Taken en visies
3.1 3.2 3.3 3.4
3.5 3.6
39 invloed van de samenleving op de taken De Hoe ontwikkelt het beroep zich verder? 44 Onderweg naar nieuwe beroepsprofielen 46 Terugkeer naar vier kerntaken van het beroep 47 Kerntaak 1 Praktische hulpverlening (hulp van 48 overwegend praktische aard) Kerntaak 2 Informatieve hulpverlening (hulp met 49 overwegend informatieve middelen) Kerntaak 3 Psychosociale hulpverlening (hulp met 49 overwegend psychosociale middelen) Kerntaak 4 Hulpverlening door organiseren (hulp met 49 overwegend organisatorische middelen) Hoe passen methoden en taken bij elkaar? 49 Voor elke taak een bijpassende methode 51 Zorgen, ondersteunen, leren en behandelen 55 Zorgen (dienstverlenen) 56 Ondersteunen 57 Leren 57 Behandelen 59
3
39 44 46 47 48 49 49 49 49 51 55 56 57 57 59
Het verleden is bij uitstek geruststellend, en wel om de volgende redenen. Uit het verleden blijkt: dat alles al eens eerder is gebeurd, dat alles destijds anders was, dat alles eigenlijk beter was dan tegenwoordig, dat het vroeger ook niet altijd goud was dat er blonk. Wanneer deze op zichzelf tegenstrijdige stellingen gelijkelijk over de tekst worden verdeeld, lijkt mij het succes verzekerd. Men drage er echter zorg voor dat de stellingen zelden als zodanig worden geformuleerd. Het verleden is zo geruststellend omdat het op zijn hoogst voor de helft uit controleerbare feiten bestaat en voor de andere helft uit wensdromen. (Emmens, 1974)
39
3
Taken en visies
3.1
De invloed van de samenleving op de taken
Taken zijn altijd heel belangrijk geweest om duidelijk te maken wat taken zijn beeldbepalend het maatschappelijk werk doet. De inhoud van het werk heeft door de jaren heen onder invloed gestaan van maatschappelijke ontwikkelingen. Je vindt de weerslag daarvan terug in de manier waarop de taken van het maatschappelijk werk zijn benoemd en geordend. We onderscheiden globaal vier perioden sinds 1945: de wederopbouwperiode vanaf 1945 tot 1960; de democratiserings- en maatschappijvernieuwingsbeweging van 1960 tot 1975 met nadruk op zelfontplooiing; de confrontatie met de grenzen aan economische, maatschappelijke en persoonlijke groei van 1975 tot 1990; de herwaardering en reorganisatie van de verzorgingsstaat van 1990 tot heden. In elke periode ontwikkelde zich een gewijzigde kijk op datgene wat maatschappelijk werkers doen en behoren te doen. In trefwoorden kun je achtereenvolgens spreken van de volgende met deze vier perioden verbonden accenten in de beroepsuitoefening. vier perioden
taken zijn beeldbepalend
vier perioden
1945 – 1960
nadruk op het gezinsfunctioneren en de maatschappelijke opbouw
1960 – 1975
van instrumenteel gericht, op weg naar de individuele en maatschappelijke bevrijding van beknellende kaders: gemeenschap en overheid zijn er voor de individuele mens
1975 – 1990
aanzet tot verzakelijking van de hulpverlening en de verhouding met cliënten, als gevolg van bekritisering van het welzijnswerk en van de ontplooiingsbeweging: bezinning op fundamenten van de verzorgingsstaat
1990 – 2005
accent op managementcultuur, op beheersing, doelen, resultaten en op verplichtingen van burger tegenover de gemeenschap
De keuze van taken, de keuze van de indeling van deze taken en de manier waarop een taak wordt omschreven, is uitdrukking van de op dat moment levende maatschappelijke visie op de inhoud van keuzemaatschappelijk is visie het werk. Daarbij is kenmerkend dat de opsomming en indeling van de taken van het maatschappelijk werk een dubbele functie hebben: zowel een weergave van de inmiddels ontwikkelde praktijk als een ontwerp voor een ontwikkeling van het vak in de directe toekomst. Vanaf 1945 staat de wederopbouw van ons land na de oorlog centraal. Er is weinig geld en nog een beperkt geprofessionaliseerd maatschappelijk werk. Everts (1954) schrijft dan: In de kringen van het maatschappelijk werk zelf kwam men, gebukt als men was onder de last van de praktijk, in onvoldoende mate toe aan de theoretische bezinning op het maatschappelijk werk in zijn geheel. (…) Hier komt bij dat maatschappelijk
keuze is visie
40
Maatschappelijk werk in kerntaken
werk niet spectaculair is: het werkt onder de individuen, het roert de grote trom niet, het maakt ongaarne reclame, het ‘doet niet aan politiek’.
ondersteunen centraal
professionalisering centraal
De professionalisering krijgt wel een krachtige impuls dankzij Kamphuis (1948), die het social casework vanuit de Verenigde Staten in Nederland introduceert. In de periode tot 1960 vindt als gevolg daarvan een sterke professionalisering plaats. Rond 1950 zijn de taken nog erg gericht op het ondersteunen van ondersteunen centraal het gezinsfunctioneren door adviezen, toepassen van regelingen en steunende contacten. Enkele jaren later is zichtbaar dat het social casework de methodische uitvoering van bemiddeling stimuleert en de basis legt voor uitvoering van het zogeheten sociaaltherapeutische contact. Het beroep profileert zich vanaf 1960 nog sterker als professie. De eerste beroepscode wordt gepubliceerd in 1962, inclusief het bij een echte professie behorende tuchtrecht met bijbehorende regelingen. De instrumentaliteit van het beroep staat aanvankelijk centraal. In professionalisering 1965 leidt datcentraal tot het rapport De Reikwijdte van het Maatschappelijk Werk (geciteerd in: CRM, 1970), waarin drie zogenoemde basiscategorieën van hulpvormen worden onderscheiden (met hulpvormen worden hier taken bedoeld): a serviceactiviteiten (inlichtingen, adviseringen, verwijzingen, bemiddelingen); b technisch-materiële hulpactiviteiten (onderzoek bij begin hulpverlening, toepassen van regelingen); c immateriële hulp (belangstelling, steunend contact met cliënt, steunend contact met omgeving, sociaaltherapeutisch contact). Bij a zijn de taken vooral informatief van aard. Bij b ligt het accent op onderzoek naar de indicaties voor bepaalde hulp en vervolgens het toepassen van regelingen ter verkrijging daarvan. Bij c zie je al de contouren van de hulp die we tegenwoordig psychosociale hulpverlening noemen. Opvallend is dat de omgeving van de cliënt nadrukkelijk wordt genoemd als geëigend om ondersteuning aan te bieden. Hierin ligt al heel duidelijk de mogelijkheid besloten dat het maatschappelijk werk beoogt mensen ten opzichte van elkaar tot hun recht te laten komen. Verder wordt al op de taak behandeling gepreludeerd door de term sociaaltherapeutisch contact.
bevrijding centraal
De bevrijding van knellende kaders betekent ook een veel bredere bevrijding centraalvan maatschappelijk werk. Het samenvallen van werkbenadering
3
41
Taken en visies
terrein en beroep wordt als te beperkend ervaren. Het ministerie van Maatschappelijk Werk wordt ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk (in 1965). De Nationale Raad voor Maatschappelijk Werk verandert in 1966 van naam en wordt Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn. Een bij deze ontwikkeling passend onderzoeksrapport verschijnt in 1970. Dezelfde Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn geeft een ruimere uitleg aan de activiteiten van het maatschappelijk werk en introduceert daarvoor als term sociale dienstverlening (NRMW, 1970). Het rapport biedt een nieuwe taakindeling, waarbij een mengvorm zichtbaar wordt van maatschappelijkwerktaken en dienstverlenende taken. Er is in die tijd ook een groeiende aandacht voor de effecten van de georganiseerde sociale dienstverlening. Als effecten centraal indelingsprincipe wordt niet de taak, maar de functie genomen (in de betekenis van: een geheel van activiteiten met een beoogde werking in de samenleving). Het rapport gebruikt als indeling vijf kernfuncties: a informatie en concreet advies (over instituten, voorzieningen, regelingen, procedures e.d.); b bemiddeling (bij instanties, voorzieningen en regelingen, contactlegging); c concrete diensten en voorzieningen van allerlei aard (hand-enspandiensten, gezinshulp, crèches en dagverblijven voor kinderen, ontmoetingspunten voor gehandicapten, bejaarden en migranten, gezinsvervangende huizen, centra voor gehandicapten, verzorgingshuizen voor bejaarden, huizen voor daklozen); d voorlichting en vorming (huishoudelijk, opvoeding, onderwijs, huwelijk, consumenten); e procesmatige hulp van agogische of therapeutische aard (bij complexe problemen van relationele aard, overwegend ondersteunend (care) of overwegend gericht op veranderingen in het relationele gedrag (cure)). Het onderscheid tussen het meer concrete (c), het meer informatieve (a) en het meer procesmatige (e) van het werk is hier duidelijk vastgelegd. Bij de concrete hulp valt de uitgebreidheid van de taken op. Ook gezinshulp en allerlei accommodaties en tehuizen worden tot het terrein van concrete sociale dienstverlening gerekend. Opnieuw wordt het therapeutische (‘van therapeutische aard’) karakter van het werk erkend en bekrachtigd. Ongetwijfeld uitdrukking van de ontplooiingsgerichte stroming in de samenleving van dat moment. Hiermee wordt de basis gelegd voor wat we tegen-
effecten centraal
42
Maatschappelijk werk in kerntaken
woordig psychosociale behandeling noemen. verzakelijking kenmerkend
eerste beroepsprofiel
In de beginperiode van de verzakelijking (rond 1980) verdwijnt de verzakelijking kenmerkend term functie naar de achtergrond. De aandacht voor de werking van dienstverlening blijft, maar met dat functiebegrip is het allemaal te vaag. Het moet concreter en beter. Laat het welzijnswerk (zoals de sociale dienstverlening inmiddels is gaan heten) eerst maar eens bewijzen wat het kan. De kritiek op de verzorgingsstaat, op het welzijnswerk als uitdrukking daarvan en op het maatschappelijk werk als onderdeel van die verzorgingsstaat, neemt toe: is dat werk wel maatschappelijk gericht, heeft het wel voldoende kwaliteit? De samenleving vraagt het maatschappelijk werk verantwoording af te leggen over de invulling van de missie en de kwaliteit waarmee dat gebeurt. Werkveldorganisaties (landelijke bundelingen van werksoorten, zoals het algemeen maatschappelijk werk en de reclassering) nemen de uitdaging aan en ontwikkelen gemeenschappelijke registratiesystemen om het werk beter te kunnen verantwoorden. Samen met de beroepsopleidingen wordt gewerkt aan een betere aansluiting tussen de kwaliteitseisen vanuit dat werkveld en de opleidingsprogramma’s. Resultaat is het eerste beroepsprofiel voor de maatschappelijk wereerste ker, beroepsprofiel dat in 1987 verschijnt, bedoeld als verantwoording van het beroep aan de samenleving en als tegenwicht voor de zweverige periode 1972-1982. De beroepsvereniging kiest in overleg met de werkveldorganisaties voor de veel krachtiger term kerntaken als middel om tot een zakelijke weergave van het vakgebied te komen. Vanaf 1990 wordt die lijn doorgetrokken en is ook in het beroepsonderwijs de keuze gemaakt om het werk in kerntaken te definiëren. Deze taken vormen de kern van het maatschappelijk werk en worden in samenhang met elkaar uitgeoefend. Samenhang in de uitoefening van de kerntaken is nodig om recht te doen aan de complexiteit van de problematiek waarmee de cliënten komen. Een door cliënten aangemeld enkelvoudig probleem blijkt zelden enkelvoudig te zijn. Heel vaak spelen verscheidene probleemoorzaken een rol en moeten meerdere taken tegelijk worden vervuld om effectief hulp te verlenen: informeren, adviseren, behandelen, ondersteunen en rapportageachtig werk in briefvorm aan derden, gaan hand in hand. De overheid erkent de complexiteit van de maatschappelijk werkproblemen op zakelijke gronden. Deze complexiteit blijkt (ook
3
43
Taken en visies
dankzij de verbeterde registratie van het werk) aantoonbaar, waarmee de noodzaak tot in samenhang met elkaar te vervullen taken eveneens aangetoond is. Zo ontstaat rond 1990 grote eenstemmigheid over de volgende indeling in kerntaken (NOW, 1987): kerntaken centraal – psychosociale hulpverlening (instandhouden, herstellen, verbeteren van de relatie tussen de cliënt en zijn sociale omgeving); – concrete en informatieve hulpverlening (hand-en-spandiensten, informatie, advies en dergelijke); – onderzoek en rapportage (verkennen sociale situatie en rapporteren in de vorm van voorlichting of advies); – signalering, belangenbehartiging en preventie (tekorten in de samenleving of regelgeving onder de aandacht brengen, ondernemen van acties tegen misstanden, voorlichting aan en vroegtijdige contactlegging met risicogroepen). Deze indeling is vanaf het begin succesvol geweest en heeft brede steun gekregen van maatschappelijk werkers, instellingen en docenten van de beroepsopleidingen. De kerntaken vormen de grondslag voor het beleid van werkvelden (bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk met 2500 maatschappelijk werkers) (Buitink, 1993). Voor de beroepsopleidingen (maatschappelijk werk en dienstverlening) vormen de kerntaken een belangrijke basis voor de ontwikkeling van het opleidingscurriculum. Mede op basis van signalen uit het werkveld wordt aan de opleidingsprogramma’s nog de kerntaak organiseren en coördineren van zorg (casemanagement) toegevoegd. De uitbreiding met de kerntaken werken met sociale netwerken en samenwerken met vrijwilligers (Holstvoogd, 1995) heeft tot voor kort geen brede steun gekregen. Beide kerntaken zijn nu echter wel opgenomen in het nieuwe beroepsprofiel van de beroepsvereniging (NVMW, 2005), waarmee de erkenning van deze twee kerntaken tot ontwikkeling is gekomen. Ter vergelijking even een kijkje bij onze zuiderburen. Bij de autonome CMW’s worden in totaal elf categorieën gehanteerd: informatie/advies, administratieve hulp, bemiddeling, budgetbegeleiding, materiële hulpverlening, inschakelen mantelzorg/vrijwilliger, verwijzing, langdurige maatschappelijke ondersteuning, psychosociale begeleiding en crisisopvang. (Steyaert, 1996)
kerntaken centraal
44
Maatschappelijk werk in kerntaken
3.2
einde managementcultuur
zoeken naar inhoud, integratie, zingeving
Hoe ontwikkelt het beroep zich verder?
Hiermee zijn we aangeland in het laatste deel van de periode 19902005, die wordt gekenmerkt door de managementcultuur in het maatschappelijk werk, resulterend in verhoudingsgewijs veel aandacht voor beheersing van de hulpverleningprocessen in aantallen gesprekken, tijdsduur, doelen en resultaten. We staan nu aan het begin van een nieuwe periode. Het is nog te einde managementcultuur vroeg het kenmerkende voor de komende (ca. vijftien) jaren te kunnen bepalen. Wel zijn in de samenleving de volgende ontwikkelingen waar te nemen: – meer aandacht voor de inhoud in plaats van de vorm; zoeken naar inhoud, integratie, zingeving – het overbruggen van tegenstellingen en samenbrengen van uiteenlopende benaderingen van het werk en het leven (integratietendens); – meer erkenning van het belang van levensbeschouwing; – maatschappelijke rechten worden stringenter gebonden aan maatschappelijke plichten. De hier genoemde kenmerken vormen geen volledige breuk met de vorige periode maar een gewijzigd perspectief. Het waardevolle van de zakelijkheid, de beheersing van processen, het expliciteren van doelen en het gericht zijn op het behalen van resultaten wordt erkend. Tegelijk met deze erkenning ervaren we een manco. De wezenlijke aspecten van het leven zijn te weinig aan bod gekomen. Niet alles kan afgemeten worden aan economisch belang of materiële verworvenheden. Het is onmogelijk om menselijke processen volledig te beheersen en te sturen. Het is juist kenmerkend voor het humane, dat het onvoorspelbaar is en in wisselende richting en tempo verloopt. De humane wereld kent altijd openingen en nieuwe oorsprongen van denken en doen. Dit grillige, onvoorspelbare, onbeheersbare en complexe, het circulaire, het wisselwerkende, het zich altijd weer vernieuwende en ontwikkelende, is kenmerkend voor de humane wereld. Het onbeheersbare is juist de kwaliteit van het humane.
humane verhoudingen
Kenmerkend voor maatschappelijk werk is dat het zich bezighoudt met de humane verhoudingen. Toen we er met managementbenahumane verhoudingen deringen in geslaagd waren het maatschappelijk werk beter te sturen (we bevinden ons dan nog steeds in de periode 1990-2005) was er ook een besef dat wezenlijke aspecten van het werk tekort gedaan werden. Wat was de wereld achter de cijfers, achter de caseload, achter de registratiegegevens?
3
45
Taken en visies
Vooral na het jaar 2000 zien we bij opleidingen, instellingen en subsidiegevers een zoeken naar meer dan de sturing, beheersing en de zakelijkheid van de jaren negentig. Andere vragen treden op de voorgrond, zoals: Hoe kan processturing in de instelling meer dienstbaar gemaakt worden aan de kwaliteit van de hulpverlening? Hoe kunnen taakgerichtheid (van taakgerichte hulpverlening) en ontdekkingsgerichtheid (van social casework) meer met elkaar in harmonie gebracht worden? Sluiten non-directieve en directieve benaderingen van cliënten elkaar werkelijk uit? Hoe kunnen de verschillen tussen de sociaalagogische beroepen worden verkleind en hoe kunnen aspecten van deze beroepen meer met elkaar geïntegreerd worden (bevorderen van de ontwikkeling naar social work) en hoe kun je het eigene van het maatschappelijk werk daarin behouden? De integratietendens zie je ook terug in de tamelijk recente introductie van het begrip competentie in de beroepsopleiding.
competentie
competentie
Een competentie is een geïntegreerd geheel van kennis, inzicht, houding, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen, dat nodig is om een taak te kunnen uitvoeren met de kwaliteit die erbij hoort, naar de maatstaven die gangbaar zijn in de samenleving en in de kring van beroepsgenoten.
Een voldoende aan kennis apart, inzicht apart, houding apart, vaardigheden apart en persoonlijke eigenschappen apart, is niet toereikend om een taak goed uit te voeren. Het gaat om de juiste wisselwerking tussen en integratie van deze vijf aspecten. Om aan die wisselwerking recht te doen is het begrip competentie ingevoerd. Een Nederlands woord dat het beste tot uitdrukking brengt wat er mee bedoeld wordt, is bekwaamheid. Er zijn nog meer signalen van vernieuwing waar te nemen: van vernieuwing manieren van contactleggen met cliënten worden –signalen Uiteenlopende bijeengebracht, zoals het wachten tot cliënten zichzelf direct of na verwijzing aanmelden in combinatie met het actief benaderen van cliënten thuis of op plaatsen waar zij te vinden zijn. – Verschillende beginselen, zoals hulp en dwang, worden met elkaar gecombineerd. – Er is meer aandacht voor de rol die arbeid (betaald en onbetaald) speelt in de zingeving aan het bestaan.
signalen van vernieuwing
46
Maatschappelijk werk in kerntaken
– Er is meer aandacht voor het tegengaan van vereenzaming en maatschappelijk isolement. – Er worden betere mogelijkheden tot preventie ontwikkeld, waarbij eerder ingrijpen mogelijk moet zijn naast het respecteren van het beginsel dat problemen eerst moeten rijpen tot een cliënt bereid is om hulp te zoeken en te aanvaarden. 3.3
Onderweg naar nieuwe beroepsprofielen
Deze vernieuwingen klinken (in meerdere of mindere mate) ook door in de teksten van de twee nieuwe beroepsprofielen maatschappelijk werk, die in het najaar van 2005 zijn verschenen.
NVMW-profiel
Het nieuwe beroepsprofiel van de NVMW Het nieuwe beroepsprofiel van de beroepsvereniging NVMW is in NVMW-profiel 2005 formeel door de ledenraad van de vereniging vastnovember gesteld.
De inhoud is bedoeld om ‘de buitenwereld van opdrachtgevers, professionals uit andere beroepsgroepen en geïnteresseerde burgers’ een actueel en toekomstgericht beeld te geven van het beroep. ‘Voor de beroepsgroep zelf is het een oriëntatiepunt. (...) Het wil aanzetten tot verder expliciteren van de missie en de mogelijkheden van het beroep, en fungeren als richtsnoer en spiegel voor het professionele handelen.’ Dit beroepsprofiel is opgesteld vanuit het belang van het beroep en de beroepsopleiding. ‘Met dit vernieuwde beroepsprofiel wil de NVMW aanknopen bij het bestaande opleidingsprofiel MWD (Maatschappelijk Werk en Dienstverlening). Ten opzichte van het gedetailleerde competentieprofiel (NIZW), dat onderdeel uitmaakt van de Beroepenstructuur Zorg en Welzijn – waaraan de NVMW ook heeft bijgedragen – wil zij een meer integraal beeld van het beroep schetsen’ (NVMW, 2005).
NIZW-profiel
Het nieuwe beroepsprofiel van het NIZW Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn heeft in oktober 2005 een nieuw beroepsprofiel voor de maatschappelijk werker uitgebracht (NIZW, 2005). NIZW-profiel Het is gemaakt voor de beroepsgroep maatschappelijk werk als geheel en onderdeel van een meeromvattende beroepenstructuur.
3
47
Taken en visies
Dit is een systematische ordening en beschrijving van met elkaar samenhangende beroepen in de sector zorg en welzijn. Per beroep wordt een profiel opgesteld, uitmondend in een zogenoemd competentieprofiel.
‘Werkveld, onderwijs en beroepskrachten spreken dezelfde taal door competenties te gebruiken als het instrument voor de beschrijving van wat beroepskrachten moeten kunnen. Om (...) de beroepscompetenties (…) te kunnen beschrijven, moeten we weten wat de kerntaken van de beroepskracht zijn en voor welke keuzes en dilemma’s de beroepskracht bij de uitoefening daarvan komt te staan.’ De beroepenstructuur en de beroepsprofielen zijn opgesteld vanuit het belang van werkgevers, werknemers en de beroepsopleiding: ‘De vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties kunnen aangeven wat de opleidingsbehoefte is. Organisaties kunnen met behulp van de beroepenstructuur het personeels- en opleidingsbeleid versterken en de beroepskrachten zelf kunnen een beter inzicht krijgen in hun eigen beroepscompetenties en die van beroepskrachten in verwante beroepen.’
De beide beroepsprofielen zijn tot stand gekomen na uitgebreide raadpleging van het werkveld (maatschappelijk werkers en hun organisaties) en van werknemers- en werkgeversorganisaties. In bijlage 1 zijn de kerntaken en taken van beide beroepsprofielen naast elkaar gezet om overeenkomsten en verschillen te kunnen benoemen. 3.4
Terugkeer naar vier kerntaken van het beroep
Voor de ondersteuning van de dagelijkse praktijk zijn de vier kerntaken uit het vorige beroepsprofiel zeer waardevol gebleken. Daarom hebben we besloten deze vier, met enige aanpassing, te handhaven. De uitvoeringstaken zijn in deze vier kerntaken geordend. De ordevier kerntaken ning heeft een systeem met de volgende kenmerken: Een kerntaak is een groep bij elkaar horende taken voor de uitvoering van het maatschappelijk werk. De taken horen bij elkaar omdat ze een gemeenschappelijk kenmerk hebben.
vier kerntaken
48
Maatschappelijk werk in kerntaken
Er zijn vier duidelijk van elkaar te onderscheiden kenmerken, die de uitvoering van de taken bepalen. De volgende vier kenmerken zijn gekozen: – hulpverlening met praktische middelen, – hulpverlening met informatieve middelen, – hulpverlening met psychosociale middelen, – hulpverlening met organisatorische middelen.
ordening volgens vier
Het onderscheid tussen deze vier kernen is duidelijk en door iedervier kernen van hulp een direct te begrijpen. Praktisch bezig zijn is iets heel anders dan informatie verzamelen en overbrengen aan je cliënt. Ondersteunen is iets heel anders dan het organiseren van mensen, hulp, ervaringen en middelen. De uitvoering van de vier kerntaken en bijbehorende taken is in de praktijk niet strikt te scheiden. Sterker nog, de taken kunnen net zo met elkaar verweven zijn als de problemen van cliënten. Bij onderuitvoering is verweven steuning moet je ook informeren, bij inschakelen van hulpbronnen moet je ook bemiddelen. Er is altijd wel een praktisch aspect aan informatieve hulp (weten hoe je het snelste een woning kunt vinden), een psychosociaal aspect aan praktische hulp (geruststellend effect als je met de cliënt meegaat naar een instantie). Absolute scheiding van taken is onmogelijk, de problemen van mensen zijn daarvoor te gevarieerd en te complex. Daarom gaat het bij elke kerntaak om het overwegende kenmerk. De indeling van het vorige beroepsprofiel hebben we vanwege de brede erkenning en waardering grotendeels gehandhaafd. De vroegere kerntaken met betrekking tot vrijwilligers en sociale netwerken zijn ondergebracht in een aparte kerntaak hulpverlening door organiseren. Stringenter dan in het vorige beroepsprofiel zijn de taken nu volgens hun overeenkomend kenmerk geordend.
kenmerken
ordening volgens vier kenmerken
vier kernen van hulp
uitvoering is verweven
kerntaak 1 praktische hulpverlening (hulp van overwegend praktische aard) Kleine diensten Helpen bij formulieren en correspondentie De cliënt vergezellen Sociaal contact bevorderen Financieel beheer regelen Afspraken regelen Hulpbronnen uit de omgeving inschakelen
3
49
Taken en visies
kerntaak 2 informatieve hulpverlening (hulp met overwegend informatieve middelen) Informatie geven Advies geven Verwijzen Individuele belangenbehartiging Bemiddelen door contactlegging Onderzoek en rapportage Voorlichting geven kerntaak 3 psychosociale hulpverlening (hulp met overwegend psychosociale middelen) Ondersteunen Leren Behandelen Bemiddelen in conflicten Eerste opvang Crisisinterventie kerntaak 4 hulpverlening door organiseren (hulp met overwegend organisatorische middelen) Collectieve belangenbehartiging – Signaleren – Actievoeren Preventief werken Sociale netwerken inschakelen en ondersteunen Casemanagement, zorgbemiddeling Werken met vrijwilligersorganisaties Kerntaken en taken worden in de volgende hoofdstukken behandeld. We moeten hier eerst nog de verbinding leggen tussen taken en methoden. 3.5
Hoe passen methoden en taken bij elkaar?
Een methode is een doelgerichte en systematische manier van wermethode ken om een taak uit te voeren. Bij maatschappelijk werk is het doel het oplossen of verminderen van een probleem van de cliënt. Systematisch werken betekent dat je op het juiste moment de juiste activiteiten kiest en uitvoert. Deze activiteiten worden ook wel omschreven als technieken.
methode
50
Maatschappelijk werk in kerntaken
Een techniek is een zelfstandig toe te passen, afgerond gedeelte van een methode, bestaande uit een serie bij elkaar behorende handelingen of activiteiten. Van de techniek is op basis van veel praktijkervaring bekend dat er heel vaak een bepaald resultaat mee bereikt wordt. De cognitieve methode kent bijvoorbeeld de techniek van de uitzonderingsvraag. De maatschappelijk werker vraagt naar situaties en tijdstippen waarop het probleem zich niet voordeed en bekijkt met de cliënt hoe die probleemloze momenten of perioden langer vastgehouden kunnen worden en wat de cliënt kan doen om dat te bevorderen.
interventie
Als we het over methoden hebben, zijn er twee veel voorkomende probleemwoorden: methodiek en interventie. Methodiek wordt vaak verkeerd gebruikt: welke methodiek gebruik je het meest? Het woord ‘methodiek’ moet hier vervangen worden door het woord ‘methode’. De methodiek is de leer van de methoden; de maatschappelijk werkmethodiek is de wetenschap die zich bezighoudt met de methoden van het maatschappelijk werk. Het woord interventie is lastig in het gebruik. Van een interventie is interventie sprake wanneer doelbewust wordt ingegrepen. Een interventie bestaat uit het label of de naam van de ingreep, een definitie en een overzicht van bij die ingreep behorende activiteiten. De moeilijkheid is dat je bij het lezen van het woord ‘interventie’ niet precies weet wat de schrijver ermee bedoelt. Betekenissen kunnen zijn: – aanduiding voor een set handelingen in het gesprek; – synoniem voor het uitvoeren van een activiteit, bestaande uit een serie handelingen, als onderdeel van een taak; – synoniem voor techniek in de betekenis van een aantal achtereenvolgens uitgevoerde activiteiten als onderdeel van een methode; – een vorm van ingrijpen door een handhavende instantie, bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming. Elke betekenis heeft een eigen waarde in het gebruik. We zullen de term interventie soms gebruiken als synoniem voor een activiteit om een taak uit te voeren en verder vooral als aanduiding van het niveau waarop de uitvoering van een taak plaatsvindt: het interventieniveau. Er zijn drie gangbare interventieniveaus, zoals eerder al in paragraaf 1.2 genoemd (tabel 3.1).
3
51
Taken en visies
Tabel 3.1
Probleemniveau en interventieniveau.
Probleemniveau
Interventieniveau
de relatie van iemand tot zichzelf
individueel niveau
de relatie tot anderen in zijn privéomgeving en in zijn openbare omgeving
sociaal-relationeel niveau
de relatie met de maatschappij in de vorm van maatschappelijke steun door voorzieningen, wetten en regelingen
maatschappelijk-positioneel niveau
voor elke taak een bijpassende methode Het meest overzichtelijk zou zijn, wanneer voor elke taak een of meer aparte methoden zouden bestaan. (…) We kunnen niet veel anders doen dan vaststellen dat dit vraagstuk nog weinig aandacht gekregen heeft. (Holstvoogd, 1985). Dit schreven we in 1985. Het is nu twintig jaar later en er zijn inmiddels veel methoden voor het maatschappelijk werk bijgekomen. De Canadese hoogleraar maatschappelijk werk Turner heeft een overzicht gemaakt van alle bestaande begeleidingsmethoden in het maatschappelijk werk. In zijn eerste druk (1973) kwam hij tot 9 methoden. In 1978 was dit uitgedijd tot 14 methoden, in 1985 waren het er al 22, en in de laatste druk in 1996 beschrijft Turner 27 maatschappelijk werkmethoden (De Mönnink, 2006). Deze aantallen illustreren de snelle toename van methoden voor het maatschappelijk werk. We kunnen nu gerust zeggen dat er voor bijna elke taak in het maatschappelijk werk wel een methode van voor elke taak methode werken is.eenVermoedelijk geldt dit minder voor enkele praktische hulptaken. Het is de vraag hoe maatschappelijk werkers zich kunnen oriënteren in deze veelheid van methoden. Daarbij speelt ook het vraagstuk van het niveau waarop een probleem zich voordoet. Welke methode is geschikt om op individueel niveau te helpen, welke past bij de wisselwerking persoon-omgeving, welke is gericht op de wijdere sociale omgeving op maatschappelijk-positioneel niveau? Het beantwoorden van deze vragen vergt een nieuwe systematische indeling van alle beschikbare methoden. Die indeling is sinds kort beschikbaar door het werk van De Mönnink. Naar mijn mening is het mogelijk om de bestaande begeleidingsmethoden in het maatschappelijk werk onder te brengen in
voor elke taak een methode
52
Maatschappelijk werk in kerntaken
een multimethodisch praktijkmodel, waarmee de maatschappelijk werker in staat wordt gesteld steeds de meest passende begeleidingsmethode te kiezen. (De Mönnink, 2005).
interventieniveaus
De Mönnink noemt dit praktijkmodel het MMMW-model, het multimethodische maatschappelijk werkmodel. Voor zijn indeling van methoden combineert hij deze met de drie al genoemde interventieniveaus. Het eerste probleem/interventieniveau is op de persoon gericht, het interventieniveaus individuele niveau, ook vaak microniveau genoemd. Het tweede probleem/interventieniveau richt zich op de primaire groep: de partnerrelatie, het gezin, de familiekring, de lotgenotengroep, het informele sociale netwerk van een cliënt en op het formele sociale netwerk (zorg, hulpverlening, school, werk, buurt e.d.). Dit is het sociaal-relationele niveau, ook wel het mesoniveau genoemd. Het derde probleem/interventieniveau richt zich op de relatie met de maatschappij in de vorm van maatschappelijke steun door voorzieningen, wetten en regelingen, door het openbaar bestuur, de politiek, justitie. Dat is het maatschappelijk-positionele niveau, ook wel macroniveau genoemd. Voor bijna elke taak zijn een of meer bijpassende methoden beschikbaar. We proberen nu de verbinding te maken tussen de taken en de methoden door per kerntaak de taken in de volgorde van de drie interventieniveaus te plaatsen:
individueel
microniveau
sociaal (-relationeel)
mesoniveau
maatschappelijk (-positioneel)
macroniveau
verbinding tussen taken en methoden
Tabel 3.2
Hiermee sluiten we aan bij de indeling van de methoden door De Mönnink (2005). Daardoor is nu de verbinding te maken tussen de verbinding tussen taken en metho den vier kerntaken met bijbehorende taken en de interventieniveaus met bijbehorende methoden. Het resultaat zie je in tabel 3.2.
Kerntaken, taken, methoden en interventieniveaus.
kerntaken en taken
methoden
interventieniveaus
kerntaak 1 praktische hulpverlening (hulp van overwegend praktische aard) kleine diensten
individueel
helpen bij formulieren en correspondentie
individueel
3
53
Taken en visies
kerntaken en taken
methoden
de cliënt vergezellen
interventieniveaus individueel
sociaal contact bevorderen
methoden voor contactlegging methoden voor inschakelen en ondersteunen van sociale netwerken
financieel beheer regelen
methoden voor financieel beheer
afspraken regelen
individueel sociaal individueel individueel sociaal
methoden voor contactlegging methoden voor inschakelen en ondersteunen van sociale netwerken
sociaal
informatie geven
zoeksystemen voor digitale of schriftelijke informatiebronnen hanteren informerende gespreksmethode
individueel
advies geven
adviesmethoden
individueel
verwijzen
verwijzingsmethode
individueel sociaal
individuele belangenbehartiging
belangenbehartigingsmethoden
individueel
bemiddelen door contactlegging
methoden voor contactlegging
individueel sociaal
onderzoek en rapportage
methoden voor onderzoek en rapportage
individueel sociaal
voorlichting geven
voorlichtingsmethoden
individueel sociaal
ondersteunen
non-directieve gespreksmethoden presentiemethode psychosociale therapie social casework taakgerichte hulpverlening provocatieve methode
individueel sociaal
leren
rationeel-emotieve therapie neurolinguïstisch programmeren taakgerichte hulpverlening groepsmaatschappelijk werk themagecentreerde interactie zelfmanagement motiverende gespreksvoering
individueel sociaal
hulpbronnen uit de omgeving inschakelen
kerntaak 2 informatieve hulpverlening (hulp met overwegend informatieve middelen)
kerntaak 3 psychosociale hulpverlening (hulp met overwegend psychosociale middelen)
54
Maatschappelijk werk in kerntaken
kerntaken en taken
methoden
interventieniveaus
behandelen
social casework counselingmethoden cognitieve methoden ontladingsmethode lichaamsmethoden gedragsmethoden expressiemethoden ritueelmethoden traumaopvangmethoden relatie-, gezins-, familie-, groepswerkmethoden
individueel sociaal
bemiddeling in conflicten
mediationmethode bemiddelingsmethoden
sociaal
eerste opvang
opvangmethoden
individueel sociaal
crisisinterventie
ontladingsmethode crisisinterventiemethoden
individueel sociaal
signaleren
onderzoeksmethoden signaleringsmethoden
maatschappelijk
actievoeren
onderzoeksmethoden sociale actiemethoden
maatschappelijk
preventief werken
didactische methode sociale netwerkmethoden overige methoden, preventief toegepast
sociaal maatschappelijk
sociale netwerken inschakelen en ondersteunen
sociale netwerkmethoden
sociaal
casemanagement, zorgbemiddeling
ondersteunen leren bemiddelen belangen behartigen contacten leggen inschakelen en ondersteunen van sociale netwerken coördineren casemanagement
individueel sociaal
werken met vrijwilligersorganisatie
methoden van het organiseren van vrijwilligersdienstverlening
sociaal
kerntaak 4 hulpverlening door organiseren (hulp met overwegend organisatorische middelen) collectieve belangenbehartiging
In de tabel vallen een aantal zaken op: Bij de praktische hulpverlening zijn er taken waarbij geen methoden staan vermeld, omdat er geen methoden voor zijn. Dat ligt bij
3
55
Taken en visies
die taken ook voor de hand, gezien de praktische inhoud van de hulpverlening (kleine diensten, zaken regelen). Bij de informatieve hulpverlening en bij de hulpverlening door organiseren bestaat een evenwichtige aansluiting tussen taken en methoden. Bij de psychosociale hulpverlening zie je ook een evenwichtige aansluiting, behalve bij behandeling. Daarvoor zijn verhoudingsgewijs veel individuele methoden beschikbaar. Dat komt vermoedelijk door de talrijke verschillende persoonsaspecten die problemen kunnen opleveren waarvoor een passende hulpverleningsmethode is ontwikkeld. Op een enkele praktische taak na, is er voor elke taak een methode van werken die de methodisch verantwoorde uitvoering ervan mogelijk maakt. De keuze voor een taak en daarmee verbonden methode komt tot keuzeproces stand door met de cliënt zijn probleem te verkennen, vervolgens het probleem te analyseren, daarna hypothesen over oorzaken en mogelijke oplossingen op te stellen en vervolgens de meest geschikte oplossingen te kiezen in de vorm van doelen, taken en bijpassende methoden. 3.6
keuzeproces
Zorgen, ondersteunen, leren en behandelen Drie leeftijden: In de eerste leeftijd ben je je bewust van je bedoelingen, in de tweede van je middelen, in de derde van je effect. In de eerste neem je aan dat je bedoelingen het beoogde effect sorteren, maar ben je je nog niet bewust van je middelen. In de tweede leeftijd worden je bedoelingen bescheidener, zodat ze soms door de middelen kunnen worden uitgedrukt. In de derde tenslotte, heb je alleen nog die bedoelingen waarvoor je de middelen hebt om ze uit te drukken (Emmens, 1974).
We hebben nu een globaal overzicht verkregen van de middelen (taken) die je voor hulpverlening aan cliënten ter beschikking staan. De vraag is wat jouw bedoelingen zijn met de hulpverlening aan cliënten en of jij weet hoe je je bedoelingen en middelen combineert. Weet je wanneer je voor de cliënt moet zorgen, wanneer je hem moet ondersteunen, wanneer je de cliënt moet leren en wanneer je de cliënt moet behandelen? Het zijn deze vier hoofdvormen van hulpverlenen die elk een eigen
vier hoofdvormen van
vier hoofdvormen van helpen
helpen
56
Maatschappelijk werk in kerntaken
achtergrond hebben en die de relatie tussen cliënt en hulpverlener in grote mate bepalen. Vandaar dat ze nu wat uitgebreider aan de orde komen.
dienstverlening
zelfbepaling bevorderen
zorgen (dienstverlenen) Bij zorgen voor doe je iets voor de cliënt. Je neemt hem verantwoordelijkheid uit handen. Uit het beginsel van het maatschappelijk werk vloeit voort dat je zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de cliënt laat en dus zo weinig mogelijk zorgt. Toch kan zorg echt nodig zijn als de cliënt en zijn omgeving niet in staat zijn daar zelf in te voorzien. Je blijft er dan steeds op gericht zo weinig en zo kortdurend mogelijk zorg te bieden. Zorgen heeft in het maatschappelijk werk meestal de vorm van dienstverlening. Jij bent de verlener en de cliënt is de ontvanger. De dienstverlening werking daarvan kan zijn dat de cliënt passief en afhankelijk blijft. Als je diensten verleent, moet je er dus voor oppassen een neiging tot afhankelijk gedrag bij de cliënt te versterken en eventueel aangeleerde onmacht te bekrachtigen. Onmacht en passiviteit hebben twee oorzaken. De eerste is dat cliënten onvoldoende geleerd hebben zich in onze samenleving te handhaven. Er is een bepaalde vaardigheid nodig om als burger verantwoord en effectief gebruik te maken van de mogelijkheden die de samenleving biedt. Wie daarin niet goed mee kan komen, voelt zich buitengesloten en ontwikkelt passiviteit en afhankelijkheid. Een tweede oorzaak is de overmaat aan informatie over mogelijkheden om wat aan je problemen als mens en burger te doen. Voor elk probleem is een specialist die in de openbaarheid komt uitleggen wat daaraan gedaan kan worden, hoe moeilijk het is en hoe belangrijk hulp van een echte deskundige is. Zo wordt het vertrouwen dat iemand zelf ook nog iets positiefs kan doen aangetast. Als het verlenen van diensten tijdelijk of langer nodig is, moet je er rekening mee houden dat deze mechanismen kunnen ontstaan. De kunst is om tijdens de dienstverlening de zelfbepaling van de cliënt zelfbepaling intact te bevorderen houden en te bevorderen. Hierbij helpt de kalme overtuiging dat cliënten uiteindelijk gemotiveerd zullen zijn om de eigen antwoorden te vinden, de eigen keuzes te maken, los van beschikbare diensten of voorzieningen. Vanuit die overtuiging werken heet emanciperende hulpverlening. Hierbij worden cliënten geholpen bij hun zoekproces naar wat ze zelf willen vanuit hun werkelijke behoeften. De zoektocht is nodig omdat de hiervoor genoemde invloeden uit de samenleving op cliënten een afhankelijkheid bevorderende werking hebben en daarmee de behoeften van cliënten als het ware
3
57
Taken en visies
omvormen tot behoeften aan dat wat in de aanbieding is. Dienstverlenen kan dus nodig zijn, maar zou ingebed moeten worden in een emanciperende werkwijze, waarbij je met de cliënt op zoek gaat naar wat hij werkelijk wil. Je geeft de cliënt dan ondersteuning bij die zoektocht. ondersteunen De relatie tussen hulpverlener en cliënt is bij ondersteunen al veel gelijkwaardiger dan bij zorgen voor. Je kunt ondersteunen om te behouden en ondersteunen om te ontwikkelen. Behouden is nodig als de cliënt in wankel evenwicht is en daarbij evenwicht moeitebehouden heeft zich staande te houden in de samenleving. Op sommige momenten of voor sommige zaken moet je plaatsvervangend voor de cliënt optreden of andere diensten verlenen. Kortdurende zorgen voor activiteiten worden afgewisseld door contacten waarbij je meer morele steun biedt. Steeds ben je erop gericht de cliënt te helpen zich staande te houden met behoud van eigen verantwoordelijkheid en eigen keuzes. Ontwikkelen past geheel bij het tot zijn recht komen van de cliënt. Met hem heb je afgesproken naar een bepaald doel te werken en dat doel is verandering van gedrag of van levensomstandigheden. De cliënt is daarbij zelf actief en zoekt zijn eigen weg. De moed en incliënt zoekt ondersteuning spiratie om dat te doen haalt de cliënt mede uit het ondersteuningscontact met jou. De cliënt loopt dus voorop en jij volgt hem. Daarbij kun je, net als de roeicoach doet vanaf de waterkant, de cliënt af en toe wat aanwijzingen toeroepen. Maar de cliënt roeit en stuurt zelf. Zo krijgt de gelijkwaardigheid van de relatie vorm, waarbij het open blijven naar de cliënt van essentiële waarde is. leren Om te beginnen moet je je eigen leerproces dankzij cliënten niet onderschatten. Je leert van je cliënten en van jezelf (door over je werkervaringen na te denken, erop te reflecteren). Dat leren gaat altijd door. Leren als vorm van hulpverlening gaat over jou als leerbevorderaar en de cliënt als lerende (zie ook Van Riet en Wouters, 1985). De relatie tussen jou en de cliënt is gelijkwaardig en gebaseerd op een overeenkomst die de cliënt met je gesloten heeft. Het onderleerovereenkomst werp is in de overeenkomst vastgelegd, evenals het beoogde resultaat. (De overeenkomst kan vanzelfsprekend mondeling zijn. Soms is hij schriftelijk vastgelegd). Het beoogde resultaat kan ook een meer open formulering hebben, waarbij de cliënt een leerrichting
evenwicht behouden
cliënt zoekt ondersteuning
leerovereenkomst
58
Maatschappelijk werk in kerntaken
aangeeft (Ik wil uitzoeken waarom ik de laatste tijd tot zo weinig kom). Geheel in overeenstemming met de beroepsbeginselen zal de cliënt een belangrijk eigen aandeel in het leren hebben. Jouw rol is niet die van kennisoverdrager. Dat zou weer een variant van dienstverlening zijn. De bij leren passende rol is vooral gebaseerd op leermogelijkheden van de cliënt verkennen, vragen stellen die het leeronderwerp verbreden, suggesties doen hoe de cliënt kan oefenen of zelf met de cliënt oefenen, de weg wijzen naar zoekmanieren en zoekwegen. Leren is vooral samen met de cliënt exploreren. Tijdens de eerste bespreking met de cliënt van het probleem kan duidelijker worden met welke bedoeling de cliënt wil leren: om te weten en te begrijpen, om gedrag te leren of om beter te leren leren. De cliënt kan hierbij een individu zijn, een gezin, familie of groep.
begrijpen en ontdekken
hoe leert de cliënt
Weten en begrijpen De cliënt wil meer weten over zijn probleem: de achtergronden en kenmerken, de mogelijke oorzaken, de redenen of hypothesen voor het ontstaan van het probleem in de persoon of de levensomstandigheden van de cliënt. De cliënt is op zoek naar de betekenis die het probleem voor hem heeft. Het zoeken naar de betekenis is een wezenlijk aspect en stimuleert het leren zelf weer (zie ook hoofdstuk 1). Hierbij gaat het dus niet om weten en begrijpen op zichzelf, maar begrijpen en ontdekken vooral om het betekenisvolle gebruik ervan door de cliënt. Daarvoor is een proces van zelfontdekking nodig, waarbij de hulpverlenende rol weer meer ondersteunend is. Combinaties van ondersteunen en leren zijn dus heel goed mogelijk. Gedrag leren Als je ervan uitgaat dat alle uitingen gedrag genoemd kunnen worden, dan is deze vorm van leren wel heel erg uitgebreid. Bij maatschappelijk werk is gedrag leren ingekaderd door de problematiek die voor de cliënt aanleiding is de leerovereenkomst aan te gaan. De beoogde resultaten kunnen heel gevarieerd zijn: beter leren omgaan met stress, angst of boosheid, beter leren praten met de partner, met kinderen, leren minder ruzie te maken enzovoort. De resultaten van deze vorm van hulpverlening zijn vaak positief. Maatschappelijk werk heeft er methoden voor, bijvoorbeeld taakgerichte hulpverlening die als grondslag het leervermogen van de cliënt heeft. De relatie met de cliënt is gebaseerd op samenwerken aan het gestelde doel. Van belang kan zijn met de cliënt te overleggen welke wijze van leren voor hem het geschiktst is en daar de hoe leert de cliëntop te baseren. leeraanpak
3
59
Taken en visies
Beter leren leren Bedoeling is een positievere houding en opvatting over zijn vermogen om zelf te leren bij de cliënt teweeg te brengen. Naast inzicht geven in het belang van een leven lang leren zal de energie van de hulpverlener vooral gericht zijn op het motiveren en inspireren van motiveren, de cliëntinspireren, en op coachen het samen zoeken naar de manier van leren die het beste bij de cliënt past. De leerstijl van de cliënt kan daarbij in kaart gebracht worden met voorbeeldleerstijlen zoals die van Kolb (1984) (denker, doener, participeerder en bezinner). De relatie tussen cliënt en hulpverlener krijgt daardoor meer de kleur van coaching. Bij coaching passen ook beginselen van de emancipatorische en empowermentvisies. De cliënt wordt gestimuleerd het lot in eigen hand te nemen en te leren zelf voor zijn bestaansvraagstukken positieve oplossingen te vinden en vorm te geven. behandelen Deze vorm van hulpverlenen is gericht op verandering of herstel van persoonlijke kwaliteiten . persoonlijke kwaliteitengaat het om veranderen van: Bij behandelen – gedrag – communicatie – gevoelsbeleving – lichamelijke beleving – cognitie – persoonlijk functioneren in bepaalde situaties. Behandeling vindt plaats in een hulpverleningsrelatie met één cliënt of meer cliënten (gezin, familie, cliëntgroep). Veranderen van bovengenoemde hoedanigheden van mensen vereist een grote mate van intensiteit. De cliënt moet zich binden aan een serie gesprekken, met een vaste frequentie, op vaste tijden, voor een langere periode (zeker voor een aantal maanden). In de behandeling wordt ruim aandacht besteed aan het afstemmen van de verwachtingen van beide partijen ten aanzien van rolvervulling door de maatschappelijk werker en de cliënt(en). Deze rituele elementen worden in de behandeling betrokken om de persoonlijke energie en inzet optimaal te benutten. De structurering van de behandeling heeft dus tot doel om als werkzame factor bij te dragen aan het veranderingsproces. De relatie tussen hulpverlener en cliënt is gebaseerd op samenwerken aan een tevoren bepaald doel, waarbij de cliënt in een bepaalde mate afhankelijk is van de hulpverlener, die op grond van zijn des-
motiveren, inspireren, coachen
persoonlijke kwaliteiten
60
Maatschappelijk werk in kerntaken
kundigheid na overleg met de cliënt moet kiezen voor behandelmethode en behandelingsvorm. Van Riet en Wouters (2005) menen dat behandelen de volgende bezwaren heeft: – De cliënt ondergaat een behandeling. – De cliënt is afhankelijk van de behandelaar en dat bepaalt de relatie tussen beiden. – De behandelaar bepaalt de wijze van behandelen en de behandelingsvormen. – De cliënt wordt bevestigd in zijn onmacht zichzelf te helpen. – De cliënt draagt niet méér bij aan de diagnose dan het op vraag verstrekken van gegevens. – De tijdsduur van de behandeling ligt doorgaans vast. Jagt (2001) zegt over de werkwijze van de maatschappelijk werker: ‘Als een maatschappelijk werker door woorden en daden de activiteiten en normen die hij bij de cliënt wil stimuleren ontkracht, is hij ongeloofwaardig en kan hij weinig of geen positieve resultaten van zijn inspanningen verwachten.’
afhankelijkheid is onvermijdelijk
verantwoord behandelen
De maatschappelijk werker wil de cliënt stimuleren tot eigen verantwoordelijkheid, voor zichzelf opkomen, zelf keuzes maken en permanent leren. Behandelen is niet primair gericht op deze doelen en ongeschikt om daaraan te werken. De cliënt die behandeling nodig heeft, is nog helemaal niet toe aan het nastreven van deze ontwikkelingsdoelen, maar heeft last van functioneringsproblemen waar hij aan overgeleverd is, zonder duidelijke oorzaak. afhankelijkheid is onvermijdelijk Maatschappelijk werk mag zijn beginselen niet ontrouw zijn en behandelen moet dan ook zoveel mogelijk voldoen aan de beroepsbeginselen van zelfbepaling en eigen verantwoordelijkheid. Dat leidt tot de volgende vereisten voor behandeling in het maatschappelijk werk: verantwoord behandelen – De cliënt moet zelf na voldoende overweging instemmen met het behandelingsdoel. – De cliënt moet voorafgaand aan de behandeling in een traject op basis van leren inzicht verkrijgen in zijn probleem en in de daarvoor beschikbare behandelingsmogelijkheden. – De maatschappelijk werker deelt zijn inzichten tijdens de behandeling zoveel mogelijk met de cliënt. – De maatschappelijk werker maakt en houdt zijn werkwijze tijdens de behandeling zo transparant mogelijk.
3
61
Taken en visies
– Bij noodzaak tot wijziging van het behandelingsdoel geldt weer dat de cliënt daarmee moet instemmen. Als aan de indicatie voor behandelen en aan deze vereisten wordt voldaan, kan er vanuit beroepsoverwegingen geen bezwaar zijn tegen behandelen. Om het belang van het voorgaande te illustreren, hebben we in tabel 3.3 een overzicht samengesteld van uitvoeringstaken gekoppeld aan de vier hulpvormen dienstverlenen (zorgen), ondersteunen, leren en behandelen, aangevuld met de indirecte vorm van hulpverlenen: organiseren. Tabel 3.3
Kerntaken, taken en hulpvormen.
kerntaken en taken
hulpvormen
kerntaak 1 praktische hulpverlening (hulp van overwegend praktische aard) kleine diensten
dienstverlenen
helpen bij formulieren en correspondentie
dienstverlenen
de cliënt vergezellen
dienstverlenen
sociaal contact bevorderen
dienstverlenen ondersteunen
financieel beheer regelen
dienstverlenen
afspraken regelen
dienstverlenen
hulpbronnen uit de omgeving inschakelen
dienstverlenen
kerntaak 2 informatieve hulpverlening (hulp met overwegend informatieve middelen) informatie geven
dienstverlenen leren
advies geven
dienstverlenen ondersteunen
verwijzen
dienstverlenen leren
individuele belangenbehartiging
dienstverlenen
bemiddelen door contactlegging
dienstverlenen
onderzoek en rapportage
dienstverlenen
voorlichting geven
dienstverlenen
kerntaak 3 psychosociale hulpverlening (hulp met overwegend psychosociale middelen) ondersteunen
ondersteunen
leren
leren
behandelen
behandelen
62
Maatschappelijk werk in kerntaken
kerntaken en taken
hulpvormen
bemiddeling in conflicten
ondersteunen
eerste opvang
ondersteunen
crisisinterventie
ondersteunen dienstverlenen
kerntaak 4 hulpverlening door organiseren (hulp met overwegend organisatorische middelen) collectieve belangenbehartiging signaleren
dienstverlenen organiseren
actievoeren
dienstverlenen organiseren
preventief werken
leren ondersteunen organiseren
sociale netwerken inschakelen en ondersteunen
leren organiseren
casemanagement, zorgbemiddeling
dienstverlenen ondersteunen leren organiseren
werken met vrijwilligersorganisatie
ondersteunen organiseren
de hulpvorm bepaalt de relatie
In tabel 3.3 is in één oogopslag te zien welke hulpvorm kenmerde hulpvorm bepaalteen de relatie kend is voor bepaalde taak en hoe de relatie tussen cliënt en hulpverlener daardoor wordt bepaald. Je ziet dat bij de praktische en informatieve taken de hulpvorm overwegend dienstverlenend is, waarbij de cliënt in een afhankelijke positie ten opzichte van de hulpverlener staat. Bij de psychosociale hulpverlening komt ondersteunen het meest voor, naast leren en behandelen. Bij de methoden voor behandelen in tabel 3.2 zie je veel individuele kenmerken vermeld staan; heel typerend voor de relatieve afhankelijkheid die de cliënt ten opzichte van de hulpverlener heeft bij behandelen. De andere psychosociale hulpverleningstaken kennen een gelijkwaardiger relatie tussen cliënt en hulpverlener. Naast organiseren is dienstverlenen kenmerkend bij signaleren en collectief belangenbehartigen. De afhankelijkheidsrelatie tussen cliënten en hulpverlener is daarbij anders van karakter, omdat uitvoering van deze taken altijd ten behoeve van groepen cliënten in vergelijkbare omstandigheden plaatsvindt. Dat zijn vaak groepen cliënten die elkaar onderling niet kennen, waarvoor de hulpverlener collectief plaatsvervangend moet optreden.
3
63
Taken en visies
De complexiteit van de taak casemanagement zie je terug in alle hulpvormen die daarbij van toepassing kunnen zijn. Dit inzicht in de werking van een taakactiviteit op de relatie met de cliënt is belangrijk. Je kunt veel bewuster kiezen voor bepaalde taken en voor de timing waarmee je deze uitvoert. Leiden keuze en timing van van taakwisseling timing taakuitvoering tot te vaak en te snel van positie wisselen ten opzichte van de cliënt, dan werkt dat contraproductief. Wederzijds belemmerende hulpvormen kun je niet zonder meer combineren. Een voorbeeld:
Als de cliënt op basis van zelfwerkzaamheid met jou in een leerproces bezig is, werkt het erg verstorend om opeens een dienstverlenende taak ter hand te nemen. Als het uitvoeren van taken met verschillende posities ten opzichte van de cliënt nodig is, is het beter dat achtereenvolgens te doen en aan de overgang tussen de taak met de ene positie en de taak met de andere positie veel aandacht te besteden. Je helpt de cliënt dan om gemotiveerd met jou mee te gaan in de gewijzigde positie.
In de volgende hoofdstukken komen de kerntaken en taken uitvoeriger aan de orde.
timing van taakwisseling