2020 DE RIJN IN DE LIJN een toekomstvisie op Europese regionale samenwerking
Prelude van het BNSP-boek in wording: ‘Grenzenloze Ruimte, Regionale gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie in een Europees perspectief’
PLANDAG 2005, Leuven, 2 juni 2005
Leonie Janssen-Jansen & Bas Waterhout Universiteit van Amsterdam Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ AMSTERDAM
[email protected]
OTB TU Delft Postbus 5030 2600 GA DELFT
[email protected]
Stelling 1: Met de KRW zal Europa Zichtbaar worden Stelling 2: Een Zichtbaar Europa moet groeien; voorbeeldprojecten zijn nodig
2020 De Rijn in de lijn een toekomstvisie op Europese regionale samenwerking Prelude van het BNSP-boek in wording: ‘Grenzenloze Ruimte, Regionale gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie in een Europees perspectief’ 1
Abstract Hoe zichtbaar is Europa? En hoe zichtbaar zal Europa zijn in 2020? Aan de hand van de casus van het transnationale stroomgebied van de Rijn wordt een ‘utopisch’ beeld gegeven van de mogelijke toekomstige Europese planningssituatie rond de Rijn in 2020. Het stroomgebied van de Rijn is een duidelijk voorbeeld van Europese ruimtelijke samenwerking als noodzaak. Dit is een verhaal over ‘Die Future van der Rheine’, een mogelijke ‘best practice’ op het gebied van transnationale regionale samenwerking.
Ode aan de Rijn Rivier, ader van Europa, Rivier, stromend in verleden, Rivier, ooit ingedamd, Rivier, schakel tussen landen, Rivier, stromend in het heden. Rivier, vindt de ruimte! Rivier, noodzaak tot samenwerking, Rivier zonder grenzen, maar in één lijn Rivier, stroom in de toekomst! Rivier, jij maakt Europa Zichtbaar als geen ander!
1
Deze prelude is bedoeld als een aperitief voor de rest van het boek, een opwarmertje. Het idee is om op een luchtige manier (en geschreven in tegenwoordige tijd) een beeld te schetsen van de ruimtelijke planningssituatie zoals deze in 2020 zou kunnen zijn rond het transnationale stroomgebied van de Rijn. Aan de hand van deze case worden allerlei ruimtelijke planningsissues geïntroduceerd die verderop in het boek nader aan de orde worden gesteld. Aan de auteurs wordt gevraagd om in hun stuk een kadertje op te nemen waarin ze een reactie geven op de prelude, vanuit hun visie.
Speech van de Nederlandse minister van Ruimtelijke Ontwikkeling en Samenwerking tijdens het 6e internationale congres ‘territorial cooperation in Europe’, donderdag 23 april 2020 te Ecodam
Dames en heren, Vandaag staat, op dit internationale congres, Europese regionale watersamenwerking centraal. Water is belangrijk. Het is zelfs de belangrijkste component van onszelf, we bestaan voor zo’n 70% uit water. De jongeren onder ons uit iets meer, ikzelf uit iets minder. Het percentage water in het lichaam is immers leeftijdgerelateerd. Luister aandachtig waar water toe heeft geleid op het gebied van het stroomgebied van de Rijn. Water kent geen administratieve grenzen. Het water stroomt van hooggelegen delen naar laaggelegen delen of de zee. Nederland werd vroeger wel het ‘afvoerputje’ van Europa genoemd. En dat had een behoorlijke negatieve connotatie… Hoewel het momenteel nauwelijks is voor te stellen dat er niet wordt samengewerkt op zo’n transnationaal beleidsterrein, is de integrale regionale aanpak relatief recent. Transnationale Rijnsamenwerking en de Kaderrichtlijn Water Eerst een stukje geschiedenis. De noodzaak om samen te werken op stroomgebiedniveau kwam eind vorige eeuw steeds meer op de agenda. Niet alleen in nationale staten, maar ook op Europees niveau. In 2000 trad de Europese richtlijn ‘Kaderrichtlijn Water’ in werking, ook wel afgekort als KRW. Kaderrichtlijnen waren en zijn bedoeld voor maatregelen die zich over bestuurlijke grenzen heen afspelen. Deze Kaderrichtlijn richtte zich op de bescherming van alle wateren, zowel het oppervlaktewater als het grondwater. Het doel van deze richtlijn was dat alle Europese wateren in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ zouden hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam zou worden omgegaan met water. Alle Europese landen moesten uitvoering geven aan de bepalingen (normen, instructies en wettelijke bepalingen) uit de richtlijn, dus ook Nederland. De nieuwe richtlijn betekende een ambitieuze en innovatieve aanpak van het waterbeheer. Kernelementen waren: (a) de bescherming van alle wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwater; (b) het vaststellen van stroomgebieden en oprichten van bijbehorende adequate bestuurlijke organisaties; (c) het stellen van ambitieuze doelen en het invoeren van ‘watertoetsen’ om ervoor te zorgen dat alle wateren in het jaar 2015 de ‘goede toestand’ zouden hebben bereikt; (d) de verplichting, indien er sprake is van grensoverschrijdende stroomgebieden, tot grensoverschrijdende samenwerking tussen landen en tussen alle betrokken partijen; (e) het opstellen van stroomgebiedbeheersplannen en maatregelenprogramma’s; (f) de verplichting tot het voeren van een waterprijsbeleid, waarbij ‘vervuilers’ moesten betalen; en (g) het in evenwicht houden van de milieubelangen en zij die afhankelijk zijn van het milieu (Europees Parlement en de Raad, 2000). Uitgangspunt was dat het waterbeheer op het niveau van stroomgebieddistricten werd aangepakt; in het geval van grensoverschrijdendheid stemden de lidstaten de plannen op elkaar af. Echter, de verantwoordelijkheid hield op bij de nationale grenzen.
In Nederland werd in vier stroomgebieden aan de Kaderrichtlijn Water gewerkt: de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems. In al deze gebieden werken de provincies, waterschappen en regionale directies van Rijkswaterstaat aan de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water. Het stroomgebied van de Rijn was en is veruit het grootst. Dat maakt deze casus ook het interessantste. Het internationale stroomgebieddistrict van de Rijn is onderverdeeld in negen deelgebieden, ofwel bewerkingsgebieden. Nederland maakt samen met NordrheinWestfalen en een klein stukje van Niedersachsen deel uit van het bewerkingsgebied Deltarijn of ook wel Rijndelta (zie kaartje: www.iksr.org).
Bovenstroomse vervuiling en de terugkeer van de zalm als waterkwaliteitssymbool Begin deze eeuw werd voor de verschillende werkgebieden binnen het stroomgebied van de Rijn in kaart gebracht wat de stand van zaken was. In 2004 werd geconstateerd dat in vrijwel alle oppervlaktewateren de normen van chemische stoffen werden overschreden en dat er veel moest gebeuren om de doelen in 2015 te halen. De drinkwatervoorziening en de Rijnnatuur werden hierdoor zeer bedreigd. De aanvoer van probleemstoffen van buiten de Delta leverde in die tijd een belangrijke bijdrage (70%) aan de totale belasting binnen de Rijndelta (Coördinatiebureau Rijn en Maas, 2004), waardoor de ideeën om de puntbronnen en diffuse verontreinigingen binnen Nederland en een stukje van Duitsland aan te pakken, niet voldoende waren. Er waren vooral ook maatregelen bovenstrooms nodig. Natuurlijk zou in de stroomgebiedbeheersplannen van de bovenstroomgelegen gebieden genoeg aandacht moeten zijn voor deze vervuilingsproblematiek, maar de
Rijndelta-partners vonden deze passieve houding onvoldoende. Een laag-regionale aanpak op de schaal van Rijndelta (Nederland en een stukje van Duitsland) was niet voldoende. Al snel daarna werd ingezet om een zogenaamde hoog-regionale aanpak voor een geheel Rijnstroomgebiedsbeheersplan. De Rijndelta-regio heeft daarvoor een zeer adequate lobby gevoerd in Brussel vanuit het Rijndeltakantoor. Het betrof hier het transnationale niveau, waarbij alle Rijnregio’s samenwerkten. Tegelijkertijd werd wel doorgegaan met de opzet van het in de KRW verplichte figuur van het stroomgebiedsbeheersplan, waarin aangegeven werd hoe de genoemde doelen bereikt moesten worden. Deze was gereed in 2009. Naast ecologische doelen, was ook de waterveiligheid een belangrijk streven in dit beheersplan. Niet alleen de ‘natte voeten’ uit 1995 en 1998 stonden iedereen nog in het geheugen gegrift, maar ook de extreme wateroverlast in 2007. Het was duidelijk dat hier een transnationale aanpak nodig was. Op dit hoogregionale niveau van het gehele Rijnstroomgebied werd daarom tegelijkertijd gestreefd naar het opstellen van een totaalaanpak van het gehele gebied. Aangehaakt werd bij het al bestaande Rijnverband van de ICBR, de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn. In de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werken de Rijnoeverstaten Zwitserland2, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Luxemburg en de Europese Unie samen op basis van een volkenrechtelijk verdrag. Deze commissie is het scharnierpunt voor alle wetgeving die op waterniveau in de verschillende landen op elkaar moet worden afgestemd. De ICBR is vooral bekend geworden om haar liefde voor zalm; de vis. Tot in de 18e eeuw gold de Rijn als belangrijkste en grootst zalmrivier van Europa. Door vervuiling van de Rijn door huishoudelijk en industrieel afvalwater stierf in de jaren 50 van de 20e eeuw de zalm uit. Ook andere vissen hadden het zwaar in de Rijn. De brand in de Sandozfabriek in Zwitserland in 1986 leidde tot enorme vissterfte. Velen van u zullen zich verder ook nog de chemische verontreinigingen van de BASF en BAYER-concerns in het Rurhgebied en de zoutlozingen uit de kalimijnen aan de Franse oevers herinneren. Vanaf midden jaren tachtig van de vorige eeuw heeft de ICBR zich ingezet voor terugkeer van de zalm (en andere vissen). Dit werd het symbool voor een succesvol herstel van de kwaliteit van het Rijnwater. De commissie streefde naar herstel van het biotoopnetwerk en ecologische passeerbaarheid van de Rijn vanaf het Bodenmeer tot aan de Noordzee, inclusief de zijrivieren. Begin deze eeuw kon de zalm weer overleven in de Rijn, maar nog niet zelfstandig. Een van de visioenen uit het plan ‘RijnZalm’ uit 2004 was dan ook de daadwerkelijke terugkeer van de Wilde zalm uit de zee. Ook werd gestreefd naar een natuurlijke manier van voortplanten van de vissen. Dat is inmiddels gelukt. Misschien herinnert u zich nog dit krantenbericht van bijna twee jaar geleden.
2
Het Zwitserse waterbeleid is vergelijkbaar met dat van de EU. Daarom ondersteunt Zwitserland de lidstaten van de EU in het kader van haar eigen beleid bij de implementatie van de KRW.
Volkskrant, 26 april 2018
Wilde Zalm terug in de Rijn Van onze verslaggever (Keulen). Sinds gisteren is het officieel een feit: de wilde zalm is terug in de Rijn. Al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is er in internationaal Rijn-verband veel aan gedaan deze vissoort opnieuw zijn habitat te laten krijgen in de Rijn. Door verbetering van de ecologische situatie was het sinds 1990 weer mogelijk voor de Zalm in de Rijn te leven. Deze Rijnzalmen redden het echter niet zonder menselijke hulp en uitzettingsmaatregelen. De Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn streefde naar de aanwezigheid van stabiele populaties van wilde zalmen in het watersysteem van de Rijn tegen 2020. Deze situatie is nu dus bereikt nadat de ecologische verbetering in een stroomversnelling kwam door versterkte samenwerking tussen de Rijnpartners in de Rijn Alliantie.
Maar de zalm was niet de enige samenwerkingsgrond. Al in het ICBR-programma ‘Rijn 2020’ van de commissie was ook veel aandacht voor de transnationale samenwerking op andere terreinen. Het programma was in 2001 tot stand gekomen in een open dialoog tussen de Rijnoeverstaten en in frequent overleg met de meest uiteenlopende belangengroepen op het gebied van natuurbescherming, bescherming tegen hoog water, industrie, landbouw, scheepvaart en drinkwatervoorzieningen. Dit programma was een vervolg op het succesvolle Rijnactieprogramma dat tussen 1987 en 2000 werd uitgevoerd. Het bepaalde de algemene doelstellingen van het beleid ter bescherming van de Rijn alsmede de maatregelen die nodig zijn om deze doelstellingen tot vandaag de dag te verwezenlijken. Centraal stonden de verdere implementatie van het ecologische totaalconcept voor de Rijn (1991), de verbetering van de hoogwaterpreventie door uitvoering van het Actieplan Hoogwater (1998), de absoluut noodzakelijke verdere verbetering van de waterkwaliteit en de grondwaterbescherming. Deze noodzaak tot verbetering van de waterkwaliteit had – vanwege de zalm – een duidelijk ecologisch motief, maar ook bleek de drinkwatervoorziening voor 80 miljoen Europeanen die in het gebied leven in gevaar. Drinkwatervoorziening is sowieso hoog op de politieke agenda komen te staan sinds in 2013 alle twijfel over de klimatologische veranderingen ten gevolge van de CO2 uitstoot is weggenomen met de drinkwaternoodramp (mede veroorzaakt door excessief drinkwatergebruik voor het wassen van auto’s en het besproeien van tuinen) langs de Amerikaanse westkust waarbij 60 miljoen Amerikanen 5 maanden lang volledig afhankelijk waren van watertransporten over de oceaan vanuit Canada, Rusland en Japan. Zoals u zich allen zult herinneren heeft dit geresulteerd in het Transeuropese Drinkwaterpact 2013. Dit had ook verstrekkende gevolgen voor het Rijnland. Transnationale Rijnsamenwerking geïnstitutionaliseerd De bestaande samenwerking van de ICBR werd vanaf 2006 uitgebreid ten einde te komen tot een hoog-regionale samenwerking, die meer zekerheid bood over samenwerking tussen hoger en lager gelegen delen in het stroomgebied van de Rijn. Dit resulteerde in de oprichting van de Rijn-Alliantie in 2009. Het inmiddels welbekende motto van deze Rijn Alliantie: ‘De Rijn in de Lijn’, waarmee het gezamenlijke belang
van het stroomgebied, de stroom, de lijn, en de samenwerking met één doel (noem het de neuzen in één richting) benadrukt werd. Deze multilaterale stroomgebiedsautoriteit hield zich zowel met bovenstroomse als benedenstroomse opgaven bezig. In de verplichte KRW-stroomgebiedbeheersplannen, tegenwoordig ook wel watervisies genoemd, werd het streven aangegeven om in 2014 met een visie te komen voor het gehele Rijn-stroomgebied. De aanleiding voor deze ‘transnationale ruimtelijke samenwerking’ lag, zoals gezegd, in ecologische en veiligheidsdoelen/motieven. Van daaruit kwam ook steeds meer aandacht voor ruimtelijke zaken. Water kwam zo in een bredere Europese context terecht. Hoewel de watersector natuurlijk centraal stond, werd er steeds gedacht vanuit integrale gebiedsontwikkelingsopgaven. Het watervraagstuk werd steeds meer een ruimtelijk vraagstuk en de ruimtelijke samenhang vanuit het water zette zich steeds meer op verschillende schaalniveaus door. Omdat de landen een intensievere samenwerking hadden op watergebied – in toenemende mate raakten ook andere stroomgebiedsregio’s in zwang – bleken ook opgaven van infrastructuur beter te organiseren. Er zijn sterke regionale verbanden ontstaan, die in de hieraan voorafgaande tijd, die van de spreekwoordelijke ‘nationale’ overleggen, vaak stagneerden. De watersamenwerking kreeg zo een interessante doorwerking. Andere regio’s volgden de Rijn Alliantie verdragen met veel interesse. Verevenen met de Waterrijnbank Echte regionale afstemming lukt alleen als er ook mogelijkheden zijn tot het verdelen van de lusten en de lasten, zo bleek bij vergelijkbare transnationale initiatieven. Een van de grootste mijlpalen was toch wel het Verdrag van Keulen. De Waterrijnbank werd opgericht in 2012 als onderdeel van het eerste internationale bestuursakkoord Water. In de aanloop van de oprichting van deze waterbank is flink gesteggeld over de verdeelsleutel bij de opkoop van gronden voor overlooppolders, die opvang bieden voor extreem hoog water, langs de rivier. Het was duidelijk dat de lagergelegen landen daarvan meer profiteerden dan de hoger gelegen landen, maar tegelijkertijd werd zo de noodzaak tot volledige waterberging bovenstrooms minder groot. De echte doorbraak kwam toen er enorm enthousiasme bleek te bestaan voor de aanleg van overlooppolders bij de particuliere sector. Zij zagen in de overlaatgebieden, die veelal in Duitsland zijn gerealiseerd, geweldige mogelijkheden voor recreatie. Hotels werden op terpen gebouwd. In de winter zijn het populaire langlaufgebieden, in de zomer trekken de overlaten vooral wandelaars. Juist het gebrek aan verdere activiteiten en de relatieve rust die in deze gebieden heerst, wordt als een belangrijke waarde beschouwd. Toen ook diverse overlaten werden opgenomen als nieuw Habitatgebied, met Europese subsidies als gevolg, kon het succes niet meer stuk. Natuur werd actief verder ontwikkeld en de Habitatrichtlijn, die tot dan toe vooral als ‘Europese hindermacht’ werd gezien, bleek juist ook veel te kunnen bijdragen tot gebiedsontwikkeling. Het werd toen een verhaal van ‘Europa als stimulator’. Dit is een mooi voorbeeld van ontwikkelingsplanologie, de gehypte term uit begin deze eeuw, waaraan overigens ook mijn titel als minister van ruimtelijke ontwikkeling te danken is. Daarnaast kwamen de Rijn Alliantie-partners tot andere financiële afspraken. Afgesproken werd dat landen voor grind- en zandwinning een bedrag in het Rijnfonds stopten dat kan worden aangewend voor ecologische doelen, bijvoorbeeld door het nemen van compenserende maatregelen. Ook boetes van vervuilers worden in dit fonds
gestopt. Bij elke ‘grensovergang’ van de rivier wordt getoetst op vervuiling. Worden de normen overschreden, moet het vervuilende land betalen. Daarnaast bestaat sinds 2014 ook een verantwoordingsplicht van het gehele stroomgebied. Europese subsidies op het gebied van water worden niet meer nationaal gegeven, maar regionaal. De laagregionale regio’s krijgen een deel van de gelden, maar het merendeel van de subsidies wordt toegekend op het hoogregionale niveau, dat van het gehele transnationale Rijnstroomgebied. Daarnaast is er sinds 2014 een samenwerkingsincentive. Stroomgebieden concurreren met elkaar voor een Europese bonus als het gaat om een integrale, regionale aanpak. Hiermee wordt nadere invulling gegeven aan het motief ‘Europa als speelveld’, dat aanvankelijk vooral werd gerelateerd aan de blikverruiming van regionale besturen over grenzen heen, naast dat van ‘Europa als stimulans’. Dit heeft de samenwerking verder in het zadel geholpen. De Stroomgebieden van de Rijn en Donau gaan in dit opzicht goed. De Rhone heeft meer problemen. Dit is te verklaren door het ontbreken van een stroomgebiedsautoriteit, die in staat is om de deelregio’s af te rekenen op hun gedrag. De laatste geluiden interpreterend, denk ik dat ook een ‘Rhone Alliantie’ in het verschiet ligt. Interessant is dat Europa voor wat betreft waterbeleid tot voorbeeld strekt voor andere delen in de wereld, zie bijvoorbeeld de recente ontwikkelingen op bestuurlijk niveau langs de Nijl en de Jangtsekiang. Rijn Alliantie: een reflectie De Rijn Alliantie is een mooi voorbeeld van ‘pragmatisch regionalisme met een doel’. De casus voldeed aan de principes voor succesvolle regionale samenwerking, waarbij onder andere een duidelijk probleem, geëngageerde sleutelfiguren, een duidelijke inhoudelijk af te bakenen regio, en geïnstitutionaliseerde processen een rol spelen. En natuurlijk hielp het tij een handje mee; Europa blaakte na aanname van de Grondwet en de gunstige bespiegelingen van met name Amerikaanse auteurs (bijvoorbeeld: Rifkin 2004; Reid 2004) voor het eerst sinds tijden van het zelfvertrouwen! Er is, en dat was tot voor kort tamelijk uniek, sprake van samenwerken zonder hiërarchie, waarbij inleving in elkaars belangen en gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor scope en proces van de ontwikkelingsrichting voorop staat. Deze samenwerking kwam op in een tijd dat ook de kaderrichtlijn territoriale cohesie (KRTC) werd ontwikkeld. Deze richtlijn stimuleerde, gebaseerd op de geografische waarden en uitgangspunten van het ‘European Model of Society’, allerlei vormen aan van transregionale en transnationale samenwerking waarbij endogene potenties en institutionele capaciteit, kortom ‘territorial capital’, werd ingezet met als doel een zorgvuldige en duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Het zette in op een nieuwe governancevorm, waarbij verschillend EU, maar ook nationaal, sectorbeleid met ruimtelijke impact op elkaar af kon worden gestemd, toegepast op bijvoorbeeld biogeografische regio’s en stroomgebieden, maar ook in de dankzij Koolhaas (2005; 2015) inmiddels bij een breed publiek bekende economische kernregio’s, zoals Eurocore waarin wij ons op dit moment. De Rijn Alliantie was een prachtige pilot case. De KRTC sloot ook heel mooi aan bij de tendensen in de nationale staten om de regio’s meer verantwoordelijkheid te geven. In eerste instantie richtten regio’s zich vooral op zichzelf, maar waar het inhoudelijk nodig was, wisten zij al snel – en steeds meer – hun buren te vinden. De KRTC-fondsen hebben dit proces een flinke duw gegeven.
De Rijnsamenwerking is ook nu nog te typeren als een ‘best practice’ op het gebied van Europese regionale samenwerking. Veel regio’s hebben elementen uit deze samenwerking geadopteerd. Vooral de Waterrijnbank en het Rijnfonds, met de sancties en incentives hebben veel waardering geoogst in de rest van Europa. Belangrijke andere ‘transnationale ruimtelijke samenwerkinggebieden’, waarin Nederlandse regio’s betrokken zijn, zijn bijvoorbeeld het bekende, al even genoemde, samenwerkingsverband Eurocore dat in 2015 is opgericht en waarin het Rheinruhrgebied, Vlaamse Ruit en Randstad met elkaar samenwerken teneinde de een duurzame economische ontwikkeling te stimuleren. Hierbij was Europese samenwerking niet zozeer een noodzaak, maar veel meer een kans (Europa als stimulator). Dit samenwerkingsverband is een relatieve nieuwkomer naast het al sinds 2008 bestaande ‘NatureNet’ waarin Denemarken, NoordDuitsland, Polen en Nederland samenwerken om een ecologische hoofdstructuur voor milde maritieme leefgebieden in stand te houden. Een toekomstbeeld? Europa, best belangrijk. En laat dat woordje ‘best’ maar weg. In 2004 was Nederland voorzitter van ‘Europa’. Europa bleek niet heel erg te leven onder de mensen. Europa was onzichtbaar (en werd onzichtbaar gehouden) en omdat in juni 2005 een referendum zou worden gehouden over de toen voorgestelde Europese Grondwet, begon men tegen wil en dank en niet gewend aan het instrument referendum, toch maar aan een halfzacht mediaoffensiefje. Europa, belangrijk. Was Europa wel zo belangrijk? Ook toen al werd veel wetgeving op Europees niveau bepaald. Voorgestelde ontwikkelingen in Nederland liepen vaak vast op Europese richtlijnen. Notoire boosdoeners, in de ogen van voorvechters van economische groei, waren vooral de EU-richtlijnen met betrekking tot habitat, nitraat en luchtkwaliteit. Milieuverenigingen waren echter in hun nopjes en maakten dankbaar gebruik van deze ambitieuze en strenge richtlijnen. Langzaam werd Europa zichtbaar. Maar het is vooral de KRW geweest, die Europa Zichtbaar maakte voor de gewone mens. De activiteiten in de (aanloop van de) Rijn Alliantie, daar kon iedereen zich een beeld bij vormen. Het was en is een zegen voor de zichtbaarheid van Europa. Ik denk dat zulk soort samenwerking steeds meer de toekomst zal hebben. Op ecologisch, infrastructureel veiligheidsgebied is er al veel voortgang. En nu met de KRTC staat ook economische samenwerking centraal. Niemand twijfelt nu meer aan het belang van Europa. Tot zover het verhaal van ‘Die Future van der Rheine’. Het is echter geen einde; meer een wordt vervolgd… Ik ben in elk geval erg benieuwd! Dank u wel voor uw aandacht! Gebruikte literatuur Coördinatiebureau Rijn en Maas (2004), Karakterisering Werkgebied RijnDelta, rapportage volgens artikel 5 van de Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), Den Haag: Ministerie van V&W. Europees Parlement en de Raad (2000), Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water, Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, 22.12.2000, L 327, p. 1-72
ICBR (2001), Rijnministersconferentie 2001: Rijn 2020, programma voor de duurzame ontwikkeling van de Rijn, Koblenz: ICBR. ICBR (2004), RijnZalm 2020, Koblenz: ICBR. Koolhaas, R. (2015), Eurocore; Economic hearth of NW-Europe, Rotterdam: Nai. Koolhaas, R. (2005), ‘Eurocore’, Mondialisering van het Lokale, lezing, 5, De digitale Balie, Amsterdam. Reid, T.R. (2004) The United States of Europe. The New Superpower and the End of American Supremacy, New York: The Penguin Press. Rifkin, J. (2004), The European Dream. How Europe’s Vision of the Future is Quietly Eclipsing the American Dream, Cambridge (UK): Polity Press. Volkskrant (2018), ‘Wilde Zalm terug in de Rijn’, in De Volkskrant, 260418.