Beheerd door Publicatiebureau Avishet juridique important
61993J0381 ARREST VAN HET HOF VAN 5 OKTOBER 1994. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN FRANSE REPUBLIEK. - BEROEP WEGENS NIET-NAKOMING ZEEVERVOER - VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN. - ZAAK C-381/93.
Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05145 Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00223 Finse bijz. uitgave bladzijde I-00225
Samenvatting Partijen Overwegingen van het arrest Beslissing inzake de kosten Dictum
Trefwoorden ++++ Vervoer ° Zeevervoer ° Vrij verrichten van diensten ° Beperkingen ° Nationale regeling, ongeacht nationaliteit van dienstverrichter van toepassing op alle vaartuigen, die onderscheid maakt tussen binnenlands vervoer en vervoer naar andere Lid-Staten en binnenlands vervoer bevoordeelt ° Ontoelaatbaarheid in optiek van doelstellingen van interne markt (Verordeningen nrs. 4055/86 en 3577/92 van de Raad)
Samenvatting Een nationale regeling die, ofschoon zonder onderscheid van toepassing op alle vaartuigen, ongeacht of zij worden gebruikt door nationale dienstverrichters of dienstverrichters uit andere Lid-Staten, onderscheid maakt, bij voorbeeld ten aanzien van de belastingen die worden geheven wanneer vaartuigen gebruik maken van haveninstallaties, naargelang die vaartuigen worden gebruikt voor binnenlands vervoer of voor vervoer naar andere Lid-Staten, en die aldus de binnenlandse markt en het binnenlands vervoer van de betrokken Lid-Staat specifiek bevoordeelt, moet als een beperking van de vrije dienstverrichting inzake zeevervoer worden beschouwd, die is verboden door verordening nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen. In de optiek van de interne markt en om de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan mogelijk te maken, verzet de vrijheid van dienstverrichting zich immers tegen de toepassing van een nationale regeling die ertoe leidt, dat het verrichten van diensten tussen Lid-Staten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen een enkele Lid-Staat. Zouden de Lid-Staten op grond van het feit dat de vrijheid van dienstverrichting slechts geleidelijk en overeenkomstig het in verordening nr. 3577/92 vastgestelde tijdschema toepasselijk wordt op het zeevervoer binnen de Lid-Staten, gedurende de voor dit type van vervoer bepaalde overgangstermijn het zeevervoer tussen Lid-Staten zwaarder mogen belasten dan het binnenlands vervoer, dan zou dat erop neerkomen dat aan de bij verordening nr. 4055/86 geregelde toepassing van de vrije dienstverrichting op het zeevervoer tussen de Lid-Staten een groot deel van haar nuttig effect werd ontnomen.
Partijen In zaak C-381/93, Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg, verzoekster, tegen Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur juridische zaken bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, en H. Renié, adjunct-hoofdsecretaris bij de directie juridische zaken van dit ministerie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Prince Henri 9, verweerster, betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Franse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1 van verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van
diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen (PB 1986, L 378, blz. 1), door een regeling in stand te houden op grond waarvan, wanneer schepen gebruik maken van haveninstallaties op haar grondgebied (vasteland of eilanden), belastingen worden geheven bij inscheping of ontscheping van passagiers die van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen, terwijl deze belastingen in het geval van vervoer tussen twee op het nationale grondgebied gelegen havens enkel worden geheven bij inscheping in een haven op dat vasteland of eiland, alsmede door deze belastingen volgens een hoger tarief te heffen wanneer de passagiers van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen dan wanneer zij naar een op het nationale grondgebied gelegen haven reizen, wijst HET HOF VAN JUSTITIE, samengesteld als volgt: O. Due, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, M. Diez de Velasco en D. A. O. Edward, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. A. Schockweiler (rapporteur), G. C. Rodríguez Iglesias, F. Grévisse, M. Zuleeg, P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters, advocaat-generaal: C. O. Lenz griffier: L. Hewlett, administrateur gezien het rapport ter terechtzitting, gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 8 juni 1994, gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 1994, het navolgende Arrest
Overwegingen van het arrest 1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 3 augustus 1993, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat de Franse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1 van verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen (PB 1986, L 378, blz. 1; hierna: "verordening nr. 4055/86"), door een regeling in stand te houden op grond waarvan, wanneer schepen gebruik maken van haveninstallaties op haar grondgebied (vasteland of eilanden), belastingen worden geheven bij inscheping of ontscheping van passagiers die van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen, terwijl deze belastingen in het geval van vervoer tussen twee op het nationale grondgebied gelegen havens enkel worden geheven bij inscheping in een haven op dat vasteland of eiland, alsmede door deze belastingen volgens een hoger tarief te heffen wanneer de passagiers van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen dan wanneer zij naar een op het nationale grondgebied gelegen haven reizen. 2 Ingevolge artikel R. 212-17 van de Franse Code des ports maritimes wordt een belasting geheven voor elke passagier die in een zeehaven op het Franse grondgebied in Europa inscheept, ontscheept of verscheept. Deze belasting, die wordt geheven van de reder, kan door deze op de passagiers worden afgewenteld. 3 Artikel R. 212-19 van de Code des ports maritimes, zoals gewijzigd bij decreet nr. 92/1089 van 1 oktober 1992 tot wijziging van het tarief van de belasting die als havenrecht wordt geheven voor passagiers van handelsvaartuigen (JORF van 7.10.1992), luidt als volgt: "In de zeehavens op het Franse vasteland wordt voor de passagiers van een hovercraft of enig ander handelsvaartuig als havenrecht de volgende belasting geheven: 1. Passagiers die naar een haven op het Franse vasteland of Corsica reizen: 8,28 FF (met 50 % reductie voor passagiers vierde klas). Voor de heffing van de belasting worden passagiers van een hovercraft of van een vaartuig met één klas gelijkgesteld met passagiers tweede klas; 2. Passagiers die reizen van of naar een haven op de Britse eilanden of de Kanaaleilanden: 17,52 FF; 3. Passagiers die reizen van of naar een haven in Europa (uitgezonderd de hiervoor, sub 1 en 2, genoemde) of in een land van het Middellandse-Zeebekken: 21,01 FF; 4. Passagiers die reizen van of naar eender welke andere haven: 74,81 FF. (...)."
4 Artikel R. 212-20 bepaalt vervolgens: "In de zeehavens op Corsica wordt voor de passagiers van een hovercraft of enig ander handelsvaartuig als havenrecht de volgende belasting geheven: 1. Passagiers die naar een haven op Corsica, het Franse vasteland of Sardinië reizen: 8,28 FF (met 50 % reductie voor passagiers vierde klas); 2. Passagiers die reizen van of naar een haven in Europa (uitgezonderd de hiervoor, sub 1, genoemde) of in Noord-Afrika: 8,28 FF; 3. Passagiers die reizen van of naar eender welke andere haven: 49,88 FF. (...)." 5 Volgens de Commissie levert dit belastingstelsel een dubbele discriminatie op: enerzijds is het tarief van de belasting lager voor het vervoer van passagiers naar een Franse haven dan voor het vervoer naar een haven in een andere Lid-Staat (uitgezonderd het vervoer vanuit Corsica naar Sardinië); anderzijds wordt de belasting in geval van vervoer tussen Franse havens slechts bij inscheping geheven, terwijl zij in het geval van vervoer tussen een Franse haven en een haven in een andere Lid-Staat (uitgezonderd het vervoer tussen Corsica en Sardinië) zowel bij inscheping als bij ontscheping wordt geheven. 6 De Commissie is van mening, dat ofschoon de Franse regeling geen discriminatie bevat op grond van de nationaliteit van degene die de betrokken vervoerdiensten verricht, zij een belemmering vormt voor de vrijheid van dienstverrichting, die in strijd is met artikel 1 van verordening nr. 4055/86, doordat zij onderscheid maakt tussen vervoerdiensten binnen Frankrijk en vervoerdiensten naar of uit een andere Lid-Staat, hoewel de dienstverlening in de haven, waarvoor de retributie wordt geheven, in beide gevallen dezelfde is. 7 De Franse regering brengt daartegen in, dat verordening nr. 4055/86 de vrijheid van dienstverrichting in het zeevervoer slechts ten dele realiseert, daar zij slechts betrekking heeft op het zeevervoer tussen Lid-Staten onderling en tussen Lid-Staten en derde landen, en niet op het zeevervoer binnen Lid-Staten, dat wil zeggen de cabotage in het zeevervoer. Zij beklemtoont, dat artikel 6, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de Lid-Staten (cabotage in het zeevervoer) (PB 1992, L 364, blz. 7; hierna: "verordening nr. 3577/92"), die op 1 januari 1993 in werking is getreden, bepaalt dat de vrijheid van dienstverrichting inzake geregelde passagiers- en veerdiensten in de Middellandse Zee en langs de Franse kust slechts geldt vanaf 1 januari 1999. 8 De naleving door Frankrijk van de regeling inzake vrije dienstverrichting, aldus de Franse regering, moet derhalve voor elk van die twee soorten dienstverrichtingen afzonderlijk worden beoordeeld. In beide gevallen voldoet Frankrijk aan de vereisten van het gemeenschapsrecht, daar wat het zeevervoer tussen Lid-Staten vanuit of naar een Franse haven betreft, geen enkele discriminatie tussen Franse ondernemers en ondernemers uit andere Lid-Staten bestaat, en met betrekking tot cabotage alle ondernemers uit andere Lid-Staten zich ten aanzien van de toepasselijke Franse regeling in dezelfde situatie bevinden. 9 Teneinde de gegrondheid van de grief van de Commissie te kunnen beoordelen, zij in de eerste plaats herinnerd aan het bepaalde in artikel 1, lid 1, van verordening nr. 4055/86: "Het vrij verrichten van diensten inzake zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen is van toepassing op de onderdanen van de Lid-Staten die in een andere Lid-Staat zijn gevestigd dan in die van degene voor wie de diensten worden verricht." 10 In zijn arrest van 14 juli 1994 (zaak C-379/92, Peralta, Jurispr. 1994, blz. I-0000, r.o. 39) overwoog het Hof, dat deze bepaling in termen die in wezen niet verschillen van die van artikel 59 van het Verdrag, omschrijft wie in aanmerking komt voor het vrij verrichten van diensten inzake zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen. 11 Voorts bepaalt artikel 8 van verordening nr. 4055/86: "Onverminderd de bepalingen van het Verdrag betreffende het recht van vestiging, kan degene die een dienst inzake zeevervoer verricht, zijn activiteit in de Lid-Staat waar de dienst wordt verricht daartoe tijdelijk voortzetten onder dezelfde voorwaarden als die welke door de betrokken Staat worden opgelegd aan zijn eigen onderdanen." Daarmee maakt artikel 8 het beginsel van artikel 60, derde alinea, van het Verdrag van toepassing op het gebied van het zeevervoer tussen de Lid-Staten. 12 Ten slotte zijn volgens artikel 1, lid 3, van verordening nr. 4055/86 de artikelen 55 tot en met 58 en 62 van het Verdrag van toepassing op dergelijke vormen van zeevervoer. 13 Verordening nr. 4055/86 maakt aldus de gehele verdragsregeling inzake het vrij verrichten van diensten van toepassing op de sector van het zeevervoer tussen de Lid-Staten. 14 Krachtens deze regeling kan op de vrijheid van dienstverrichting niet enkel een beroep worden
gedaan door onderdanen van de Lid-Staten die gevestigd zijn in een andere Lid-Staat dan die waarin degene is gevestigd voor wie de dienst wordt verricht, maar ook door een onderneming tegenover de staat waar zij is gevestigd, wanneer zij diensten verricht ten behoeve van in een andere Lid-Staat gevestigde personen (arrest van 17 mei 1994, zaak C-18/93, Corsica Ferries Italia, Jurispr. 1994, blz. I-1783, r.o. 30), en meer in het algemeen, in alle gevallen waarin een dienstverrichter zijn diensten aanbiedt op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar hij is gevestigd (arrest van 26 februari 1991, zaak C-154/89, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1991, blz. I-659, r.o. 9 en 10; arrest Peralta, reeds aangehaald, r.o. 41). 15 Diensten inzake zeevervoer tussen Lid-Staten worden niet alleen vaak verricht ten behoeve van personen die gevestigd zijn in een andere Lid-Staat dan de dienstverrichter, maar worden althans ten dele per definitie aangeboden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die waar de dienstverrichter is gevestigd. 16 Waar vaststaat, dat de dienstverrichtingen waarom het in deze zaak gaat, onder artikel 59 van het Verdrag vallen, moet eraan worden herinnerd, dat artikel 59 volgens de rechtspraak van het Hof in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling die de mogelijkheid voor een dienstverrichter om daadwerkelijk van die vrijheid gebruik te maken, zonder objectieve rechtvaarding beperkt (arrest van 25 juli 1991, zaak C-288/89, Collectieve Antennevoorziening Gouda, Jurispr. 1991, blz. I-4007). 17 In de optiek van de interne markt en om de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan mogelijk te maken, verzet die vrijheid zich ook tegen de toepassing van een nationale regeling die ertoe leidt, dat het verrichten van diensten tussen Lid-Staten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen een enkele Lid-Staat. 18 Derhalve mag het verrichten van diensten inzake zeevervoer tussen Lid-Staten niet worden onderworpen aan strengere voorwaarden dan die welke gelden voor vergelijkbare binnenlandse dienstverrichtingen. 19 De door de Franse regering ingeroepen omstandigheid, dat de vrijheid van dienstverrichting ingevolge verordening nr. 3577/92 slechts geleidelijk en binnen de in deze verordening bepaalde termijnen toepasselijk wordt op het zeevervoer binnen de Lid-Staten, is in dit verband irrelevant. Verordening nr. 3577/92 betreft immers enkel de toegang van dienstverrichters uit andere Lid-Staten tot de cabotage in het zeevervoer; zij stelt niet de regels vast die in acht moeten worden genomen bij het zeevervoer tussen Lid-Staten. 20 Zo deze omstandigheid de Lid-Staten toestond het zeevervoer tussen Lid-Staten zwaarder te belasten dan het binnenlands vervoer, dan zou dat erop neerkomen, dat aan de bij verordening nr. 4055/86 geregelde toepassing van de vrije dienstverrichting op het zeevervoer tussen de Lid-Staten een groot deel van haar nuttig effect werd ontnomen. 21 Als een door verordening nr. 4055/86 verboden beperking van de vrije dienstverrichting inzake zeevervoer moet derhalve worden beschouwd een nationale regeling die, ofschoon zonder onderscheid van toepassing op alle vaartuigen, ongeacht of zij worden gebruikt door nationale dienstverrichters of dienstverrichters uit andere Lid-Staten, onderscheid maakt naargelang die vaartuigen worden gebruikt voor binnenlands vervoer of voor vervoer naar andere Lid-Staten, en die aldus de binnenlandse markt en het binnenlands vervoer van de betrokken Lid-Staat specifiek bevoordeelt. 22 Vastgesteld moet worden, dat de gewraakte Franse regeling een ongunstiger belastingregeling bevat voor vervoerdiensten tussen een Franse haven en een haven van een andere Lid-Staat dan voor vervoerdiensten tussen Franse havens. 23 Mitsdien moet het beroep van de Commissie worden toegewezen en moet de niet-nakoming worden vastgesteld in de termen van haar conclusies.
Beslissing inzake de kosten Kosten 24 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
Dictum
HET HOF VAN JUSTITIE rechtdoende, verklaart: 1) Door een regeling in stand te houden op grond waarvan, wanneer schepen gebruik maken van haveninstallaties op haar grondgebied (vasteland of eilanden), belastingen worden geheven bij inscheping of ontscheping van passagiers die van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen, terwijl deze belastingen in het geval van vervoer tussen twee op het nationale grondgebied gelegen havens enkel worden geheven bij inscheping in een haven op dat vasteland of eiland, alsmede door deze belastingen volgens een hoger tarief te heffen wanneer de passagiers van of naar havens in een andere Lid-Staat reizen, dan wanneer zij naar een op het nationale grondgebied gelegen haven reizen, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 1 van verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de Lid-Staten onderling en tussen de Lid-Staten en derde landen. 2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.