EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 28.11.2001 C(2001)3742fin
Betreft:
Steunmaatregel N 168/A/2001 – Nederland Wijzigingen Energiebelasting 2001
Excellentie, Bij schrijven van 19 februari 2001, dat op 13 maart 2001 door het Secretariaat-generaal van de Commissie werd geregistreerd, hebben de Nederlandse autoriteiten, overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, aanmelding gedaan van vijf milieumaatregelen uit het Nederlandse belastingplan 2001. Bij schrijven van 11 mei 2001 heeft de Commissie vragen gesteld; de Nederlandse autoriteiten hebben op die vragen geantwoord in drie brieven - op 21 juni 2001 (geregistreerd door de Commissie op 22 juni 2001), op 3 september 2001 (geregistreerd door de Commissie op 6 september 2001) en op 1 oktober 2001 (geregistreerd door de Commissie op 4 oktober 2001). Op 15 oktober 2001 heeft de Commissie besloten de aanmelding in tweeën te splitsen, omdat één van de maatregelen betrekking had op boscertificaten die eerder verband hielden met het aanmelden van overheidssteun in de landbouwsector. Daarom kregen de vier overige maatregelen het zaaknummer N 168A/2001 toegewezen, terwijl de boscertificaten het zaaknummer N 168B/2001 kregen. 1.
BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGELEN
De vier aangemelde maatregelen zijn fiscale maatregelen die een bijdrage leveren aan het Nederlandse milieubeleid in het kader van de CO2-reductietaakstelling. De maatregelen maken deel uit van het Nederlandse belastingplan 2001, dat op 1 januari 2001 al in werking is getreden. Voor deze vier maatregelen is echter in het belastingplan een bijzondere bepaling opgenomen dat deze maatregelen niet eer in werking zullen treden dan nadat van de Commissie goedkeuring is verkregen op grond van de EU-regels inzake overheidssteun. De vier aangemelde maatregelen zijn: 1.1.
Stimulering Warmte Kracht Koppeling
Warmekrachtkopeling (hierna: "WKK") is voor de Nederlandse autoriteiten een cruciale technologie in hun beleid inzake energiebesparing en hun klimaatbeleid. Stimulering van WKK is voor de Nederlandse autoriteiten een topprioriteit bij het bereiken van de in het Kyotoprotocol vastgelegde doelstellingen inzake reductie van CO2-emissies.
In de afgelopen jaren zijn in Nederland de marktomstandigheden voor WKK-installaties verslechterd. Terwijl de prijs voor aardgas geleidelijk gestegen is, is de elektriciteitsprijs in Nederland gedaald. Zodoende werd de brandstof voor WKK-installaties duurder, terwijl de opbrengsten (elektriciteit) daalden. De Nederlandse autoriteiten verwachten dat deze marktomstandigheden in de komende jaren zullen aanhouden. De liberalisering van de Nederlandse elektriciteitsmarkt zal waarschijnlijk leiden tot een stijgende import van goedkopere elektriciteit. De aardgasprijs was in het midden van de jaren '90 erg laag (als gevolg van een directe correlatie met de prijs voor ruwe olie), maar sindsdien zijn de gasprijzen geleidelijk gestegen en het is weinig waarschijnlijk dat ze in de komende jaren opnieuw zullen dalen tot het prijspeil van medio de jaren '90. De huidige marktomstandigheden hebben een negatieve invloed op de economische waarde van bestaande en toekomstige WKK-installaties, vooral de kleine en middelgrote WKKinstallaties. De Nederlandse autoriteiten verwachten dat, zonder aanvullende steun, het gebruik van WKK-technologie in Nederland zal afnemen - in plaats van toe te nemen. Om het gebruik van WKK te stimuleren wordt een afdrachtkorting voorgesteld van 0,0125 NLG/kWh (0,0056 EUR/kWh) in de regulerende energiebelasting voor alle verbruikers voor alle elektriciteit die wordt geproduceerd in Nederlandse WKK-installaties. De regulerende energiebelasting (hierna: "REB") is een belasting op aardgas- en elektriciteitsverbruik. De REB heeft ten doel een bijdrage te leveren aan de vermindering van de emissies van koolstofdioxide (CO2) en het bevorderen van energiebesparing door het energieverbruik te belasten1. De Nederlandse energiebedrijven moeten de energiebelasting in hun elektriciteitsprijs voor de verbruiker meerekenen en de opbrengsten van de energiebelasting moeten afgedragen worden aan de Nederlandse fiscus. Met de voorgestelde maatregelen mag het energiebedrijf een vermindering van 0,0125 NLG/kWh toepassen op de door hem verschuldigde REB voorzover in die levering elektriciteit is begrepen die is geproduceerd door middel van Nederlandse WKK-installaties én mits hij het met de verminderding gemoeide bedrag doorgeeft aan de exploitanten van de WKK-installatie waar de elektriciteit werd geproduceerd. Er wordt enkel steun verleend voor de elektriciteit die de exploitant van de WKK-installatie netto aan het net levert2. De Nederlandse autoriteiten willen vooral kleine en middelgrote WKK-installaties stimuleren. Daarom is aan de toepassing van de afdrachtkorting ook een bovengrens gesteld van jaarlijks 1 000 GWh per onderneming die een WKK-installatie exploiteert (12,5 miljoen NLG of 5,7 miljoen EUR). In hun aanmelding hebben de Nederlandse autoriteiten ook een tabel opgenomen waarin de kostprijs voor elektriciteit die door verschillende soorten WKK-installaties wordt geproduceerd, vergeleken wordt met de gewone elektriciteitsprijs. De opbrengsten van de geproduceerde warmte moeten worden doorberekend (afgetrokken) in de kostprijs van elektriciteit, omdat de productie van warmte niet los staat van een WKK-installatie.
1
Bij schrijven van 2.3.1999 (SG (99)/D1529) heeft de Commissie besloten dat de Nederlandse Regulerende Energie Belasting geen steun vormde in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.
2
De elektriciteit die de WKK-installatie tijdens de elektriciteitproductie afneemt van het net, wordt in mindering gebracht van de totale aan het net geleverde elektriciteit.
Installatie: Prijzen in cent/kWh
Vaste Variabele kosten kosten
Totaal (t)
Verlies (t-p)
Steun %
Gasmotor
4,4
7,6
12
6,2
20%
Gasturbine afgasketel 22 MW
2,7
6,4
9,1
3,3
37%
Stoom- en gasturbine 50 MW
2,4
6,9
9,3
3,5
35%
Stoom- en gasturbine 70 MW (A)
2,7
5,9
8,6
2,8
44%
Stoom- en gasturbine 70 MW (B)
1,9
6,9
8,8
3
41%
Stoom- en gasturbine 255 MW
1,4
5,7
7,1
1,3
46%
• De vaste kosten worden berekend als de som van de over tien jaar af te schrijven kosten en de kosten voor vast onderhoud en verzekering, verminderd met alle investeringssteun • De variabele kosten worden berekend als de som van de brandstofkosten (op basis van de huidige gasprijs) en de kosten voor exploitatie en regulier onderhoud • p = marktprijs voor elektriciteit: 5,75 cent/kWh3 • Stoom- en gasturbines 70 MW worden onderverdeeld in twee categorieën (A en B): A: wanneer geproduceerde warmte gedeeld door geproduceerde elektriciteit 0,8 is 4 B: wanneer geproduceerde warmte gedeeld door geproduceerde elektriciteit 0,5 is • De steunintensiteit wordt berekend door de voorgenomen steun (1,25 cent/kWh) te delen door het berekende verlies, vermenigvuldigd met 100%. In het voorbeeld van de gasmotor (eerste rij) betekent dit: 1,25 / 6,2 x 100% = 20% • De steunintensiteit voor een stoom- en gasturbine 255 MW wordt verminderd omdat de steun geplafonneerd is op 1 000 GWh (zonder dit plafond zou de intensiteit als volgt zijn: 1,25 / 1,3 x 100% = 96 %) • De maximale steunintensiteit is 46% Om aanspraak te kunnen maken op de afdrachtkorting voor in WKK-installaties geproduceerde elektriciteit, moeten de WKK-installaties een minimaal conversierendement behalen5. De Nederlandse autoriteiten gebruiken daarbij volgende formule:
3
De hier gehanteerde marktprijs voor elektriciteit is de gemiddelde prijs op de Amsterdam Power Exchange (APX) in de periode mei-augustus 2001.
4
De productie van de installatie wordt gekenmerkt door een ratio, die de weergave is van de gemiddeld geproduceerde warmte vergeleken met de gemiddelde geproduceerde elektriciteit. Een ratio van 0,8 betekent dat 120 warmte-eenheden geproduceerd worden tegenover een equivalent van 150 stroomeenheden.
5
Met "conversierendement" wordt bedoeld, de verhouding tussen de hoeveelheid primaire energie die gebruikt wordt om secundaire energie te produceren, en de hoeveelheid secundaire energie die daadwerkelijk wordt geproduceerd. Dit rendement wordt meestal als volgt berekend: (geproduceerde elektrische energie + geproduceerde thermische energie) / gebruikte energie.
Geproduceerde elektrische energie + 2/3 geproduceerde thermische energie ---------------------------------------------------------------------------- > 60% gebruikte energie
Deze formule levert een verplicht minimaal conversierendement van 70 tot 80% op, als aangegeven in punt 31 van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu6 (hierna: "het milieukader"). De kosten van deze maatregel worden geraamd op 260 miljoen NLG (118 miljoen EUR) per jaar. 1.2.
Nihiltarief energiebelasting voor op duurzame wijze geproduceerd gas
De REB is een belasting op aardgas- en elektriciteitsverbruik. De belasting heeft ten doel een bijdrage te leveren aan de vermindering van de emissie van koolstofdioxide (CO2) en het bevorderen van energiebesparing. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van elektriciteit en gas aan de verbruiker. Deze belasting is verschuldigd door de onderneming die levert aan de verbruiker - het energiebedrijf. Indien de levering aan de verbruiker plaatsvindt door een buitenlandse leverancier, die niet in Nederland gevestigd is en aldaar geen vaste inrichting heeft, wordt de belasting geheven van de verbruiker (verleggingsregeling). In de REB is een nihiltarief voor groene stroom opgenomen. Bij schrijven van 16 juni 1998 heeft de Commissie deze maatregel goedgekeurd voor de periode tot 1 januari 20037. Productie van duurzaam gas vindt voornamelijk plaats via vergisting van organisch materiaal en op vuilstortplaatsen. Het staat ook bekend als stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas. Duurzaam geproduceerd gas komt in bovengenoemde Nederlandse regeling voor groene stroom al voor als een duurzame energiebron voor de productie van elektriciteit. Dit betekent dat elektriciteit die opgewekt wordt via duurzaam geproduceerd gas en als dusdanig wordt verkocht, is vrijgesteld van de energiebelasting op elektriciteit. De Nederlandse autoriteiten hebben een maatregel aangemeld waarbij een nihiltarief wordt ingevoerd voor duurzaam geproduceerd gas als zodanig, dat wil zeggen wanneer duurzaam geproduceerd gas aan verbruikers wordt geleverd als gas, zonder in elektriciteit te worden omgezet. Door een directe belastingkorting te geven voor op duurzame wijze geproduceerd gas worden kosten voor het omzetten van gas in elektriciteit vermeden, hetgeen vanuit milieuoogpunt betere resultaten oplevert. De gemiddelde kwaliteit van duurzaam geproduceerd gas is echter doorgaans niet dezelfde als die van normaal aardgas op het aardgasnet voor verbruikers. Daarom moet het op duurzame wijze geproduceerde gas worden gefilterd en opgewerkt, hetgeen resulteert in hogere productie- en leveringskosten. Volgens de Nederlandse autoriteiten bedragen deze extra-kosten gemiddeld 0,34 NLG/m³ (0,15 EUR/m³), vergeleken met de productie- en leveringskosten voor normaal aardgas. De REB voor verbruikers van aardgas bedraagt in 2001: – 0,265 NLG tot 5 000 m3 gas per jaar; – 0,1238 NLG tussen 5 000 en 170 000 m3 gas per jaar, en
6
PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.
7
Steunmaatregel N 752/97, SG(98)/D 4851.
– 0,0230 NLG vanaf 170 000 m3 gas per jaar; In Nederlandse huishoudens bedraagt het gemiddelde gasverbruik 2 150 m3 per jaar8, ver beneden de drempel van 5 000 m3. Het valt te verwachten dat energiebedrijven het voordeel van dit systeem van belastingkorting zullen proberen te maximaliseren door het op duurzame wijze geproduceerde gas zoveel mogelijk aan huishoudens en andere kleine eindverbruikers te verkopen. Indien alle duurzaam geproduceerd gas wordt verkocht aan afnemers met een jaarverbruik van minder dan 5 000 m³, bedraagt de gemiddelde steunintensiteit 78% (0,2650 / 0,34). De Nederlandse autoriteiten verwachten dat de toe te kennen steun zo'n 2 miljoen NLG (0,91 miljoen EUR) per jaar zal bedragen. 1.3.
Stimulering duurzame warmte met energie uit aardwarmte
Deze maatregel geldt voor een bijzondere vorm van duurzaam geproduceerde warmte warmte opgewekt met energie uit aardwarmte. Bij deze technologie wordt aardwarmte gebruikt voor het produceren van proceswarmte, met name voor toepassing van projecten van collectieve verwarming. In projecten voor collectieve verwarming wordt doorgaans gebruik gemaakt van WKK-installaties, aangezien deze installaties warmte én elektriciteit produceren. De stimulering werkt als volgt. In Nederland moeten verbruikers en industrie een energiebelasting betalen op elektriciteit en gas, maar niet op warmte. Volgens de Nederlandse autoriteiten moet het gebruik van warmte als energiebron niet worden ontmoedigd door een belasting, omdat warmte doorgaans wordt geproduceerd door milieuvriendelijke WKKinstallaties. De energiebedrijven moeten de energiebelasting doorrekenen in hun gas- en elektriciteitsprijzen. De energiebedrijven, die energiebelasting verschuldigd zijn op aardgas en elektriciteit, kunnen een afdrachtkorting krijgen, mits de met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte geleverd en verkocht wordt. De korting bedraagt 3,91 NLG (1,78 EUR) per GJ warmte die met energie uit aardwarmte geproduceerd wordt, en geldt enkel voorzover aangetoond werd dat de REB-gelden doorgegeven worden aan de producent van de warmte uit aardwarmte. De korting op de energiebelasting voor gas en elektriciteit zal bijdragen tot de extra-kosten van een aardwarmte-installatie. De hierboven omschreven afdrachtkorting wordt als volgt berekend. Als energie-eenheid wordt de joule gebruikt, en voor grotere volumes de gigajoule (GJ). Een GJ stemt ongeveer overeen met 31,56 m³ aardgas. De productie van met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte wordt vergeleken met de opwekking van warmte uit gewoon aardgas. Voor de laatste productiemethode wordt meestal het tweede tarief van de energiebelasting gehanteerd (voor een jaarlijks gasverbruik tussen 5 000 en 170 000 m³), te weten 0,1238 NLG. Dit levert een korting op van 0,1238 x 31,56 = 3,91 NLG/GJ. Warmte die met energie uit aardwarmte geproduceerd wordt, is nog niet op de Nederlandse markt verkrijgbaar. De Nederlandse autoriteiten verwachten dat met name voor nieuwbouwlocaties initiatieven zullen ontstaan voor het gebruik van dit soort installaties. Om de extra-kosten van deze installaties te berekenen hebben de Nederlandse autoriteiten de geraamde kosten van warmte opgewekt met behulp van aardwarmte-installaties vergeleken met die van normale verwarmingsinstallaties die op aardgas werken. Volgens de huidige marktvoorwaarden zouden de productiekosten voor met energie uit aardwarmte
8
Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), Energie Verslag Nederland 2000, mei 2001.
geproduceerde warmte worden geraamd op tussen 10 en 20 NLG/GJ. Alternatieve kosten voor warmteopwekking met een gewone installatie liggen gemiddeld rond 1,5 NLG/GJ9. De extra-kosten voor de productie van met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte liggen dus tussen 8,5 en 18,5 NLG/GJ (3,9 - 8,4 EUR/GJ). De korting van 3,91 NLG/GJ levert dus een steunintensiteit van tussen 46% en 21% op (3,91/8,5 en 3,91/18,5). Aangezien het hier een bijzonder innovatieve technologie betreft, verwachten de Nederlandse autoriteiten dat het aantal projecten op dit gebied verwaarloosbaar zal zijn, zodat ook de budgettaire derving verwaarloosbaar klein zal zijn. 1.4.
Verlenging tegemoetkoming spoelwater
De spoelwatertegemoetkoming, die is opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag, werd door de Commissie goedgekeurd bij schrijven van 3 juli 199510. Een verlenging van de regeling tot 1 januari 2001 werd door de Commissie goedgekeurd bij schrijven van 26 mei 199811. Een verhoging van de tegemoetkoming werd door de Commissie goedgekeurd bij schrijven van 6 februari 200112. In Nederland is voor het onttrekken van grondwater grondwaterbelasting verschuldigd. Aan ondernemingen die grondwater gebruiken voor omspoelen van meermaals te gebruiken productverpakkingen, wordt een belastingkorting toegekend. Zo'n vijftien ondernemingen maken gebruik van deze regeling - in hoofdzaak bierbrouwerijen, frisdrankenindustrie en zuivelindustrie. De belastingkorting stimuleert ondernemingen herbruikbare productverpakkingen te gebruiken in plaats van meer vervuilende wegwerpverpakkingen. Deze regeling bestaat uit twee componenten: (1)
een vrijstelling in de vorm van een nihiltarief voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken dat bij het spoelen wordt gebruikt;
(2)
ondernemingen die leidingwater gebruiken voor het spoelen kunnen een verzoek tot teruggaaf doen van de belasting die drukt op de betrokken hoeveelheid spoelwater13.
Het normale tarief voor zelfstandige onttrekkers van grondwater werd per 1 januari 2000 verhoogd van 0,1736 tot 0,2634 NLG/m³ (0,079 - 0,120 EUR/m³). Deze verhoging werd door de Nederlandse autoriteiten niet aangemeld, zodat de Commissie voor deze overheidssteun zaak NN 30/A/2000 opende. De maatregel betrof uitsluitend een verhoging van het percentage voor ondernemingen die zelf water onttrekken (optie 1). Alle overige voorwaarden bleven gelijk, waaronder de looptijd van de maatregel - tot 1 januari 2001. Voorts hebben de Nederlandse autoriteiten in dit verband de verzekering gegeven dat de steun ook na de tariefverhoging slechts gedeeltelijk compenseert voor de specifieke extraproductiekosten van ondernemingen die uit milieuoverwegingen productverpakkingen spoelen.
9
Bijvoorbeeld via een collectieve warmtevoorziening die op aardgas werkt.
10
SG(95) D/8442, Steunmaatregel NN 13/95.
11
SG(98) D/4117, Steunmaatregel N 20/98.
12
SG(95) D/285944, Steunmaatregel NN 30/A/2000.
13
De grondwaterbelasting is in de prijs van het leidingwater vervat.
De Commissie was dan ook van oordeel dat deze steunmaatregel - ook na de tariefverhoging acceptabel was14. De einddatum voor de goedkeuring van deze maatregel bleef 31 december 2000. Met de voorgestelde maatregel zoals die thans aangemeld is, wordt een verlenging beoogd van deze fiscale stimulering tot 31 december 2005 en een gelijkschakeling van de tarieven voor grond- en leidingwater. Deze laatste aanpassing komt er op neer dat het algemene tarief voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken, per 1 januari 2001 wordt gelijk gesteld met het tarief voor ondernemingen die voor het spoelen gebruik maken van leidingwater - 0,3594 NLG/m³ (0,163 EUR/m³). Zo stijgt het tarief voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken, per 1 januari 2001 van 0,2634 naar 0,3594 NLG/m³ (0,120 - 0,163 EUR/m³). Op die manier wordt het belastingvoordeel voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken - in de vorm van een nihiltarief - overeenkomstig verhoogd. Ten slotte hebben de Nederlandse autoriteiten aangegeven dat in 2001 besprekingen met het bedrijfsleven geopend zullen worden over de vraag hoe dit beleid voort te zetten. Voor alle eventuele beleidsaanpassingen zou een verplichting gelden tot aanmelding overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag. 1.5.
Looptijd en totale begrotingsmiddelen van de vier maatregelen
De Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd dat de maatregelen vóór 31 december 2005 opnieuw aangemeld zullen worden. Daardoor blijft de looptijd van deze vier maatregelen beperkt tot vijf jaar. Voor deze vier maatregelen is in totaal 1,317 miljard NLG (598,6 miljoen EUR) uitgetrokken.
Maatregel WKK
Jaarlijkse kosten
Over 5 jaar
in EUR
260 miljoen NLG
1300 miljoen NLG
591 miljoen EUR
2 miljoen NLG
10 miljoen NLG
4,5 miljoen EUR
Energie uit aardwarmte
(Verwaarloosbaar)
-
-
Spoelwater
1,37 miljoen NLG
6,85 miljoen NLG
3,1 miljoen EUR
Duurzaam gas
Totaal
2.
263,4 miljoen NLG
1317 miljoen NLG 598,6 miljoen EUR
STANDPUNT VAN NEDERLAND
De Nederlandse autoriteiten stellen zich op het standpunt dat de aangemelde maatregel inzake stimulering van hoogwaardige WKK voldoet aan de voorwaarden inzake exploitatiesteun ten behoeve van WKK-installaties als beschreven in punten 66-67 van het milieukader.
14
Steunmaatregel NN 30/A/2000, door de Commissie goedgekeurd op 21.12.2000, als bevestigd in een schrijven aan de Nederlandse autoriteiten van 6.2.2001, SG(2001) D/285944.
Wat betreft het nihiltarief voor uit duurzaam gas geproduceerde elektriciteit, zijn de Nederlandse autoriteiten van mening dat deze maatregel voortvloeit uit de aard van het stelsel inzake energiebelasting. Doel van deze energiebelasting is een bijdrage te leveren aan de realisatie van de CO2-reductietaakstelling, op basis van het beginsel "de vervuiler betaalt". Volgens de Nederlandse autoriteiten is de tariefstelling van de REB gerelateerd aan de CO2emissie van de aan de heffing onderworpen producten. Daarom is het passend geen energiebelasting te heffen indien geen CO2 (of langcyclisch CO2) wordt uitgestoten. De Nederlandse autoriteiten zijn dan ook van mening dat, gezien de aard en het algemene opzet van het belastingstelsel, het nihiltarief voor uit duurzaam gas geproduceerde elektriciteit niet als steunmaatregel aangemerkt hoeft te worden. De invoering van een nihiltarief voor duurzaam gas is slechts een uitbreiding is van de bestaande praktijk voor groene stroom, die al door de Commissie is goedgekeurd (Steunmaatregel N 752/97, SG(98)/D 4851). Ten aanzien van de stimulering van met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte hebben de Nederlandse autoriteiten verklaard dat de betrokken WKK-installaties, uitsluitend warmte voor de Nederlandse markt zullen produceren. Volgens de Nederlandse autoriteiten is er voor warmte geen grensoverschrijdend handelsverkeer. Bovendien is de fiscale stimulus niet-selectief aangezien de maatregel open staat voor iedere onderneming die voldoet aan de bepalingen uit de belastingwetgeving. Daarom zijn de Nederlandse autoriteiten van mening dat de stimulering van duurzame, met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte geen overheidssteun vormt. Wat de verlenging van de tegemoetkoming voor spoelwater betreft, zijn de Nederlandse autoriteiten van oordeel dat deze maatregel in overeenstemming is met het milieukader, aangezien de steun gelijkt op in het verleden al eerder (met goedkeuring van de Commissie) toegekende steun. Bovendien is de steun eerder beperkt ten opzichte van de extra-kosten voor de betrokken ondernemingen. 3.
BEOORDELING
De Commissie heeft de vier maatregelen getoetst aan artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De Nederlandse autoriteiten hebben voldaan aan hun verplichting uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag door de steunmaatregelen aan te melden vóór de tenuitvoerlegging ervan. In de onderstaande alinea's worden de vier maatregelen afzonderlijk beoordeeld. De Commissie zal eerst nagaan of elk van deze maatregelen overheidssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Is dat het geval, dan worden deze maatregelen, die de stimulering van het milieubeleid ten doel hebben, getoetst aan het milieukader. 3.1.
Stimulering Warmte Kracht Koppeling
Wat betreft de voorgenomen afdrachtkorting op de energiebelasting voor in kleine en middelgrote WKK-installaties geproduceerde elektriciteit, merkt de Commissie op dat de gederfde belastinginkomsten worden gebruikt om WKK-exploitanten te steunen. Allereerst is er sprake van overheidsmiddelen, aangezien de overheid inkomsten uit de energiebelasting derft. De begunstigden van de maatregelen zijn de ondernemingen die kleine en middelgrote Nederlandse WKK-installaties exploiteren welke elektriciteit leveren aan het net. De WKKexploitanten vormen een selecte groep binnen de totale groep elektriciteitsproducenten, die actief zijn in een sector van geliberaliseerde elektriciteitsproductie. De steun voor Nederlandse
elektriciteitsproductie via WKK-installaties zal de mededinging op de elektriciteitsmarkt verstoren of dreigen te verstoren, en kan het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloeden. Daarom komt de Commissie tot de conclusie dat de maatregel "afdrachtkorting energiebelasting voor elektriciteit geproduceerd door WKK-installaties" overheidssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Exploitatiesteun voor niet-industriële WKK-installaties kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, mits voldaan is aan de toepasselijke regels die uiteengezet zijn in punt 66 van het milieukader. In dit opzicht is de Commissie de volgende mening toegedaan. Allereerst wordt in punt 66 van het milieukader verwezen naar de milieu- en economische voorwaarden beschreven in punt 31 van het milieukader. Volgens punt 31 kan steun ten behoeve van WKK eveneens in aanmerking komen voor toepassing van het milieukader, indien kan worden aangetoond dat de betrokken maatregelen gunstig zijn voor de bescherming van het milieu, omdat het conversierendement bijzonder hoog is, omdat het energieverbruik door deze maatregelen wordt beperkt of omdat het productieproces minder schadelijk is voor het milieu. De Commissie zal meer bepaald rekening houden met het soort primaire energie dat in het productieproces wordt gebruikt. De Commissie heeft vastgesteld dat bij deze maatregel de voorwaarden inzake conversierendement hoog zijn, hetgeen een conversierendement van minimaal 70 tot 80% oplevert. Beschouwt men de vraag naar elektriciteit als vast, dan zal het hoge conversierendement resulteren in een daling van het gebruik van energiebronnen. Ten slotte merkt de Commissie op dat de kleine en middelgrote WKK-installaties bij de productie vooral aardgas gebruiken als primaire energiebron. Aardgas wordt beschouwd als een van de schoonste fossiele brandstoffen die beschikbaar zijn. Daarom concludeert de Commissie dat de maatregel voldoet aan de voorwaarden uit punt 31 van het milieukader. Ten tweede kan volgens punt 66 van het milieukader deze steun worden toegekend aan ondernemingen die de openbare distributie van warmte en elektriciteit verzorgen, wanneer de productiekosten van de elektriciteit of de warmte hoger zijn dan de markprijs ervan. Zoals uit de tabel in punt 1.1 blijkt15, is dit hier duidelijk het geval. In dergelijke omstandigheden kan exploitatiesteun worden toegekend op de in de punten 58 tot 65 van het milieukader vervatte voorwaarden. In die punten krijgen de Lid-Staten vier opties. In dit specifieke geval is alleen optie 4 (punt 65) van toepassing. Deze "optie 4" houdt in dat de Lid-Staten de mogelijkheid behouden om exploitatiesteun toe te kennen overeenkomstig de in de punten 45 en 46 vervatte algemene bepalingen betreffende exploitatiesteun. Volgens punten 45-46 van het milieukader moet de duur van de steun beperkt blijven tot vijf jaar. Gaat het om een degressieve maatregel, dan mag de steunintensiteit tot 100% van de extra-kosten bedragen (punt 45). In het geval van niet-degressieve steun, moet de intensiteit ervan beperkt blijven tot maximaal 50% van de extra-kosten (punt 46). De Commissie stelt vast dat:
15
In deze tabel wordt rekening gehouden met de inkomsten die het gevolg zijn van de productie en de verkoop van de warmte, door deze in mindering te brengen van de productiekosten van de elektriciteit, in overeenstemming met de laatste zin van punt 66 van het milieukader.
• de betrokken maatregel niet-degressief is, aangezien het bedrag van de belastingkorting vast en blijvend is. Zodoende is punt 46 van toepassing, waardoor de steunintensiteit maximaal 50% van de extra-kosten mag bedragen; • de looptijd van de maatregel beperkt is tot vijf jaar; • de steunintensiteit afhankelijk zal zijn van de fluctuerende marktprijzen voor elektriciteit en gas. In de huidige marktomstandigheden bedraagt de maximale steunintensiteit 46%. In periodes van hogere elektriciteitsprijzen en lagere gasprijzen kunnen de WKK-installaties concurrerender worden ten opzichte van normale elektriciteitsinstallaties. In dat geval zal de steunintensiteit van WKK-installaties waarschijnlijk toenemen. De Nederlandse autoriteiten hebben zich evenwel gecommitteerd om het steunplafond van maximaal 50% in acht te houden. Daartoe zullen de Nederlandse autoriteiten om de zes maanden een grondige marktanalyse uitvoeren. Indien de steunintensiteit zou toenemen en indien een situatie te verwachten valt met steunintensiteiten van meer dan 50%, dan zou de maatregel zo worden aangepast dat het plafond van een steunintensiteit van 50% behouden blijft. In die situatie zou ofwel de korting van 0,0125 NLG/kWh of het plafond van 1 000 GWh beperkt worden. • De Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd dat de voorzieingen van deze maatregel ook van toepassing zijn op elektriciteit geleverd aan Nederlandse consumenten via het Nederlandse net door exploitanten van vergelijkbare WKK-installaties uit andere LidStaten. Derhalve is de Commissie van oordeel dat de korting op de energiebelasting voor elektriciteit die door niet-industriële WKK-installaties wordt geproduceerd, voldoet aan de voorwaarden uit het milieukader. 3.2.
Nihiltarief energiebelasting voor op duurzame wijze geproduceerd gas
Ten aanzien van de tweede aangemelde maatregel is het oordeel van de Commissie als volgt. Verbruikers die op duurzame wijze geproduceerd gas afnemen, zullen worden vrijgesteld van de REB op elektriciteit. Het energiebedrijf zal de belasting dus niet doorgeven aan de fiscus. Op deze manier worden de producenten van duurzaam gas bevoordeeld ten opzichte van andere ondernemingen, die gewoon aardgas afzetten op dezelfde gasmarkt. Dit voordeel wordt toegekend uit overheidsmiddelen, aangezien de overheid belastinginkomsten derft. De begunstigde producenten vormen een selecte groep gasproducenten, die actief zijn op de geliberaliseerde Europese markt voor gasproductie, waar er een handelsverkeer tussen LidStaten bestaat. Zodoende verstoort de regeling de mededinging, of dreigt zij dat te doen, en beïnvloedt zij het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig. De Nederlandse REB heeft echter primair een milieudoel, namelijk de reductie van CO2emissies. Deze belasting werd ingevoerd om het gebruik van energiebronnen die langcyclische CO2 produceren, te bestraffen omdat deze emissies verantwoordelijk zijn voor klimaatwijziging. Een belangrijk punt hierbij is het beginsel "de vervuiler betaalt". De belasting is dus verschuldigd door verbruikers, voor het gebruik van energiebronnen. Iedere belasting op energiebronnen waarmee een CO2-reductie beoogd wordt, zou idealiter zo geconcipieerd moeten zijn dat zij het koolstofgehalte van de energiebronnen weerspiegelt. Toch zijn er goede redenen om de berekening van het tarief van de energiebelasting op gas te baseren op de hoeveelheid gas (kubieke meter). Ten eerste is het aanpakken van emissies via de gashoeveelheid een passende
manier om de emissies terug te dringen omdat door deze benadering activiteiten inzake energieefficiëntie zullen toenemen. Ten tweede biedt het structureren van de REB in verhouding tot de gashoeveelheid het voordeel van de eenvoud. Duurzaam gas draagt niet negatief bij tot emissies van langcyclisch CO216. Daarom is duurzaam gas geen brandstof waarvoor een bestraffing in de vorm van de REB bedoeld is. Tenslotte dekt de aan producenten van duurzaam gas toegekende steun slechts een deel van hun extra-kosten, zodat er geen sprake zal zijn van overcompensatie. Duurzaam gas draagt niet bij tot emissies van langcyclische CO2, hetgeen volledig in overeenstemming is met de doelstelling van de REB. Een belangrijk punt hierbij is het beginsel "de vervuiler betaalt". Daarom wordt de belasting geheven op traditioneel geproduceerd aardgas. Indien op de lange termijn geen CO2 wordt uitgestoten, is het, gezien de aard en het algemene opzet van het stelsel, logisch dat op duurzaam gas geen REB wordt geheven. Derhalve is het door de Nederlandse autoriteiten aangemelde nihiltarief voor duurzaam gas volgens de Commissie gerechtvaardigd gezien de aard of het algemene opzet van het belastingstelsel. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat de maatregel "nihiltarief voor duurzaam gas" geen overheidssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Zelfs indien, in strijd met bovenstaande aanname, het nihiltarief van de energiebelasting op duurzaam gas niet gerechtvaardigd is door de aard of het algemene opzet van het belastingstelsel - en de maatregel dus overheidssteun vormt - dan heeft de Commissie het volgende overwogen. De invoering van een nihiltarief voor duurzaam gas is een uitbreiding van de bestaande Nederlandse fiscale beleidspraktijk inzake duurzame energie, inzonderheid het nihiltarief voor groene stroom, dat al in 1998 door de Commissie was goedgekeurd17. Volgens punt 52 van het milieukader worden, wanneer een bestaande belasting aanzienlijk wordt verhoogd en de Lid-Staat van oordeel is dat voor bepaalde ondernemingen uitzonderingen noodzakelijk zijn, de in punt 51.1 vastgestelde voorwaarden voor nieuwe belastingen, op analoge wijze toegepast. De energiebelasting op aardgas is sindsdien gestegen van 0,032 NLG/m³ in 1996 (eerste jaar) tot 0,2650 NLG/m³ in 2001. Voorts zijn de Nederlandse autoriteiten van mening dat de producenten van duurzaam gas sterk gesteund moeten worden om een kans te krijgen hun duurzaam gas op de gasmarkt af te zetten. Volgens punt 51.1, sub a), tweede alinea, van het milieukader kan, wanneer een Lid-Staat uit milieuoverwegingen een nieuwe belasting invoert in een sector of over producten waarvoor geen fiscale harmonisatie op communautair niveau heeft plaatsgevonden, of wanneer de voorgenomen belasting van de Lid-Staat hoger is dan het bij de communautaire norm
16
Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas zijn opgenomen in de definitie van hernieuwbare energiebronnen in Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, PB L 283 van 27.10.2001, blz. 33.
17
Steunmaatregel N 752/97, SG(98)/D 4851.
vastgestelde tarief, een vrijstellingsbesluit voor een duur van tien jaar en zonder degressiviteit gerechtvaardigd zijn wanneer een Lid-Staat aan een belastingvermindering voorwaarden verbindt die hetzelfde effect hebben als overeenkomsten die onder meer betrekking hebben op een beperking van de uitstoot. De REB is een belasting in een sector waarvoor nog geen fiscale harmonisatie op communautair niveau heeft plaatsgevonden. Zoals eerder aangegeven, hebben de Nederlandse autoriteiten het nihiltarief voor duurzaam gas beperkt tot een periode van vijf jaar. Het nihiltarief wordt enkel toegekend voor duurzaam gas dat niet negatief bijdraagt tot emissies van langcyclische CO2. Daarom is in de onderhavige zaak de vrijstelling verbonden aan de voorwaarde dat emissies inderdaad ook vermeden worden. Het resultaat van deze vrijstelling is dus in feite beter dan hetgeen met een overeenkomst bereikt had kunnen worden. Tenslotte hebben de Nederlandse autoriteiten bevestigd dat de producenten van duurzaam gas uit andere Lid-Staten een gelijke fiscale behandeling zullen genieten ten aanzien van hun duurzaam gas geleverd in Nederland. Om deze redenen is volledig voldaan aan de voorwaarden uit het milieukader en, indien de afwijking ten faveure van duurzaam gas overheidssteun vormt, dan moet deze worden beschouwd als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. 3.3.
Stimulering van met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte
Wat betreft de stimulering van met energie uit aardwarmte geproduceerde warmte, zal de Commissie eerst nagaan of de regeling beschouwd kan worden als een algemene belastingmaatregel. De Nederlandse autoriteiten hebben verklaard dat er nog geen exploitanten van WKK-installaties zijn die energie uit aardwarmte gebruiken. De maatregel is bedoeld om ondernemingen aan te moedigen voor deze technologie activiteiten te ontwikkelen. De Commissie concludeert dus dat er voor de korte, en mogelijk middellange termijn enkel een selecte groep exploitanten van WKK-installaties baat zal hebben bij deze fiscale maatregel. Gezien zijn economisch effect, gaat het dus om een specifieke maatregel. De begunstigde ondernemingen produceren meestal warmte in combinatie met elektriciteit. Daarom zal de aan de begunstigde ondernemingen verleende financiële steun hun positie versterken, niet alleen op de markt voor warmte, maar ook op de internationale elektriciteitsmarkt. Een dergelijke versterking van de positie van de betrokken ondernemingen tegenover die van andere ondernemingen die met hen in de Gemeenschap concurreren, moet worden beschouwd als een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer. Ten slotte zal de steun worden toegekend in de vorm van een indirecte korting op de energiebelasting. Een korting zal niet op het product zelf (aardwarmte) toegekend worden, omdat er in Nederland op warmte geen energiebelasting wordt geheven. De producenten van met energie uit aardwarmte opgewekte warmte zullen steun ontvangen van de energiebedrijven die een korting zullen krijgen op de energiebelasting op elektriciteit en gas. Aangezien de overheid inkomsten zal derven, wordt dit kortingenstelsel gefinancierd uit overheidsmiddelen. Daarom komt de Commissie tot de conclusie dat de maatregel "stimulering duurzame warmte geproduceerd met energie uit aardwarmte " overheidssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.
De stimulering voor warmte geproduceerd met energie uit aardwarmte kan worden bestempeld als exploitatiesteun ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen, zoals beschreven in deel E.3.3 van het milieukader. Volgens punt 65 van het milieukader behouden de Lid-Staten de mogelijkheid exploitatiesteun toe te kennen overeenkomstig de in de punten 45 en 46 van het milieukader vervatte algemene bepalingen betreffende exploitatiesteun. Bij deze punten is het van belang of de maatregel al dan niet degressief is. De aangemelde maatregel is niet-degressief omdat het een vaste korting betreft. Volgens punt 46 betreffende niet-degressieve steun, moet de looptijd beperkt blijven tot vijf jaar en dient de steunintensiteit beperkt te blijven tot maximaal 50% van de extra-kosten. De looptijd van de maatregel is beperkt tot vijf jaar en de korting tot 3,91 NLG/GJ, hetgeen een steunintensiteit oplevert tussen 21% en 46%. Derhalve is voldaan aan de voorwaarden uit het milieukader en kan de maatregel worden aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. 3.4.
Verlenging tegemoetkoming spoelwater
De Commissie heeft al eerder besloten dat deze maatregel overheidssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst18. Doel van de aangemelde maatregel is een verlenging van de bestaande fiscale stimulering tot 31 december 2005 en een gelijkschakeling van de tarieven voor grond- en leidingwater. Deze laatste aanpassing komt er op neer dat het algemene tarief voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken, per 1 januari 2001 wordt gelijk gesteld met het tarief voor ondernemingen die voor het spoelen gebruik maken van leidingwater. Zodoende stijgt het tarief voor ondernemingen die zelf grondwater onttrekken - en dus ook hun eventuele korting - nà 1 januari 2001 van 0,2634 naar 0,3594 NLG/m³ (0,120 - 0,163 EUR/m³). De extra-productiekosten die ondernemingen maken voor het spoelen van herbruikbare productverpakkingen, kan worden uitgesplitst in gebruik van extra-water, investeringen in gebouwen, uitrusting en opslag, personeelskosten en kosten voor een retoursysteem. De steunintensiteit kan worden berekend door de belastingkorting (0,3594 NLG/m³ of 0,163 €) te delen door de extra-kosten voor het gebruik van water. Op die manier wordt vermeden dat andere extra-kosten voor uitrusting of personeel in aanmerking genomen. De kosten voor extra-water liggen tussen 1 NLG/m³ (0,45 EUR/m³) voor grondwater en 2,5 à 3 NLG/m³ (1,14 à 1,35 EUR/m³) voor leidingwater. Volgens de berekeningsmethode van de Nederlandse autoriteiten ligt de steunintensiteit tussen 36% en 12% (0,3594 / {1 tot 3} x 100%). Zodoende bedraagt de maximale steunintensiteit 36%. De kosten van deze maatregel worden geraamd op jaarlijks 1,15 tot 1,37 miljoen NLG (0,52 - 0,62 miljoen EUR). Volgens punt 46 van het milieukader (exploitatiesteun ten behoeve van afvalbeheer en energiebesparing), is niet-degressieve steun toegestaan wanneer de looptijd ervan beperkt blijft tot vijf jaar en de steunintensiteit beperkt is tot maximaal 50% van de extra-kosten. De looptijd van de maatregel is beperkt tot vijf jaar, en de maximale steunintensiteit bedraagt 36%. Derhalve is voldaan aan de voorwaarden uit het milieukader en kan de maatregel worden
18
SG(95) D/8442, Steunmaatregel NN 13/95; SG(98) D/4117, Steunmaatregel N 20/98, en SG(2001) D/ 285944, Steunmaatregel NN 30/A/2000.
aangemerkt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. 4.
CONCLUSIE
De Commissie concludeert derhalve dat de wijzigingen van de energiebelasting 2001 verenigbaar zijn met de vereisten van het milieukader en met artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. De Nederlandse autoriteiten wordt verzocht de Commissie jaarlijks een rapport te bezorgen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de maatregelen. Iedere aanpassing van de voorwaarden waarop steun toegekend wordt, moet vooraf aangemeld worden.
Ingeval deze brief vertrouwelijke gegevens mocht bevatten die niet mogen worden bekendgemaakt, wordt U verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat U instemt met mededeling aan derden en bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op Internet http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/state_aids. Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of bij faxbericht te worden gericht aan: Commissie van de Europese Gemeenschappen DG Concurrentie - Griffie Overheidssteun Jozef II-straat 70 B-1000 BRUSSEL Faxnummer: (+32) (0)22.96.12.42
Met de meeste hoogachting,
Voor de Commissie
Mario MONTI Lid van de Commissie