Datum Briefnummer Zaaknummer Behandeld door Telefoonnummer Antwoord op Bijlage Onderwerp
r 8 JÜL! 2009 2009-42.366/28, LGW 171203 Vos Hans (050)3164336 1 Vergunning Natuurbeschermingswet voor uitbreiden en verdiepen van de Eemshaven
Geachte heer Post,
1/1
Bij brief van 2 oktober 2008 verzoekt u ons om vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) voor het uitbreiden, verdiepen en onderhouden van de Eemshaven. Daarbij wordt een nieuwe insteekhaven aangelegd, de bestaande Wilhelminahaven veriengd en de diepte in de haven vergroot Met een deel van het daarbij vrijkomende bodemmateriaal wordt binnen het havengebied een deel van de Oostlob opgehoogd. Het andere deel van het vrijkomende bodemmateriaal wordt verspreid op de hiervoor aangewezen verspreidingslocaties P I , P2a, P5a en P6. Uit uw aanvraag blijkt dat het grootste deel van de daarbij optredende effecten, optreedt in het Natura 2000 gebied Waddenzee, waan/oor wij bevoegd gezag zijn. Hierover berichten wij u als volgt
Procedureel De Provincie Fryslan heeft uw aanvraag op 6 oktober 2008 ontvangen. Bij brief van 14 oktober 2008, kenmerk 00788404 is de ontvangst van uw aanvraag bevestigd. Bij brief van 18 december 2008, kenmerk 00800052 heeft de Provincie Fryslan de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag moet worden genomen op grond van artikel 42, tweede lid Nb-wet 1998 veriengd met 13 weken. Wijziging bevoegd gezag Op 23 december 2008 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken aanvaard.^ De wijzigingen zijn gericht op het verbeteren van de werking van de wet in de praktijk en het verbeteren van de aansluiting van EK 2007-2008, 31 038, nr. A.
O 06-HB-SG-001
üa provincie Gronirrgen werkt volgens normen ttie sijn vastgelegd in een handvest voor dienstverlening. Dit handvest vindt u op onze website of kunt u opvragen bij de afdeling Connmunicatie en Kabinet, Publieksvoorlichting: 050 3164160
de wet bij de Habitatrichtlijn. De wet is zonder overgangsbepalingen in werking getreden op 1 februari 2009.^ ^ Deze wetswijziging voorziet in een uitzondering op het beginsel van artikel 2 vijfde lid Nbw, dat ziet op de bevoegdheidsverdeling van provincieoverschrijdende gebieden. In gevallen waarin de vergunningaanvraag betrekking heeft op een plan of project dat hoofdzakelijk gevolgen heeft voor een deel van het Natura 2000-gebied, beslissen Gedeputeerde Staten van de provincie waarin dat deel ligt op grond van een nieuw artikel 2a Nbw. Deze wetswijziging is zonder overgangsrecht in werking getreden. Dit houdt in dat lopende procedures door ons dienen te worden voortgezet met inachtneming van de gewijzigde wet Wij zijn van mening dat een juiste toepassing van de gewijzigde Nbw met zich mee brengt dat er op 1 februari 2009 een wijziging van het bevoegd gezag voor de vooriiggende aanvraag van Havenschap Delfzijl/Eemshaven heeft plaatsgevonden. Wij hebben artikel 2a, tweede lid, Nbw toegepast op het project van het havenschap. Wij menen dat het project van Havenschap Delfzijl/Eemshaven hoofdzakelijk gevolgen heeft voor het deel van het Natura 2000-gebied Waddenzee en Noordzeekustzone dat gelegen is in de provincie Groningen en derhalve de Provincie Groningen met ingang van 1 februari 2009 het bevoegd gezag om voor het project van Havenschap Delfzijl/Eemshaven de gevolgen voorde provincieoverschrijdende Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone te beoordelen. Besluit Gelet op de aanvraag, de bepalingen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de in bijlage 1 van het onderhavige besluit vermelde overwegingen VERLENEN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GRONINGEN HIERBIJ VERGUNNING EX ARTIKEL 19D AAN: Havenschap Delfzijl/Eemshaven, voor de verdieping en uitbreiding van de Eemshaven zoals beschreven in de aanvraag, onder de navolgende voorschriften ter bescherming van de Natura 2000-gebieden Waddenzee, Noordzeekustzone en Eems-Dollard. Voor een korte weergave van de inhoud van de aanvraag, de relevante wet- en regelgeving en het van toepassing zijnde beleid verwijzen wij naar bijlage 1 van het onderhavige besluit waarin tevens de inhoudelijke overwegingen zijn opgenomen die aan dit besluit ten grondslag liggen en de bespreking van de inspraak. Bijlage 2 bevat de aanvraag voor dit besluit met de behorende rapporten en documenten, waaronderde Passende Beoordeling. Bijlage 3 beschrijft het vergunde baggerscenario. Bijlage 4 betreft een leeswijzer ten behoeve van de bij de aanvraag gevoegde rapporten en documenten. Alle genoemde bijlagen maken deel uit van deze vergunning. Bij strijdigheid tussen de voorschriften en bijlagen bij dit besluit prevaleren deze als volgt 1. De voorschriften. 2. Bijlage 3 (voorgeschreven baggerscenario) ^ Wetstekst zie Staatsblad 2009,18 (22 januari 2009). ^ Inwerkingtreding zie Staatsblad 2009,23 (29 januari 2009).
Voorschriften en beperkingen Algemeen 1. Als houder van deze vergunning wordt aangemerkt Havenschap Delfzijl/Eemshaven of haar rechtsopvolger. 2. Deze vergunning mag uitsluitend gebruikt worden door (medewerkers van) de vergunninghouder of in opdracht van de vergunninghouder handelende (rechts) personen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning. 3. Tijdens de uitvoering van de vergunde werkzaamheden dient een afschrift van deze vergunning op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn. Deze vergunning dient op eerste verzoek te worden getoond aan voor handhaving van deze vergunning bevoegde ambtenaren. 4. Van opgetreden incidenten dient onverwijld melding te worden gedaan aan Gedeputeerde Staten onder overiegging van alle relevante gegevens. Ondereen incident wordt in dit verband verstaan: 'een onvoorziene gebeurtenis, waarbij onbedoeld schadelijke stoffen vrijkomen, dan wel waardoor anderszins schade aan de natuuriijke kenmerken van Natura 2000 kan worden toegebracht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen'. Alle door of namens Gedeputeerde Staten gegeven aanwijzingen dienen onverwijld te worden opgevolgd. 5. De vergunde activiteiten dienen binnen zes jaar na het onherroepelijk worden van deze vergunning te zijn beëindigd. Algemene voorschriften inzake de uitvoering v a n de werkzaamheden 6. Het verdiepen en uitbreiden van de Eemshaven en het verspreiden van daarbij vrijkomend bodemmateriaal dienen te worden uitgevoerd zoals beschreven in Bijlage 3 bij dit besluit 7. Onnodige verstoring van vogel- en habitatrichtlijnsoorten, waaronder door piekgeluiden, dient zoveel mogelijk te worden vermeden. 8. De installaties die tijdens het funderen van platen en of palen worden ingezet mogen het maximaal bronvermogen van Lwmax=126 dB(A) niet overschrijden. 9. Ten alle tijden dienen tijdens het funderen geluidsreducerende bronmaatregelen worden getroffen. 10. Het meten van het maximaal bronvermogen-niveau dient volgens het meet en rekenvoorschrift van de Handleiding industrielawaai te geschieden. 11. Veriichting als gevolg of ten behoeve van vergunde activiteiten dient zodanig te worden beperkt, opgesteld en afgeschermd dat lichtstraüng naar het Natura 2000-gebied Waddenzee zoveel als redelijkenwijs mogelijk wordt voorkomen. Verspreiden bodemmateriaal in de Waddenzee 12. Buitengaats materieel dient waar redelijkerwijs mogelijk gebruik te maken van betonde vaargeulen.
13. Buitengaats materieel dient ten minste 1.500 meter afstand te houden van rustende of zogende zeehonden. 14. Verstoring van groepen foeragerende eidereenden dient te worden vermeden. 15. Het verspreiden van bodemmateriaal op zee mag uitsluitend plaatsvinden tussen 1 november en 15 februari van enig jaar. 16. Het verspreiden van bodemmateriaal op zee mag uitsluitend plaatsvinden op de (in Bijlage 3 beschreven) locaties P I , P2a, P5a en P6, tot de maximale hoeveelheden als opgenomen in onderstaande tabellen: ilfypete : r i j ^ a l / ; 'M irVfrspreideh .. ,:^.,. , „,(IVIinfi|,).r,, -:i(ih:Mm|),;r;i ^';,;',::: 'bodemmateriaal;„t5 '.,..'.■:., ■■,:■■ ,MAé:Aii&^.in.~ B2a Slib en slappe klei 4,1 Zand 0,5 0,5 Zand-klei 0,5 0,5 1,0 Totaal 5,6 0,5 1,0
Type te verspreiden bodemmateriaal r - , .,,.-^ ^^^ -.^r.., . .. Slib en slappe klei Zand Zand-klei
Ma^ximaiehoëveeflheden per jaar per verspreidmgslocatiè (in-Mm^) A;PA:;^..'' 0,12 0,16
, ,.,,*.v ■;'.:;•'. :' ■ • , . i . F 2 a ^ ^ - , r „ * - . : p 5 a . ■. 0,47
■.'■,>■..,,,»;,/; .:i;; . -P6...rt: ^ ■-}& 0,57
0,07
17. Vergunninghouder dient zorg te dragen voor een actuele en sluitende boekhouding van de soorten en hoeveelheden gewonnen bodemmateriaal. Daarin dienen de locaties van winning en bestemming te worden vermeld. Genoemde boekhouding dient op eerste verzoek te worden getoond aan voor handhaving van deze vergunning bevoegde ambtenaren. IVIonitoring en rapportage 18. Het uitblijven van effecten als gevolg van de vergunde activiteiten op de natuuriijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Waddenzee, Noordzeekustzone en Eems-Dollard dient, rekening houdend met de instandhoudingdoelen, te worden gemonitoord. Aard, plaats, tijd en frequentie van de daarvoor benodigde metingen, dan wel het ontbreken van de noodzaak daarvan dienen te worden gemotiveerd in het licht van de effectvoorspellingen in de Passende Beoordeling. 19. Vergunninghouder dient tijdig, doch uiteriijk 2 weken voor aanvang van werkzaamheden een monitoringplan te overieggen waarmee aan voorschrift 18 wordt voldaan. Dit plan kan, afhankelijk van de planning van de werkzaamheden, in delen worden overiegd en behoeft, indien van toepassing; per deel, de voorafgaande schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten. 20. De monitoring dient te worden voorbereid en uitgevoerd door ter zake kundige en onafhankelijke deskundigen en ten minste betrekking te hebben op de volgende aspecten: a. Vertroebeling en sedimentatie: Verificatie van de in de Passende Beoordeling voorspelde (extra) vertroebeling en sedimentatie. Verificatie van het in de Passende Beoordeling voorspelde (extra) veriies aan primaire productie en bodemfauna.
Het onderzoek naar de mogelijke (gevolgen van) vertroebeling en sedimentatie dient zich met name te richten op de verificatie van de in de effectbeschrijvingen gehanteerde modelparameters, b. Geluid en trillingen: Verificatie van de in de Passende Beoordeling voorspelde effecten op het gedrag van zeehonden als gevolg van aanlegwerkzaamheden. 21. Vergunninghouder dient jaariijks voor 1 april aan Gedeputeerde Staten te rapporteren over de voortgang van de vergunde activiteiten, de monitoring en de resultaten daarvan in het voorafgaande kalenderjaar. Indien, en voor zover, daar naar oordeel van Gedeputeerde Staten aanleiding toe bestaat dient vergunninghouder daarover eerder (tussentijds) te rapporteren. 22. Vergunninghouder dient het monitoringplan aan te passen indien en voor zover daartoe op grond van de in voorschrift 21 genoemde verslagen, dan wel tussentijdse of nieuwe informatie naar het oordeel Gedeputeerde Staten aanleiding bestaat. Vergunninghouder kan op dezelfde gronden een gemotiveerd verzoek tot aanpassing van het monitoringplan of beëindiging van de monitoring indienen bij Gedeputeerde Staten. Elke aanpassing van het monitoringplan of de monitoring vergt voorafgaande schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten. Slotbepalingen 23. Afwijking van deze vergunning vergt de voorgaande schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten en wordt alleen toegestaan indien en voor zover deze afwijking, rekening houdend met de instandhoudingdoelen, niet tot andere of nadeliger gevolgen voor Natura 2000 leidt of (andere) vergunningplicht op grond van art. 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. Een verzoek tot instemming dient tijdig, doch minimaal 4 weken voorafgaand aan de beoogde afwijking schriftelijk te worden gericht aan Gedeputeerde Staten. 24. Onveriet het bepaalde in artikel 43, lid 2, van de Nb-wet 1998 kunnen de voorschriften en beperkingen waaronder deze vergunning is verieend worden gewijzigd of aangevuld indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten blijkt dat de vergunde activiteiten gevolgen hebben die anders of nadeliger voor Natura 2000 zijn dan uit de bij dit besluit gebruikte informatie blijkt. 25. Onverlet het bepaalde in artikel 43, lid 2 van de Nb-wet 1998 kan, indien op enig moment mocht blijken dat de vergunde activiteiten, rekening houdend met de betrokken instandhoudingsdoelen, schade aan de natuuriijke kenmerken van Natura 2000 dreigen toe te brengen die niet door het treffen van maatregelen kan worden voorkomen, deze vergunning door ons worden ingetrokken.
Afschriften Afschriften van dit besluit worden verzonden aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, Burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond, Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslan en alle partijen die om zienswijzen zijn gevraagd. Voor de motivering van ons besluit verwijzen wij u naar bijlage 1
Meldingsclausule Wanneer u met de voorgenomen werkzaamheden start dient u dit te melden via het bijgevoegde meldingsformulier bij de afdeling Milieutoezicht van de Provincie Groningen, ta.v. de Toezichthouder natuurbeschermingswet. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Groningen:
voorzitter.
secretaris.
Bezwaar Degene wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, kan tegen dit besluit binnen zes (6) weken na de verzending daarvan een bezwaarschrift indienen bij Gedeputeerde Staten, Commissie Rechtsbescherming Postbus 610, 9700 AP Groningen. In de bijlage vindt u informatie over zaken die daarbij van belang zijn. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en tenminste bevatten: Naam en adres van de indiener Dagtekening Omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht De gronden van het bezwaar
Kennisgeving Van dit besluit zal door ons kennis worden gegeven door publicatie het Dagblad van het Noorden Bijlagen Bijlage 1: Motivering van het besluit Bijlage 2: De aanvraag en de bijbehorende documenten • Aanvraagbrief d.d. 2 oktober 2008. • Aanvraagformulier. • Passende Beoordeling Uitbreiding en verdieping Eemshaven (Arcadis, 2 oktober 2008). • Commitment Letter d.d. 23 oktober 2007, Ten behoeve van de Passende beoordeling zijn de volgende documenten overgelegd; Basisdocumenten (toegevoegd aan de CD-rom): 1. Hydromorfologische studie Alkyon (d.d. april 2007) met bijlagen; 2. Effects of dumping silt in the Hydromorphological study for Ems estuary, 3D model study, main report (juni 2008); 3. Effects of dumping silt in the Ems estuary, 3D model study, technical report (juni 2008); 4. Beoordeling hydromorfologische studies ten behoeve van uitbreiding en verdieping Eemshaven, Dr M, Van der Vegt, Instituut voor Marien en Atmosferisch onderzoek Utrecht Universiteit Utrecht (ongedateerd); 5. Ecologische effectenstudie, deelrapport 1 t/m 3, Consulmij (6 juli 2007) met bijlagen; 6. Nautisch Deelonderzoek MER Verruiming vaanweg Eemshaven Noordzee, Royal Haskoning (4 december 2007); 7. Variantenstudie scheepvaartbewegingen Eems, Royal Haskoning (27 april 2007). Compensatiedocumenten (toegevoegd aan de CD-rom): 1. Inventarisatie van te compenseren natuurwaarden ten gevolge van vijf in de Eemshaven te realiseren initiatieven (Altenburg&Wymenga). 2. Inrichtings- en faseringsplan terrestrische natuurcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga). 3. Realisatie tijdelijke compensatie Groningen Seaports (Eelerwoude Noord) met bijlagen. 4. Notitie Van tijdelijke naar permanente inrichting van de landcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga) met bijlage.
5.
Maatregelen- en faseringsplan mariene natuurcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga en Ziltwater Advies). MER Uitbreiding en verdieping Eemshaven met bijlagen en bijbehorende documenten (toegevoegd aan de CD-rom)..
Bijlage 1, behorende bij besluit dd 23 juni 2009, kenmerk 171203 A. Weergave van het procedurele en beleidsmatige kader 1. De aanvraag Provincie Fryslan heeft de aanvraag van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven, bekend als Groningen Seaports (hierna GSP) om vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbwet 1998) op 6 oktober 2008 ontvangen. Bij brief van 14 oktober 2008, kenmerk 00788404 is de ontvangst van uw aanvraag bevestigd. Bij brief van 18 december 2008, kenmerk 00800052 heeft de Provincie Fryslan de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag moet worden genomen op grond van artikel 42, tweede lid Nbwet 1998 veriengd met 13 weken. De aanvraag bevat de volgende stukken: • Aanvraagbrief d.d. 2 oktober 2008. • Aanvraagformulier. • Passende Beoordeling Uitbreiding en verdieping Eemshaven (Arcadis, 2 oktober 2008). • Commitment Letter d.d. 23 oktober 2007. Ten behoeve van de Passende beoordeling zijn de volgende documenten overgelegd; Basisdocumenten (toegevoegd aan de CD-rom): 8. Hydromorfologische studie Alkyon (d.d. april 2007) met bijlagen; 9. Effects of dumping silt in the Hydromorphological study for Ems estuary, 3D model study, main report (juni 2008); 10. Effects of dumping silt in the Ems estuary, 3D model study, technical report (juni 2008); 11. Beoordeling hydromorfologische studies ten behoeve van uitbreiding en verdieping Eemshaven, Dr. M. Van der Vegt Instituut voor Marien en Atmosferisch onderzoek Utrecht, Universiteit Utrecht (ongedateerd); 12. Ecologische effectenstudie, deelrapport 1 t/m 3, Consulmij (6 juli 2007) met bijlagen; 13. Nautisch Deelonderzoek MER Verruiming vaanweg Eemshaven Noordzee, Royal Haskoning (4 december 2007); 14. Variantenstudie scheepvaartbewegingen Eems, Royal Haskoning (27 april 2007). Compensatiedocumenten (toegevoegd aan de CD-rom): 6. Inventarisatie van te compenseren natuurwaarden ten gevolge van vijf in de Eemshaven te realiseren initiatieven (Altenburg&Wymenga). 7. Inrichtings- en faseringsplan terrestrische natuurcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga). 8. Realisatie tijdelijke compensatie Groningen Seaports (Eelerwoude Noord) met bijlagen. 9. Notitie Van tijdelijke naar permanente inrichting van de landcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga) met bijlage. 10. Maatregelen- en faseringsplan mariene natuurcompensatie Eemshaven (Altenburg&Wymenga en Ziltwater Advies). ME/? Uitbreiding en verdieping Eemshaven met bijlagen en bijbehorende documenten (toegevoegd aan de CD-rom).
Conform artikel 41, lid 1 van de Nbwet 1998 is in de aanvraag het belang van de aanvrager bij het verienen van de vergunning gemotiveerd. Op hoofdlijnen zijn de volgende activiteiten aangevraagd: • Uitvoeren van achterstallig onderhoudsbaggerwerk in de bestaande havens. • Vergroten van de diepte van de bestaande havens . • Veriengen van de Wilhelminahaven. • Aanleggen van een nieuwe insteekhaven. • Aanleg van kades. • Afvoeren en hergebruiken (op land) of verspreiden (op zee) van vrijkomen bodemmateriaal. • Ophogen van een deel van het haventerrein (de zgn. Oostlob). • Aanpassing type en hoogte bestaande waterkering. Voor deze activiteiten wordt gebruik gemaakt van verschillende materialen en technieken. Wel worden damwanden getrild voorde havenuitbrelding. Voor bagger-, graaf-, afvoer- en ophoogwerkzaamheden wordt gebruik gemaakt van grondverzetmaterieel. In totaal komt ruim 11,3 Mm^ bodemmateriaal vrij. Daarvan wordt ruim 4 Mm^(zand) gebruikt voor het ophogen van de Oostlob. Ruim 1,6 Mm^ (klei) wordt in depot gezet Het restant van het bodemmateriaal is niet geschikt voor toepassing en wordt op verspreidingslocaties op zee verspreid, op de verspreidingslocaties P I , P2a, P5a en P6. De locaties P1 en P2a zijn alleen aangevraagd voorde verspreiding van zand en zand/klei, de locaties P5a en P6 ook voor slib en slappe klei. Voor verdere informatie over het vergunde grondverzet wordt venwezen naar Bijlage 3 bij dit besluit 2. Wettelijk kader
Natura 2000-gebieden Artikel 19d, lid 1, van de Nbwet 1998 bepaalt dat het verboden is zonder vergunning, of in strijd met aan een dergelijke vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuuriijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e, sub a, sub b en sub c, van de Nbwet 1998 bepaalt dat Gedeputeerde Staten bij het verienen van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbwet 1998 rekening houden met: • de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een Natura 2000-gebied; • een op grond van artikel 19a of artikel 19b, van de Nbwet 1998, vastgesteld beheerplan; • vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden. Artikel 19f, eerste lid, van de Nbwet 1998 bepaalt dat voor projecten waarover Gedeputeerde Staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderiijk of in
combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, de initiatiefnemer alvorens Gedeputeerde Staten een besluit nemen, een passende beoordeling maken van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Artikel 19f, derde lid, van de Nbwet 1998 bepaalt dat de verplichting tot het maken van een passende beoordeling bij de voorbereiding van een besluit op grond van artikel 19d, niet geldt in gevallen waarin degene die een project waarop dat besluit betrekking heeft, onderneemt, daarmee een project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt herhaalt of voortzet voorzover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van dat project
Beschermde natuurmonumenten Artikel 60, lid 1 en lid 2, van de Nbwet 1998 bepaalt dat besluiten welke genomen zijn op basis van de Nbwet '67 (waaronder o.a. de besluiten tot aanwijzing van het natuurmonument 'Waddenzee') gelden als besluiten welke genomen zijn op basis van artikel 10 van de Nbwet 1998 (besluiten ter aanwijzing van beschermde natuurmonumenten). Artikel 10, lid 1, van de Nbwet 1998 bepaalt dat de ministervan LNV bij besluit een natuurmonument kan aanwijzen als beschermd natuurmonument Artikel 10a, lid 1, van de Nbwet 1998 bepaalt dat de minister van LNV gebieden aanwijst ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn, Lid 3 van dit artikel stelt dat de instandhoudingdoelstelling van deze gebieden mede betrekking kan hebben op doelstellingen ten aanzien van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied, anders dan vereist ingevolge de Vogel- en Habitatrichtlijn. Indien met toepassing van het tweede lid van artikel 15a een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft de instandhoudingsdoelstelling voor het op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied voor het gedeelte van het gebied waarop de aanwijzing als beschermd natuurmonument betrekking had, mede betrekking op de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuunwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het vervallen besluit. Aanwijzingsbesluiten Natura 2000 in het Waddengebied en de bekendmaking daan/an De aanvrager heeft zijn Passende beoordeling voorbereid aan de hand van de aanwijzingen- en aanmeldingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de aanwijzingen van natuurmonumenten, de PKB Waddenzee en de ontwerp aanwijzingbesluiten op grond van de Nbwet Op het moment van indiening van de aanvraag (oktober 2008) en de beoordeling door ons van de ontvankelijkheid daarvan was dit het toepasselijk toetsingskader. Dit was ook het geval tijdens de ter inzage legging. Op 25 februari 2009 heeft de minister van LNV de bekendmaking van zeven aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000 gebieden gepubliceerd, waaronder voor de Waddenzee en Noordzee kustzone. Wij zijn bij onze beslissing gehouden de aanvraag van GSP voor wat betreft deze gebieden te
beoordelen op basis van de van kracht zijnde aanwijzingsbesluiten en de beschikbare informatie daartoe zo nodig aan te vullen. De Waddenzee was al aangewezen als Vogelrichtlijngebied en is in 2006 aangemeld als Habitatrichtlijngebied. Op 21 mei 2007 zijn zeven ontwerpaanwijzingsbesluiten voor het Waddengebied gepubliceerd. Het betreft de Natura2000 gebieden: Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen Ameland, Duinen Schiermonnikoog en Noordzeekustzone, Deze ontwerp-aanwijzingsbesluiten hebben ter inzage gelegen en er zijn ongeveer 550 zienswijzen ingediend. Naar aanleiding daarvan heeft de ministervan LNV de aanwijzingsbesluiten op daarvoor in aanmerking komende onderdelen aangepast Daarbij is de meest recente wetenschappelijke kennis gebruikt ter onderbouwing van de aanwijzingsbesluiten. Daarbij is goed gekeken naar de ecologische haalbaarheid van de landelijke instandhoudingdoelstellingen. Op basis van nieuwe ecologische inzichten heeft de ministervan LNV o.a. besloten tot herijking van de doelniveaus van de broedparen voor enkele vogelsoorten. Tevens is bij Habitattype H2130 (grijze duinen) in het aanwijzingsbesluit Waddenzee "behoud oppervlakte en kwaliteit subtype A (kalkrijk)" toegevoegd. Daarnaast is in het Aanwijzingsbesluit Waddenzee van de genoemde soorten uit bijlage II van de Habitatrichtlijn de Nauwe korfslak (Hl014) toegevoegd. De genoemde wijzigingen in de doelniveaus van broedparen hebben geen betrekking op vogelsoorten die relevant zijn voorde Passende beoordeling van de door GSP aangevraagde activiteiten. Ook de toevoeging van het behoud van oppervlak en kwaliteit van subtype A (kalkrijk) van het Habitattype H2130 (grijze duinen) heeft geen gevolgen, gezien het enige daarvoor in aanmerking komende effectpad (deposities). Door de grote afstand tussen de aangevraagde activiteiten ten opzichte van dit habitattype en de aard en tijdelijkheid van de aangevraagde activiteiten kan van enig effect op het nieuwe instandhoudingdoel geen sprake zijn. Hetzelfde geldt voor de mogelijke effecten op de Nauwe korfslak. Er kan geen sprake zijn van negatieve effecten op het instandhoudingdoel voor deze soort (behoud van omvang en kwaliteit) leefgebied. Beheerplan Bij de voorbereiding van en besluitvorming over de aanvraag van GSP was nog geen Beheerplan voor een van de aangewezen gebieden van kracht of in voorbereiding. Deze plannen zullen op grond van de Nbwet 1998, dus voor begin 2012 van kracht zijn. Geen beheer, nieuw project De door GSP aangevraagde activiteiten zijn niet nodig voor en hebben geen verband met het beheer van onder de Nbwet 1998 aangewezen gebieden. Het onderhavige initiatief is ook nog niet eerder beoordeeld in het kader van de Nbwet 1998. Mogelijk significante gevolgen Uit artikel 19f, lid 1, van de Nbwet 1998 volgt dat voor projecten die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, een Passende beoordeling wordt opgesteld.
Artikel 19g, lid 1, van de Nbwet 1998 stelt dat een vergunning slechts verieend kan worden indien het bevoegd gezag zich ervan verzekerd heeft dat de natuuriijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet aangetast zullen worden. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 7 september 2004 aangegeven dat een passende beoordeling slechts dan achterwege kan worden gelaten indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het voorgenomen project afzonderiijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied. In casu kunnen dergelijke gevolgen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Derhalve concluderen wij dat een passende beoordeling conform artikel 19f van de Nbwet 1998 vereist is. Een passende beoordeling houdt in dat op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van een plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingdoelstellingen in gevaar kunnen brengen geïnventariseerd moeten worden. In opdracht van de initiatiefnemer is daarom een Passende beoordeling uitgevoerd door Arcadis, in samenwerking met Ziltwater Advies. De rapportage van deze Passende beoordeling en de achteriiggende (onderzoeks)rapportages zijn bij de aanvraag gevoegd. Bevoegdheid tot vergunningveriening Op basis van de Nbwet 1998 (artikel 2, lid 1 juncto artikel 16, lid 1, juncto artikel 19d, lid 1) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin beschermde natuurmonumenten c.q. Natura 2000-gebieclen geheel of grotendeels gelegen zijn, bevoegd ten aanzien van de beoordeling van aanvragen ter verkrijging van een vergunning op basis van artikel 19d, lid 1, van de Nbwet 1998. Op 30 november 2005 is het Besluit vergunningen Nbwet 1998 (hierna: het Besluit) (Staatsblad 2005, nr. 594) in werking getreden. De in dit Besluit specifiek opgesomde activiteiten worden aangemerkt als handelingen als bedoeld in artikel 16, lid 6, van de Nbwet 1998 en projecten of andere handelingen of categorieën van gebieden als bedoeld in artikel 19d, lid 3, van de Nbwet 1998. Voor deze specifieke activiteiten geldt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) als bevoegd gezag. In haar uitspraak van 25 februari 2009 (zaaknummer 200709030/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat artikel 3, aanhef en onder a, van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 met zich brengt dat de bevoegdheid tot verlening van vergunningen krachtens artikel 19d slechts berust bij de minister voor zover de gevolgen van het project of de andere handelingen waarvoor vergunning wordt gevraagd, zich kunnen voordoen in het tussen Nederland en Duitsland betwiste gebied. Wiiziging bevoegd gezag Op 23 december 2008 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de regulering van bestaand gebruik en enkele andere zaken aanvaard.'' De wijzigingen zijn gericht op het verbeteren van de werking van de wet in de praktijk en het verbeteren van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wet is zonder overgangsbepalingen in werking getreden op 1 februari 2009.^ ^ Deze wetswijziging voorziet in een uitzondering op " EK 2007-2008, 31 038, nr. A. Wetstekst zie Staatsblad 2009,18 (22 januari 2009).
het beginsel van artikel 2 vijfde lid Nbw, dat ziet op de bevoegdheidsverdeling van provincieoverschrijdende gebieden. In gevallen waarin de vergunningaanvraag betrekking heeft op een plan of project dat hoofdzakelijk gevolgen heeft voor een deel van het Natura 2000-gebied, beslissen Gedeputeerde Staten van de provincie waarin dat deel ligt, op grond van een nieuw artikel 2a Nbw. Deze wetswijziging is zonder overgangsrecht in werking getreden. Dit houdt in dat lopende procedures door ons dienen te worden voortgezet met inachtneming van de gewijzigde wet. Wij zijn van mening dat een juiste toepassing van de gewijzigde Nbw met zich mee brengt dat er op 1 februari 2009 een wijziging van het bevoegd gezag voor de vooriiggende aanvraag van Havenschap Delfzijl/Eemshaven (GSP) heeft plaatsgevonden. Wij hebben artikel 2a, tweede lid, Nbw toegepast op het project van GSP. Wij menen dat het project van GSP hoofdzakelijk gevolgen heeft voor het deel van het Natura 2000-gebied Waddenzee en Noordzeekustzone dat gelegen is in de provincie Groningen. De provincie Groningen is met ingang van 1 februari 2009 het bevoegd gezag om voor het project van GSP de gevolgen voor de provincieoverschrijdende Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone te beoordelen. Omdat de gevolgen van de voorgenomen activiteiten waarvoor vergunning is aangevraagd zich deels voor kunnen doen in het betwiste gebied, is daarmee de ministervan LNV bevoegd om te besluiten op de aanvraag voor zover de gevolgen zich voordoen in het betwiste gebied. Voor de gevolgen van de voorgenomen activiteiten buiten het betwiste gebied zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om te besluiten op deze aanvraag. 4. Vergunningplicht De uitbreiding en verdieping van de Eemshaven kan effecten hebben op de volgende Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten; Waddenzee De Waddenzee is op 25 februari 2009 aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied) en was een Staatsnatuurmonument Eems-Dollard estuarium Het Eems-Dollard estuarium is op 14 september 2007 aangemeld als Natura 2000gebied en op 12 december 2008 door de Europese Commissie op de communautaire lijst geplaatst Het gebied zal na Aanwijzing onder de Nbwet 998 onderdeel uitmaken van het Natura 2000-gebied Waddenzee (Vogel- en Habitatrichtlijngebied). Noordzeekustzone De Noordzeekustzone is op 25 februari 2009 aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied). Wij zijn op grond van de aanvraag en de daarbij overiegde informatie, alsmede de binnen onze organisatie beschikbare kennis en informatie van oordeel dat de aangevraagde activiteiten, al dan niet in samenhang met andere voorgenomen activiteiten, effecten kunnen hebben op de genoemde Natura 2000 gebieden. De Inwerkingtreding zie Staatsblad 2009,23 (29 januari 2009).
aangevraagde activiteiten worden daarom door ons als vergunningplichtig onder de Nbwet 1998 aangemerkt Wij zullen de mogelijke effecten op de natuuriijke kenmerken van de genoemde gebieden beoordelen, rekening houdend met de relevante aanwijzingsgrondslagen en instandhoudingdoelen, de te verwachten autonome ontwikkeling en de gevolgen van andere voorgenomen plannen, projecten en activiteiten. Voor een overzicht van de onder de relevante aanwijzings- en aanmeldingsbesluiten beschermde natuurwaarden verwijzen wij naar de passages dienaangaande in de bij de aanvraag gevoegde Passende beoordeling alsmede naar de hieromtrent opgenomen informatie op www,minlnv,nl. 5. Beleid Derde Nota PKB Waddenzee (hierna: de PKB) Naast de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswetgeving is de Derde Nota PKB Wadddenzee van belang voor de toetsing van de onderhavige vergunningaanvraag. De op grond van de PKB Waddenzee te beschermen waarden en kenmerken vloeien voort uit de hoofddoelstelling van deze PKB: de duurzame bescherming en ontiwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Om dit te bereiken is het beleid gericht op de duurzame bescherming en/of een zo natuuriijk mogelijke ontwikkeling van: • waterbewegingen en hiermee gepaard gaande geomorfologische en bodemkundige processen; • natuurlijk bodemreliëf; • kwaliteit van water, bodem en lucht. De water- en bodemkwaliteit dient zodanig te zijn dat verontreinigingen slechts een verwaarioosbaar effect hebben op flora en fauna; • biologische processen, waaronder de migratiemogelijkheden van dieren; • gebiedsspecifieke planten- en diersoorten; • foerageer-, broed- en rustgebieden van vogels, de werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren en de kinderkamerfunctie van vis; • landschappelijke kwaliteiten, met name rust weidsheid, open horizon en natuuriijkheid inclusief duisternis; • in de bodem aanwezige archeologische waarden en in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden. De PKB stelt meer specifiek, dat voorgenomen plannen, projecten en handelingen de afwegingskaders van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen dienen te doodopen. Deze zijn nationaal geïmplementeerd in de Nbwet 1998 en de Flora- en Faunawet. Voor zover wettelijke regelingen zich er niet tegen verzetten, zal daarbij volgens de PKB een zelfde afweging als bij de natuunwaarden moeten worden gemaakt ten aanzien van de hierboven reeds benoemde landschappelijke kwaliteiten (die beschermd werden door de toenmalige aanwijzing als Staatsnatuurmonument). Dit uitgangpunt is inmiddels ook opgenomen in de Nbwet 1998. Ook plannen, projecten of handelingen buiten het PKB-gebied, waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat zij afzonderiijk of in combinatie met andere plannen, projecten of handelingen significante gevolgen kunnen hebben voorop grond van de PKB, te beschermen waarden en kenmerken, dienen aan de hoofddoelstelling van de PKB te worden getoetst. De wijze van toetsing vindt plaats door toepassing van het reeds eerder benoemde afwegingskader. In relatie tot de onderhavige vergunningaanvraag dient daarom met name acht te worden geslagen op de hiernavolgende beleidspassages uit de genoemde PKB:
" De belasting van de Waddenzee met verontreinigingen en nutriënten zal worden teruggebracht overeenkomstig het landelijk waterkwaliteits- en Noordzeebeleid met speciale aandacht voor diffuse verontreinigingen en het (interjnationaal beleid voor de lucht, de bodem en het water Voor de lange termijn is het doel het bereiken van de streefwaarden voor water en bodem uit de Vierde Nota Waterhuishouding en het bereiken van een 'goede toestand' op basis van de Kaderrichtlijn Water In de planperiode van de Vierde Nota Waterhuishouding (tot 2006) wordt er naar gestreefd voor zoveel mogelijk stoffen de minimumkwaliteit (MTR) te realiseren." Uit de bij de vergunningaanvraag van GSP overiegde informatie^ blijkt dat de te vergunnen activiteiten niet in de weg staan aan dit streven, omdat het te verspreiden bodemmateriaal een vergelijkbare kwaliteit heeft als het sediment in de Waddenzee zelf. "Ontwikkelingsmogelijkheden op bedrijventerreinen in de nabijheid van de Waddenzee kunnen worden benut, onder de voorwaarden dat wordt voldaan aan de landelijke milieuhygiënische normen en dat risicodragende bedrijven en/of stoffen worden toegestaan mits aangetoond wordt dat in geval van calamiteiten er geen onherstelbare schade kan worden toegebracht aan de Waddenzee". Uit de bij de vergunningaanvraag van GSP overiegde informatie blijkt dat de te vergunnen activiteiten aan deze voorwaarden voldoen, door nautische maatregelen in de sfeer van verkeersgeleiding en veiligheid op zee. "Bestaande havens en bedrijventerreinen direct grenzend aan de Waddenzee, uitgezonderd Den hielder, mogen niet zeewaarts worden uitgebreid". "Uitbreiding van havens en bedrijventerreinen, buiten de genoemde uitzonderingen, is alleen landinwaarts toegestaan. Zeewaartse aanleg of aanpassing van havendammen en veerdammen is in beginsel niet toegestaan, tenzij veiligheid of bereikbaarheid dat vereisen en mits passend binnen het afwegingskader zoals aangegeven in deze pkb". Uit de bij de vergunningaanvraag van GSP overiegde informatie blijkt dat de te vergunnen activiteiten aan deze voorwaarden voldoen, er is geen sprake van zeewaartse uitbreiding. "Gezien de economische potenties van de havens van Den Helder, i-ladingen en Delfzijl alsmede de Eemshaven, kan voor de vaargeulen vanaf de Noordzee naar deze havens in uitzondering op de vastgestelde streefdieptes/normehng tot verdere verdieping worden overgegaan, onder de voorwaarde dat dit past binnen het afwegingskader van deze pkb" De onderhavige aanvraag heeft geen betrekking op een verdieping en verbreding van de vaargeul naar de Noordzee; deze verruiming wordt voorbereid door Rijkswaterstaat. De gevolgen van deze verrruiming zijn beoordeeld in de daarvoor opgestelde MER en Passende Beoordeling, welke vrijwel gelijktijdig met ons besluit door Rijkswaterstaat worden gepubliceerd, als bijlage bij het Ontwerp Tracébesluit voor de verruiming van de vaargeul, In paragraaf 4.2 en 5.5 van het MER wordt geconcludeerd dat deze verruiming binnen de randvoorwaarden van de PKB Derde Nota Waddenzee (2006) past, welke conclusie wij delen. "Er mag in de Waddenzee alleen baggerspecie afkomstig uit de Waddenzee en de rechtstreeks daarmee in verbinding staande havens worden verspreid. Deze ' Aanvulling MER (Hoofidsluk 2) Arcadis d.d. 1 april 2008
baggerspecie dient te voldoen aan de geldende kwaliteitsnorm volgens het nationale beleid voor de waterhuishouding". Uit de bij de vergunningaanvraag van GSP overiegde informatie blijkt dat de te vergunnen activiteiten aan deze voorwaarden voldoen. De hoofddoelstelling voor de Waddenzee zoals aangegeven in de Derde Nota Waddenzee is de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap. Dit omvat de landschappelijke kwaliteiten, met name rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid inclusief duisternis. In relatie tot het open landschap zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten de skyline van de Waddenzee en de openheid niet aantasten. Werelderfgoedstatus Het Werelderfgoed Comité van UNESCO neemt in de week van 22 t/m 30 juni 2009 een beslissing of de Waddenzee op de werelderfgoedlijst wordt geplaatst. In januari 2008 hebben de minister van LNV en haar Duitse collega de Waddenzee gezamenlijk voorgedragen als werelderfgoed. Een eventuele plaatsing op de Werelderfgoedlijst onderstreept het feit dat de Waddenzee zo'n grote natuurwaarde heeft voor de wereld dat deze bescherming verdient en voor toekomstige generaties behouden moet blijven. B. Inhoudelijke overwegingen met betrekking tot de aangevraagde vergunning I.
Passende beoordeling
Bij de vergunningaanvraag zijn een aantal documenten gevoegd (zie opsomrhing hierboven). Daarbij is tevens een document "Passende Beoordeling Uitbreiding en verdieping Eemshaven (Arcadis, 2 oktober 2008)" gevoegd. Wij hebben dit document inclusief de daarin opgenomen verwijzingen naar andere documenten, beoordeeld. Wij zijn bij onze eigen afweging op onderdelen tot andere conclusies gekomen dan de in dit rapport opgenomen uitgangspunten en de daarop gebaseerde conclusies. Voor zover van toepassing venwijzen wij naarde conclusies van de Passende beoordeling van 2 oktober 2008. De in onderstaande beoordeling opgenomen conclusies zijn tot stand gekomen als gevolg van de binnen ons provinciaal apparaat aanwezige expert judgement Onze conclusies kunnen daarom afwijken van de conclusies in het rapport van 2 oktober 2008. II.
Selectie van relevante natuurwaarden
De aangevraagde activiteiten kunnen effecten hebben op verschillende beschermde natuunwaarden. Teneinde te bepalen welke natuurwaarden (instandhoudingsdoelstellingen) gevolgen kunnen ondervinden van de activiteiten wordt eerst een selectie gemaakt van de natuurwaarden die (mogelijkerwijs) aangetast kunnen worden. Daarbij wordt in eerste instantie uitgegaan van de activiteiten die met deze vergunning worden vergund. Vergunde activiteiten Het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerk, het vergroten van de diepte in de haven en de aanleg van de insteekhaven, het veriengen van de Wilhelminahaven en het ophogen van een deel van de Oostlob zijn activiteiten die allen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied spelen. Voor deze activiteiten is dan ook
alleen een beoordeling op de externe werking aan de orde. Daar de activiteiten allen te maken hebben met grond- cq baggerverzet en hiervoor grotendeels dezelfde type machines ingezet worden, zullen deze hieronder gezamenlijk beoordeeld worden als 'baggerwerk en grondverzet'. Daarnaast vindt verspreiding van baggerspecie plaats binnen de begrenzing van natura2000 gebied. Baggerwerk en grondverzet Het haventerrein is gelegen buiten de begrenzing van de betreffende Natura 2000gebieden. Er is vastgesteld dat het Eemshaventerrein een functie heeft als broed-, foerageer en/of rustgebied voor een aantal vogelsoorten waarvoor de Waddenzee is gekwalificeerd als Vogelrichtlijngebied. Veriies van gebiedsdelen die van belang zijn voor de soorten welke onder de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000gebieden beschermd zijn, ongeacht de exacte begrenzing van de genoemde beschermde gebieden, aan te merken als een mogelijke aantasting van de wezenlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden. Er dient derhalve te worden onderzocht welke gevolgen kunnen optreden op de instandhoudingsdoelstellingen voor de betreffende vogelsoorten. Voor zover er sprake is van aantasting van leefgebieden is dit te beschouwen als externe werking. Daarnaast kan het gebruik van machines en menselijke aanwezigheid leiden tot verstorende effecten binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee als gevolg van verstoring door licht beweging en geluid. Aanpassingen waterkeringen en aanleggen kades De aangevraagde aanpassingen van type en hoogte van waterkeringen en het aanleggen van kades hebben eveneens betrekking op activiteiten die zich buiten de begrenzing van de betreffende Natura 2000-gebieden afspelen. Naast een beoordeling op mogelijke externe werking als gevolg van verstoring door machines en menselijke aanwezigheid is het in deze van belang een beoordeling uit te voeren naar de te venwachten gevolgen vanwege de aanlegwerkzaamheden. Tevens kan er verstoring optreden bij vogels en zeehonden als gevolg van 'normale' bovengrondse geluidsemissies, licht en beweging. Afvoeren en verspreiden bodemmateriaal Als gevolg van het verspreiden van bodemmateriaal in het mariene milieu kunnen veranderingen optreden in habitats. Naast een beoordeling van de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde habitattypen in de Waddenzee dient ook te worden onderzocht welke gevolgen zijn te venwachten van het verspreiden van bodemmateriaal op soorten waarvoor instandhoudingsdoelen gelden, zoals vogels, vissen en zeehonden. De aanwezigheid van schepen (baggerschepen en hulpschepen) op of nabij plaatsen waar zeehonden of vogels rusten of nabij foeragerende vogels kan leiden tot ongewenste verstoring. De gevolgen hiervan dienen te worden onderzocht Daarnaast dient te worden onderzocht wat de gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitatrichtlijnsoorten rivierprik, zeeprik, fint en bruinvis als gevolg van het verspreiden van bodemmateriaal. Habitattvpen Het Natura 2000-gebied Waddenzee is aangewezen voor de volgende natuuriijke habitattypen opgenomen in bijlage I van richtlijn 92/43/EEG; H1110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken Hl 140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten
HI 31 o Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Sa//corn/a spp. en andere zoutminnende soorten H1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) Hl 330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) H2110 Embryonale wandelende duinen H2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ("witte duinen") H2130 *Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie ("grijze duinen") H2160 Duinen met Hippophaë rhamnoides H2190 Vochtige duinvalleien Uit de aanvraag en de bijgevoegde bijlagen blijkt dat er effecten mogelijk zijn voor de volgende natuuriijke habitattypen in het Natura 2000-gebied Waddenzee: Hl 110 Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken. Doelstelling voor dit habitattype in de Waddenzee is: Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken, getijdengebied (subtype A). De kwaliteitsverbetering dient vooral te worden behaald door een deel van de mosselbanken betere ontwikkelingskansen te bieden (diverse stadia van ontwikkeling aanwezig) en door het herstel van de omvang en samenstelling van de visstand. Hl 140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten. Doelstelling voor dit habitattype in de Waddenzee is: Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit silken zandplaten, getijdengebied (subtype A). Wat de kwaliteit betreft is enerzijds behoud van de morfologische variatie van belang: de afwisseling tussen platen met een verschillende hoogteligging, mate van dynamiek en sedimentsamenstelling, anderzijds de overgangen daartussen en de overgangen naar diepere geulen en naar habitattypen H1110 permanent overstroomde zandbanken en H1310 zilte pionierbegroeiingen. Kansen voor verbetering van de kwaliteit liggen met name bij herstel van droogvallende mosselbanken (en de daarbij behorende levensgemeenschappen) en bodemfauna én bij uitbreiding van zeegras- en ruppiavelden. Herstel van geleidelijke zoet-zoutovergangen is hiervoor van belang. Voor de mosselbanken op de droogvallende platen wordt gestreefd naar een toename van de oppervlakte. Het Eems-Dollard estuarium heeft een van de rest van de Waddenzee afwijkende status als Natura 2000-gebied. De wadplaten Hond-Paap zijn reeds in 2000 zowel door Nederiand als Duitsland aangemeld als habitattype Hl 140, maar de omringende geulen en het sublitoraal zijn op dit moment alleen door Nederiand aangemeld. Het Nederiandse Eems-Dollard estuarium is op 12 december 2008 door de Europese Commissie op de communautaire lijst geplaatst met nummer NL2007001 en heeft een oppervlakte van 4.153 ha. Het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard is aangemeld voor de volgende natuuriijke habitattypen opgenomen in bijlage I van richtlijn 92/43/EEG: H1130 Estuaria . Uit de Passende beoordeling blijkt dat er effecten zijn te verwachten voor het habitattype Hl 130 Estuaria. De doelstelling voor dit habitattype is geformuleerd als behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit Habitatsoorten Het Natura 2000-gebied Waddenzee is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van richtlijn 92/43/EEG:
HI014 Nauwe korfslak HI095 Zeeprik HI099 Rivierprik H1103Fint HI364 Grijze zeehond HI365 Gewone zeehond Het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van richtlijn 92/43/EEG: Hl095 Zeeprik Hl099 Rivierprik H1103Fint Hl365 Gewone zeehond Uit de aanvraag en de bijgevoegde bijlagen blijkt dat voor alle hiervoor genoemde habitatsoorten effecten niet uitgesloten zijn. De effecten op de Nauwe Korfslak hebben wij zelf beoordeeld (zie hierna). Hl095 Zeeprik. Doelstelling voor deze habitatsoort betreft het behoud van omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Hl099 Rivierprik. Doelstelling voor deze habitatsoort: betreft het behoud van omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Hl 103 Fint Doelstelling voor deze habitatsoort: betreft het behoud van omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Opgemerkt moet worden dat voor de Waddenzee geen herstelmaatregelen noodzakelijk worden geacht Uitbreiding van de populatie is afhankelijk van maatregelen in Duitsland. Hl 364 Grijze zeehond. Doelstelling voor deze habitatsoort betreft het behoud van omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. Hl 365 Gewone zeehond. Doelstelling voor deze habitatsoort betreft het behoud van omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Hl014 (Nauwe korfslak). Bij de aanwijzing van de 'Waddenzee' als Natura 2000gebied op 25 februari 2009 is de Nauwe kort'slak alsnog opgenomen als doelsoort. Wij hebben de mogelijke gevolgen van door GSP aangevraagde activiteiten op het bekende leefgebied van de Nauwe korfslak in het Waddengebied onderzocht en op basis van de binnen ons provinciaal apparaat aanwezige expertise beoordeeld, in samenhang met de mogelijke gevolgen van andere voorgenomen activiteiten. Voor de Nauwe korfslak (Vertigo angustior) is door de minister van LNV een profiel opgesteld (geactualiseerd op 1 september 2008). Hieruit blijkt dat binnen de Atlantische regio het relatief belang van de Nederiandse populaties zeer groot is. De staat van instandhouding is matig ongunstig. Over het precieze voedsel van de Nauwe korfslak is weinig bekend. De dieren leven op plaatsen waar een zo gelijk mogelijke luchtvochtigheid heerst, met name op ruimtelijke overgangen van nat naar droog. De soort wordt vooral in het bladstrooisel gevonden, tussen mossen en grassen onderen in de buurt van struiken en bomen in meer open duingebieden. Dit dier wordt vooral, maar niet uitsluitend, aangetroffen in kalkrijke duinen. Op de, bij het profiel behorende, kaart is het voorkomen op de Wadden niet weergegeven. Ook in het aanwijzingsbesluit Waddenzee zijn alle thans bekende vindplaatsen niet aangegeven. De afgelopen jaren zijn veel inventarisaties, gericht
op de Nauwe korfslak, uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een sterke toename van het aantal vindplaatsen. Aan de hand van deze nieuwe kennis lijkt de soort de afgelopen decennia, in ieder geval in de duinen, minder sterk achteruitgegaan of zelf stabiel gebleven. Het leefgebied van de Nauwe korfslak is beschreven in de publicatie "De soorten van het leefgebiedenbeleid" door De Bruyne, Gmelich Meyling en Boesveld van Stichting ANEMOON.^ Deze deskundigen noemen als belangrijke bedreigingen verzuring, vergrassing, verdwijning van geschikt biotoop en snelle, blijvende veranderingen in het waterpeil. Uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat de Nauwe korfslak voorkomt op de Waddeneilanden. Het enige denkbare effectpad van de door GSP aangevraagde activiteiten op deze soort zijn tijdelijke atmosferische depostities als gevolg van verbrandingsemissies die bij de aanlegactiviteiten vrijkomen. De emissies van deze activiteiten zijn zodanig beperkt en vinden op zodanig lage hoogte en grote afstand van het leefgebied van de eilanden plaats, dat op voorhand geen gevolgen te venwachten zijn op het instandhoudingdoel van de Nauwe korfslak (behoud van de omvang en kwaliteitvan het leefgebied). Het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone is o.a. aangewezen voor de bruinvis (Hl 351). Deze soort is echter geen doelsoort voor het Natura 2000-gebied Waddenzee. Omdat de soort wel in de Waddenzee voorkomt dienen mogelijk (externe) effecten op het instandhoudingdoel van deze soort in de Noordzee kustzone te worden beoordeeld, (zie hieronder "Externe werking Natura 2000gebied Noordzeekustzone). VDqElrichtlijnsoDrten Braak liggende delen van de Eemshaven hebben zich ontwikkeld tot een geschikt broed-, foerageer- of rustgebied voor een groot aantal vogelsoorten, waaronder doelsoorten van de Waddenzee. Het Natura 2000-gebied Waddenzee is aangewezen vanwege het voorkomen van een groot aantal vogelsoorten (broedvogels en niet-broedvogels). Voorde broedvogelsoorten A034 Lepelaar, A081 Bruine kiekendief, A082 Blauwe kiekendief. A l 37 Bontbekplevier, A l 83 Kleine Mantelmeeuw, A l 91 Grote stern. A l 93 Visdief, Al94 Noordse stern en A222 Velduil zijn per soort doelstellingen geformuleerd voor het behoud van de omvang en kwaliteitvan het leefgebied met een draagkracht vooreen minimaal aantal paren. Voorde broedvogels A063 Eidereend, A l 32 Kluut A l 38 Strandplevier, A l 95 Dwergstern zijn per soort doelstellingen geformuleerd voor het behoud van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een minimaal aantal paren wordt aangehouden. Voor de niet-broedvogels A005 Fuut A017 Aalscholver, A034 Lepelaar, A037 Kleine Zwaan, A039 Toendrarietgans, A043 Grauwe gans, A045 Brandgans, A046 Rotgans, A048 Bergeend, A050 Smient A051 Krakeend, A052 Wintertaling, A053 Wilde eend, A054 Pijlstaart, A056 Slobeend, A067 Brilduiker, A069 Middelste zaagbek, A070 Grote zaagbek, A103 Slechtvalk, A132 Kluut A137 Bontbekplevier, A140 Goudplevier, A141 Zilverplevier, A142 Kievit A144 Drieteenstrandloper, A147 Krombekstrandloper, A149 Bonte strandloper, A156 Grutto, A157 Rosse Grutto, A160 Wulp, A161 Zwarte ruiter, A162 Tureluur, A164 Groenpootruiter en A197 Zwarte stern zijn per soort doelstellingen geformuleerd voor het behoud van
Naturalis, EIS-Nederland 2008, Kalkman ed, p. 121-127.
de omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een gemiddeld aantal vogels (seizoensmaxima dan wel seizoensgemiddelde). Voor de niet-broedvogels A062 Topper, A063 Eider, A l 30 Scholekster, A l 43 Kanoet en A169 Steenloper zijn per soort doelstellingen geformuleerd voor het behoud van de omvang en een verbetering van de kwaliteitvan het leefgebied, met een draagkracht voor een gemiddeld aantal vogels (Voorde Eidereend midwinteraantallen en voorde overige soorten seizoensgemiddelden). Externe werking Natura 2DDD-qEbieii NpordzEekustzpne De uitbpEiding en verdieping EemshavEn kan mngelijk onk gevolgen hebben voer een aantel kwalificerende seorten van het Natura ZQQQ-gebied NoardzEekustzone, omdat ze ookvoorkDmen in de Waddenzee (Fint, Zeeprik, Rivierprik, Grijze zeehond en Gewone zeehond). Eventuele verstoring van deze soorten in de Waddenzee kan echter niet leiden tot zodanige effecten hebben dat daardoor nadelige effecten kunnen ontstaan voor de instandhoudingsdoelen in het Natura ZDDD-gebied Noordzeekustzone,, Voor de Bruinvis zijn alleen in relatie tot de Noordzeekustzone instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd (behoud kwaliteit en omvang leefgebied). Eventuele verstoring, als gevolg van de aangevraagde activiteiten, van enkele individuen die in de Waddenzee aanwezig zijn, zal zo gering zijn dat op voorhand geen gevolgen te verwachten zijn op het instandhoudingdoel van de Bruinvis, In verband met andere initiatieven in de Eemshaven vindt reeds een monitoring plaats naar eventuele verstoring als gevolg van langdurige geluidsproducerende werkzaamheden. Het vergunde initiatief zal slechts over circa 4 maanden (gedurende de aanleg van de kades) leiden tot een hoger geluidsniveau naar de omgeving. Deze periode achten wij te kort en te beperkt om vergunninghouder een monitoringsverpiichting voor te schrijven. Verstoring van Bruinvissen als gevolg van de aanwezigheid van baggerschepen achten wij eveneens op voorhand uitgesloten.
Landschappeliike waarden Beoordeeld zal worden in hoeverre de door GSP aangevraagde activiteiten kunnen leiden tot een aantasting van de landschappelijke schoonheid, het weidse karakter van de Waddenzee en de kenmerkende duisternis van dit gebied, alsmede een verstoring van de heersende rust. III.
Effectenanalyse
Habitattvpen De aangevraagde activiteiten vinden uitsluitend plaats buiten Habitatrichtlijngebied. Effecten op beschermde habitats zijn daarom alleen mogelijk door externe werking. Het gaat daarbij om de habitattypen Hl 110, Hl 140 en Hl 130. De effectbeoordeling richt zich in hoofdzaak op de gevolgen vanwege het verspreiden van bodemmateriaal op verspreidingslocaties in de Waddenzee. De berekening van de vertroebeling en de doorvertaling naar de effecten op de primaire productie zijn in eerste aanleg voor alle verspreidingslocaties uitgevoerd met behulp van 2D-verspreidingsmodellen, Aanvullend daarop is voor de verspreiding van slib en slappe klei op de locaties P5a en P6 gerekend met een behulp van een 3D modellering. Voor de locaties PI en P2a is geen 3D modellering toegepast omdat voor die locaties alleen de verspreiding van zand en zand-klei is aangevraagd. In de Passende Beoordeling is toegelicht dat de vertroebeling als gevolg van het verspreiden van zand en zand/klei ca. 10 % bedraagt van de vertroebeling als gevolg van de verspreiding van slib en slappe klei. De hoeveelheden zand en zand/klei zijn bovendien kleiner dan van slib en
slappe grond. Op grond daarvan en de uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat aanvullende 3D modellering voor de verspreiding van zand en zandklei niet nodig is om vast te stellen dat daardoor geen significante effecten kunnen ontstaan. Voor de volledigheid wordt opgemekt dat in de Passende beoordeling is geconcludeerd dat voor de verspreiding van slib op de locaties PI en P2A wel een aanvullende 3D modellering nodig kan zijn, dan wel dat zal moeten worden aangetoond dat de resultaten van de andere locaties representatief zijn. Zoals gezegd is het verspreiden van slib op de locaties PI en P2A niet aangevraagd, Habitattvpe "Permanent met water overstroomde zandbanken" Hl 110 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, hebben wij geconstateerd dat de volgende effecten niet op voorhand uit te sluiten zijn: • Extra vertroebeling • Verandering in de sedimentsamenstelling en geomorfologie • Kwaliteitsvermindering door sedimentatie en verontreiniging • Verstoring of sterfte van (doel)soorten Hieronder worden deze mogelijke effecten kort beoordeeld. Extra vertroebeling Zowel de bagger- als verspreidingslocaties zijn buiten het Habitatrichtlijngebied Waddenzee gelegen. De resulterende vertroebeling en sedimentatie kunnen effecten hebben op soortgroepen die een onderdeel vormen van binnen Natura 2000 beschermde habitats. Een toename van de vertroebeling kan door verminderde lichtinval effect hebben op de primaire productie van fytoplankton, fytobenthos en secundaire productie van zooplankton. In eerste aanleg zijn 2D berekeningen uitgevoerd voor de verspreiding van alle aangevraagde bodemmaterialen, op alle aangevraagde locaties. Daarbij gebleken dat de verspreiding van slib en slappe klei bepalend is voor de effecten en dat de verspreiding van zand en zand/klei daar slechts een geringe bijdrage aan levert. Het slibgehalte in zand en zand/klei is ca, 10% van dat in slib en slappe klei. Er wordt bovendien minder zand en zand/klei verspreid dan slib. Om die redenen is specifiek voor de verspreiding van slib op de daarvoor aangevraagde locaties gerekend meteen 3D verspreidingsmodel, waarmee ook inzicht wordt verkregen in de verticale verdeling van de slibconcentraties. Uit de berekeningen blijkt dat de vertroebeling door de verspreiding van slib ten hoogste met 1,4% zal toenemen. De primaire productie daalt in de winter tot ca. 2 % van die in de zomer. Door slib en slappe klei alleen in de wintermaanden te verspreiden kunnen effecten op de primaire productie dus vrijwel geheel worden voorkomen. Verandering in de sedimentsamensteiling en geomorfologie De verspreiding van bodemmateriaal vindt plaats buiten het habitatrichtlijngebied. De binnen het habitatrichtlijngebied gelegen habitattypen ondervinden geen direct effect vanwege het verspreiden van bodemmateriaal. Door resuspensie en bezinking van slib kan de fijnste fractie wel binnen het Habitatrichtlijngebied en dus ook op het daar aanwezige habitattype Hl 110 sedimenteren. Dat slib onderscheidt zich niet van het daar al aanwezige slib en zal zich onder invloed stromingen op gelijke wijze verder in het systeem verspreiden. Er treden dan ook geen wezenlijke veranderingen op in de bodemsamenstelling en geomorfologie van dit habitattype. Kwaliteitsvermindering door sedimentatie en verontreiniging
Bij de verspreiding van bodemmateriaal wordt de zeebodem op de verspreidingslocaties bedekt met een laagdikte van maximaal ca, 2 meter, waardoor alle aanwezige bodemfauna sterft. In een studie van Consulmij^ is een berekening gemaakt van de hoeveelheid benthos die daarbij maximaal verioren kan gaan. De effecten zijn plaatselijk en tijdelijk en de verspreidingslocaties liggen, zoals gezegd, buiten het habitatrichtlijngebied. De verspreidinglocaties hebben eveneens geen belangrijke betekenis als rust-, foerageer-, voortplantings- of opgroeigebied voor zich in Natura 2000 gebied bevindende soorten. Daardoor zijn significante effecten door externe werking uitgesloten. Daarnaast kan door sedimentatie in de habitattypen nabij de verspreidingslocaties tijdelijk sprake zijn van extra bodembedekking door slib. Dat slib onderscheidt zich niet van het daar al aanwezige slib en zal zich onder invloed van stroming op gelijke wijze verder in het systeem verspreiden. De dikte van de tijdelijke extra bodembedekking is zeer gering (enkele millimeters). Dergelijke effecten treden ook op onder natuuriijke omstandigheden. Het aanwezige bodemleven is daarop ingesteld en kan zich door deze laag omhoog werken, waardoor geen ecologische effecten te verwachten zijn. In Bijlage 5 van de Passende beoordeling zijn de mogelijke gevolgen van chemische verontreinigingen in het te verspreiden bodemmateriaal beschreven. Daarbij wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van negatieve gevolgen, omdat de gehaltes aan verontreinigingen in het te verspreiden bodemmateriaal gelijk of lager zijn dan die in het sediment in de Waddenzee. Verstoring of sterfte van soorten Door de vergunde activiteiten kan in beginsel vernietiging of verstoring van (doel)soorten optreden. Deze effecten kunnen echter door hun lokale aard en korte duur niet doorwerken op de kwaliteitvan habitats in de Natura 2000-gebieden. Deze effecten worden hierna beoordeeld bij de mogelijke effecten op doelsoorten. In de Passende beoordeling wordt bijvoorbeeld gesproken over het optreden van vertroebeling en de effecten op vissen. De beoordeling daarvan vindt bij de beschrijving van de effecten op vissen. Ditzelfde geldt voor de beoordeling van mogelijke verstoring van andere soorten, zoals zeehonden en vogels. Conclusie De mogelijke effecten door externe werking op Hl 110 zijn verwaarloosbaar en hebben rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dit habitattype geen nadelige gevolgen voor de natuuriijke kenmerken van de Waddenzee. Habitattvpe "Bii eb droogvallende slikwadden en zandplaten" Hl 140 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat de mogelijke effecten op dit habitattype vergelijkbaar zijn met de effecten op 'Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken'. Wij venwijzen dan ook in deze naar onze conclusie onder Hl 110, Habitattvpe "Estuaria" Hl 130 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat de mogelijke effecten op dit habitattype vergelijkbaar met de effecten op 'Permanent met zeewater van geringe diepte
'' Ecologische effectenstudie: Consulmij 2007
overstroomde zandbanken' (Hl 110). Wij verwijzen dan ook in deze naar onze conclusie onder Hl 110. Habitatsoorten Uit de, bij de aanvraag gevoegde Passende beoordeling blijkt dat de aangevraagde activiteiten kunnen leiden tot gevolgen voor de instandhoudingdoelstellingen van de Habitatsoorten H1099 Rivierprik, H1095 Zeeprik, H1103 Fint H1364 Grijze zeehond en H1365 Gewone zeehond en/of Hl 351 Bruinvis. De effectbeoordeling daarvoor richt zich in hoofdzaak op de gevolgen vanwege het verspreiden van bodemmateriaal (vertroebeling en bodembedekking). Daarnaast wordt aandacht besteed aan mogelijke verstoringseffecten (aanwezigheid, geluid en licht). Habitatsoort "Rivierprik" H1099 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat effecten mogelijk zijn als gevolg van: • Vertroebeling. • Verstoring door geluid en trillingen. • Mogelijke sterfte door bodembedekking. • Habitatveriies. Hieronder worden deze mogelijke effecten kort beoordeeld. Vertroebeling Voor soorten zoals de Rivierprik kan troebel water een belemmering vormen voor de trek van en naar de paaigebieden. De grootste aantallen Rivierprikken worden in november aangetroffen in het estuarium. Bij de verspreiding van bodemmateriaal kan de slibconcentratie in het zeewater oplopen tot enkele duizenden mg/l. Deze waarden zijn niet dodelijk voor volwassen vissen. Indien, zoals in de Waddenzee, voldoende habitat beschikbaar blijft waar de concentraties zwevend stof lager zijn, zullen de vissen de verspreidingslocaties tijdelijk mijden. Na het verspreiden van het bodemmateriaal verspreidt het slibwolk zich in de wijdere omgeving, waarbij de concentraties snel (binnen 30-60 minuten) afnemen, tot waarden waarbij geen effecten op vissen wordt venwacht. Bij regelmatig terugkerende verspreidingsactiviteiten kunnen de gebruikte locaties voor langere duur worden vermeden. Aangezien de verspreidingslocaties buiten het Habitatrichtlijngebied liggen en deze locaties niet van bijzondere betekenis zijn voor de rivierprik heeft dat geen gevolgen voor de instandhoudingdoelsteiling van deze soort. Verstoring door geluid en trillingen Aangezien de Rivierprik geen zwemblaas heeft, zullen de trillingen minder snel opgemerkt worden. De dieren kunnen geluid- en trillingsbronnen eenvoudig mijden, waardoor significante effecten uitgesloten zijn. De effecten zijn bovendien tijdelijk. Bedekking Tijdens het verspreiden van bodemmateriaal kan in beginsel vissterfte optreden door plotselinge bedekking. Het is onzeker of de dieren in voorkomende gevallen tijdig ontkomen. Omdat de verspreidingslocaties buiten het Habitatrichtlijngebied liggen, slechts een fractie van het leefgebied zijn en geen bijzondere betekenis hebben voor de soort, kunnen significante effecten worden uitgesloten.
/-/ait)/faf\/er//es Tijdens het verspreiden van bodemmateriaal ontstaat een tijdelijk verlies van habitat voor deze soorte. Omdat de verspreidingslocaties buiten het Habitatrichtlijngebied liggen, deze slechts een fractie van het leefgebied vormen en geen bijzondere betekenis hebben voor de soort, kunnen significante effecten worden uitgesloten. Conclusie De aangevraagde activiteiten kunnen niet leiden tot significante effecten op instandhoudingdoelstellingen voor de Rivierprik. Wel kunnen effecten ontstaan door bedekking / bedelving, tijdelijke verstoring en tijdelijk veriies van habitat buiten het Habitatrichtlijngebied, maar deze zijn zeker niet significant. Habitatsoort "Zeeprik" H1095 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat de effecten op deze habitatsoort kleiner of gelijk zijn aan de effecten op de 'Rivierprik'. De soort komt minder voor in het studiegebied. Habitatsoort "Fint'Hl 103 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat de mogelijke effecten op de Fint grotendeels gelijk aan de mogelijke effecten op de habitatsoorten Hl099 (Rivierprik) en Hl095 (Zeeprik). Bij de volgende effecten kunnen verschillen optreden: • Extra vertroebeling • Verstoring door geluid en trillingen • Mogelijke sterfte door bedekking Hieronder worden deze mogelijke effecten kort beoordeeld. Vertroebeling De Fint wordt geregeld in het Eems-Dollard estuarium waargenomen en trekt mogelijk ook verder de zee op. Deze soort kan in beginsel worden verstoord door vertroebeling als gevolg van de verspreiding van bodemmateriaal op zee. Op grond van de voor deze soort uitgevoerde achtergrondstudie^" wordt echter niet verwacht dat significante effecten optreden, aangezien: • De verhoging van het zwevend stof gehalte voor de locaties P5a en P6 beperkt blijft tot maximaal 15-18 mg/l indien (worst case) wordt aangenomen dat alle bodemmateriaal uit enig jaar in een seizoen wordt verspreid. Op de andere locaties is de vertroebeling nog veel geringer. • De cumulatieve vertroebeling van alle verspreidingslocaties bedraagt maximaal zo'n 50 mg/l (eveneens alleen direct in de buurt van de locaties P5a en P6). • De concentratie zwevend stof blijft (meestal) ver beneden de grenswaarde waarbij volwassen vissen fysiologische last kunnen ondervinden (100 mg/l). Verstoring door geluid en trillingen Finten hebben een zwemblaas en kunnen daardoor in vergelijking met prikken gevoeliger zijn voor geluid en trillingen. De dieren kunnen geluid- en trillingsbronnen echter eenvoudig mijden, waardoor significante effecten uitgesloten zijn. De effecten zijn bovendien tijdelijk. Bedekking Ecologische Efïectenstudie, Consulmij (2007)
Tijdens het verspreiden van bodemmateriaal kan in beginsel vissterfte optreden door plotselinge bedekking. Het is onzeker of de dieren in voorkomende gevallen tijdig ontkomen. Omdat de verspreidingslocaties buiten het Habitatrichtijngebied liggen, slechts een fractie van het leefgebied zijn en geen bijzondere betekenis hebben voor de soort, kunnen significante effecten worden uitgesloten. Conclusie De aangevraagde activiteiten kunnen niet leiden tot significante effecten op instandhoudingdoelstellingen voor de Fint Wel kunnen effecten ontstaan door bedekking / bedelving, tijdelijke verstoring en tijdelijk veriies van habitat buiten het Habitatrichtlijngebied, maar deze zijn zeker niet significant. Habitatsoort "Gewone Zeehond" Hl365 Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat op deze soort in beginsel de volgende effecten mogelijk zijn: • Verstoring door geluid en trillingen en aanwezigheid Hieronder worden deze mogelijke effecten kort beoordeeld. Verstoring ais gevolg van activiteiten op zee Uit waarnemingen is gebleken dat op de platen rustende zeehonden kunnen worden verstoord door schepen die zich binnen een afstand van ca. 1.200 meter bevinden, als gevolg van een combinatie van zichtbaarheid en geluid. Bij activiteiten op zee wordt veiligheidshalve een afstand van 1.500 meter in acht genomen ten opzichte van rustende of zogende zeehonden. Daarmee worden verstoringeffecten vermeden. Bij een (worst case) verstoringafstand van 1.500 meter (7,1 km^) voor geluid onder water en maximaal aanwezige aantallen zeehonden (zie paragraaf 4.2.2. van de Passende Beoordeling) zouden rondom varend materieel op enig moment tot 18 zeehonden kunnen worden verstoord. Zeezoogdieren laten zich gewoonlijk niet door scheepvaart verstoren en kunnen langzaam varend materieel zoals baggerschepen goed ontwijken. Eventueel mijdingsgedrag van zwemmende dieren wordt niet als significant beoordeeld. Verstoring als gevolg activiteiten op land. Omdat de voorgenomen activiteiten op het Eemshaventerrein grotendeels aan het zicht vanaf zee zijn onttrokken, kan geen sprake zijn van visuele verstoring van zeehonden op zee. Wel is verstoring door geluid mogelijk. Een drempelwaarde van 40 dB(A) is daarbij een 'worst case' benadering, omdat dit op hetzelfde niveau ligt als het achtergrondgeluid op windstille dagen. De oppervlakte met een geluidsbelasting van meer dan 40 dB(A) is, volgens de Passende beoordeling, tijdens de aanlegactiviteiten ongeveer 350 hectare groter dan in de autonome situatie. Dit betekent dat zeehonden daarop zouden kunnen reageren door ter hoogte van de Eemshaven iets meer afstand tot de kust aan te houden. Eventueel mijdingsgedrag van zwemmende dieren wordt als niet significant beoordeeld. Conclusie Indien bij activiteiten op zee een verstoringafstand van 1.500 meter tot rustende of zogende zeehonden wordt aangehouden zullen daar geen verstoringeffecten optreden. Daartoe hebben wij een voorschrift aan deze vergunning verbonden. Eventueel mijdingsgedrag van zwemmende dieren in de omgeving van varend materieel of nabij de Eemshaven wordt als niet significant beoordeeld. Habitatsoort "Grijze Zeehond" Hl364
Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat op deze soort in beginsel de volgende effecten mogelijk zijn: • Verstoring door geluid en trillingen en aanwezigheid De mogelijke effecten op de Grijze zeehond zijn in beginsel vergelijkbaar met die op de Gewone zeehond. De Grijze zeehond komt echter voornamelijk voor in de westelijke Waddenzee. Verder is bekend dat deze soort minder gevoelig is voor verstoring dan de gewone zeehond. Effecten op die populaties zijn vanwege de grote afstand uitgesloten. Wel is het zo dat de Grijze zeehond haar jongen in de winter ter wereld brengt Door in de vergunning een minimum afstand van 1.500 ten opzichte van rustende of zogende zeehonden voor te schrijven worden effecten daarop voorkomen. Eventueel mijdingsgedrag van zwemmende dieren wordt als niet significant beoordeeld. Vogelrichtlijnsoorten Uit de Passende beoordeling blijkt dat de werkzaamheden in de Eemshaven en het verspreiden van baggerspecie in het zeemilieu kunnen leiden tot verstoring van een aantal vogelsoorten, met name als gevolg van geluid en aanwezigheid. Voor de meeste soorten waarvoor de Waddenzee is aangewezen als Vogelrichtlijngebied, gaat het om een geringe verstoring van een beperkt aantal individuen, wat zeker niet is aan te merken als significante verstoring. Ook is er, vanwege de aangevraagde werkzaamheden, geen sprake van een verslechtering van de habitats van deze vogelsoorten. De bij de aanvraag gevoegde Passende beoordeling, baseert zich voor een belangrijk deel op de Ecologische Effectenstudie van Consulmij^\ Op van basis de bij de aanvraag gevoegde stukken en de binnen onze provinciale dienst aanwezige kennis, blijkt dat de belangrijkste effecten op vogels die kunnen optreden zijn: • Verstoring van foeragerende vogels op wadplaten en in het havenbekken, door aanwezigheid en geluid • Verstoring van vogels op open water, door aanwezigheid en geluid • Verstoring van rustende vogels op hoogwatervluchtplaatsen en rustgebieden, door aanwezigheid en geluid • Verstoring en veriies van broedgebieden Voor een aantal vogels wordt in de Passende beoordeling aangegeven dat verstoring kan optreden. Broedvogels De vergunde activiteiten vinden plaats buiten broedgebieden en voor wat betreft de activiteiten in de haven ook buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden. Eventuele effecten op doelsoorten kunnen daarom alleen door externe werking ontstaan. De eventuele effecten kunnen alleen in de zgn. Oostlob ontstaan, de Westlob ligt buiten de invloedsfeer van de vergunde activiteiten. Van de broedvogelsoorten waarvoor de Waddenzee kwalificeert als Vogelrichtlijngebied broeden
" Ecologische effectenstudie: Consulmij 2007
de volgende soorten in of rond het Eemshaventerrein: Blauwe kiekendief, Bruine kiekendief, Bontbekplevier, Kleine mantelmeeuw. Kluut Noordse stern en Visdief Effecten op de Kleine mantelmeeuw kunnen worden uitgesloten omdat er geen sprake is van verstoring van de Hond en Paap, het broedgebied van deze soort. De bekende broedplaatsen van de Visdief en Noordse stern liggen op de Westlob, Verstoring van deze gebieden treedt niet op zodat ook voor deze soorten een effect is uit te sluiten. Hieronder volgt per soort, samengevat een beschrijving van de te verwachten effecten op de soorten Bruine Kiekendief, Blauwe Kiekendief, Noordse Stern, Kluut en Bontbekplevier, zoals deze zijn beschreven in de Passende beoordeling. Bruine kiekendief In het Eemshavengebied komen 4-10 broedparen van de Bruine kiekendief voor (Tebodin 2006). Volgens de Passende beoordeling zijn effecten mogelijk door verstoring van de broedparen door de aangevraagde werkzaamheden. Blauwe kiekendief In de Eemshaven is een broedpaar Blauwe kiekendief waargenomen (Tebodin 2006). In het hele Waddengebied worden gemiddeld 3 broedparen Blauwe kiekendief geteld, met name in duingebieden op de Waddeneilanden. Volgens de Passende beoordeling bestaat als gevolg van de aangevraagde werkzaamheden een kleine tot gerede kans op verjaging van het broedpaar. Noordse stern Volgens de Passende beoordeling heeft de Noordse stern in de Eemshaven (Oostiob) een broedkolonie gevestigd; er werden 43 broedparen geteld (Tebodin 2006). Volgens de Passende beoordeling kunnen, als gevolg van de aangevraagde activiteiten, effecten optreden op deze broedparen met kleine tot gerede kans op verjaging van de broedparen. Kluut Op het Eemshaventerrein zijn maximaal 287 broedparen van de Kluut vastgesteld (Tebodin 2006), waarvan 24 paren in de Oostlob (Buro Bakker 2006), Volgens de Passende beoordeling bestaat er, als gevolg van de werkzaamheden een kleine tot gerede kans op verjaging van max. 287 broedparen. Wij gaan er vanuit dat alleen een kans bestaat op verstoring van de 24 broedparen in de Oostlob. Wij achten het uitgesloten dat er, als gevolg van de aangevraagde activiteiten, verstoring kan optreden van de broedparen in de Westlob. Bontbekplevier Er broedt een vijftiental broedparen in de Oostlob. Volgens de Passende beoordeling bestaat er, als gevolg van de werkzaamheden, een kleine tot gerede kans op verjaging van deze broedparen. Overweging en conclusie broedvogels De soorten Blauwe Kiekendief, Bruine kiekendief, Bontbekplevier en Kluut broeden op de Oostlob. In de passende beoordeling is aangegeven dat er een kleine tot gerede kans is op verjaging van deze broedvogels. Door de bouw van de reeds vergunde elektriciteitscentrale van RWE is dit gebied al zeer ernstig verstoord en niet meer geschikt als broedgebied voor deze soorten. De bouw is reeds in 2008 gestart. Er kan dus als zodanig geen effect meer ontstaan op broedgebied dat reeds verioren is gegaan als broedgebied. De verieende vergunning aan RWE voorziet in een volledige compensatie van het broedgebied. De Oostlob van de
Eemshaven is ook niet te beschouwen is als een natuuriijk onderdeel van het Waddensysteem. Niet broedvogels Het meest oostelijke deel van de Eemshaven (Oostlob) wordt o.a. gebruikt als hoogwatervluchtplaats (HVP) en rustgebied, door relatief lage aantallen steltlopers en eenden (met name Bergeend, Wilde eend. Krakeend, Slobeend, Scholekster en Bonte strandloper). De haven zelf wordt gebruikt als rustplaats door vooral eenden en meeuwen. De havenkom zal tijdens de aanlegwerkzaamheden minder geschikt zijn als rustplaats als gevolg van de verstoring door geluid. Dit kan voornamelijk effect hebben op rustende eenden. De HVP's in de Oostlob worden verstoord door geluid, maar ook door de ophoogwerkzaamheden. Tijdens de ophoogwerkzaamheden zal de HVP naar verwachting zodanig verstoord worden dat deze ongeschikt is. Tevens kan, volgens de Passende beoordeling, tijdens het verspreiden van bodemmateriaal in de Waddenzee, verstoring optreden van daar ruiende of foeragerende Eidereenden. Voor de meeste vogels wordt met zekerheid enig effect uitgesloten. Voor een aantal soorten is de te verwachten verstoring meer relevant, maar niet significant. Hieronder volgt per soort, samengevat een beschrijving van de te venwachten effecten op de Eidereend, Krakeend, Wilde eend, Slobeend en Scholekster, zoals deze zijn beschreven in de Passende beoordeling en mede op basis van onze afweging. Eidereend Volgens de Passende beoordeling kan een gering effect optreden door verstoring van rust- en/of foerageerplaatsen op de verspreidingslocaties en binnen de geluidscontour van de activiteiten in de haven en op verspreidingslocaties. De overwinteriocatie ten noordwesten van Borkum (200 vogels) kan verstoord worden wanneer verspreidingslocatie P2A gedurende deze periode gebruikt wordt De staat van instandhouding van de Eidereend is ongunstig, er geldt een verbeteropgave voor deze soort in de Waddenzee (op basis van midwinter aantallen en behoud oppen/lak en verbetering kwaliteit leefgebied). Eventuele verstoring van de overwinteriocatie bij Borkum kan geen effect hebben op deze doelstelling. Ten opzichte van verstoring van andere activiteiten is het verstoren van Eidereenden door de splijtbakken bovendien verwaarioosbaar klein en niet te kwantificeren. Gezien het incidentele en beperkte karakter zal dit geen effect hebben op de aantalsverdeling van de Eidereenden over de Waddenzee, het (foerageer)gedrag en de energiebalans van de soort. Buiten de vaargeul kunnen bij locatie P2a binnen de verstoringcontour van baggermaterieel (De Passende beoordeling gaat uit van een straal van 1.700 meter) overwinterende Eidereenden worden aangetroffen. Deze locatie ligt echter vlak buiten de vaargeul, waardoor het verschil in verstoring met schepen die in de vaargeul varen erg klein is. In de praktijk kan een eventuele verstoring alleen tot een tijdelijke, zeer beperkte verplaatsing van vogels leiden. Dit kan op zichzelf niet tot een aantasting van de staat van instandhouding van deze soort leiden. Gezien de ongunstige staat van instandhouding kan echter niet geheel worden uitgesloten dat bij weinig voedselaanbod door verstoring van foeragerende dieren grotere effecten ontstaan. Daarom is aan de vergunning een voorschrift verbonden dat verstoring van foeragerende Eidereenden (overal) dient te worden vermeden.
Nabij de vaargeul en verspreidingslocatie PI liggen aan Duitse zijde, aan de rand van de 40 dB(A)-contour, twee ruilocaties met ca. 760 vogels. Daarvan mag geen verstoring worden verwacht. Aan Nederiandse zijde omvat de 40 dB(A)-contour van verspreidingslocatie P5a twee locaties (met resp. ca. 620 en 33 ruiende vogels). Daarbij wordt opgemerkt dat het verspreiden van bodemmateriaal in de winterperiode zal plaatsvinden en dus buiten de ruiperiode van de Eidereend. Er zullen dus geen effecten ontstaan als gevolg van verstoring van ruiende eidereenden. Krakeend In Eemshaven (Oostlob) is een gemiddeld seizoensmaximum bepaald van 7 overwinterende vogels. Deze vogels kunnen tijdelijk worden verstoord door de werkzaamheden (baggeren en verruimen havenbekkens). Dit is effect is niet significant Wilde eend In de Eemshaven (havenbekken) zijn maximaal 480 Wilde eenden geteld. In de Waddenzee vertoont de soort een stijgende trend en is deze eend met ca 25.400 exemplaren vertegenwoordigd. Volgens de Passende beoordeling kunnen maximaal een 500-tal Wilde eenden (gemiddeld seizoensmaximum 351) tijdens bagger- en bouwactiviteiten in het havengebied tijdelijk worden verstoord. Dit effect is niet signifcant Slobeend In Eemshaven (Oostlob) zijn maximaal 150 (gemiddeld 40) Slobeenden geteld en zijn tevens 4 broedparen vastgesteld. De hoogste aantallen werden er geteld in november en januari. Volgens de Passende beoordeling worden effecten verwacht in de vorm van een tijdelijke verstoring van gemiddeld 40 Slobeenden gedurende de bagger- en bouwactiviteiten in het havengebied. Dit effect is niet significant Scholekster De Oostlob in de Eemshaven vervult een functie als rustgebied voor gemiddeld 940 scholeksters. De staat van instandhouding van de Scholekster is in Nederiand zeer ongunstig. De instandhoudingsdoelstelling voor de Waddenzee is het behoud van de omvang en verbetering van de kwaliteit van leefgebied, met een draagkracht voor een populatie van 140.000-160.000 vogels (seizoensgemiddelde). Het foerageren vindt plaats op de wadplaten (oa. het Voolhok). Het rusten bij hoogwater geschiedt op de hoogwatervluchtplaatsen, op de kwelders en langs de dijk. Gelet op de staat van instandhouding en de instandhoudingdoelstelling van deze soort kan het veriies van een hoogwatervluchtplaats van de onderhavige omvang, ook al ligt deze buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied, door externe werking een beperkte aantasting van de natuuriijke kenmerken van de Waddenzee veroorzaken. Ook de verstoring van de rust op het Voolhok (een foerageergebied) kan een beperkte aantasting van de natuuriijke kenmerken veroorzaken. Door de bouw en in gebruik name van de reeds vergunde elektriciteitscentrale van RWE gaat de geschiktheid van de Oostlob als HVP voor deze soort echter al verioren. Om dezelfde reden wordt de foerageerfunctie van het Voolhok aangetast. Derhalve kunnen als gevolg van de havenuitbrelding geen effecten op de Oostlob en de HVP en dus geen significante effecten meer ontstaan. Overweging en conclusie niet-broedvogels De werkzaamheden voor het verdiepen en uitbreiden van de havenbekkens kunnen leiden tot een tijdelijke verstoring van de in de havenbekkens verblijvende
vogels (met name Wilde eend en Krakeend). Deze vogels zullen gedurende de werkzaamheden elders moeten verblijven. Dit geldt ook voor de in de nabijheid voorkomende Scholeksters en Slobeenden (evenals andere vogelsoorten). Een aantal vogels veriiest hun broed, rust en foerageergebied in de Oostlob van de Eemshaven. Door de feitelijke bouw van de reeds vergunde elektriciteitscentrale is de geschiktheid en functie van dit gebied voor verschillende vogelsoorten reeds verioren gegaan. De ecologische gevolgen van de eerder vergunde projecten zijn in kaart gebracht. De verioren gegane functie van het gebied, als broed, rust en foerageergebied voor de beschreven broed- en niet broedvogels is inmiddels gecompenseerd door de aanleg en inrichting van een nieuw natuurgebied in de Emmapolder. Bij de aanleg, inrichting en beheer van het nieuwe gebied is en wordt een geschikt biotoop gecreëerd voor die soorten die in de Oostlob worden verstoord. De waarborg dat het nieuw aangelegde gebied in stand blijft, vindt zijn weerslag in de natuurbestemming van het gebied. De nieuwe uitgangspositie voor de genoemde soorten is daarmee per saldo beter dan in de oorspronkelijke situatie in de Oostlob, Het veriies van het gebied in de Oostlob kan naar onze mening niet leiden tot nadelige gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan leiden. In het Natura 2000-gebied Waddenzee zelf treedt geen relevante verstoring van vogels die op open water verblijven omdat de aantallen aanwezige zeevogels daar relatief laag zijn. Alleen voor de Eidereend kan niet worden uitgesloten dat, bij weinig voedselaanbod, een negatief effect op de staat van instandhouding optreedt. Om die reden is aan de vergunning een voorschrift verbonden dat verstoring van foeragerende Eidereenden (overal) dient te worden vermeden. De verstoring van foeragerende vogels op droogvallende platen buiten de haven is zeer beperkt De aangevraagde activiteiten kunnen met zekerheid niet leiden tot een zodanige verstoring dat hierdoor de populaties, en evenmin de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kunnen komen. Wij zijn derhalve van mening dat de aangevraagde werkzaamheden niet kunnen leiden tot zodanige effecten op de niet-broedvogels van de Waddenzee dat hierdoor op enige wijze gevolgen kunnen optreden voor de instandhoudingsdoelstellingen. Landschappeliike waarden De aanwijzingsgrondslagen de vonrmalige natuurmonumenten 'Waddenzee l en 11' en 'Kwelders langs de noordkust van Groningen' behoren op grond van art 15a, lid 3 van de Nbwet 1998 tot de instandhoudingsdoelen van het Natura 2DDD gebied Waddenzee. De beschermde waarden daarvan worden niet aangetast rekening houdend met de Natura 2DDD instandhoudingsdoelen, zolang geen significante effecten op de natuuriijke kenmerken van de Waddenzee optreden. Alleen voor de landschappelijke waarden (het "open karakter" en het "vrije spel van de wind en de elementen") dient apart getoetst te worden of de voorgenomen activiteiten effecten hebben.
Omdat de voorgenomen activiteiten in de haven niet zichtbaar zijn vanaf het wad kunnen deze geen effecten hebben op de landschappelijke waarden daarvan. Dat geldt ook voor de situatie 's-nachts, omdat eventuele werkveriichting wordt beperkt tot het nodige en wegvalt tegen de reeds aanwezige veriichting van terreinen en gebouwen. Om onnodige effecten te voorkomen zijn voorwaarden verbonden aan de gevraagde vergunning. De veriichting van materieel op zee wordt eveneens beperkt tot het noodzakelijke. Dit materieel onderscheidt zich niet van de overige schepen op zee. De landschappelijke waarden van de Waddenzee worden daarom niet aangetast door de voorgenomen activiteiten.
Samenvatting beoordeling van de effecten Samenvattend wordt geconcludeerd dat de door GSP voorgenomen activiteiten, rekening houdend met de relevante aanwijzingsgrondslagen en instandhoudingdoelen van de aangrenzende Natura 2000 gebieden, geen significante effecten kunnen veroorzaken op de natuuriijke kenmerken van de betrokken Natura 2000 gebieden. Wel is ons gebleken dat de door GSP voorgenomen activiteiten kunnen leiden tot beperkte, niet significante, effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Waddenzee kunnen ontstaan. Het gaat daarbij met name vanwege het optreden van verstoring, vertroebeling en sedimentatie. In de voorschriften bij dit besluit zijn voorwaarden opgenomen om deze effecten zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Specifiek voor wat betreft de mogelijke effecten op rustende en broedende vogels in de Oostlob van het havengebied geldt dat de ecologische functie daarvan voor het Natura 2000-gebied al verioren gaat door de feitelijke bouw van de vergunde elektriciteitscentrale van RWE. De door GSP voorgenomen activiteiten kunnen daardoor geen effecten in dat gebied (meer) veroorzaken. Het is daarom ook niet (meer) mogelijk dat door externe werking effecten op het Natura 2000-gebied Waddenzee ontstaan. Teneinde zekerheid te hebben dat, als gevolg van de vergunde activiteiten op de natuuriijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Waddenzee, Noordzeekustzone en Eems-Dollard, effecten uitblijven of beperkt blijven tot de omvang zoals beschreven in de vergunningaanvraag en onze overwegingen hierontrent hebben wij aan deze vergunning voorschriften verbonden om een monitoring te laten uitvoeren. IV. Overige natuurwaarden Het Natura 2000-gebied 'Waddenzee' omsluit het voormalige natuurmonument 'Waddenzee' volledig en de te beschermen waarden van het voormalige natuurmonument zijn sinds de aanwijzing als Natura 2000-gebied onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen daarvoor. Voor toetsing aan de aanwijzingsgrondslagen voor het natuurmonument 'Waddenzee' wordt daarom venwezen naar de bij de vergunningaanvraag gevoegde Passende beoordeling en onze overwegingen onder "B III Effectenanalyse; kopje 'Landschappelijke waarden'. V. Cumulatie Bij de beoordeling van de mogelijke effecten als gevolg van de verruiming (incl verdieping) van de Eemshaven dient rekening te worden gehouden met de mogelijke effecten van andere plannen, projecten en activiteiten (hierna kortheidshalve "activiteiten"). • • • •
De bouw en ingebruikname van de elektriciteitscentrales van NUON en RWE en de LNG Terminal van Essent Verruiming van de vaargeul Eemshaven-Noordzee, Emder Fahrwasser en Unterems en regulier onderhoudsbaggerwerk Eemshaven en haven Delfzijl; Windmolenpark Borkum Riffgat Glastuinbouw Eemsmond
Deze activiteiten vinden voor een belangrijk deel onafhankelijk van elkaar plaats en kennen diverse initiatiefnemers. Hoewel enige samenhang tussen de diverse ontwikkelingen niet valt te ontkennen, zijn al deze projecten onafhankelijk van elkaar en van dit project te verwezenlijken. In alle gevallen zal een passende beoordeling gemaakt moeten worden waarin rekening moet worden gehouden met de mogelijke cumulatieve effecten als gevolg van de andere projecten. Bij de beoordeling van deze aanvraag is slechts gedeeltelijk inzicht in de gevolgen van deze andere projecten, zodat die ook niet in de passende beoordeling kunnen worden onderzocht. Dat betekent echter niet dat de cumulatieve gevolgen buiten beeld blijven; als later aanvragen worden ingediend zal in de daarbij behorende passende beoordeling mede de cumulatie met de eerdere projecten moeten worden beschouwd. Voor de goede orde wijzen wij erop dat in dit geval een aantal initiatiefnemers de keuze hebben gemaakt om in gezamenlijkheid de mogelijke ecologische gevolgen van hun projecten op te heffen. Zo hebben Groningen-Seaports, Nuon, RWE en Rijkswaterstaat één herstelplan opgesteld en ingediend, waarin zij aangeven hoe zij gezamenlijk door hen mogelijk veroorzaakte schade beogen te herstellen. Dit heeft de consequentie dat elke vergunninghouder volledig aansprakelijk is voor de uitvoering van het volledige compensatieplan. Het betekent echter niet dat wij in dit stadium hebben beoordeeld of het compensatieplan voldoende is om het totaal van de mogelijke schade te herstellen. Ons zijn een aantal projecten bekend welke zich nog in het planvormend stadium bevinden. Voor deze plannen zijn wij van mening dat vanwege het ontbreken van een concrete aanvraag en onderbouwing, er nog onvoldoende informatie is omtrent de mogelijke effecten om deze te betrekken bij de beoordeling van de cumulatieve effecten. Voor zover er van de hieronder genoemde projecten reeds een startnotitie Mer is opgesteld, is ons gebleken dat hierin de onderbouwing op ecologische effecten nog ontrbreekt. De betreffende startnotitie(s) Mer voor deze projecten bieden ons nog onvoldoende aanknopingspunten om een beoordeling uit te voeren op de cumulatieve effecten. • Verruiming Emder Fahrwasser en Unterems • Realisatie LNG-terminal • Bouw en in gebruikname elektriciteitscentrale Advanced Power • Glastuinbouwproject Eemsmond Samenhangende activiteiten Functioneel samenhangende activiteiten met de verruiming en verdieping van de haven betreffen de verruiming van de vaargeul tussen de Eemshaven en de Noordzee. De aard en reden daarvan zijn vergelijkbaar met die van de verruiming en verdieping van haven. De gevolgen van de verruiming van de vaargeul naar Eemshaven zijn, voor wat betreft de gevolgen voor Natura 2000, beoordeeld in de daarvoor opgestelde Passende Beoordeling die vrijwel gelijktijdig met ons besluit door Rijkswaterstaat wordt gepubliceerd bij het Ontwerp Tracébesluit voorde vaargeul verruiming. In die Passende Beoordeling is rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van andere activiteiten, waaronder de uitbreiding van de Eemshaven door GSP en het gebruik van de havenuitbrelding en vaargeulverruiming. Samengevat blijkt uit de beide, voor de havenuitbrelding en vaargeulverruiming opgestelde Passende Beoordelingen dat de effecten van deze projecten ook tezamen en gecumuleerd met de mogelijke effecten van andere activiteiten niet significant en voor het overige zeer gering tot venwaarioosbaar zullen zijn:
• • • •
Er zijn geen significante effecten op mariene habitats in Habitatrichtlijn gebied. Er is geen directe aantasting van beschermde habitats en de gezamenlijke effecten als gevolg van externe werking zijn tijdelijk en zeer gering. De gezamenlijke (zure) deposities als gevolg van aanleg en gebruik hebben slechts verwaarioosbare effecten op terrestrische habitats in Habitatrichtlijngebied. De gezamenlijke verstoringseffecten zijn zeer gering tot verwaarioosbaar, er zijn geen significante effecten op Vogel- of Habitatrichtlijnsoorten, Er worden geen significante effecten op zeezoogdieren verwacht. Het ontbreken van significante effecten op zeehonden wordt gevolgd met monitoring.
Inzake de projecten welke reeds zijn vergund en waarvan de effecten voldoende bekend zijn hebben wij een beoordeling uitgevoerd naar de cumulatieve effecten: Windparken Borkumer Rifaat Dit windpark met 44 molens wordt gesitueerd bij het Borkumer Rifgat, binnen de 12 mijl zone (totaal vermogen 220 MW). Het ruimtebeslag is circa 6 km^. De initiatiefnemer is Enova Energieanlagen GmbH. In 2009 zal volgens plan worden begonnen met de bouwwerkzaamheden. Volgens de daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn daarvan geen significante negatieve effecten te verwachten. In de voor de aanvraag van GSP opgestelde Passende Beoordeling wordt niet uitgesloten dat de effecten van dit initiatief kan cumuleren met de verstoring van watervogels zoals de Roodkeelduiker in de Noordzeekustzone en op de verstoring van zeezoogdieren. De gecumuleerde effecten zijn echter niet significant Windpark BARD De vergunningenaanvragen voor drie door BARD Engineering GmbH te Emden in voorbereiding zijnde windparken zijn gepubliceerd, met daarbij een MER en Passende Beoordeling. Deze windparken worden blijkens de vergunningaanvragen gesitueerd buiten de 12-mijlszone, tegen de Duitse grens. Uit het MER en de Passende Beorodeling blijkt dat daardoor geen significante effecten zullen ontstaan. Door de anderssoortige aard en effecten van het project en de ver verwijderde ligging ten opzichte van de Eemshaven kan geen cumulatie met de effecten van de aan GSP te vergunnen activiteiten ontstaan, mede omdat de aanleg van deze parken pas op zijn vroegst in 2011 beginnen. Conclusie Door cumulatie van de (mogelijke) effecten van de door GSP aangevraagde activiteiten met de mogelijke effecten van andere plannen, projecten en activiteiten kunnen geen significante effecten ontstaan. VI. Mitigatie De navolgende mitigerende maatregelen zijn reeds onderdeel van de vergunde activiteiten. De vergunninghouder is gehouden deze maatregelen te treffen: • Havenverdieping; ten behoeve van het MER is een optimaal gemitigeerd baggerscenario ontwikkeld. Met dit scenario wordt gestreefd naar een minimale vertroebelingsduur en het verspreiden van het materiaal buiten de gevoelige periodes. Uitvoering van dit baggerscenario dient onverkort plaats te vinden en is opgenomen in Bijlage 3 bij dit besluit • Havenverdieping en -uitbreiding; gebruik van modern materieel en een aangepaste werkwijze om onnodige verstoring van vogelrichtlijn- en habitatrichtlijnsoorten te voorkomen.
• • • •
Ophogen haventerrein; ophogingwerkzaamheden buiten het broedseizoen aanvangen. Transport bodemmateriaal; gebruik van de betonde vaargeulen voor zover dat mogelijk is. Transport bodemmateriaal; alleen voeren van navigatieveriichting en noodzakelijke veriichting ten behoeve van de werkzaamheden. Verspreiden bodemmateriaal; verspreiding alleen buiten het groeiseizoen van primaire productie (november t/m 15 februari);
Voor zover wij dit noodzakelijk achten hebben wij aan deze vergunning voorschriften verbonden teneinde de uitvoering van de mitigerende maatregelen zeker te stellen. VII. Nadere onderzoeken Hvdromorfoloqie Uit de Passende beoordeling blijkt dat met betrekking tot de uitgevoerde hydromorfologische berekeningen een aantal onzekerheden bestaan. Daarbij zijn onzekerheidsmarges aangegeven die kunnen zich doorvertalen naar onzekerheden in de ecologische effecten. Hoewel de aangehouden onzekerheidsmarges adequaat zijn, wordt in de Passende beoordeling geadviseerd om de daadwerkelijke effecten te (laten) monitoren, teneinde zeker te stellen dat de aangehouden modelparameters juist zijn. Daarvoor is verwezen naar een door de Waterdienst van het ministerie van V&W opgezet monitoringprogramma, voor het meten van de primaire productie in het studiegebied. De uitvoering van dit programma is ten tijde van dit besluit echter nog niet zeker. Aan deze vergunning zijn dan ook voorschriften verbonden om zeker te stellen dat adequaat onderzoek uitgevoerd wordt, waarmee wordt nagegaan of de vertroebeling en sedimentatie en de daaruit volgende ecologische effecten overeenkomen met de in de Passende beoordeling beschreven aard en omvang. De monitoring zal zich met name moeten richten op de verificatie van de bij de effectbeschrijvingen gehanteerde modelparameters. De monitoring dient ook om vast te kunnen stellen of dreiging van aantasting van de natuuriijke kenmerken van Natura 2000 ontstaat door de vergunde activiteiten, al dan niet met cumulatie met effecten van andere activiteiten. Het monitoringprogramma vergt de voorafgaande instemming van Gedeputeerde Staten. Indien uit monitoringresultaten blijkt dat de vergunde activiteiten, al dan niet in samenhang met andere plannen, projecten, activiteiten of handelingen, ondanks de voorgeschreven maatregelen kunnen leiden tot significante effecten op Natura 2000 hebben wij op grond van artikel 43 van de Nbwet 1998 onder andere de mogelijkheid om aanvullende voorschriften aan de vergunning te verbinden. VIM. Bespreking van zienswijzen Naar aanleiding van deze aanvraag is op grond van artikel 44, lid 3 van de Nbwet 1998, de gemeente Eemsmond in de gelegenheid gesteld over de aanvraag voor deze vergunning hun advies kenbaar te maken. Ingevolge artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn RWS Waterdistrict Waddenzee, Waddenvereniging, Vogelbescherming Nederiand, Stichting WAD, Nederiandse Vissersbond, Waterschap Noorderzijlvest Faunabescherming, Natuurmonumenten, Wasser-und Schifffahrtsamt Emden, Landkreis Aurich, Stadt Emden, NLWKN Oldenburg, en het Fischereiamt Bremerhaven in de gelegenheid
gesteld tot het indienen van een zienswijze betreffende de aanvraag voor deze vergunning. Hierna volgt een samenvatting van de zienswijzen. Voor deze niet reeds in onze overwegingen of ons (impliciet) aan de orde zijn geweest, volgt hierna onze reactie (cursief weergegeven). Waddenvereniging De Waddenvereniging geeft in haar zienswijze (puntsgewijs) het volgende aan: De aanvraag is onoverzichtelijk. • De Passende beoordeling verwijst naar een groot aantal documenten. Deze documenten zijn aanvullend op eerder opgestelde documenten, in het kader van de MER. Door ontbreken van een duidelijk overzicht van de door aanvullingen gewijzigde inzichten is de beoordeling daarvan moeilijk. Verzoekt dit in de beoordeling van de vergunningaanvraag inzichtelijk te maken. Reactie: Wij hebben de aanvrager verzocht om een leeswijzer op te stellen. Aan dit verzoek is voldaan. Deze leeswijzer hebben wij als bijlage 4 bij dit besluit gevoegd.. De effecten zijn groter/anders en significant. • De Passende beoordeling is volgens de Waddenvereniging voldoende volledig wat betreft inventarisatie van habitats en soorten. Er is echter onvoldoende aangetoond dat de effecten van de voorgenomen activiteiten niet significant kunnen zijn. • De effecten van de extra vertroebeling op de primaire productie zijn volgens de Waddenvereniging onvoldoende inzichtelijk gemaakt zodat ook ten aanzien van de conclusies over de gevolgen voor vogels, vissen en zeehonden die wetenschappelijke zekerheid onvoldoende wordt geboden. Zo is niet uitgesloten dat door de afname van de primaire productie toch een significante vermindering van de vis- en vogelpopulaties zal ontstaan. Aangenomen wordt dat vissen de vertroebelingwolken zullen ontwijken. Er zijn geen gegevens over de habitatsoorten Fint Zeeprik en Rivierprik, zodat onbekend is wat de gevolgen daarvoor zijn. • Er is geen rekening gehouden met de gevolgen van geluid van schepen voor habitatsoorten. • In de Passende beoordeling wordt aangenomen dat de verstoring van zeehonden door baggerscheepvaart en vertroebeling uitblijft doordat zeehonden zich (kunnen) verplaatsen. • Er wordt vanuit gegaan dat een verstoring van minder van 1 % niet significant is. Dit is niet onderbouwd. Reactie: De te venvachten vertroebeling is gebaseerd op een modelmatige studie. Deze studie is uitgevoerd voigens de best beschikbare wetenschappelijke kennis en inzichten. Op basis van deze studie zijn geen significante effecten te verwachten, rekening houdend met de instandhoudingdoelstellingen en cumulatie. Om zeker te stellen dat de effecten overeenkomen met de voorspellingen zijn aan de vergunning monitoringvoorschriften verbonden. Indien de monitoring daartoe aanleiding geeft dient de vergunninghouder aanvullende maatregelen te nemen, of de activiteiten beperken, dan wei te staken. Er bestaat gezien de beperkte omvang van de vertroebeling en de plaatselijkheid en tijdelijkheid daarvan, voldoende zekerheid dat daardoor geen significante (vervolg)effecten op habitats of soorten kunnen ontstaan.
•
Voor de effecten op vogels en de reactie op de inhoud van het achtergronddocument verwijst de Waddenvereniging naar haar reactie in de bezwaarprocedures inzake de centrales van NUON en RWE. In aanvulling daarop merkt de Waddenvereniging op dat in de Passende beoordeling de gevolgen voor de Velduil niet zijn onderzocht
Reactie: Voor zover relevant zijn de opmerkingen inzake de inhoud van het achtergronddocument meegenomen in dit besluit en de overwegingen daarbij. In de Passende beoordeling zijn de effecten op de Velduil wel onderzocht. Wij verwijzen naar bijlage 8, pagina 202. Daarbij is geconcludeerd dat er geen significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Velduil kunnen optreden. De thans door het Havenschap aangevraagde activiteiten kunnen echter niet meer tot effecten op rustende vogels of broedvogels op de Oostlob leiden, omdat de ecologische functie van dat gebied reeds verloren gaat door de vergunde werkzaamheden t.b.v. de genoemde centrales. Deze effecten worden in dat kader gecompenseerd. •
Ten aanzien van de aantasting van landschappelijke waarden wordt door de Waddenvereniging aangegeven dat hier ook negatieve effecten zijn te venwachten, omdat als gevolg van de toename van de scheepvaart de rust, weidsheid en open ruimte worden aangetast
Reactie: Uit de Passende Beoordeling blijkt dat de door het Havenschap aangevraagde activiteiten niet zullen leiden tot een significante aantasting van landschappelijke waarden. Voor zover deze activiteiten zich in de havens en op het haventerrein plaatsvinden zijn deze niet of nauwelijks zichtbaar vanaf de Waddenzee en wijken ze niet of nauwelijks of van het bestaande beeld. Baggerschepen in de vaargeul en op de verspreidingslocaties veroorzaken eveneens geen afwijkend beeld. Ook de scheepvaart die van de havens en vaargeul gebruik zal maken veroorzaakt geen wezenlijke afwijking van het heersende beeld op de Waddenzee. •
De omvang van de effecten is, naar de mening van de Waddenvereniging, groter/ernstiger dan in de Passende beoordeling is aangegeven.
Reactie: De Waddenvereniging geeft niet aan waarom de gevolgen groter/ernstiger zullen zijn dan in de Passende beoordeling is beschreven. Overigens kunnen door de door het Havenschap aangevraagde activiteiten geen significante effecten meer veroorzaken, omdat de ecologische functie van de Oostlob voor de Waddenzee verloren gaat door de reeds vergunde bouw van de elektriciteitscentrales van NUON en RWE, in welk kader deze effecten gecompenseerd worden. Cumulatie • De cumulatie van effecten is volgens de Waddenvereniging in de Passende beoordeling onvoldoende beschreven. Er ontbreken plannen en projecten waarvan de effecten zeker hadden moeten worden meegenomen bij de bepaling van de significantie van de (totale) effecten. Te denken valt aan de windparken (zowel op land als in zee en aan Nederiandse en Duitse zijde), de voorgenomen energiecentrale van Advanced Power en het Emsspernwerk. De Waddenvereniging is van mening dat de gecumuleerde effecten daardoor groter zijn dan in de Passende Beoordeling is aangegeven. Reactie: In de Passende beoordeling zijn effecten van het bestaand gebruik, de autonome ontwikkeling, reeds vergunde en voorgenomen activiteiten meegewogen bij de beoordeling van de effecten. De effecten van voorgenomen activiteiten zijn
alleen beoordeeld voor zover daarover voldoende concrete informatie beschikbaar is. Wij hebben de status en effecten van de vergunde en voorgenomen activiteiten bij onze overwegingen geactualiseerd. Alternatieven en dwingende reden van groot openbaar belang • De Waddenvereniging is van mening dat een afweging van alternatieven en een beoordeling van dwingende reden van groot openbaar belang dient plaats te vinden. Reactie: De door het Havenschap aangevraagde activiteiten kunnen geen significante effecten veroorzaken. De ecologische functie van de Oostlob gaat reeds verloren door de vergunde bouw en ingebruikname van de elektriciteitscentrales van Nuon en RWE. Het doorlopen van alternatieven of dwingende reden van groot openbaar belang is daarom bij de beoordeling van deze aanvraag niet orde. Compensatie Voor de zienswijze van de Waddenvereniging inzake compensatie venwijst zij naar de inbreng bij de procedures rond de centrales van NUON en RWE, Reactie: De door het Havenschap aangevraagde activiteiten kunnen geen significante effecten veroorzaken (zie voorgaande reactie). Het beoordelen van compensatieopgaven of compensaties is daarom bij de beoordeling van deze aanvraag niet orde. Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat geeft aan geen bedenkingen te hebben tegen de voorgenomen activiteiten van het Havenschap. Waterschap Noorderzijlvest Het Waterschap geeft aan geen bedenkingen te hebben tegen de voorgenomen activiteiten van het Havenschap. IX.
Conclusie
Uit de bij de aanvraag gevoegde Passende beoordeling en onderiiggende documenten, alsmede de overwegingen bij dit besluit volgt dat rekening houdend met de relevante aanwijzingsgrondslagen en instandhoudingdoelstellingen en mogelijke cumulatie met effecten van andere activiteiten, door de aan het Havenschap Delfzijl (GSP) te vergunnen activiteiten geen aantasting van natuuriijke kenmerken van Natura 2000 zal plaatsvinden. Om dat te bereiken zijn een groot aantal beperkingen en mitigerende maatregelen onderdeel van de voorgenomen en te vergunnen activiteiten. In aanvulling daarop zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden om de mogelijk wel optredende - niet significante - effecten ook overigens zo gering als redelijkerwijs nodig en mogelijk te laten zijn. Tevens zijn voorschriften opgenomen voor het monitoren van de relevante effecten en het treffen van aanvullende maatregelen, dan wel het beperken of beëindigen van activiteiten als daar aanleiding toe is. Daarmee is ook langs die weg zeker gesteld dat significante effecten zullen uitblijven. Wij zijn daarom van mening dat de gevraagde vergunning kan worden verieend, onder de in de voorschriften gestelde voonwaarden.