DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
Reflectie: De aanslepende controverse over het ouderlijk kastijdingsrecht
24
Bart De Smet1 Hoofddocent Universiteit Antwerpen Substituut-procureur des Konings te Antwerpen
Karen Dekoninck Substituut-procureur des Konings te Antwerpen
1. INLEIDING 1.1. VAN BLIND GEHOORZAMEN NAAR RESPECT VOOR HET KIND 1. Niemand is vandaag voorstander van de “ouderlijke macht” van weleer, toen ouders bijna eigenaars waren over hun kinderen, en zonder enige bemoeienis van buitenaf hun kinderen zwaar konden straffen2. Kinderen waren absolute gehoorzaamheid verschuldigd aan hun ouders en moesten pijn en vernedering ondergaan. Vluchten was voor het kind de enige oplossing om onder de knoet van ouders te raken. Dat in de grauwe 19e eeuw geweld in het gezin op grote schaal voorkwam, blijkt uit de talrijke jonge bedelaars die in gestichten werden geplaatst3. Pas in 1912 liet de Belgische wetgever toe dat kinderen onder toezicht kwamen van een “kinderrechter” om hen te beschermen tegen geweld van ouders. Deze tussenkomst in de opvoeding bleef wel beperkt tot brutaal geweld tegen kinderen of ernstige verwaarlozing. Aan de bevoegdheid van ouders om wangedrag te corrigeren door lichte slagen werd niet geraakt. Wie naar verhalen van grootouders luistert, zal vernemen dat het principe “wie niet horen wil, moet voelen” alom ingeburgerd was, ongeacht de sociale klasse van de ouders. Generaties lang werd ingeprent dat af en toe een tik geven aan een lastig kind geen kwaad kan, ja zelfs heilzaam kan zijn om erger te voorkomen. De redenering was dat ouders die licht geweld schuwden het risico liepen om later geconfronteerd te worden met een verwende en
1. 2. 3. 4.
5. 6.
onbuigzame puber. Ook nu nog weerklinken echo’s van deze benadering. Kinderen van nu zingen op sinterklaasdag nog steeds “wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe”. Jongvolwassenen herinneren zich ongetwijfeld het tv-liedje “Klein Klein Kleutertje” over een kleutertje dat in andermans tuin bloemen plukt, en meteen de dreigende boodschap te horen krijgt van “mamaatje die zal kijven, papaatje die zal slaan”. Zelfs in publicaties van het jongerenadviescentrum AMOK van amper 20 jaar geleden werden lijfstraffen als een normaal attribuut van het ouderlijk gezag opgevat4. 2. Nu bestaat er grote onzekerheid over het tuchtigingsrecht of kastijdingsrecht. Sinds 1995 hebben biologische ouders en adoptieouders enkel nog het “ouderlijk gezag” over hun kind. Anders dan “macht” is “gezag” een leiderschap dat steunt op respect en vertrouwen. Iemand met gezag laat zich respecteren zonder geweld of vernederende straffen te gebruiken. De afbrokkeling van de ouderlijke macht bracht een mentaliteitsverandering teweeg in het opvoeden van kinderen. Van het model van “opvoeden op bevel”, met heel wat regeltjes, werd overgeschakeld naar “relatieopvoeding”, waarbij ouders zich bijna opwerpen als “vriend” van hun kind5. Ouders moeten hun gezag uitoefenen in het belang van het kind, als een soort van “dienstbetoon” voor het kind6. De nieuwe inhoud van de opvoeding hangt samen met de langere duur van de kinderperiode. Vroeger waren kinderen al op jonge leeftijd verantwoordelijk voor hun daden. Tot 1810 waren kinderen al vanaf 7 jaar strafrechtelijk verantwoordelijk, zij
Beide auteurs oefenen de functie uit van substituut-procureur des Konings bij de sectie Jeugd en Gezin van het parket te Antwerpen. De tekst is slechts een eigen visie op de problematiek. Vroeger werden kinderen en vrouwen beschouwd als aanhangsels of eigendom van de man, die zijn dominantie door geweld kon bewijzen; zie S. T. REID, Crime and criminology, hfdst. “domestic violence”, New York, Holt, Rinehart and Winston, 1985, 254. R. VANLANSCHOOT, Sluit ze op… Jongeren in de criminaliteit van 1400 tot nu, Leuven, Davidsfonds, 2008, 172. G.H. BEAUTHIER en J. HAMAIDE, Jongeren, je rechten, Antwerpen, Epo, 1986 (vertaald door VZW AMOK), p. 21: “De ouders beschikken over het recht om straffen op te leggen, inbegrepen lijfstraffen. De uitoefening van dit recht mag geen verwondingen veroorzaken. Er is geen sprake van dat men verder mag gaan dan een oorvijg of het traditionele pak voor de broek, na alle overredingsmiddelen te hebben uitgeput.” P. ADRIAENSSENS, “Voorwoord”, in B. DE SMET, Juridische aanpak van problemen rond opvoeding, Antwerpen, Intersentia, 2008, vii; T. PELS, “De pedagogische omgeving van nieuwe Nederlanders”, in Jeugdcriminologie, Den Haag, Boom Uitg., 2008, 320. J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 9-10; M. DEKOVIC en P. PRINZIE, “De rol van het gezin in de ontwikkeling van antisociaal gedrag”, in Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit, Den Haag, Boom Uitg., 2008, 150.
24 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
REFLECTIE: DE AANSLEPENDE CONTROVERSE OVER HET OUDERLIJK KASTIJDINGSRECHT
het dat de rechter wegens hun jeugdige leeftijd een lagere straf moest opleggen7. Van ouders werd verwacht normen en waarden snel bij hun kinderen “in te prenten”. De meeste ouders konden wegens zwaar werk buitenshuis ook weinig aandacht besteden aan hun kinderen8. Nu zijn kinderen pas ten volle verantwoordelijk vanaf hun 18e verjaardag en moeten zij voltijds onderwijs volgen tot hun 16 jaar. Ouders moeten hun kind wijzen op uitwassen van een complexe samenleving, zoals drugs, eetstoornissen, megadancings, internet, overvloed aan luxegoederen, grafitti spuiten of rolmodellen in de media9. Ouders en kinderen zijn bijna verplicht om een sterke emotionele band met elkaar op te bouwen en te praten over problemen. Geweld door één van de partijen verstoort deze sfeer van wederzijds vertrouwen. 3. Sinds het VN-Kinderrechtenverdrag (1989) is het voor eens en altijd duidelijk dat kinderen rechtssubjecten zijn en bescherming verdienen tegen verwaarlozing en geweld. Ouders mogen niet naar goeddunken hun kinderen straffen of hun visie doordrukken. Kinderen zijn thans dragers van een aantal vrijheden zoals het recht op privacy (art. 16), het recht op vrije meningsuiting (art. 13) en het recht op bescherming van de fysieke integriteit (art. 19). Van ouders wordt verwacht rekening te houden met de eigen visie en leefwereld van hun opgroeiende kinderen. Zodra het kind in staat is zich een eigen mening te vormen, moet het worden aangemoedigd zijn vrije tijd zelf in te delen en keuzes te maken over de filosofische overtuiging10. Ouders moeten zich dus eerder als “begeleider” dan als “leider” opstellen (art. 5). Naarmate het kind een eigen persoonlijkheid ontwikkelt, moet het kunnen afwijken van het parcours dat de ouders hebben uitgestippeld, voor zover essentiële waarden niet worden opgegeven. In feite mogen ouders alleen in de beginjaren van het kind autoritair optreden. Eens de basis van waarden en normen is gelegd, moeten ouders hun greep op het kind geleidelijk lossen.
1.2. ONZEKERHEID VAN OUDERS 4. Een opvoeding waarbij de mening van het kind aan bod komt, biedt voordelen voor het kind en zijn 7. 8. 9. 10. 11. 12.
13. 14. 15.
ouders. Ouders die voorstander zijn van een autoritaire opvoeding riskeren op lange termijn het contact met hun kinderen te verliezen. Tijdens de adolescentie trachten jongeren zich “los te weken” van hun ouders en een eigen identiteit op te bouwen, meestal aangevuld met normen van hun leeftijdsgenoten. Als ouders de drang naar zelfstandigheid voortdurend afremmen, bestaat het gevaar dat het kind “rebelleert” en zich volledig tegen het waardepatroon van de ouders keert. Op die manier mist een autoritaire opvoeding haar doel. Sinds het Kinderrechtenverdrag komt het er voor ouders op aan kinderen te “oriënteren” naar een bepaalde levensvisie en hen vaardigheden aan te leren om een eigen koers te varen11. 5. Eerbied voor kinderrechten betekent niet dat ouders moeten toegeven aan de grillen van het kind en zich op de achtergrond moeten plaatsen. Een goede “begeleider” zorgt er immers voor dat het kind niet in een gevaarsituatie terechtkomt of afwijkt van essentiële waarden12. Ouders moeten ervoor zorgen dat kinderen vertrouwd raken met essentiële normen en waarden, zodat zij zich vlot in de samenleving kunnen inpassen13. Wanneer het kind een beslissing neemt dat zijn belang schaadt, moeten ouders hun gezag aanwenden om het kind op het “rechte pad” te brengen. In de rechtsleer wordt aanvaard dat zij daarbij zelfs licht geweld mogen gebruiken (kastijdingsrecht)14. Lukt dit niet, dan kan een beroep worden gedaan op allerlei instanties (zoals Comité voor Bijzondere Jeugdzorg) om de plooien glad te strijken15. 6. Hoe moeilijk het is ouderlijk gezag en kinderrechten te verzoenen, blijkt uit de knagende onzekerheid rond de pedagogische tik. Hoewel iedereen het erover eens is dat ouders hun kinderen niet voor onbenulligheden mogen slaan, leeft de gedachte nog sterk dat ouders klappen mogen uitdelen als laatste redmiddel, als het niet anders meer kan. Stel dat ouders nu een opiniepeiling over dit thema moeten invullen, dan is het allerminst zeker dat de meeste ouders licht geweld tegen kinderen afkeuren, en dus hun ouderlijk gezag vrijwillig inperken. Iedereen heeft al wel eens het tafereel opgemerkt van wanhopige ouders die in de supermarkt worden geconfronteerd met lastig gedrag van kleine kinde-
J. MONBALLYU, Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgische strafrecht (1400-2000), Leuven, Acco, 2006, 124. L. BROOM (e.a.), Sociologie, Leuven, Acco, 1986, 118. Bv. M. ALTHOFF, “Jeugd, media en geweld”, in Jeugdcriminologie, Den Haag, Boom, 2008, 261-279. E. VERHELLEN, Jeugdbeschermingsrecht, Gent, Mys & Breesch, 1994, 185; G. MAES, “Het grondrecht op geloofsopvoeding van minderjarigen”, TJK 2006, 226231; J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 10. D. VAN GRUNDERBEECK, Beginselen van personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 490; F. SWENNEN, Familierecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia, 2008, 151. Zie de verschillende tips van Kind en Gezin over storend gedrag van kinderen en de aanbeveling “negeer je kind nooit bij gevaarlijk gedrag” (www.kindengezin.be > Ouder > Onderwerp “Opvoeding” > “grenzen stellen, straffen en belonen”) en de tekst “grenzen stellen: een moeilijke evenwichtsoefening” op www.opvoedingstelefoon.be. A. HEYVAERT, Het personen- en gezinsrecht ont(k)leed, Gent, Mys & Breesch, 1997, 214; M. DEKOVIC en P. PRINZIE, o.c., 153. E. VERHELLEN, o.c., 185; A. HEYVAERT, o.c., 217; D. VAN GRUNDERBEECK, o.c., 517; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 220. Zie algemeen: B. DE SMET, Juridische aanpak van problemen rond opvoeding. Begeleiding van kinderen in nood en onbuigzame pubers, Antwerpen, Intersentia, 2008, 179 p.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 25
25
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
26
ren, zoals kleuters die op de grond vallen en huilen omdat zij geen snoepje of speelgoed krijgen. Ouders die niet willen toegeven aan de grillen hun kind voelen meteen de spiedende klikken van andere klanten in hun nek en ontvangen tegenstrijdige signalen. Sommige klanten laten hun afkeur tegen elke vorm van geweld blijken, terwijl anderen hen bijna aanmoedigen om het kind eens “een pak slaag” te geven. 7. Bij gebrek aan duidelijke wettelijke regels over de manier van opvoeden staan ouders er alleen voor. Aan de ene kant zijn ouders aansprakelijk voor hun kinderen, en moeten zij dus hun kinderen in toom houden, en aan de andere kant moeten zij eerbied hebben voor de fysieke integriteit van hun kinderen. Hoe ouders uit dit spanningsveld raken, hangt af van hun temperament, hun eigen opvoeding, hun pedagogische kwaliteiten en niet in het minst de druk van buitenaf. 8. Het kastijdingsrecht wordt in steeds meer landen aan banden gelegd16. Ook als ouders het goed menen, mogen zij in talrijke landen geen lichte lijfstraffen meer toepassen. Tegen de argumentatie op basis van kinderrechten valt op het eerste gezicht niet veel in te brengen. Het lijkt dan ook logisch om, in navolging van de Kinderrechtencommissaris17 en auteur De Ryck, elke vorm van fysiek geweld tegen kinderen resoluut te veroordelen. Wanneer men alles bekijkt vanuit de visie van het kind is het enige logische besluit de afschaffing van kastijdingsrecht. Zeker ouders moeten als vertrouwenspersoon eerbied hebben voor de fysieke integriteit van kinderen, en moeten creatief genoeg zijn om andere vormen van sancties te bedenken. Legt men de nadruk op het ouderlijk gezag en stabiliteit in de opvoeding, dan kan het kastijdingsrecht wel overeind blijven. Hoe kan men de aansprakelijkheid van ouders verdedigen als zij niet meteen mogen reageren op wangedrag van hun jonge kinderen? 9. Daarbij komt dat de overheid zich terughoudend moet opstellen ten aanzien van ouders (art. 8 EVRM) en dus enkel mag ingrijpen in de opvoeding bij misbruik van ouderlijk gezag18. In deze bijdrage trachten wij de argumenten pro en contra op een rij te zetten en te wijzen op de complexiteit van het probleem. Alhoewel het kan bijdragen tot een mentaliteitswijziging, is het een illusie te denken dat door de afschaffing van het kastij16. 17. 18.
19.
20. 21.
dingsrecht kinderen meteen een betere bescherming krijgen tegen ouderlijk geweld. Ouders die niet vaardig genoeg zijn om met alternatieve sancties hun ouderlijk gezag te laten gelden, zullen ofwel deze techniek blijven gebruiken, met als risico een strafprocedure of een procedure jeugdbescherming19, of overschakelen naar minder zichtbare vormen van geweld, die evenmin verzoenbaar zijn met kinderrechten, zoals kleineren of stelselmatig negeren.
2. ARGUMENTEN CONTRA HET KASTIJDINGSRECHT 10. Vanuit het kinderrechtenperspectief kan het kastijdingsrecht niet door de beugel. Geweld betekent onderwerping, en strookt niet met het beeld van het kind als rechtssubject. Kinderen hebben net als volwassenen recht op vrije meningsuiting en eerbiediging van hun fysieke integriteit.
2.1. RESPECT VAN OUDERS VOOR HUN KIND 11. Ouders mogen kun kinderen niet meer als tirannen opvoeden. Naar Belgisch recht moeten ouders respect tonen voor hun kinderen (art. 371 B.W.)20. Het toebrengen van slagen kan moeilijk als “respect” worden omschreven, zeker nu in het huidige opvoedingspatroon steeds meer de nadruk ligt op de warme band tussen ouders en kinderen. De gedachte maakt opgeld dat ouders niet alleen de plicht hebben om hun kinderen maatschappelijke waarden bij te brengen, maar ook om hen “gelukkig” te maken, om hun gezag alleen aan te wenden in het belang van het kind. Zelfs licht geweld past niet in dit plaatje. Het kind mag niet de mond worden gesnoerd en moet zich niet blind onderwerpen aan de wil van zijn ouders. Van discussie of gelijke benadering tussen rechtssubjecten is er bij het uitdelen van een klap geen sprake meer. Dat ouders de beste bedoelingen nastreven, namelijk vermijden van opstandig gedrag, is voor het kind een schrale troost. Slagen van ouders die weinig respect tonen voor het kind of slagen van ouders met goede bedoelingen komen voor het kind soms even hard aan. Zeker als ouders regelmatig roepen en tikken uitdelen, dreigt ontsporing. Kinderen wordt aangeleerd dat geweld een normale manier is om conflicten op te lossen, met als triest gevolg dat zij later ook in hun rol als ouder teruggrijpen naar geweld21.
Thans is in 17 Europese staten het toebrengen van slagen door ouders bij wet verboden (CHILD RIGHTS INFORMATION NETWORK, “Netherlands becomes 17th European State to ban corporal punishment by parents”, www.crin.org/resources en www.endcorporalpunishment.org). In de brochure over kinderrechten (www.kinderrechten.be) staat: “zelfs als je iets verkeerd doet, mogen volwassenen je niet slaan of te hard straffen”; zie ook A. VANDEKERCKHOVE, “Advies: Nultolerantie voor geweld op minderjarigen. Een expliciet verbod op lijfstraffen in de wet”, TJK 2006, 171-172. P. DE HERT, “Artikel 8 EVRM. Recht op privacy”, in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Deel 2, Antwerpen, Intersentia, 2004, 738-754: G. MAES, “Jeugd(beschermings)recht in internationaal perspectief: invloeden van het EVRM”, in C.B.R. (ed.), De procesbekwaamheid van minderjarigen, Antwerpen, Intersentia, 2006, 323-336; D. VAN GRUNDERBEECK, “Plichten van ouders tegenover hun kinderen”, in P. LEMMENS, Uitdagingen door en voor het EVRM, Mechelen, Kluwer, 2005, 21-48. Valt een pedagogische tik meteen onder de noemer van misbruik van gezag, dan kan dat leiden tot een strafprocedure tegen de ouders (art. 398 Sw.) of een vordering van het parket wegens een hoogdringende problematische opvoedingssituatie (nu art. 37, 2° Decreet Bijzondere Jeugdbijstand (DBJ) 2008; voormalig art. 22 Gec. DBJ 1994). F. SWENNEN, o.c., 151. S. REID, Crime and criminology, New York, 1985, 265; M. DEKOVIC en P. PRINZIE, o.c., 157.
26 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
REFLECTIE: DE AANSLEPENDE CONTROVERSE OVER HET OUDERLIJK KASTIJDINGSRECHT
2.2. ONDUIDELIJKE RECHTVAARDIGINGSGROND 12. De wetsbepaling van “opzettelijke slagen en verwondingen” (art. 398 Sw.) bevat zelf geen rechtvaardigingsgrond voor lichte slagen toegediend door ouders die hun gezag uitoefenen. Naar Belgisch recht is het wettelijk voorschrift een rechtvaardigingsgrond, een omstandigheid die het strafbaar karakter van een feit wegneemt22. De vraag rijst echter of de plicht tot gehoorzaamheid van kinderen (art. 371 B.W.) en tradities in de opvoeding van kinderen voldoende duidelijk zijn als “tegennorm” van het misdrijf opzettelijke slagen en verwondingen. Men kan argumenteren dat, bij gebrek aan een wettelijke omschrijving van het “kastijdingsrecht”, kinderen dezelfde bescherming moeten genieten als volwassenen tegen lichte slagen (art. 398 Sw.). De VN-secretaris-generaal stelde in een recent verslag aan de algemene vergadering dat het recht van kinderen op bescherming tegen geweld geen uitzonderingen toelaat, en roept de lidstaten op om geweld door ouders expliciet te verbieden23.
2.3. INTERNATIONALE RICHTLIJNEN 13. Volgens artikel 19 VN-Kinderrechtenverdrag zijn staten verplicht om alle nodige maatregelen te nemen om kinderen te beschermen tegen “alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsels of misbruik, verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik”. Deze bescherming geldt zolang het kind onder de hoede is van de ouder(s), de voogd of iemand die de zorg over het kind heeft (art. 19 IVRK). Deze bepaling is een verdere uitwerking van artikel 25 lid 2 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), op grond waarvan kinderen recht hebben op bijzondere bescherming en hulp24. In artikel 19 IVRK vindt men geen onderscheid terug tussen lichte en zware slagen. Ook het verschil tussen slagen met een pedagogisch doel en andere vormen van (licht) geweld is daarin niet opgenomen. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind stelt daarom dat kinderen ook in familiekring niet
22. 23.
24.
25. 26.
27. 28.
29.
mogen blootstaan aan enige vorm van geweld, ook al streven ouders met hun “tik” een goede bedoeling na25. Artikel 3 EVRM gaat minder ver en biedt kinderen alleen bescherming tegen ernstige mishandeling of verwaarlozing. Volgens artikel 3 EVRM mag niemand worden onderworpen aan “folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen”, handelingen die naar Belgisch recht strafbaar zijn in de artikelen 417bis tot en met 417quinquies Strafwetboek. 14. Discussie is mogelijk over de vraag of artikel 19 IVRK rechtstreekse werking heeft in de interne rechtsorde. Verdragsbepalingen waarbij staten “alle nodige maatregelen moeten nemen om…”, en dus gehouden zijn tot een inspanningsverbintenis, hebben normaal de waarde van een aanbeveling26. In België is artikel 19 IVRK wel een relevante waarborg, omdat de tekst grotendeels is geïncorporeerd in artikel 22bis Grondwet. Elk kind heeft nu recht op “eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit” (art. 22bis G.W., ingevoegd bij Wet 31 januari 1994, B.S. 12 februari 1994)27. Ook deze bepaling kan worden geïnterpreteerd in die zin dat ook lichte vormen van geweld tegen kinderen ontoelaatbaar zijn.
2.4. INTEGRALE JEUGDHULP 15. Jongeren met gezinsverblijfplaats in het Vlaamse Gewest die verkeren in een problematische opvoedingssituatie maken aanspraak op waarborgen opgenomen in het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige en de integrale jeugdhulp28. Zolang vrijwillige hulpverlening mogelijk is, kan een kind niet tegen zijn wil worden gescheiden van zijn ouders (art. 13). Minderjarigen die zijn toevertrouwd aan een instelling kunnen een aantal specifieke rechten doen gelden. In instellingen erkend door de Vlaamse Gemeenschap zijn lichamelijke straffen, geestelijk geweld en het onthouden van maaltijden steeds verboden (art. 28)29. Een kamerarrest of opsluiting in een beveiligingskamer is enkel toegestaan als deze sancties omschreven zijn in een huishoudelijk reglement en de
C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 2006, 218-223. UN-secretary-general study on violence against children: report to the General assembly, 29 august 2006, www.crin.org/docs/UN, met volgende passages: § 2 “The study should mark a turning point and end to adult justification of violence against children, whether accepted as “tradition” or disguised as “discipline”. There can be no compromise in challenging violence against children”; § 42 “It is of critical importance that parents be encouraged to employ exclusively non-violent methods of discipline” en § 93 (a) (conclusions) “No violence against children is justifiable. Children should never receive less protection than adults.” “Motherhood and childhood are entitled to special care and assistance” (art. 25 lid 2 UVRM); over deze bepaling zie B. DE SMET, “Recht van kinderen op bescherming tegen geweld”, in S. DEWULF en D. PACQUÉE (eds.), 60 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Antwerpen, Intersentia, 2008, 213246. COMMITTEE ON THE RIGHTS OF THE CHILD, “Concluding observations of the Committee. Belgium”, 2002, VN Doc. CRC/C115/Add 178, www.crin.org/docs. A. ALEN, Handboek van het Belgische staatsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1995, nr. 49; K. HANSON, “De directe werking van het IVRK en het belang van het kind”, TJK 2000, 63-66; A. VANDAELE, “De directe werking van en capita selecta uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind”, in Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 257-258; J. PUT, o.c., 2006, 66. K. RIMANQUE, De Grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2004, 68. Decr. 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, B.S. 4 oktober 2004; zie C. DE WILDE en J. BOSMANS, “Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp”, TJK 2004, 213-229; J. PUT en I. VAN DER STRAETE, “Integrale jeugdhulp en rechtspositie minderjarige”, TJK 2004, 230-257; zie ook de teksten over integrale jeugdhulp op www.osbj.be. Over de sancties in instellingen van de Vlaamse Gemeenschap, zie J. PUT, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 399.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 27
27
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
28
minderjarige zich gevaarlijk gedraagt (art. 28). Opvoeders mogen bij onbuigzaam gedrag van het kind bijgevolg alleen technieken toepassen zoals het overtuigen, opleggen van huishoudelijke taken of het afnemen van voordelen (bv. beperkte toegang tot de computer). Men kan aanvoeren dat als opvoeders in instellingen geen enkele vorm van lijfstraf mogen toepassen, het ook aan de ouders niet toekomt om licht geweld te gebruiken. Er mag geen discriminatie ontstaan tussen kinderen die in een gezin worden opgevoed en kinderen die wegens problemen rond de opvoeding tijdelijk in een instelling verblijven.
3. ARGUMENTEN PRO KASTIJDINGSRECHT 3.1. PLICHT VAN GEHOORZAAMHEID VAN KINDEREN 16. Ouders hebben de verplichting hun kinderen op te voeden en vertrouwd te maken met normen en waarden30. Zij hebben gezag over hun kinderen (art. 372 B.W.) en zijn burgerlijk aansprakelijk voor schade toegebracht door hun kinderen (art. 1384 B.W.). Van hen wordt toezicht verwacht op het gedrag van hun kinderen. Ouderlijk gezag heeft alleen maar zin als kinderen de plicht hebben hun ouders te gehoorzamen. Minderjarigen moeten zich onderwerpen aan het gezag van hun ouders (art. 372 B.W.)31. Als kinderen niet voor rede vatbaar zijn, en andere technieken falen, is er niet meteen een probleem dat ouders licht geweld gebruiken om hun ouderlijk gezag uit te oefenen. Zij moeten preventief kunnen optreden tegen gedrag dat schade kan opleveren. De administratie Kind en Gezin geeft als eerste aanbeveling aan ouders om bij storend gedrag het kind te negeren, maar voegt er meteen aan toe dat negeren niet kan bij gevaarlijk gedrag32. Als een peuter lastig doet en negeren riskant is (bv. de opstandige kleuter die een dure fles wijn uit het winkelrek haalt, of er bestaat gevaar dat de peuter een drukke straat oversteekt), past het dat ouders hun kinderen naar zich toetrekken of een tik geven als reactie. 17. Volgens sommige auteurs maakt de plicht tot gehoorzaamheid van kinderen een rechtvaardigingsgrond uit voor ouders die licht geweld aanwenden in de uitoefening van hun ouderlijk gezag, en zich aldus moeten verantwoorden voor opzettelijke slagen en verwondingen aan hun kind zonder letsels (art. 398 Sw.)33. Zonder deze “correctie” dreigt het ouderlijk gezag af te brokkelen, en bestaat het risico dat het kind gewend is
30. 31. 32.
33. 34. 35.
zijn zin te krijgen. Het niet-naleven van de plicht tot gehoorzaamheid door de minderjarige kan dan op latere leeftijd leiden tot een protectionele procedure waarbij het kind onder toezicht komt van de jeugdrechter, en maatregelen opgelegd krijgt wegens onbuigzaamheid (art. 22 Decreten Bijzondere Jeugdbijstand (DBJ) 1994; nu art. 37 DBJ 2008) of, erger, wegens slagen toegebracht aan de ouders (art. 36, 4° Jeugdwet). Kinderen hebben er zelf alle belang bij om op jonge leeftijd te leren dat zij respect moeten tonen voor hun ouders. Waar alternatieve opvoedingstechnieken falen om deze normen bij jonge kinderen bij te brengen, kan een licht fysiek ingrijpen verantwoord zijn, zonder dat dit “fysiek corrigeren” een gewoonte mag zijn.
3.2. AFDWINGBAARHEID VAN HET OUDERLIJK GEZAG EN LEEFTIJD VAN HET KIND 18. Uit de plicht van opvoeding van ouders kan men afleiden dat ouders en kinderen niet op gelijke hoogte staan. Ouders mogen eisen dat het kind zich onderwerpt aan redelijke richtlijnen. Zij moeten niet onderhandelen met het kind om bepaalde doelen na te streven. Overleggen moet eerst worden aangeleerd, zodat in het begin een autoritaire, sturende aanpak onvermijdelijk is voor een behoorlijke opvoeding34. Het actuele model “relationele opvoeding” is dus een ideaalbeeld, dat niet steunt op wettelijke teksten. Willen de kinderen niet plooien door technieken zoals inpraten, afnemen van voordelen of straffen zoals thuisblijven, dan kan men de ouders niet zomaar het laatste redmiddel van licht geweld ontnemen. De leeftijd van het kind is wel een relevante factor. Een kind met voldoende maturiteit en inzichten kan en moet op een andere wijze worden aangepakt. Een twaalfjarige zal meestal vatbaar zijn voor rede. Is dit niet zo, en de ouders of het kind hebben vragen over hun onderlinge relatie, dan zijn er voldoende mogelijkheden binnen de sector van de vrijwillige hulpverlening35. Wanneer bij een driejarige opstandige kleuter de meest aangewezen opvoedingstechnieken gefaald hebben, terwijl de situatie wel bijsturing vergt, kan fysieke bijsturing gepast zijn. Denk hierbij aan de eerder aangehaalde gevaarsituaties, maar bv. ook aan de kleuter die in de winter bij aanvang van de school geen jas wil aandoen. 19. De situatie vertoont enige gelijkenis met de manoeuvreerruimte van politiediensten bij weerspannigheid. Politieagenten hebben net als ouders een
A. HEYVAERT, o.c., 214; F. SWENNEN, o.c., 163. P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, 2005, 469. Zie www.kindengezin.be > Ouder > Onderwerp “Opvoeding” > “Hoe kan ik reageren op storend gedrag?”: “Aanvankelijk zal het storend gedrag toenemen, maar als je volhoudt, zal het afnemen. Wanneer je kind bijvoorbeeld in de supermarkt een driftbui krijgt omdat het geen snoep krijgt, is het raadzaam zijn gedrag te negeren. Dit zal in deze situatie moeilijk zijn, maar uiteindelijk zal de driftbui verminderen of overgaan. Negeer je kind nooit bij gevaarlijk gedrag.” E. VERHELLEN, Jeugdbescherming en jeugdbeschermingsrecht, Arnhem, Gouda Quint, 1988, 193; A. HEYVAERT, o.c., 217; D. VAN GRUNDERBEECK, Beginselen van personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 517; C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 2006, 220. F. SWENNEN, o.c., 151. Voor een overzicht zie G. DECOCK, “De buitengerechtelijke jeugdbijstand in Vlaanderen”, in Jongeren & Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 175-208.
28 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
REFLECTIE: DE AANSLEPENDE CONTROVERSE OVER HET OUDERLIJK KASTIJDINGSRECHT
gezag dat door de wet is aangewezen (art. 1 Wet 5 augustus 1992 op het politieambt, B.S. 22 december 1992) en een rechtmatig doel nastreeft (bescherming van de openbare orde). Tegenover personen die zich aan hun gezag onttrekken, mogen agenten geweld gebruiken als dit niet anders kan, mits dit geweld redelijk is in verhouding tot het nagestreefde doel (art. 37 Wet 5 augustus 1992). Het enige verschil is dat verzet tegen een rechtmatig optreden van de politie strafbaar is (art. 271 Sw.), terwijl onbuigzame minderjarigen alleen een toezicht van de jeugdrechter riskeren wegens een problematische opvoedingssituatie (nu art. 37 DBJ 2008). Bevelen van politie verliezen hun kracht als geweld niet als “laatste redmiddel” kan worden aangewend. Licht geweld van de politie als reactie op weerspannigheid primeert op het recht van de gearresteerde personen op bescherming van zijn fysieke integriteit (art. 8 EVRM). 20. Het kastijdingsrecht komt vooral aan de orde bij problemen rond de verblijfsregeling van kinderen van gescheiden ouders. Wanneer een kind in strijd met een rechterlijke beslissing weigert mee te gaan, moeten ouders hun gezag gebruiken om het omgangsrecht van de ex-partner na te leven, en in laatste instantie dwang toepassen36. Neemt de ouder te weinig initiatief om het kind te overtuigen, dan kan hij of zij worden veroordeeld wegens het verzuimsdelict “niet-afgifte van kinderen” (art. 432 Sw.) Het Europees Hof te Straatsburg eist zelfs dat staten optreden tegen ouders die hun kind afschermen tegen de ex-partner, in strijd met een rechterlijke beslissing over het belang van het kind37. Schijnbaar is dus niet elke vorm van dwang of zelfs fysiek ingrijpen tegenover kinderen, principieel verboden. Hoeveel ouders hebben al niet te horen gekregen dat ze “het kleine kind dan maar moeten oppakken en meegeven, ook al weent het”?
3.3. RECHT OP EERBIEDIGING VAN HET GEZINSLEVEN 21. Het ouderlijk gezag heeft alleen maar waarde als de overheid zich niet te pas en te onpas mengt in de opvoeding van kinderen. De overheid kan niet aan de ene kant stellen dat kinderen het best in een gezin worden opgevoed en tegelijk verregaande regels opleggen over de manier waarop ouders hun gezag moeten afdwingen. Uit artikel 8 EVRM volgt dat ouders het recht hebben om hun kinderen te laten opgroeien en op te voeden naar eigen visie, zonder veel inmenging 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43.
van de overheid38. Volgens artikel 23 van het VN-Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (BUPO) vormt het gezin de “natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij”. De overheid dient rekening te houden met de religieuze of morele opvatting van de ouders en van hun kinderen (art. 18 BUPO). Een totalitaire samenleving, waarbij kinderen worden opgevoed door de overheid, is dus uit den boze. Als ouders het opvoedkundig project zelf mogen invullen, past het dat de overheid ruimte laat aan ouders om hun gezag af te dwingen. 22. Zoals Koen De Ryck terecht opmerkt, staat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet geheel afkerig tegenover het kastijdingsrecht39. Lichte vormen van geweld tegen kinderen, bedoeld als pedagogische maatregel, zijn niet per se in strijd met artikel 3 EVRM40. Richtinggevend is het arrest A. t. Verenigd Koninkrijk (1998). In deze zaak werd de Britse overheid veroordeeld omdat zij niet tijdig ingreep tegen een ouder die zijn 9-jarig kind meermaals sloeg met een rieten stok. Volgens het Europees Hof is het toebrengen van klappen die kwetsuren kunnen veroorzaken onverenigbaar met artikel 3 EVRM, ook al handelden de ouders vanuit pedagogisch inzicht. Staten mogen wel aan ouders een “kastijdingsrecht” toekennen als rechtvaardigingsgrond, mits dit beperkt is tot occasionele en lichte slagen41. 23. Op zich is het arrest A. t. Verenigd Koninkrijk geen argument ter rechtvaardiging van het kastijdingsrecht. Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bevat slechts minimumregels voor lidstaten van de Raad van Europa. Staten mogen rechten en vrijheden steeds ruimer interpreteren, in de zin van meer waarborgen toekennen aan burgers42. Toch is dit arrest een belangrijke maatstaf, omdat dit samenhangt met de rechtspraak over de eerbiediging van het recht op het gezinsleven (art. 8 EVRM). Het Europees Hof geeft impliciet aan dat een te strikte interpretatie van “straffen” afbreuk doet aan het recht van ouders om hun kinderen op te voeden. Blijkbaar wordt in de rechtspraak aanvaard dat zelfs leraars in bepaalde gevallen kinderen sanctioneren door licht geweld te gebruiken. In de zaak Costello-Roberts had een directeur bij wijze van tucht met een rubberen pantoffel slagen toegebracht aan een 8-jarige jongen. Het Hof stelde geen schending vast van artikel 3 EVRM omdat de slagen geen langdurig effect teweegbrachten43. Dit arrest is weliswaar
Bv. Corr. Antwerpen 2 november 2007, zaak O.M. t. BAL, kamer 5c, onuitg. EHRM 23 september 2003, Hansen t. Turkije, Receuil 2003; zie G. MAES, l.c., 322-323. S. MOSSELMANS, “Een evolutie op het terrein van het ouderlijk gezag, het omgangsrecht, het hoorrecht van minderjarigen en het recht op informatie van ouders en hun minderjarige kinderen”, T.P.R. 1997, 546-547; D. VAN GRUNDERBEECK, o.c., 510. K. DE RYCK, “Het ouderlijk tuchtigingsrecht”, zie eerder in dit nummer: randnr. 6. Zie Y. HAECK en V. STAELENS, “Artikel 3 EVRM. Verbod van foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen”, in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 212-215. EHRM 23 september 1998, A. t. Verenigd Koninkrijk, Receuil 1998; zie Y. HAECK en V. STAELENS, l.c., 214-215. A. ALEN, Algemene inleiding tot het Belgisch publiek recht. Rechten en vrijheden, Leuven, Acco, 1989, 264-265. EHRM 25 maart 1993, Costello-Roberts t. Verenigd Koninkrijk, Publ. ECHR, A-247-C.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 29
29
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
30
geveld in 1993. Opmerkelijk is het recentere arrest van het hof van beroep van Luik over een leraar die een klap gaf aan een arrogante leerling die een dreigende houding aannam. Volgens het hof was het licht geweld van de leraar in dit geval de enige optie om respect af te dwingen en agressie van de leerling te vermijden44. Is het niet logisch dat als leraars licht geweld mogen toepassen als noodmaatregel, ook de ouders als eerste opvoeders dit middel ook mogen gebruiken?
3.4. EERBIED VOOR DE EIGEN INZICHTEN EN VAARDIGHEDEN VAN OUDERS
24. In het debat rond de pedagogische tik mag men niet vergeten dat vele ouders voldoen aan het profiel van de zachte, zorgzame ouder, die meestal louter door overredingskracht lastig gedrag van kinderen kan corrigeren en slechts gematigd zal omspringen met gebruik van licht geweld of fysiek ingrijpen. Dikwijls wordt de pedagogische tik slechts aangewend als stok achter de deur, zonder er zelfs nog maar gebruik van te maken. Is het verantwoord om ouders die occasioneel een tik geven aan hun kind meteen het etiket te geven van een “onwaardige ouder” die een misdrijf pleegt ten nadele van het kind? Op dit punt blaast Koen De Ryck koud en warm tegelijk. Aan de ene kant stelt De Ryck dat “klein geweld” onder de minimumdrempel valt van artikel 3 EVRM (zodat er ruimte is voor erkenning van deze ouderlijke sanctie) en staten op basis van artikel 8 EVRM eerbied moeten hebben voor de keuzevrijheid die ouders hebben ten aanzien van de opvoedingsmethode van hun kinderen45. Aan de andere kant argumenteert De Ryck dat een ouder kan worden veroordeeld voor het opzettelijke toebrengen van verwondingen of slagen (art. 398 lid 1 Sw. juncto art. 405bis, 1° Sw.), en laat hij uitschijnen dat de pedagogische tik aanleiding moet geven tot maatregelen van jeugdbescherming, ja zelfs tot de ontzetting uit het ouderlijk gezag46. 25. Deze laatste opvatting gaat wel erg ver, omdat de ontzetting een uitzonderingsmaatregel is in het belang van het kind, bedoeld om ouders op de vingers te tikken die veroordeeld zijn wegens ernstige feiten of die hun kind in gevaar brengen wegens “slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid” (art. 32 JBW)47. In het arrondissement Antwerpen wordt deze maatregel slechts een tiental keer per jaar uitgesproken in zaken van incest, ernstige mishandeling of ernstige kinderverwaarlozing. Ontzetting uit het ouderlijk gezag houdt onder meer in dat de “slechte ouder” het recht verliest om belangrijke beslissingen te nemen over de opvoeding van het kind 44. 45. 46. 47.
(art. 33 JBW). Vanaf het vonnis van de jeugdrechtbank staat een pro-voogd in voor de opvoeding van het kind (art. 34 JBW). De meeste kinderen die af en toe een tik krijgen wegens ongehoorzaamheid hebben er geen belang bij dat hun ouders juridisch uit de opvoeding verdwijnen. Ontzetting uit het ouderlijk gezag is meer dan een “motie van wantrouwen” tegen ouders. De maatregel is een ernstige blaam, waarbij een ouder te horen krijgt dat hij onwaardig is een kind op te voeden. Het lijkt ons dan ook niet wenselijk om deze maatregel zelfs maar te overwegen als sanctie tegen ouders die kun kind ter orde roepen door licht geweld te gebruiken. Bovendien miskent deze rigide opvatting totaal de loyauteitsgevoelens van kinderen die voor het overige veilig opgroeien in het ouderlijk milieu. 26. Een totaalverbod op de pedagogische tik in de wet opnemen dreigt een lawine te veroorzaken van klachten en aangiften over kindermishandeling. Het groot aantal echtscheidingen, met ex-partners die elkaar willen treffen, zal hieraan niet vreemd zijn. Van zodra ouders licht geweld gebruiken, dient het parket dan twee strafdossiers te openen: één strafdossier is gericht tegen de ouders, bedoeld voor een eventuele vervolging voor de correctionele rechtbank, het andere dossier is geënt op de problematische opvoedingssituatie van de minderjarige en kan uitmonden in een toezicht van de jeugdrechter. Een sepot om opportuniteitsredenen van het strafdossier tegen de ouders betekent niet meteen het einde van het dossier jeugdbescherming. Heel wat ouders komen op die manier terecht in de gerechtelijke molen en zullen in een sociaal onderzoek van de jeugdbrigade moeten aantonen dat zij wel het belang van hun kind nastreven. Wellicht zullen voorstanders van een ruime interpretatie van artikel 398 Sw. aanvoeren dat het allemaal niet zo’n vaart loopt, en de pedagogische tik meestal niet leidt tot bestraffing van de ouders of dwingende maatregelen van jeugdbescherming (zoals tijdelijke plaatsing van het kind in een veilige omgeving). De kans is reëel dat de meeste dossiers van licht geweld in het gezin om opportuniteitsredenen worden geseponeerd, maar dit is voor de ouders een schrale troost. Bij vele ouders zal de controle van de politie en het parket een wrange nasmaak achterlaten. Het is ook niet zeker dat in een multiculturele samenleving een geweldloze opvoeding door alle groepen van ouders als positief wordt ervaren. De manier waarop ouders hun gezag uitoefenen, is voor een deel cultureel ingekleurd. Criminologen wijzen erop dat in ongunstige omstandigheden (werkloosheid, criminaliteit in de woonomgeving, stigmatisering en discriminatie) een autoritaire opvoeding juist een houvast biedt voor
Luik 3 januari 2002, onuitg., samengevat op www.jura.be onder rubriek “Strafwetboek” – onder titel “misdrijven tegen personen”. K. DE RYCK, “Het ouderlijk tuchtigingsrecht”, zie eerder in dit nummer: randnr. 6. K. DE RYCK, “Het ouderlijk tuchtigingsrecht”, zie eerder in dit nummer: randnr. 9. J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, in A.P.R. 1996, 232; J. PUT, Handboek jeugdbeschermingsrecht, Brugge, die Keure, 2006, 237; B. DE SMET, Jeugdbeschermingsrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia, 2007, 367.
30 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
REFLECTIE: DE AANSLEPENDE CONTROVERSE OVER HET OUDERLIJK KASTIJDINGSRECHT
ouders en kind. Waarschuwen, dreigen of straffen levert in bepaalde milieus meer resultaat op dan kinderen overtuigen en afspraken maken48. Het is niet uitgesloten dat bepaalde groepen zich geviseerd voelen bij het correctioneel vervolgen van alle lichte vormen van geweld die zo cultureel ingebed zijn bij hen.
3.5. VERGELIJKING MET ANDERE VORMEN VAN INTRAFAMILIAAL GEWELD TEGEN KINDEREN
27. Als de overheid erg streng is voor alle vormen van geweld tegen kinderen, ook de lichte, past het even hard op te treden tegen ouders die kun kind verwaarlozen of psychisch mishandelen. Emotioneel geweld zoals pesten of belagen valt niet onder de term “opzettelijke slagen”, omdat er voor toepassing van artikel 398 Sw. een fysiek contact moet zijn met het lichaam van het slachtoffer49. Door alleen in te zoomen op “slagen” worden ouders die psychisch geweld gebruiken buiten de strafrechtelijke sfeer gehouden. Nochtans kan psychisch geweld zelfs meer schade toebrengen aan de ontwikkeling van het kind dan het uitdelen van een klap zonder fysische letsels50. Ouders die hun kinderen psychisch treffen, riskeren alleen een vervolging wegens “onmenselijke behandeling” (art. 417quater Sw.) of de lichtere versie van “onterende behandeling” (art. 417quinquies Sw.). Deze strafbaarstellingen zijn gebaseerd op de begrippen “onmenselijke en vernederende behandelingen” van artikel 3 EVRM. 28. Onder de noemer van “onmenselijke behandelingen” vallen alleen flagrante gevallen van psychische mishandeling. Zo werd het hof van beroep te Antwerpen geconfronteerd met een zaak van een vader die voor kleine incidenten zijn jonge kinderen dwong met hun blote knieën op een regeltje te zitten of onder een ijskoude douche te staan. Verder sloeg de vader de kinderen regelmatig met een stokje of nam hij ze stevig vast in de nek met overdreven knijpen. Het hof van beroep stelde dat elk van deze handelingen op zich geen “onmenselijke behandeling” uitmaakt, zelfs als het gaat om een lange periode, maar de combinatie van al deze vormen van geweld (fysiek en psychisch) volstaat voor een veroordeling op basis van artikel 417quater Sw.51 Voor het misdrijf “onterende behandeling” (art. 417quinquies Sw.) ligt de ondergrens veel lager52. Toch rijst de vraag of ouders die hun kind regelmatig uitschelden, systematisch negeren (bv. druk bezette ouders die hun kinderen alleen thuis laten of 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54.
“droppen” voor televisie of dwingen tot topprestaties op sportief of artistiek vlak) niet strafbaar zijn wegens onterende behandeling, namelijk het miskennen van het kind als persoon met eigen wensen en talenten. 29. Interessant is de bedenking van kinderpsychiater Deboutte dat je bij lastig gedrag van een kind niet te snel een beschuldigende blik kan werpen op de ouders: “Het is niet simpel om vandaag vader of moeder te zijn en het is eigenlijk heel normaal dat je af en toe pedagogische fouten maakt. Stresserende omstandigheden zoals armoede thuis, relationele conflicten of ouders die het zo druk hebben dat ze zich weinig met hun kinderen kunnen bezighouden, zijn psychisch wel belastend voor kinderen, maar meestal toch niet de oorzaak van een psychiatrische aandoening.”53 Ouders die hun kind al eens onheus behandelen door te schelden of geen aandacht te schenken aan verlangens veroorzaken dus geen trauma bij het kind, hoogstens enkele psychische ongemakken. Het past dan ook niet deze ouders op te zadelen met een strafrechtelijke vervolging wegens “onterende behandeling”. Sommige ouders hebben het niet gemakkelijk wegens omstandigheden buiten hun wil. Empirisch onderzoek wijst uit dat ouders die in armoede leven regelmatig depressief zijn of problemen hebben met hun partner, sneller geïrriteerd raken en storend gedrag van hun kinderen vaker aanpakken door “harde” technieken54. Een strafrechtelijke vervolging of plaatsing van de kinderen duwt deze ouders nog meer de dieperik in. 30. Als je enige marge toekent aan ouders die lichte vormen van psychisch geweld niet schuwen, moeten ook ouders die een lichte klap uitdelen buiten schot blijven. Ook de ondergrens van het misdrijf “onthouden van voedsel of verzorging aan kinderen” (art. 425 Sw.) kan aanleiding geven tot discussies. Stel dat ouders hun kinderen te veel frituurkost en frisdrank geven, moeten zij dan vervolgd worden wegens het onthouden van vitamines? Moeten ouders die hun kind te weinig wassen, worden ontzet uit het ouderlijk gezag? Intuïtief voelt men aan dat er ook voor dit misdrijf een zekere “ondergrens” bestaat, en een te streng optreden van de overheid niet te rijmen valt met het recht van ouders om hun kinderen op te voeden naar eigen visie en kunnen (art. 8 EVRM). Waarom zou er alleen een nultolerantie moeten gelden voor het misdrijf “opzettelijke slagen en verwondingen zonder arbeidsongeschiktheid” (art. 398 Sw.)? Ouders die uit onmacht of
T. PELS, “De pedagogische omgeving van nieuwe Nederlanders”, in Jeugdcriminologie, Den Haag, Boom Uitg., 2008, 320. Deze auteur verwijst naar studies van Amerikaanse criminologen in 1990. A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 173. Volgens de vertrouwensartsen is er sprake van “emotioneel geweld” in geval van een vijandige houding, scheldpartijen of een afwijzende houding van ouders (www.kindermishandeling.org/VK/volwassenen/soorten). Antwerpen 1 oktober 2008, zie publicatie ervan verder in dit nummer, in de rubriek “Rechtspraak”. Over de term “vernederende behandeling”, zie Y. HAECK en V. STAELENS, l.c., 147-152. Dr. D. DEBOUTTE, “Op zoek naar de gebruiksaanwijzing, het Universitair Centrum Kinder- en jeugdpsychiatrie”, in Alfabeta. Universiteit Antwerpen, oktober 2008, nr. 77, 11. M. DEKOVIC en P. PRINZIE, o.c., 2008, 145, 156 en 158.
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 31
31
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
32
frustratie een tik geven, hebben de “pech” dat deze vorm van geweld gemakkelijk is vast te stellen. Psychisch geweld laat niet meteen sporen na en geeft inhoudelijk veel meer aanleiding tot discussie, zodat ouders die op dergelijke wijze hun ouderlijk gezag trachten uit te oefenen, buiten schot blijven, ondanks de nultolerantiedrempel die men wil hanteren volgens artikel 19 IVRK.
3.6. BREDE INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP “SLAG” 31. Voorstanders van de bestraffing van de pedagogische tik moeten beseffen dat de term “opzettelijke slagen” in de rechtspraak erg ruim wordt ingevuld. Een slag veronderstelt een “schok of stoot” tegen het lichaam, toegebracht door een lichaamsdeel of voorwerp van de verdachte55. Slaan, duwen of trekken is reeds voldoende voor een strafrechtelijke veroordeling, ook al laat dit geen inwendige of uitwendige letsels na56. Aan het opzet stelt de wetgever geen bijzondere eisen, zodat de dader strafbaar is als hij wetens en willens handelt57. Het Openbaar Ministerie dient dus niet aan te tonen dat ouders hun kind een tik gaven met een kwaadwillige bedoeling, zoals het kind pijn te doen of te vernederen. Ouders die een jong kind dat krijst omdat het iets niet krijgt in de auto duwen, zijn dus strafbaar op grond van artikel 398 Sw. indien het kastijdingsrecht wegvalt als rechtvaardigingsgrond. 32. Bovendien laat een algemeen verbod op licht geweld geen ruimte voor nuance. Iedereen is het er over eens dat ouders die ingaan tegen eisen van een tiener hun gezag niet mogen afdwingen door enige vorm van geweld. Voor oudere kinderen hebben de ouders een waaier van mogelijkheden om hun wil op te leggen, gaande van overtuigen of inhouden van zakgeld tot een “uitgaansverbod”. Oudere kinderen hebben ook al geleerd dat zij niet altijd hun zin kunnen krijgen. Voor peuters en kleuters is de situatie anders. Zij hebben nog niet de vaardigheid iets van de ouders te vragen in ruil voor een bepaalde tegenprestatie. Als zij iets willen, moet dit “nu” gebeuren. Een “nee” van de ouders kan zeker in openbare plaatsen of op familiefeestjes leiden tot lastige scènes van huilen, krijsen en op de grond vallen. Inpraten op het kind haalt in zo’n crisissituatie meestal weinig uit. De ouders staan dan voor de keuze 55. 56. 57. 58.
59.
60. 61. 62.
om toe te geven of om het kind vast te grijpen om te laten “afkoelen” (bv. op een stoeltje of in de auto zetten). Nochtans wordt deze methode van “in de hoek duwen” door vele opvoeders als succesvol ervaren58. Het risico bestaat dat ouders die te horen krijgen dat de pedagogische tik strafbaar is, verlamd raken en er dan maar voor kiezen het kind zijn zin te geven. Zeker als anderen toekijken, is de druk groot om te “sussen” en te doen alsof het toegeven aan het kind “voor één keer” geen kwaad kan. Ingaan tegen de wil van het kind is veel moeilijker, en verdient respect59. Ouders die consequent grenzen stellen en als laatste redmiddel licht geweld gebruiken, leren hun kind uiteindelijk dat krijsen of huilen hun geen voordeel oplevert. Op lange termijn levert deze methode zeker voordelen op60. Past het dan te veel beperkingen op te leggen aan het ouderlijk gezag?
4. BESLUIT 33. De discussie over het kastijdingsrecht is niet zo simpel als het lijkt. Ouders die hun kind een tik of duw geven, komen niet sympathiek over. Het uitdelen van klappen wordt al snel ervaren als een teken van onkunde of als restant van de autoritaire opvoeding van weleer. Ouders van nu moeten begrijpend zijn, praten in plaats van gezag bruut af te dwingen, evenveel aandacht besteden aan het kind als aan hun eisen en verwachtingen. Een mooi voorbeeld is volgende tip van de dienst Opvoedingstelefoon: “Afgezien van het feit dat verbieden en straffen meestal niet werken, omdat straf vaak in drift en woede wordt uitgesproken, hebben ze ook een belastende invloed op de relatie met je kind.”61 Toch eist de samenleving dat ouders hun kinderen in toom houden en allerlei vaardigheden aanleren, zoals beleefd zijn en kunnen verdragen dat al eens iets wordt geweigerd. 34. In officiële richtlijnen over opvoeding, opgesteld door de administratie Kind en Gezin, komt de pedagogische tik niet voor62. Op de vraag “hoe kan ik reageren op storend gedrag” krijgen geïnteresseerde of radeloze ouders volgende manieren voorgeschoteld: negeren (behalve bij gevaarlijk gedrag van het kind), gedrag afkeuren, je kind de negatieve gevolgen zelf laten dragen, je kind apart zetten, iets laten doen wat niet pret-
A. DE NAUW, o.c., 173. Cass. 30 januari 2007 [P06.1417N], www.cass.be; Corr. Brussel 20 april 1999, Journal des Procès 2000, afl. 393, 23, noot M. PREUMONT. A. DE NAUW, o.c., 174. Bv. Cass. 25 februari 1987, R.D.P. 1987, 692; Cass. 10 september 1996, Pas. 1996, I, 779; Antwerpen 30 september 1997, R.W. 1997-98, 749. Zie het advies van de dienst Kind en Gezin (een instantie van de Vlaamse overheid) over het punt “je kind apart zetten”: Citaat: “Je kind even in de gang, in de hoek of tegen de muur zetten is een vorm van straffen. Soms is dit echt nodig om je kind tot rust te laten komen.” (zie www.kindengezin.be > Ouder > Onderwerp “Opvoeding” > “grenzen stellen, belonen en straffen”). Zie het advies van de dienst Kind en Gezin over het punt “welke gebeurtenissen een rol kunnen spelen”. Citaat: “Ook de omgeving speelt een rol. Bijvoorbeeld: je kind straffen wanneer je in een winkel tussen mensen staat, zal vaak moeilijker zijn. Toch is het belangrijk consequent te zijn en ook in deze situatie je kind te straffen door het bijvoorbeeld te negeren. Misschien heb je wel veel bekijks, maar je kind zal dan beter begrijpen waar het zich aan moet houden.” (zie www.kindengezin.be > Ouder > Onderwerp “Opvoeding”). M. DEKOVIC en P. PRENZIE, o.c., 153. Zie www.opvoedingstelefoon.be > “opvoedingsthema’s” > “grenzen stellen”. De opvoedingstelefoon is te bereiken op 078 15 00 10. Zie www.kindengezin.be > Ouder > Onderwerp “Opvoeding” > “grenzen stellen, belonen en straffen”.
32 – TJK 2009/1
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
LARCIER
REFLECTIE: DE AANSLEPENDE CONTROVERSE OVER HET OUDERLIJK KASTIJDINGSRECHT
tig is (bv. tafel dekken) of iets prettigs wegnemen. Daaraan wordt meteen toegevoegd dat deze tips geen wondermiddelen zijn en men steeds rekening moet houden met het temperament van het kind, de opvattingen van de ouders en omgevingsfactoren. Interessant is de passage “Belangrijk is dat je als ouder eigen opvattingen hebt over straffen van je kind”. Licht geweld wordt dus niet aangemoedigd als manier van grenzen stellen, maar wordt evenmin afgekeurd. Ouders ontvangen tegenstrijdige signalen over hoe om te gaan met lastige kinderen. Nog niet zo lang geleden werd de pedagogische tik sterk aanbevolen als methode, nu bestaat een sterke onderstroom om dit aspect van het gezag te mijden of zelfs resoluut af te keuren. Ook vanuit internationale instellingen wordt deze aangestuurd en borrelt zij op in de tekst van Koen De Ryck en aanbevelingen van het Kinderrechtencommissariaat. Bij gebrek aan duidelijke richtlijnen valt ouders die hun jong kind occasioneel een tik geven om storend gedrag te corrigeren vooralsnog weinig te verwijten. 35. Na het bekijken van de argumenten pro en contra, zou men tot de volgende standpunten kunnen komen. Ofwel aanvaardt men openlijk dat ouders hun gezag met licht geweld kunnen afdwingen, en dan gaat de voorkeur naar een rechtvaardigingsgrond gehecht aan artikel 398 Sw., doch in het licht van de toenemende internationale druk (17 Europese staten namen al resoluut het verbod tegen de pedagogische tik in hun wetgeving op) en de evoluerende opvoedkundige principes zou België hiermee een afwijkende koers varen. Als tegengesteld standpunt kan resoluut worden gekozen voor een geweldloze opvoeding. Voor deze laatste optie kan men aan de bepaling over het ouderlijk gezag (art. 371 B.W.) toevoegen dat kinderen niet mogen blootstaan aan enige vorm van geweld, zodat het kastijdingsrecht als tegennorm verdwijnt63. Senator de Bethune pleit in haar wetsvoorstel voor een ruime bescherming, waaronder ook psychisch geweld valt: “Het kind mag niet onderworpen worden aan vernederende behandelingen of andere vormen van fysisch of psychisch geweld.” De vraag rijst naar de invulling van het begrip “geweldloze opvoeding” en naar de afdwingbaarheid ervan. Met andere woorden, hoe zit het met de haalbaarheid voor de gerechtelijke instanties in hun huidige constellatie, om gepaste consequenties te verbinden aan deze nieuwe vormen van strafbaar gedrag? Het de facto niet optreden of een ruim sepotbeleid hanteren, alhoewel de wet een verbod op geweld bevat, neigt naar een gedoogbeleid, wat het gezag dat uitgaat van het principe, alleen maar ondergraaft. Speculeren op het niet-toenemen van het aantal klachten lijkt 63.
gevaarlijk en niet in correlatie met de tijdsgeest die er nu heerst. Zelfs als men erin zou slagen om de gepaste juridische consequenties te verbinden aan klachten omtrent alle lichte vormen van geweld binnen de opvoeding, dan moet de wetgever duidelijk voorzien welke strafrechtelijke gevolgen gepast zijn. In het huidig rechtsbestel kan artikel 398 Sw. alleen toegepast worden voor een lichte vorm van fysiek geweld (de pedagogische tik). Voor aangiftes van milde varianten van psychisch geweld of onthouden van (gezond) voedsel ontbreekt de wettelijke basis om correctionele veroordelingen uit te spreken. Indien het de bedoeling is een mentaliteitswijziging op gang te brengen (wat de stelling is van auteur De Ryck), lijkt de tweede optie misschien een brug te ver. Streven naar een geweldloze opvoeding is uiteraard een nobel doel. Gaat men echter met deze ingreep geen verregaande consequenties veroorzaken (stijging van instroom processen-verbaal, verhoging van werkdruk bij de zwaarbelaste sociale sector bij onnodige zaken, criminalisering van ouders die wel blijk geven van pedagogische capaciteiten, …) terwijl dit doel ook met andere middelen kan worden bereikt? Het lijkt ons dat voor de gemeenschappen, ingevolge de internationale aanbevelingen, een taak is weggelegd om (nog meer) te investeren in deze mentaliteitswijziging. De ouders die voldoende pedagogisch onderlegd zijn, hebben hier wellicht minder nood aan, maar voor ouders met beperkte pedagogische vaardigheden zouden nog meer inspanningen kunnen worden geleverd om alternatieve wijzen van uitoefening van het ouderlijk gezag aan te reiken, en afkeuring te laten blijken voor elke vorm van geweld binnen de opvoeding. Opvoedingswinkels, thuisbegeleidingsdiensten, ambulante begeleiding door gespecialiseerde diensten, … kunnen hierin een zeer belangrijke rol spelen. Dit alles zal een langer en meer preventief effect hebben dan louter het bestraffen van een eenmalig feit. Dit is ook een verhaal waarin de ouder-kindrelatie wordt gerespecteerd, en de loyauteit van het kind minder in het gedrang komt. Ook deze visie beantwoordt aan de positieve verplichting van staten die vervat zit in artikel 19 IVRK. Voor ouders die toch over de schreef gaan, en waarbij de maatschappelijk aanvaarde (steeds evoluerende) norm van geweld binnen het opvoedingskader wordt overschreden, bestaan er reeds in ons huidig wetgevend kader voldoende mogelijkheden om ouders gepast te sanctioneren (art. 398 Sw., uitzonderlijk de ontzetting van het ouderlijk gezag) of kinderen te
In die zin, zie wetsvoorstel 1 oktober 2007 tot invoeging van art. 371bis in het Burgerlijk Wetboek, ingediend door senator Sabine de Bethune, www.senate.be (op 24 november 2008 was deze tekst nog niet besproken in de commissie Justitie van de Senaat).
LARCIER
this jurisquare copy is licenced to eschaerlaekens [
[email protected]] d0c101a50930141f0109b69440430302
TJK 2009/1 – 33
33
DOSSIER: DE “PEDAGOGISCHE” TIK?
34
beschermen (via het Decreet Bijzondere Jeugdbijstand). Men mag verwachten dat parket en rechters met voldoende gezond verstand optreden om gepleegde feiten in het juiste perspectief te zien, rekening houdend met de maatschappelijke evoluties. Trouwens, ouders bestraffen voor inbreuken zonder gepaste nazorg aan te bieden, is kortzichtig en dient het belang van het kind niet. 36. Opvoeden is een wisselwerking tussen ouder en kind, een proces van actie en reactie64. Ouders moeten hun grenzen soms bijstellen in functie van omstandig-
64.
heden. Omgekeerd merkt het kind dat door zijn gedrag zijn ouders strenger optreden of juist meer voordelen toekennen. Uiteraard houden wij geen pleidooi voor geweld als een gewoon middel van opvoeding. Er is een verschil tussen het kritisch beoordelen van voorstellen tot afschaffing van het kastijdingsrecht en het propageren van de ouderwetse methode van slaan bij de minste weerstand. Geef ouders enige ruimte om te leren omgaan met hun kind en zelf te ontdekken welke technieken het beste resultaat opleveren, zonder hen aan te moedigen om licht geweld te gebruiken.
D.J. CHAMPION (e.a.), Sociology, New York, Holt, Rinehart and Winston, 1984, 82; L. BROOM (e.a.), Sociologie. Een inleiding tot de studie van sociale problemen, Leuven, Acco, 1986, 117-124.
34 – TJK 2009/1
LARCIER