- KRONIEK -
PESACH EN GOEDE VRIJDAG
Waarschijnlijk zal het de meeste Christenen niet zijn opgevallen: het Joodse Pesach en Goede Vrijdag vielen dit jaar samen. Op de avond van Goede Vrijdag kon je de volle maan aan de hemel zien, die het begin van het Joodse Pesach markeert. Een samenloop van omstandigheden - of liever: van kalenders - die stof tot bezinning oplevert. Op geen moment gedurende het jaar wordt de complexe verhouding tussen Jodendom en Christendom zo zichtbaar en voelbaar. Waarom noemen Christenen Pasen ‘Pasen’ en bijvoorbeeld niet gewoon ‘feest van het sterven en de verrijzenis van Christus’? Waarom blijven ze de paasdatum elk jaar weer op zo’n ingewikkelde manier berekenen, op basis van de stand van zon en maan? Het antwoord is simpel: omdat het Christelijke Pasen van oorsprong een Joods feest is. Recent historisch onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis ervan heeft dat alleen maar bevestigd. Tegelijkertijd blijkt ook steeds weer dat het al vroeg aanleiding is geweest tot anti-Joodse sentimenten en uitingen: Christus was tijdens of aan de vooravond van het Joodse feest gestorven en het Joodse volk werd daarvoor verantwoordelijk gesteld. De kwalijke uitwerking van dat waanidee hoeft geen nadere toelichting. Veel Christenen zullen vooral de positieve kant van Pasen willen belichten en de schaduwzijde verdonkeremanen: wel de verbondenheid met het Jodendom, niet de herinnering aan de narigheid. Maar toch. Helemaal wegmoffelen lukt niet goed en wij kunnen het ook beter niet proberen. Negatieve herinneringen kunnen ons alert houden voor het gevaar van anti-judaïsme. Dat lijkt mij niet alleen een goed uitgangspunt voor Christelijke feesten die een Joodse oorsprong hebben, maar ook veel breder, voor alles wat te maken heeft met de complexe verhoudingen tussen Joden en Christenen, in verleden en heden. GERARD ROUWHORST
007740-KRONIEK 4 2012.indd 1
1/2012 Informatiebulletin van de Katholieke Raad voor Israël
Piet van der Schoof:
‘Van de Joodse cultuur leren we dat traditie kostbaar is’
Piet van der Schoof Het Meer van Galilea, twintig jaar lang de bakermat van de Q-groep.
‘Het gewone, veelkleurige leven zoals het mensen bezig hield: politiek, economie, sociale structuren, religie. Dat heeft mij altijd gefascineerd.’ Piet van der Schoof kijkt met plezier terug op vijfentwintig jaar studie, waarin hij het eerste-eeuwse Israël zo goed leerde kennen dat het een soort tweede vaderland werd. Zijn proefschrift, Hoe een vroegchristelijke missie in Galilea mislukte, leest als een reportage over de tijd van Jezus. Op 20 maart 2012 ontving hij in Nijmegen de graad van doctor in de theologie.
17-04-12 13:00
(Vervolg van pagina 1) In 1987 begon Van der Schoof, aanvankelijk boekhouder van beroep en later afgestudeerd socioloog, aan een zaterdagopleiding Theologie aan de Universiteit van Utrecht. Judaïca werd zijn hoofdrichting. Gaandeweg ging hij zich concentreren op de Joodse en vroeg-Christelijke groeperingen rond het begin van de jaartelling. Hij werd bestuurslid van de KRI, publiceerde verschillende artikelen in KRI Kroniek en schreef een spraakmakend boek over de samenleving in Jezus’ tijd.
2
KIEZEN OP EEN RELIGIEUZE MARKT ‘Je moet de eerste-eeuws Joden niet zien als een homogene groep,’ vertelt hij, ‘binnen het Jodendom bestonden allerlei richtingen. Het afzweren van de Joodse religie zelf was weliswaar taboe, maar tussen die richtingen bestond keuzevrijheid. Je kunt het vergelijken met een markt: er was een aanbod van religieuze stromingen, en er waren vragers die zochten naar een geschikte wijze van geloofsexpressie. Tot het aanbod behoorden de Essenen, streng ascetisch en geïsoleerd levend. De Sadduceeën waren een veel wereldser en materialistischer groep. De Farizeeën streefden levenswijsheid na op basis van studie van de Tora. Ook Joodse Christenen waren actief, zoals de groepering die zich verbonden wist met het Q-document; een verloren gegane bron van de Evangeliën van Mattheüs en Lucas. Wij kennen de Q-groepering alleen indirect, via dit hypothetische document.’ Omdat Van der Schoof de interactie tussen deze groepen goed wilde begrijpen, onafhankelijk van de tijdsafstand van tweeduizend jaar, koos hij een sociologische bekeringstheorie: de Rational Choice Theory of RCT. Kort weergegeven houdt ze in dat het aanbod aan religieuze expressiemogelijkheden groot is als er sprake is van een vrije religieuze markt. Overheidsregulering leidt echter tot een kleiner aanbod. Bij de aanbieders kan het gaan om een gamma aan conservatieve, progressieve en gematigde richtingen. Volgens de RCT bepalen mensen hun koers op deze ‘markt’ op rationele wijze. Ze kiezen wat naar hun opvatting het verstandigst is en wat voldoende beloningen oplevert. Bij ‘beloningen’ moet we niet alleen denken aan wereldse genoegdoeningen, waardering, prestige of goede relaties, maar ook aan bovennatuurlijke beloningen, zoals de waardering van God of eeuwig leven. De religieuze groeperingen die zich in de samenleving vormen, maken volgens de RCT een soort levenscyclus door. Zij beginnen als afsplitsing van een moedergroepering die als te wereldgelijk vormig wordt ervaren. Zo’n sekte houdt aanvankelijk streng vast aan haar principes. Langzamerhand ontstaat echter meer openheid naar de buitenwereld en wordt de groep groter en gematigder. Het eigen profiel vervaagt en de groep boet aan werfkracht in. Dan ontstaat er weer een nieuwe afsplitsing. De meeste sekten blijven overigens te extreem en komen vroegtijdig in een isolement terecht. DE Q-GEMEENSCHAP: HOGE EISEN, ONZEKERE OPBRENGST Judea werd na Jezus’ dood geteisterd door maatschappelijke problemen, die door het Romeinse bestuur in de hand werden gewerkt. Scherpe tegenstellingen in de samenleving lokten opstandigheid uit. Onheilsprofeten traden op en er waren bendes actief. Galilea, dat een bescheiden welvaart kende, was veel rustiger en kende minder revolutionair elan. De leer van Jezus werd er mondeling en schriftelijk bewaard
007740-KRONIEK 4 2012.indd 2
en doorgegeven. De Q-gemeenschap bedreef hier haar missie, sterk beconcurreerd door de Farizeeën. Van der Schoof: ‘Farizeeën’ is eigenlijk een scheldwoord.Het betekent ‘afgezonderden’. Zij zullen zichzelf niet zo hebben genoemd. Het is zelfs de vraag of zij zichzelf wel als een coherente groep beschouwden.’ Overeenkomstig de RCT kenmerkte dit beginstadium van de Q-groepering zich door een hoge mate van striktheid. De nadruk lag op het ‘Koninkrijk der Hemelen’, dat zou aanbreken bij Jezus’ terugkeer. De beweging stelde hoge eisen aan degenen die zich aansloten. Zij moesten bereid zijn om veel op te geven, ook als dat het verbreken van familiebanden, statusverlies, gebrek aan bestaanszekerheid, verwerping en misschien vervolging met zich meebracht. De beloning zou in Gods koninkrijk volgen. ‘Al met al,’ zegt Van der Schoof, ‘kun je het lidmaatschap van de Q-gemeenschap een kostbare aangelegenheid noemen. De verplichtingen waren zeer hoog, de beloning was onzichtbaar en onpeilbaar. Slechts weinig mensen zijn bereid tot dergelijke offers. Het zijn vooral zeer arme en berooide mensen die zich tot zo’n profiel aangetrokken voelen.’ De Q-groepering was vooral actief in kleine stadjes en dorpen van het agrarische Galilea. Haar bereik was beperkt en strekte zich niet uit tot de grotere plaatsen. Evenmin had de groepering aansluiting bij een invloedrijke elite, waardoor zij niet beschikte over een kansrijk netwerk. Ook het agrarische karakter van Galilea speelde haar parten. Van der Schoof: ‘De meeste boeren zijn gebaat bij vrede en stabiliteit. Zij zitten niet te wachten op radicale groeperingen die de maatschappelijke verhoudingen willen omkeren. De Q-groepering wist binnen die context maar weinig invloed te verwerven.’ DE FARIZEEËN: CONCRETE RESULTATEN De Farizeeën streefden ernaar om bijbelse geboden aan de eisen van de tijd aan te passen. Ze wilden deze concreet en haalbaar maken voor iedereen en bevorderden participatie van gelovigen in de tempel en synagoge. Door Torastudie kwamen voor gelovigen niet alleen bovennatuurlijke beloningen beschikbaar, maar ook meer wereldse, zoals persoonlijke erkenning. Van der Schoof: ‘De rust in Galilea stond een goed doordachte keuze toe. De Q-gemeenschap heeft hooguit enkele decennia bestaan en na het jaar 55 hoor je er niets meer van. Daarna nam ook in Galilea maatschappelijke onrust toe, om uiteindelijk te ontaarden in een grote opstand tegen de Romeinen. Toen was de Q-groepering echter al verdwenen. Haar geloofsdocument, dat een groot aantal uitspraken van Jezus bevat, bleef bewaard doordat het na de verwoesting van de Tempel en Jeruzalem werd opgenomen in de Evangeliën van Mattheüs en Lucas.’ ZE VIERDEN HUN VERANTWOORDELIJKHEID Van der Schoof’s studie van de Q-gemeenschap zorgt voor een onverwachte contrastwerking: ook op de Farizeeën valt nieuw licht. Deze in het Nieuwe Testament vaak verguisde groepering blijkt veel herkenbaarder en interessanter te zijn dan tot dusver aangenomen. ‘Het waren niet altijd schriftgeleerden, vertelt Van der Schoof, ‘misschien moeten we eerder denken aan een soort lekencongregatie, zoiets als de franciscaanse lekenbeweging. Ze waren erg betrokken bij het wel en wee van hun medeburgers. Sommigen lijken een soort pastorale functie te hebben gehad, anderen waren leraar, elk naar zijn of haar talent. Bijna iedereen had ook een gewoon beroep.’
17-04-12 13:00
3
Stichting PaRDeS Joden en Christenen ‘lernen’ samen in Amsterdam. De Joodse leertraditie gaat waarschijnlijk rechtstreeks terug op het farizese aanbod aan levenswijsheid uit de eerste eeuwen.
Na de verwoesting van de Tempel bleken zij uiteindelijk van alle groepen de beste overlevingskansen te hebben. De rabbijnse cultuur, die vanaf tweede eeuw opkwam als hernieuwd Jodendom, was grotendeels op farizese principes gebaseerd. Van der Schoof: ‘Op ons komt het misschien vreemd over dat de Farizeeën, met hun minutieuze onderhoud van 614 geboden en verboden, uiteindelijk de sterksten bleken te zijn. Wij hebben een vooringenomenheid ontwikkeld tegen geboden, omdat we het gevoel hebben dat die onze spiritualiteit afremmen. De Farizeeën zagen dat anders. Hoe zwaarder hun verantwoordelijkheid voor de Wet, hoe groter ze de winst achtten voor hun spiritualiteit. Die gold als de grootste vreugde in het leven. In RCT-termen: de hoogste beloning die al op aarde te verdienen was.’ Dat de Farizeeën eraan vasthielden dat die vreugde zichtbaar en voelbaar moest zijn, vooral tijdens de Sabbath en de grote Tempelfeesten, is volgens Van der Schoof een winstpunt ten opzichte van de Q-groepering: ‘Die had een veel moeilijker te communiceren aanbod. Overgave aan een ideaal waarvoor de beloning pas in de toekomst te verwachten is, vergt een welhaast onbegrensd vertrouwen in de geestelijke leiders. Als dat ook maar even wankelt, zijn de meeste aanhangers al snel vertrokken. En ze komen niet meer terug.’
007740-KRONIEK 4 2012.indd 3
EIGEN PROFIEL STERKER MAKEN Als de RCT algemeen geldig is, kan ze dan ook een brug slaan tussen de eerste eeuw en de vroege 21e, waarin de Katholieke kerk opnieuw probeert missionair te worden? Anders gezegd: Kunnen we iets leren van de ervaringen van de Q-groep en de Farizeeën? Van der Schoof moet daar even over nadenken. ‘De belangrijkste les is denk ik, dat we de verantwoordelijkheid voor onze geloofstraditie niet moeten laten verslappen,’ zegt hij dan. ‘Religieuze groepen die zich uitdrukkelijk profileren, zijn altijd het meest succesvol gebleken. Worden ze meer wereldgelijkvormig, dan gaan ze verloren. Het enthousiasme verdwijnt als het herkenbare eigen profiel teloorgaat.’ De Farizeeën, die steeds weer binnen de rijkdom van hun geloofstraditie zochten naar oplossingen en antwoorden, kregen juist een steeds sterker profiel. Van der Schoof: ‘Bij hen leidde geloof tot wijsheid, tot vreugde van het leren. Doordat ze hun eigen spiritualiteit serieus namen, bleven ze als groep ook tegenover de buitenwereld geloofwaardig. Dat was mogelijk doordat ze hun traditie vertrouwden en respecteerden. Daardoor bleef de liturgie een bron van kracht, ook toen de Tempel was verdwenen. Zulk vertrouwen lijkt ons vaak te ontbreken.’
ALETTE WARRINGA
17-04-12 13:00
Jodendom in beeld
Tentoonstellingen in Nieuwe Kerk en Portugese synagoge Van december 2011 tot april 2012 presenteerde De Nieuwe Kerk Amsterdam in samenwerking met het Joods Historisch Museum een tentoonstelling over het Jodendom, met topstukken uit de hele wereld. Bovendien opende de Portugees Israëlitische Gemeente in december 2011 haar nieuwe schatkamer. Twee plekken om kennis te maken met het rijke verleden en heden van het Jodendom. Interessant is de weerslag van hun contacten met de omringende religies, Christendom en islam.
4
De tentoonstelling in de Nieuwe Kerk liet zien hoe gevarieerd het Jodendom door de eeuwen heen was. In samenspraak met hun omgeving ontwikkelden Joden steeds weer een grote culturele diversiteit, zonder hun eigenheid te verliezen. RONDOM HET BOEK Altijd was er één vaste bron: de Tora. Daar omheen schaarden zich de liturgie met haar rituelen, de feesten rond de kernmomenten van het leven en de feest- en gedenkdagen, de verbondenheid met het land Israël. Die vaste bron maakte dat Joden zichzelf bleven, waar zij ook woonden. Unieke exemplaren van het Boek vormden het fysieke en thematische centrum van de expositie. Zo was er een pagina uit de Aleppo Codex van ongeveer 930 g.j., het oudst bekende manuscript van de complete Hebreeuwse bijbel. Zo mogelijk nog indrukwekkender: een fragment van de zogeheten Tempelrol uit de grotten van Qumran. De enige complete Middeleeuwse Talmoed Jeroesjalmi (uit 1289) stond prachtig centraal opgesteld. Rondom dit centrum verbeeldde een kring van opstellingen de geschiedenis en het Joodse leven. Deze werd tastbaar in soms heel oude vondsten: muntjes uit de tijd van de Joodse opstand van 66-70 g.j. en de Bar Kochba-opstand van 132-135 g.j. De grote feestdagen, de Shabbat, de dienst in de synagoge en de viering van belangrijke levensmomenten waren in al hun rijkdom in beeld gebracht. Vitrines met eeuwenoude voorwerpen werden afgewisseld door hedendaagse webcams van mannen en vrouwen, jong en oud, uit verschillende landen, die vertelden wat bepaalde Joodse gebruiken en feestdagen voor hen persoonlijk betekenen. WAS DE BEÏNVLOEDING WEDERZIJDS? De vraag hoe Joden de invloeden van de hen omringende culturen hebben opgenomen en verwerkt is op zich al boeiend. Maar zeiden de tentoongestelde voorwerpen ook iets over het contact met de religies waarmee het Jodendom tijdens een groot deel van zijn geschiedenis leefde: Christendom en Islam? Wat de relatie met het Christendom betreft, spreekt de wetenschap van een wisselend perspectief. De relatie tussen Christendom en Jodendom wordt steeds minder omschreven als een lineair proces van vervreemding, vijandschap en vervolging. Niet dat deze worden ontkend, integendeel. Maar er is meer oog gekomen voor de contacten die Joden
007740-KRONIEK 4 2012.indd 4
en Christenen in de praktijk van alledag met elkaar hadden. Daarmee is een nieuwe vraag ontstaan: hebben ze in culturele zin invloed op elkaar gehad? SOEPEL MET HET BEELDENVERBOD Een stereotiep idee over Jodendom (en ook over de Islam, zoals we nog zullen zien) is dat Joden geen levende wezens mogen afbeelden. Op deze tentoonstelling bleek hoe soepel zij hiermee in praktijk omgingen. Restricties komen meestal voort uit een streven alles te vermijden wat riekt naar afgoderij. Daarbij zijn de regels voor driedimensionale afbeeldingen strenger dan voor tweedimensionale. Bij de vormgeving van dagelijkse en liturgische voorwerpen lieten Joodse handwerkslieden en opdrachtgevers zich inspireren door wat in hun omgeving gangbaar was. Afbeeldingen van mensen en mythologische wezens werden daarbij niet geschuwd. Op een zilveren kruidenbusje uit 1712 uit Amsterdam, dat werd gebruikt op de Shabbat, staan afbeeldingen van de vijf zintuigen, een populair thema in de zeventiende eeuw, ook bij Sefardische Joden. (zie afbeelding) Een Franse torawikkel van enkele eeuwen later toont een opvallende mix van traditie en populaire cultuur. Een torawikkel is een lange strook stof, vaak fraai versierd, die voorkomt dat een opgeborgen Torarol zich uitrolt. De torawikkel in kwestie werd gemaakt bij gelegenheid van de geboorte van Jean-Jacques Bloch in Lyon op 14 juli 1934. Hij is gemaakt van linnen en voorzien van de wens ‘Moge hij opgroeien tot het doen van goede daden’. Tot zover niets opmerkelijks. Maar de wikkel is beschilderd met profane motieven als clowns en een ooievaar met naakte baby’s op de rug. Hoezo restricties? De associatie met een geboortekaartje uit diezelfde periode ligt voor de hand.
Kruidenbusje uit 1712, rijk versierd ondanks het beeldenverbod.
JHM
17-04-12 13:00
JOODS-ISLAMITISCHE UITWISSELINGEN Op Joodse voorwerpen uit islamitische landen ontbreken meestal afbeeldingen van mensen, tenzij ze afkomstig waren uit streken waar de islamitische meerderheid zelf soepel omging met het beeldverbod. Zo had het Perzische cultuurgebied en (andere) gebieden waar de sjiïtische vorm van de islam bepalend is, een rijke beeldcultuur. Het werk van Mosje ben Jitschak Mitsrachi, een IraansJoodse kunstenaar die werkte in Jeruzalem, vertoont duidelijk Perzische en Ottomaanse invloeden. Van zijn hand was een poster uit 1920 over het centrale verhaal van Rosj Hasjana (Joods Nieuwjaar), de binding van Isaäk (Genesis 22). Terwijl Abraham met zijn zoon de berg Moria beklimt om daar zijn offer te brengen, wachten de knechten beneden aan de berg op de terugkeer van hun meester. Om de tijd te doden roken zij een in Bijbelse tijden onbekende waterpijp. Een ander voorwerp in Perzische sfeer is een wandtapijt voor Rosj Hasjana, met een afbeelding van de Tempelberg. In de Joodse traditie wordt de Tempelberg vereenzelvigd met de berg Moria. Op dit tapijt zien we Mozes en Aäron niet naast de Tempel, maar naast de Moskee op de Rots in Jeruzalem. Ook een challekleedje voor sjabbat en feestdagen, rond 1890 gemaakt in Jeruzalem, toont in het midden de Moskee op de Rots, met opschriften in Hebreeuws en Arabisch. Een symbool dat we bij Joden en moslims tegenkomen is de chamsa (letterlijk ‘vijf’), de hand, die vaak gebruikt wordt als amulet. Een oeroud symbool, dat vooral verspreid is binnen de islam en daar bekend is onder de naam ‘de hand van Fatima’. Joden noemden dit symbool ‘de hand van Miriam’. Als amulet was de chamsa vooral gangbaar in de volksreligie. Een voorbeeld daarvan was een Marokkaans-Joods amulet met chamsa en adelaar. De hand is een symbool dat ook op liturgische voorwerpen toegepast werd, getuige een set zilveren rimmoniem, siertorens voor een Torarol, rond 1920 gemaakt in Iran. (zie afbeelding) TUSSEN JODEN EN CHRISTENEN De meeste voorwerpen op de expositie kwamen uit Europa en vertoonden alle stijlkenmerken van de niet-Joodse omgeving. Maar gaat dit verder dan culturele beïnvloeding? Een object dat te denken gaf, was een Bijbel uit Spanje, gedateerd tussen 1400 en 1450 g.j. en rond 1480 geïllustreerd. In deze Bijbel is de geschiedenis van de Makkabeeën opgenomen, geen onderdeel van de Hebreeuwse Bijbel. Was dit een Christelijke ingreep? Een onmiskenbare reactie op het Christendom zien we in een manuscript uit de Middeleeuwen. Uit die tijd stamt de allegorische voorstelling van een geblinddoekte, onderworpen vrouw, het Jodendom, tegenover een fiere, vrije vrouw, het Christendom dat het nieuwe uitverkoren volk zou zijn. In dit manuscript echter heeft een Joodse kunstenaar de voorstelling omgedraaid: de Kerk is geblinddoekt, het Jodendom is het volk van God! Hier wordt met beelden een theologisch dispuut gevoerd. Van Christelijke beïnvloeding lijkt weer sprake te zijn bij twee geëxposeerde zilveren voorwerpen uit Midden-Europa. De eerste was een kidoesjbeker uit Bohemen, 1812. Alleen uit het opschrift blijkt dat het een Joods voorwerp is. Een katholiek zou hierin onmiddellijk de kelk herkennen uit de rooms-Katholieke eredienst. Volgens de toelichting is deze beker door een niet-Jood gemaakt, omdat Joden in MiddenEuropa geen zilversmid konden worden. Een geografisch bepaalde beperking, want elders mocht dit wel. Maar, stel dat
007740-KRONIEK 4 2012.indd 5
JHM Siertorens voor op een Torarol. De chamsa is een symbool dat Jodendom en Islam gemeen hebben.
5
er destijds in het Bohemen inderdaad geen Joodse zilversmeden waren - heeft dan de religie van de maker, het Christendom, dan invloed gehad op de vorm van de beker? En zo ja, is de opdrachtgever deze invloed dan ontgaan? Deze vragen spelen ook rond een voorwerp dat mij bijzonder intrigeerde: een Zwitserse seiderschotel met Duitse gravering uit 1795. In de hagada van Pesach vinden we een passage over ‘de vier zonen’: de wijze, naïeve en kwade zoon en de zoon die nog geen vragen kan stellen. Iedere zoon, behalve de laatste, stelt een vraag die betrekking heeft op het verhaal van de uittocht en de viering van Pesach, en voor elke zoon volgt een passende instructie. Op de Zwitserse schotel staan de wijze, de naïeve en de kwade zoon afgebeeld naar de mode van die tijd: gladgeschoren, in knielange broek en vest. Maar in de wijze zoon herkennen we de traditionele Christusfiguur met lang haar, baard, lang gewaad en aureool. Waarom? De toelichting blijft het antwoord schuldig. PERMANENTE SCHATKAMER Ongeveer tegelijk met de expositie in de Nieuwe Kerk werd een permanente schatkamer van Joodse religieuze cultuur geopend: die van de Portugese synagoge. In een speciaal verlichte kelder zijn ondermeer voorwerpen uit het textieldepot van de Esnoga te zien. Rijk geborduurde en door hun ouderdom kwetsbare capa (toramantels) en grote en kleine torawikkels (sandals en faixes) zijn uitgestald. De capa zijn vaak gemaakt van uitgelegde mantels die rijke leden van de Portugees-Joodse gemeente aan de Esnoga nalieten. Zo werden de kostbare stoffen opnieuw gebruikt. Dat het om kostbare stoffen gaat, wordt duidelijk als we bedenken dat oudste mantel in de schatkamer is gemaakt van dezelfde stof als een mantel van de Ottomaanse sultan Mehmed II, tentoongesteld in het Topkapi paleis in Istanboel. In de vitrines naast de textielcollectie staat de zilvercollectie van de Esnoga. Zij bestaat uit ondermeer uit Torakronen en handwijzers of jadim, die in het Portugees ponteiros worden genoemd. Alles in de schatkamer ademt de welvaart en het zelfbewustzijn van de Portugees-Joodse gemeenschap van Amsterdam. Die had, en heeft nog, iets om trots op te zijn: een bibliotheek - Ets Haim of Livraria Montezinos - die zijn gelijke in de wereld niet kent.
17-04-12 13:00
6
ONTSNAPT AAN DE INDEX Onlangs werd daar een zeventiende-eeuws handschrift geïdentificeerd als een eerste, tot nu toe onbekende, Spaanse vertaling van Erasmus’ Lof der Zotheid. (zie afbeelding) Een spectaculaire vondst, omdat in 1559 de Spaanse Inquisitie de werken van Erasmus op de Index van verboden uitgaven had gezet. Pas in 1842, acht jaar nadat de Inquisitie definitief was afgeschaft, verscheen een eerste Spaanse vertaling van Lof der Zotheid in druk. Het werk was op de Index gezet, juist omdat de ideeën Erasmus nogal populair waren in het Spanje van begin zestiende eeuw. Toen Maarten Luther, aanvankelijk een geestverwant van Erasmus, met de Kerk brak, kwam ook Erasmus in een kwaad daglicht te staan. Het in Ets Haim ontdekte exemplaar toont aan wat altijd al werd vermoed: dat in deze periode Spaanse vertalingen van Lof der Zotheid bestonden. Maar hoe kwam dit boekje in Ets Haim terecht? Erasmus hield er immers wat het Jodendom betreft uitgesproken negatieve denkbeelden op na. De verklaring is dat onder de maranos, Spaanse en Portugese Joden die zich (gedwongen) hadden bekeerd tot het Christendom, de denkbeelden van Erasmus over eenvoud en innerlijke vroomheid populair waren. Toen een aantal van hen uitweek naar Amsterdam, namen zij hun vertalingen van Lof der Zotheid mee. Ook toen zij teruggekeerd waren tot het Jodendom bleef dit boekje blijkbaar in hun bezit. In ieder geval één exemplaar is daarbij tot in onze tijd bewaard gebleven - een Christelijk geschrift in een roemrijke Joodse bibliotheek.
JHM Een uniek exemplaar van Lof der Zotheid ontsnapte via het Sefardische Jodendom aan de Katholieke Index.
TINEKE DE LANGE
Tenachon in een nieuw jasje De vaste abonnees zijn er al een tijdje vertrouwd mee: Tenachon, het tijdschrift dat de Joodse bronnen breed toegankelijk wil maken. Van een tijdschrift op A4- formaat is het veranderd in een handzaam boekje. Maar niet alleen het formaat is anders, ook de formule is aangepast. Joodse bronnen en de uitleg daarvan in de Joodse traditie zijn het uitgangspunt van Tenachon. De huidige serie gaat over verbindingen tussen het Eerste en Tweede Testament. Er komen vijftien afleveringen, verdeeld over drie jaargangen. Nieuw is de brug naar de hedendaagse cultuur, vooral kunst en wetenschap. De meeste lezers van Tenachon zijn kerkelijk betrokkenen van protestantse huize. Met de nieuwe opzet wil de redactie ook nieuwe groepen bereiken. Om een indruk te geven: nummer 5 van de serie (september 2011) heet Fanatisme: hart en verharding. Een hoofdrol is weggelegd voor de profeet Elia. Hij wordt afgebeeld op de omslag, een ets van kunstenaar-publicist en vaste medewerker Marcus van Loopik. Deze licht het kunstwerk zelf toe in een artikel. Het nummer is verdeeld in vijf ‘kringen’: Thema uit de Tenach (1), Doorwerking in het Tweede Testament (2), Doorwerking in kunst, cultuur en wetenschap (3), Doorwerking in filosofie, zingeving en actualiteit (4) en Doorwerking in het (post) moderne leven (5). In kring 1 stelt Van Loopik de profeten Elia en Jesaja naast en tegenover elkaar. Ook Joodse filosofen als Maimonides en Josef Albo passeren de revue. In kring 2 schetst Bart
007740-KRONIEK 4 2012.indd 6
Koet het beeld van Elia in het Tweede Testament, vooral in Lucas-Handelingen. Ethica Eva Vanhole analyseert in kring 3 hoe schrijver Guus Kuijer Elia en koningin Izebel neerzet in zijn boek Izebel van Tyrus (1988). Antropologe Rachel Reedijk stelt in kring 4 de vraag of fundamentalisme een ziekte is en in welke mate mensen verantwoordelijk zijn voor hun daden. In kring 5 interviewt Achsa Visser kickboksster Lucia Rijker over de relatie tussen ‘hart’ en ‘hard’, over discipline, liefde en toewijding. De bijdragen worden steeds afgesloten met vragen, als aanzet voor een leergesprek. Personalia en literatuurlijst zijn bijgevoegd. Conclusie na lezing van dit nummer: een interessante formule en boeiende artikelen, al waren de laatste wat mij betreft niet allemaal van hetzelfde niveau. Zo miste ik in het artikel over Guus Kuijer de vraag naar de hermeneutiek; wat doet Kuijer met de gegevens uit de Tenach en waarom? Maar dat zou misschien te ver voeren voor een dergelijk artikel. Voor het overige: niets dan lof voor de wijze waarop ‘oude’ thema’s en teksten voor het heden in beeld worden gebracht. TINEKE DE LANGE
17-04-12 13:00
‘De mens is niet alleen’
Mystiek werk van Heschel in het Nederlands vertaald In de jaren ’80 ontmoette Arthur van Essen een bedrijfskundige die trainingen voor managers verzorgde. Deze bleek zich te laten inspireren door het gedachtegoed van Joodse geleerden als Emmanuel Levinas en Abraham Joshua Heschel. Voor Arthur was dit aanleiding om ook de boeken van Heschel te gaan bestuderen. Hij stuitte op een prachtig werk, dat al in 1951 in de Verenigde Staten was verschenen: Man is Not Alone. Er bleek geen Nederlandse vertaling te bestaan. Hij besloot deze zelf te verzorgen, om meer mensen in het Nederlandse taalgebied in contact te brengen met Heschel’s filosofische diepzinnigheid en mystieke sensitiviteit. Wij geven een impressie van dit veelzijdige boek. Abraham Joshua Heschel (1907-1972) behoorde tot een familie van belangrijke chassidische rabbijnen. Hij studeerde in Berlijn en Martin Buber benoemde hem tot zijn opvolger aan het Jüdische Lehrhaus in Frankfurt am Main. De nazi’s verbanden hem in 1938 naar Warschau, maar hij wist aan verdere vervolging te ontsnappen. Zijn moeder en twee zussen werden ter dood gebracht. In de Verenigde Staten kreeg Heschel een aanstelling als hoogleraar in de Joodse ethiek en mystiek. Hij publiceerde boeken die zowel Joodse als Christelijke lezers aanspraken. Behalve Man is Not Alone, zijn God in Search of Man, The Sabbath en The Prophets zijn beroemdste werken. Naast zijn geleerde activiteiten hield hij zich uitdrukkelijk met de samenleving bezig en kwam onder meer op voor de burgerrechten van Afro-Amerikanen. Heschel speelde een prominente rol tijdens het Tweede Vaticaans Concilie en droeg eraan bij dat de Rooms-Katholieke Kerk denigrerende teksten over het Jodendom en over bekering van de Joden uit de liturgie schrapte. VERWONDERING ‘Bij het lezen wordt al gauw duidelijk dat Heschel iets bij de lezers teweeg wil brengen. Hij laat zien hoe mensen God kunnen aanvoelen. In het Judaïsme is God absoluut anders dan mensen en daarom gaat Heschel in op de wijze waarop mensen een ontmoeting kunnen hebben met het onuitsprekelijke. Hij voert de lezers mee, legt uit en laat de onpeilbare wijdte en diepte zien van zijn visie op God, de wereld en de mens. ‘Wij hebben geen beeld en evenmin een definitie van God’ zo brengt hij naar voren, ‘wij hebben slechts zijn onuitsprekelijke naam.’ Het gaat bij dit boek dan ook dikwijls om Joodse mystiek. ‘Iedere mens heeft dit gevoel voor het onuitsprekelijke meegekregen,’ vat Heschel samen, ‘en het is in aanleg dan ook net zo gewoon als bij voorbeeld het gezichtsvermogen.’
Volgens Heschel begint religie met het bewustzijn van een werkelijkheid die ons waarnemingsvermogen ver te boven gaat. Steeds opnieuw beschrijft hij de grote verbazing en verwondering die zich van de mens meester maakt bij het ervaren van Gods aanwezigheid. ‘Wij voelen het alomvattende mysterie niet aan omdat wij er behoefte aan heb-
007740-KRONIEK 4 2012.indd 7
De ervaring van Gods aanwezigheid
DE MENS IS NIET ALLEEN
7
het vergeten meesterwerk van
abraham joshua
heschel ben,’ zet hij uiteen. ‘Het is immers geen voortbrengsel van onze wil, maar het is een feit. Wij geloven niet omdat wij na lang nadenken tot een slotsom gekomen zijn, of omdat een emotie ons heeft overweldigd.’ Heschel beschrijft de verbazing die de mens overvalt in de zeldzame en kortstondige aanwezigheid van het goddelijk mysterie. De ervaring van het goddelijke komt binnen ons gezichtsveld als een vonk die van het aambeeld van de geest springt. Het onuitsprekelijke verschaft zich met kracht toegang tot onze ziel en wij worden door zijn inzicht geraakt. Hierbij gaat het om een schok, met het ongelooflijke waardoor wij tot geloven gedwongen worden. De ziel wordt ingeleid tot een realiteit die hoger is dan het heelal en wij voelen aan dat een geestelijke aanwezigheid het hele bestaan omvat. GEEN ENKELE GEMEENSCHAP MAG HEM OPEISEN Heschel vergelijkt de wereld met een open huis, waarin de aanwezigheid van de eigenaar goed verborgen is. Lang voordat wij enige kennis over het wezen van God opdoen, voelen wij zijn tegenwoordigheid aan. Het zich bewust zijn van het mysterie delen alle mensen met elkaar. Muziek,
17-04-12 13:00
onderschatten rol. ‘De aarde moge van geringe betekenis zijn binnen het oneindige heelal. Maar als het van enige betekenis is, dan heeft de mens daartoe de sleutel in handen’ zo vat Heschel samen. ‘Het bereik van de astronomie en de geologie is reusachtig, maar wat stelt de astronomie voor zonder de astroloog?’ Vervolgens gaat Heschel nader in op de betekenis van de mens, die niet zomaar een druppel in de oceaan van het zijn is, maar eerder met een fontein te vergelijken is. Hij heeft het grenzeloos vermogen om een innerlijk universum te ontwikkelen. Hij heeft de kracht gekregen om boven zichzelf uit te stijgen, voor alle dingen in te staan en namens God op te treden. Wegens zijn ontzaglijke macht is de mens in potentie het slechtste van alle wezens. Hij is dikwijls hartstochtelijk geneigd tot wrede daden en lijdt aan opwellingen van afgunst. Maar de mens wordt niet alleen voortgestuwd door een middelpuntzoekende kracht die rond het ego draait. Hij wordt ook aangedreven door middelpuntvliedende krachten die zich vanuit het ego naar buiten bewegen. Het goede begint niet in het bewustzijn van de mens. Het komt tot stand in de natuurlijke samenwerking van alle wezens, in wat zij voor elkaar betekenen. God is immers binnen alle dingen en niet alleen in het leven van mensen. Die willen hun vermogens inzetten voor onbaatzuchtige doelen en voelen zich verplicht om naar dit voorschrift te handelen.
8
Arthur van Essen. poëzie en religie ontstaan in de ontmoeting van de ziel met een aspect van de werkelijkheid waarvoor de rede geen begrippen en de taal geen namen heeft. Bij religieuze ervaring gaat het om een fundamenteel menselijke impuls en geen enkele religieuze gemeenschap mag het monopolie op religieuze waarheid opeisen. Er zijn immers vele geloofsbelijdenissen, maar er is slechts één universeel geloof. Als het goed is houdt religie die verwondering gaande, in plaats van deze in een geloofsbelijdenis te laten stollen. Religie is dan ook veel meer dan het geloof in een ideologie en kan niet van het leven losgemaakt worden. God betekent: Samenzijn van alle wezens in een heilig anders-zijn. Wij kunnen niet weten wat hij is, stelt Heschel, alleen dat hij is. Wij dienen onze ontvankelijkheid voor Hem levend te houden, want geloof is de vrucht van moeizame, aanhoudende waakzaamheid en zorg. Over God denken is niet Hem vinden als object van onze geest, maar onszelf vinden in Hem. Het gaat erom door Hem gekend te zijn. God stelt belang in het lot van de mens en zijn oneindige zorg is in de wereld aanwezig. Dikwijls vragen mensen zich af waarom God lijkt te zwijgen, terwijl er zoveel leed in de wereld is. Maar God zwijgt niet; hem is het zwijgen opgelegd. Iedere ziel kan zowel delen in zijn aanwezigheid als de pijn voelen van zijn vreselijke afwezigheid.
PARTNERSCHAP Het leven is dan ook een partnerschap tussen God en de mens. Het gaat om een samenzijn met God die woont in een eeuwig anders-zijn. Iedere mens heeft God nodig omdat God de mens nodig heeft. Onze behoefte aan Hem is slechts een echo van Zijn behoefte aan ons. Dit is de zin van ons bestaan: vrijheid verzoenen met dienstbetoon, het vergankelijke met het blijvende en het vervlechten van de draden van de tijdelijkheid met het weefsel van de eeuwigheid. Het is onze taak om anderen bij te staan, terwijl we door het eindige te doen, oog krijgen voor het oneindige. En dit is de zin van de dood: de ultieme toewijding van het zelf aan het goddelijke. Deze daad van wegschenken betekent wederkerigheid van de kant van de mens voor Gods geschenk van het leven. Voor de vrome mens is het een voorrecht om te sterven.
PIET VAN DER SCHOOF Arthur van Essen (vert.), De mens is niet alleen; de ervaring van Gods aanwezigheid. Het vergeten meesterwerk van Rabbijn Abraham Joshua Heschel. Kampen: Kok, 2012, € 29,90. ISBN: 9789043518932.
EEN FONTEIN IS DE MENS Heschel gaat regelmatig in op de verhouding tussen geloof en wetenschap. Hierbij benadrukt hij dat de wetenschap niet het mysterie probeert te doorgronden. Zij beschrijft en verklaart slechts de manier waarop de dingen zich gedragen in termen van oorzakelijke noodzaak. Zij probeert ons echter niet een verklaring te geven in termen van een logische noodzaak. Maar zelfs de meest abstracte wetenschappelijke formule, over het heelal bij voorbeeld, vertegenwoordigt de majesteit van datgene wat meer omvat dan het zelf is. Daarbij speelt de mens een niet te
007740-KRONIEK 4 2012.indd 8
17-04-12 13:00
Professor Willebrands en het Mysterie van Israel
Deel 2: Het eerste en het laatste woord KORTE TERUGBLIK In KRI Kroniek 4-2011 beschreven we hoe Toon Ramselaar, geïnspireerd door Mirjam Rookmaaker-van Leer, in 1951 het eerste initiatief van de KRI voorlegde aan professor Jo Willebrands. Dit betrof het ontwerp voor een boek, getiteld Het Mysterie van Israël. Het moest een apologie worden voor de jonge staat Israël, als teken van hoop na de verschrikkingen van de Shoah. Korte schetsen voor artikelen en literatuursuggesties lagen klaar. Willebrands, voorzitter van de Sint Willibrord Vereniging (SWV), de ‘koepel’ voor de KRI, installeerde tegelijk met de KRI een studiecommissie onder leiding van Carolus Pauwels. Officieel ondersteunde deze commissie de KRI, maar in praktijk rapporteerde ze alleen aan Willebrands zelf. Ramselaar werd buiten het werk van de commissie gehouden. Toen bleek dat de commissie volstrekt niets van het Mysterie van Israël begreep, trad een tweede medewerker van Willebrands aan: Ottilie Schwarz. Deze protégée van diverse leden van de SWV wist een eigen visie aan de commissie op te leggen, die diametraal verschilde van de oorspronkelijke. Het Mysterie van Israël behelsde volgens haar geen nieuwe kans voor de Joodse identiteit. Eerder ging het om een inhaalmanoeuvre voor een oud christelijk ideaal: de erkenning van Jezus als Messias door alle Joden. De terugkeer van de Joden naar Israël in 1948 zag zij als voorteken van deze heilshistorische gebeurtenis. Ottilie Schwarz genoot jarenlang het vertrouwen van Willebrands en Pauwels. Eind 1955 had ze de opzet van het boek naar eigen inzicht gewijzigd. De artikelen waren nu zo gegroepeerd en aangevuld dat ze samen een uitwerking vormden van haar denkbeelden. Alleen het voorwoord en het slotartikel van Pauwels ontbraken nog.
Willebrands’ carrière geraakte midden jaren vijftig in een stroomversnelling. Hij reisde veel en bouwde een netwerk van internationale contacten op. In Rome verwierf hij aanzien door zijn prudente visie op complexe kerkpolitieke kwesties, waartoe ook de actuele kwestie van de staat Israël zal hebben behoord. In januari 1956 was hij even terug in Warmond. Er lag een briefje van Pauwels. Of hij het voorwoord wilde schrijven voor de bundel Het Mysterie van Israël, die bijna gereed was. Pauwels wilde dit graag geregeld hebben, schreef deze, omdat hij zag aankomen ‘dat Ramselaar naar de opdracht voor het Voorwoord zou gaan hengelen.’ Willebrands hield de boot af. In september moest Pauwels hem hetzelfde verzoek nogmaals doen en in december weer. Tegen die tijd was de situatie echter totaal veranderd. Dit kwam door Toon Ramselaar. Ramselaar had zich geenszins laten ontmoedigen door zijn geringe contact met de studiecommissie. De KRI had de wind in de zeilen en beschikte inmiddels ook over een eigen internationaal vriendennetwerk. Dit bestond uit bevlogen, pro-Israëlische Katholieken in onder meer Duitsland,
007740-KRONIEK 4 2012.indd 9
9
Frankrijk en Amerika. Ottilie Schwarz correspondeerde eveneens met deze mensen. Willebrands kende hen niet. Toen hij een keer de kans kreeg enkelen van hen te leren kennen, reageerde hij koel en terughoudend. In de zomer van 1956 ontving Ramselaar van enkele Duitse vrienden de concepttekst voor een Oproep aan de Christenheid. De bedoeling was dat deze in verschillende landen zou worden verspreid. Een duidelijke aanleiding voor het pamflet was er niet. Ramselaar maakte een Nederlandse bewerking en liet deze lezen aan verschillende personen in en rond de KRI. Bijna iedereen raadde publicatie af. Tot de respondenten behoorden zowel Willebrands als Ottilie Schwarz. Geen van beiden reageerde, opmerkelijk genoeg, naar Ramselaar. Elk schreef een brief, met aangehecht commentaar op de Oproep, aan Pauwels. De twee brieven zijn op dezelfde datum geschreven, 1 oktober 1956, op dezelfde typemachine. OTTILIE SCHWARZ CONTRA WILLEBRANDS Willebrands stelde alinea voor alinea - maar liefst negen keer kwam hij erop terug - dat politiek in contact tussen Joden en Katholieken nooit mocht worden verward met religie. Géén eschatologische verklaringen van actuele gebeurtenissen, geen bekeringsplannen! Bovendien suggereerde de Oproep ‘stamverwantschap’ met het contemporaine joodse volk. Die bestond niet, stelde Willebrands.
17-04-12 13:00
Er waren ‘bijzondere banden en sympathieën’ omdat Jezus naar het vlees uit dit volk stamde, maar dat betekende nog geen stamverwantschap. Dit commentaar kwam terecht op het bureau van Ottilie, die het moest uittypen. Het vergt het geduld van een engel –of minimaal een half kloosterleven– om wat je drie jaar lang als ‘visionair leider’ hebt opgebouwd, eigenhandig in de rol van secretaresse weer te moeten tenietdoen op last van je belangrijkste beschermheer. We kunnen veronderstellen dat Ottilie daarvoor niet volgzaam genoeg was, of dat ze te zeer overtuigd was van haar idealen, of dat ze een gedegen training in matiging en ingetogenheid miste – het blijft een kwestie van formuleren. In ieder geval typte ze de brief uit, maar schreef ze er zelf een achteraan, ruim tweemaal zo lang als die van Willebrands. Daarin stelde ze dat de Joden de erkenning van Jezus als Messias wèl nodig hadden en dat Christenen de heilige opdracht hadden hen daarin te begeleiden. Dus: wèl beke-
10
ringsactiviteiten, bij voorkeur in Israël zelf. En de contemporaine politiek stemde wèl overeen met bijbelse profetieën over de Eindtijd. Bovendien hadden zowel Joden als Christenen ‘geestelijk recht’ op het Heilig Land en waren zij via Abraham wel degelijk stamverwant. Beide brieven arriveerden gelijktijdig bij Pauwels, die zich even achter de oren gekrabd zal hebben. Het ligt voor de hand dat hij contact heeft opgenomen met Willebrands. Wat konden ze doen? Het boek was bijna klaar en de organisatie was in handen van Ottilie. Er was zes jaar aan gewerkt; veel potentiële lezers zagen ernaar uit. Uitgeverij Het Spectrum was bereid het uit te geven. Terugtrekken of langer uitstellen was geen optie. Er waren echter nog twee troeven uit te spelen: het Voorwoord, dat Willebrands nog steeds moest schrijven, en Pauwels’ slotartikel. VIJFMAAL NEE Het boek dateert van oktober 1957. Het Voorwoord is ondertekend door Willebrands – maar komt soms woordelijk overeen met Ottilie’s brief van 1 oktober 1956 aan Pauwels. Ook worden buitenlandse geestverwanten van Ramselaar en Ottilie genoemd, met wie Willebrands geen contact wilde. Hieruit zou kunnen volgen dat Ottilie het had geschreven; Willebrands liet soms taken inzake Israël aan haar over. Er bestaat echter een identieke versie van het Voorwoord in Willebrands’ handschrift. Omdat we kunnen uitsluiten dat zij dicteerde terwijl hij met de hand schreef, moet hij het zelf zo hebben opgesteld. Hij verwoordde dus háár denkbeelden in de Inleiding en ondertekende deze met zijn eigen naam. Zo maakte hij de destijds in brede kring levende
Kardinaal Willebrands aan het werk tijdens het Vaticaans Concilie Illustratie: Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen/Frederick Franck.
007740-KRONIEK 4 2012.indd 10
17-04-12 13:00
kwestie, die de codenaam Mysterie van Israël had en alsmaar groter werd, tot probleemstelling van het boek.
hun bewuste streven en buiten hun expliciete godsdienstige leven om.’
Het laatste, beslissende woord staat echter in Pauwels’ slotartikel. Dit bevat, in voorzichtige formuleringen, vijfmaal een afwijzing van Ottilie’s denkbeelden. Ten eerste gispt hij het gebruik van de actuele politiek in Israël als verklaring voor het Mysterie van Israël. Hiermee zit hij op één lijn met Willebrands, die zich hier in zijn brief van 1 oktober negen keer tegen had verklaard. Ten tweede worden missie-activiteiten ten behoeve van Joden veroordeeld, een kritiek die verhuld is als kanttekening bij de Oecumenische Beweging. De derde afwijzing betreft benaderingen van de Joden vanuit ‘sentiment’, waarbij een zekere Jacqueline Plantié als voorbeeld dient. Het vierde en het vijfde bezwaar gelden uitspraken van twee buitenlandse vrienden van Ramselaar en Ottilie. Een van hen, Karl Thieme, was in de zomer van 1956 initiatiefnemer geweest van de internationale Oproep voor Israël.
KIEMEN VAN LUMEN GENTIUM? Deze laatste gedachte - dat de diepste goddelijke waarheid ook buiten de Katholieke Kerk kan bestaan en dat daardoor oriëntatie op het wezen van de Kerk mogelijk blijft roept associaties op met Lumen Gentium, dat enige jaren later uit Vaticanum II zou voortkomen. Ook daar zien we alle mensen verbonden tot één Volk Gods - de Katholieken in volledige communie, niet-Katholieke Christenen echter eveneens, door de doop en door de Heilige Schrift. Als deze alinea een eigen toevoeging was van Pauwels, zou de goede secretaris anno 1956 of 1957 in de frontlinies van wereldwijde kerkvernieuwing hebben vertoefd. Uit zijn overige publicaties blijkt dat niet. Aannemelijk is dat de wijzigingen zijn verwerkt na contact met Willebrands over het concept-artikel. We zouden hier dan de kiem aantreffen van een gedachtegang die uiteindelijk grote veranderingen zou bewerkstelligen tussen Katholieken en niet-Katholieken. In het voorjaar van 1957 schreef Pauwels aan Willebrands dat de SWV Ottilie nu wel genoeg gunsten had verleend, haar omvangrijke werk aan het boek negerend. Vanaf 1958 werkte ze inderdaad niet meer voor Willebrands. Een ontslagbrief is tot dusver echter niet gevonden. Willebrands bleef er vanuit Rome voor waken dat de SWV haar honorarium betaalde. Misschien is ze nooit officieel ontslagen. Opmerkelijk genoeg bleef hun contact echter hartelijk en ontmoetten ze elkaar regelmatig. Wel distantieerde hij zich uitdrukkelijk van haar latere werk: een mystieke vereniging, gericht op interreligieuze eenwording en bekering, die nooit erg succesvol werd. Ottilie Schwarz overleed in 1986 in Wenen.
‘EERST HET TOTALE VELD OVERZIEN’ Van zijn artikel is een uitgetypte kladversie bewaard. Tussen deze tekst en de eindversie bestaan opmerkelijke verschillen. Tweemaal wordt gesteld dat voor een tactiek inzake jodenapostolaat eerst een theoretische basis voor het totale oecumenische veld nodig is. Dit totale veld was Willebrands’ werkterrein, als voorzitter van de SWV. Uiteraard zou dit inzicht nog een onbestemd aantal jaren vergen. Een typerende stijlfiguur voor Willebrands’ argumentaties, die herkenbaar is in verslagen van SWV-vergaderingen, komt neer op een hartelijke steunbetuiging aan een door een spreker geuit denkbeeld, gevolgd door één beperkende zin. Deze zin veegt het hele denkbeeld van tafel. Dit wordt vervolgens, onder suggestie dat het slechts een detailwijziging betreft, vervangen door een reeds klaarliggend eigen plan. Pauwels zelf had een veel directer wijze van argumenteren. Meermalen treffen we deze stijlfiguur in de latere toevoegingen in Pauwels’ artikel. Het meest herkenbaar is ze aan het slot. Hier gaat de toegevoegde tekst als het ware in dialoog met de oorspronkelijke. De ‘elementen van de kerk’ worden genoemd: Bijbel, sacramenten en geloof. De toevoeging vat ze samen als ‘de bovennatuurlijke, door God ingestelde objectief waardevolle dingen.’ Hierna stelt een nieuwe alinea dat ‘deze uiteraard in de Katholieke Kerk als goddelijke instelling thuishoren, en ook alleen maar in het geheel van die Kerk hun volle waarde en betekenis kunnen ontplooien’. Maar zij kunnen óók buiten die Kerk na een afscheuring blijven voortbestaan, ‘en ook dan hun goddelijke efficiency niet geheel verliezen. En (…) dan aan allen, die ze bij hun afscheiding ten onrechte meenamen, altijd nog een zekere oriëntatie op die goddelijke Katholieke Kerk geven, zij het misschien buiten
007740-KRONIEK 4 2012.indd 11
11
DE KERN VAN HET MYSTERIE Door een tactiek van snoeien en afremmen heeft Willebrands het boek Het Mysterie van Israël eerst onttrokken aan het pro-Israëlische enthousiasme van Mirjam Rookmaaker en Ramselaar, toen aan de onwetendheid van de studiecommissie, toen aan Ottilie Schwarz’ Christelijke bekeringselan. Ook Ramselaar’s internationale kring en Ottilie’s idealistische vereniging zijn doodgezwegen en verdwenen. Het eindresultaat was een moeilijk leesbaar boekje, zonder duidelijk appèl aan de lezers. Van het oorspronkelijke Mysterie van Israël stond de kern echter nog overeind: een geheimzinnige werkzaamheid van de Genade van God, niet alleen in de Katholieke Kerk maar ook daarbuiten. Deze gedachte moet Willebrands hebben meegenomen naar Rome. Daar werd hij enkele jaren later naast kardinaal Bea de bouwmeester van een nieuwe oecumenische dialoog. De Joden zouden daarin de eerste plaats innemen.
ALETTE WARRINGA MET DANK AAN: Marcel Poorthuis, Theo Salemink, Leo Declerck, Pieter Rookmaaker en het Katholiek Documentatiecentrum in Nijmegen.
17-04-12 13:00
- KRI -
A C H T E R
Agenda Joodse feest- en herdenkingsdagen (5772)
19 april 26 april
10 mei 12
20 mei
27/28 mei
Jom Hasjoa (herdenking Sjoa) Jom Haätsmaoet (Onafhankelijkheidsdag Israel) Lag Baomer (drieëndertigste dag van de Omertelling, vreugde volle dag temidden van een periode van rouw) Jom Jeroesjalaim (hereniging van Jeruzalem) Sjavoeot (Wekenfeest)
Activiteiten en mededelingen 10 mei 2012: Lustrumviering KRI 60 jaar KRI In het najaar van 2011 bestond de Katholieke Raad voor Israël 60 jaar. Ter gelegenheid daarvan organiseert de Raad in samenwerking met Luce (Centrum voor Religieuze Communicatie van Tilburg University) een symposium. Titel: Religie achter de voordeur vandaan. Vraag is wat de actuele functie is van religie in het publieke domein, in een geseculariseerde samenleving die religie steeds meer uitsluitend ziet als een privé-zaak. Sprekers zijn onder meer prof. dr.mr. Ernst Hirsch Ballin en prof.dr. Marcel Poorthuis. Datum: 10 mei 2012, 13.30-16.30 uur. Locatie: campus de Uithof, Universiteitsbibliotheek, Boothzaal, Heidelberglaan 3, Utrecht. Kosten: € 25.Opgave: voor 1 mei 2012, via www.luce-crc.nl. Informatie:
[email protected] of 030 -2532149. Tentoonstelling ‘Sporen van Joods leven’ in Sneek Op initiatief van de Commissie Kerk en Israël Sneek (PKN) met onder meer medewerking van de gemeente Súdwestfryslân en een groot aantal sponsors, wordt er van 6 mei tot 8 september een tentoonstelling georganiseerd rond het thema ‘Sporen van Joods leven in Sneek’. Centraal punt is de Martinikerk, maar ook op andere plekken (o.a. Scheepvaartmuseum en cultureel centrum BAS) wordt getracht een beeld te schetsen van de vroegere Joodse gemeenschap in Sneek. De tentoonstelling wordt geopend op zondag 6 mei door de burgemeester van Súdwest-Fryslân Hayo Apotheker en rabbijn Tamarah Benima.
007740-KRONIEK 4 2012.indd 12
KRI de Cœur
Colofon
Navigeren
‘KRONIEK’ is een uitgave van de Katholieke Raad voor Israël - het Katholieke adviesorgaan voor de relatie met het Jodendom - en verschijnt viermaal per jaar. Het Informatiebulletin wordt toegestuurd aan alle betrokkenen bij het werk van de Katholieke Raad voor Israël en aan iedereen met belangstelling voor de christelijkJoodse betrekkingen in Nederland en daarbuiten. ‘KRONIEK’ informeert over de activiteiten van de KRI, brengt nieuws over de binnen- en buitenlandse betrekkingen tussen christenen en Joden en laat opiniemakers uit de Joodse en Katholieke gemeenschap aan het woord. ‘KRONIEK’ is daarom een must voor iedereen die kiest voor de ontmoeting met het levende Jodendom.
“Ze hebben het alleen over dierenleed, aan godsdienstvrijheid wordt niet eens gedacht.” Bij een kopje thee vat mijn dochter (17) een les maatschappijleer samen. Daarin heeft ze met enkele medeleerlingen gedebatteerd over het ritueel slachten. Haar conclusie: haar klasgenoten hebben weinig tot geen oog voor religieuze overtuigingen. Dat krijgen ze van huis uit niet mee. Een terugblik op één les in één 6 VWO-klas ergens in Nederland. Niet representatief dus. Maar toch… wat hier gebeurt, stemt overeen met ontwikkelingen in de huidige Nederlandse samenleving. Godsdienst wordt steeds meer gezien als zuiver een privéaangelegenheid. Het begrip voor religieuze rituelen en uitingen is tanende – dat is ook het onderwerp van het KRI-symposium van 10 mei aanstaande. Voor menig journalist is met name de Rooms-Katholieke kerk een goede Kop van Jut. (Niet helemaal onbegrijpelijk, overigens.) Al met al moeten kerkgenootschappen steeds meer moeite doen om duidelijk te maken waar ze voor staan. Maar nemen ze die moeite ook? De Katholieke Kerk lijkt een andere weg in te slaan: alle overgebleven hens aan dek en ophalen die loopplank. Of erger nog: alleen de diehards aan dek en ophalen die loopplank. En onlangs meldde het NIW dat er in Joodse kringen wordt gediscussieerd over representativiteit. Wie mag, casu quo moet er voor het behoud van de sjechieta in de bres springen? Ongetwijfeld werken deze strategieën positief… richting vervreemding van de buitenwacht! Daarom, beste heren (en een doodenkele dame) religieuze leiders, één tip: neer die loopplank! Imagoprobleem (RK) of niet: de geseculariseerde samenleving is ook úw samenleving. Laat uw benauwdheid varen en laat zien wat u te bieden hebt: zorg om de mens, zorg om te wereld! Gerechtigheid en recht, liefde en erbarmen! Durf te geloven in de toekomst, in plaats van de steven te wenden richting irrelevantie. Laat zelfbeklag, navelstaren en gekibbel voor wat ze zijn en gooi open die deur. Ook in moeilijke tijden. Juist in moeilijke tijden. TINEKE DE LANGE
deCoeur KRI
Abonnement: Voor een jaarabonnement van ‘KRONIEK’ geldt als richtprijs € 15,= per jaar. Redactie: Ton Crijnen Tineke de Lange Eric Ottenheijm Alette Warringa Redactie-adres: KRI, Postbus 13049, 3507 LA Utrecht, tel.: 030 - 232 69 31 e-mail:
[email protected] ISSN 1877-1351 Administratie: Kattenbroekerweg 2, 3813 EA Amersfoort, tel.: 033-475 37 44 Betalingen: Gironummer 7916652 ten name van financiële administratie Kroniek, Zeist
17-04-12 13:00