekeerd aan nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatig overheidsoptreden? En om wat voor categorieën schade hebben we het eigenlijk? Het lijkt mijn fractie sowieso nuttig om de statistische informatie over dit soort uitkeringen, alsmede de planschade, beter te monitoren op het niveau van overheden. Dan kunnen ook gemeenteraadsleden hun controlerende taak beter uitoefenen. Is de minister bereid om alsnog een nulmeting te laten uitvoeren en de monitoring te verbeteren? Ik kom op mijn laatste punt. We hebben het vandaag over burgers en bedrijven die onevenredig veel nadeel ondervinden van overheidshandelen. Maar het komt ook met grote regelmaat voor dat burgers en bedrijven onevenredig veel voordeel ondervinden van overheidshandelen. Soms zelf beide tegelijk of kort na elkaar. Is de minister met ons van mening dat in zo’n situatie er ten principale ook een vorm van verrekening moet kunnen plaatsvinden? Ik geef een voorbeeld dat de minister zich wellicht nog kan herinneren vanuit een vorige functie. Bewoners van een flat claimen planschade door de bouw van een politiepost met een hoogte van vier verdiepingen aan de andere zijde van de straat. Hun claim wordt gehonoreerd. Korte tijd erna start de bouw van een randstadspoorstation op een steenworp afstand van de flat, geschatte waardestijging van de woningen zeker 10 en misschien wel 20%. Mag de rechter bij de bepaling van nadeelcompensatie en planschade nog verrekenen met vroegere of latere baten van overheidshandelen?