paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen 2.1 Kennismaken met breuken 2.1.1 Deel van geheel Opdracht 1 Welk deel van deze cirkel is zwart ingekleurd?
A
2 8
deel
B
3 8
deel
C
6 8
deel
D
9 16
deel
Opdracht 2 Welk deel van deze rechthoek is zwart ingekleurd?
A
1 3
deel
B C
3 8 5 16
deel deel
D
2 3
deel
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
1
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 3 Welk deel vormt driehoek C van het totale vierkant?
A
1 8
B
1 12
C
1 16
D
1 4
deel deel deel deel
Opdracht 4 Neem 4 gelijke blaadjes papier (vierkant of rechthoekig). Vouw blaadje 1 in 2 gelijke delen, blaadje 2 in 4 gelijke delen, blaadje 3 in 8 gelijke delen, en ten slotte blaadje 4 in 3 gelijke delen. Wat valt op? Opdracht 5 Neem een vierkant of rechthoekig blaadje papier. Vouw het blaadje op verschillende manieren in 6 delen. Welke stappen zet je achtereenvolgens? Opdracht 6 Dit is 15 reep. Teken de hele reep.
2.1.2 Eerlijk (ver)delen Opdracht 7 Bij welke verdeling krijgt ieder evenveel?
A B C D
Alleen bij A en B. Alleen bij B en C. Alleen bij A en C. Bij A, B en C.
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
2
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 8 Hoeveel krijgt ieder als je 4 12 chocoladereep eerlijk verdeelt met 6 personen? A driekwart reep B een halve reep C een derde reep D een achtste reep Opdracht 9 Aan iedere tafel worden de pizza’s eerlijk verdeeld. Er zijn 2 tafels waaraan je dezelfde hoeveelheid pizza krijgt. Welke 2 tafels zijn dat? A de twee tafels rechts B de tafel rechtsboven en de tafel linksonder C de twee tafels links D de tafel linksboven en de tafel rechtsonder
Opdracht 10 I Aan welke tafel krijg je de meeste pannenkoeken? II Hoe heb je gerekend?
Opdracht 11 Er is 4 12 liter limonade gemaakt voor een klas van 18 leerlingen. De limonade wordt eerlijk verdeeld. Hoeveel liter limonade krijgt ieder kind? Opdracht 12 I Je verdeelt 4 12 liter limonade over bekers van II Welke opgave heb je nu uitgerekend?
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
1 4
liter. Hoeveel bekers heb je nodig?
3
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
2.1.3 Meten Opdracht 13 Wat is zwaarder? I 12 kg of 13 kg? II 14 kg of 15 kg? III
3 4
kg of
4 5
kg?
IV 1 12 kg of 1,2 kg? Opdracht 14 Welke hoeveelheid is evenveel? I
2 4
liter
A
1 2
liter
3 8
B liter C 0,4 liter D 42 liter II
2 16
liter A 14 liter B 18 liter C 8 liter D 0,16 liter
III
3 6
liter
A
2 3
liter
1 3
B liter 1 C 2 liter D 2 liter IV
4 3
liter
A
3 4
liter 1 3
B 1 liter C 1,3 liter D 1 14 liter Opdracht 15 Welke breuk hoort bij het vraagteken? I
II
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
4
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
III
IV
Opdracht 16 Welke breuken passen bij de maatstrepen a t/m n? Let op: soms kun je voor meer breuken kiezen.
Opdracht 17 Welke breuken horen bij de letters a t/m e?
Opdracht 18 Wat is langer? I 106 strook of II
3 4
II IV
2 3 4 5
3 4
strook?
strook of
7 8
strook?
strook of strook of
3 4
strook? strook?
5 6
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
5
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
2.1.4 Deel van hoeveelheid Opdracht 19 Je draait 150 met deze ‘tol’. Hoeveel keer komt de paperclip op het getal 1 (ongeveer)?
A B C D
150 keer 100 keer 75 keer 10 keer
Opdracht 20 In een pabo-1 klas zitten 18 studenten. Kies bij elke rekenzin het goede antwoord. I
6 studenten komen met het openbaar vervoer. Dit is … A 13 deel B
2 3
deel
C
1 6
deel
II 12 studenten zijn rokers. Dit is … A 13 deel B C
2 3
1 6
deel deel
III Er zitten 3 jongens in deze klas. Dit is … A 13 deel B C
2 3
1 6
deel deel
Opdracht 21 Ik heb al 35 deel van de halve marathon (21 km) afgelegd. Hoeveel meter heb ik gelopen?
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
6
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 22 Als het hele vierkant € 200 waard is, hoeveel euro is deel D dan waard?
Opdracht 23 Hoeveel is 1 kwart van 164? Opdracht 24 I Nederland heeft ongeveer 17 miljoen inwoners. Ongeveer 45 deel van de inwoners belt mobiel. Hoeveel Nederlanders bellen mobiel? II Tijdens de training moet je 5 minuten hardlopen. Je bent op 43 . Hoe lang moet je nog hardlopen? 2.2 Gelijkwaardigheid 2.2.1 Gelijkwaardige breuken Opdracht 25 Waar of niet waar? I
is gelijk aan 63 . A Waar. B Niet waar.
II
1 3
is gelijk aan 26 . A Waar. B Niet waar.
III
2 3
is gelijk aan 46 . A Waar. B Niet waar.
IV
2 6
is gelijk aan 13 . A Waar. B Niet waar.
V
1 6
2 3
is gelijk aan 13 . A Waar. B Niet waar.
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
7
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 26 Los het raadsel op. Om welke breuk gaat het? De noemer is 5 en de breuk is even groot als 204 . A B
5 21
C
4 5
D
5 25
1 5
Opdracht 27 Welke breuken zijn gelijkwaardig? I
II
III
IV
3 6
A B
10 40
C
3 9
D
11 44
1 2
1 3
A
10 40
B C
1 2
D
11 44
3 9
2 8
A
10 40
B C
1 2
D
11 44
3 9
1 4
A
10 40
B
1 2
C D
3 9
11 44
Opdracht 28 Vereenvoudigen. Geef van de volgende breuken een gelijkwaardige breuk met de kleinst mogelijke getallen. I 68 II 129 III
20 24
IV
30 32
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
8
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 29
Vergelijk. I Welke stukken zijn even groot als 12 ? II Welke stukken zijn nog meer even groot? Opdracht 30 I Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 15 . II Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 1 43 . III Bedenk 3 breuken die gelijkwaardig zijn aan 0,375. 2.2.2 Vergelijken en ordenen Opdracht 31 Waar of niet waar? 1 7
I
is groter dan 0,14. A Waar. B Niet waar.
II
< 43 . A Waar. B Niet waar. 2 3
Opdracht 32 Welk gewicht ligt het dichtst bij het gewicht van het stuk kaas?
A
2 5
kg
B
1 2
kg
C
4 5
kg
D
3 5
kg
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
9
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 33 In welke reeks staan de breuken van klein naar groot? A 46 – 24 – 13 – 35 B C
1 3
D
3 5
4 6
– –
3 5
–
2 4
1 3
– –
2 4
–
4 6
3 5
– –
4 6
–
1 3
2 4
Opdracht 34 I Uit hoeveel blokjes moet een reep minimaal bestaan als je vijfden en vierden met elkaar wilt vergelijken? II Uit hoeveel blokjes moet een reep minimaal bestaan als je vierden en zesden met elkaar wilt vergelijken? Opdracht 35 Zet de breuken op de goede plaats. Teken bij iedere vraag een lijn van 12 cm. Zet aan het begin 0 en aan het eind 1. I 12 – 14 – 43 II 16 – 14 – 13 – 12 III
3 6
–
2 3
–
4 6
–
5 6
Opdracht 36 Zet op volgorde van klein naar groot en licht je antwoord duidelijk toe. 5 7 2 7 8 – 3 – 6 – 10 2.2.3 Op de getallenlijn Opdracht 37
Welk van de breuken ligt het dichtst bij 0? A 13 B
1 4
C
1 5
D
1 6
Opdracht 38 Welke breuk kun je bij het vraagteken plaatsen? I
A
6 12
B
9 24
C
6 24
D
5 8
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
10
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
II
A
17 144
B
8 72
C
1 7
D
14 17
A
1 3
B
4 20
C D
9 40 9 20
E
1 6
III
Opdracht 39 Welke kleinste breuk kun je bij het vraagteken plaatsen?
Opdracht 40 Welke breuken horen bij de letters a t/m f?
Opdracht 41 Kies het goede antwoord.
I
Welke breuk ligt het dichtst bij 0? A 13 B
1 4
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
11
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
II Welke breuk ligt het dichtst bij 1? A 1 13 B 1 14 III Welke breuk ligt het dichtst bij 3? A 2 23 B 2 43 Opdracht 42 Noem een breuk die tussen
3 4
en
5 4
ligt.
2.3 Kommagetallen 2.3.1 Geld Opdracht 43 I Hoe vaak past € 0,10 in € 1? II Hoe vaak past € 0,01 in € 1? III Hoe vaak past € 0,10 in € 10? Opdracht 44 Hoeveel geld is het samen? I
29 munten van 10 eurocent A 2 euro en 90 cent B 2 euro en 9 cent C 29 euro D 20 euro en 90 cent
II 14 munten van 20 eurocent A 1 euro en 40 cent B 2 euro en 40 cent C 2 euro en 8 cent D 2 euro en 80 cent E 14 euro F 28 euro III 1 euro en 4 munten van 2 eurocent A € 1,04 B € 1,08 C € 2,08 D € 2,04 IV 10 munten van 10 eurocent, 4 munten van 5 eurocent en 3 munten van 1 eurocent A € 2,13 B € 3,12 C € 1,32 D € 1,23
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
12
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 45 Welk getal is kleiner? I
A 0,40 B 0,04
II A 1,9 B 1,10 III A 1,28 B 1,7 IV A 1,5 B 1,05 Opdracht 46 Welk bedrag is het? Schrijf de bedragen met een €-teken en een komma. I 5 munten van 10 eurocent meer dan € 3,59 II 4 munten van 1 eurocent meer dan € 1,98 III 5 munten van 1 euro minder dan € 14,99 IV 9 munten van 10 eurocent minder dan € 2,49 Opdracht 47 Schrijf in cijfers. I vier tienden II achtennegentig honderdsten III drie tienden en twee honderdsten IV zeven duizendsten V vijf en negenenveertig duizendsten Opdracht 48 Welke benzine is duurder? I
A € 1,803 per liter B € 1,83 per liter
II A € 1,79 per liter B € 1,769 per liter III A € 1,760 per liter B € 1,74 per liter? 2.3.2 Meten Opdracht 49 Zet in volgorde van klein naar groot. I 0,4 kg – 0,404 kg – 0,04 kg – 4,04 kg II 0,9 kg – 0,17 kg – 0,124 kg – 0,30 kg III 0,08 m – 0,8 m – 0,86 m – 0,198 m IV 19,03 km – 19,30 km – 19,294 km – 13,305 km
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
13
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 50 Hoe spreek je het getal 8,035 uit? A achthonderdvijfendertig duizendsten B acht en vijfendertig honderdsten C acht en vijfendertig duizendsten D acht en vijfendertig tienduizendsten Opdracht 51 Welk kommagetal ligt het dichtst bij het gewicht van het stuk kaas?
A 0,45 B 0,75 Opdracht 52 Welke betekenis kun je geven aan de volgende kommagetallen? I 1,95 II 1,095 III 3,20 IV 3,2 V 3,02 Opdracht 53 Hoeveel is de 9 waard in de volgende getallen? I 9,25 II 2,59 III 2,95 IV 2,095 V 2,509 Opdracht 54 Zoek getallen die samen 1 meter zijn. Let op: er zijn meer mogelijkheden. 0,5 m 5 centimeter 0,25 m 0,95 meter 25 centimeter 0,45 meter 2,5 centimeter 4,5 dm
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
14
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
2.3.3 Op de getallenlijn Opdracht 55 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?
Opdracht 56 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?
Opdracht 57 Welk kommagetal hoort bij het vraagteken?
Opdracht 58 Zet de volgende kommagetallen op een getallenlijn. 0,4 – 0,6 – 0,25 – 0,95 – 0,19 Opdracht 59 Zet de volgende getallen op een getallenlijn. 6,5 – 6,25 – 6,125 Opdracht 60 3,03 – 2,91 – 3,33 – 2,8 – 3,1 I Welk van deze getallen ligt op een getallenlijn het dichtst bij 3? II Welk van deze getallen ligt op een getallenlijn het verst van 3? 2.4 Afronden en afbreken Opdracht 61 Waar of niet waar? I
0,753 afgerond op tienden is 0,75. A Waar. B Niet waar.
II 0,753 afgerond op duizendsten nauwkeurig kun je niet weten. A Waar. B Niet waar. III 0,753 afgerond op een geheel getal is 10. A Waar. B Niet waar.
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
15
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
IV 0,753 afgerond op honderdsten nauwkeurig is 0,8 A Waar. B Niet waar. Opdracht 62 375,1948 afgerond op honderdsten geeft: A 375,20 B 375,2 C 375,195 D 375,19 Opdracht 63 Deze vraag gaat over het verschil tussen afbreken en afronden van het kommagetal 2,4478. Welke bewering is juist? A 2,4478 afbreken op honderdsten geeft 2,44. B 2,4478 afronden op honderdsten geeft 2,44. C 2,4478 afbreken op honderdsten geeft 2,45. D 2,4478 afronden op honderdsten geeft 2,448. Opdracht 64 Iemand rondt een getal af op honderdsten nauwkeurig. De uitkomst is 2,01. Welk getal kan het oorspronkelijk geweest zijn? Opdracht 65 Rond het getal 345,499 af op een heel getal. Opdracht 66 Rond dit kommagetal op drie manieren af.
I Op een heel getal. II Op 1 decimaal nauwkeurig. III Op 2 decimalen nauwkeurig
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
16
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
2.5 Breuken en kommagetallen omzetten 2.5.1 Kommagetallen omzetten in breuken Opdracht 67 Wat is de bijbehorende breuk? I
0,08 13 A 10 B
1 4
C D
3 5 4 50
II 0,6 13 A 10 1 4
B C
3 5
D
4 50
III 1,3 13 A 10 B
1 4
C D
3 5 4 50
IV 0,25 13 A 10 1 4
B C
3 5
D
4 50
Opdracht 68 Een repeterende breuk is een breuk die achter de komma steeds dezelfde rij cijfers krijgt. Welke breuk hoort bij het kommagetal 0,36363636…? A 114 36 100
B C
363 1 000
D
4 9
Opdracht 69 Welke breuk hoort bij 0,875? A 87 B 807 C
3 40
D
8 7
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
17
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 70 Welke kleinst mogelijke breuk hoort bij 0,124? Opdracht 71 Zet de kommagetallen uit je hoofd om in een breuk. Doe deze opdracht binnen 1 minuut. I 0,3 V 0,9 II 0,75 VI 0,5 III 0,125 VII 0,01 IV 0,7 VIII 2,5 Opdracht 72 Welk getal is kleiner? I
A 12 B 0,2
II A 0,8 B 18 III A 43 B 0,7 2.5.2 Breuken omzetten in kommagetallen Opdracht 73 De volgende breuken zijn allemaal repeterende breuken. Welke van de beweringen is niet waar? A 19 = 0,11111… B C
1 11
D
1 7
1 13
= 0,090909… = 0,769769… = 0,142857142857…
Opdracht 74 Welke van deze breuken is een repeterende breuk? A 121 B
1 8
C D
1 10 1 5
Opdracht 75 Er zijn handige breuken die je paraat moet hebben. Zoek de bijbehorende kommagetallen. I
1 2
A B C D E F
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
18
paborekenwijzer.nl
II
1 8
A B C D E F III
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
1 4
A B C D E F VI
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
1 10
A B C D E F V
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
1 5
A B C D E F IV
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
1 50
A B C D E F
0,2 0,125 0,10 0,25 0,02 0,5
Opdracht 76 Zet de volgende breuken om in kommagetallen. I 25 92 II 100 III
5 8
IV
1 20
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
19
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 77 Zet de breuken met de rekenmachine om in kommagetallen. I 17 II III
2 11 3 37
Opdracht 78 Vul bij a en b de juiste breuk in.
2.6 Rekenen met breuken 2.6.1 Optellen en aftrekken Opdracht 79 Een van de volgende opgaven met breuken heeft niet als antwoord 2 13 . Welke? A
7 6
7 6
+
B 1 13 + 1 93 21 C 12 + 127 D
2 3
+ 1 23
Opdracht 80 Kies het goede antwoord. I
1 29 − A
6 7
B
8 9
3 9
=
C 1 12 13 D 12 13 II 1 17 − A
6 7
B
8 9
2 7
=
C 1 12 13 D
12 13
III 2 134 − A
5 13
=
6 7
B 89 C 1 12 13 D
12 13
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
20
paborekenwijzer.nl
IV 1 131 −
2 13
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
=
6 7
A B
8 9
C 1 12 13 12 13
D
Opdracht 81 Welke van de volgende getallen zijn samen 1? 15 A 0,5 – 14 – 0,1 – 100 B 0,4 –
1 4
– 0,01 – 0,15
C 0,4 –
1 4
15 – 0,1 – 100
D 0,5 –
1 3
15 – 0,1 – 100
Opdracht 82 Vul het juiste teken in: < of > of =. I 12 + 43 … 1 II 103 + 25 … 1 III
1 2
IV
2 5
V
2 9
+
5 6
… 1
+
2 3
… 1
+
2 3
… 1
Opdracht 83 Als je de breuken in het tovervierkant bij elkaar optelt, moet er horizontaal, verticaal en diagonaal 1 87 uitkomen. Vul het vierkant helemaal in.
Opdracht 84 Vul het schema verder in. Bedenk drie verschillende manieren om dit te doen. …
+
+ …
…
=
2 12
=
2
+ +
…
=
=
1 43
2 43
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
21
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
2.6.2 Vermenigvuldigen Opdracht 85 Kies het goede antwoord. 2 3
I
× € 12 = A €8 B €9 C €2 D € 10
II
5 6
× € 12 = A €8 B €9 C €2 D € 10
III
1 6
× € 12 = A €8 B €9 C €2 D € 10
IV
3 4
A B C D
× € 12 = €8 €9 €2 € 10
Opdracht 86 Bereken de goede antwoorden. I
II
III
3 4
×
A B
1 3
C
1 2
1 5
=
5 6
=
2 3
=
1 6
×
A
1 3
B
1 6
C
1 2
1 2
2 3
×
A
1 3
B
1 6
C
1 2
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
22
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 87 Geef voor de volgende opgaven de bijbehorende oplossingsstrategie, met het goede antwoord. 1 13 A B C D
× € 27 = € 27 + € 9 = € 36 € 24 + € 6 = € 30 € 27 + € 3 = € 30 € 48 + € 6 = € 54
II 2 14 A B C D
× € 24 = € 27 + € 9 = € 36 € 24 + € 6 = € 30 € 27 + € 3 = € 30 € 48 + € 6 = € 54
III 2 12 A B C D
× € 12 = € 27 + € 9 = € 36 € 24 + € 6 = € 30 € 27 + € 3 = € 30 € 48 + € 6 = € 54
IV 3 13 A B C D
×€9= € 27 + € 9 = € 36 € 24 + € 6 = € 30 € 27 + € 3 = € 30 € 48 + € 6 = € 54
I
Opdracht 88 Bedenk bij iedere situatie een passende opgave, met het juiste antwoord. I In een kratje Fanta passen 16 flesjes. Je hebt nog de helft van een half kratje. II In een kratje kunnen 16 flesjes. Het kratje is voor 83 deel vol. Hoeveel flesjes zitten er nog in het kratje? III Een maand heeft 30 dagen. 35 deel van de maand is vakantie. Hoeveel dagen vakantie heb je? Bedenk bij iedere opgave een passende situatie. IV 5 × 43 = V 7 × 8 12 = VI
3 4
× 28 =
Opdracht 89 Bedenk bij elke opgave een passende strategie om de opgave uit te rekenen. Reken de opgaven vervolgens uit. I 4 × 1 83 = II 1 14 × 17 = III 12 × 1 15 = IV 5 ×
2 3
=
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
23
paborekenwijzer.nl
RekenWijzer, oefenopdrachten hoofdstuk 2 Gebroken getallen
Opdracht 90 Los de raadsels op. I Als je mij met 101 vermenigvuldigt, krijg je 2. Welk getal ben ik? II Als je mij met 1 12 vermenigvuldigt, krijg je 15. Welk getal ben ik? 2.6.3 Delen Opdracht 91 Met 12 liter limonade kun je 5 volle glazen inschenken. Welke rekenzin hoort bij deze situatie? Bereken hoeveel liter elk glas bevat. A 5 : 12 = 101 liter B
1 2
: 5 = 2 12 liter
C
1 2
:5=
D 5:
1 2
1 10
liter
1 2
= 2 liter
Opdracht 92 Hoeveel keer past drie kwartier in 12 uur? A 8 keer B 16 keer C 48 keer D 36 keer Opdracht 93 Welke opgave heeft dezelfde uitkomst als A 1:
1 8
1 2
:
1 4
=?
=
B 18 : 1 = C 2:1= D 14 : 12 = Opdracht 94 Bedenk bij iedere opgave een passende situatie. I 4 : 14 = II
1 4
:3=
III
1 2
:
1 4
=
Opdracht 95 Reken uit. I 5 : 15 = II
1 5
III
1 5
:5= : 1 5
1 5
IV 1 :
= 1 5
=
Opdracht 96 Los de raadsels op. I Als je mij deelt door
1 3
krijg je 3. Welk getal ben ik?
II Als je mij deelt door
2 3
krijg je 6. Welk getal ben ik?
© ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012
24