29-06-2010
STICHTING
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
Vrienden van de Historie van de Vakbeweging
10:34
Pagina 1
Nieuwsbrief 23e jaargang nummer 3
I
juni 2010
Gijs Herderscheê over wijzigingen sociale zekerheid
Verbouwingen zonder architect of plan Kort voor de verkiezingen heeft de Stichting van de Arbeid een compromis bereikt over de toekomst van de AOW. Daarmee lijken de sociale partners het initiatief in de sociale zekerheid weer naar zich toe te hebben getrokken. In het licht van de verwachte ingrijpende bezuinigingen die elke nieuwe regeringscombinatie in petto heeft, is dat strategisch van belang. Volkskrant-journalist en al decennialang waarnemer van de arbeidsverhoudingen, Gijs Herderscheê, maakt in zijn boek ‘De Geldpomp’ zichtbaar waar de sociale partners het in de afgelopen jaren hebben laten liggen.
In dit nummer o.a. pag 1 - 3 Verbouwingen zonder architect of plan pag 3 Dwarsligger pag 4 - 5 Ab Menist, pragmatisch revolutionair pag 6 - 7 Wim Spit maakte onmogelijke FNV mogelijk pag 8 - 9 Een eerlijke kans voor een gewenst proces pag 9 Signaleringen Social History Shop pag 10 - 11 Signaleringen - Literatuur pag 12
De ontwikkeling van de sociale zekerheid is een zoektocht naar de kwadratuur van de cirkel. Naast de weerbarstigheid van de arbeidssituaties, waarop het antwoord moet bieden, speelt ook de veelkleurigheid van de culturele verschillen in de samenleving een voorname rol. Afhankelijk van de tijdgeest trekken inzichten van liberale, christendemocratische of sociaaldemocratische snit iets meer van het laken naar zich toe. De sociale zekerheid is daardoor een lappendeken geworden. Het deel dat direct na de Tweede Wereldoorlog is opgebouwd heeft wellicht nog het meest herkenbare patroon. Al kunnen vele deskundigen ook daarin haarfijn de inconsequenties aanwijzen, zoals neerlandici in de spellingregels. Maar de veranderingen die zijn nagestreefd en soms zijn aangebracht sinds het no-nonsense beleid van de kabinetten-Lubbers (1982-1994), kunnen – aldus Herderscheê – worden gekenschetst als ‘verbouwingen zonder architect of plan’. De lappendeken is er daardoor niet overzichtelijker op geworden. Hier dient zich een uitdaging aan voor de sociale partners en de vakbeweging. Herderscheê, historicus van huis uit, neemt een lange aanloop voor hij toekomt aan zijn beschouwingen over de ingrepen
Stichtingsnieuws
in de sociale zekerheid sinds de jaren tachtig. Daardoor komt hij onder andere langs de liberaal Sam van Houten, van het bekende Kinderwetje. In de discussie met zijn partijgenoot Thorbecke, die niet zoveel ophad met staatsinvloed op de armenzorg , bepleit hij die juist wel. “Er zijn twee wegen om het vraagstuk op te lossen: de eerste is de door mij aanbevolen tussenkomst van de wetgever, de tweede de invloed van de werkmansverenigingen. De eerste weg acht ik verkieslijk, omdat de pogingen van de werkmansverenigingen gepaard gaan met industriële strijd tegen de werkgevers en het is plichtmatig deze waar het kan te voorkomen”. Sociale zekerheid als weg naar sociale vrede, is een regelmatig terugkerend argument in de ontwikkeling ervan. Al kan de toonzetting in de verschillende tijdsgewrichten behoorlijk verschillen. Aalberse geeft in 1919 met zijn Arbeidswet een reactie op de revolutiepoging van Troelstra. Want stel je voor dat de SDAPvoorman na de mislukking alsnog de wind in de zeilen zou krijgen. Hij bepleit ‘harmonie, waarin tegenstellingen niet door stakingen worden beslecht, maar door onderhandeling’. Tijdens de polarisatie
vervolg op pagina 2 1
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 2
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
vervolg van pagina 1 van de jaren zeventig haalt Ad Teulings zijn neus op voor het sociaal beleid binnen grote ondernemingen als Philips. Het zou slechts gericht zijn op het pareren van een mogelijke socialistische revolutie. Bij Aalberse zijn werkgevers en werknemers niet langer ‘klassentegenstanders’, maar ‘sociale partners’. Hij brengt ze samen in de Hoge Raad van de Arbeid, waardoor er geleidelijk aan een netwerk ontstaat van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Herderscheê: “Dat is de stijlbreuk met de liberale negentiende eeuw.” De grondslag voor het poldermodel is daarmee, in zijn ogen, gelegd. De Wet op de CAO (1927) en de Wet op het Algemeen Verbindend Verklaren van CAO’s (1937) kunnen in het verlengde hiervan worden geplaatst. De invloed van de vakbeweging reikt daardoor verder dan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden van de eigen leden. De eerste wet bindt namelijk alle werknemers, georganiseerd of niet, binnen een bedrijf, de tweede een hele bedrijfstak, ongeacht of de werkgevers nu bij een werkgeversorganisatie waren aangesloten of niet. “Zo zijn de cao-wetten een voorbeeld van de inkapseling in het christelijk-liberale poldermodel, waardoor klassenstrijd wordt vermeden.” Na de Tweede Wereldoorlog zet deze lijn zich voort. Met de Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal-Economische Raad (SER, 1950) reiken invloed en verantwoordelijkheden van de sociale partners over een veel breder terrein dan de arbeidsvoorwaarden. Alle aspecten van het sociaaleconomisch beleid komen aan de orde. Ondanks de naoorlogse instelling van harmonie is daarover nog volop debat. Niet alleen over de kwaliteit van de regelingen – over de hoogte van de uitkering bijvoorbeeld – maar ook over het beheer van de regelingen. In dat laatste worden de traditionele verschillen tussen de
bevolkingsgroepen zichtbaar. Protestantschristelijken gaan uit van het beginsel van soevereiniteit in eigen kring. Dat gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het individu en laat de overheid niet of nauwelijks toe. De katholieken kennen het beginsel van subsidiariteit. Ook hier is het individu dominant, maar is er in uiterste noodzaak een rol voor de overheid weggelegd. De liberalen willen daarentegen hoe dan ook een kleine overheid, de socialisten juist een zo groot mogelijke. Als in 1901 de Ongevallenwet wordt ingevoerd, worden de verschillen in het beheer al zichtbaar. De overheid richt daarvoor de Rijksverzekeringsbank op. Vele werkgevers vinden de wet al te zeer getuigen van ongewenste overheidsbemoeienis en de uitvoering ook nog eens aan een overheidsinstelling toevertrouwen, is voor hen helemaal een brug te ver. Zij richten daarom Centraal Beheer op. Bij de naoorlogse opbouw van de sociale zekerheid worden de verschillende inzichten in optima forma bepleit door de één en bestreden door de ander. De sociaaldemocraten – NVV en PvdA – staan eigenlijk alleen met hun pleidooi voor uitvoering bij de overheid. Alle andere partijen willen de uitvoering in eigen hand nemen. Zij brengen immers ook de premies voor de regelingen op. Uiteindelijk komt er
2
een gemengd beheer, neergelegd in de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV, 1953). Daarmee lijkt de kwadratuur van de cirkel wettelijk te zijn vastgelegd. De weerbarstige praktijk en de verschillende inzichten met betrekking tot overheidsbemoeienis, ‘medebewind’ en ‘medebeheer’ zijn met de OSV niet verdwenen. Bovendien zijn de administratiekantoren die voor de uitvoering worden opgericht, zoals de bedrijfsverenigingen, al snel min of meer zelfstandige instituties. In weerwil van de werkgevers en werknemers in de besturen. Noch de individuele ondernemer, noch de individuele werknemer, ervaart het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK), waaraan ongeveer 20 bedrijfsverenigingen hun uitvoering hebben toevertrouwd, Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) of de bedrijfsvereniging voor de Detailhandel en Ambachten (DETAM) als iets van henzelf. Herderscheê citeert Lodewijk de Waal, die spreekt van ‘fondsbestuurders’ en ‘bondsbestuurders’ binnen de vakbeweging. Ook citeert hij een anonieme bondsbestuurder die in de familie- en kennissenkring maar liever zwijgt over zijn bestuursfunctie binnen een bedrijfsvereniging, want dan zou je wel eens het mikpunt kunnen worden van de kritiek op het functioneren ervan. Die kritiek richt zich niet uitsluitend op verkeerde berekeningen
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 3
Nieuwsb r i e f
20ejaargang jaargangnummer nummer 1,2,maart 200720e jaargang 23e juni 2010
Dwarsl i g g e r
van uitkeringen, maar ook op ‘onbegrijpelijke’ of ‘rigide’ regelingen die geen rekening houden met de flexibiliteit die van ondernemers of werknemers in de praktijk wordt gevraagd.
STAKENDE SCHOONMAKERS SCHRIJVEN GESCHIEDENIS
Ineens zagen we op de stations en in de treinen, op de luchthaven, in kantoren, op pleinen en straten hoe belangrijk het werk van het personeel in de schoonmaakbranche en van de gemeentereiniging is. We hebben meer aan de mensen die onze straten reinigen dan aan de zichzelf verrijkende elite die met flutargumenten ter verdediging van haar bonussen haar straatje probeert schoon te vegen. De graaiers aan de top kunnen we missen als kiespijn. De schoonmakers, de straatvegers, de vuilnisophalers, zijn daarentegen onmisbaar; die mannen en vrouwen verrichten zichtbaar zwaar en nuttig werk, veelal in een hoog tempo en tegen een laag loon. De bergen afval in de hoofdstad en in de domstad oogden als barricades. De schoonmakers hadden er schoon genoeg van. Ze hebben de aandacht gevestigd op hun arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, op de kwetsbare groep werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt die door de neo-liberalisering in de knel komt. Ze komen op voor een hoger loon, een lagere werkdruk, een bescheiden reiskostenvergoeding, opleidingen en respect. Twijfels en zorgen over een goed einde van de actie zullen er af toe zijn geweest, niet over de gerechtvaardigdheid en het doel ervan. Uiteindelijk hebben ze gewonnen en is een cao naar tevredenheid afgedwongen. Meer dan duizend schoonmakers hebben daarvoor ruim negen weken gestaakt, wisten steeds met spectaculaire acties de aandacht te trekken en de sympathie van het grote publiek te verwerven. Het was de langste staking in ons land sinds 1933 (afgezien van de Spoorwegstaking september 1944 - april 1945). Een half jaar lang verzetten 1500 vissers uit IJmuiden zich toen tegen een verlaging van hun lonen. We kunnen de staking van de schoonmakers ook vergelijken met die van de bouwvakkers en stukadoors in 1995. We hebben het dan over andere getallen. Die staking begon op 14 maart en liep al snel op tot 36.000 stakers. Die van de bouwvakkers duurde tot en met 17 april, die van de stukadoors tot en met 20 april 1995. Totaal gingen er 634.000 werkdagen verloren, enorm veel voor een bedrijfstak. De bodem van de weerstandskassen van de vakbond en de FNV was te zien. Na bijna een jaar van onderhandelingen en stakingen aan het slot slaagde de AbvaKabo FNV erin 1,5 procent extra loon voor 2010 en een hogere eindejaarsuitkering binnen te halen. Dat biedt perspectief voor andere cao’s in de publieke sector. De nieuwe ‘organizing’ – aanpak van vakbondszijde opgepikt vanuit de Verenigde Staten is succesvol gebleken. Maar hoe nieuw is die? Om te beginnen heeft de toestand van de werknemers uit de schoonmaakbranche veel weg van die uit de beginperiode van de industrialisatie met (relatief gezien), lage lonen, rechteloosheid, smerig, zwaar en ondankbaar werk. Het met stakingen onder druk zetten van werkgevers is een bekende actievorm. Succes hierbij helpt bij de poging van de stakende arbeid(st)ers om collega’s erbij te betrekken. De achilleshiel is de overlast voor de burger. Daarom is het van groot belang mensen goed te informeren en steun te verwerven in bredere kring. Nog een fase verder had een vroeger beproefde tactiek uit de kast kunnen worden gehaald: de boycot van producten en diensten van ondernemingen. Het grote publiek had dan mede solidair kunnen zijn. Met je stem op 9 juni 2010 voor een politieke partij die opkomt voor een solidaire samenleving geef je daar natuurlijk ook blijk van. Harry Peer 3
De discussie over de sociale zekerheid is nooit verstomd. Maar de sociale partners weten lang al te grote ingrepen af te wenden. Dat leidt binnen de kring van de bestuurders sociale zekerheid tot een zeker gevoel van onaantastbaarheid. In de jaren tachtig slaat de stemming echter om. Binnen de politiek winnen de stemmen aan kracht, die zich verzetten tegen het ‘corporatisme’, tegen het bestuur dat zich te weinig gelegen laat liggen aan nieuwe geluiden uit politiek en samenleving en vooral tegen het door werkgevers en werknemers opleggen van rekeningen aan de samenleving als geheel. Zonder dat zij zich daarvoor – zoals van politici wordt gevraagd – overtuigend weten te verantwoorden. In de beeldvorming beleeft het poldermodel onder Paars, onder minister-president en oud-FNV-voorzitter Wim Kok, zijn hoogtepunt. Vanuit alle hoeken van de wereld wordt ernaar gekeken. Maar tegelijkertijd wordt de invloed op het beheer van de sociale zekerheid geminimaliseerd. Het draagvlak daarvoor is inmiddels zowel in werkgevers- als in vakbewegingskring zodanig geërodeerd, dat er nog slechts symbolisch verzet wordt aangetekend. Ook hier citeert Herderscheê De Waal met zijn opmerking: “We zijn voor minder naar het Malieveld gegaan.” Als het in 2004 echt om de inhoud van sociale regelingen gaat, heeft hij meer succes. Herderscheê bedrijft in ‘De Geldpomp’ journalistiek in boekvorm, met alle slordigheden, fixaties en popi-taalgebruik van dien. Wim Kok was niet 23 jaar NVV/FNV-voorzitter, maar 13 jaar (1972-1985). Hans Pont was nooit voorzitter van de ABVA/Kabo. Wat hebben de brilmonturen van de sociale zekerheidsbobo’s met hun opvattingen te maken? Wat doet de ‘gelijkhebberige rap’ van Lodewijk de Waal ertoe? Daar moet de lezer doorheen kijken als hij de lessen voor de toekomst eruit wil halen. Want de veranderingen van de laatste 15 jaar in de sociale zekerheid hebben de overzichtelijkheid ervan niet bevorderd. De kritiek op het UWV is niet minder dan voorheen op het GAK. Het draagvlak is niet echt toegenomen. En hoe zit het met de kosten van de uitvoering? Die zouden beduidend minder worden. Herderscheê laat de lezer ernaar raden. Het loonstrookje is door de sociale zekerheid een onnavolgbaar rijtje geworden van onbegrijpelijke afkortingen en niet na te rekenen bedragen. Dat heeft ook het draagvlak aangetast. De vakbeweging zou er goed aan doen in de debatten over de sociale zekerheid in de nieuwe kabinetsperiode niet alleen naar de inhoud te kijken, maar ook naar de vertaling ervan op het loonstrookje. Herderscheê zou het hebben kunnen zeggen. Want impliciet beschrijft hij een geschiedenis die – hoe belangrijk ook voor individuele werknemers en werkgevers – volstrekt over hun hoofden is heengegaan. Sociale partners moeten in hun bijdragen aan de toekomst van de sociale zekerheid proberen die aan hen terug te geven. Door de salarisslip weer leesbaar te maken. Jeroen Sprenger
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 4
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
In de schaduw van Henk Sneevliet
Ab Menist, pragmatisch revolutionair In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog speelt een Amsterdamse metselaar een grote rol in de Rotterdamse arbeidersbeweging, Ab Menist. Hij is in gemeenteraad en provinciale staten actief voor de Revolutionaire Socialistische (Arbeiders) Partij, maar zijn grootste betekenis ontleent hij aan heel pragmatische hulp aan de Rotterdamse arbeiders. In de bezettingstijd duikt hij al snel onder en gaat samen met Sneevliet en enkele andere partijgenoten in het verzet. Hoewel reizend van onderduikadres naar onderduikadres wordt de groep verraden, opgepakt en uiteindelijk gezamenlijk op 13 april 1942 in Leusden gefusilleerd. mensen die het beslissingsrecht over hun eigen leven volledig willen overlaten aan ‘de leiding’, of die nu rechts of links is.
Het leven van Ab Menist is onlangs geboekstaafd door Dick de Winter. Meer nog dan een eerbetoon aan een strijdbare en moedige ‘revolutionair-socialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder’ geeft zijn boek een goed inzicht in de vooroorlogse arbeidersbeweging links van de sociaaldemocratie (SDAP en NVV). Anno 2010, na de Tweede Kamerverkiezingen die een ongelooflijke versplintering laten zien van het politieke landschap, waarvan de oorzaak wordt gezocht bij de door de elites van de partijen in het politieke centrum ‘neglected white man’, wordt die revolutionair-socialistische arbeidersbeweging weer actueel. Niet zozeer vanwege zijn revolutionairsocialistische karakter, als wel vanwege het bestaan van een ‘klein, zeer actief stroompje in het socialistische landschap’, dat zich nationaal, noch internationaal volledig laat onderdrukken. Er blijven altijd
Ab Menist wordt in 1896 geboren in een niet-onbemiddeld Joods gezin, vader is bakker, in Amsterdam. Zijn zoon volgt een opleiding tot meubelmaker, werkt als diamantslijper en wordt, begin jaren twintig als de bouwnijverheid een enorme opleving kent, metselaar. Politiek heeft hij dan al wat scholing ondergaan via de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Hij wordt geïnspireerd door het antimilitaristische standpunt, dat daarbinnen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog wordt ontwikkeld. Dat leidt ertoe dat hij – hoewel al een jaar onder de wapenen – in 1917 alsnog dienstweigert. Hij wordt als gevolg daarvan veroordeeld tot een jaar gevangenis in Fort Spijkerboor in de Beemster. Oorlog en militarisme moeten – naar zijn mening – worden bestreden door ‘een persoonlijke daad’. Het blijft voor Menist niet bij het dienstweigeren als zodanig, Hij is betrokken bij een solidariteitsstaking binnen het Fort en – onder het pseudoniem Maurik van Appenstein –bij de vervaardiging van een ondergronds krantje, ‘Het Daghet, Spijkerboors Nieuwsblad onder redactie van Freie Jugend’. Het krantje, dat slechts 2 maal verschijnt in een oplage van tien exemplaren, wordt met kroontjespen geschreven op het papier van de zakken die er moeten worden geplakt. Door het verblijf binnen Spijkerboor heeft hij zo enige redactionele ervaring opgedaan, die hem later goed van pas zou komen. Maar ook krijgt hij daar de kans, door tal van binnengesmokkelde boeken, een grondige studie te maken van het marxisme.
4
Als metselaar wordt hij lid van de bij het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) aangesloten Bouwvakfederatie. Ook sluit hij zich aan bij de Communistische Partij Holland (CPH). Daarbinnen voelt hij zich al snel verwant met de inzichten van Henk Sneevliet, die zich steeds ongemakkelijker begint te voelen bij de groeiende invloed van ‘Moskou’ op de nationale communistische partijen. Die verwantschap groeit uit tot een jarenlange vriendschap – de gezinnen gaan zelfs samen op vakantie – die eindigt op de fusilladeplaats van Kamp Amersfoort. Binnen de politieke formaties waarin zij samenwerken is Sneevliet de theoreticus en visionair en Menist de pragmaticus. Sneevliet heeft, als ze elkaar ontmoeten, al een grote internationale ervaring opgebouwd. In 1913 vertrekt hij voor enkele jaren naar Nederlands-Indië, waar hij zich inzet voor de onafhankelijkheid. Hij is onder meer betrokken bij de oprichting van een voorloper van de Indonesische communistische partij. Namens die partij komt hij in contact met de Komintern. Daarin valt hij zodanig op dat hij in 1921 – onder de naam Maring – wordt uitgezonden naar China om daar de Communistische Partij op poten te zetten. Hij scout daar Mao Zedong en zorgt ervoor dat de leiding in zijn handen wordt gelegd. Als Sneevliet in 1924 terugkomt naar Nederland wordt hij gekozen tot voorzitter van het NAS. In diezelfde tijd – Lenin is net overleden – komt de Russische Communistische Partij meer en meer in de greep van Stalin. Die is ook voelbaar in de Komintern en heeft zijn uitstraling naar de nationale communistische organisaties.
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 5
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Sneevliet verzet zich daar als NAS-voorzitter tegen, gesteund door Menist, binnen de CPH en de Komintern. Hij wijst op de ‘specifiek Nederlandse omstandigheden’, op de meer dan 30-jarige traditie van het NAS als revolutionaire vakbond. Het vanuit Moskou opgedrongen geloofsartikel van ‘vakbondseenheid’, gaat daaraan – naar zijn mening – voorbij. “Het aanvaarden van deze tactiek zou tot grote verwarring en tot scheuring van het NAS leiden”. Voor het NAS zou dit het onaantrekkelijke vooruitzicht betekenen van een samengaan met het NVV, dat ze al jarenlang betitelen als ‘de grafkamers van de arbeidersbeweging’. En die het NAS, omgekeerd, had verketterd als een ‘staak-maar-raak-club’. Als in 1927 blijkt dat de koers binnen de CPH definitief vanuit Moskou wordt beïnvloed, verlaten de NAS-ers dan ook onder leiding van Sneevliet en Menist de partij en richten zij de Revolutionair Socialistische Partij (RSP, vanaf 1935 Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij, RSAP) op. Menist, die in 1926 bezoldigd bestuurder is geworden van de Bouwvakfederatie in Rotterdam, wordt in 1931 voor de RSP verkozen in de gemeenteraad en de provinciale staten. Daarnaast is hij voorzitter van de Rotterdamse afdeling van de RSP, lid van het landelijk partijbestuur en secretaris van het Plaatselijk Arbeids Secretariaat (PAS). Het uittreden uit de CPH, nu die onder Moskouse invloed komt, is consequent, als wordt beseft dat, in de ogen van het NAS, het NVV een verlengstuk is van de SDAP. De NVV-leiding probeert onvermoeibaar dat beeld te vermijden, maar dat laat onverlet dat vooraanstaande SDAP-ers in hun regentesk paternalisme de vakbeweging ondergeschikt achten aan de partij. De oproepen vanuit de SDAP na de mislukte stakingen van 1903 die uiteindelijk in 1905 leiden tot de oprichting van het NVV, zijn door het NAS niet beleefd als een afwijzen van anarchistische en antiparlementaire stromingen binnen het vakverbond, maar als een wens om een meer volgzame vakbeweging binnen haar invloedskring te hebben.
De verhoudingen tussen sociaaldemocraten, communisten en revolutionairsocialisten zijn geharnast, niet slechts in woorden. Menist ondervindt dat letterlijk aan den lijve. Op 18 november 1931 wordt hij door een knokploeg van de CPH vlak bij zijn huis opgewacht en in het donker onverhoeds met stoelpoten neergeknuppeld. Zijn tas wordt afgepakt en later in een tuintje teruggevonden. Menist zelf weet op handen en voeten thuis te komen.
De ideologische retoriek wordt door Menist vanaf 1936 heel duidelijk gecombineerd met zeer pragmatisch advieswerk en ondersteuning in de Algemene Werklozenbond (AWB). Daarmee kweekt Menist enorm veel goodwill onder de werklozen. Al verdwijnt het hogere doel – actieve deelname aan de arbeidersstrijd in het algemeen en werklozenstrijd in het bijzonder – niet uit het oog. Dat blijkt vooral uit het blad van de AWB, Recht voor Allen, waarvan Menist de redactie voert. De kennis van de – veelal schrijnende – situatie waarin de Rotterdamse werklozen verkeren, wordt verbonden met felle kritiek op het (a-)sociale beleid van overheid en ondernemers. Ook wordt er veel aandacht besteed aan fascisme, stalinisme en reformisme. Voor Menist bieden de kwesties die aan hem via de AWB worden voorgelegd belangrijke aanknopingspunten voor zijn raads- en statenwerk. Met de zo opgedane inzichten bestookt hij ook P.J. Oud, als die in 1938 aantreedt als burgemeester van Rotterdam, na eerder minister van Financiën te zijn geweest in een kabinetColijn. “Rotterdam is een proletarische stad. Dat proletariaat heeft uw aanpassingspolitiek als minister van Financiën, als een nodeloze kwelling beschouwd. Indien het waar is, dat gij naar Rotterdam zijt gekomen om orde op zaken te stellen, dan vindt gij in mij Uw felste bestrijder. Ik zal dan niet nalaten de Rotterdamse arbeidersklasse te mobiliseren tegen Uw beleid.”
5
Met de bezetting gaan Menist en de top van zijn partij direct ondergronds. Men noemt zich dan Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front, ook wel Derde Front genoemd). Ab Menist – ‘De Roode’ – is daarin de drijvende kracht bij het organisatiewerk, zoals het rekruteren van nieuwe leden. Ook levert hij veel bijdragen voor het partijblad Spartacus. Het Front is een politieke organisatie. Het werk bestaat uit het verspreiden, plakken en kalken van informatie en propaganda maken. Er is een berichtendienst, er wordt koerierswerk gedaan. Op beperkte schaal maakt het persoonsbewijzen, valse papieren en bonkaarten. Er wordt niet gedaan aan directe spionage en sabotage. Nadat een bode van Spartacus is verraden, die onder hevige martelingen doorslaat, wordt de organisatie opgerold. De aanklacht tegen Menist betreft zijn activiteiten als organisatieleider en vervaardiger van Spartacus. “Als Jood en communist is Menist een gevaarlijke agitator, die fanatiek aan de marxistische en leninistische ideeën vasthoudt en als zogenaamde arbeidersleider werkzaam wilde zijn.” De invloed van Menist’s NAS en RSAP zet zich in 1949 voort in het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Het OVB splitst zich af van de Eenheids Vak Centrale (EVC), als die steeds sterker in het vaarwater van de CPN en Moskou terechtkomt. Waarmee de geschiedenis van 1927 zich lijkt te herhalen. Opnieuw laten – àvant la lettre – ‘neglected men’ hun invloed gelden, want niet iedereen is gecharmeerd van koerswijzigingen die buiten de eigen gezichtskring worden bepaald. Naast deze les leert de geschiedenis van Ab Menist dat politieke idealen verbonden moeten worden met concreet advieswerk en ondersteuning in de praktijk van alle dag. De actualiteit daarvan is voor sommige stromingen in het politieke midden weer gebleken met de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Jeroen Sprenger Dick de Winter, Ab Menist, revolutionairsocialistisch vakbondsleider, politicus en verzetsstrijder, Eburon Delft, 2010.
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 6
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Wim Spit maakte onmogelijke FNV mogelijk Typisch Wim Spit, zoals hij de breuk van het CNV met de stichters van de FNV afdoet in de decemberbrief 2009 van de Stichting Vrienden van de VHV. Onopgesmukt, alleen het resultaat telt: “Toen het puntje bij paaltje kwam, bleek het CNV toch te willen vasthouden aan beleidsvaststelling in eigen kring”. Ik verschaf graag wat couleur locale bij het optreden van NKV-voorzitter Wim Spit, die het schijnbaar onmogelijke mogelijk maakte, de FNV. Het paaltje, waar Spit het over heeft, werd begin 1974 geslagen. Zoals vaker waren de verbondsbesturen van CNV, NKV en NVV verzameld in een van de vakbondsoorden. Het zou een beslissend moment worden in de geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging. En Wim Spit was er voor verantwoordelijk. Zijn optreden doet mij denken aan Helmuth Kohl, die met zijn achteraf volmaakt getimede ‘Tienpuntenprogramma’ de Duitse eenheid binnenhaalde. Ik stond naast hem, toen Spit ‘zijn’ eenheid binnen haalde. Het waren losse tijden met losse zeden en als zijn adviseur voor publiciteit, nu zou je zo iemand ‘spindoctor’ noemen, was ik overal bij. Na de voorzitter was ik bij wijze van spreken de meest aanwezige bij het overleg van de vakbondstop. Internet was niet bij de hand, net zo min als live tv en als hoofdredacteur van het NKV-orgaan Ruim Zicht, stuurde ik de discussie en de opinievorming ‘in het land’. In 1970 poogde een gezelschap van jonge vakbondsbestuurders het Nieuw Links van de vakbonden te worden. Zij deden dit via de Werkgroep Maatschappijkritische Vakbeweging. Van de gearriveerde leiders kreeg de werkgroep weinig ruimte, maar ze bevorderde wel een roerige discussie over de vakbondsdemocratie. Het meest bij het NKV, de katholieke vakcentrale die toch al met zichzelf in debat was over haar bestaansreden. Al in de jaren zestig was uit opinieonderzoek gebleken dat een grote meerderheid van de leden graag een nauwe samenwerking tussen de vakcentrales NVV, NKV en CNV tot stand zag komen. Op de vraag wat het geloof in het dagelijkse werk heeft te zeggen, was het meest gehoorde antwoord: ”Ik merk er eigenlijk niets van.” NKV-ideoloog Fons Arnolds concludeerde dat de katholieke grondslag een kwestie van doelmatigheid is en niet van principe. “Als de effectiviteit van de belangenbehartiging door de ver-
deeldheid in de vakbeweging wordt verminderd, dan moet je jezelf afvragen of het zedelijk verantwoord is zelfstandig te blijven voortbestaan.” Bij het NVV moesten ze niets hebben van de Werkgroep Maatschappijkritische Vakbeweging. De leden werden als potentiële scheurmakers gezien. En daar moest je bij ‘de rooien’ niet mee aankomen. Al helemaal niet bij de centralistisch geleide Industriebond van voorzitter Arie Groenevelt. De bond was aan het radicaliseren, het socialisme aan het herontdekken en werd een lastpak binnen het NVV. In 1972 keerde Groenevelt zich tegen een centraal akkoord. Het liep uit op een machtsstrijd binnen het NVV en voorzitter Harrie ter Heide trad af. Ter Heide’s vertrek kwam bij insiders niet als een complete verrassing. Kort tevoren had Wim Kok tijdens een overlegpauze in het SER- gebouw de collega’s van NKV en CNV met die mogelijkheid geconfronteerd. Toen nog met ingehouden kritiek op Ter Heide, die de boel de boel dreigde te laten. Sindsdien was de onenigheid over het centraal akkoord kennelijk verhevigd tot een complete richtingenstrijd binnen het NVV. De ochtend na Ter Heide’s aftreden reisden twee topbestuurders van het NVV, Adri de Boon en Piet Damming, naar het CNV-gebouw om de collegavakcentrales te informeren. Een scheuring dreigde, waarschuwden ze. De Industriebond zou zich van het NVV willen afscheiden. De Boon en Damming speculeerden over een hergroepering in de vakbeweging. Over dat paniekmoment is nooit iets naar buiten gekomen, maar het was er. Ik was er bij! De ruzie binnen het NVV werd echter bijgelegd en de jonge Wim Kok werd de nieuwe voorzitter. In de gepolariseerde samenleving van toen, met vanaf 1973 het kabinet-Den Uyl, naderde het federatieproces zijn einde. De christelijke vakcentrale vreesde te
6
worden meegesleurd in het progressieve kamp, zoals de ARP bij de formatie van het kabinet Den Uyl was overkomen door het optreden van de CNV-adepten, Boersma en De Gaay Fortman. Binnen het NKV dreigden de beambtenbonden met opstappen. De Industriebonden NVV en NKV waren in een verbitterde onderlinge strijd verwikkeld.
Wim Spit in actie. Foto collectie VHV.
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 7
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Of de beide Wimmen dit scenario van te voren hadden doorgenomen? Misschien in algemene termen, maar zeker niet toegesneden op de acute situatie. “Ik heb toen moeten vaststellen dat een grote groep CNV-leden elk verlies van autonomie blijkbaar ervaart als een aanval op principes en levensbeschouwing”, zegt de religieus bewogen Wim Spit vijfendertig jaar na dato tegen de VHV. Dat is zeker waar, maar meer memorabel is het dat Spit door het momentum zo perfect te gebruiken, de vakbeweging een nieuwe geschiedenis heeft geschonken.
Links Joop den Uyl, rechts Wim Kok. Foto Nationaal Archief In de loop van 1972 had het NKV geëist dat er aan het einde van het jaar een beslissing moest zijn genomen over de federatie. Als het niet met z’n drieën kon, dan maar met zijn tweeën. Ikzelf beschouwde het als een ultimatum aan het CNV. En geloof maar dat Piet Brussel, de voorzitter van de Industriebond NKV, er een mogelijkheid in zag om van zijn NVV-concullega’s af te komen, die steeds ‘rooiere’ eisen stelden. Ambtenarenbond KABO en de beambtenbonden zeiden openlijk geen federatie zonder het CNV te willen. Het ultimatum had echter succes, het NVV en het CNV zeiden ‘ja’ tegen een ‘zware federatie’ en het adviesbureau Bosboom en Hegener maakte in 1973 een concreet organisatiemodel. Daarover ging het begin 1974 en over de vraag onder welke uitzonderlijke omstandigheden een vakcentrale zich aan gezamenlijke beleidsvorming mocht onttrekken. Toen CNV-voorzitter Lanser, onder streng toezicht van ‘ayatollah’ Hordijk, volhield dat elke aangelegenheid een levensbeschouwelijk etiket moest kunnen krijgen en daarmee tot besluitvorming binnen de afzonderlijke vakcentrales zou kunnen leiden, lag een proces van jarenlange toenadering in duigen. Mijn eigen interpretatie is, dat niet de levensbeschouwing, maar de partijpolitiek het identiteitsstempel van het CNV zou krijgen. Confessioneel (KVP,AR, CHU) versus progressief (PvdA, PPR, D’66). Voor NVV-voorzitter Wim Kok en zijn medebestuurders, die toch al te maken hadden met defaitisme in eigen gelederen, was het misschien wel een opluchting dat het CNV de stekker er uit trok. Hun Industriebond zou er blij mee zijn. Natuurlijk had de NKV-delegatie gefilosofeerd over een mogelijke impasse. Men was het er over eens dat het CNV, noch het NVV, een feitelijk vetorecht kon worden
toegestaan in het federatieproces. Maar het was ook duidelijk dat het grote beroering zou opleveren als het verbondsbestuur werkelijk thuis zou komen met een federatie van twee. De confessioneel denkenden zouden zich verzetten tegen een federatie met slechts het NVV en de progressieven tegen een interconfessionele federatie.
Een jaar later viel de definitieve beslissing over de federatie FNV. Twee bonden verlieten het NKV. Ik was er getuige van hoe Spit tijdens een emotionele vergadering van de Verbondsraad een opponerende bondsvoorzitter toebeet dat hij de deur van het NKV-kantoor aan de buitenkant kon sluiten.
Moest het NKV dan maar de tijd zijn werk laten doen en accepteren dat het federatieproces, voor wie weet hoe lang,werd beëindigd? Of viel er nog iets te masseren bij het CNV en het NVV? Het moet Wim Spit door het hoofd zijn gegaan voordat hij zich uitsprak over de situatie. Op dat cruciale moment vroeg hij niet om een schorsing, noch probeerde hij het CNV over te halen tot een concessie: hij zei dat de bespreking verder zou gaan tussen de overgebleven partners. Nu moest het gebeuren: Spit kon vermoeden dat de federatie een breed overleg in het NKV over een nieuw mandaat, niet zou hebben overleefd. Ook Wim Kok, de pas aangetreden voorzitter van het NVV, probeerde niet te ontsnappen aan het inmiddels zwaar beladen federatieproces. Hij volgde Wim Spit.
Op 1 januari 1976 ging de FNV van start. Van het begin af aan liep het als een zonnetje. Bestuur en medewerkers ervoeren de samenwerking als een ‘historische opdracht’. Nooit is er iets gebleken van bloedgroepenstrijd. Acties tegen abrupte afschaffing van de prijscompensatie en tegen een loonmaatregel van het kabinet Van Agt (“willen we naar de Dam…“) smeedden de vakbondskaders ‘in het land’ hecht aaneen.
Oud NKV/FNV bestuurder Cees Commandeur schrijft in zijn autobiografie over de beide Wimmen: “De tijd kan er nog zo rijp voor zijn, als niet de toevalligheid van de geschikte personen voorhanden is kunnen historische mogelijkheden ongebruikt blijven liggen”. Dit lot ontliep de FNV. De bestuurders van het CNV, en enkele gelijkgestemde NKVbestuurders, die gedacht hadden dat het NKV een exclusieve samenwerking met het NVV niet zou aandurven, hadden misgegokt, en de NVV-bestuurders die van de federatie alleen maar verwatering van de eigen ideologie verwachtten, eveneens.
7
Muus Groot
Muus Groot actievoerend voor AOW. Collectie VHV
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:34
Pagina 8
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Een eerlijke kans voor een gewenst proces In de VHV Nieuwsbrief nr. 4 van december 2009 las ik, met grote belangstelling, het interview met Wim Spit. Een groot mens binnen de Nederlandse vakbeweging, waar we met ontzag en bewondering naar mogen kijken en luisteren. Met die houding en aandacht las ik het verhaal dan ook en het sterkte mij alleen maar in mijn waardering voor de vakbondsbestuurder Wim Spit. Goed dat we ook de Stichting VHV hebben om gepensioneerde collega's van zijn formaat niet te vergeten. In het interview gaat Spit in op het mislukken van de federatie in 1976 en koppelt dat aan de geslaagde fusie op wereldniveau tussen het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IWV) en het WereldVerbond van de Arbeid (WVA) tot de International Trade Union Confederation (ITUC) in 2006. Over beide memorabele momenten in de recente geschiedenis van de vakbeweging, wil ik graag een opmerking maken. Ik realiseer me daarbij dat het reacties zijn met mijn CNV-bril op, hoewel die bril mijns inziens wel een scherp beeld geeft. Over het mislukken van de beoogde federatievorming tussen NKV, NVV en CNV in 1976 concludeert Wim Spit: “Ik heb toen moeten vaststellen, dat een grote groep CNV-leden elk verlies van autonomie blijkbaar ervaart als een aanval op principes en levensbeschouwing.”. Elk verlies? Mag ik Arie Groenevelt, toenmalig voorzitter van de Industriebond NVV, letterlijk citeren, die over de idealen van de nieuw te vormen federatie het volgende zei: “We kiezen duidelijk voor een conflictmodel, we geloven niet meer in ondernemingsraden, maar wensen arbeiderszelfbestuur in een socialistische samenleving en wensen in dit verband het stakingswapen onverkort te handhaven, waarbij juridische beletsels of CAObepalingen kunnen worden genegeerd.” Daarmee instemmen zou voor het CNV (en ik ben zo vrij: ook het NKV), waar het harmoniemodel uitgangspunt was en is, regelrechte zelfverloochening betekenen.
Natuurlijk, De Industriebond NVV was maar één van de bonden binnen het NVV, maar wel de grootste en belangrijkste binnen de federatie. Ook Wim Spit zal zich de Metaal-CAO van 1972 herinneren. In die onderhandelingen ontstond een enorme aanvaring tussen Groenevelt en Brussel, voorzitter van de Industriebond NKV, met als basis het verschil in opvatting over macht. Voor de Industriebond NVV waren de werkgevers de tegenstanders, de vijand. Voor de confessionele bonden NKV en CNV waren en zijn de werkgevers volwaardige partners in het proces bij de totstandkoming van een CAO. “Brussels lof is ons te bitter”, was toen de beoordeling van Groenevelt over de inzet bij CAO’s van Brussel. Dankzij zijn grootmoedigheid en die van Van Dijk, voorzitter Industriebond CNV, ontaardde dit conflict niet in een pandemonium, maar werden de vakbondsrijen gesloten. Het leidde er wel toe dat bondsraadsleden van de Industriebond NVV opriepen om de banden met de confessionele bonden te verbreken. Groenevelt verzette zich hiertegen en hield zijn kader voor “dat die bonden er helaas nu eenmaal zijn en dat er met hen toch op allerlei gebieden contacten zullen moeten blijven worden onderhouden” (letterlijk citaat). Ik noem dit CAO-conflict, omdat het de sfeer tekent waarin enige jaren later de federatievorming succesvol moet slagen. De aangesloten leden van de Vakcentrales NKV en CNV, dus de aangesloten bonden, konden wellicht deze stap maken. Maar voor de leden van de betrokken bonden waren het aanvaringen die hard aankwamen en die als een steen op de maag lagen. Het resultaat in 1976 is bekend. In het interview in de Nieuwsbrief haalt Wim Spit de fusie tussen IVW en WVA tot ITUC (voor betekenis afkortingen: zie alinea 2) aan als een lichtend voorbeeld hoe het ook kan. Als voormalig lid van het WVAUitvoerend Bestuur (DB) en voorzitter van de aangesloten beroepsfederaties van het WVA, ben ik dat volledig met hem eens. In 2006 was ik nauw betrokken bij dit proces en mede dankzij excellent leiderschap van Luc Cortebeeck (voorzitter ACV België, voormalig voorzitter WVA en huidig vice-voorzitter ITUC) en
8
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:35
Pagina 9
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Guy Ryder (was voorzitter IVW en is voorzitter ITUC), ontspon zich een fusieproces waarin de begrippen veiligheid en gelijkwaardigheid een belangrijke plaats innamen. Een geslaagde fusie dus, waarbij pluriformiteit niet als een bedreiging, maar als een verrijking van de nieuw gevormde ITUC gezien werd en wordt. Een voorbeeld hoe het ook in Nederland kan en het, volgens mij, op korte termijn, gezien de dubieuze positie van de Nederlandse vakbeweging, ook zal moeten. Wim Spit eindigt zijn interview met de opmerking: “De verschillen tussen bonden in Nederland zijn niet zodanig groot, dat het voortbestaan van zelfstandige bonden tot in de eeuwigheid valt te rechtvaardigen.” Nu duurt “tot in de eeuwigheid” nog wel erg lang en ik ben ervan overtuigd dat we op veel kortere termijn onze krachten moeten bundelen. ‘Samen doen wat samen kan’, is een oud CNV-motto, wat ook hierbij zeker van toepassing is. Ik ben van mening dat een fusie direct weer tot hoogste ideaal te benoemen, niet de meest succesvolle weg is tot bundeling van krachten. Een fusie moet een win-win situatie opleveren. Eén plus één moet bij een fusie 3 zijn en niet 1,5. Binnen de FNV zijn er nog radicale stromingen, die een fusie met het christelijke CNV op basis van gelijkwaardigheid niet kunnen en willen meemaken. Zo heeft het CNV, zeker in de bijbelgordel, veel leden die een fusie met de
FNV niet appreciëren en zullen afhaken. En als Nederlandse vakbeweging zitten we met een organisatiegraad van rond de 22% niet in de luxe positie dat we het verlies van een deel van onze leden kunnen dragen. Vooropgesteld trouwens, dat we deze betrokken vakbondsleden, zowel bij de FNV als bij het CNV, nooit zouden willen missen, Maar is dit dan weer de bekende smoes om niets te doen? Wat mij betreft zeker niet. Laten we als voorbeeld eens de samenwerking tussen de dagbladen Trouw en de Volkskrant nemen. Samen binnen de Persunie werken ze op velerlei terrein nauw samen. En dat zowel facilitair als in het dienstenpakket voor de abonnees. Mijns inziens een prachtig voorbeeld hoe het kan en waar we morgen mee kunnen beginnen. Daarmee geef je de bundeling van krachten van de Nederlandse vakbeweging ook een eerlijke kans. En Wim Spit, wat betreft die eeuwigheid: dan komt het vast goed! Bart Bruggeman Bart Bruggeman, voorzitter CNV BedrijvenBond 1998 - 2004 en nu secretaris internationaal bij CNV Vakmensen (tot 01-01-2010 CNV BedrijvenBond en CNV Hout en Bouw).
Signaleringen: Social History Shop De Social History Shop is dé online winkel voor reproducties van unieke historische posters. De Social History Shop is de webwinkel van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. In de shop worden reproducties verkocht van materiaal uit de collectie van het Instituut. Het huidige aanbod is een selectie van posters van sociale bewegingen uit het begin en het midden van de twintigste eeuw, verzamelgebieden waarin het IISG sterk is. De komende jaren zal de selectie van de shop worden uitgebreid met posters en foto's uit latere tijden. Ook thematisch zal het aanbod worden verbreed. http://www.socialhistoryshop.nl/
9
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:35
Pagina 10
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Signaleringen - Literatuur Arie van der Zwan, Handelaars in onrust De strijd om de macht bij de Nederlandse Spoorwegen (Amsterdam: Balans 2010) ISBN-13: 9789460032448 288 pagina’s, € 18.95
Het was echter niet dat overlegmodel, waardoor in de fabrieken de arbeider ineens als mens werd gezien. Doorslaggevend was een nieuwe manier van produceren, waarvoor het eigen inzicht van de man of vrouw achter de machine nodig was. Wat verdween met de jaren ’30 was niet het corporatisme. De echte verandering vond in de fabrieken plaats. Daar moest een statisch kostenparadigma wijken voor een benadering die meer op productiviteit was gericht.
Zelden werd met zo veel publieke belangstelling de handel en wandel van een bedrijf gevolgd als die van de Nederlandse Spoorwegen rond de eeuwwisseling. Het conflict om het ‘rondje om de kerk’ werd dagelijks voor de camera’s uitgevochten door onder anderen minister Tineke Netelenbos, NS-directievoorzitter Hans Huisinga, personeelsaanvoerder Dick van der Meulen en de voorzitter van de raad van commissarissen, Jan Timmer. De machtsstrijd leidde tot intriges, vertragingen en stakingen, kortom, een algehele malaise op het spoor.
Biografie en Arbeidersbeweging is de titel van een themanummer van It Beaken, het tijdschrift van de Fryske Akademy te Leeuwarden. Gastredactie: Kerst Huisman, Yme Kuiper, Willem Visser en Geart de Vries. It Beaken, Tijdschrift van de Fryske Akademy, jaargang 71, 2009, nummer 1/2 - 176 pagina’s. Prijs: € 17,50 excl. verzendkosten. Te bestellen bij: boekhandel Afuk, telefoon: +31582343070. Voor ongeveer de helft bestaat het nummer uit de neerslag van het symposium, waarmee historicus Johan Frieswijk in juni 2008 werd uitgeluid bij zijn afscheid van de Fryske Akademy. Het gekozen thema sluit aan bij de rode draad in zijn werk: onderzoek doen naar regionale sleutelfiguren van het socialisme in Friesland.
In dit boek laten de betrokkenen zich voor het eerst vrijelijk uit over de gang van zaken. Arie van der Zwan – ooit zelf commissaris bij de NS – geeft een haarscherp beeld van de strijd, ook achter de schermen. Zijn relaas begint bij de privatisering van de NS in 1995 en eindigt met de problematiek rond de verlenging van het contract met de overheid, waarover het kabinet in 2010 een beslissing neemt.
Gerardus C.J. Kuys, De vrees voor wat niet kwam. Nieuwe arbeidsverhoudingen in Nederland 1935-1945, aan het voorbeeld van de Twentse textielindustrie (Amsterdam 2010) ISBN 978 90 5629 628 5 702 pagina's, prijs € 65,00
De inhoud van Biografie en Arbeidersbeweging: • Yme Kuiper – Inleiding: de arbeidersbiografie nader bekeken • Johan Frieswijk – Biografische aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Friesland • Yme Kuiper – Van charismatisch leider tot ethisch leidsman. Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Friesland rond 1890 • Jan Willem Stutje – Het charisma van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919). ‘Die het best kan lijden, brengt het meest tot stand’ • Piet Hagen – Pieter Jelles Troelstra als Fries, Nederlander en internationalist. ‘Sa, Friezen, gyng it my’ • Document – Twee grote socialistische voormannen in debat (1902). Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Piter Jelles Troelstra over het socialisme. Ingeleid door Johan Frieswijk • Rients Faber – Geen Wilhelmus, maar Fries volkslied. Uit het leven van de anarchist Sjoerd Aukes Tolsma (18531936) • Lijst van artikelen en boeken van Johan Frieswijk over arbeidersgeschiedenis
Het sociale stelsel dat sinds 1945 in Nederland werd ingevoerd verschilde hemelsbreed van dat van de jaren ’30. Maar een breuk daarmee was het niet. Doorslaggevend was het tekort aan arbeidskrachten van na de oorlog. Het stelsel zelf stoelde echter nog steeds op het corporatieve systeem uit de jaren ‘30. De vakorganisaties hadden daarin de taak om hun achterban in het gareel te houden. In tijden van werkloosheid, maar zeker ook in tijden van een krappe arbeidsmarkt. Met de Twentse textielindustrie als voorbeeld onderzoekt Gerard Kuys wat precies ten grondslag lag aan de invoering van een nieuw sociaal stelsel in Nederland. Hij komt tot opmerkelijke conclusies over het overlegmodel dat met de Stichting van de Arbeid gestalte kreeg.
10
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:36
Pagina 11
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Karl Marx, Het kapitaal (Amsterdam: Boom 2010) ISBN: 9789085068396, 752 pagina’s, prijs € 34,90 Er is nauwelijks een boek te noemen dat een groter stempel heeft gedrukt op de wereldgeschiedenis van de afgelopen bijna anderhalve eeuw, dan Het kapitaal van Karl Marx. Bij Uitgeverij Boom is een geheel herziene editie van dit belangrijke werk verschenen. Hans Driessen (vertaler van onder meer Peter Sloterdijk) redigeerde en actualiseerde de vertaling van Isaac Lipschits uit 1967. Het resultaat is een boek dat nog altijd van een verbluffende actualiteit is. De belangstelling voor het leven en werk van Karl Marx is wereldwijd opnieuw enorm, niet in de laatste plaats door de diepe economische crisis. Deze nieuwe uitgave van Het kapitaal is voorzien van een uitgebreid register van namen en trefwoorden. Karl Marx (1818-1883) behoort tot de invloedrijkste denkers over economie en politiek. Belangrijke andere werken van zijn hand zijn De Duitse ideologie en Het communistisch manifest (beide samen geschreven met Friedrich Engels). “De met tegenstrijdigheden overladen beweging van de kapitalistische maatschappij doet zich voor de praktische bourgeois het hardst gevoelen in de wisselvalligheden van de periodieke cyclus die de moderne industrie doorloopt, en door de culminatie daarvan: de algemene crisis. De crisis is weer in aantocht, ofschoon ze zich nog in het beginstadium bevindt.” - Karl Marx (Londen, 24 januari 1873). Jacques van Gerwen Jan Heijink (red.), Ondernemingsraad en vakbeweging, Thema 7 uit de reeks OR strategie en beleid, Kluwer, Alphen aan den Rijn 2009. Een groot aantal auteurs stipt facetten aan van de verhouding ondernemingsraad – vakbeweging. Het boek is verdeeld in 3 delen. Titel Deel 1 Or en vakbeweging, van verschillende kanten belicht; Deel 2 De ondernemingsraad: de doeners en de denkers; Deel 3 De sociale partners over de ontwikkelingen. 243 pp.
Paul Werkman en Rolf van der Woude (red.), Wie in de politiek gaat, is weg? Protestantse politici en de christelijk-sociale beweging. Uitg. Verloren, Hilversum 2009, 367 pagina’s. De publicatie bevat tien geschreven portretten van protestantse politici. Onder hen bekende personen als Barend Biesheuvel, Hannie van Leeuwen, Hendrikus Colijn en Willem de Vlugt. Tevens figureren personen met een achtergrond in de christelijke arbeidersbeweging, zoals A.S. Talma, Christiaan Smeenk en Louw de Graaf. Een gedegen studie, die je op een boeiende wijze door het leven van de hoofdpersonen voert.
Rob Woortman en Alice Boots, Anton de Kom Biografie 1898-1945. Uitg. Contact Amsterdam / Antwerpen 2009. Anton de Kom spreekt tot de verbeelding van velen in zowel Suriname als Nederland. Hij was een revolutionair die voor de onderdrukte Surinamer opkwam, een moedig man die gedreven werd door universele idealen van menselijkheid en sociale rechtvaardigheid. Hij kwam op jonge leeftijd vanuit Suriname naar Nederland, verzette zich tegen onderdrukking, imperialisme en fascisme en hij overleed in concentratiekamp Neuengamme. In Nederland bewoog hij zich in linkse, communistische en artistieke kringen. Anton de Kom heeft veel geschreven, waarvan vooral het onlangs herdrukte ‘Wij slaven van Suriname’, diepe indruk maakt. De passages over Anton de Kom’s jeugd in Suriname, de eerste tijd alleen in Nederland en de overige jaren twintig en dertig van de vorige eeuw met zijn echtgenote en drie kinderen leveren een ontroerend relaas op.
Günter Walraff, Heerlijke nieuwe wereld. Ambo, Amsterdam 2010, 319 pagina’s. Onlangs was Walraff gastspreker op het Goethe Instituut in Amsterdam. Hij lichtte zijn nieuwste publicatie toe, opnieuw vol undercoverreportages over werknemers in beroerde arbeidsomstandigheden, daklozen en andere mensen aan de onderkant van de samenleving.
Hans van den Hurk en Coen van Limborgh (red.), Or en arbeidstijden, Thema 9 uit de reeks OR strategie en beleid. Auteurs gaan in op: wet- en regelgeving, de hardnekkigheid van de negen-tot-vijfeconomie (door Paul de Beer), thuiswerken, toeslagsystemen en roostervormen, een historische ontdekkingstocht naar de lengte van de arbeidsdag (door Harry Peer, die een samenvatting hiervan schreef voor de Nieuwsbrief VHV nr. 1 van dit jaar), enz. 166 pp.
Harry Peer
11
30DV66_VHV_juni2010.qxd:5086_VHV 2005-mrt
29-06-2010
10:36
Pagina 12
Nieuwsb r i e f
23e jaargang nummer 2, juni 2010
Stichtingsnieuws
Colofon De Nieuwsbrief is een uitgave van de Stichting FNV-pers te Amsterdam in opdracht van de VHV en verschijnt vier keer per jaar.
De tweede vriendenbijeenkomst over het thema ‘Vakbeweging in de oorlog’ op 24 april werd wat minder goed bezocht dan de eerste. Maar dat bleek dan ook het enige minpuntje. De inleiders Lex Heerma van Voss en Sjaak van der Velden zorgden ervoor dat het een boeiende bijeenkomst werd. Lex memoreerde de voortgang van de website www.vakbewegingindeoorlog.nl. Weliswaar zijn er geen spectaculere zaken gemeld maar al wat er is, staat geordend. Als voorbeeld toonde hij een brief van een CNV bestuurder die zijn ontslag indiende toen de Duitse bezetting een feit werd. Sjaak van der Velden gaf een overzicht van verschillende stakingen, bijvoorbeeld hoe kaderleden buiten de officiële organisatie om de april/mei stakingen in 1943 aanzwengelden. Die hadden een veel grotere omvang dan de bekende Februaristaking. Genoemd werd ook de spoorwegstaking die de regering in ballingschap in 1944 uitvaardigde. De bijeenkomst werd, na een rondje opmerkingen, besloten met een broodjeslunch.
23e jaargang, nr. 2, juni 2010 Redactie:
Jacques van Gerwen Harry Peer Jeroen Sprenger Piet de Vreede Eric-Jan Weterings (eindredactie, tel. 0118 - 217795 ) Willem de Vrind (redactiesecretaris, tel. 020 - 640 41 07)
Redactieadres: Burgemeester Dregmansstraat 3 4335 BG Middelburg tel. 0118 - 217795
[email protected] Secretariaatsadres VHV:
Wij maken u er op attent dat onze volgende bijeenkomst plaatsvindt in Rotterdam op zaterdag 30 oktober in het kantoor van FNV Bondgenoten. Onderwerp is ‘De ambtenarenstaking van 1983 en de gevolgen’. Vanuit de regio Limburg kunnen wij een nieuwe uitgave aankondigen, waarin weer een veertigtal kaderleden en bestuurders zijn geïnterviewd door Mat Jansen. Eind oktober wordt het eerste exemplaar aangeboden. Tenslotte vinden wij het prettig ook een degelijk boekje over Tilburg te kunnen aankondigen, waarvoor de financiering rond is. Ari van Valen coördineert het project en historicus Henk van Doormalen neemt de vraaggesprekken voor zijn rekening.
Het Leiwerk 23
Willem de Vrind, secretaris
3451 VH Vleuten Internet
www.vakbondshistorie.nl
Vormgeving en druk:
Jubels B.V. Amsterdam www.jubels.nl
ISSN 1384-7457
12