GEBRUIKSHANDLEIDING
Two-speed overbrenging 2K250 / 2K300
Uitgave 08.2007
4161 758 922i
2K250/2K300
Wijzigingen voorbehouden
Copyright by ZF Nadruk, ook gedeeltelijke, uitsluitend met onze schriftelijke toestemming.
Printed in Germany Uitgave 08.2007 4161 758 922i
2
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
1
2
3
Inhoud
Voorwoord ..............................................................................................................................................5 1.1
Veiligheidsinstructies.....................................................................................................................5
1.2
ZF aanwijzingen ............................................................................................................................5
1.3
Verbruiksmateriaal.........................................................................................................................6
Toepassing en opbouw ...........................................................................................................................7 2.1
Toepassing .....................................................................................................................................7
2.2
Kenmerken.....................................................................................................................................7
2.3
Opbouw..........................................................................................................................................8
2.4
Technische gegevens .....................................................................................................................9
2.5
Inbouwposities .............................................................................................................................10
Allereerste montage .............................................................................................................................11 3.1
Kringloop-, axiale loop- en lineaire toleranties van de aandrijfmotor .........................................11
3.2
Balans ..........................................................................................................................................12
3.2.1 Halve spie-balans.........................................................................................................................12 3.2.2 Volle spie-balans .........................................................................................................................12 3.3
Aanpassing motor/overbrenging..................................................................................................13
3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.3.6
Open constructie ..........................................................................................................................13 Gesloten constructievorm met naafbevestiging en keerring ........................................................14 Gesloten versie (met keerring).....................................................................................................15 Open constructievorm met adapterring........................................................................................16 Inlegspievrije naaf........................................................................................................................17 Uitvoering met poelie-aandrijving...............................................................................................18
3.4
Inbouw van de overbrenging .......................................................................................................19
3.5
Uitgaande as.................................................................................................................................20
3.5.1 Uitvoering met riemaandrijving...................................................................................................20 3.5.2 Uitvoering met coaxiaal uitgaande as ..........................................................................................20 3.5.3 Uitvoering met TSC.....................................................................................................................20 3.6
Elektrische aansluiting van de overbrengingomschakeling .........................................................20
3.6.1 Schakeleenheid ............................................................................................................................20 3.6.2 Schakellogica ...............................................................................................................................23 3.7
Smering........................................................................................................................................24
3.7.1 3.7.2 3.7.3 3.7.4 3.7.5
Dompelsmering............................................................................................................................24 Circulatiesmering.........................................................................................................................24 Aansluitingen voor de smering ....................................................................................................26 Tandwieloliepomp .......................................................................................................................29 Warmtewisselaar..........................................................................................................................31 3
Gebruikshandleiding Inhoud
4
5
Ingebruikname .....................................................................................................................................33 4.1
Eerste controle..............................................................................................................................33
4.2
Controle van de instelmaat van het zonnewiel.............................................................................33
Onderhoud ............................................................................................................................................33 5.1
6
7
4
2K250/2K300
Olieverversing..............................................................................................................................33
Reparatie ...............................................................................................................................................34 6.1
Checklist overbrengingstoringen .................................................................................................34
6.2
Demontage van de overbrenging .................................................................................................35
6.3
Naaf..............................................................................................................................................35
Veelgestelde vragen (FAQ) ..................................................................................................................36
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
1
Voorwoord
Voorwoord
1.1
Veiligheidsinstructies
Deze documentatie werd voor geschoold personeel ontwikkeld, dat ervaring heeft in het uitvoeren van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.
•
Principieel zijn de reparateurs van ZFaggregaten zelf verantwoordelijk voor de werkveiligheid.
Gedocumenteerd is een ZF-serieproduct volgens de constructiestand van de uitgiftedatum.
•
Het in acht nemen van alle geldende veiligheidsinstructies en wettelijke verplichtingen is een vereiste om persoonlijke letsels en mate-riële schade aan het product tijdens onder-houds- en reparatiewerkzaamheden te voorkomen.
•
Reparateurs dienen zich voor het begin van de werkzaamheden op de hoogte te stellen van deze voorschriften.
•
Voor het uitvoeren van vakkundige reparatiewerkzaamheden van deze ZF-producten dient het personeel op dat gebied te zijn geschoold.
•
Het is de taak van de reparateur aan deze scholingsplicht te voldoen.
•
Voordat er begonnen wordt met de controles en reparatiewerkzaamheden, moet eerst deze gebruikshandleiding aandachtig worden doorgelezen.
In deze handleiding worden veiligheidsinstructies gebruikt.
de
volgende
AANWIJZING Dient als verwijzing naar bijzondere arbeidsprocessen, methodes, informatie, toepassing van hulpmiddelen, enz. VOORZICHTIG Wordt gebruikt, als afwijkend en onvakkundig gebruik kan leiden tot schade aan het product. !
GEVAAR! Wordt gebruikt, als gebrekkige zorg kan leiden tot persoonlijk letsel of levensgevaar.
VOORZICHTIG Getoonde afbeeldingen, tekeningen en onderdelen stellen niet altijd het origineel voor; het arbeidsproces wordt getoond. !
GEVAREN VOOR HET MILIEU! Smeermiddelen en reinigingsmiddelen mogen niet terechtkomen in de aarde, het grondwater of de riolering. • Instructiebladen betreffende de veiligheid bij uw bevoegde milieuinstantie voor de betreffende producten aanvragen en in acht nemen. • Afgewerkte olie in een bak opvangen die groot genoeg is. • Afgewerkte olie, vervuilde filters, smeermiddelen alsook reinigingsmiddelen volgens de voorschriften van de milieuverordeningen verwijderen. • Bij omgang met smeermiddelen en reinigingsmiddelen de betreffende voorschriften van de fabrikant in acht nemen.
De afbeeldingen, tekeningen en onderdelen zijn niet volgens een maatstaf getekend. Er mogen geen conclusies worden getrokken uit de grootte en het gewicht (ook niet binnen een afbeelding). De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd volgens de beschreven tekst. Na de reparatiewerkzaamheden en controles dient het geschoolde personeel zich ervan te vergewissen dat het product weer correct functioneert. 1.2
ZF aanwijzingen
•
Aan alle afdichtingsvlakken de oude afdichtingsresten verwijderen. Braamvormingen of soortgelijke oneffenheden moeten met een oliesteen zorgvuldig worden verwijderd.
•
Geopende overbrengingen moeten worden afgedekt, zodat er geen vreemde voorwerpen in de overbrenging terecht kunnen komen. 5
Gebruikshandleiding Voorwoord
1.3
2K250/2K300
Verbruiksmateriaal
Product
Vet
Naam/Specificatie
Hoeveelheid (ca.) [dm3]
Shell Avania WR2
Toepassing
Aanwijzing
Montagehulp algemeen
Fuchs Renolit CXEP2 Esso Beacon EP2
Tandwielolie bij dompelsmering al naargelang inbouwpositie
Inbouw ook mogelijk bij circulatiesmering en circulatiesmering met warmtewisselaar
HLP 46 volgens ISO VG 46
Tandwielolie bij circulatiesmering
Inbouw ook mogelijk bij circulatiesmering met warmtewisselaar
Tandwielolie
HLP 32 volgens ISO VG 32
Tandwielolie bij circulatiesmering met warmtewisselaar
Tandwielolie
HLP 22 volgens ISO VG 22
Tandwielolie bij circulatiesmering met warmtewisselaar en geïntegreerd smeeroliesysteem
Afdichtingmiddel (vloeibare afdichting)
Loctite 574
Afdichting afsluitdeksel in naaf
Afsluitschijf
40 DIN 470
Tandwielolie
HLP 68 volgens ISO VG 68
Tandwielolie
6
2K250 B5: 1,5 V1: 2K250 B5: 2,8 V1: 1,5
1
Naafafdichting
Na demontage van de naaf wisselen
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
2 2.1
Toepassing en opbouw
Toepassing en opbouw Toepassing
De ZF two-speed overbrenging DUOPLAN wordt voornamelijk gebruikt in gereedschapsmachineaandrijvingen. Door de verschillende inbouwposities kan de overbrenging bijv. worden gebruikt voor draaibanken (horizontaal B5) of bewerkingsstations (verticaal V1). Verder wordt de overbrenging in de meest uiteenlopende installaties ingebouwd, waarbij een verhoging van de draaimomenten resp. een reductie van de toerentallen vereist is. De overbrengingen hebben een coaxiaal uitgaand vermogen en zijn geschikt voor de hoge toerentallen in de gereedschapsmachinebouw. 2.2
Kenmerken
•
Two-speed overbrenging voor AC- en DChoofdspilaandrijvingen in gereedschapsmachines
• •
Geringe plaatsbehoefte door planeetbouwwijze
•
Zeer rustig draaiende motor en weinig geluid door schuine vertanding
• • •
Geringe omtrekflankspeling
•
Opname van gecombineerde axiale en radiale krachten optioneel mogelijk
• •
Hoog rendement
Directe inbouw aan alle AC-, DC- en normmotoren in flensbouwvorm
Gemakkelijke montage Hoge radiale krachten aan de uitgaande as toegestaan
Elektromagnetische overbrengingomschakeling
7
Gebruikshandleiding Toepassing en opbouw
2.3
Opbouw
De overbrenging bestaat in wezen uit de volgende componenten: Aansluitonderdelen: • Aandrijfnaaf (1) • Event. adapterplaat (2) met keerring (3) en naafbevestiging (4) Behuizing: • Tandwielkast (5) Aandrijving: • Zonnewiel (6) • Ringwiel (7) • Ringwielbevestiging (8)
8
2K250/2K300
Uitgaande as: • Lagerhuis (9) • Bevestiging uitgaande as (10, 11) • Uitgaande as (12) • Keerring (13) • Planeetwieldrager (14) • Axiaal lager met schotelveren (15) Schakeling: • Schuifmof (16) • Schakelvork (17) • Remschijf (18) Schakeleenheid: • Hefmagneet (19) • Schakelas (20) • Aansluitplaat (21)
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
2.4
Toepassing en opbouw
Technische gegevens 2K250
2K300
Nominaal vermogen Max. 39 kW Max. 47 kW Nominaal toerental Max. toerental in overbrenging i≠1 in prise directe i=1 (met tandwieloliekoeling en geïntegreerd smeeroliesysteem)
1.500 min-1
1.500 min-1
6.300 min-1 6.300 min-1 10.000 min-1 10.000 min-1
Let op par. 0 “Aansluitingen bij geïntegreerd smeeroliesysteem en bij max. toerental” (waarden gelden vanaf 01/2004)
2K250 Ingang (nominale waarde)
2K300
Max. 250 Nm Max. 300 Nm, bij i = 5,50 max. 250 Nm
Uitgaandvermogensmoment, max. voor i = 1,00
250 Nm
300 Nm
i = 3,16
792 Nm
951 Nm
i = 4,00
1000 Nm
1200 Nm
i = 5,50
1375 Nm
1375 Nm
Gewicht
ca. 62 kg
ca. 70 kg
Typeplaatje (standaard) (bevestigd op de behuizing van de overbrenging)
AANWIJZING Bij het gebruik van motorremmen resp. bij het wegnemen van de stroom om de as af te remmen (bijv. noodstop) moet er op worden gelet dat de massatraagheidsmomenten niet de toegestane uitgaand-vermogensmomenten overschrijden. De remtijden moeten dienovereenkomstig worden aangepast. Standaard inbouwafmetingen (in mm) volgens EN 50347: 2001 Overbrenging met twee tandwielstanden
2K250 FF300
2K300 FF350
Mmotormaten
132
160
h
132
160
d
42/48/55
48/55/60
l
110-0,2
110-0,2
b
250
300
e2
300
350
a1
-
-
s2
18
18
9
Gebruikshandleiding Toepassing en opbouw
2.5
2K250/2K300
Inbouwposities
Horizontaal B5
Horizontaal B5 Schakeleenheid opzij rechts overbrenging om de lengteas gedraaid (aanzicht op uitgaande as)
Verticaal V1
Verticaal V3
013765
VOORZICHTIG De ontluchtingsuitgang moet bij alle inbouwposities naar boven toe worden gemonteerd.
10
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3 3.1
Allereerste montage
Allereerste montage Kringloop-, axiale loop- en lineaire toleranties van de aandrijfmotor
Voor een storingsvrij gebruik moet de motor die wordt aangesloten de vermelde toleranties aanhouden.
A
B
C
L 001064
Kringloop-, axiale loop- en lineaire toleranties van de bevestigingsflens van de elektrische machine: Overbrengingtype
Tolerantie A
B
C
L
2K250 / 2K300
0,025
0,063
0,063
- 0,200
Toleranties A, B, C volgens DIN 42955R Let op de t.a.v. DIN beperkte tolerantie van de aslengte "L"
VOORZICHTIG Het in acht nemen van de tolerantie, met name van de aslengte "L", is belangrijk voor de storingsvrije overbrengingfunctie. Is er bij de aanbouw aan de motor sprake van een ondermaat, dan moet de ontbrekende lengte worden gecompenseerd door middel van vulringen. Is er sprake van een overmaat, dan moet de as worden afgedraaid. Toegestane axiale krachten op de motoras in acht nemen. Zie ook catalogus ZF-DUOPLAN (4161 750 002), hoofdstuk vermogensgegevens. Bij motoren met een vast lager aan de B-kant (tegenover de uitgaande as van de motor) moet er rekening worden gehouden met de lineaire uitzetting van de motoras door de opwarming. 11
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.2
2K250/2K300
Balans
De naven (2) worden standaard geleverd met een passpiebaan (1) voor de krachtoverbrenging van de motoras (3).
1
Er bestaan twee balanceersoorten voor motor en aandrijving: halfwig- en volwigbalancering. Deze worden in DIN ISO 8821 nader omschreven.
2
Er moet op worden gelet dat de naaf volgens dezelfde balanssoort als die van de motor wordt uitgebalanceerd.
3
Bij de bestelling is het derhalve uiterst belangrijk de gegevens van de motor (afmetingen en balanssoort) door te geven. Uitgaande assen van de motor met standaardpasspie volgens EN 50347: 2001 Asdiameter
Passpie
Passpielengte
48 mm
A14x9
90 mm
55 mm
A16x10
90 mm
3.2.1
Halve spie-balans
Bij de halfwigbalancering wordt de inlegspiesleuf door een balanscompensatie gevuld en komt ongeveer overeen met een halve inlegspie, standaard vorm B. Daarbij wordt uitgegaan van de originele inlegspie, de vorm, de lengte en de positie van de motorfabrikant en wordt als compensatiegewicht gedefinieerd. Aangezien bij de halfwigbalancering in tegenstelling tot de volwigbalancering, de scheiding door een gemeenschappelijke component gaat, kunnen balanceerfouten van de toleranties na de montage optreden. Daarom wordt aanbevolen na de montage van de componenten nogmaals te balanceren. 3.2.2
Volle spie-balans
Bij de volwigbalancering wordt de motoras met de gehele inlegspie gebalanceerd, de naaf echter zonder. Hierbij is de inlegspie, de vorm, de lengte en de positie onbelangrijk. 12
Halve spie-balans
Volle spie-balans
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.3
Allereerste montage
Aanpassing motor/overbrenging
Om de overbrengingen te kunnen aanbouwen zijn motoren in flensbouwvorm nodig. De behuizingen van de overbrengingen worden standaard via de centreerdiameter aan de lagerbehuizing aangepast aan de machine. Additioneel staat ook een voetbevestiging aan de tandwielkast voor 2K250 en 2K300 ter beschikking. Afhankelijk van de motoruitvoering worden er verschillende overbrengingvarianten toegepast. Dienovereenkomstig is de aanbouw van de overbrenging verschillend.
Na het schoonmaken van de pasvlakken moet de aandrijfnaaf vanuit de opening worden verwarmd tot 120 °C en tot aan de aanslag event. tot aan de vulring op de motoras worden geschoven. Aansluitend de controlemaat "D" controleren. VOORZICHTIG Als de naaf onvoldoende verwarmd wordt, kan dit leiden tot beschadigingen aan de motoras. De borgpen (9) moet worden vastgedraaid en vervolgens worden geborgd tegen losdraaien, zie par. 3.4.
Controlematen voor de positie van de naaf Overbrengingtype
Afmeting D in mm
2K250
125,0-0,2
2K300
125,0-0,2
VOORZICHTIG Bij motoren met een vast lager aan de B-kant: maat D op aanvraag. Bij uitvoeringen met naafbevestiging zijn motoren met B-zijdig vast lager niet toegestaan. In combinatie met afstandsschijven worden er vulringen van verschillende diktes meegeleverd. Deze dienen voor het compenseren van de motoras-lengtetoleranties en dus ook voor het in acht nemen van de controlemaat "D". 3.3.1
Open constructie
De open versie houdt de overbrenging zonder adapterplaat in, echter met een afdichting tegen tandwielolie aan de uitgaande as van de motor (2). De aandrijfnaaf (1) wordt los met de overbrenging geleverd. De pasvlakken van de motor (3) en de aandrijfnaaf moeten worden schoongemaakt. Het sporen en de slag van de motoras moet conform par. 3.1 worden gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd. Bij een te kleine afmeting met behulp van vulringen compenseren. Bij een te grote afmeting motoras korter maken. Bovendien moet de motoras met een beetje vet worden ingesmeerd.
13
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.3.2
Gesloten constructievorm met naafbevestiging en keerring
Variant met kogellager (4), waarin de naaf (1) additioneel wordt bevestigd om een axiale verplaatsing van de naaf te voorkomen. Voor de montage moet de aandrijfnaaf (1) met de adapterplaat (5) van de tandwielkast (6) worden gescheiden. De pasvlakken van de motor (3) en de aandrijfnaaf moeten worden schoongemaakt. Het sporen en de slag van de motoras (2) moet conform par. 3.1 worden gecontroleerd. Bovendien moet de motoras met een beetje vet worden ingesmeerd. Na het schoonmaken van de pasvlakken moet de aandrijfnaaf vanuit de opening worden verwarmd tot 120 °C en tot aan de aanslag van de motorflens op de motoras worden geschoven. De controlemaat "D" is in de fabriek al ingesteld. VOORZICHTIG Als de naaf onvoldoende verwarmd wordt, kan dit leiden tot beschadigingen aan de motoras. AANWIJZING Bij de montage moet de naaf zich gemakkelijk op de motoras laten schuiven, tot de adapterplaat tegen de motorflens ligt. VOORZICHTIG De naaf niet met behulp van de adapterplaat op de motoras schuiven. Ter controle moet de opliggende adapterplaat onbelemmerd draaibaar zijn. Dan is er sprake van een voorspanningvrije naafbevestiging. De borgpen (9) moet worden vastgedraaid en vervolgens worden geborgd tegen losdraaien, zie par. 3.4. AANWIJZING Bij het gebruik van de gesloten constructiebouw moet de radiale keerring A-zijdig in de aandrijfmotor worden verwijderd.
14
2K250/2K300
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.3.3
Allereerste montage
Gesloten versie (met keerring)
Deze variant omvat een adapterplaat (5) met keerring (7), waardoor de overbrenging een compacte, gesloten eenheid vormt. De adapterplaat en de aandrijfnaaf (1) worden apart los geleverd. De pasvlakken van de motor (3) en de aandrijfnaaf moeten worden schoongemaakt. Het sporen en de slag van de motoras moet conform par. 3.1 worden gecontroleerd. Bovendien moet de motoras met een beetje vet worden ingesmeerd. Na het schoonmaken van de pasvlakken moet de adapterplaat met de radiale keerring op de motorbehuizing worden aangebracht. De aandrijfnaaf moet vanuit de opening worden verwarmd tot 120 °C en tot aan de aanslag van de afstandsschijf (12) met de vulringen (13) op de motoras worden geschoven. Aansluitend de controlemaat "D" controleren en event. met behulp van de vulringen variëren. VOORZICHTIG Als de naaf onvoldoende verwarmd wordt, kan dit leiden tot beschadigingen aan de motoras. De borgpen (9) moet worden vastgedraaid en vervolgens worden geborgd tegen losdraaien, zie par. 3.4. De controle van de in de fabriek ingestelde schakelmaat van de schuifmof "Y" kan conform par. 6.5. worden uitgevoerd. De controle van de in de fabriek ingestelde instelmaat "A" (zonnewiel) kan conform par. 6.6. worden uitgevoerd. VOORZICHTIG De radiale keerring en de aandrijfnaaf moeten voor de montage goed worden ingevet. Bij de montage moet er goed op worden gelet dat de afdichtlip en -richting van de radiale keerring de correcte positie hebben.
15
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.3.4
Open constructievorm met adapterring
De adapterring dient voor het gelijkstellen van de verschillende aansluitafmetingen. Een afdichting aan de uitgaande as van de motor is noodzakelijk. De adapterring (5) en de aandrijfnaaf (1) worden los geleverd. De pasvlakken van de motor (3) en de aandrijfnaaf moeten worden schoongemaakt. Het sporen en de slag van de motoras (2) moet conform par. 3.1 worden gecontroleerd. Bovendien moet de motoras met een beetje vet worden ingesmeerd. Na het schoonmaken van de pasvlakken moet de adapterring op de motorbehuizing worden aangebracht. Aansluitend moet de aandrijfnaaf vanuit de opening worden verwarmd tot 120 °C en tot aan de aanslag van de afstandsschijf (12) met de vulringen (13) op de motoras (2) worden geschoven. Aansluitend de controlemaat "D" controleren en event. met behulp van de vulringen variëren. VOORZICHTIG Als de naaf onvoldoende verwarmd wordt, kan dit leiden tot beschadigingen aan de motoras. De borgpen (9) moet worden vastgedraaid en vervolgens worden geborgd tegen losdraaien, zie par. 3.4.
16
2K250/2K300
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.3.5
Inlegspievrije naaf
Bij het aanbouwen aan motoren met gladde motoras zonder inlegspie is het gebruik van ringspanelementen en drukstukken tussen motoras en aandrijfnaaf noodzakelijk voor de torsieoverbrenging.
Allereerste montage
Om bij het vastdraaien te voorkomen dat de motoras en de aandrijfnaaf verdraaien, moet de aandrijfnaaf worden geblokkeerd. Dit kan met speciaal gereedschap ZF 1X46 188 387 worden uitgevoerd.
De pasvlakken van motor (3), motoras (2) en aandrijfnaaf (1) moeten worden gereinigd. De ronde loop en de slag van de motoras (2) dient overeenkomstig hoofdstuk 3.1 te worden gecontroleerd. Tegenhouder (4), ringspanelementen (5+6), drukstuk (7) en schroefkoppeling met draadborging (8) los vooraf monteren. Daarbij op de positie van de ringspanelementen letten. Eerst de binnen- (5) en dan de buitenliggende (6) ringspanelementen als pakket op de motoras monteren. Afhankelijk van de uitvoering, de aandrijfnaaf met of zonder adapterplaat (9) op de motoras schuiven. Ringspanelementen met behulp van de schroefkoppeling met de hand aanbrengen. Door de schroefkoppeling vast te draaien, beweegt zich de naaf en indien nodig de adapterplaat axiaal naar de motor toe, waarmee dient rekening te worden gehouden door een aan te houden maat van +0,4 mm. Schroefkoppeling (8) met 300 Nm bij M16 vastdraaien. Hierbij dient er rekening te worden gehouden met het maximaal toegestaan aantrekmoment van de schroefdraad in de motoras. Bij adapties zonder koelvloeistofdoorstroming moeten schroeven met een vastheidsklasse 10.9. worden toegepast. Maat D en ronde loop van de naaf controleren. Een extra interne afdichting is in combinatie met ringspanelementen niet meer noodzakelijk. Bij schroefkoppelingen met koelvloeistofdoorstroming letten op de O-ringen en voor de montage met vet insmeren.
VOORZICHTIG Motoras en boring van aandrijfnaaf niet invetten! De conusvlakten van de ringspanelementen dienen echter slechts licht te worden geolied. Bij een gesloten uitvoering zonder naaflagering dient het afdichtloopvlak voor de keerring op de aandrijfnaaf voor de montage met vet te worden ingesmeerd. Bij het opschuiven van de aandrijfnaaf op de positie van de afdichtlip letten. VOORZICHTIG Bij gebruik van een gesloten constructie met naaflagering (10) en keerring (11) de aandrijfnaaf niet met behulp van de adapterplaat op de motoras schuiven. Na het vastdraaien van de schroefkoppeling moet de adapterplaat tegen de motorbehuizing liggen en vrij kunnen draaien. Zodoende is een spanningsvrije naaflagering gewaarborgd.
17
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.3.6
2K250/2K300
Uitvoering met poelie-aandrijving
De poelie wordt op de buitendoorsnede van de aandrijvingsflens (tolerantie K6) gecentreerd, met schroeven wrijvingssluitend bevestigd en gezekerd, waarbij de toegestane aantrekdraaimomenten in acht dienen te worden genomen. Voor een trillingsarme loop dient de poelie op kwaliteit 6,3 volgens VDI-richtlijn 2060 worden uitgebalanceerd. De legering in de poelie-aandrijving dient via de olieaansluiting S in de aandrijvingskast dwingend met 1-1,5 l/min. te worden gesmeerd. VOORZICHTIG Om legeringsoverbelastingen te voorkomen, dient bij het spannen van de polies de voorgegeven maximale spankracht in acht te worden genomen. De gemiddelde poeliekracht moet tussen de lagers liggen. Bij de montage moet zich de poelie licht op de aandrijvingsflens laten schuiven, evt. poelie verwarmen.
028946
18
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.4
Allereerste montage
Inbouw van de overbrenging
De borgpen (9) moet tot aan de aanslag aan de passpie worden aangedraaid. Voordat de borgpen wordt ingebouwd, moet hij eerst worden voorzien van een vloeibare afdichtingpakking. Tijdens de montage moet er op worden gelet dat de o-ring (10) de correcte positie heeft. De o-ring wordt los samen met de overbrenging geleverd en wordt met vet ingevoegd in de afdichtringsleuf in de behuizing (6). Positie van de overbrengingschakeling controleren. De schuifmof moet in schakelpositie 1 ("langzame" stand) staan. Overbrenging pakken en op de motorflens aanbrengen. Hierbij de verbinding zonnewiel/naaf voorzichtig samenbrengen. AANWIJZING Het profiel van de getande as van het zonnewiel moet worden ingevoerd in het tandnaafprofiel van de naaf. De procedure wordt gemakkelijker als er aan de uitgaande as van de overbrenging links/rechts wordt gedraaid. Met vier resp. acht zeskantbouten (11) worden de tandwielkast, de adapterplaat en de motor met elkaar verbonden. De overbrenging met olie vullen resp. de circulatiesmering alsmede de stroomvoorziening aansluiten. De ontluchtingsopening moet bij alle inbouwposities naar boven toe worden gemonteerd. De ontluchter is in de fabriek ingebouwd in de B5-positie.
Schakelpositie versnelling 1: A Remschijf B Schuifmof
AANWIJZING Voor het in gebruik nemen van de aandrijfeenheid e-motor/overbrenging moet worden getest of de uitgaande as van de overbrenging zich met de hand laat draaien. Bij aandrijfeenheden die aan de overbrengingflens of de tandwielkast zijn bevestigd kan de motor aan de B-kant spanningsvrij worden ondersteund.
De overbrenging is nu klaar voor gebruik. VOORZICHTIG De overbrengingen kunnen onder dezelfde beschermsoorten worden bediend als die die voor AC- en DC-motoren zijn vastgesteld. Bij de montage moet er op worden gelet dat de koellucht van de motor ongehinderd kan toe- en afstromen.
19
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.5 3.5.1
Uitgaande as Uitvoering met riemaandrijving
De riemschijf wordt op de buitendiameter van de flens van de uitgaande as (tolerantie K6) gecentreerd, met schroeven wrijvingsvrij bevestigd en geborgd. Hierbij moeten de toegestane aanhaalmomenten in acht worden genomen. Zodat de motor trilvrij loopt, moet de riemschijf op kwaliteit 6,3 volgens VDI-richtlijn 2060 worden uitgebalanceerd. VOORZICHTIG Om een overbelasting van de lagers te voorkomen, moet bij het spannen van de riemen de aangegeven maximale spankracht in acht worden genomen. De middelste riemkracht moet tussen de lagers liggen. Bij de montage moet zich de riemschijf gemakkelijk op de flens van de uitgaande as laten schuiven, event. de riemschijf warm maken. 3.5.2
Uitvoering met coaxiaal uitgaande as
2K250/2K300
koelvloeistof maakt een beoordeling over de toestand van de draaiuitvoering mogelijk. De garantie voor de draaidoorvoer is tot 12 maanden beperkt. Aanwijzingen over het product, de functie, het bedrijf en de inbouw van de draaidoorvoer vindt u in de handleidingen 4161 758 030 (Duits) 4161 758 130 (Engels) VOORZICHTIG 1) Abrasieve of oplossende toevoegingen zijn in de vloeistoffen niet toegestaan. 3.6
Elektrische aansluiting van de overbrengingomschakeling
De overbrenging wordt met de erbij geleverde 8-polige Harting-stekker (HAN 8 U) elektrisch aangesloten. De stekkerverbinding bevindt zich op de schakeleenheid. 3.6.1
Schakeleenheid
Voor de uitvoering met coaxiaal uitgaande as (asstomp) moet de balanssoort ook voor de uitgaande as in acht worden genomen (zie par. 3.2). De overbrenging wordt geleverd in de balanssoort volle spie-balans.
Technische gegevens:
De dimensionering van de passpie moet worden afgeleid uit de montagetekening. De passpie moet in ieder geval worden gefixeerd door middel van een borgpen.
3.5.3
Uitvoering met TSC
Uitvoering met TSC (Through Spindle Coolant) dient voor het overdragen van koelsmeermiddelen, hydraulische oliën of lucht-olie-mengsels 1) door de aandrijving naar de spindel. Om bij een overbrenging onder het verschiltoerental een vloeistofoverdracht te garanderen, is een draaidoorvoer noodzakelijk, die al naar gelang de eisen en de toestand van het medium aan slijtage onderhevig is. Veroorzaakt door het systeem kan zich bij het in- en uitschakelen een druppel als lekkage vormen en is in het koelvloeistofcircuit op passende constructieve maatregelen terug te voeren. Een doorzichtige terugvoer van 20
Opgenomen vermogen Met neutrale stand
120 W 144 W
Voedingsspanning
24 V DC ± 10%
Stroomverbruik Met neutrale stand
5W 6A
Als diameter van de kabeltoevoer is 1,5 mm² vereist. De voedingsspanning van 24 VDC en het stroomverbruik van 5 A moet aan de hefmagneetstekker worden vastgesteld. Er moet rekening worden gehouden met verliezen door de kabellengte en de overgangsweerstanden. Bij het gebruik van relais voor het schakelen van de hefmagneet raden wij het gebruik van een varixpoort aan bijv. Siemens type S14-30 (30 V) voor het aansluiten aan de 24 V-spanning pin 2 en pin 3.
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
Leveringsomvang: Kokerbehuizing, schroefverbinding, stopcontactinzetstuk, 8 stekkers, type Harting AWG16, (ZF-bestelnr. 4161 298 004). De schakeleenheid is uitsluitend verkrijgbaar als compleet onderdeel. Overbrengingschakeling: Het omschakelen gebeurt door het aanbrengen van de 24 V-spanning aan pin 2 en 3. De polariteit van de aangebrachte spanning is beslissend voor de versnellingsstand. Spoel L3 wordt altijd bij het aanbrengen van de spanning, onafhankelijk van de polariteit, van stroom voorzien en hij maakt voor het omschakelen de versnellingsvergrendeling los. Gedurende de omschakeling van de overbrengingstanden moet de hoofdspilmotor een pendelbeweging met een hoek van ±5° met 1 tot 5 wisselingen van de draairichting per seconde uitvoeren. De signalen van de eindschakelaars van S1 (contact 4) en S2 (contact 6) dienen ter afschakeling van de hefmagneet na de uitgevoerde omschakeling.
Allereerste montage
Wordt door de eindschakelaars herkend dat een versnelling niet veilig is vergrendeld, moeten door de besturing betreffende maatregelen zoals noodstop enz. worden getroffen. AANWIJZING Elektromagnetische velden kunnen de stroom van de eindpositiebewaking vervalsen. Dit kan worden voorkomen door de leiding te verleggen of af te schermen. Het schakelverloop moet worden gecontroleerd, event. moet door middel van een tijdschakeling het schakelproces na ca. 2 sec. ongedaan worden gemaakt, als er geen signaal van de eindschakelaars (S1/S2) volgt. Hierna een nieuwe schakelopdracht geven, de hoofdspilmotor mag niet worden vrijgegeven.
VOORZICHTIG Na het bereiken van de signalen van de eindschakelaars moet de hefmagneet nog gedurende 0,5 tot 1 sec. van stroom worden voorzien. Gedurende de bedrijfsduur moeten de signalen van de eindschakelaars worden gecontroleerd. De eindschakelaars mogen alleen in beweging worden gezet met elektrische stuurstroom (0,1 - 0,5 A), niet met de omschakelstroom (6 A). Zijn er weinig weerstanden, dan kan ook weinig elektrische stuurstroom worden gebruikt. Afhankelijk van de lengte, de leidings-/ overgangsweerstanden en het aantal verbindingsplaatsen moet de elektrische stuurstroom voor de eindpositiebewaking worden gewaarborgd. Hierbij moeten na enige tijd ook verhoogde weerstanden door corrosie in aanmerking worden genomen. Bij het schakelen van inductieve lasten met behulp van de elektrische stuurstroom moet deze met een diode parallel aan de last worden geschakeld. 21
Gebruikshandleiding Allereerste montage
2K250/2K300
Schakelschema van de schakeleenheid bij twee Schakelstanden (standaard) resp. drie Schakelstanden (met neutrale stand): 1e Versnelling ==>
bijv. 4:1
2e Versnelling ==>
1:1
3e Versnelling ==>
Neutrale schakelstand, vrijstand (optie)
Spoel L1 Schakelen in versnelling 1 Spoel L2 Schakelen in versnelling 2 Spoel L3 Opheffen van de vergrendeling bij Het omschakelen Spoel L4 Schakelen in de neutrale stand (optie) Bij het schakelen van versnelling 1 naar versnelling 2 of v.v. moet spoel L4 van stroom worden voorzien. Bij het schakelen in de neutrale stand is spoel L4 stroomloos. AANWIJZING De neutrale stand kan alleen worden bereikt via versnelling 1. Zodra de eindschakelaar S3 het signaal krijgt, moet de stroom aan L1 resp. L2 onmiddellijk worden uitgeschakeld.
22
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.6.2
Allereerste montage
Schakellogica
De hoofdspilmotor afremmen van het bedrijfstoerental naar toerental nul. De regelaarvrijgave aan het stroomrichtapparaat laten aanstaan. De pendel-toerentalstreefwaarde bij het stroomrichtapparaat en bij de toerentalregelaar zonder vertraging opschakelen. 1)
De hefmagneet voorziet van stroom (pin 2 en 3)
De standomschakeling van de overbrenging is binnen 2 seconden beëindigd. (antwoord van eindschakelaar S1 of S2 vanuit de schakeleenheid)
J De pendel-toerentalstreefwaarde uitschakelen.
Na 0,5 tot 1 seconde hefmagneet UIT.
N
N
Aantal schakelpogingen > 5 steeds vanuit de uitgangspositie (ompoling)
J De standomschakeling van de overbrenging is niet bereikt: de hoofdspilmotor uitschakelen.
De installatie controleren.
De standomschakeling van de overbrenging is beëindigd
Na min. 0,5 seconden start van de hoofdspilmotor
1)
Als alternatief kan de eerste schakelpoging zonder pendelen worden uitgevoerd. Daarvoor is echter een stroomloze hoofdspilmotor of massa’s met gering uitgaand vermogen noodzakelijk.
23
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.7 3.7.1
Smering Dompelsmering
De standaarduitvoering B5 van de tandwielkast is voorzien van een dompelsmering. VOORZICHTIG De dompelsmering is geschikt voor het intervalbedrijf. Hierbij worden een veelvuldige versnellingswissel, verschillende toerentallen en stilstandtijden, zoals bijv. bij het verwisselen van werktuigen voorkomen, vooropgesteld. Voor deze toepassing van de two-speed overbrenging moet tot aan het midden van het oliepeilglas olie worden bijgevuld. De hoeveelheid olie die moet worden bijgevuld is afhankelijk van het oliepeil. De literindicatie op het typeplaatje van de betreffende overbrenging is bedoeld als aanwijzing. AANWIJZING Als de overbrenging scheef ligt, zoals dat het geval kan zijn bij bepaalde riemspaninrichtingen, moet er een oliepeilbuisje met ijkmerk in plaats van het oliepeilglas worden gemonteerd. Hetzelfde oliepeil in de overbrenging moet worden gewaarborgd als bij de horizontale inbouwpositie (zie ook montagetekening). 3.7.2
Circulatiesmering
VOORZICHTIG Bij een constant gebruik, bij een gebruik gedurende een langere periode in één versnellingsstand, bij hoge toerentallen en bij intervalbedrijf met korte stilstandtijden is een circulatiesmering voor alle inbouwposities vereist. Bij de overbrengingen 2K250 / 2K300 is bij de inbouwposities verticaal V1 en verticaal V3 een circulatiesmering noodzakelijk. Hierbij is het soort circulatiesmering afhankelijk van welk bedrijfstemperatuurniveau bij het gebruik wordt verlangd.
24
2K250/2K300
Door de centrifugaalkrachten op de olie kan een gebrekkige smering aan de vertanding ontstaan door constant gebruik in de prise-directe. Een occasionele versnellingswissel naar de overbrenging met aansluitende motorstart (nmot= 1000 min-1) zorgt voor olietoevoer naar de vertanding en voorkomt zo een eenzijdige positiegebonden belasting van de vertanding. Bij sommige toepassingen is er een zeer laag bedrijfstemperatuurniveau nodig dat door de aansluiting van een daarop afgestemde olievoorziening van de overbrenging kan worden bereikt met oliekoeling. De afzonderlijke overbrengingversies zijn dienovereenkomstig voorbereid. Om een optimale overbrengingkoeling zonder invloed op de smering te verkrijgen, zijn afhankelijk van de inbouwpositie en de gebruiksmodus, verschillende aansluitingen voor de circulatiesmering aanwezig op de overbrenging. De afbeeldingen op bladzijde 26 tonen de plaatsen van de olietoevoer en de olieafvoer aan de overbrenging. De precieze maten kunnen worden afgeleid uit de betreffende montagetekeningen. Na de eerste inbedrijfstelling moet het oliepeil ter hoogte van het midden van het oliepeilglas staan, event. olie bijvullen. VOORZICHTIG De pomp, de olietank en de warmtewisselaar moeten onder het oliepeil van de overbrenging zijn gemonteerd. Bij het aansluiten van de olieretour volgens par. 3.7.3.2 is er sprake van een noodloopeigenschap. AANWIJZING Onbedenkelijk is: • Het zinken van het oliepeil in de tank door het opschuimen van de tandwielolie in de overbrenging tijdens de werking. • De vorming van een olie-lucht-emulsie in de olieretour en in de tank.
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.7.2.1
Allereerste montage
Circulatiesmering bij V1/B5-werking
Voor het plaatsen van de olietoevoer en de olieaftap, zie par. 3.7.3.2. De olietoevoer wordt in plaats van de olieaftapplug aangesloten.. De hoeveelheid olietoevoer 1,5 tot 2 l/min. Een oliepeilglas wordt verwijderd en in plaats daarvan wordt een afvoermof (M42x1.5) aangebracht. Bij de inbouwpositie verticaal V3 kan de tandwielolie zowel radiaal als centraal worden aangevoerd. Een olieopstopping in de overbrenging kan worden voorkomen door de dimensionering van de afvoerleiding (Di ca. 20 mm). 3.7.2.2
Circulatiesmering met warmtewisselaar
In de circulatiesmering is een warmtewisselaar gemonteerd om een extra temperatuurreducering te verkrijgen. 3.7.2.3
Circulatiesmering met tussentank
Voor een effectieve oliekoeling is het aan te raden een tank te gebruiken waarvan het volume minstens het tienvoudige bedraagt van de hoeveelheid circulerende olie. AANWIJZING Om te voorkomen dat er door onvoldoende smering schade aan de overbrenging ontstaat, raadt ZF-Maschinenantriebe GmbH aan een oliepeilsensor in de tussentank te installeren.
Inbouwvoorbeeld B5
1
Verder is een 60 µm-filter en een terugslagventiel (1) aan de olie-inlaat van de overbrenging vereist. Daarmee wordt voldaan aan het verdere gebruik op basis van de dompelsmering , zie par. 3.7.1. De leiding van de olie-aftap moet na de overbrenging altijd onder de uitstroomopening van de olie liggen, zodat er geen verhoging van het oliepeil in de overbrenging kan plaatsvinden. Optioneel Tank met groter Volume (zie par. 3.7.4)
25
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.7.3 3.7.3.1
2K250/2K300
Aansluitingen voor de smering Aansluitingen voor de eerste vulling/olieverversing
(Zie afb. op blz. 27) Inbouwpositie
Olievulopening Olie-aftap
B5 B5 gedraaid V1
V3
26
G, F, H I
D N
(Bij uitvoerng met uitgaande as)
P
(Bij uitvoering met uitgaande flens)
H
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
Allereerste montage
R
I
K
O L
M
P
E D F
G
N H 3.7.3.2
Aansluitingen voor de circulatiesmering bij standaardtoepassingen
AANWIJZING De geïntegreerde smeerolieboring met de aansluitingen K en R is alleen beschikbaar in de V1/V3 - stuklijsten. Bij de B5-stuklijsten is alleen de aansluiting K zonder geïntegreerde smeerolieboring beschikbaar. Inbouwpositie
Aansluiting olietoevoer
Max. druk
Aansluiting olieretour
V1/V3 (Gesl. variant)
M (0,5 dm3/min)
0,5 bar
K of R (1,0 dm3/min) L Additioneel mogelijk
0,5 bar
D Hoofddraairichting linksom*
V1/V3 (Open variant)
K of R (1,5 dm3/min) L Additioneel mogelijk
1,5 bar
B5
G (1,5 dm3/min) Hoofddraairichting linksom*
1,5 bar
E Hoofddraairichting rechtsom*
F (1,5 dm3/min) Hoofddraairichting rechtsom* B5 Gedraaid (open)
I of F
1,5 bar
H
V3
O (1,5 dm3/min)
1,5 bar
H
P (1,5 dm3/min)
1,5 bar
H
* Kijkrichting op de uitgaande as van de overbrenging AANWIJZING Bepalend voor de olietoevoerhoeveelheid is altijd de hoeveelheid die uit de olieretour stroomt.
27
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.7.3.3
2K250/2K300
Aansluitingen bij geïntegreerd smeeroliesysteem en maximaal toerental
AANWIJZING Bij toepassingen met een maximaal toerental van 10.000 min-1 en/of een dry-sump zijn de aansluitingen K of R met geïntegreerd smeeroliesysteem verplicht. Verder is een oliekoeling voor de overbrenging >0,3 kW en een oliecirculatievolume van >15 liter vereist. Alle uitvoeringen hebben een aansluiting K/R met geïntegreerde smeerolieboring. Let bij een bestelling op het betreffende MLFB-nummer voor het geïntegreerde smeeroliesysteem. Het geïntegreerde smeeroliesysteem is alleen mogelijk met een gesloten variant. Aanbevolen olieviscositeit bij geïntegreerd smeeroliesysteem HLP 22 volgens ISO VG 22. Bij droge smering kan HLP 10 volgens ISO VG 10 worden gebruikt, indien ervoor is gezorgd dat de olieuitgangstemperatuur van de aandrijving altijd onder 65 °C ligt
Inbouwpositie
Aansluiting olietoevoer
Max. druk
Aansluiting olie-aftap
V1/B5 (Gesl. variant)
K of R (ca. 1,5 dm3/min) 1)
0,5 bar
D of E
M (ca. 0,5 dm3/min) 1)
0,5 bar
K of R (ca. 1,5 dm3/min) 1)
0,5 bar
M (ca. 0,5 dm3/min) 1)
0,5 bar
B5/V3 (Gesl. variant)
H
1)
De aangegeven waarden zijn minimale hoeveelheden. Optimale resultaten worden bereikt met 2,5 dm3/min. AANWIJZING Bepalend voor de olietoevoerhoeveelheid is altijd de hoeveelheid die uit de olieretour stroomt.
28
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.7.4
Allereerste montage
Tandwieloliepomp
3.7.4.1
Technische gegevens
Elektrisch: Nominale spanning:
200-240 V AC 50/60 Hz 100-120 V AC 50/60 Hz
Nominaal vermogen:
100 W
Methode:
S1 = 100% ED
Beschermingssoort:
IP 44
Nominaal toerental:
3000 / 3600 t/min
Warmteklasse:
F
Contacten ter bescherming van de wikkelingen 1x: 160 °C ingebonden en uitgevoerd Kabellengte:
ongeveer 1.000 mm (9-polig)
Bedrijfscondensator: CB = 25 µF (niet bij de levering inbegrepen) Hydraulisch: Transportvolume:
0,61 cm³/omw.
Nominale druk:
>2 bar
Aanzuigfilter:
fijnheid 100 µm
Optioneel: Tank met een groter volume (19 lt.) Bij gebruik van de tank moet aan de pomp de kunststoffen bak worden verwijderd. Daarna wordt de pomp met de beschikbare o-ring in de betreffende opening geplaatst en met cilinderschroeven M8x35 bevestigd. Meer informatie over de producten en de functionele beschrijvingen vindt u in de handleidingen 4161 758 005 (Duits) 4161 758 105 (Engels)
29
Gebruikshandleiding Allereerste montage
3.7.4.2
2K250/2K300
Aansluiting bij een nominale spanning van 100-120 V AC
Aansluitschema 100 – 120 V AC: Aansluit
L
N
PE
Bruggen
Schakelschema bij 100 – 120 V AC:
Condensator CB
ing U1
Lage spanning
• •
U2 U5
•
U6
•
Z1 Z2 11
Temperatuurbewaking
12
•
PE
Beschermingsgeleider
De aansluitingen 11 en 12 zijn bedoeld voor het controleren van de temperatuur van de pompmotor. 3.7.4.3
Aansluiting bij een nominale spanning van 200-240 V AC
Aansluitschema 200-240 V AC: Aansluit
L
N
PE
Bruggen
Schakelschema bij 200-240 V AC:
Condensator CB
ing U1
Hoge spanning
• •
U2 U5 U6
• •
Z1 Z2 11
Temperatuurbewaking
12 PE
•
Beschermingsgeleider
De aansluitingen 11 en 12 zijn bedoeld voor het controleren van de temperatuur van de pompmotor.
30
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
3.7.5
Allereerste montage
Warmtewisselaar Type TL 1
De koelerventilator van de warmtewisselaar wordt aangedreven door een 24 V-gelijkstroommotor. De draairichting van de koelerventilator moet overeenkomen met de markering op de behuizing (zuigrichting in acht nemen).
Draairichting
De lucht-olie-warmtewisselaar is leverbaar in de twee vermogensklassen TL 1 en TL 4.
Olie
Technische gegevens: Nominale spanning: Opgenomen vermogen TL 1 TL 4
24 V DC 41 W 113 W
Olie
Ventilatoraandrijving borstelvrij
AANWIJZING De uitstroomopening van de olie uit de warmtewisselaar moet altijd boven de olietoevoer liggen. De doorstroomrichting van de olie kan vrij worden gekozen.
Lucht
31
Gebruikshandleiding Allereerste montage/Onderhoud
2K250/2K300
Type TL 4
Draairichting Olie
Lucht
Oli
Schakelschema:
Kant van de klant
32
Interface van de ventilatorkant
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
4 4.1
Ingebruikname
Ingebruikname
5
Eerste controle
5.1
Voor de ingebruikname moet eerst de correcte montagetoestand van de overbrenging worden gecontroleerd.
• • • • • • • 4.2
Mechanische bevestiging Aansluitingen tandwielolie Olievoorziening/olievulling gewaarborgd Elektrische aansluitingen Soepele draaiing (draaibaar met de hand) Verticale positie van de ontluchter Controle van de instelmaat van het zonnewiel
Controlemaat "A": 125,1 mm, tolerantie +0,2 mm, gemeten tussen het behuizingsaansluitvlak en de voorzijde van het zonnewiel. Hierbij moet het zonnewiel tot aan de aanslag worden gedrukt, in de richting van de uitgaande as. De maat is in de fabriek correct ingesteld. Na het plaatsen van het zonnewiel na een event. demontage moet de maat worden gecontroleerd. De maat "A" is bij een juiste en volledige inbouw van het bladveerpakket (2) en de stelplaatjes (1) correct (zie onderstaande gedetailleerde afbeelding).
1 2
Olieverversing
Intervallen tussen de olieverversingen: om de 5.000 bedrijfsuren !
Flensbevestiging motor
Onderhoud
GEVAREN VOOR HET MILIEU! Smeermiddelen en reinigingsmiddelen mogen niet terechtkomen in de aarde, het grondwater of de riolering. • Instructiebladen betreffende de veiligheid bij uw bevoegde milieuinstantie voor de betreffende producten aanvragen en in acht nemen. • Afgewerkte olie in een bak opvangen die groot genoeg is. • Afgewerkte olie, vervuilde filters, smeermiddelen alsook reinigingsmiddelen volgens de voorschriften van de milieuverordeningen verwijderen. • Bij omgang met smeermiddelen en reinigingsmiddelen de betreffende voorschriften van de fabrikant in acht nemen.
De afgewerkte olie bij een bedrijfswarme overbrenging in een geschikte bak laten lopen. e.
De afvoeraansluitingen verschillen naargelang de inbouwpositie en de uitvoering van de overbrenging (zie par. 3.7.3.1). Nieuwe tandwielolie aan aansluiting I bijvullen. Het oliepeil is in orde als het bij een stilstaande overbrenging tot aan het midden van het oliepeilglas staat. Het oliepeil is bindend. De literindicatie op het typeplaatje is bedoeld als aanwijzing. Indien aanwezig, oliepomp na het vullen kort laten lopen om te ontluchten, evt. olie bijvullen.
A
33
Betriebsanleitung Reparatie
6
2K250/2K300
Reparatie
Bij storingen aan de overbrengingfunctie moeten eerst de aangesloten componenten en de daarbij horende aansluitingen worden gecontroleerd.
Vragen betreffende de schadediagnose: •
Is het oliepeilglas aan de overbrenging donker/zwart verkleurd?
Voor de diagnose bij de fabrikant is het belangrijk dat precies wordt bijgehouden wat voor soort storing er is opgetreden (zie par. 6.1).
•
Is er sprake van een oliebrandlucht aan de olie-ontluchter?
•
Is er bij de schakelstanden 1:1 of 4:1 sprake van geluiden aan de overbrenging, of is dit alleen het geval in één draairichting of in beide draairichtingen?
•
Als er sprake is van een storing aan de aandrijfeenheid altijd eerst de in hoofdstuk 7 genoemde oplossingen raadplegen.
Werd voor het optreden van de geluiden gedurende een langere tijd in slechts één schakelstand (1:1) gewerkt?
•
Indien u het probleem niet zelf krijgt opgelost, moet u contact opnemen met ZF Friedrichshafen AG of een geautoriseerd ZF-servicepunt. Hierbij moet u ervoor zorgen dat u de volgende informatie binnen handbereik heeft:
Zijn de geluiden opgetreden nadat de bewerkingscyclus aan de machine zich heeft veranderd en werd de bewerkingscyclus aan de machine van tevoren niet veranderd?
•
Zijn er vóór het optreden van de schade onderhoudswerkzaamheden aan de machine uitgevoerd? Zo ja, waaraan?
•
Is er bij een schakelprobleem sprake van een versnellingswissel of een versnellingsverlies?
...
•
Voldoet de schakellogica aan de ZF-richtlijn? (zie bladzijde 22)
4161 . . . . . .
•
Van welke spanning is de hefmagneet bij het schakelen voorzien?
Reparaties aan de overbrenging zelf mogen alleen worden uitgevoerd door ZF Friedrichshafen AG of door geautoriseerde ZF-servicepunten. 6.1
Checklist overbrengingstoringen
Gegevens van de overbrenging volgens het typeplaatje Type: (Type) Onderdelenlijst: (P.L.No.) Serienr.: (Serial-No.)
... ...
Motorgegevens volgens het typeplaatje Fabrikant:
...
Type/Maten:
...
34
Gebruikshandleiding 2K250/2K300
6.2
Reparatie
Demontage van de overbrenging
(aan de hand van de voorb. uitvoering met adapterplaat, keerring en naaflager) Bij andere uitvoeringen kan dezelfde manier worden toegepast.
• • • •
Machine uitschakelen
• •
Bevestigingsbouten (11) losdraaien
6.3
Stroomvoorziening uitschakelen Elektrische aansluitingen verwijderen Tandwielolie-aansluitingen verwijderen en de tandwielolie aftappen
Overbrenging (6) van de adapterplaat (5) en de aanrdijfnaaf (1) lostrekken
Naaf
•
De borgpen (9) voor de radiale borging van de passpie losmaken
•
Met behulp van een trekker, bijv. een driearmige trekker, de aandrijfnaaf tegen de motoras in zonder opwarming van de naaf eraf trekken Hij wordt tegen een trekgereedschap (12) op het afsluitdeksel (8) afgedrukt. Het trekgereedschap moet zo lang verder worden gedraaid totdat het afsluitdeksel zich ter hoogte van de vulring/motoras bevindt.
ATTENTIE Let er bij de demontage van de naaf op dat het afsluitdeksel (8) gecentreerd tegen de motoras aan ligt. Anders kan het afsluitdeksel namelijk de oorzaak daarvoor zijn dat de naaf bij het aftrekken klem komt te zitten.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Aandrijfnaaf Motoras Motor Naaflager Adapterplaat Tandwielkast Keerring Afsluitdeksel Borgpen O-ring Bevestigingsbout Trekker (cilinder ∅ 25x100 mm)
De afsluitschijf 40 DIN 470 moet na de demontage worden vervangen door een nieuwe. Deze nieuwe schijf moet voor de montage worden schoongemaakt en van een vloeibare afdichtingpakking worden voorzien. De keerring en de o-ring moeten visueel worden gecontroleerd en eventueel worden vervangen.
35
Gebruikshandleiding Veelgestelde vragen (FAQ)
7
2K250/2K300
Veelgestelde vragen (FAQ)
Storing
Oorzaak van de storing
Het verhelpen van de storing
De overbrenging maakt veel lawaai en er is sprake van pingelgeluiden
• Er zit een los contact in de encoder aan de motor Met als gevolg een voortdurend bijstellen van de motor.
De encoder en de elektrische toevoerleidingen naar de motor controleren en eventueel schoonmaken
• De encoder is vuil. Met als gevolg een onduidelijke signalering
De motorbesturing controleren en event. de toerentalregeling zachter instellen
Gedurende een langere periode met een hoge snelheid in de overbrenging 1:1 gewerkt en een aansluitende wissel van de machinebewerking in de overbrenging 4:1
Geen schade aan de overbrenging
Het axiale lager is verkeerd gemonteerd
Montage controleren
De overbrenging maakt veel lawaai en er is sprake van loopgeluiden
De loopgeluiden aan de overbrenging normaliseren zich na meerdere versnellingswissels
De stelplaatjes/veerringen aan het Controlemaat "A" meten zonnewiel zijn verkeerd ingebouwd De overbrenging maakt veel lawaai en er is sprake van loopgeluiden in de overbrenging
De motoras is te lang, het axiale lager is beschadigd
Controlemaat "A" controleren, event. corrigeren en een nieuw lager inbouwen
De overbrenging is aan de ingang/uitgang ondicht
Er zitten fouten in de afdichtingelementen
De afdichtingen vervangen en event. de overbrenging ter inspectie naar ZF sturen
De overbrenging is ondicht aan de ontluchter
• De olie is te oud
• De olie verversen
De machinebesturing ontvangt geen signalen van de schakelposities van de schakeleenheid aan de overbrenging
• Er zit een los contact in de stekkerverbinding aan de schakeleenheid van de overbrenging
• De stekkerverbinding controleren en event. schoonmaken. De stekker door middel van een klembeugel borgen
• Er is sprake van een fout in de schakeleenheid
• De overbrenging ter inspectie naar ZF sturen
De versnelling gaat eruit
• De eindpositieschakelaar is defect
• De overbrenging ter inspectie naar ZF Friedrichshafen AG sturen
36
• Na de olieverversing werd te veel • Het oliepeil controleren, event. olie bijgevuld de juiste oliehoeveelheid instellen
ZF Friedrichshafen AG Sonder-Antriebstechnik Ehlersstraße 50 • D-88046 Friedrichshafen Phone: ++49 (75 41) 77-0 • Fax: ++49 (75 41) 77-34 70 E-mail:
[email protected] • Internet: www.zf.com