INLEIDING
HOOFDSTUK 1:
1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. HOOFDSTUK 2:
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.7. HOOFDSTUK 3:
5
Inleiding Criteria Werkwijze Resultaten van de fasering Beleid voor fase 4-cliënten
5 5 6 7 7
SAMENSTELLING EN LEEFOMSTANDIGHEDEN
9
Inleiding Achtergrond en persoonskenmerken Inkomenssituatie Gezondheid Mobiliteil Conclusie DEELNAME AAN DE LOKALE SAMENLEVING
3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. HOOFDSTUK 4 :
Inleiding Activiteiten op het terrein van de toeleiding naar werk Formele participatie in de lokale samenleving Informele participatie in de lokale samenleving Conclusie WELZIJN E N WELBEVINDEN
4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6. HOOFDSTUK 5 :
5.1. 5.2. 5.3. 5.4. 5.5. HOOFDSTUK 6:
Inleiding Algemeen geluk Tevredenheid Dagelijkse stemmingen Eenzaamheid Conclusie
HOOFDSTUK 7:
Inleiding Algemene tevredenheid met voorzieningen Tevredenheid over de rol van de gemeente Opvattingen over het beleid van de gemeente Conclusie
Inleiding Beleving van de werkloosheid De toekomst Conclusie AANKNOPINGSPUNTEN VOOR BELEID
I 2 3
9 9 11 12 14 15 17
17 17 18 22 23 25
25 25 26 27 28 29
TEVREDENHEID
PERSPECTIEVEN EN BELEVING
6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Bijlagen
FASERING IN ZUID-WFST FRIESLAND
Methodologische verantwoording Samenhangen in welbevinden Willekeurige selectie uil antwoorden van fase 4-cliénlen op de vraag wat de gemeente anders zou moeten doen
31 31 32 32 34 35
35 35 37 41 43
49 51 52
INIFIDING Gemeenten delen sinds de invoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet de cliëntpn van de sociale dienst in vier fasen in. Fase 1 betreft die cliënten die op eigen kracht de weg naar de arbeidsmarkt weten te vinden. Fase 2 en 3 betreffen cliënten waar gemeenten en/of arbeidsvoorziening een inspanning voor moeten plegen om ze geschikt te krijgen voor de arbeidsmarkt. Fase 4 betreft cliënten met een (tijdelijk) onoverbrugbare afstand naar de arbeidsmarkt. Over d e z e fase 4-cliënten gaat dit rapport. In de 16 Friese gemeenten die in dit onderzoek centraal staan , gaat het om circa 2 6 0 0 cliënten op een totaal bestand van circa 7 3 0 0 cliënten. Een percentage van om en nabij 3 0 % . Over deze groep is nauwelijks iets bekend. Er wordt verondersteld dat het een moeilijke groep is. Velen zouden fysieke dan wel psychische belemmeringen hebben en/of in een isolement verkeren. Of er is sprake van verslaving, een crimineel verleden en/of dakloosheid waardoor het aanvaarden van een baan problematisch is. Het is kortom een zeer 'gemêleerd gezelschap' . 1
2
Gemeenten hebben voor hun cliënten een 'zorgplicht' wat betekent dat zij zorg moeten dragen voor voorzieningen die voor langdurige werklozen, uitkeringsgerechtigden in een vergelijkbare positie en jongeren, sociale activering en een zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen en kunnen leiden tot inschakeling in het arbeidsproces . Maar aangezien een actueel beeld over de fase 4-cliënten ontbreekt, zijn er weinig aanknopingspunten voor de beleidsvorming. Dit is dan ook de reden dat de 16 gemeenten samen met de stichting Landelijke Veranderingsorganisatie het initiatief hebben genomen tot het in beeld brengen van de fase 4-populatie. 3
De volgende elementen liggen aan het onderzoek ten grondslag. 1. Een analyse van de toewijzing van klanten in fase 4 en een analyse van de bestaande instrumenten en het bestaande beleid voor deze groep. 2. Inzicht krijgen in de omvang, de samenstelling en de problematiek van de klanten in fase 4. 3. Het in kaart brengen van de objectieve en subjectieve gegevens met betrekking tot leefbaarheid. 4. Een beschrijving van concrete mogelijkheden voor een specifiek op de klant-problematiek gerichte aanpak.
1 Het betreft hier de gemeenten Achtkarspclen, Boarnsterhim, Bolsward, Dantumadeel, Gaasterlan-Sleat, Heerenveen, Lemsterland, Li
2Blifven in beweging: naar een integraal beleid voor bijstandsclienten in fase 4 Een brochure van LVO, VNG en SGBO, Den Haag, m 3Artikel 2 van de Nieuwe Algemene Bijstandswet 1
Voor de analyse van de toewijzing van klanten in fase 4 en het bestaande beleid zijn gesprekken gevoerd met de hoofden sociale zaken van de betreffende gemeenten. Voor het in kaart brengen van de objectieve en subjectieve aspecten ten aanzien van de leefbaarheids- en participatieproblematiek hebben we gebruik gemaakt van een vragenlijst die is ontwikkeld op basis van het onderstaande denkmodel. Hierin is het uitgangspunt het welzijn en welbevinden zoals die door de fase 4-cliént worden ervaren. De veronderstelling is dat de mate van welbevinden afhankelijk is van de mate waarin men kan participeren in de samenleving. Arbeid is vanzelfsprekend de meest geëigende weg hiertoe, maar aangezien voor fase 4-cliënten deze weg voorlopig is afgesneden staan andere participatiemogelijkheden open (vrijwilligerswerk, deelname aan verenigingsleven, activiteiten in de buurt, cursussen e t c ) . Vanzelfsprekend hangt de mate waarin men kan participeren ook af van tal van randvoorwaarden als financiën, gezondheid, aanwezige voorzieningen, huisvesting e.d. Als laatste wordt verondersteld dat de mate van welbevinden afhangt van de (toekomst)perspectieven die fase 4cliënten nog voor zich zelf zien.
Een aantal vragen is afkomstig uit een Europees ontwikkeld en in verschillende landen afgenomen onderzoek ('European Values Studies'). D e z e vragen zijn daardoor meerdere malen beproefd. Door d e z e vragen op te nemen ontstaat tevens de mogelijkheid om de in de 16 gemeenten verkregen informatie af te zetten tegen een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking tussen 18 en 65 jaar. De gegevens van de European Values Studies betreffen het jaar 1 9 9 1 . Door de 16 Friese gemeenten zijn van in totaal 2 5 7 5 cliënten gegevens verstrekt als naam, adres en telefoonnummer. Uit deze groep is bij in totaal 8 0 3 cliënten een vragenlijst afgenomen. Hiervan zijn 4 9 8 telefonisch geënquêteerd en zijn 3 0 5 cliënten thuis mondeling geïnterviewd. Een methodologische verantwoording is te vinden in
2
bijlage 1 4
Het rapport is als volgt opgebouwd . In hoofdstuk 1 beschrijven we de w i j z e waarop en aan de hand van welke criteria in de 16 Friese gemeenten klanten zijn en worden gefaseerd. Tevens gaan wij in op het bestaande beleid voor d e z e categorie werkzoekenden. In hoofdstuk 2 beschrijven we de groep fase 4-cliënten naar samenstelling op persoonskenmerken en de leefomstandigheden. In hoofdstuk 3 gaan we in op de m a t e waarin en de w i j z e waarop fase 4 cliënten participeren in de samenleving. Hoofdstuk 4 gaat in op de mate van welzijn van fase 4-cliënten. Hoofdstuk 5 gaat in op de tevredenheid van de cliënten met tal van gemeentelijke voorzieningen en beschrijft de opvattingen van fase 4-cliënten over het gemeentelijke functioneren. Hoofdstuk 6, tenslotte, beschrijft de beleving van de werkloosheid en de perspectieven d i e fase 4 cliënten voor zichzelf zien. Er wordt afgerond met e e n concluderend hoofdstuk waarin tevens aanknopingspunten voor beleid zijn geformuleerd.
4 Daar waar in het rapport gesproken wordt over het bestaan van relaties of verbanden tussen kenmerken van respondenten, dan betreft
3
DE FASERING IN 16 FRIESE GEMEENTEN
HOOFDSTUK 1:
1.1.
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we in op de wijze waarop de fasering in de 16 Friese gemeenten heeft plaatsgevonden dan wel nog plaatsvindt. In paragraaf 1.2. gaan we in op de gehanteerde criteria en in paragraaf 1.3. op de gevolgde werkwijze. In paragraaf 1.4. worden de stand van zaken van de fasering per 1 maart 1 9 9 7 vermeld en in paragraaf 1.5., tenslotte worden de bevindingen gerapporteerd over het beleid dat door de 16 Friese gemeenten ten behoeve van d e z e doelgroep wordt gevoerd. 1.2.
CRITERIA
Op basis van een in 1 9 9 6 afgesloten samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeenten en het Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening Friesland, is de fasering een gezamenlijke verantwoordelijkheid van arbeidsvoorziening en gemeenten. Overeenkomstig d e z e samenwerkingsovereenkomst zijn de fasen als volgt gedefinieerd: Tabel 1: De fase-indeling. Categorie
Fase
werkzoekenden
, F a s e 1 IA)
goed bemiddelbare werkzoekenden waarvoor de basisdienstverlening van arbeidsvoorziening beschikbaar wordt gesteld;
F a s e 2 (B)
w e r k z o e k e n d e n d i e e n i g e a f s t a n d tot d e a r b e i d s m a r k t h e b b e n , m a a r d i e m e t e e n e n k e l v o u d i g e scholings- en/of arbeidsinpasstngstraject aan reguliere arbeid k u n n e n worden geholpen;
F a s e 3 (C)
w e r k z o e k e n d e n m e t e e n g r o t e a f s t a n d tot d e a r b e i d s m a r k t d i e m e t e e n m e e r v o u d i g t r a j e c t stapsgewijs k u n n e n w o r d e n toegeleid naar reguliere arbeid;
Fase 4 (D)
w e r k z o e k e n d e n m e t e e n d e r m a t e g r o t e a f s t a n d tot d e a r b e i d s m a r k t d a t z i j g e e n concurrerend aanbod meer vormen en zijn aangewezen op vormen van gesubsidieerde arbeid (additionele) arbeid, de zorgfunctie van de gemeente of andere v o r m e n van ondersteuning.
Om cliënten in één van deze fasen te kunnen indelen is gebruik gemaakt van 'scoreformulier aanbod-analyse'. Naast de opgave van een aantal persoonskenmerken als naam en adres, wordt gevraagd op een dertiental onderwerpen cliënten te scoren. De score-mogelijkheden zijn voorgestructureerd en van een waarde voorzien. Bijvoorbeeld, het kenmerk leeftijd kent als scoremogelijkheden: < 2 7 jaar (waarde - 0 ) , 2 7 - 3 9 jaar (waarde - 1) en > 40 jaar (waarde - 2 ) . Door de waarden van alle kenmerken bij elkaar op te tellen wordt een totaalcijfer verkregen en de hoogte hiervan bepaalt de indeling in een fase. Hoe hoger het totaalcijfer, hoe groter de afstand naar de arbeidsmarkt. De volgende 13 kenmerken maken onderdeel uit van het score-formulier aanbodanalyse.
5
Tabel 2: Kenmerken aan de hand waarvan werkzoekenden worden ingedeeld in fase. 1. 2
Leeftijd
( < 2 7 j a a r , 2 7 - 3 9 jaar
Bevolkingsgroep
(autochtoon/allochtoon)
> 4 0 jaar)
3.
Inzetbaarheid
(volledig, 20 uur, 12-20 uur, <
4.
Beroepswens
( d u i d e l i j k / o n d u i d e l i j k , reeel/niet reëel)
5.
Werkervaring
(recent/niet recent, relevant/met-relevant)
6,
Werkloosheidsduur
(<
7.
Opleiding
(beroepsopl. + diploma, A V O + dipl., L B O / M A V O + dipl., LO)
8.
Nederlands
( g o e d , r e d e l i j k , m a t i g , ntet)
9
Mobiliteit
( b e r e i d te v e r h u i z e n / t e r e i z e n , b e r e i d te r e i z e n > 1 u u r , < 1 u u r , niet)
10
Zoekgedrag
(actief/niet-actief, breed/smal)
11.
Schulden
(gedeeltelijk b e l e m m e r e n d , b e l e m m e r i n g )
12.
Zorg voor-
(gedeeltelijk b e l e m m e r e n d , b e l e m m e r i n g )
13.
B e p e r k i n g (1 i c h V p s y c h )
(gedeeltelijk b e l e m m e r e n d , b e l e m m e r i n g )
12 uur)
1 j a a r , 1-2 j a a r , 2 - 3 j a a r , > 3 jaar)
In het score-formulier aanbodanalyse is een aantal kenmerken als leeftijd en bevolkingsgroep voor weinig interpretatieverschillen vatbaar. Interpretatieverschillen kunnen zich echter wel voordoen bij de 'zachtere' kenmerken als 'beroepswens' en 'zoekgedrag'. In de praktijk hebben zich echter nauwelijks verschillen van mening voorgedaan tussen gemeenten en arbeidsvoorziening omtrent de waardering van kenmerken. Meningsverschillen worden op informele manier kortgesloten. Een belangrijk criterium waarop gemeenten onderling verschillen en tot een verschillende fasering komen is de 'niet-arbeidsplichtigheid'. Cliënten ouder dan 571/2 jaar en moeders met de zorg voor kinderen jonger dan 5 jaar zijn niet-arbeidsplichtig in de n A B W . Hoewel het merendeel van de gemeenten de niet-arbeidsplichtigen indeelt in fase 4, zijn er een aantal gemeenten die van deze categorie een 'eigen' fasegroep hebben gemaakt, bijvoorbeeld fase 5.
1.3.
WERKWIJZE
Naar de letter van de samenwerkingovereenkomst zouden gemeenten vanaf 1 maan 1 9 9 6 tot 1 oktober 1 9 9 6 onder begeleiding van een consulent van het arbeidsbureau de globale fasering verrichten, d.w.z. indelen in fase 1, 2/3 dan wel 4. Na 1 oktober 1 9 9 6 zouden gemeenten deze taak zelfstandig verrichten. In een nader te verrichten kwalificerende intake faseert arbeidsvoorziening de fase 2/3 cliënten in een fase 2 dan wel een fase 3. De feitelijk gevolgde werkwijze wijkt af van hetgeen in de samenwerkingsovereenkomst is besloten. Er zijn in de praktijk drie methodes gevolgd: 1. De gemeente 'scoort' eigenhandig en zendt het formulier ter verificatie naar het arbeidsbureau. D e z e methode is in 4 van de 16 gemeenten gevolgd; 2. Het arbeidsbureau 'scoort' en zend het formulier ter verificatie naar de gemeente. D e z e methode is in 3 van de 16 gemeenten gevolgd; 3. Beide doen een deel, waarbij de taakverdeling is dat het arbeidsbureau de gegevens boven de streep invult (zie tabel 2) en de gemeente de gegevens onder de streep.
6
D e z e methode is in de rest van de gemeenten gevolgd. De gevolgde methode hangt samen met het district van het arbeidsbureau waarmee men zaken doet. t .4.
RESULTATEN VAN OE FASERING
In de onderstaande tabel wordt de stand van zaken betreffende de fasering per 1 maart 1 9 9 7 gegeven. T a b e l 3: Stand fasering in Gemeente
16 Friese gemeenten per 1 maart 1997. Omvang
Fasering, In p e r c e n t a g e van hel
rtABW
nABW-bestand excl- de nog ntet
bestand
gefaseerden)
abs.
A
B
C
D
Nog niet gefaseerd
In p e r c e n t a g e van het totale nABW-besland per gemeente
Achtkarspelen
1
837
10%
17%
27%
46%
11%
381
30%
22%
19%
29%
19%
746
15%
11%
23%
52%
24%
129
13%
16%
24%
47%
7%
Heerenveen
1155
15%
21%
24%
40%
0%
Lemsterland
339
18%
21%
25%
36%
15%
Ooststellingwerf
644
10%
12%
18%
61%
0%
Skarsterlan
355
22%
20%
35%
23%
17%
Sneek
1282
23%
25%
27%
26%
39%
Tytjerksteradiel
571
25%
25%
25%
25%
0%
Westslellingwerf
598
8%
20%
30%
42%
1%
Wymbrintseradiel
165
13%
22%
31%
35%
18%
164
17%
25%
41%
17%
64% -
- 192 197
16%
17%
24%
43%
6%
11%
17%
36%
36%
13%
7755
16%
19%
25%
39%
16%
(1063)
(1277)
(1684)
(2604)
(1127)
Boarnsterhim Dantumadeel
2
Gaasterlên-Sleat
3
Kleine Zuid-west hoek - Littenseradiel Bolsward - W ü n s e r a d iel - Nijefurd Totaal
4
1 Het percentage fase 4-cliënten is inclusief 55 cliënten ouder dan 571/2 jaar, 46 cliënten met sociaal-medische beperkingen en 27 moeders met kinderen jonger dan 5 jaar. 2 De cijfers hebben hier betrekking op zowel de cliënten als de eventuele partners van de cliënten, tevens is de fase 5 categorie samengevoegd met fase 4. 3 De niet-gefaseerde cliënten betreffen volgens opgave van de gemeente allen fase 4 cliënten. 4 De door de gemeente apart opgegeven 40 met-arbeidsplichtigen zijn samengevoegd in fase 4
7
In de 14 Friese gemeenten waarover informatie is ontvangen blijkt in totaal 8 4 % van de 7 1 1 1 nABW-cliënten te zijn gefaseerd. Er doen zich wel grote verschillen voor tussen de gemeenten onderling. Van de in totaal 5 8 9 4 gefaseerde cliënten zit 1 7 % in fase 1, 2 0 % in fase 2, 2 6 % in fase 3 en 3 7 % in fase 4. O o k hier doen zich aanmerkelijke verschillen voor tussen de gemeenten.
1.5.
BELEID VOOR FASE 4-CLIÉNTEN
In drie van de 16 gemeenten (Heerenveen, Tytjerksteradiel, Ooststellingwerf) is de fasering afgerond. De overige gemeenten zijn nog druk doende de fasering af te ronden. Voor het voeren van beleid ontbreekt de belangrijkste randvoorwaarde, nl. een goed en gedegen inzicht in de problematiek van fase 4-cliënten. Of zoals een Friese gemeente in haar uitstroomplan voor 1 9 9 6 verwoordde: 'Hoofdprobleem in dit kader is dat zowel gemeenten als ook arbeidsvoorziening onvoldoende zicht hebben op de omvang en achtergronden van bedoelde groep'. Het is met name deze constatering die len grondslag ligt aan dit onderzoek. Er is dan ook vrijwel geen uitgewerkt beleid met betrekking tot deze doelgroep. Weliswaar zijn in veel gemeenten budgetten vrijgemaakt en zijn er wel contacten (gelegd) met werkervaringsinstellingen voor de begeleiding van cliënten, maar in het merendeel van de gemeenten geldt de constatering zoals deze in meerdere uitstroomplannen is omschreven: 'Projecten voor de O-categorie zullen nog nadere uitwerking behoeven'.
8
HOOFDSTUK 2
2.1.
SAMENSTELLING EN LEEFOMSTANDIGHEDEN
INLEIDING
In dit eerste hoofdstuk gaan we in op de persoons- en achtergrondkenmerken van de fase 4-cliënten. In paragraaf 2 . 2 . beschrijven we persoonskenmerken als geslacht en leeftijd. In paragraaf 2.3 tot en met 2 . 6 beschrijven we respectievelijk de achtergrondkenmerken inkomenssituatie, gezondheidssituatie en mobiliteit.
2.2.
ACHTERGROND- EN PERSOONSKENMERKEN
In de onderstaande tabel zijn de achtergrondkenmerken van de respondenten afgezet tegen de kenmerken van het totale nABW-bestand en de werkloosheidsgegevens. T a b e l 4: Achtergrondkenmerken fase N'ABWbestand en de gemiddelde
4cliënten
werkloosheid in
in relatie tot de achtergrondkenmerken van het totale 16
Friese gemeenten.
Fase 4 cliënten
Bron:
CAB,
Totale n A B W - b e s t a n d
(N - 8 0 3 )
(N
-
6438)'
RBA Werkloosheid (N -20527V
Geslacht man
42.2%
47.1%
56.7%
vrouw
57.8%
52.8%
43.3%
22.2%
Leeftijd <
25 jaar
4.0%
11.9%
2 5 - 3 4 jaar
19.6%
29.5%
29.5%
15-44 jaar
25.6%
25.6%
24.4%
4 5 - 5 7 jaar
31.9%
21.1%
2 4 . 1 % ( > 4 5 iaar)
>
18.9%
11.5%
57 jaar
Burgerljjke staat Ongehuwd
30.6%
-
G e h u w d of samenwonend
27.8%
Gescheiden
40.0%
W e d uwe/weduwnaar
-
1.5%
-
—
_
-
Etniciteit Nederlands
93.2%
Turks/Marokkaans
1.0%
Surinaams/Antilliaans Aziatisch
0.5%
Oost-Europees
1.9%
Anders
-
5 . 1 % (allochtoon)
-
1.3% 2.1%
94.9%
-
-
Opleidingsniveau G e e n ot' l a g e r o n d e r w i j s
38.1%
-
15.7%
LBO/MAVO
42.1%
•
45.7%
MBO/HAVO/VWO
155%
•
29.4%
HBO
3.5% 0.8%
-
9%(HBO + WO)
W O
1 Exclusief Dantumadeel, Tytjerksteradiel en Bolsward 2 Het betreft hier het standcijfer niet-werkende werkzoekenden per 1 januari 1997 in de 16 Friese gemeenten
9
Kijken we naar de achtergrondkenmerken van de 8 0 3 ondervraagde respondenten, dan valt allereerst op dat het merendeel van de cliënten vrouw is. Dit heeft de volgende achtergrond. In de eerste plaats geldt dat vrouwen die de zorg hebben voor kinderen jonger dan 5 jaar, niet arbeidsplichtig zijn en per definitie vallen in fase 4. In de tweede plaats zijn het juist de vrouwen die met de invoering van de nABW arbeidsplichtig zijn geworden, maar vanwege het feit dat ze voor die tijd geen werk hoefden te zoeken in verhouding een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Een ruime 5 0 % van de ondervraagde respondenten is ouder dan 45 jaar. Een hoog percentage, zeker gezien de leeftijdsverdeling in het totale nABW-bestand. In de onderstaande tabel is d e z e leeftijdsverdeling uitgesplitst naar geslacht. De vrouwelijke respondenten zijn in verhouding jonger dan de mannelijke respondenten. T a b e l 5:
Leeftijdsverdeling fase 4-cltënten naar g e s / a c h t . Man
Vrouw
Totaal
(N - 337)
( N - 797)
4.2%
3.9%
4 0 %
25 - 34 jaar
16.0%
22.2%
19.6%
35 - 44 jaar
22.8%
27.6%
25.6%
4 5 - 5 7 jaar
30.9%
32.6%
31.9%
>
26.1%
13.7%
18.9%
Leeft ifd <
25 jaar
57 j a a r
Kendall Tau-c, waarde -. 14694, sign - .0000.
Het geringe percentage jongeren in fase 4 heeft waarschijnlijk als achtergrond dat veel van hen vallen onder de Jeugd werk garant iewet en daardoor niet in fase 4 worden gecategoriseerd. Zetten we de leeftijdsverdeling af tegen de duur van de werkloosheid dan valt allereerst op dat bijna 8 3 % van de respondenten langer dan drie jaar werkloos is. Jongeren zijn vervolgens in verhouding korter werkloos dan de ouderen. Tabel 6;
Duur werkloosheid fase 4 cliënten. <
1 jaar w e r k l o o s
1 - 3 jaar w e r k l o o s
>
3 jaar w e r k l o o s
Leeftifd 22.6%
58.1%
19.4%
2 5 - 3 4 jaar
9.0%
23.4%
67.6%
<
25 jaar
35 - 44 jaar
4.1%
12.4%
83.5%
45 - 57 jaar
2.1%
5.4%
92.5%
>
1.4%
2 9 %
95 7%
4.7%
12.4%
82.9%
Totaal
57 jaar
Kendall Tau-c, waarde -. 2 2 5 2 5 , sign - .0000.
Een opvallend hoog percentage respondenten is gescheiden ( 4 0 % ) . Een kleine 6 2 % geeft aan een afgemaakte opleiding van LBO/MAVO of hoger te hebben. In de onderstaande label wordt informatie gegeven over de samenstelling van het huishouden. Een ruime 3 5 % van de respondenten voert alleen het huishouden. Circa 3 8 % voert een huishouden van ï of meer personen.
10
Een kleine 3 9 % van de huishoudens heeft thuiswonende kinderen T a b e l 7 : Omstandigheden huishouden
fase 4-cliénten Percentage
Grootte van het huishouden 1 persoon
35.2%
2 personen
26.7%
3 personen
19.0%
meer dan 3 personen
19.1%
Aantal leden van het huishouden jonger dan 18 jaar 0 personen
62.4%
1 persoon
17.2%
2 personen
13.3%
meer dan 2 personen
7.0%
Heeft thuiswonende kinderen 38.8%
ja nee
2.3.
61.2%
INKOMENSSITUATIE
Fase 4-cliénten hebben na aftrek van huur, gas en licht gemiddeld fl. 5 4 8 , 5 1 per maand te besteden (zie tabel 8 ) . Houden we rekening met de grootte van het huishouden dan kunnen we een gemiddeld te besteden inkomen per persoon uitrekenen en deze onderverdelen in inkomensklassen. Ruim 3 3 % heeft minder te besteden dan fl.200,- per maand. Er zijn hier relaties gevonden met etniciteit, nl. allochtonen hebben minder te besteden dan autochtonen, en met gezinssituatie, cliënten met thuiswonende kinderen hebben minder te besteden dan cliënten die geen thuiswonende kinderen hebben. Tabel 8:
Inkomenssituatie
Gemiddeld te besteden inkomen (na aftrek huur, gas en licht)
fl. 548.51
Gemiddeld te besteden inkomen per persoon < fl. 2 0 0 , - per p e r s o o n per m a a n d
33.2%
fl. 2 0 0 , - - fl. 4 0 0 , - per p e r s o o n per m a a n d
40.0%
fl. 4 0 0 , - - fl. 6 0 0 , - per p e r s o o n per m a a n d
20.5%
> fl. 6 0 0 , - per m a a n d
6.5%
Percentage
lase Aaltenten dat een wasmachine bezit
896%
Percentage fase 4
93.8%
Percentage fase 4
94.5%
Dat het besteedbaar inkomen laag is, blijkt uit de zorgen die respondenten hebben om rond te komen (zie tabel 9). 7 3 % van de respondenten geeft aan soms moeilijk rond te komen en e e n bijna 4 3 % geeft aan schulden te h e b b e n . Het h e b b e n van schulden en problemen om financieel rond te komen hangt sterk samen met de hoogte van het
11
5
besteedbaar inkomen. Hoe minder te besteden, hoe meer cliënten schulden h e b b e n en hoe meer problemen zij hebben om rond te komen . Overigens zal in de rest van dit rapport blijken dat niet zozeer de (objectieve) hoogte van het besteedbaar inkomen van invloed is op het sociaal-welbevinden en de partipatie in de samenleving, maar veel meer het (subjectief) ervaren van problemen om rond te komen. Op grond daarvan is het feit dat 7 3 % aangeeft op dit terrein problemen te ervaren zorgwekkend. 6
Een groot deel van de ondervraagde respondenten geeft aan financiële problemen zelf op te lossen. Om en nabij de 3 0 % doet een beroep op familie of het informele netwerk en bijna 9% doet een beroep op de gemeente. Tabel 9:
Rondkomen v a n e e n uitkering
Percentage fase 4 cliënten dat aangeeft soms moeilijk rond te komen
73.0%
Percentage fase cliënten dat aangeeft schulden te hebben
42.8%
Op wie doet u een beroep bij financiële problemen? n i e m a n d , ik los financiële p r o b l e m e n zelf op familie
2.4.
60.2% 28.9%
informeel netwerk (vrienden, buren)
32.9%
gemeente
8.8%
kerk
0.4%
GEZONDHEID
In figuur 2 is de gezondheidstoestand zoals deze door de respondenten wordt ervaren afgezet tegen de gemiddelde Nederlander. De vergelijking levert een zorgwekkend beeld op. Fase 4-cliënten hebben een aanmerkelijk slechtere gezondheidstoestand dan de gemiddelde Nederlander. De ervaren gezondheidstoestand heeft sterke significante relaties met leeftijd, d.w.z. dat ouderen in verhouding een slechtere gezondheid hebben dan jongeren; duur van de werkloosheid, d.w.z. langdurig werklozen hebben in verhouding een slechtere gezondheid en met burgerlijke staat, d.w.z. repondenten die gescheiden zijn hebben in verhouding een slechtere gezondheidstoestand .
5 Het verband van gemiddeld besteedbaar inkomen met het al dan niet Hebben van schulden moet voorzichtig worden geïnterpreteerd aangezien de relatie naar beide kanten kan lopen Of men heeft schulden in verband met een laag besteedbaar inkomen, of men heeft een laag besteedbaar inkomen in verband met het hebben van schulden en de eventuele afbetaling va 6 De sterkte van de samenhang tussen het aangeven soms moeilijk rond te komen en het besteedbaar inkomen per persoon: Kendall's Tau-c, waarde - .17922, sign. - .0000
Kijken we naar de aard van de gezondheidsklachten, dan blijkt dat meer dan de helft ( 5 1 , 3 % ) van de respondenten aangeeft momenteel klachten over de gezondheid te hebben. Een ruime 31 % geeft aan lichamelijke gebreken te hebben en een kleine 28% geeft aan de laatste drie jaar overspannen te zijn geweest. Tabel 10:
Aard van de gezondheidsklachten.
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft m o m e n t e e l k l a c h t e n over de
51.3%
gezondheid te hebben P e r c e n t a g e fase 4 < l i ë n t e n dat aangeeft l i c h a m e l i j k e g e b r e k e n te h e b b e n
31.3%
P e r c e n t a g e f a s e 4 - c l i è n t e n d a t a a n g e e f t d e laatste d r i e j a a r o v e r s p a n n e n t e zijn geweest
27.9%
De respondenten geven vervolgens aan in ruime mate gebruik te maken van voorzieningen op het terrein van de gezondheidszorg. 4 3 . 5 % geeft bijvoorbeeld aan onder behandeling of controle te staan van een huisarts of specialist. Ruim 9% geeft aan onder begeleiding te staan van het maatschappelijk werk en bijna 6% onder begeleiding van het RIAGG.
13
Tabel 11:
Gebruik maken van voorzieningen m.b.t. gezondheid.
P e r c e n t a g e fase 4 - c h ë n t e n dat aangeeft o n d e r b e h a n d e l i n g o f c o n t r o l e v a n
43.5%
e e n huisarts of specialist te staan P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft o n d e r b e g e l e i d i n g te staan v a n het
9.3%
maatschappelijk werk P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft o o i t bij het R I A G G o n d e r b e h a n d e l i n g
25.6%
te zijn geweest P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft o p dit m o m e n t bij het R I A G G o n d e r
49%
behandeling te zijn P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n d a t aangeeft o o i t bij het C o n s u l t a t i e b u r e a u v o o r
5.9%
A l c o h o l en Drugs te onder behandeling te zijn geweest
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i e n t e n dat aangeeft o p dit m o m e n t bij het
0.7%
Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs onder behandeling te zijn
De gezondheidssituatie van de ondervraagde respondenten is zorgwekkend en blijkt, zoals we nog zullen zien, een zeer belangrijke factor in het sociaal welbevinden en de mogelijkheden om te participeren in de samenleving.
MOBiliTEIT
2.5.
Circa 2 7 % van de respondenten woont al zijn of haar hele leven in de huidige gemeente. 41 % woont al meer dan 10 jaar in de huidige gemeente. Tabel 1 2 :
Wonen in
de
huidige gemeente.
Hoe lang woont u in de huidige gemeente? < 1 jaar
3.7%
1 - 5 jaar
15.5%
5 - 10 j a a r
12.7%
>
41.0%
10 j a a r
al mijn hele leven
27.1%
Kijken we naar de vervoersmogelijkheden dan blijkt een ruime 7% over geen enkel vervoermiddel te beschikken. D e z e groep is dus afhankelijk van hulp van buitenaf of van het openbaar vervoer om een zekere reisafstand te overbruggen. Het bezit van de fiets scoort het hoogst. Een kleine 9 0 % van de respondenten geeft aan hierover te beschikken. Autobezit komt voor bij circa 2 6 % van de respondenten.
14
Tabel 12:
Mobiliteilsmogeli,kheden
Percentage f a s e 4 - c l i ë n t e n d a t a a n g e e f t o v e r g e e n e n k e l v e r v o e r m i d d e l t e
7.3%
b e s c h i k k e n ( a u t o , m o t o r , fiets) P e r c e n t a g e fase 4 < l i ë n i e n dat aangeeft in het bezit te z i j n v a n e e n auto
26.0%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft in het b e z i t te z i j n v a n e e n m o t o r
7.0% P e r c e n t a g e t a s e 4 - c l i ë n t e n d a t a a n g e e f t i n h e t b e z i t t e z i j n v a n e e n fiets
89.9% P e r c e n t a g e tase 4 - c h ë n t e n dat aangeeft i n het b e z i t t e z i j n v a n e e n r i j b e w i j s
57.1%
2.6
CONCLUSIES
Een sterke oververtegenwoordiging van vrouwen en ouderen kenmerkt de samenstelling van het fase 4-besland. In de leefomstandigheden valt met name de slechte gezondheidstoestand van fase 4-cliënten op. D e z e is zorgwekkend. Een aanzienlijk deel geeft aan lichamelijke en psychische klachten te hebben en onder professionele begeleiding en behandeling te staan. Het overgrote deel van de fase 4-cliënten geeft aan moeilijk rond te komen en een aanzienlijk deel geeft aan schulden te hebben. Desondanks doet een gering percentage een beroep op de gemeente voor financiële ondersteuning. De mobiliteitsmogelijkheden van fase 4-cliënten zijn gering, zeker voor grotere afstanden waarvoor een auto noodzakelijk is (autobezit is laag) of waarvoor men is aangewezen op het openbaar vervoer (geringe financiële mogelijkheden).
15
HOOFDSTUK 3 3.1.
DEELNAME AAN DE LOKALE SAMENLEVING
INLEIDING
Van fase 4-cliënten wordt over het algemeen verondersteld dat hun participatiemogelijkheden en hun feitelijke deelname aan de lokale samenleving beperkt zijn. En deze deelname is belangrijk, aangezien mensen juist door te participeren in de samenleving een zinvolle tijdsbesteding hebben, erkenning en sociale waardering krijgen en zich volwaardig lid kunnen voelen van de gemeenschap. Met het beleid ten aanzien van sociale activering wordt met name beoogd deze sociale uitsluiting tegen te gaan en cliënten weer te stimuleren aan het maatschappelijk leven deel te nemen. In dit hoofdstuk gaan we na of en zo ja op welke wijze, fase 4-cliënten deelnemen aan de lokale samenleving. Daarbij zijn drie aspecten nagegaan. In paragraaf 3 . 2 . wordt eerst geïnventariseerd in welke omvang cliënten deelnemen aan (door de gemeente georganiseerde) activiteiten op het terrein van de toeleiding naar werk. In paragraaf 3 . 3 . wordt de deelname van fase 4-cliënten aan formele verbanden (verenigingen, groeperingen) in kaart gebracht. Tevens wordt verslag gedaan van de wensen van de respondenten op dit terrein. In paragraaf 3.4. wordt de deelname aan informele verbanden (vrienden, familie e.d.) in kaart gebracht.
3.2.
ACTIVITEITEN OP HET TERREIN VAN DE TOELEIDING NAAR WERK
Een ruime 2 0 % van de respondenten geeft aan deel te nemen aan activiteiten gericht op werk. 1 2 % krijgt één of andere vorm van intensieve begeleiding en 6% geeft aan een scholingsmaatregel te volgen. T a b e l 13:
Deelname aan activiteiten gericht op werk
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft a a n activiteiten gericht o p w e r k d e e l t e n e m e n
20.3%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft a a n e e n s c h o l i n g s m a a t r e g e l d e e l t e n e m e n
5.7%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft a a n e e n werkervaringsproject d e e l te n e m e n
3.0%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft e e n oriëntatiecursus te v o l g e n
1.4%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft i n t e n s i e v e b e g e l e i d i n g te o n t v a n g e n
11.6%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft e e n s o l l i c i t a t i e c u r s u s te v o l g e n
1.8%
P e r c e n t a g e tase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft a a n lessen i n d e N e d e r l a n d s e taal e n c u l t u u r te v o l g e n
5.5%
De deelname aan activiteiten gericht op werk hangt zeer sterk samen met een aantal persoonsken merken: • jongeren geven vaker aan deel te nemen aan activiteiten gericht op werk dan ouderen;
17
• • • • • •
respondenten die met-gescheiden zijn geven dit vaker aan dan zij die wel gescheiden zijn; cliënten met thuiswonende kinderen geven vaker aan deel te nemen aan activiteiten gericht op werk dan cliënten zonder thuiswonende kinderen; kortdurig werklozen geven vaker aan deel te nemen aan activiteiten gericht op werk dan langdurig werklozen; allochtonen geven dit vaker aan dan autochtonen; hoger opgeleiden geven dit vaker aan dan lager opgeleiden. cliënten die beschikken over een betere gezondheidstoestand geven vaker aan deel te nemen aan activiteiten gericht op werk dan zij die over een slechtere gezondheidstoestand beschikken.
3.3.
FORMELE PARTICIPATIE IN DE LOKALE SAMENLEVING
Aan de fase 4-cliënten zijn vragen voorgelegd over hun deelname aan formele verbanden in de lokale samenleving. Tevens is gevraagd of zij deelname aan d e z e formele verbanden op prijs zouden stellen. De volgende formele verbanden zijn onderzocht: welzijnswerk voor ouderen, jeugd, gehandicapten e.d. kerk of religieuze organisatie onderwijs (inclusief cursussen) kunst, muziek of culturele activiteiten politieke partij of groepering, vakbonden beroepsvereniging of beroepsorganisatie buurtvereniging buurthuis, speeltuinvereniging ontwikkelingshulp, mensenrechten, natuur*, milieu of dierenbescherming, vrouwengroep, vredesbeweging sportvereniging of sportactiviteiten gezelligheidsvereniging, kaart-, klaverjasclub vereniging op het gebied van gezondheidszorg, EHBO andere groepen. In de onderstaande figuur wordt de deelname aan deze maatschappelijke verbanden vergeleken met de gemiddelde Nederlander. Wat uit de figuur blijkt is dat fase 4-cliënten fors minder aan formele maatschappelijke verbanden deelnemen dan de gemiddelde Nederlander. Het al dan niet deelnemen aan dergelijke verbanden hangt onder meer samen met opleidingsniveau (hoger opgeleiden participeren meer dan lager opgeleiden) en met de gezinssituatie (respondenten met thuiswonende kinderen participeren minder dan respondenten zonder thuiswonende kinderen). Er zijn hierbij geen relaties gevonden met leeftijd, werkloosheidsduur en geslacht.
Kijken we naar het aantal activiteiten waaraan men deelneemt, dan blijkt opnieuw een relatie met opleidingsniveau (hoger opgeleiden nemen aan meer activiteiten deel dan lager opgeleiden). O o k blijkt hier een licht verband met geslacht, nl. mannen participeren in lichte mate meer in maatschappelijke verbanden dan vrouwen. Er is geen relatie gevonden met financiële aspecten, zoals besteedbaar inkomen. Gemiddeld besteden de respondenten 4.1 uur per week aan deelname aan formele verbanden. In figuur 4 hebben we tevens in beeld gebracht de mate waarin respondenten vrijwilligerswerk verrichten. Fase 4-cliënten verrichten in mindere mate vrijwilligerswerk dan de gemiddelde Nederlander. Er blijkt hier geen relatie te zijn met achtergrondkenmerken, uitgezonderd opleidingsniveau: hoger opgeleiden geven meer aan vrijwilligerswerk te verrichten dan lager opgeleiden. De slotsom is dat fase 4-cliënten minder dan de gemiddelde Nederlander participeren in georganiseerde verbanden in de samenleving. Dit beeld geldt voor de gehele groep. Binnen categorie fase 4-cliënten participeren hoger opgeleiden meer dan lager opgeleiden.
De vraag is of de cliënten dergelijke deelname wel op prijs zouden stellen en 70 ja, op welke terreinen. Ruim 5 6 % van de respondenten geeft aan activiteiten te willen verrichten waarin men nu niet participeert. Hier liggen significante relaties met achtergrondkenmerken als leeftijd, nl. jongeren geven dit vaker aan; opleidingsniveau, nl. hoger opgeleiden geven dit vaker aan; gezinssituatie, nl. cliënten met thuiswonende kinderen geven dit vaker aan en financiële situatie, nl. cliënten die financieel moeilijk rond kunnen komen geven dit vaker aan. In de onderstaande tabel staat de aard van de activiteiten die cliënten zouden willen ondernemen.
20
Tabel 1 4 :
Gewenste deelname aan formele verbanden in de samenleving.
Activiteit
Perc.
Welke categorie vindt dit in het bijzonder
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets i n
33.9%
v r o u w e n , jongeren, cliënten met thuiswonende
d e sfeer v a n w e l z i j n t e w i l l e n d o e n P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets
kinderen 3.6%
jongeren, kortdurig w e r k l o z e n , allochtonen
33.4%
v r o u w e n , jongeren, kortdurig w e r k l o z e n , hoger
v o o r de kerk te w i l l e n d o e n Percentage r e s p o n d e n t e n dat aangeeft onderwijs te willen volgen
opgeleiden, cliënten die moeilijk rond kunnen komen
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets i n
24.3%
d e sfeer v a n kunst t e w i l l e n d o e n
vrouwen, jongeren, hoger opgeleiden, cliënten met thuiswonende kinderen, cliënten die gescheiden zijn, cliënten die moeilijk rond kunnen komen
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets i n
4.7%
cliënten die moeilijk rond kunnen k o m e n
17.7%
hoger o p g e l e i d e n , cliënten met t h u i s w o n e n d e
de politiek te willen d o e n Percentage r e s p o n d e n t e n dat aangeeft
kinderen
lokaal actief te w i l l e n zijn P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets i n
16.8%
d e sfeer v a n b u u r t h u i s w e r k t e w i l l e n d o e n
hoger opgeleiden, kortdurig w e r k l o z e n , cliënten met thuiswonende kinderen, cliënten met in verhouding laag besteedbaar inkomen
Percentage r e s p o n d e n t e n dat aangeeft
21.8%
maatschappelijk actief te w i l l e n zijn P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets
30.5%
aan sport te w i l l e n d o e n P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft lid te
jongeren, kortdurig w e r k l o z e n , hoger opgeleiden, cliënten die moeilijk rond kunnen k o m e n v r o u w e n , jongeren, kortdurig w e r k l o z e n , hoger opgeleiden, allochtonen
19.4%
cliënten die moeilijk rond kunnen k o m e n
willen worden van gezelligheidsverenigingen P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n d a t a a n g e e f t iets i n
208%
vrouwen, jongeren, kortdurig werklozen, hoger
d e sfeer v a n d e g e z o n d h e i d s z o r g t e w i l l e n
opgeleiden, cliënten met thuiswonende kinderen,
doen
cliënten met een laag besteedbaar i n k o m e n , cliënten die moeilijk rond kunnen k o m e n
Hoewel de respondenten maatschappelijk minder actief zijn dan de gemiddelde Nederlander geeft men wel aan actiever te willen zijn. Het zijn met name de vrouwen, de jongeren, de hoger opgeleiden, de cliënten met thuiswonende kinderen en de cliënten die financieel moeilijk rond kunnen komen die aangeven actiever te willen zijn dan dat men nu is. Dit wijst erop dat met name inkomensproblemen en de zorg voor kinderen een belemmering vormen voor participatie, waardoor mensen niet die activiteiten kunnen verrichten die ze zouden willen.
3.4.
INFORMELE PARTICIPATIE AAN DF LOKALF SAMENLEVING
Naast de deelname in georganiseerde maatschappelijke verbanden kunnen cliënten op andere manieren deelnemen aan de samenleving of contacten hebben met de omgeving. Zo geven de respondenten aan gemiddeld 1,5 keer per dag een telefoongesprek te voeren en 2,1 keer per week iets met anderen (familie, vrienden) te ondernemen. Een andere wijze van informele participatie is het verrichten van onbetaalde klussen voor derden. Een kleine 4 9 % van de respondenten geeft aan voor anderen één of meerdere klussen te verrichten. Tabel 15: Omvang van de onbetaalde klussen die fase 4 cliënten doen
Verricht geen klussen
52.1%
Verricht 1 type klus
21 5 %
Verricht 2 typen klussen
14.3%
Verricht 3 typen klussen
6.6%
Verricht 4 typen klussen
4.2%
Verricht 5 typen klussen of m e e r
0.1%
D e z e klussen kunnen verschillende vormen aannemen. In de onderstaande tabel hebben we de aard van de klussen vermeld. Tabel
1 6 . Aard van de onbetaalde klus voor derden
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft b o o d s c h a p p e n v o o r a n d e r e n
te verrichten
15.8%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft op te passen op a n d e r m a n s k i n d e r e n
17.7%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat a a n g e e f t r e p a r a t i e s t e v e r r i c h t e n v o o r a n d e r e n
16.4%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft v o o r a n d e r e n
11.7%
schoonmaakwerk te verrichten
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft a n d e r e n t e h e l p e n bij d e p e r s o o n l i j k e verzorging
26%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft v o o r a n d e r e n d e tuin bij t e h o u d e n
10.9%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft te v e r v e n , b e h a n g e n en te v e r h u i z e n v o o r
13.1%
anderen P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft v o o r a n d e r e n de h u i s d i e r e n te v e r z o r g e n
4.1%
P e r c e n t a g e r e s p o n d e n t e n dat aangeeft voor a n d e r e n te k o k e n
2.4%
Gemiddeld wordt 1,5 keer per week onbetaald geklust. En van degenen die dergelijke klussen voor anderen verrichten, verricht een kleine 4 7 % deze activiteit één keer per week. Een kleine 5 3 % geeft aan meer dan drie maal per week een krant te lezen. Bijna 31 %
heeft e e n abonnement. En e e n kleine 2 9 % geeft aan lid te zijn van de bibliotheek T a b e l 17:
Gebruik maken van kranten en bibliotheek.
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft e e n krant te l e z e n
52.6%
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft e e n a b o n n e m e n t o p e e n krant t e h e b b e n
30.7%
P e r c e n t a g e fase 4 - c h ë n t e n dat aangeeft lid te zijn v a n de b i b l i o t h e e k
286%
3.5.
CONCLUSIES
Fase 4-cliënten nemen in vergelijking met de gemiddelde Nederlander, maar beperkt deel aan de samenleving. Een klein percentage fase 4-cliënten neemt deel aan activiteiten gericht op de toeleiding naar werk. En de deelname aan formele verbanden en het verrichten van vrijwilligerswerk is significant lager dan de gemiddelde Nederlander. Dat laat onverlet dat deze deelname w e l door 5 6 % op prijs gesteld wordt. Er zijn aanwijzingen dat m e t name inkomensproblemen en de zorg voor thuiswonende kinderen d e z e participatie beperkt.
HOOFDSTUK 4
4.1.
W E L Z I J N EN WELBEVINDEN
INLEIDING
Om het welzijn en welbevinden van fase 4-cliënten na te gaan is op een viertal aspecten informatie verzameld. In paragraaf 4 . 2 . worden de resultaten weergegeven van een directe vraag naar de mate van geluk. In paragraaf 4 . 3 . wordt ditzelfde gedaan voor een directe vraag naar tevredenheid met het leven. In paragraaf 4 . 4 . worden de resultaten gepresenteerd van een meting van de gemoedstoestand van fase 4-cliënten. In paragraaf 4 . 5 . tenslotte presenteren we de uitkomsten van een meting van de mate van eenzaamheid. De verbanden waarover in dit hoofdstuk wordt gesproken betreffen statistisch significante verbanden. De waarden zijn vermeld in bijlage 2. 4.2.
ALGEMEEN GELUK
Fase 4-cliënten zijn over het algemeen een stuk minder gelukkig dan de gemiddelde Nederlander. Dit is grafisch weergegeven in de onderstaande figuur.
De mate van geluk heeft geen verband met achtergrondkenmerken als geslacht en leeftijd. Wel zijn er sterke relaties met - de gezondheidstoestand: hoe slechter de gezondheid, hoe ongelukkiger men is; - de participatie in de samenleving: algemeen gesteld, naarmate men meer participeert des te meer men aangeeft gelukkig te zijn. D e z e relatie wordt zichtbaar wanneer we kijken naar het aantal formele verbanden waaraan fase 4-cliënten deelnemen, naar het
25
-
verrichten van vrijwilligerswerk, maar ook naar het aantal activiteiten dat respondenten met vrienden of familie ondernemen (informele participatie). Het is overigens opvallend dat deelname aan activiteiten gericht op werk juist het tegenovergestelde effect heeft, d.w.z. dat mensen die aan dergelijke activiteiten deelnemen, aangeven ongelukkiger te zijn dan hen die dat niet doen. Het verband is hier moeilijk te interpreteren omdat ook het tegenovergestelde waar kan zijn, nl. mensen die ongelukkig zijn participeren juist in activiteiten gericht op werk om hun situatie te verbeteren. de financiële zorgen; respondenten die aangeven financieel moeilijk rond te kunnen komen zijn ongelukkiger dan hen bij wie dat wel lukt.
3.3.
TEVREDENHEID
Aan cliënten is tevens de vraag voorgelegd naar de tevredenheid met het leven, uitgedrukt in een rapportcijfer. Het verschil met de vorige geluksmeting is dat, daar waar geluk meer een gevoelswaarde betreft, tevredenheid een meer rationele (cognitieve) afweging in zich heeft.
O o k waar het gaat om de tevredenheid met het leven scoren fase 4-cliënten lager dan de gemiddelde Nederlander. En net als bij geluk hangt ook de mate van tevredenheid niet samen met persoonskenmerken.
O o k de mate van tevredenheid hangt samen met gezondheid, met informele participatie in de samenleving en met financiële zorgen. Anders dan bij geluk, hangt de mate van tevredenheid niet samen met de deelname aan formele verbanden, maar wel met het verrichten van vrijwilligerswerk en het ondernemen van activiteiten met vrienden of familie. Tevredenheid hangt negatief samen met de deelname aan, of specifieker de tijdsinvestering in activiteiten gericht op werk, wat betekent dat mensen die hieraan deelnemen tevens aangeven ontevredener te zijn dan zij die dat niet doen. Het verband is wederom lastig te interpreteren (zie p. 24 bovenaan).
4.4.
DAGELIJKSE STEMMINGEN
Mensen maken allerlei dingen m e e in hun dagelijkse leven. Dit kunnen positieve dan wel negatieve gebeurtenissen zijn. De balans tussen de twee, zeg maar de gemoedstoestand, kan positief dan wel negatief uitvallen of neutraal zijn. In de vragenlijst zijn vragen opgenomen die deze gemoedstoestand meten . De scores kunnen uiteenlopen van -5 (zeer negatieve balans) tot aan 5 (zeer positieve balans). 7
7
Bradburn. N.M., The Structure of Psychological Well-being, Aldine-Chicago,1969.
O o k bij de gemoedstoestand herhaalt het patroon zich zoals wij dat hebben laten zien bij de geluks- en de tevredenheidmeting. Er is geen relatie met achtergrondken merken. Wel met gezondheidstoestand, participatie in de samenleving en financiële zorgen. Overigens is bij de gemoedstoestand wel weer een relatie met deelname aan formele verbanden, nl. respondenten die aangeven deel te nemen aan aan georganiseerde verbanden hebben tevens een positievere gemoedstoestand. Ook de balans van gemoedstoestanden vertoont een negatieve samenhang met deelname aan activiteiten gericht op werk, maar net als bij de andere metingen van welbevinden is het verband niet eenduidig.
4.5.
EENZAAMHEID
In de vragenlijst is tot slot een meting verricht naar de mate van eenzaamheid van fase 4cliënten. Hierbij is gebruik gemaakt van een eenzaamheidsschaal van De Jong-Gierveld die meerdere malen is beproefd en zijn waarde in de praktijk heeft b e w e z e n . In de onderstaande figuur worden de resultaten weergegeven. 8
figuur 8: Male van eenzaamheid van fase 4
Op deze schaal scoort de gemiddelde Nederlander een 1 , 5 . Zelden worden scores voor de gemiddelde Nederlander aangetroffen boven de 4. De fase 4-cliënt scoort niet alleen
8 Jong-Cierveld, J. de, & Kamphuis, F., The development of a Rasch-type Loneliness scale. Applied Psychotogtcat Measurement, 9, 3, 1985. 28
een veel hoger gemiddelde, nl. 3 . 8 , bijna 3 2 % scoort hoger of gelijk aan zes. Al met al duidt dit op een hoge mate van eenzaamheid onder fase 4-cliënten. Allochtonen blijken eenzamer te zijn dan de rest van de fase 4-cliënten, hetgeen waarschijnlijk te verklaren is door de in verhouding geïsoleerde positie die zij innemen in de lokale samenleving en de afstand met het geboorteland. Met andere achtergrondkenmerken is geen relatie gevonden. Net als bij de andere metingen naar sociaal-welbevinden vertoont de mate van eenzaamheid een sterke relatie met gezondheidstoestand, participatie in de samenleving en financiële zorgen. En net als bij de vorige metingen laat ook de meting van eenzaamheid een negatief verband zien met deelname aan activiteiten gericht op werk.
4.6.
CONCLUSIES
De metingen van geluk, tevredenheid, gemoedstoestand en eenzaamheid laten een somber beeld zien. Fase 4-cliënten scoren laag op deze metingen in vergelijking met de gemiddelde Nederlander. De mate van sociaal welbevinden heeft geen relaties met persoonskenmerken, uitgezonderd etniciteit bij de meting van eenzaamheid. Dit is opvallend. Het duidt erop dat het niveau van sociaal welbevinden zich voor de hele groep op een lager niveau heeft gestabiliseerd. Het sociaal welbevinden wordt bevorderd door deelname aan de samenleving, maar wordt beperkt door een tweetal factoren in de randvoorwaardelijke sfeer, nl. de gezondheidstoestand en het hebben van financiële zorgen.
HOOFDSTUK 5
5.1.
TEVREDENHEID
INLEIDING
In dit hoofdstuk gaan we na hoe fase 4-cliënten oordelen over gemeentelijke voorzieningen en over de rol en invloed van de gemeentelijke overheid. In paragraaf 5.2. wordt ingegaan op de tevredenheid op tal van gemeentelijke voorzieningen. In paragraaf 5.3. wordt de tevredenheid met de gemeentelijke rol in het werkloosheidsbeleid aan de orde gesteld. En als laatste, in paragraaf 5.4., spreken fase 4cliënten zich uit op stellingen over het gemeentelijk beleid.
5.2.
ALGEMENE TEVREDENHEID MET VOORZIENINGEN
In de onderstaande tabel wordt de tevredenheid van fase 4-cliënten weergegeven met tal van (gemeentelijke) voorzieningen in de dagelijkse omgeving. Over het algemeen zijn de respondenten tevreden met de voorzieningen die aan hen ter beschikking staan. Uit de toon springt de ontevredenheid over de betaalbaarheid van sportvoorzieningen. Een mindere waardering krijgen eveneens de voorzieningen als parken en speelplaatsen, de bereikbaarheid van uitgaansmogelijkheden en de tevredenheid met het openbaar vervoer. Tabel 1 8 :
Tevredenheid op tal van gemeentelijke voorzieningen Zeer
Ontevreden
Neutraal
ontevreden
Zeer tevreden
T e v r e d e n met de buurt
4.0%
9.2%
22.7%
64.0%
T e v r e d e n over veiligheid in buurt
2.7%
10.5%
18.5%
68.3%
Tevreden over voorzieningen (parken,
7.5%
24.1%
16.7%
51.7%
3.1%
10.7%
10.7%
75.5%
7.7%
22.3%
15.5%
54.5%
Tevreden over sportvoorzieningen
1.1%
6.7%
13.1%
79.1%
Tevreden over betaalbaarheid van
10.6%
38.5%
22.3%
28.6%
Tevreden met openbaar vervoer
11.5%
17.8%
13.5%
57.3%
Tevreden met huis
3.1%
7.0%
14.4
75.4%
T e v r e d e n m e t d e straat w a a r i n u w o o n t
3.6%
6.1%
25.3%
65.1%
s p e e l p l a a t s e n e.d.) Tevreden over bereikbaarheid van v o o r z i e n i n g e n ( w i n k e l s , b i b l i o t h e e k e.d.) T e v r e d e n over bereikbaarheid uitgaansmogelijkheden
sportvoorzieningen
5.3.
Tevredenheid o v e r de r o l van de gemeente
Anders dan over de (voorzieningen in de) dagelijkse leefomgeving oordelen de respondenten vrij negatief over een aantal aspecten van de gemeentelijke rol. Opvallend is met name de ontevredenheid over de gemeentelijke rol bij werkzoeken. Een rol overigens die traditioneel niet voor de gemeente is weggelegd, maar waarvan fase 4cliënten kennelijk wel het een en ander verwachten. Tabel 19:
Tevredenheid over gemeentelike rol Zeer
Ontevreden
Neutraal
ontevreden
Tevreden over de
Zeer tevreden
12%
24.8%
24.8%
38.4%
16.4%
25.6%
19.8%
38.1%
T e v r e d e n over g e m e e n t e bij w e r k z o e k e n
23.9%
28.9%
23.7%
23.5%
T e v r e d e n o v e r g e m e e n t e bij s c h o l i n g
18.2%
29.1%
21.7%
31.0%
gemeente in zijn
algemeenheid T e v r e d e n o v e r d e h u l p v a n g e m e e n t e bij financiële problemen
5.4.
OPVATTINGEN OVER BELEID VAN GEMEENTE
Aan cliënten zijn twee mogelijkheden geboden om hun wensen ten aanzien van het gemeentelijk beleid kenbaar te maken. In de eerste plaats is via een open vraag de mogelijkheid geboden om de eigen opvattingen kenbaar te maken. Een overzicht van de gegeven suggesties is opgenomen in bijlage 4. In de tweede plaats zijn aan de fase 4cliënten stellingen voorgelegd waarop zij konden aangeven of zij het er mee eens dan wel oneens waren. Overigens blijken de antwoorden op de open vraag zeer goed overeen te komen met de antwoordpatronen op de stellingen. In de onderstaande tabel staan de meningen vermeld ten aanzien van een aantal stellingen die aan de cliënten zijn voorgelegd. Iets minder dan 4 0 % is van mening dat de gemeente niet hetzelfde moet (blijven) doen als zij nu doet. Uit de opvattingen is te distilleren dat van de gemeente enerzijds een tolerantere houding, anderzijds een actievere houding wordt gewenst. De gewenste tolerantere houding blijkt uit het feit dat een meerderheid aangeeft (a) dat de gemeente hen met rust moet laten en alleen een fatsoenlijke uitkering moet verstrekken en (b) dat de gemeente niet direct zo moeilijk moet doen als iemand een beetje bijverdient. De gewenste actievere houding blijkt uit het feit dat een meerderheid aangeeft (a) dat de gemeente er voor moet zorgen dat er meer werk komt zodat fase 4cliënten aan de slag kunnen komen en (b) dat de gemeente meer cursussen en opleidingen mogelijk moet maken. Het is opvallend dat maar weinig cliënten iets zien in de stelling dat de gemeente meer activiteiten moet ondernemen om onbetaalde arbeid mogelijk te maken. Onbetaalde arbeid is voor een meerderheid kennelijk geen alternatief voor betaald werk.
Tabel 20.
Opvatting over gemeentelijke rol Nee
De gemeente moet mij een fatsoenlijke uitkering geven en
Ja
W e e t niet
35.5%
58.9%
5.6%
36.4%
51.7%
11.9%
24.1%
63.8%
12.1%
22.9%
69.4%
7.7%
m i j v e r d e r m e t rust l a t e n De gemeente moet zorgen voor meer werk zodat ik aan de slag kan k o m e n D e g e m e e n t e m o e t ntet d i r e c t z o m o e i l i j k d o e n a l s i e m a n d e e n beetje bijverdient De gemeente moet zorgen voor meer en goedkope huisvesting De gemeente moet meer cursussen en opleidingen mogelijk
24.1%
61.5%
14.4%
maken
D e g e m e e n t e m o e t g e w o o n hetzelfde blijven d o e n als n u
52.7%
39.6%
7.8%
D e g e m e e n t e moet meer activiteiten d o e n o m onbetaalde
68%
25.1%
6.9%
arbeid mogelijk te maken •
In de onderstaande tabel is weergegeven welke verbanden er zijn tussen oordelen over de gemeentelijke rol en persoonskenmerken. Tabel 2 1 :
Opvatting over de gemeentelijke rol in relatie met persoonskenmerken. Welke categorie vindt dit in het bijzonder?
De gemeente moet mij een fatsoenlijke uitkering geven en
mannen, ouderen, langdurig werklozen,
m i j v e r d e r m e t rust l a t e n
lager o p g e l e i d e n
De g e m e e n t e m o e t z o r g e n v o o r m e e r w e r k zodat ik aan de
mannen, jongeren
slag kan k o m e n D e g e m e e n t e m o e t niet direct z o m o e i l i j k d o e n als i e m a n d
-
e e n beetje bijverdient De gemeente moet zorgen voor meer en goedkope
mannen
huisvesting De gemeente moet meer cursussen en opleidingen mogelijk
jongeren, hoger opgeleiden
maken
D e g e m e e n t e m o e t g e w o o n h e t z e l f d e b l i j v e n d o e n als n u
-
D e gemeente m o e t m e e r activiteiten d o e n o m onbetaalde
ouderen
arbeid mogelijk te maken
5.5.
CONCLUSIES
Fase 4-cliënten zijn over het algemeen positief over de (gemeentelijke) voorzieningen als het openbaar vervoer en de sportvoorzieningen. De enige dissonant is het negatieve oordeel over de betaalbaarheid van sportvoorzieningen. Negatiever zijn de fase 4-cliënten in hun oordeel over het gemeentelijk functioneren in zijn algemeenheid en in het bijzonder ten aanzien van de ondersteuning bij activiteiten die gericht zijn op financiën, werk en scholing. Het negatieve oordeel over de gemeentelijke financiële ondersteuning verklaart wellicht het geringe beroep dat op de gemeente wordt gedaan bij financiële problemen. De wensen ten aanzien van het beleid van de gemeente zijn samen te vatten in twee begrippen, nl. meer tolerantie en een meer actieve opstelling.
34
HOOFDSTUK 6
6.1.
PERSPECTIEVEN EN BELEVING
INLEIDING
In dit laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de beleving van werkloosheid door fase 4cliënten en de perspectieven die zij voor zichzelf zien. In paragraaf 6 . 2 . wordt ingegaan op de beleving van de werkloosheid. In paragraaf 6.3 worden de toekomstperspectieven beschreven.
6.2.
BELEVING VAN DE WERKLOOSHEID
In de onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven van een vraag naar de ervaren oorzaken van de werkloosheid. Het achterliggende doel hierbij is na te gaan of cliënten de oorzaak van de werkloosheid bij zichzelf zoeken of dat zij de oorzaak zoeken buiten zichzelf. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat een kleine 1 9 % van de respondenten de oorzaak van de werkloosheid bij zichzelf legt. Immers, 11.5% geeft aan een onvoldoende of ongeschikte opleiding te hebben en 7 . 3 % geeft aan om psychische redenen werkloos te zijn. Het feit dat ruim 2 3 % de leeftijd als belangrijkste beperkende factor voor het vinden van werk ziet, tellen wij hier niet in mee vanwege het feit dat leeftijd als zodanig niet te manipuleren is. Een kleine 11 % legt de oorzaak buiten zichzelf, nl. bij de e c o n o m i e , bij een gebrek aan hulp van buiten af of bij discriminatie. De grote categorie 'anders' bestaat uit fase 4-cliënten die vanwege ziekte of het hebben van jonge kinderen vrijgesteld zijn van arbeidsplicht. tabel 22:
Perceptie ten aanzien van de oorzaak van de werkloosheid
Wat is volgens u de belangrijkste reden dat u werkloos bent? onvoldoende of ongeschikte opleiding
11.5%
te o u d
23.3%
psychische redenen
7.3%
er is te w e i n i g w e r k / e c o n o m i s c h e redenen
9.6%
i k w o r d t e w e i n i g g e h o l p e n o m a a n het w e r k t e k o m e n
0.5%
ik w o r d gediscrimineerd
0.6%
anders
47.2%
Werkloosheid wordt door bijna 6 2 % niet als een probleem ervaren. Dat is opmerkelijk veel, aangezien we in de eerdere hoofdstukken hebben gezien dat fase 4-cliënten minder in het maatschappelijk leven participeren dan anderen, en aangeven minder welzijn en welbevinden te ervaren dan de gemiddelde Nederlander. Circa 2 1 % van de fase 4-cliënten geeft aan er (heel) vaak op aangekeken te worden dat men werkloos is en een kleine 2 8 % geeft aan zelden tot nooit begrip te krijgen van anderen voor de problemen die werkloos zijn met zich meebrengt.
Tabel 2 3 :
Beleving van werkloosheid
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i e n t e n dat aangeeft w e r k l o o s z i j n v o o r z i c h zelf als e e n
38.4%
probleem te zien P e r c e n t a g e f a s e 4 - c l i ë n t e n d a t a a n g e e f t het g e v o e l t e h e b b e n d a t m e n s e n h e n
20.7%
(heel) vaak e r o p a a n k i j k e n dat z e w e r k l o o s z i j n P e r c e n t a g e f a s e 4 - c l i e n t e n d a t a a n g e e f t z e l d e n tot n o o i t b e g r i p t e k r i j g e n v o o r
27.7%
d e p r o b l e m e n d i e w e r k l o o s zijn met z i c h m e e brengt
De vraag is welke categorieën mensen werkloosheid als een probleem ervaren of, andersom, welke categorieën mensen werkloos zijn niet als een probleem ervaren. In de onderstaande tabel hebben we de in de vorige hoofdstukken besproken kenmerken van fase 4-cliënten tegenover de beleving van werkloosheid gezet. TabeJ_24\
Samenhangende
factoren
met
beleving
van
de
werkloosheid
Beleving van de werkloosheid (1 - j a , e e n g r o o t p r o b l e e m , 4 - n e e , helemaal geen probleem) Kendall's Tau-c Geslacht
14615
00019
Leefti|d
.15771
.00000
B u r g e r l i j k e staat: a l d a n n i e t g e s c h e i d e n
.19942
00000
Werkloosheidsduur
.09264
00006
Opleidingsniveau
.06746
02162
Besteedbaar i n k o m e n per persoon
.05261
.11968
Financieel moeilijk rond kunnen komen
.09601
00644
Score op de geluksmeting
.17938
00000
S c o r e o p d e m e t i n g naar g e m o e d s t o e s t a n d
-.16020
.00000
Score op de eenzaamheidsschaal
-.24145
.00000
D e e l n a m e aan formele verbanden
-.02158
.54057
D e e l n a m e aan activiteiten gericht op werk
•19356
00000
Op basis van de bovenstaande tabel kunnen we stellen dat: • •
Sign.
mannen werkloosheid meer als een probleem ervaren dan vrouwen; jongeren werkloosheid meer als een probleem ervaren dan ouderen;
•
gescheiden fase 4-cliënten werkloosheid minder vaak als een probleem ervaren dan
•
niet gescheiden d i ë n t e n het niet uitmaakt of cliënten lager dan wet hoger opgeleid zijn;
•
de hoogte van het besteedbaar inkomen geen verband heeft met het ervaren van
9
• • • • • •
werkloosheid als probleem; fase 4-diënten d i e moeilijk rond kunnen komen werkloosheid m e e r a l s e e n probleem ervaren; fase 4-cliënten die gelukkig zijn, werkloosheid minder als e e n probleem ervaren, f andersom; fase 4-cliënten d i e e e n positieve gemoedstoestand h e b b e n werkloosheid minder aio e e n probleem ervaren, of andersom; fase 4-cliënten d i e eenzaam zijn, werkloosheid m e e r als e e n probleem ervaren, of andersom; het niet uitmaak! of fase 4-cliënten deelnemen aan formele verbanden; fase 4-cliënten die deelnemen aan activiteiten gericht op werk werkloosheid meer a l s een probleem ervaren, of andersom.
6.3.
DE
TOEKOMST
H o e zien fase 4-cliënten hun toekomst? deze paragraaf wordt dit toekomstperspectief ontrafeld op het terrein van financiën, de bezigheden in de toekomst en de kans om werk te verkrijgen. Een ruime 5 6 % maakt zich (veel) zorgen om in de toekomst financieel rond te k o m e n . Dit b e e n zorgwekkend hoog percentage aangezien d e z e zorgen in hoge m a t e verband houden met de mate van welbevinden. Er is hier geen relatie met achtergrondken merken, uitgezonderd opleidingsniveau: hoger opgeleiden g e v e n vaker aan zich zorgen te maken over het in de toekomst financieel rond kunnen komen dan lager opgeleiden. Tevens hangen de zorgen om financieel rond te kunnen komen nauw samen met het gemiddeld besteedbaar inkomen: hoe lager het inkomen, hoe meer zorgen.
tabel 2 5 :
Rondkomen en de toekomst
Als u aan de toekomst denkt, maakt u zich dan zorgen over hoe u rond moet blijven komen? n e e , h e l e m a a l niet
7.9%
nee
23.1%
nauwelijks
12.5%
ja, daar maak ik mij w e l zorgen over
26.8%
j a , daar m a a k ik m i j v e e l z o r g e n o v e r ja, dat m a a k t dat ik de t o e k o m s t heel s o m b e r i n z i e
24.5% 5.1%
Hoe ziet u zichzelf over een paar jaar, denkt u dat u er dan slechter aan toe bent als nut ja, waarschijnlijk
24.7%
nee, onwaarschijnlijk
49.5%
weet met
25.8%
Aan respondenten is tevens de vraag voorgelegd over hoe zij zichzelf zien over een paar jaar. Een kleine 2 5 % denkt er slechter aan toe te zijn dan nu. Het zijn met name de ouderen, de langdurig werklozen en de lager opgeleiden die verwachten er in de toekomst slechter aan toe te zijn. Het valt dan ook op dat het met name de jongeren, de hoger opgeleiden en de kortdurig werklozen zijn die verwachten in de toekomst met verschillende activiteiten bezig te zijn. Een ruime 3 8 % van de respondenten geeft aan in de toekomst (zeer) waarschijnlijk vrijwilligerswerk te gaan doen, een kleine 2 7 % geeft aan te klussen, een kleine 5 6 % geeft aan voor het huishouden zorgen en een kleine 2 5 % geeft aan waarschijnlijk e e n nieuwe opleiding te gaan doen of te hebben gedaan. t a b e l 2 6 : V e r w a c h t i n g over bezigheden
in de toekomst
Activiteit
Perc.
Welke categorie vindt dit in het bijzonder
P e r c e n t a g e fase 4 - c l i e n t e n dat aangeeft
38.1%
jongeren, en hoger opgeleiden
(zeer) w a a r s c h i j n l i j k v r i j w i l l i g e r s w e r k te zullen doen P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft
26.9%
-
(zeer) w a a r s c h i j n l i j k b e z i g t e z u l l e n z i j n met klussen of klusjes voor familie en kennissen P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft
55.7%
(zeer) w a a r s c h i j n l i j k v o o r het h u i s h o u d e n
jongeren, kortdurig w e r k l o z e n en hoger opgeleiden
en eventueel voor de kinderen te zorgen Percentage fase 4-clienten dat aangeeft (zeer) w a a r s c h i j n l i j k e e n ( n i e u w e )
24.7%
jongeren, kortdurig w e r k l o z e n en hoger opgeleiden
opleiding te d o e n of te hebben gedaan
Tevens is aan respondenten gevraagd hoe zij hun eigen kans om werk te vinden inschatten. In tabel 26 staan de resultaten. Een kleine 1 5 % van de respondenten geeft aan binnen twee jaar een redelijke tot zeer grote kans te hebben om een betaalde baan
t e vinden. O p d e langere termijn schat 2 0 % van d e respondenten e e n (grote) kans t e hebben om werk te hebben gevonden. O o k hier zijn het met n a m e de jongeren, de kortdurig werklozen en de hoger opgeleiden die zichzelf een grotere kans toedichten label 27:
Verwachting om op termijn aan het werk te komen
Activiteit
Perc.
Welke categorie vindt dit in het bijzonder
Percentage fase 4-cliënten dat aangeeft
14.6%
jongeren, kortdurig werklozen en hoger opgeleiden
b i n n e n t w e e j a a r e e n r e d e l i j k e tot z e e r grote kans t e h e b b e n o m e e n betaalde baan te vinden P e r c e n t a g e fase 4 - c l i ë n t e n dat aangeeft o p l a n g e r e t e r m i j n e e n r e d e l i j k e tot z e e r
22.0%
jongeren, kortdurig werklozen en hoger opgeleiden
grote kans te h e b b e n om e e n betaalde baan te vinden
Een kleine 2 0 % van de respondenten geeft aan in een andere woonplaats meer kans te hebben om weer aan de slag te komen en een ruime 3 5 % is bereid daarvoor te verhuizen. Jongeren, kortdurig werklozen en hoger opgeleiden springen o o k in dit opzicht uit de toon. Zij geven in hogere mate aan in e e n andere woonplaats m e e r kans te hebben en zijn ook bereid daarvoor te verhuizen. Tabel 28:
Baanperspectief en (bereidheid om te) verhuizen
Denkt u dat u in een andere woonplaats meer kans zou hebben om weer aan de slag te komen f ja nee w e e t niet
19.7% 66.4% 13.8%
Als u in een andere woonplaats een baan zou kunnen krijgen, zou u dan bereid zijn te verhuizen? ja nee
35.3%
w e e t niet
12.6%
52.1%
Tenslotte hebben we vier voor beleid relevante groepen onderscheiden op basis van t w e e dimensies, nl. (1) het al dan niet ervaren van werkloosheid als probleem en (2) de zelf ingeschatte kans op binnen twee jaar w e e r aan het werk te komen. In de onderstaande figuur is dit grafisch weergegeven.
Bijna 1 1 % van de respondenten ervaart werkloosheid als probleem, maar dicht zichzelf tevens e e n redelijke kans toe om binnen een paar jaar werk te vinden. Een kleine 3 2 % ervaart werkloosheid als probleem, maar ziet voor zichzelf maar een geringe kans om werk te vinden. Een kleine 7% dicht zichzelf wel een grote kans op werk toe, maar ervaart werkloosheid niet zozeer als een probleem. En de grootste groep van ruim 5 0 % dicht zichzelf geen grote kans op werk toe, maar ervaart werkloosheid ook niet als probleem. In tabel 29 hebben we de opvattingen van de vier categorieën weergegeven ten aanzien van de stellingen over het beleid van de gemeente. Tabel 29:
Opvatting over de gemeenteli,ke rol in relatie mett vier onderscheiden categorieën.
Percentage respondenten dat het eens is met de stelling Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
36%
63%
40%
50%
49%
41%
75%
6 8 *
59%
63%
60%
72%
63%
53%
74%
74%
D e g e m e e n t e m o e t g e w o o n h e t z e l f d e b l i i v e n d o e n als n u
46",
43%
41%
29 o
D e gemeente moet meer activiteiten d o e n o m onbetaalde
25%
16%
47%
36%
De gemeente moet mij e e n fatsoenlijke uitkering geven en m i j v e r d e r m e t rust l a t e n De gemeente moet zorgen voor m e e r werk zodat ik aan de slag kan k o m e n D e g e m e e n t e m o e t niet direct z o m o e i l i j k d o e n als i e m a n d e e n beetje bijverdient De gemeente moet meer cursussen en opleidingen mogelijk maken
arbeid mogelijk te maken
u
De vier categorieën verschillen duidelijk in hun opvattingen over het gemeentelijk beleid. Het al dan niet ervaren van werkloosheid als een probleem lijkt daarbij een belangrijk onderscheidend criterium. Een actievere opstelling van de gemeente (zorgen voor meer werk, meer cursussen mogelijk maken en activiteiten op het terrein van onbetaalde arbeid mogelijk maken) wordt in verhouding door groep 3 en 4 het meest gewenst; die groepen die werkloosheid als een probleem ervaren. Opvallend is ook dat groep 2 (ervaart werkloosheid niet als een probleem en ziet ook geen kansen voor zichzelf) het vaakst aangeeft met rust gelaten wil worden. Het sociaal welbevinden van de groepen wijken ook onderling af. De groepen die werkloosheid niet als een probleem ervaren (groep 1 en 2) zijn het meest gelukkig, het meest tevreden met het leven, hebben een positievere gemoedstoestand en zijn het minst e e n z a a m . Voor elk van de groepen lijkt daarmee een ander zwaartepunt in beleid te zijn weggelegd. Groep 1 zou het meest gediend zijn met een sanctionenngslijn, groep 2 met een passief beleid, groep 3 zou het meest gediend zijn met het bieden van openingen op de scholings- en arbeidsmarkt en groep 4 zou het meest gebaat zijn met probleemoplossende maatregelen zoals schuldsanering, verruiming van participatiemogelijkheden e.d. 6.4.
CONCLUSIES
Wanneer leeftijd als kenmerk buiten beschouwing wordt gelaten dan legt een meerderheid de oorzaak van de werkloosheid bij zichzelf. Werkloosheid wordt door bijna 6 2 % van de respondenten niet als een probleem ervaren. Ouderen geven vaker aan werkloosheid niet als een probleem te ervaren dan jongeren. Ook vrouwen ervaren werkloosheid minder als een probleem. Het ervaren van werkloosheid als een probleem hangt wel sterk samen met het financieel rond kunnen komen. Fase-4 cliënten die aangeven werkloosheid als een probleem te ervaren, geven tevens aan ongelukkiger en eenzaam te zijn. Op basis van de dimensies 'beleving van de werkloosheid' en 'de zelf ingeschatte kans om weer aan het werk te komen' zijn vier groepen geïdentificeerd. De grootste groep cliënten (ruim 5 0 % ) dicht zichzelf een geringe kans op werk toe, maar ervaart werkloosheid ook niet als een probleem.
HOOFDSTUK 7
C O N C L U S I E S E N A A N K N O P I N G S P U N T E N V O O R BELEID
1. In dit onderzoek staan cliënten centraal die door de gemeenten (tijdelijk) als onbemiddelbaar worden beschouwd. Hun afstand naar de arbeidsmarkt is te groot om met het standaardinstrumentarium van gemeenten en arbeidsvoorziening te kunnen worden overbrugd. D e z e groep is groot. Meer dan één derde van alle bijstandscliënten in de onderzochte gemeenten valt in de fase 4-categorie. De fase 4-groep kenmerkt zich door een in verhouding hoog percentage ouderen, vrouwen en langdurig werklozen. De groep is relatief laag geschoold en kent een hoog percentage gescheiden mensen. Niet iedereen in de fase 4-categorie is arbeidsplichtig. Cliënten ouder dan 571/2 jaar en j o n g e moeders met de zorg voor kinderen jonger dan 5 jaar kennen geen arbeidsplicht. De omvang van deze groep is moeilijk te bepalen vanwege ontbrekende gegevens, maar is aanzienlijk. Bijna 1 9 % van de fase 4-cliënten is ouder dan 57 jaar en bijna 3 9 % van de fase 4 cliënten heeft thuiswonende kinderen (waarvan de leeftijd niet bekend is). 2. Het doel van het onderzoek betrof het beter zicht krijgen op de objectieve en subjectieve aspecten ten aanzien van de leefbaarheidsproblematiek van d e z e cliënten. Doordat de toeleiding naar werk voor velen geen realistisch streven (meer) is, wint de vraag hoe moet worden gewaarborgd dat cliënten een volwaardig lid van de lokale samenleving kunnen blijven, aan belang. Op dit punt is grote zorg op zijn plaats. Het onderzoek toont aan dat het algemeen en sociaal welbevinden van fase 4-cliënten aanmerkelijk slechter is in vergelijking met de gemiddelde Nederlander. Men is ongelukkiger, minder tevreden met het leven, kent een negatievere gemoedstoestand en is eenzamer. O o k wanneer gevraagd wordt hoe ze hun eigen gezondheid ervaren, blijkt dat de fase 4-cliënten er beduidend slechter aan toe zijn dan de gemiddelde Nederlander. De conclusie lijkt daarom gerechtvaardigd, dat deze groep zeker een actief beleid van de gemeente behoeft. De vraag is wat dit beleid kan zijn en op welke subgroepen het zich zou moeten richten. Voor de beantwoording van deze vraag moeten wij weten wat de specifieke problemen zijn en of deze zich in bepaalde subgroepen concentreren. Uit het onderzoek blijkt dat het 'algemeen en sociaal welbevinden' geen verband houdt met persoonskenmerken, een uitzondering daargelaten. Dat betekent dat het welbevinden over de gehele linie, dus zowel bij jongeren als bij ouderen, zowel bij mannen als bij vrouwen bij hoger of lager opgeleiden, beduidend lager ligt dan bij de gemiddelde Nederlander. De fase 4-categorie kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan problemen, die zich in steeds wisselende, persoonsspecifieke combinaties voordoen. Afgezien van de zorg voor kinderen, zijn deze problemen niet te herleiden naar
persoonskenmerken als leeftijd of geslacht. Er is wel een aantal minder persoonsgebonden factoren van invloed op het welbevinden van de fase 4-cliënten: a)
De participatie in de samenleving. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat meer deelname aan de lokale samenleving het (sociaal) welbevinden vergroot. Het hebben van werk is vanzelfsprekend de meest geëigende en blijkens de resultaten ook de meest effectieve weg om deze deelname te realiseren. Het is ook juist de uitsluiting van de arbeidsmarkt die fase 4-cliënten onderscheidt van de gemiddelde Nederlander en dus over de gehele linie zo'n sterk verlagend effect op welbevinden veroorzaakt. Geen enkele andere vorm van deelname aan de samenleving kan dit verlies geheel teniet doen. Tegelijkertijd blijkt uit de resultaten dat andere vormen van participatie de afwezigheid van werk deels kunnen compenseren, en positief van invloed zijn op het welbevinden van mensen. Het gaat daarbij om vrijwilligerswerk, de d e e l n a m e aan georganiseerde maatschappelijke activiteiten, de informele contacten met familie, vrienden en buren. Het ligt in de verwachting dat dezelfde belemmeringen die deelname op de arbeidsmarkt verhinderen, ook andere vormen van sociale participatie kunnen verhinderen, het onderzoek blijkt dat niet duidelijk voor gezondheidsgerelateerde factoren, maar wel voor de fase 4-cliënten die de zorg voor kinderen hebben. D e z e groep geeft relatief vaker aan dat zij activiteiten waarin zij nu niet participeert, wel graag zou willen. Een andere factor welke de fase 4-cliënten blijkt te belemmeren om die activiteiten te ondernemen die men graag z o u «rillen, zijn inkomensproblemen. In tegenstelling tot betaalde arbeid, kosten veel alternatieve vormen van sociale participatie geld en dit lijkt voor sommige fase 4-cliënten een drempel op te werpen.
b)
Gezondheid. De gezondheidssituatie van fase 4-cliënten is zorgwekkend in vergelijking met de gemiddelde Nederlander en beïnvloedt het sociaal welbevinden negatief, hoewel de relatie ook omgekeerd kan zijn. Ruim 51 % geeft aan momenteel klachten over de gezondheid te hebben en 4 4 % geeft aan onder behandeling van een specialist of huisarts te staan. Met name ouderen, langdurig werklozen en cliënten die gescheiden zijn, geven aan gezondheidsproblemen te hebben.
c)
Financiële zorgen. Het is opvallend dat niet zozeer de objectieve hoogte van het besteedbaar inkomen een relatie heeft met sociaal welbevinden, maar de zorgen en problemen om (in de toekomst) rond te komen. 7 3 % van de cliënten geeft aan soms moeilijk rond te komen en ruim 5 6 % geeft aan zorgen te hebben om in de toekomst rond te komen. Het hebben van financiële zorgen beïnvloedt het sociaal welbevinden negatief. Hierbij geldt wel dat naarmate mensen minder te besteden hebben, zij vaker aangeven zorgen te hebben om rond te komen. Opvallend is dat maar een gering percentage cliënten, nl. 8 . 8 % een beroep doet op de gemeente bij financiële problemen. Het accent op de 'poortwachters- en
verificatiefunctie' van de laatste jaren heeft in de beeldvorming een effect niet gemist. De zorgtaak dreigt daarmee in de knel te komen, aangezien de sociale dienst niet wordt gezien als een instantie waarbij je aan kunt kloppen als je het (financieel) moeilijk hebt. d)
Beleving van de werkloosheid. Naarmate cliënten werkloosheid meer als een probleem ervaren, is het sociaal welbevinden lager. Met name mannen, jongeren en cliënten die moeilijk rond kunnen komen, ervaren werkloosheid als een probleem. Overigens geldt dat bijna 6 2 % van de respondenten aangeeft werkloosheid voor zichzelf niet als een probleem te zien.
3. Het valt op dat in de fase 4 < a t e g o r i e een niet te verwaarlozen groep mensen (bijna 1 5 % ) nog wel redelijke tot zeer goede perspectieven voor zichzelf ziet om binnen een termijn van twee jaar weer een betaalde baan te verwerven. Dit is opmerkelijk, omdat d e z e mensen door de sociale diensten gecategoriseerd zijn als hadden zij een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Wij gaan er van uit dat er in de eigen inschattingen van de fase 4-cliënten tenminste een kern van realisme zit. Hoewel zoals gezegd geen duidelijke groepen voor toegespitst beleid kunnen worden onderscheiden op basis van persoonskenmerken, kunnen vier verschillende groepen worden onderscheiden op basis twee dimensies: (a) het wel of niet ervaren van werkloosheid als een probleem en (b) de kans die men zichzelf toedicht in het verkrijgen van werk de komende twee jaren. Voor elk van d e z e vier groepen lijkt een ander zwaartepunt in het beleid geïndiceerd. Het gaat hier om de volgende vier groepen: a) de groep die werkloosheid voor zich zelf als een probleem ziet en de kans om binnen twee /aar een betaalde baan te vinden redelijke tot zeer groot acht (11%). Dit betreft mensen die, zoals ook uit hun eigen opvatting over wat de gemeente voor hen zou moeten doen, voldoende gemotiveerd zijn en voor wie vooral zoveel mogelijk openingen geboden zouden moeten worden om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Concreet kan hierbij gedacht worden aan het mogelijk maken van meer opleidingen en het verruimen van de mogelijkheden voor het opdoen van werkervaring en kinderopvang. Voor d e z e groep liggen ook mogelijkheden besloten in de nieuwe Wet Inschakeling Werkzoekenden. b) de groep die wel redelijke tot te vinden (7%). het zoeken van eerste groep.
werkloosheid voor zich zelf niet als een probleem ziet, maar zichzelf zeer goede kansen toedicht om binnen twee jaar een betaalde baan Voor d e z e groep mensen lijkt het de eerste zorg om de motivatie tot werk te vergroten, daarna geldt voor deze groep hetzelfde als voor de
c) de groep die werkloosheid voor zich zelf wel als een probleem ziet, maar de kans om binnen twee jaar een betaalde baan te vinden nihil tot klein acht (32%). Voor d e z e groep cliënten lijkt, in overeenstemming met hun eigen opvattingen over wat de gemeente voor hen zou moeten doen, vooral een probleemoplossende aanpak het meest voor de hand liggend: schuldsanering, verruiming van participatiemogelijkheden etc. Daarmee pakt men in elk geval de direkte bronnen van onwelbevinden aan,
zelfs al is er op korte termijn geen mogelijkheid voor toeleiding tot arbeid. d) de groep die werkloosheid niet als een probleem ziet en zich zelf ook nauwelijks of geen kansen toedicht om binnen twee jaar een betaalde baan te vinden (50%). Deze groep lijkt eigenlijk het best te passen onder een enigszins passief fase 4-beleid zoals dat officieel is geformuleerd. De mensen die tot d e z e groep behoren geven ook veel meer dan de andere groepen aan dat de gemeente hen vooral met rust moet laten; men wil hooguit een tolerantere houding van de gemeente. 4. Fase 4-cliënten zijn over het algemeen tevreden over de gemeentelijke voorzieningen, maar minder tevreden over de gemeentelijke rol op het terrein van werk en sociale zekerheid. Aan de e n e kant wordt van de gemeente een actievere rol verwacht (m.n. mannen, jongeren en hoger opgeleiden geven dat aan), aan de andere kant wordt van de gemeente meer tolerantie verwacht, d.w.z met rust laten, niet moeilijk doen over bijverdienen etc. (m.n. mannen, ouderen, langdurig werklozen geven dat aan).
OVERIGE AANKNOPINGSPUNTEN VOOR BELEID
1. De verantwoordelijkheid van de gemeente voor de sociale problemen waar veel burgers m e e worstelen zou zich ten minste moeten vertalen in een krachtige, regisserende rol ten aanzien van al die processen en activiteiten die invloed hebben op de maatschappelijke positie van die groep burgers. Het voorkomen van een sociaal isolement is immers een doelstelling waar veel locale organisaties binnen en buiten de gemeentelijke organisatie invloed op hebben. Het aanbrengen van samenhang in die activiteiten zou de hoogste prioriteit moeten hebben. 2. Binnen de gemeentelijke organisatie overstijgt de problematiek van fase 4-cliënten het domein van de afdeling sociale zaken. Met name de (fysieke en geestelijke) gezondheidssituatie geeft sterk aanleiding om een integraal beleid te ontwikkelen waarbij meerdere beleidssectoren zijn betrokken: welzijn, zorg, sociale zaken, educatie, gesubsidieerde arbeid etc. Ook de aanpak in de uitvoering zal meer moeten worden gestroomlijnd waarbij verschillende deskundigen en professionals gezamenlijk de begeleiding van de fase 4-cliënt op zich nemen. De sociale dienst zou intern nadrukkelijker een coördinerende rol moeten spelen in nauwe samenhang met de afdelingen zorg, welzijn en educatie. Want externe regie kan niet zonder interne coördinatie. 3. De bestrijding van de sociale problematiek van fase 4-cliënten kan niet alleen worden opgelost door eenzijdig in te zetten op toeleiding naar betaalde arbeid. Voor een deel van het bestand is betaalde arbeid geen haalbare kaart. Dat laat onverlet dat sociale activering en deelname aan de samenleving voor deze groep kanslozen van groot belang is, zoals ook uit de onderzoeksresultaten blijkt. Een aanzienlijke deel van de fase 4-cliënten zou graag actiever willen zijn. Maar gezondheidsproblemen en de financiële problematiek belemmeren een actief sociaal leven. Het beleid ten aanzien van sociale activering zal dan ook gericht moeten zijn op het realiseren van de voorwaarden waardoor cliënten ook in staat zijn maatschappelijk actief te zijn. Zo
lijkt de gezondheids- en de financiële problematiek ook te maken te hebben met vraagstukken als voedings- en leefpatronen, niet kunnen budgetteren etc. De gemeenten zouden hierin een voorlichtende en een begeleidende taak kunnen vervullen. Sociale activering moet als beleidsdoelstelling worden erkend en een centrale plaats innemen naast de activering richting de arbeidsmarkt . De onderzoeksresultaten ondersteunen het beleid gericht op sociale activering en de bevordering van deelname aan de samenleving. 10
4, Om enerzijds de noodzakelijke regiefunctie en de integratie van activiteiten te bevorderen en anderzijds tegemoet te komen aan de wens om de toeleiding naar arbeid en de sociale activering te bevorderen, zou gedacht kunnen worden aan het creëren van twee fondsen: •
Een Werkfonds ter financiering van de activiteiten die worden ondernomen om cliënten toe te kunnen leiden naar de arbeidsmarkt. In het Werkfonds worden de gelden in het kader van de Wet Inschakeling Werkzoekenden aangevuld met middelen uit de sectoren zorg, welzijn en arbeidsmarktgerichte scholing;
•
Een Participatiefonds, ter financiering van activiteiten van cliënten die de deelname aan de samenleving en het sociaal welbevinden bevorderen. In het Participatiefonds worden de gelden ten aanzien van inkomensondersteuning (bijvoorbeeld bijzondere bijstand, minimabeleid), Melkert*3-gelden, armoedebeleid, sociaal
Beide fondsen worden gevormd door de bundeling van bestaande begrotingsposten. De inzet van gelden wordt echter voortaan meer geïntegreerd ingezet, gericht op de omschreven doelgroepen.De bestuurlijke en organisatorische gevolgen zullen nader moeten worden bezien en uitgewerkt. Op deze wijze krijgt het beleid een organisatorische en budgettaire verankering. 5. Er is een verfijnder diagnose-systematiek nodig om vast te kunnen stellen welke leefbaarheidsproblemen fase 4-cliënten kennen en wie van de fase 4-cliënten op het spoor van de toeleiding naar betaalde arbeid worden gezet en wie in aanmerking komen voor activiteiten op het terrein van sociale activering. De uitkomsten van het onderzoekstraject van RADAR kunnen hierbij behulpzaam zijn. Het feit dat cliënten specifieke combinaties van problemen kennen, pleit voor een sterk persoonsgerichte aanpak, zoals ook door RADAR in de praktijk wordt beproefd. Daarbij kan de indeling in vier groepen, zoals hiervoor aangegeven, behulpzaam zijn. Pas na een individuele beoordeling op grond van een uitvoerige intake kan deze indeling plaats vinden. 6 Ten aanzien van de fasering is het wenselijk de niet-arbeidsplichtigen (cliënten ouder dan 571/2 jaar, moeders met thuiswonende kinderen jonger dan 5 jaar) te onderscheiden via een aparte codering, bijvoorbeeld fase E. Ook de tijdelijk niet-
arbeidsplichtigen zouden voor de zuiverheid in deze categorie kunnen worden ingedeeld. Door veelvuldige periodieke beoordeling kan worden voorkomen dat zij die tijdelijk in fase E zijn ingedeeld een permanente status krijgen. 7. Hel is in o n z e ogen zaak dat de gemeenten sterker dan tot nu toe de mensen die in de zijlijn terecht dreigen te komen, of zich daar al bevinden, het gevoel te geven bij de gemeente voor hulp en begeleiding aan te kunnen kloppen. Daarvoor moet ten principale een discussie worden gevoerd over de gewenste rol en het imago van de gemeente. De 'poortwachters- en verificatie'-rol van de gemeente staat zoals gezegd op gespannen voet met de 'zorg'-rol voor burgers aan de onderkant van de samenleving. Recentelijk ingevoerd beleid als de Wet Boeten en Maatregelen vergroot eerder de afstand met de burger dan dat zij d e z e verkleint. Los daarvan ondersteunen de resultaten de gedachte dat de gemeente, i.c. de afdeling sociale zaken, met name qua voorlichting over gemeentelijke faciliteiten en PR van de eigen organisatie moet werken aan een positief en toegankelijk imago. Samenwerking met andere gemeenten kan dit proces versterken. 8. De roep om extra inkomensondersteuning lijkt gerechtvaardigd. Financiële krapte veroorzaakt zorgen die mensen te veel afzijdig houden van de essentiële aspecten van het maatschappelijk leven. In dit kader zou het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand en de schuldhulpverlening gerichter kunnen worden ingezet ter financiële ondersteuning van cliënten.
BIJLACE 1
METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING
Voor de dataverzameling is gebruik gemaakt van een bijna volledig voorgestructureerde vragenlijst. De vragenlijst is ontwikkeld door het Centrum voor Arbeidsmarktbeleid in samenwerking met het Interuniversitair Centrum voor theorievorming en methodiekontwikkeling in de Sociale wetenschappen (ICS).
Gemeente
Totale
Totale
Totaal
D e e l bestand met
O m v a n g bestand
bestand
omvang
n o g niet
telefoonnummer
zonder telefoon-
ABW
fase 4-
gefaseerd
nummer
bestand abs.
% op totaal
abs.
% op totaal
Achtkarspelen
837
320
52
173
54%
147
46%
Boarnsterhim
381
137
26
96
70.1%
41
29.9%
Oantumadeel
562
248****
176
203
81.8%
45
18.2%
Gaasterlân-Sleat
129***
56***
9
47
83.9%
9
16.1%
Heerenveen
1155
465
0
300
64,5%
165
35.5%
Lemsterland
339
105
51
76
72.3%
29
27.7%
Ooststellingwerf
?
390
?
170
43.6%
220
56.4%
Skarsterân
355
68
59
33
48.5%
35
51.5%
1282
203
496
78
38.4%
125
61.6%
Tytjerksteradiel
571
150
0
84
56.0%
66
44.0%
Weststelhngwerf
598***
193
4
107
55.4%
86
44.6%
W y m britserad iel
165
76
0
66
68.8%
10
31.2%
Zuid-west hoek
863
164
141
102
62.2%
62
37.8%
Totaal
7237
2575
1014
1535
60%
1040
42%
Sneek
1
Gemeente
Voorstel
Afge-
Voorstel
omvang
nomen
omvang
Afgenomen
TOTAAL voorstel
telef.
mond.
interviews
interviews
TOTAAL afgenomen
abs.
%
abs.
%
abs.
%
abs.
%
abs
%
abs.
%
Achtkarspelen
53
11.1
61
12.2
46
14.2
45
14.8
99
12.4
106
13.2
Boarnsterhim
34
7.1
34
6.8
14
43
12
3.9
48
6
46
5.7
Dantumadeel
63
13.2
67
13.5
14
4.3
14
4.6
77
9.6
81
10.1
Gaasterlan-Sleat
23
4.8
22
4.4
4
1.2
2
0.7
27
3.4
24
3
Heerenveen
74
15.5
72
14.5
41
12.7
37
12.1
115
14.4
109
13.6
Lemsterland
27
5.6
31
6.2
11
3.4
11
3.6
38
4.7
42
5-2
Ooststellmgwerf
50
10.5
53
10.6
65
20.1
66
21.6
11S
14.4
119
14 8
Skarsterlan
13
2.7
17
3.4
16
5
16
5.2
29
3.6
33
4.1
Sneek
24
S
30
6
39
12.1
32
10.5
63
7.9
62
7.7
Tytjerksteradiel
28
5.9
28
5.6
22
6.8
21
6.9
50
6.2
49
6.1
Weststellingwerf
33
6.9
27
5.4
27
8.4
28
9.2
60
75
55
6.9
Wymbritseradiel
24
5
23
4.6
5
1.5
5
1.6
29
3.6
28
3.5
Kleine Zuid-west
32
6.7
33
6.6
19
5.9
16
5.2
51
6.4
49
6.1
hoek - Littenseradiel - Bolsward - Wünseradiel • N ijefurd Totaal
Verschillen
2 9 9 12 478
2 9 10 «2 100
1 8 2 8
498
tussen telefonisch
100
en
323
mondeling
1 8 2 5 100
305
3 17 12 17
3 17 11 20 100
801
100
803
100
interviewen
D e respondentengroep die mondeling ('op lokatie') is geïnterviewd wijkt h een aantal opzichten af van de groep die telefonisch is geënquêteerd. In vergelijking met de telefonische interviews zijn mondeling - meer vrouwen bereikt - meer jongeren bereikt - meer lager opgeleiden bereikt - meer mensen die nog maar relatief kort in de gemeente wonen - meer allochtonen bereikt - meer respondenten met geringe mobiliteitsmogelijkheden - meer repondenten bereikt met een laag gemiddeld besteedbaar inkomen per persoon - meer respondenten bereikt die aangeven meer eenzaam te zijn - meer respondenten bereikt die aangeven ontevreden te zijn met het leven
Bijlage
4
W I L L E K E U R I G E SELECTIE UIT A N T W O O R D E N V A N FASE 4 - C L I Ë N T E N O P DE VRAAG W A T DE GEMEENTE ANDERS Z O U MOETEN DOEN
geen idee opvang voor kinderen eerst wachten totdat ik beter bent voordat ik werk moet zoeken niets Arbeidsintegratie betere scholing Bijvoorbeeld Melkert-banen, W S W , of iets dergelijks ja, haar man groot rijbewijs laten halen om zo een baan te vinden (geldgebrek), melkert baan aanbieden grens verhogen van bijverdienen: stimuleert meer doet ze al Alles, ze doen hier niets scholing aan hun woord houden en ons helpem omscholing nee, want wil geen baan gerichte opleidingen nu niet thuiscursus organiseren of een dag in de week stage Nee niet meer Zorgen voor een plek bij de werkvoorziening. (Anderen zijn voorgetrokken). In een andere regeling terecht komen. Rö% afgekeurd en het wordt slechter, omscholing voor de mensen die wat willen ok wat doen, meer geld voor mensen die werk met ui weinig. meer beleid voor vluchtelingen goed aangepast werk vinden, voor z'n rug hem een lening geven Opleiding geven en stage scholing opleiding. betalen opleiding oproepen voor gemeentelijke diensten, staat op wachtlijst heel weinig gezien je leeftijd en ervaring meer banen scheppen voor vrouwen niks extra's banenpool ik weet niet cursussen en onderwijs, in het verlengde van wat iemand gedaan heeft, verdieping nee, moet jezelf doen omscholen cursus nederlands Herintredingsprojekt Aktief werk zoeken Moeilijk combinatie kinderen werk verbeteren, met rust laten dat hoeft niet 1. .stuk vertrouwen terug dat ik mijn bestdoe 2.welke cursus wel-meer ondersteuning Niets
werk regelen cursus kunnen volgen leeftijd niet meer voor werken omscholen, betere begeleiding baan scheppen Helpen met werk zoeken half om half zelf mee bezig, heeft niets met de gem. te maken werk creëren Kinderopvang ja, door het opzetten van eigen project te steunen, werk met behoud van uitkerin persoonlijkere aanpak omscholing betalen anders te duur sociale werkplaats liever niets geen behoefte vervoermiddel, dan vrijwilligerswerk financieel bijstaan in cursussen niets niks te oud mij laten bij verdienen nee, leeftijd nee, te oud Scholing nee want is afhankelijk van werk in sociale werkvoorziening omscholing niet meer. niks mensen organiseren om eigen onderneming. Werk creëren. bij de gemeente zou genoeg werk zijn. wel volledig loon krijgen. Nee, in mijn sector (bejaarden) niet kom er toch niet tussen, de wil van de gemeente ontbreekt thuiswerk cursus/scholing geen idee meer werk c r e ë r e n ja, weet niet wat nee, iets waarbij ik geen lichamelijke arbeid moet doen vrijwilligerswerk geen belang bij. niet veel omscholing. scholing. scholing aanbieden bijscholen minder druk hersenvliesontsteking, dus gemeente kan niks doen regelingen dat je er makkelijker tussen komt Helpen met werk zoeken opleiding mogelijk maken die ik wens te volgen meer kinderopvang werkervarings plaatsen creëren