Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007 Onderstaande lijst met eisen is een overzicht van de door de NPO opgestelde eisen voor toelating van elektronische constateersystemen voor het jaar 2006/2007. De lijst omvat alle eisen uit voorgaande jaren, aangevuld met eisen voor het jaar 2007. Nieuw in deze lijst is de lijst met definities. Deze lijst moet ervoor zorgen dat een aantal gebruikte begrippen op eenduidige wijze wordt geïnterpreteerd. De eisen zijn ingedeeld in algemene systeemeisen en systeemsoftware-eisen. Alle elektronische constateersystemen dienen aan deze eisen te voldoen.
Definities Aankomstlijst:
Applicatiesoftware:
Atoomklok:
Chipring:
Compatibiliteit:
Doorconstateermodule:
Elektronisch Constateersysteem: Inkorfantenne: Inkorflijst:
Knoten: Liefhebberantenne: Printerknoten: Synchronisatie:
Systeemsoftware: Terminal: Tussentijdse aankomstlijst:
door elektronisch constateersysteem te produceren overzicht van wedvluchtgegevens na constatering. Indien er ook wordt gepould, worden de poulegegevens afgedrukt op één aparte pagina. de software die op pc’s wordt gebruikt voor o.a. het creëren van koppeltabellen, het uitlezen van wedvluchtgegevens en andere functies met betrekking tot elektronische constateersystemen. een radio-quartz-klok met een elektronisch uurwerk dat wordt gesynchroniseerd via het DCF77-signaal van PTB in Braunschweig. Deze uurwerken zijn voorzien van een resetmogelijkheid en een signaalweergave van correcte ontvangst. afneembare voetring met een geheugentransponder, die wordt gebruikt voor het op digitale wijze registreren van duiven (ten behoeve van wedvluchten). situatie waarbij uitwisselbaarheid van data tussen elektronische constateersystemen van verschillende leveranciers mogelijk is. Compatibiliteit kan ook betrekking hebben op systeemsoftware in verschillende versies van eenzelfde leverancier. Er wordt daarbij gesproken van upwards- en downwards compatibility. Hierbij is systeemsoftware van een oudere versie compatibel met systeemsoftware van een nieuwere versie of andersom. apparaat of onderdeel van apparaat dat tot functie heeft de constateerfunctie voort te zetten indien de terminal (zie definitie) niet is verbonden met de liefhebberantenne. het geheel van apparatuur voor het op digitale wijze registreren van wedvluchtgegevens. het apparaat dat in de vereniging wordt gebruikt voor beschrijven en koppelen van chipringen en voor inkorven, uitkorven en afslaan. door elektronisch constateersysteem te produceren overzicht van wedvluchtgegevens ná inkorving en vóór constatering. Indien er ook wordt gepould, worden de poulegegevens afgedrukt op één aparte pagina. verbindingselement tussen elektronische constateersystemen van verschillende leveranciers om compatibiliteit te bereiken. het apparaat dat een liefhebber thuis gebruikt voor het registreren van aankomende duiven. verbindingselement tussen elektronisch constateersysteem en printer. proces waarbij het elektronisch constateersysteem de getekende waarden, poules en gezette duiven met elkaar in overeenstemming brengt. Er kunnen immers niet meer duiven worden gepould en/of getekend dan er duiven zijn gezet. de software die zich in de terminal bevindt en de besturing van de functies van de terminal regelt. het apparaat van de liefhebber waarin zich de koppeltabel en andere data ten behoeve van wedvluchten bevinden. door elektronisch constateersysteem te produceren overzicht van wedvluchtgegevens na constatering, waarna nog constateringen kunnen plaatsvinden. Dit overzicht dient als aankomstlijst indien het elektronisch constateersysteem na productie van deze lijst in het ongerede raakt. De layout is identiek aan die van de aankomstlijst, doch de naamgeving is afwijkend.
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
1
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
Algemene systeemeisen 1. De elektronische constateersystemen dienen ten aanzien van de (fysieke) beveiliging getest te zijn door TNO (of een ander door de NPO aan te wijzen instituut) en toelating hebben verkregen van bestuur NPO. 2. De systeemsoftware dient door NPO (of een door de NPO aan te wijzen instituut) te zijn getest en toelating hebben verkregen van bestuur NPO. De NPO publiceert jaarlijks een lijst met toegelaten systeemsoftware voor elektronische constateersystemen. 3. Toelating kan plaatsvinden onder voorwaarden. Dit betekent dat indien de systeemsoftware niet geheel aan de eisen voldoet, doch de afwijking naar mening van de NPO de concoursveiligheid niet in gevaar brengt, de systeemsoftware toch kan worden toegelaten, waarbij er met de leverancier afspraken over (toekomstige) aanpassingen worden gemaakt. 4. De te testen verenigingscomponenten van een elektronisch constateersysteem dienen te bestaan uit een inkorfantenne, atoomklok, printerknoten en knoten of vergelijkbare componenten. 5. Elektronische constateersystemen mogen beschikken over mogelijkheden de wedvluchtdata voor aanvang van de wedvlucht zeker te stellen, zodat deze in geval van een calamiteit kunnen worden gebruikt om de liefhebber op enigerlei wijze toch met zijn eigen wedvluchtdata aan de wedvlucht te kunnen laten deelnemen. Hierbij mag de pc geen enkele functie vervullen !!! Deze (backup)mogelijkheid dient aan de NPO kenbaar te worden gemaakt, waarbij door de NPO wordt bepaald op welke wijze zij zal worden getest (door NPO of enig ander instituut). In ieder geval is toelating door de NPO nodig voordat deze functionaliteit beschikbaar mag worden gesteld. 6. Bij elke wijziging van de systeemsoftware dient het versienummer te worden opgehoogd. Ook bij wijziging van nog niet officieel uitgebrachte (test)systeemsoftwareversies dient ophoging van het versienummer plaats te vinden. Tijdens het vliegseizoen mogen er (behalve t.b.v. bugfixes) geen systeemsoftwareaanpassingen plaatsvinden. Bedoelde aanpassingen mogen eerst worden gedaan na overleg met en goedkeuring van bestuur NPO. 7. De beschikbare systeemsoftware en alle noodzakelijke protocolbeschrijvingen / systeemdocumentatie dienen onvoorwaardelijk aan (door de NPO erkende) leveranciers van applicatiesoftware beschikbaar te worden gesteld, waarbij deze partij te allen tijde rekening dient te houden met de vertrouwelijkheid van de hem ter beschikking gestelde gegevens. 8. De elektronische constateersystemen dienen op een zodanige wijze gedocumenteerd te zijn, dat men zonder verdere ondersteuning van de leverancier met een elektronisch constateersysteem kan werken. 9. Alle handleidingen moeten een goedkeurende verklaring van de NPO hebben.
10. De inkorfantennes dienen beveiligd te zijn tegen ongeoorloofde handelingen. Dit zijn alle handelingen waarbij de wedvlucht in gevaar kan komen. Aangezien het hier om hardware handelt, dient de beveiliging ook hardwarematig te zijn middels toegangspasjes en/of “sleutels”.
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
2
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
Eisen systeemsoftware 1. De elektronische constateersystemen dienen compatibel te zijn met alle door de NPO goedgekeurde elektronische constateersystemen d.m.v. (het “Knotenconcept”). Compatibiliteit betekent hier dat een terminal op de inkorfantennes van alle andere elektronische constateersystemen dient te werken en omgekeerd dat elke inkorfantenne alle terminals van andere elektronische constateersystemen moet kunnen bedienen. Toekomstige systeemsoftware dient (downwards) compatibel te zijn met de goedgekeurde versie van de systeemsoftware 2003. Toelichting: Het is het uitgangspunt van de NPO, de systeemsoftware in 2006 definitief te verklaren voor een aantal jaren. Wijzigingen mogen dan nog wel worden doorgevoerd, maar worden dan geïnitieerd vanuit de leveranciers en niet vanuit de NPO. Dat betekent dat alle toekomstige systeemsoftwareversies compatibel moeten zijn met de versie die in 2006 wordt toegelaten. Het is dan aan de afnemers (liefhebbers) om voor de extra functionaliteit te kiezen en daarvoor te betalen. 2. Alle elektronische constateersystemen dienen te werken conform de versie 1.6 van het UNIVES protocol betreffende de handelingen bij het inkorven, afslaan en de datacommunicatie. 3. Elektronische constateersystemen dienen in staat te zijn alle chipringen te beschrijven in het beschrijfbare deel van de ring (2e 64 bit) volgens afspraken tussen Nederland en Duitsland, die zijn vastgelegd in het document “Elektronischer Taubenring Spezifikationsschema Beschlußvorlage” van 12 mei 2000. Het is hierbij wenselijk dat de ringen beschreven kunnen worden zonder tussenkomst van applicatiesoftware. 4. Elektronische constateersystemen dienen compatibiliteit te garanderen van beschreven chipringen conform het door de leveranciers op te leveren “protocol”. Dit houdt in dat ringen die zijn beschreven door een elektronisch constateersysteem van één leverancier, gelezen én opnieuw beschreven kunnen worden door alle andere elektronische constateersystemen. Hiertoe dienen alle leveranciers het gezamenlijk ontwikkelde en door de NPO overgenomen protocol te implementeren. 5. Het mag niet mogelijk zijn chipringen die reeds voorzien zijn van een geldig land- en verenigingsnummer opnieuw met een afwijkend land of verenigingsnummer te beschrijven. Een hierop betrekking hebbende foutmelding alsmede de aanwezige gegevens moeten getoond worden. 6. De elektronische constateersystemen dienen de volgende chipringen te kunnen verwerken: Benaming: Custom-ID P4065 (SID500) 7F P4165 (SID600) 7A HITAG2 (UCR) CD VR1 14 VR2 (MC601) 70 HITAG-S B0 (Deister); B2 (Motz); B4 (Tauris); B6 (Bricon) B8 (Mega); BA (Benzing); BE (Interfly) De elektronische constateersystemen moeten alle zes genoemde ringen kunnen verwerken (koppelen, inkorven, geheimcode genereren, enzovoort). Chipringen met afwijkende Custom-Ids moeten door de systemen geweigerd worden. De chipringen dienen wel door de NPO toegelaten te zijn. De NPO kan eisen dat de Hitag S chipringen van een kopieerbeveiliging voorzien zijn. 7. De weergave van de chipring mag niet versleuteld zijn.
8. Elektronische constateersystemen dienen ook bij verwerking van het maximaal toegestaan aantal duiven van het betreffende type terminal ongewijzigd te blijven functioneren.
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
3
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
Koppelen 9. Koppelingstabellen mogen alleen in de vereniging met behulp van een PC worden aangemaakt en/of gedownload. Na elke mutatie dient de eerstvolgende print uit de terminal altijd een toevoegings/mutatielijst te zijn. Dit is een overzicht, waarop alleen de gewijzigde data zichtbaar zijn, naast identificatiegegevens waaruit blijkt om welke terminal het gaat (lidnummer, datum mutatie etc.) Op de print van de koppeltabel moet zichtbaar zijn wanneer deze het laatst bijgewerkt is. 10. Tijdens het inkorven moet het mogelijk zijn om zonder tussenkomst van de verenigings-pc een chipring, die voorzien is van het juiste landnummer en verenigingsnummer te koppelen. 11. In de koppelingstabel mag geen dubbel vaste voetringnummer alsmede dubbel chipringnummer voorkomen.
12. Een duifrecord welk door een electronisch-systeem wordt opgeslagen dient wederom op dezelfde wijze (formaat) uitgelezen te worden. Toelichting: Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij de landencodetabel.
13. Bij het koppelen van een chipring dient minimaal het land- en lidnummer (of licentienummer) in de chipring te worden gezet. Word bij een voorafgaande controle van de chipring een afwijkend verenigingsnummer (eerste vier cijfers) uit het lidnummer (8 cijfers) gelezen, dan word deze getoond en de gegevens worden niet overschreven. De chipring mag dan ook niet gekoppeld worden. Dit geldt ook bij een noodkoppeling. Het moet mogelijk zijn de chipring zodra hij bij de vereniging binnen komt met het vereniginsnummer te beschrijven. De opbouw van dit Format is XXXX0000. Indien het verenigingsnummer klopt mag de chipring met een evtl. afwijkend lidnummer beschreven worden. De ringen worden niet gelockt, voor het beschrijven van de reeds aanwezige ringen gelden de afgesproken formaten. Voor de HITAG S chipring gelden de afspraken tussen Deister en Motz. Deze zullen in een apart schrijven verdeeld worden. Toelichting: In tegenstelling tot de laatste eisen mag een chipring nu alleen gekoppeld of beschreven worden indien hij of niet beschreven (nieuw) of met het juiste verenigingsnummer beschreven is. Op deze manier kan gewaarborgd worden dat chipringen alleen binnen een vereniging gebruikt kunnen worden.
Wedvluchtgegevens 14. Elektronische constateersystemen dienen bij zowel aanslag als afslag te checken of het atoomkloksignaal (correct) is / wordt ontvangen. Indien dit niet het geval is, mag het systeem geen verdere functies uitvoeren. Hiervoor dient visuele signalering plaats te vinden op de display. Nadien het systeem correct is opgestart, mag het niet mogelijk zijn de atoomklok langer dan 12 uur niet aan te sluiten. De systeemtijd mag maximaal 12 uur na opstarten geldig zijn. 15. Indien de tijd van een terminal bij afslag > 10 seconden afwijkt van de tijd volgens de atoomklok, dient een visuele signalering (display en op prints) plaats te vinden. 16. Het weergeven van de constateertijden dient in hele seconden te geschieden. 17. De volgorde van de duiven op de aankomstlijst is identiek aan de volgorde van de duiven op de inkorflijst. Om de aankomstvolgorde te kunnen afleiden is op de aankomstlijst een kolom VAK opgenomen, waarin de volgorde van aankomst wordt aangegeven. Er mogen in de uitdraai (bij gelijke constateertijd) geen sorteerslagen zitten. Bij exact dezelfde constatering (tot in tienden van seconden nauwkeurig gemeten) wordt de duif met de laagste tekening / poules op de lijst als eerste geklasseerd. Toelichting: Met de laagste tekening / poule wordt bedoeld de hoogste absolute waarde. Een duif met een getekende waarde 3 heeft een hogere tekening dan een duif met een getekende waarde 5. Een 3e Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
4
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
plaats is immers ook hoger dan een 5e plaats. 18. Er dient een beveiliging te zijn tegen het ongeoorloofd wissen van wedvluchtdata voordat de wedvlucht is afgesloten. De wedvlucht wordt geacht te zijn afgesloten, indien de aankomstlijst is afgedrukt en eventueel de wedvluchtdata via elektronische wijze zijn doorgegeven aan de applicatiesoftware. 19. Het wissen van wedvlucht- of duifgegevens moet per vlucht mogelijk zijn. Als een duif over de inkorfantenne is gehaald (= ingekorfd), moet het mogelijk zijn deze door een verenigings-functionaris met gebruik van een pincode of andere beveiliging (pasjes of “sleutels”) te (laten) verwijderen. 20. Het wissen van wedvluchtdata mag alleen in de vereniging kunnen geschieden met behulp van een wisvrijgave. Deze wisvrijgave kan zijn het afdrukken van een aankomstlijst via de inkorfantenne of bestaan uit een handeling via de verenigings-Pc. 21. Ten behoeve van het “tussentijds veiligstellen” dient een elektronisch constateersysteem een aparte menu-optie “tussentijds veiligstellen” te bevatten. Het overzicht dat met deze menu-optie kan worden gegenereerd heeft dezelfde layout als de aankomstlijst, maar heeft een afwijkende titel: Tussentijdse aankomstlijst. Toelichting: Tot en met de eisen voor het jaar 2000 was het niet strikt noodzakelijk voor het “tussentijds veiligstellen” een aparte menu-optie te hebben. Deze eis is derhalve een aanscherping van eis 19 uit de lijst van eisen t/m 2000. 22. Het einde van de inkorving wordt bepaald door het printen van de inkorflijst. Hierbij worden tevens de data1 in het elektronisch constateersysteem gesynchroniseerd. Alvorens een printopdracht wordt gegeven dient op de display de melding te verschijnen “liefhebber akkoord met inkorving?” Na het printen van de inkorflijst mag het niet meer mogelijk zijn om duiven te kunnen inkorven op betreffende wedvlucht. Toelichting: Deze eis houdt in dat in de printmodule van de inkorfstaat het “op slot zetten” van het elektronisch constateersysteem moet worden ingebouwd. Met deze eis vervalt de mogelijkheid de inkorfprocedure af te sluiten middels een tijdslot, zoals tot 2001 was toegestaan. 23. De elektronische constateersystemen dienen mogelijkheden te hebben om verschillen tussen thuis ingebrachte wedvluchtgegevens en daadwerkelijke inkorfgegevens met elkaar in overeenstemming te brengen. Dit betekent concreet het volgende: Als een getekende duif niet wordt ingekorfd, vervalt de getekende-waarde behorende bij deze duif en schuiven duiven met een lagere getekende-waarde één plaats op. 24. Het aantal gezette duiven en het aantal ingekorfde duiven wordt aan het eind van de inkorfprocedure automatisch gesynchroniseerd. Hierbij geldt dat de waarde van deze velden op niveau 1 gelijk dient te zijn. Op andere spelniveau’s mogen de waarden verschillend zijn mits het aantal gezette duiven maar niet hoger is dan het aantal ingekorfde duiven. Verder worden bij de synchronisatie de velden uit de poulematrix zodanig bijgesteld dat het aantal gepoule duiven nooit hoger mag zijn dan het aantal gezette duiven. 25. De waarde “0” mag niet voorkomen in het veld “getekende”. Het veld “getekende” mag geen twee waarden bevatten, die gelijk zijn aan elkaar. De getekenden-waarden dienen altijd met “1” te beginnen. Dus ook als men bijvoorbeeld thuis (per ongeluk) is begonnen met de waarde “10”, dan dienen alle getekende-waarden ná synchronisatie zodanig te zijn opgeschoven dat de oorspronkelijk laagst ingegeven waarde gelijk wordt aan 1 en oplopend.. 26. Het moet mogelijk zijn om tijdens een lopende vlucht in te korven voor een andere wedvlucht.
1
Het gaat hier om “aantal gezette duiven” en de “poulematrix”
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
5
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
27. Indien duiven thuis zijn gezet voor een wedvlucht en worden ingekorfd op een andere wedvlucht, moet het elektronisch constateersysteem deze inkorving weigeren. Toelichting: Een liefhebber heeft een eigen verantwoordelijkheid in het voorbereiden van de wedvlucht. Indien hij hierin fouten maakt, mag dit geen invloed hebben op de verwerking van andere vluchten. 28. Klokverloop dient te worden afgedrukt op de aankomstlijst welke na de vlucht wordt gemaakt. Klokverloop wordt hierbij gedefinieerd als resultante van het synchroniseren van de klok op het DCF77 signaal, waarbij deze synchronisatie in de vereniging dient plaats te vinden.
29. De elektronische constateersystemen dienen het veld “vaknummer” (uit het UDP-format) te vullen met waarden, die worden bepaald door de volgorde van aankomst. 30. De waarde in het veld vaknummer dient opeenvolgend te zijn binnen 1 wedvlucht en niet over meerdere wedvluchten. 31. Tijdsynchronisatie (= het aanzetten van de “klok”) dient plaats te vinden tijdens de eerste inkorving. 32. De velden “Aantal uitslagen” en “gezette duiven” dienen als onafhankelijke gegevens van de poulegegevens per wedvlucht te worden ingebracht. Hiermee wordt bereikt dat als men niet poult, men toch deze waarden kan/moet ingeven. Indien geen waarde wordt ingegeven, dan wordt op niveau 1 een waarde 0 in het veld “Aantal uitslagen” gezet en wordt het veld “gezette duiven” gevuld met de waarde van het aantal gezette duiven. Men speelt dan dus alleen op dit niveau. De velden “wel/niet op zondag” en “invliegduiven J/N” dienen slechts één maal (per seizoen) te worden ingebracht en onafhankelijk van de poulegegevens te worden opgeslagen. Deze waarden moeten gedurende een seizoen wel te veranderen zijn, hoewel dat weinig tot niet zal gebeuren. Het elektronisch constateersysteem dient de laatst ingevoerde waarde vast te houden tot deze weer wordt gewijzigd.
33. Bij het doorconstateren geldt het volgende: de werkelijke tijd van registratie van een duif mag de constateertijd zijn, mits de terminal de leidraad vormt voor de tijd. 34. Constateren van duiven mag niet meer mogelijk zijn na het printen van een aankomstlijst bij het afslaan. Toelichting: Om oneerlijke beïnvloeding van wedvluchtgegevens te voorkomen moeten wedvluchtdata na het afslaan niet meer “manipuleerbaar” zijn. Dit houdt in dat er niet meer geconstateerd moet kunnen worden na afslag van een wedvlucht. De op de beëindigde wedvlucht ingekorfde duiven mogen wel als trainingsduiven geregistreerd worden.
35. Er zijn twee toegestane methoden om data die in de doorconstateermodule aanwezig zijn, op een geldige wijze aan de terminal door te geven: 1) Alle data in de doorconstateermodule die binnen een tijdspanne van maximaal 43.200 seconden / tellen (=12 uren) gerekend vanaf de ontkoppeling van de terminal zijn geregistreerd, mogen door de terminal worden geaccepteerd. 2) Alle data in de doorconstateermodule die binnen een tijdspanne van 21.600 seconden / tellen (=6 uren) gerekend vanaf de eerste constatering in de doorconstateermodule zijn geregistreerd, mogen door de terminal worden geaccepteerd. Toelichting: Vergelijkbaar als bij eis 34 moet het niet meer mogelijk zijn om na het afslaan van de wedvlucht duiven in de constateermodule vast te houden. Om dit te bereiken is een eis geformuleerd om een maximaal aantal uren te geven waarbinnen data doorgegeven mogen worden aan de terminal. Dit kan dus 12 uur gerekend vanaf de ontkoppeling van de terminal of 6 uren gerekend vanaf de eerste constatering in de doorconstateermodule. De doorconstateermodule dient ook de geheimcode van de chipring uit te lezen en door te geven aan de terminal. Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
6
Versie 3.3 26 januari 2006
Nederlandse Postduivenhouders Organisatie
Output 36. Op de aankomstlijst dient te worden aangegeven op welke aankomst-antenne en eventuele doorconstateermodule de duif is geconstateerd. (bijvoorbeeld ant. 1, ant. 2 etc) 37. Op de aankomstlijst dienen duiven die met de correcte geheimcode in de chipring thuiskomen, de vermelding OK te krijgen. Duiven met een chipring waarvan de geheimcode niet overeenkomt, dienen de vermelding NOK te krijgen en tevens mogen op de prints alsmede het display geen constateertijden vermeld worden. Ook moet het niet mogelijk zijn een vastgestelde NOK-duif (afwijkend geheimnummer) nadien nog met een chip met goed geheimnummer te constateren. Bij het inkorven en bij duiven die niet geconstateerd zijn past geen OK. Toelichting: Deze duif kan dan nadien niet meer handmatig aan de wedvlucht worden toegevoegd. Manipulatie met een identieke chipring is dan ook niet meer mogelijk. 38. De printouts (inkorf- en aankomstlijsten) dienen te voldoen aan de voorschriften van de NPO en zijn voor alle elektronische constateersystemen gelijk. Het maximale aantal tekens op een regel dient begrensd te zijn op 77 characters. 39. Op elke printout dient het versienummer van de systeemsoftware en het uniek identificerend kenmerk van de doorconstateermodule te worden afgedrukt. Op de print moet worden aangegeven dat een duif is doorgeconstateerd en tevens moet achter iedere doorgeconstateerde duif een verwijzing naar/of het doorconstateermodule voor deze duif geprint worden. 40. Per geprinte pagina dient het lidnummer, de naam, het vluchtnummer en de coordinaten worden afgedrukt. Uitgave coordinaten: 10 plaatsen ASCII (VGGMMSS.T0) Verklaring: V = voorteken + of - ; GG = Graden; MM = Minuten; SS = Seconden scheidingsteken = punt; T = tiende van seconde en op het einde een 0 = nul. De nul kan op verzoek van de NPO later door een getal vervangen worden. Toelichting: Met ingang van het seizoen 2006 worden in Nederland de x- en y-as door de WGS84-coordinaten vervangen. Voorbeeld coordinaten: “LATITUDE: +500949.50” en “LONGITUDE: +053539.40” waarbij de Latitude als eerste op de print dient te staan. 41. Het printen dient op een acceptabele snelheid mogelijk te zijn voor een gemiddeld type printer. Hierbij dient de output zoveel mogelijk gecomprimeerd te worden op zo min mogelijk pagina’s. 42. Indien er niet gepould wordt, wordt de poulematrix niet afgedrukt. Wel moet het aantal gezette duiven en het aantal uitslagen per niveau worden afgedrukt op het eerste blad. Minimaal dient het systeem over 10 pouleniveau’s met 25 poules te beschikken. Piet van Gils, secretaris NPO en portefeuillehouder Elektronische Constateersystemen.
Eisen elektronische constateersystemen 2006/2007
7
Versie 3.3 26 januari 2006