30e Uitwerking bestemming woondoeleinden bestemmingsplan Nesselande Deelgebied 8.2
Stadsontwikkeling oktober 2012
Vastgesteld door het D.B. van de deelgemeeente Prins Alexander d.d. 06-11-2012
Inhoud Toelichting Voorschriften Bijlage: Plankaart
3 14
Toelichting
4
Inhoud toelichting
1
Inleiding 1.1 1.2
2
5 5
Stedenbouwkundige uitgangspunten 2.1 2.2 2.3 2.4
3
Noodzaak tot uitwerking Begrenzing 30e uitwerking
Randvoorwaarden Deelplan 6 en 8 De randen van het gebied Verkaveling Programma van deze uitwerking
7 8 8 9
Mogelijkheden voor aan- en bijgebouwen 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.4
Inleiding Uitbreiding van de hoofdbebouwing Uitbreiding hoofdgebouw aan de achtergevel Uitbreiding hoofdgebouw aan de voorgevel Uitbreiding hoofdgebouw aan de zijgevel Het bouwen van een dakkapel Bijgebouwen of bergingen Erfafscheidingen
4
Milieu
5
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
10 10 10 10 10 11 11 11
Voorschriften
5
1.
Inleiding Het bestemmingplan Nesselande, dat op 14 januari 1999 is vastgesteld door de gemeenteraad en door GS goedgekeurd op 10 augustus 1999, is een globaal bestemmingsplan met een uitwerkingsverplichting op onderdelen. Zonder uitwerking is het bestemmingsplan niet afgerond. Met een globaal bestemmingsplan kan flexibel en adequaat ingesprongen worden op ontwikkelingen in de planfase. Artikel 23 van het globale bestemmingsplan Nesselande biedt de mogelijkheid om een bouwplan in procedure te brengen voor het verkrijgen van een bouwvergunning door de concept uitwerking van het bestemmingsplan gelijktijdig met het bouwplan ter inzage te leggen en belanghebbende in de gelegenheid te stellen bedenkingen in te dienen. Gedeputeerde staten heeft reeds een verklaring van geen bezwaar afgegeven, zodat de afhandeling door de (deel)gemeente kan worden gedaan. Deze 30e uitwerking van het bestemmingsplan heeft betrekking op nagenoeg geheel deelgebied 8.2 in het bestemmingsplan Nesselande. Deelgebied 8.2 heeft in het bestemmingsplan Nesselande de globale bestemming “Woondoeleinden, uit te werken”. Deze uitwerking heeft tot doel dit gebied, dat vanaf hier zal worden aangeduid met de naam deelgebied 8.2 gedetailleerd te bestemmen. De hoofdbestemming in de uitwerking bestaat uit Woningen. Daarnaast komen bestemmingen voor als “Verblijfsgebied”(verkeer) , “Groen” (plantsoen, taluds, speelgelegenheden) en “Tuin I ” en “Tuin II”.
1.1
Noodzaak tot uitwerking Krachtens artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in samenhang met artikel 23 van het bestemmingsplan “Nesselande”, moet het college van Burgemeester en Wethouders het bestemmingsplan uitwerken, voorzover het de uit te werken bestemmingen betreft. De bevoegdheid tot uitwerken is door B&W overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van de deelgemeente Prins Alexander.
1.2
Begrenzing 30e uitwerking Deze uitwerking heeft betrekking op nagenoeg geheel deelgebied 8.2. Deelgebied 8.2 wordt begrensd door de Laan van Avant-Garde aan de westzijde, de Laan van Magisch Realisme aan de zuidzijde en de Ommoordse Tocht aan de noordzijde. Aan de oostzijde grenst het gebied aan het oude polderlint van de Bermweg en de Onderweg. De bebouwing, die direct grenst aan de Laan van Avant-Garde is eerder ontwikkeld in nauwe samenhang met de in deelgebied 8.1 gesitueerde Laanbebouwing. Dit deel van deelgebied 8.2 maakt derhalve deel uit van de 27e uitwerking. De westelijke begrenzing van de 30e uitwerking is gelegen op de achtergrens van de achtertuinen van de aan de Laan van Avant-Garde gesitueerde woningen.
6
Figuur 1 Situatiekaart deelgebied 8.2
7
2
Stedenbouwkundige uitgangspunten
2.1
Randvoorwaarden Deelgebied 6 en 8 maken samen met deelgebied 3, 5 en 7 de “Tuinstad” Nesselande. Kenmerkend voor de tuinstad is de sterke samenhang tussen de architectuur van de verschillende deelgebieden en de openbare ruimte. De architectuur en inrichting van de openbare ruimte zijn geïnspireerd op de tuindorpen van voor 1945 gecombineerd met de elementen uit het polderlandschap en de eenvoudige vormen van polderarchitectuur. De overgangen van openbaar en privé worden vormgegeven met muren, hagen en hekken. Deze elementen vormen een integraal onderdeel van het architectonisch ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte.
2.2 De randen van het gebied Naast deze kenmerken in algemene zin zijn er stedenbouwkundige en architectonische voorwaarden die voortkomen uit de specifieke randen van het gebied die van invloed zijn op o.a de bouwhoogte. De in het plangebied van deze uitwerking voorkomende randen zijn: de Ommoordse Tocht, de Laan van Magisch Realisme en het Polderlint van de Bermweg en de Onderweg. - De (verlengde) Ommoordse Tocht komt uit de richting van Zevenkamp en is één van de hoofdwatergangen die de Tuinstad Nesselande doorkruist. Het scheidt deelgebied 8.1 en 8.2 van de noordelijk gelegen deelgebieden 6.1 en 6.2. Hier grenzen de tuinen direct aan het water. Aan de overzijde van het water loopt een doorgaand fiets- en voetpad. - Aan de Laan van Magisch Realisme ligt de bebouwing tegenover overwegend 3 laagse kantoorachtige bebouwing van het bedrijventerrein. Afwisselende gevelhoogten van minimaal 2 en maximaal 3 lagen en bij voorkeur een kaploze architectuur sluiten hier goed aan op de zakelijke uitstraling van de bebouwing aan de zuidzijde. - Het polderlint van de Bermweg en de Onderweg is onderdeel van het landschap van de oude Nesselandepolder. De integratie van de nieuwe bebouwing met het oude landschap staat voorop. Een zachte overgang dmv groenvoorzieningen en tuinen is gewenst.
2.3
Verkaveling Het gebied is ingedeeld met een woningbouwverkaveling met de volgende hoofdkenmerken:
8
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
2.4
De randen van het gebied bestaan uit vrijwel aaneengesloten bebouwing met zorgvuldig vormgegeven hoeken. Hiervan zijn de hoeken van de Laan van AvantGarde met de Laan van Magisch Realisme gesloten en vormgegeven als markante gebouwen. De bebouwingstructuur in het achtergelegen gebied wordt gestructureerd door de watergang, die door het gebied meandert. Veel achtertuinen grenzen hierdoor direct aan het water. Op één plek is deze structuur verbijzondert met een buurtparkje. De gevels rondom dit parkje definiëren de ruimte en zijn in onderlinge samenhang met elkaar ontworpen. De bebouwing aan de oostkant van het gebied langs het polderlint bestaat uit al dan niet door bijgebouwen geschakelde vrijstaande- en twee onder een kapwoningen. Hiermee wordt de overgang tussen de nieuwbouw en het oude polderlandschap gemaakt. Tussen de bebouwing en de achterzijde van de bestemming “Lintbebouwing, nader uit te werken” -gelegen langs de noord-oostelijke grens van het plangebiedis invulling gegeven aan één van de beide in het bestemmingsplan aangeduide ecologische verbindingszones. Deze verbinding heeft met name een functie voor natte, moerasachtige biotopen en de breedte ervan is in het bestemmingsplan vastgesteld op tenminste 16 meter. In deze bestemmingsplanuitwerking zijn derhalve tot een afstand van 16 meter uit de oostelijke plangrens geen bouwbestemmingen toegestaan en komen alleen de bestemmingen “Water”, “Groen”, “Verblijfsgebied” en “Tuin I” voor. De ontsluiting van deelgebied 8.2 vindt plaats via drie aansluitingen op de hoofdstructuur. De twee noordelijke sluiten aan op de Laan van Avant-Garde. De zuidelijke ontsluitingsweg sluit aan op de Laan van Magisch Realisme. Er wordt overwegend in het openbaar gebied geparkeerd; langs de hoofdwegen en langs de woonstraten. Om de hoeveelheid parkeerplekken in het straatbeeld enigszins te beperken is een deel van het parkeren als parkeerhofjes binnen de bouwblokken gesitueerd en deze hofjes zijn bestemd als “Verblijfsgebied”. De bebouwing bestaat voor het grootste deel uit eengezinswoningen, die met een plat dak of met een kap zijn afgedekt. De kap bestaat overwegend uit een langskap, maar is incidenteel verbijzonderd door hem een kwart slag te draaien. Deze plekken zijn op de plankaart als “bijzondere kapvorm” aangeduid. De woningen hebben voortuinen van minimaal 4 meter met een haag. Langs de Laan van Avant-Garde en de Laan van Magisch Realisme staat deze haag op openbaar gebied. In de achtertuinen kunnen bergingen worden gebouwd. Eindwoningen zijn waar mogelijk verbijzonderd en hebben in ieder geval geen blinde kopgevels. Kopgevel, zijerfafscheiding en gemetselde berging zijn hier in onderlinge samenhang ontworpen.
Programma van deze uitwerking Deze uitwerking heeft betrekking op circa 185 woningen. In alle woonbebouwing is naast de woonfunctie tevens de functie van praktijkruimte/atelier of kantoor toegestaan en mag maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning hiervoor gebruikt worden. In een aantal hoekwoningen mag het percentage van 30% overschreden worden. Deze woningen zijn op de plankaart aangeduid en in de voorschriften is het maximale toegestane oppervlak aan praktijkruimte/atelier of kantoor in deze woningen omschreven. Voor het benodigde aantal parkeerplaatsen dient te worden voldaan aan de bouwverordening van de gemeente Rotterdam. Voor het merendeel van deze
9
woningen betekent dit 1,8 parkeerplaatsen per woning. Deze plaatsen worden overwegend in het openbare gebied gerealiseerd.
10
3
Mogelijkheden voor aan- en bijgebouwen
3.1
Inleiding Het waarom van de uitbreidingsmogelijkheden alsmede de wijze van hanteren, wordt in deze toelichting beschreven. Het is geen verplichting om het maximum te realiseren. De regels zijn voor zover mogelijk flexibel gehouden; binnen de grenzen die gesteld worden is een individuele invulling mogelijk. Met “bijgebouwen” worden vrijstaande bouwwerken bedoeld, terwijl “aanbouwen” uitbreidingen van het hoofdgebouw betreffen. Met “aanbouwen” worden ook uitbouwen bedoeld.
3.2
Uitbreiding van de hoofdbebouwing Met uitbreiding van de hoofdbebouwing wordt bedoeld een uitbreiding op of aan de woning. Voor het bepalen van de omvang en de vorm van de maximaal toegestane uitbreiding van de woning, zijn de volgende algemene uitgangspunten gebruikt: - Het vergroten van de woning mag niet ten koste gaan van de bestaande ruimtelijke kwaliteit van de wijk Nesselande. - Een vergroting is alleen toegestaan, wanneer het karakter (typologie, massa) van de bestaande bebouwing als zodanig herkenbaar blijft. - Aan de straatzijde worden geen aan- of bijgebouwen toegestaan. Deze uitgangspunten maken dat niet iedere woning in dezelfde vorm en evenveel kan worden vergroot. Immers niet iedere tuin is door zijn omvang en/of situering geschikt om ten behoeve van een woninguitbreiding voor een deel te worden bebouwd. Aan achter- en zijkanten van woningen zijn aanbouwen en bijgebouwen in de tuin mogelijk binnen bepaalde grenzen.
3.2.1 Uitbreiding hoofdgebouw aan de achtergevel Bij de woningen is een uitbreiding aan de achtergevel in één laag mogelijk. Het maximum is 3,50 meter diep, mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 9 meter. Bij de woningen in blok Q en R is een 2,00 meter diepe uitbreiding in één laag mogelijk mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 8 meter. Bij de woningen in blok F en bij de woningen in blok C met een over de volle breedte aan het water grenzende tuin is een 1,20 diepe uitbreiding aan de achtergevel in één laag mogelijk mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 8 meter. Bij de woningen in blok M, waarvan de tuin aan de noordzijde direct grenst aan de ecologische zone is een 1,20 meter diepe uitbreiding aan de achtergevel in één laag mogelijk mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 6,50 meter. De hoogte van de aanbouw mag de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 0,25 meter overschrijden. Bij een dakterras mag de borstwering de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 1,25 meter overschrijden.
3.2.2 Uitbreiding hoofdgebouw aan de voorgevel Uitbreidingen van het hoofdgebouw aan de voorgevel zijn in dit plangebied niet toegestaan.
3.2.3 Uitbreiding hoofdgebouw aan de zijgevel Voor zover hiervan sprake is, maken deze uitbreidingen al deel uit van de gerealiseerde nieuwbouw en zijn ze op de plankaart met “Woningen” in één of twee bouwlagen aangeduid. Indien plat afgedekt mag de hoogte hiervan de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 0,25 meter overschrijden. Bij een dakterras mag 11
de borstwering de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 1,25 meter overschrijden.
3.2.4 Het bouwen van een dakkapel Dakkapel aan de voorzijde: Voor het bouwen van dakkapellen aan de voorzijde is nauw aangesloten bij de Koepelnota Welstand. Het belangrijkste uitgangspunt, dat in deze nota wordt gehanteerd is, dat een dakkapel een ondergeschikte toevoeging aan een dakvlak moet zijn. Het plaatsen van een dakkapel mag niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en mag deze de noklijn van het dak niet doorbreken. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak moet sprake zijn van een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen. Bij zadeldaken met een hellingshoek van 30o en groter gelden de volgende criteria ten aan zien van de afmetingen en verschijningsvorm: Plaatsing
Afstand tot nok: minimaal 0,5 meter en bovenzijde op één lijn met naastgelegen dakkapellen; Afstand tot dakvoet: minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter; Afstand tot woningscheidende muur: minimaal 0,5 meter; Afstand tot zijgevellijn: minimaal 0,5 meter indien zijerf niet grenst aan openbare weg of openbaar groen en minimaal 2 meter indien zijerf grenst aan openbare weg of openbaar groen;
Maatvoering Hoogte: maximaal 1,5 meter (inclusief dakrand); Breedte: maximaal 1/3 van de woningbreedte (as bouwmuur). Bij zadeldaken met een hellingshoek kleiner dan 30o en andere dakvormen zijn dakkapellen in het voorgeveldakvlak niet toegestaan. Dakkapel aan de achterzijde: Het bouwen van een dakkapel aan de achterzijde is gebonden aan de volgende voorwaarden: Plaatsing
Afstand tot nok: minimaal 0,5 meter; Afstand tot dakvoet: minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter; Afstand tot woningscheidende muur: minimaal 0,5 meter; Afstand tot zijkant dakvlak: minimaal 0,5 meter.
Maatvoering Hoogte: maximaal 1,5 meter (inclusief dakrand). In afwijking op het bovenstaande gelden bij de blokken A t/m K afwijkende maten van de dakkapel aan de voorzijde en zijn bij woningen met dwarskappen (op de plankaart aangeduid met bijzondere kapvorm) tevens dakkapellen in het zijdakvlak toegestaan: Dakkapel aan de voorzijde: Het bouwen van een dakkapel aan de voorzijde is bij de woningen met een langskap gebonden aan de volgende voorwaarden:
12
Plaatsing
Afstand tot de nok: minimaal 0,5 meter; Afstand tot dakvoet: minimaal 0,5 en maximaal 1 meter; Maximale breedte: maximaal 3,70 meter; Afstand tot woningscheidende: aan één zijde maximaal 0 meter.
Maatvoering Hoogte: maximaal 1,80 meter (inclusief dakrand). Dakkapel aan zijzijde: Het bouwen van een dakkapel aan de zijzijde is bij de woningen met een dwarskap gebonden aan de volgende voorwaarden: Plaatsing
Afstand tot nok: minimaal 0,5 meter; Afstand tot dakvoet: minimaal 0,5 en maximaal 1 meter; Maximale breedte: maximaal 3 meter; Afstand tot voorgevellijn: minimaal 2 meter.
Maatvoering Hoogte: maximaal 2,70 meter (inclusief dakrand).
3.3
Bijgebouwen of bergingen In de bestemming “Tuin II” is per woning een berging met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter en een oppervlak van maximaal 10 m2 toegestaan. Bovendien is bij een beperkt aantal woningen in de bestemming “Tuin I” een kleine fietsenberging toegestaan. Deze mag maximaal 1,20 meter boven het straatniveau uitkomen, is maximaal 2,25 meter breed en 2,10 meter diep. Deze fietsenberging staat 0,80 meter uit de bestemming “Verblijfsgebied” in verband met het planten van een haag als erfafscheiding.
3.4
Erfafscheidingen Bij de eindwoningen langs openbare straten of paden is een 2 meter hoge gebouwde erfafscheiding toegestaan in de vorm van een transparant hekwerk, dat kan begroeien, of een gemetselde muur, al dan niet voorzien van openingen ten behoeve van hekwerk dat kan begroeien.
13
4.
Milieu
Het onderhavige plan is een uitwerking en een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan Nesselande uit 1999. Ten behoeve van het bestemmingsplan Nesselande is voor het hele plangebied inclusief de uit te werken plandelen een milieuonderzoek verricht. Voor één milieuaspect is het echter een wettelijke verplichting om ook in het kader van een uitwerkingsplan te onderzoeken of aan de normen wordt voldaan. In artikel 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen staat dat het bevoegd gezag ook bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in art. 11 van de Wro (een uitwerkings- of wijzigingsplan) de normen voor het plaatsgebonden risico in het kader van de externe veiligheid in acht moet nemen.
Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde voor het groepsrisico. Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers.
Conclusie Het uitwerkingsplan ligt niet in de nabijheid van een bron vanwege externe veiligheid. Toetsing aan het beleid en de normen voor externe veiligheid is niet aan de orde.
14
5.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
15
16
Voorschriften
17
18
VOORSCHRIFTEN CONCEPT 30e UITWERKING BESTEMMING WOONDOELEINDEN BESTEMMINGSPLAN NESSELANDE, DEELGEBIED 8.2 Deze voorschriften dienen te worden gelezen in samenhang met de voorschriften van het bestemmingsplan Nesselande.
Algemene en technische bepalingen ARTIKEL 1 - BEGRIPSBEPALINGEN ARTIKEL 2 - ALGEMENE BEPALINGEN
Bestemmingen ARTIKEL 3 ARTIKEL 4 ARTIKEL 5 ARTIKEL 6 ARTIKEL 7 ARTIKEL 8
- WONINGEN (W) - TUIN I en II (TI, T II) - GROEN (Gr) - VOORZIENINGEN VAN OPENBAAR NUT (ON) - VERBLIJFSGEBIED (Vg) - WATER (Wa)
Aanvullende bepalingen ARTIKEL 9 - ALGEMENE VRIJSTELLING ARTIKEL 10 - NAAMGEVING
19
Algemene en technische bepalingen
Artikel 1 - Begripsbepalingen Aanbouw Een uitbreiding van het hoofdgebouw. Bijgebouw Een vrijstaand gebouw waarvan het gebruik ten dienste staat van het hoofdgebouw. Bebouwingsnorm Norm aangegeven in de voorschriften en/of plankaart waaraan bebouwing dient te voldoen. Bebouwingspercentage Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen. Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming.
Artikel 2 - Algemene bepalingen Bebouwingsnormen Op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende voorschriften is bepaald - de op de plankaart aangegeven bebouwingsnormen in acht genomen te worden. Voor zover voor de desbetreffende gronden op de plankaart respectievelijk in de voorschriften geen maximum bebouwingspercentage is ingeschreven, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.
20
Bestemmingen
Artikel 3 – WONINGEN (W) 1.
De gronden aangewezen voor "woningen" zijn bestemd voor woningen, met inbegrip van praktijkruimte/atelier of kantoorruimte.
2.
Bij het realiseren van praktijkruimte/atelier of kantoorruimte in een woning dient de woonfunctie van de desbetreffende woning in overwegende mate gehandhaafd te blijven. Maximaal 30 % van het vloeroppervlak van de woning mag als praktijkruimte/atelier of kantoorruimte worden benut, tot een maximum van 70 m2. Ter plaatse van de aanduiding (1) op de plankaart is meer dan 30 % van het vloeroppervlak tot maximaal de gehele begane grond van de woning als praktijkruimte/atelier of kantoorruimte toegestaan, eveneens tot een maximum van 70 m2.
Bebouwingsbepalingen 3. a. Voor het bouwen geldt hetgeen op de plankaart is aangegeven, met inbegrip van de maximale hoogte in lagen, alsmede de afdekking met een kap of plat afgedekt. b. Ter plaatse van de aanduiding op de plankaart “bijzondere kapvorm toegestaan”, is sprake van een andere kapvorm. Op deze locatie is de kap een kwartslag gedraaid ten opzichte van de aangrenzende kappen. c. Een dakkapel aan de voorgevelzijde van woningen met een zadeldak met een hellingshoek van meer dan 30 graden is toegestaan, met dien verstande dat: - de afstand tot de dakvoet minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter bedraagt; - de maximale afstand bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt (verticaal gemeten); - de bovenzijde van de dakkapel op één lijn (horizontaal) dient te zijn met de naastgelegen dakkapellen; - de afstand tot het hart van de woningscheidende muur minimaal 0,5 meter bedraagt (horizontaal gemeten); - de breedte van de dakkapel maximaal 1/3 van de woningbreedte bedraagt; - de maximale hoogte 1,50 meter inclusief dakrand is; - de afstand tot de zijgevellijn minimaal 0,5 meter is indien het zijerf niet grenst aan openbaar groen of openbare weg en minimaal 2 meter indien het zijerf wel grenst aan openbaar groen of openbare weg. d. Een dakkapel aan de voorgevelzijde van woningen met een zadeldak met een hellingshoek van minder dan 30 graden alsmede van woningen met andere dakvormen, is niet toegestaan. e. In afwijking van het hiervoor bepaalde onder c. en d. geldt voor woningen waarvan de betreffende blokken zijn aangegeven met een hierna genoemde letter, dat een dakkapel aan de voorgevelzijde is toegestaan met dien verstande dat: - voor de blokken A t/m K: • de afstand tot de dakvoet minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter bedraagt; • de maximale afstand bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt (verticaal gemeten); • de afstand tot het hart van de woningscheidende muur (horizontaal gemeten) aan één zijde maximaal 0 meter bedraagt; • de bovenzijde van de dakkapel op één lijn (horizontaal) dient te zijn met de naastgelegen dakkapellen; • de breedte van de dakkapel maximaal 3,70 meter en de maximale hoogte 1,80 meter bedraagt. f. Een dakkapel aan de achtergevelzijde is toegestaan, met dien verstande dat: - de afstand tot de dakvoet minimaal 0,5 meter en maximaal 1 meter bedraagt; - de maximale afstand bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt (verticaal gemeten); - de afstand tot het hart van de woningscheidende muur minimaal 0,50 meter bedraagt (horizontaal gemeten); - de afstand tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 meter bedraagt (horizontaal gemeten); - de maximale hoogte 1,50 meter inclusief dakrand bedraagt.
21
g. Een dakkapel aan de zijzijde is toegestaan bij de woningen met de aanduiding “bijzondere kapvorm toegestaan” in de blokken A t/m K, met dien verstande dat: - de afstand tot de dakvoet minimaal 0,5 en maximaal 1 meter bedraagt; - de maximale afstand bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 meter bedraagt (verticaal gemeten); - de afstand tot de voorgevel minimaal 2 meter bedraagt (horizontaal gemeten); - de breedte van de dakkapel maximaal 3 meter en de maximale hoogte inclusief dakrand 2,70 meter bedraagt. h. Voor dat deel van de gronden waarbij het vlak is aangeduid met W.1, plat afgedekt, betreft het een uitbreiding van één laag van het hoofdgebouw aan de zijgevel met dien verstande dat: - de hoogte van de uitbreiding de vloer van de eerste verdieping met maximaal 0,25 meter mag overschrijden; - tevens een dakterras is toegestaan en de borstwering de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 1,25 meter mag overschrijden. p.s. Bovenstaande ( t.a.v. dakkapellen ) komt voort uit algemene regels uit de Koepelnota. In overleg met Welstand kan van deze normen vrijstelling worden verleend, indien er een evenwichtiger gevelbeeld resteert, waarbij bijv. breedte en plaats van dakkapellen in overeenstemming zijn met de ondergelegen gevels.
Artikel 4 – TUIN I EN II (T I, T II) 1. a. b.
De gronden aangewezen voor "tuin I" en “tuin II” zijn bestemd voor tuin, met bijbehorende voorzieningen, zoals paden, terrassen en vijvers. In aanvulling op het bepaalde in dit lid onder a. geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven het maaiveld.
Bebouwingsbepalingen 2. Op de in het eerste bedoelde gronden aangewezen voor “tuin I”, mag niet worden gebouwd, met uitzondering van: - uitstekende geveldelen, zijnde uitstekende muurtjes die onderdeel zijn van de gevel; - dat deel van de gronden waarbij het vlak is aangeduid met ‘.a’; op deze locatie is evenwijdig aan de bestemming “verblijfsgebied” en op een afstand van 0,80 meter tot de bestemming “verblijfsgebied” een fietsenberging toegestaan waarvan de hoogte maximaal 1,20 meter, de breedte maximaal 2,25 meter en de diepte maximaal 2,10 meter bedraagt; - grondkeervoorzieningen in de tuinen die grenzen aan de op de plankaart aangegeven ecologische zone met een maximale hoogte van 0,80 meter; - de ingevolge het eerste lid onder b. toegestane bebouwing. 3.
Op de in het eerste lid bedoelde gronden aangewezen voor “tuin II” mag het navolgende worden gebouwd: a. één aanbouw aan de achtergevel van één laag, met dien verstande dat: - de diepte van de uitbreiding maximaal 3,50 meter bedraagt, mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 9 meter; - de diepte van de uitbreiding van de woningen in blok Q en blok R maximaal 2,00 meter bedraagt, mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 8 meter; - de diepte van de uitbreiding van de woningen in blok F en in blok C –dat deel van de gronden waar de tuin over de volle breedte grenst aan het water- maximaal 1,20 meter bedraagt, mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 8 meter; - de diepte van de uitbreiding van de woningen in blok M, die aan de noordzijde direct grenzen aan de op de plankaart aangegeven ecologische zone, maximaal 1,20 meter bedraagt, mits een tuin resteert met een diepte van minimaal 6,50 meter. - de hoogte van de uitbreiding de vloer van de eerste verdieping met maximaal 0,25 meter mag overschrijden; - de uitbreiding plat dient te worden afgedekt;
22
b. c. d. e.
- tevens een dakterras is toegestaan en de borstwering de vloer van de eerste verdieping met ten hoogste 1,25 meter mag overschrijden. één bijgebouw met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter en een oppervlakte van maximaal 10 m². erfafscheidingen bij eind/kopwoningen ter plaatse van de erfgrens tevens grens bestemming “verblijfsgebied” en/of “groen”, met een maximale hoogte van 2 meter. in een tuin passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een pergola. de ingevolge het eerste lid onder b. toegestane bebouwing.
Artikel 5 - GROEN (Gr) 1. De gronden, aangewezen voor “groen“, zijn bestemd voor: - park, plantsoen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenheden, ontsluitingswegen- en -paden, fiets- en voetpaden; - overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden, beschoeiingen; - voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. bouwwerken - geen gebouwen zijnde - zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen en speelelementen; b. bouwwerken - geen gebouwen zijnde - van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker; c. niet voor bewoning bestemde kleine bouwwerken van openbaar nut als telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande dat de inhoud van een bouwwerk als hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m3.
Artikel 6 - VOORZIENINGEN VAN OPENBAAR NUT (ON) 1. De gronden, aangewezen voor “voorzieningen van openbaar nut”, zijn bestemd voor: - voorzieningen ten behoeve van de gas-, water-, elektriciteitsdistributie, alsmede gemalen; met de daarbij behorende - parkeervoorzieningen; - groenvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; - ontsluitingswegen en fiets- en voetpaden. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt.
Artikel 7 - VERBLIJFSGEBIED (Vg) 1. De gronden, aangewezen voor “verblijfsgebied”, zijn bestemd voor: - verkeers- en verblijfsruimte, te weten: * voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; * voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; - groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden, beschoeiingen, duikers en gemalen; - parkeervoorzieningen; - voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut. 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen
23
en dergelijk) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld. 3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, te weten: a. bouwwerken - geen gebouwen zijnde - zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, reclame-inrichtingen, fietsbergingen; b. bouwwerken - geen gebouwen zijnde - van waterbouwkundige aard zoals een brug, een duiker, en een gemaal; c. de ingevolge het tweede lid toegestane bebouwing. Artikel 8 - WATER (Wa) 1. De gronden, aangewezen voor “water”, zijn bestemd voor singels, vijvers en waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding van het omliggende gebied, met de daarbij behorende voorzieningen als taluds, keerwanden, beschoeiingen, duikers en gemalen, alsmede groenvoorzieningen. 2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken - geen gebouwen zijnde van waterbouwkundige en/of recreatieve aard worden gebouwd, als een brug, een duiker, een steiger, een vlonder en een gemaal.
Aanvullende bepalingen
Artikel 9 - ALGEMENE VRIJSTELLING 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan: Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden.
Artikel 10 - NAAMGEVING Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de naam "Voorschriften 30e uitwerking bestemming woondoeleinden bestemmingsplan Nesselande, deelgebied 8.2”.
24