2
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
There are many reasons for believing that perhaps more than anywhere else it is at the beginning of any investigation that the source of genius is to be found Northrop Veel onderzoeksteksten zijn al tot mislukken gedoemd voor er ook maar e´e´n woord op papier staat. Dat komt doordat de schrijvers ervan in een eerder stadium, bij de start van hun onderzoek, onvoldoende hebben nagedacht over de uitgangspunten ervan: wat ze, waarom, voor wie, op welke wijze willen of moeten onderzoeken (zie fig. 2.1).
doelstelling waarom?
vraagstelling wat? publiek voor wie?
onderzoeksvoorstel
werkwijze hoe?
hoofdrelaties subrelaties
Figuur 2.1 Uitgangspunten van het onderzoek.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
019
20
Deel I Voorbereiding
Anders gezegd: veel onderzoekers/schrijvers laten na om de vraagstelling, doelstelling, gebruikers en werkwijze van hun onderzoek grondig te analyseren – en de resultaten daarvan vast te leggen in een weloverwogen en overzichtelijk onderzoeksvoorstel. Misverstanden, conflicten, irritaties en frustraties liggen dan van meet af aan op de loer. Figuur 2.1 laat zien dat de vraagstelling centraal staat in het proces dat moet leiden tot een consistent onderzoeksvoorstel: het gaat bij onderzoek om een zorgvuldig geformuleerde vraag die met een duidelijk doel wordt gesteld en waarvan het antwoord op systematische wijze aan een nauwkeurig omschreven publiek moet worden medegedeeld. Uit de figuur blijkt ook dat doelstelling, publiek en werkwijze nauw met de vraag en met elkaar samenhangen. Wijzigingen in het ene element vereisen bijna altijd wijzigingen in de andere elementen. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe vraagstelling, doelstelling, publiek en onderzoeksstrategie moeten worden ingevuld en hoe ze op elkaar kunnen worden afgestemd. Daaraan vooraf gaat een paragraaf over de afbakening van het terrein waarop het onderzoek zal plaatsvinden. 2.1
Terreinafbakening
De eerste stap op weg naar een onderzoeksvoorstel is het in kaart brengen en afbakenen van het onderzoeksgebied. Bij een voorgeschreven onderzoeksonderwerp doe je dat op een andere manier dan bij een ‘vrij’ onderwerp. 2.1.1 voorgeschreven onderzoeksonderwerp Bij onderzoek in opdracht is het van groot belang precies te weten wat er van je wordt verlangd. Veel ‘overbodige’ rapporten – rapporten die niet voldoen aan de verwachtingen van de opdrachtgevers – zijn namelijk het resultaat van niet goed begrepen, vage of onvolledige instructies. De opdrachtnemer heeft zich dan door de opdrachtgever laten afschepen (of heeft genoegen genomen) met een ruwe probleemschets gevolgd door een opdracht in de trant van: ‘Kunt u daarover (??) eens wat (??) op papier zetten?’ ‘Wilt u dat (??) eens uitzoeken?’ Hoe kun je een verkeerd geı¨nterpreteerde opdracht voorkomen? Op twee manieren: door van de opdrachtgever een zorgvuldige briefing (mondelinge instructie) te verlangen en door je op die briefing goed voor te bereiden. Ga de briefing dus niet ‘blanco’ in! Een gedegen voorbereiding daarop maakt het gemakkelijker om met de opdrachtgever mee te denken en gezamenlijk tot een eenduidige formulering
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
020
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
21
van de opdracht te komen. De positieve indruk die je daarmee maakt, zal je bovendien een streepje voor geven – van belang wanneer je de opdracht in concurrentie moet binnenhalen. Informeer je daarom vooraf over de organisatie waarbinnen de opdracht moet worden uitgevoerd en over de sector waartoe de organisatie behoort. Dat kan aan de hand van de volgende vragen: – Welke producten of diensten levert de organisatie? – Wie zijn de belangrijkste afnemers ervan? – Welke (concurrentie)positie neemt zij in ten opzichte van andere organisaties? – Is ze een zelfstandige organisatie of vormt ze een onderdeel van een groter geheel? – Tot welke sector behoort ze? – Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen of problemen binnen die sector? – Hoe gaat de organisatie met die ontwikkelingen of problemen om? – Doet ze het beter of slechter dan andere organisaties binnen die sector? Veel antwoorden op deze vragen zijn uiteraard te vinden op de site van de organisatie. Maar kijk voor meer (objectieve) antwoorden verder op internet. Daar zijn talloze bestanden te raadplegen met informatie over bedrijven, instellingen en sectoren. Enkele belangrijke zijn opgenomen in het kader.
Internetsites met informatie over bedrijven, instellingen en sectoren www.kvk.nl: Kamer van Koophandel verschaft informatie over individuele bedrijven, sectoren en ontwikkelingen in die sectoren www.eim.nl: Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf www.evd.nl: Economische Voorlichtingsdienst: marktverkenningen en marktinformatie over belangrijke sectoren in het buitenland en landeninformatie www.beleidsonderzoek.nl: overzicht belangrijkste beleidsonderzoeken in Nederland www.nielsen.com: marktonderzoek wereldwijd www.cbs.nl: Centraal Bureau voor de Statistiek: cijfers over bevolking en bedrijfsleven www.jaarverslag.com: jaarverslagen Nederlandse bedrijven www.marktadvies.com: jaarverslagen Nederlandse bedrijven
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
021
22
Deel I Voorbereiding
www.corporateinformation.com: jaarverslagen Amerikaanse bedrijven www.hoovers.com: jaarverslagen Amerikaanse bedrijven
Recente ontwikkelingen worden eveneens beschreven op de sites van zakenbladen als Intermediair, Zibb, Bizz, Sprout, Quote en ManagersOnline en op de sites van de vakbladen binnen een bedrijfstak.
begrippen
historie organisatie definiëren operationaliseren opzet onderzoek
randvoorwaarden
uitkomsten onderzoek rapportage onderzoek
probleemstelling
vraagstelling
uiteindelijke opdracht
achtergronden
doelstelling
publiek
Figuur 2.2 Aandachtspunten voor de briefing.
In de briefing zelf moeten in ieder geval de punten ter sprake komen die in figuur 2.2 worden genoemd. Zie er niet tegenop, uit vrees voor dom of brutaal te worden versleten, bij onduidelijkheden stevig door te vragen. Maar al te vaak heeft de opdrachtgever geen helder beeld van het probleem of stapt deze te gemakkelijk heen over kwesties waarover je beslist meer moet weten om te kunnen bepalen of een onderzoek binnen je mogelijkheden ligt. Een positief kritische houding tijdens de briefing leidt op zijn minst tot een duidelijkere, maar bijna altijd ook tot een beknoptere en soms zelf tot een andere opdracht dan de oorspronkelijke. Maar dat niet alleen. Je betrekt daarmee de opdrachtgever nadrukkelijker bij het onderzoek en bij jou als onderzoeker. Je laat immers zien dat jou er veel aan gelegen is met voor de ander bruikbare resultaten te komen.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
022
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
23
Maak verder aan het eind van de briefing met de opdrachtgever afspraken over: – data voor vervolggesprekken; – gesprekken met andere personen die bij de opdracht betrokken zijn; – de wijze waarop je binnen de organisatie zult worden geı¨ntroduceerd. Vergeet ten slotte ook niet de opdrachtgever te informeren over de eisen die de opleiding stelt aan het onderzoek en de rapportage daarover. Dat kunnen eisen zijn die de opdrachtgever onverschillig laten (bijvoorbeeld de methodische onderbouwing van het onderzoek) of in de weg lopen, maar die voor een positieve beoordeling van je werk door de opleiding van essentieel belang zijn. In de rest van deze paragraaf volgt een toelichting op de in figuur 2.2 genoemde onderwerpbeperkende items van de briefing: achtergronden, begrippen en randvoorwaarden. In de paragrafen 2.2 tot en met 2.4 wordt uitvoerig ingegaan op de drie overige briefingpunten: vraagstelling, doelstelling en publiek van het onderzoek. a Wat is de achtergrond van de opdracht? Zorg er allereerst voor dat je een goed beeld krijgt van de organisatorische en inhoudelijke context van de opdracht. Over de organisatorische context ben je al veel te weten gekomen in de voorbereiding op de briefing. In de briefing zelf kun je deze informatie verifie¨ren en opheldering vragen over organisatorische zaken die nog onduidelijk zijn. Maar belangrijk in dit stadium is vooral informatie over de inhoudelijke context van het onderzoek. Dan gaat het om (een eerste) antwoord op vragen als: – Wat is de aard van het te onderzoeken probleem? – Wanneer, waar en hoe is het ontstaan? – Waarom is het een probleem? – Welk doel moet met de oplossing ervan worden gerealiseerd? – Wat is er al aan gebeurd, over bekend, over geschreven? – Wie zijn erbij betrokken? Hoe staan ze ertegenover? Vraag ook alle stukken op die voor de organisatorische en inhoudelijke verkenning relevant zijn: bedrijfsbrochures, interne nota’s, jaarverslagen, personeelsorganen en organisatieschema’s.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
023
24
Deel I Voorbereiding
b Hoe moeten de begrippen worden ingevuld? Duidelijk moet zijn wat dient te worden verstaan onder de in de opdracht genoemde begrippen. Laat de opdrachtgever deze begrippen definie¨ren en – zo mogelijk – operationaliseren. Een definitie geeft aan wat een begrip betekent, een operationalisatie hoe het moet worden waargenomen of gemeten. Zo kunnen we het begrip ‘student’ definie¨ren als ‘iemand die studeert in het wo of hbo’ en operationaliseren als ‘iemand die als zodanig staat ingeschreven bij een door het Rijk erkende instelling van wo of hbo’. Een begrip als ‘intelligentie’ kan in een bepaalde context misschien worden gedefinieerd als ‘het vermogen om onder druk de juiste beslissingen te nemen’; een daarbij behorende operationalisatie zou kunnen zijn ‘de scores op de intelligentietests X, Y en Z’. Misschien moeten ook de relaties tussen de begrippen worden geoperationaliseerd. Dat kan een rol spelen wanneer impliciet (‘In hoeverre...’) of expliciet naar die relatie (samenhang, verband, invloed) wordt gevraagd. Hoe moet die relatie worden gemeten en vastgelegd? Een begrip kan op verschillende manieren worden geoperationaliseerd. Belangrijk is dat de gekozen operationalisering valide (of geldig) is: ze moet meten wat ze beoogt te meten. Dat is vooral erg moeilijk bij abstracte begrippen als ‘intelligentie’, ‘arbeidsmotivatie’ of ‘klanttevredenheid’. Je zult dan een of meer verschijnselen (indicatoren) moeten aanwijzen die het begrip vertegenwoordigen. Maar het is altijd weer de vraag of die verschijnselen het wel voldoende dekken. Dekt bijvoorbeeld ‘het aantal klachten van klanten’ wel voldoende het begrip ‘klanttevredenheid’? Meten is weten, luidt een bekend gezegde, maar dat gaat alleen op als je weet wat je meet. Bij praktijkonderzoek is het daarom belangrijk de opdrachtgever mee te laten denken in de operationalisering van een begrip. Anders loop je het risico iets onbedoelds te gaan onderzoeken. Wees je er verder van bewust dat, afhankelijk van de gekozen operationalisering, op e´e´n en dezelfde vraag verschillende antwoorden mogelijk zijn. De ogenschijnlijk spectaculaire daling van 2005 op 2006 van het aantal huishoudens dat in Nederland onder de armoedegrens leefde – van 10,5 naar 6,5% – illustreert dat. Die daling was niet te wijten aan betere economische omstandigheden, maar aan een andere definie¨ring en operationalisering van het begrip ‘armoede’. Zonder die verandering was dat percentage nagenoeg ongewijzigd gebleven.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
024
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
25
c Zijn er randvoorwaarden? Ga ten slotte met de opdrachtgever na of er bepaalde specificaties of randvoorwaarden zijn waarmee je in het onderzoek rekening moet houden. Die randvoorwaarden kunnen betrekking hebben op de uitvoering, de uitkomsten of de rapportage van het onderzoek. – Randvoorwaarden inzake de uitvoering van het onderzoek zijn bijvoorbeeld de te hanteren uitgangspunten (theoriee¨n, methoden, middelen, technieken, documenten), de al of niet erbij te betrekken personen en instanties, de te onderzoeken opties, de mee te nemen subthema’s, de doorlooptijd van het onderzoek, de ervoor beschikbare financie¨n, menskracht en faciliteiten. – Randvoorwaarden gesteld aan de uitkomsten van het onderzoek verwijzen naar de criteria waaraan de voorgestelde oplossing moet voldoen (betrouwbaarheid, nauwkeurigheid, gewenste procentuele stijging of daling, kosten, termijn waarop de voorgestelde oplossing effect moet sorteren, te vermijden neveneffecten, aansluiting bij al bestaande zaken). – Randvoorwaarden inzake de rapportage kunnen betrekking hebben op de functie, indeling, vormgeving en de vertrouwelijkheid ervan. Bij een in de praktijk uitgevoerd afstudeeronderzoek zullen bijvoorbeeld afspraken moeten worden gemaakt over de wijze waarop het rapport tegemoet zal komen aan zowel de wensen van de opdrachtgever als die van de opleiding (zie par. 2.4). 2.1.2 vrij onderzoeksonderwerp Wanneer je zelf een onderwerp moet kiezen, weet je op grond van eigen belangstelling meestal wel op welk terrein dat moet liggen: je hebt er in de colleges of in je stage mee te maken gehad, je wilt er na je studie verder in gaan. In dit laatste geval is het handig alvast via het (afstudeer)onderzoek in je belangstellingsgebied expertise te ontwikkelen. Dat geeft je bij een latere sollicitatie naar een functie binnen dat gebied een voor anderen moeilijk in te halen voorsprong. Meer dan je concurrenten heb je dan immers de mogelijkheid om in een sollicitatiegesprek je kennis en je enthousiasme over dat gebied te etaleren. Maar zover is het nog niet. Nu gaat het om de vraag: Hoe vind ik binnen dat terrein een geschikt (afstudeer)onderwerp? Figuur 2.3 schetst een procedure. Ze bestaat uit vijf stappen.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
025
26
Deel I Voorbereiding
onderzoeksgebied verkennen
uitvoerbaar onderwerp kiezen
onderwerp afbakenen
centrale begrippen definiëren
gekozen onderwerp voorleggen
Figuur 2.3 Procedure voor het vaststellen van een geschikt onderzoeksonderwerp.
1 Verken het gekozen onderzoeksgebied Start je zoektocht naar een geschikt onderwerp met een globale verkenning van het onderzoeksgebied. Trek daarvoor een bepaalde hoeveelheid tijd uit. Anders bestaat het risico dat je blijft zoeken zonder knopen door te hakken. Bij die verkenning kun je op verschillende, elkaar vaak aanvullende, manieren te werk gaan: – Noteer al brainstormend wat je reeds van het onderwerp weet of, erover nadenkend, te binnen schiet. Doe dat in de vorm van een zogenoemde mindmap. Daarvoor gebruik je een gekanteld A4-papier, waarop je in het midden het onderzoeksgebied noteert. Teken een cirkel om dat gebied. Plaats vervolgens daaromheen alle zaken en vragen die bij dat gebied in je opkomen en verbind ze via lijntjes met de cirkel. Volgorde en relevantie zijn niet van belang. Bekijk of die zaken en vragen weer andere oproepen. Verbind die dan opnieuw via lijntjes met de al eerder genoteerde elementen. Groepeer eventueel bij elkaar horende elementen met kleuren, symbolen of kaders. Zo ontstaat een ‘hersenspinsel’ aan ideee¨n over het centrale onderzoeksgebied. Figuur 2.4 toont een voorbeeld van een mindmap. ‘Mindmappen’ werkt overigens het best als je dat in een aantal sessies doet. De tussenliggende periodes zorgen voor afstand, waardoor je in een volgende sessie je denken weer gemakkelijker alle kanten op kunt laten gaan. – Praat met anderen (docenten, medestudenten, begeleiders) over het onderzoeksgebied. Dat dwingt je het toe te lichten, aan te geven waarom het zo interessant voor je is, je twijfels en aarzelingen
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
026
27
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein are ect
er me prod.
duurzaam
h per
genetische ma
nipulatie?
m
in de
rv le
es
co
ns um in
de
minde
rgie
ren
ene
dsto
gron
r men
sen
ruimte
effectiever gebruik hulpbronnen
n
ene red
maatr egelen
zuiniger met energie it iversite met biod ijs zuiniger nderw nis + o en ken er st inve
bru nd la
schaarste hul pbronnen che omis econ gen belan
uitgangs punt
duurzaamheid
rio de
ffen
e ichtig evenweging afw
sociale belangen
ecolog ische belang en
le iona rnat king inte enwer sam
nd janeir o burg
johannes
o
ot
ky
tie
si po f
tie
n
ge n niet-duurzaam
en toff
ief
ecologische
urz
aa
m
de rne
ruik
me
t
verlie
s bio
poli
tiek
e en
n
dive
rsite it
soc
iale o
nru
st
d in
bo
zon
w
m
aardwarmte
de
r te
her geb
on
e rgi
wa
randering
voedsel
ne
vervuiling ht luc
klimaatve
t hou
prod.
du
ee
te im
gro
g ontbossin energieproblemen
po sit
a eg
am
tuur
vo l
urz
s na
klimaatverandering
ge
nd
du
verlie
s ond t gr por
ne
rla de
Figuur 2.4 Voorbeeld van een mindmap.
erover kenbaar te maken en in te gaan op hun reacties. Daardoor worden de (on)mogelijkheden ervan duidelijk. Loesje: “Ik vertelde je wat ik zelf ook nog niet wist.” Docenten hebben bovendien op grond van hun voorkennis vaak weet van witte vlekken in het onderzoeksgebied, van vragen die bij andere onderzoeken binnen dat gebied zijn blijven liggen of van vragen die door deze onderzoeken juist zijn opgeworpen. – Kijk wat er op internet over het onderzoeksgebied is te vinden. Dat kan via een zoekmachine als Google. Maak daarbij eventueel ook gebruik van de link ‘Gelijkwaardige pagina’s’ in je zoekresultaten. Via deze link kun je aan een groot aantal min of meer verwante bronnen komen zonder dat je daarvoor nieuwe zoektermen hoeft in te voeren. Handiger dan een zoekmachine is vaak een onderwerpsgids (webindex), bijvoorbeeld die van Yahoo! of DMOZ, of een specifieke onderwerpsgids binnen het vakgebied. Zo’n onderwerpsgids ‘daalt af’ van algemene naar steeds specifiekere onderwerpen. Daardoor krijg je een goed beeld van het soort informatie dat binnen een onderwerpsveld voorhanden is.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
027
28
Deel I Voorbereiding
– Loop – heel globaal! – de publicaties langs die er in de bibliotheek over het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Algemene werken, zoals handboeken en naslagwerken, maken je vertrouwd met de voornaamste theoriee¨n, begrippen en achtergronden van het onderzoeksgebied. Een goede ingang is vooral de in de meeste bibliotheken aanwezige elektronische versie van de Encyclopaedia Britannica. Recente vakpublicaties en congresverslagen kunnen je informeren over de jongste ontwikkelingen in een vakgebied. Soms bevatten ze ook aanbevelingen of suggesties voor verder onderzoek. – Verlies niet uit het oog dat het in dit stadium alleen maar gaat om een eerste orie¨ntatie in de literatuur. Neem die dus ‘quick and dirty’ door, uitkijkend naar controversie¨le kwesties, onopgeloste of eenzijdig belichte zaken, niet-onderzochte consequenties en onderzoeken van anderen waarop is voort te borduren. Bekijk ook altijd de boeken die links en rechts staan van het boek dat je wilde vinden. Ze gaan over hetzelfde thema of over verwante thema’s. Die kunnen je een onderwerp aanreiken waaraan je in eerste instantie niet hebt gedacht – een verschijnsel dat serenpenditeit wordt genoemd. De Nederlandse onderzoeker en columnist Pek van Andel, die veel over serenpenditeit heeft gepubliceerd, omschreef het met de volgende analogie: “zoekend naar de naald in de hooiberg, vind je niet de naald maar wel de boerendochter (of de boerenzoon).” 2 Kies een uitvoerbaar onderzoeksonderwerp Rond de orie¨ntatie af met het kiezen van een onderzoekbaar en haalbaar onderwerp. Dat is een onderwerp waarover voldoende gegevens beschikbaar of verkrijgbaar zijn, dat op een redelijke manier is te behandelen binnen de beschikbare tijd en dat voldoet aan de richtlijnen van de opleiding. Idealiter gaat het om een onderwerp dat je van meet af aan e´cht interesseert. Dan raak je er niet zo snel op uitgekeken en is het gemakkelijker er gemotiveerd aan te blijven werken wanneer het even tegenzit. Je hebt er wel maanden mee te maken! Maar ook een op het eerste gezicht minder boeiend onderwerp wordt vaak interessant wanneer je bereid bent je er goed in te verdiepen, nieuwsgierig bent, jezelf vragen erover kunt stellen (Hoe komt dat? Waarom is dit nog niet uitgezocht? Waarom lopen de meningen erover uiteen? Hoe hard is dit?). Wees in ieder geval niet overambitieus. Pretendeer niet het ‘definitieve werk’ over het onderwerp te willen schrijven. Een onderwerp hoeft ook niet echt nieuw of origineel te zijn. Nieuw en origineel zijn bij onderzoek bijna altijd betrekkelijke begrippen. Meestal gaat het bij ‘origineel’ onderzoek trouwens om iets bescheideners: iets wat al
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
028
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
29
bekend is binnen A blijkt ook toegepast te kunnen worden binnen B, iets wat alleen leek te gelden voor C gaat bij nader inzien ook op voor D. Dat verklaart ook waarom juist de snijvlakken van disciplines de productiefste gebieden zijn van nieuwe benaderingen. Bedenk bovendien dat een krampachtige speurtocht naar een originele invalshoek doorgaans minder oplevert dan een tekst waarin voor het eerst een vertrouwd probleem overzichtelijk in kaart wordt gebracht of bekende verschijnselen op een rijtje worden gezet. 3 Baken het onderzoeksonderwerp af Op een oppervlakkig verhaal vol triviale informatie zit niemand te wachten. ‘Diep’ verdient in het algemeen de voorkeur boven ‘breed’. Dat is voor alle bij een scriptie betrokken partijen leuker, spannender en waardevoller: er bestaat een grotere kans op werkelijk nieuwe informatie. Een illustratieve anekdote over de creatieve inspiratie die het gevolg kan zijn van dit afbakeningsproces, is te vinden in Robert Pirsigs boek Zen of de Kunst van het Motoronderhoud. Pirsig portretteert daarin een studente die hopeloos vastloopt als ze een tekst wil schrijven over haar studiestad, maar tot haar eigen verbazing een boeiende tekst inlevert nadat ze zich op zijn aanraden had beperkt tot de voorgevel van een van de gebouwen in die stad. Ga dus na of je op het onderzoeksprobleem kunt inzoomen door slechts e´e´n of enkele aspecten ervan te behandelen, of door een beperktere periode of geografische spreiding te kiezen. Je komt op die manier vanuit bijvoorbeeld het onderwerp klimaatverandering via broeikasgassen, de uitstoot van CO2, de afvang van CO2, methoden voor de afvang van CO2, bij e´e´n specifieke methode voor de afvang daarvan: de pre-combustionmethode. Zo’n inperking scheelt ook in de hoeveelheid te bestuderen literatuur. Hoe ver je bij dat inzoomen moet of kunt gaan, hangt af van de eisen van je opleiding en de verwachtingen van je begeleiders. 4 Definieer en operationaliseer de centrale begrippen Ook wanneer je zelf het onderzoeksonderwerp bepaalt, is het belangrijk de centrale begrippen te definie¨ren en – zo nodig – te operationaliseren (zie par. 2.1.1). Dat maakt vaak een nog nauwkeuriger afbakening van het probleem en het onderzoek mogelijk, en vergroot de kans dat je een onderzoek binnen de gestelde tijd kunt afronden. Afhankelijk van de aard van je onderzoek kun je voor de begripsomschrijvingen het best als volgt te werk gaan: – Conformeer je bij theoriegericht onderzoek aan de definities die in de vakliteratuur aan je begrippen worden gegeven. Anders loop je
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
029
30
Deel I Voorbereiding
het risico in een ‘theoretisch vacuu¨m’ terecht te komen, dat het later moeilijk maakt de resultaten van je onderzoek te vergelijken met die van anderen. Bovendien maken standaarddefinities het je gemakkelijker gegevens op te sporen en zonder (veel) bewerking bruikbaar te maken. – Formuleer bij praktijkgericht onderzoek zelf bij je begrippen passende definities (‘Onder ... versta ik ...’). Aan de definities in de literatuur heb je meestal weinig. Ze zijn o´f te algemeen o´f te complex voor je specifieke onderzoekssituatie. Controleer vervolgens of de in je definities genoemde aspecten en onderdelen in de werkelijkheid waarneembaar zijn. Is dat niet het geval, vervang ze dan door of vul ze aan met indicatoren of criteria waarmee dat wel mogelijk is. Je operationaliseert dan je begrippen. Die indicatoren en criteria kun je vaak achterhalen door te kijken naar de gevolgen of de uitwerking die een te definie¨ren begrip (bijvoorbeeld arbeidsmotivatie) in de praktijk heeft. 5 Leg je keuze voor aan je begeleider Ga ten slotte na of je begeleider zich in de keuze van je onderwerp kan vinden en verifieer bij hem of haar aan welke eisen de uitwerking en presentatie ervan moeten voldoen. Een door de opleiding opgestelde lijst van beoordelingscriteria biedt, zoals recent onderzoek onder universitaire scriptiebegeleiders aantoonde, daarvoor onvoldoende houvast.1 Die criteria zijn vaak zo abstract geformuleerd dat docenten ze op verschillende manieren kunnen invullen. Docenten zullen de criteria bovendien uiteenlopend waarderen. Zorg er daarom voor dat je precies weet wat je begeleider van het onderzoek en van de scriptie verwacht. Dat betekent overigens niet dat je het in alles met je begeleider eens moet zijn. Ga aan de andere kant ook niet zomaar je eigen gang. Doe dat wel in overleg. Open communicatie en duidelijk uitgesproken verwachtingen maken je onderzoekstraject een stuk gemakkelijker. 2.2
Vraagstelling
Het is verleidelijk, nu het onderzoeksonderwerp in kaart gebracht en afgebakend is, er onmiddellijk mee aan de slag te gaan. Maar dat is niet verstandig. Stel eerst vast vanuit welke invalshoek je het onderwerp moet of wilt bekijken. Die invalshoek, ook wel probleemstelling
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
030
31
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
genoemd,* bestaat uit de vraagstelling en doelstelling van het onderzoek. In formule: Ik onderzoek ... onderwerp omdat ik wil weten ... vraagstelling teneinde ... doelstelling
probleemstelling
Drie voorbeelden:
Voorbeeld 1 Ik onderzoek... het gebruik van Engels in Nederlandse personeelsadvertenties, omdat ik wil weten... wat het effect daarvan is op de attitudes van de lezers van deze advertenties ten aanzien van de organisatie en de geadverteerde functie, teneinde... empirisch vast te stellen of de claim juist is dat het gebruik van Engels in landen waar het niet de voertaal is, prestigeverhogend werkt.
Voorbeeld 2 Ik onderzoek... Computer Supported Cooperative Learning (CSCL), omdat ik wil weten... wat het effect daarvan is op het leerproces van studenten, teneinde... te beoordelen of het zinvol is CSCL toe te passen in het hoger onderwijs.
In het eerste voorbeeld is de doelstelling theoretisch relevant: vooral wetenschappers zijn in de uitkomsten ervan geı¨nteresseerd. In het tweede voorbeeld is de doelstelling praktisch relevant: bepaalde burgers, beroepsgroepen of maatschappelijke groeperingen hebben baat bij de uitkomsten van het onderzoek. * Van oudsher is het begrip probleemstelling een synoniem voor vraagstelling. In die zin wordt het nog door velen gebruikt. De term zelf en de synonymie met vraagstelling zorgen voor nogal wat verwarring. Daarom is langzamerhand de gewoonte ontstaan om de term probleemstelling te reserveren voor de doelstelling en vraagstelling tezamen. In die betekenis wordt de term ook in dit boek gehanteerd. Controleer echter wel in het overleg met opdrachtgever en begeleider of ieder onder ‘probleemstelling’ hetzelfde verstaat!
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
031
32
Deel I Voorbereiding
In veel gevallen zijn de onderzoeksresultaten zowel theoretisch als praktisch relevant, zoals het volgende voorbeeld illustreert.
Voorbeeld 3 Ik onderzoek... een aantal vraagstellingen in scripties uit diverse vakgebieden, omdat ik wil weten... hoe het is gesteld met de formele kwaliteit van deze vraagstellingen, ten einde... – een didactiek van de vraagstelling te ontwikkelen (theoretisch), – zodat studenten en hun begeleiders beter leren een goede vraagstelling te bedenken en te formuleren (praktisch).
Controleer of de doelstelling goed aansluit bij de vraagstelling. Daarbij worden vaak twee soorten fouten gemaakt: – De doelstelling is te ruim, ‘overambitieus’: Ik onderzoek het pre-combustionproces voor CO2-afvang, omdat ik wil weten of dit minder energie vraagt dan het oxyfuelproces, ten einde een bijdrage te leveren aan het tegengaan van klimaatveranderingen. (Minder ambitieus en dichter bij huis is bijvoorbeeld: teneinde een weloverwogen keuze tussen deze twee processen mogelijk te maken.) – De doelstelling is te eng: overlap vraag- en doelstelling: Ik onderzoek het innovatieve gedrag van medewerkers in dienstverlenende bedrijven, omdat ik wil weten welke determinanten daarvoor zijn aan te wijzen, teneinde meer inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op het innovatieve gedrag van deze medewerkers. (Beter is bijvoorbeeld: teneinde een methode te ontwikkelen waarmee de innovatieve potentie van een dienstverlenend bedrijf ‘gemeten’ kan worden. Of: teneinde ondernemers en beleidsfunctionarissen te helpen de innovativiteit van hun organisatie te verbeteren.) 2.2.1 eisen aan vraagstellingen Niet iedere vraag is geschikt als vraagstelling. Een goede vraagstelling is relevant, haalbaar en precies. – Relevant is de vraagstelling wanneer ze vraagt naar niet aanwezige kennis waarmee het doel dat met het antwoord op de vraagstelling wordt nagestreefd, geheel of gedeeltelijk kan worden gerealiseerd.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
032
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
33
– Haalbaar is de vraagstelling wanneer ze is te beantwoorden in de tijd die voor het onderzoek is uitgetrokken e´n met de faciliteiten die daarvoor beschikbaar zijn (financie¨n, menskracht, informatiebronnen, apparatuur). – Precies is de vraagstelling wanneer ze duidelijk en exact formuleert waarover wat voor soort kennis wordt gevraagd. Ee´n gek kan immers meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden. De vraagstelling moet, met andere woorden, zo nauwkeurig mogelijk verwoorden over welke (in aantal, ruimte en tijd begrensde) onderzoekseenheden welk type uitspraak wordt verlangd. Gaat het om het in kaart brengen van een of meer verschijnselen (= beschrijving)? Om het waarom of waardoor van iets (= verklaring)? Om het beoordelen van een zaak (= evaluatie)? Om de verandering of de verbetering van een bepaalde situatie (= ontwerp in de vorm van een maatregel, advies of plan)? Als niet duidelijk is over welk domein welk type uitspraak wordt gevraagd, heeft dat twee vervelende gevolgen: het is e´n moeilijk de relevantie en de haalbaarheid van de vraagstelling te beoordelen, e´n moeilijk uit de vraagstelling passende deelvragen af te leiden. En dat laatste heeft weer tot gevolg dat vaak niet duidelijk is welke gegevens in het onderzoek moeten worden verzameld. Het is niet gemakkelijk een relevante, haalbare en precieze vraagstelling te formuleren. Een goede techniek om te controleren of de vraagstelling aan deze eisen voldoet, is je een voorstelling te maken van het juiste antwoord. Vraag je af of de lezer iets aan dat antwoord zou kunnen hebben en of je dat antwoord inderdaad kunt geven. Ga verder na of er nog andere antwoorden mogelijk zijn die we´l passen bij de vraag, maar die duidelijk niet bedoeld zijn. Probeer met antwoorden expres ‘ernaast te schieten’. Lukt dat, dan is je vraag waarschijnlijk niet precies genoeg en zul je haar moeten aanscherpen. 2.2.2 voorbeelden van vraagstellingen Aan het criterium van precisie voldoet bepaald niet de volgende vraag:
Hoe kunnen we een wiskundig model maken van de communicatie tussen automatiseerders en financie¨le afdelingen?
De wetenschapsfilosoof Bas Haring,2 aan wie dit voorbeeld is ontleend, merkt over deze vraag op dat ze weliswaar zeer wetenschappe-
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
033
34
Deel I Voorbereiding
lijk klinkt – ‘wiskundige modellen’! – maar dat ze als uitgangspunt voor onderzoek onbruikbaar is. Dat blijkt uit de volgende vereenvoudigde variant: ‘Hoe kunnen we een model maken van een koffiezetapparaat?’ Dat kan, om maar eens wat te noemen, door er een tekening van op papier te zetten, door er een wasafgietsel van te maken, door er een verhaaltje over te schrijven, door een aantal koffiezetapparaten te filmen enzovoort. Er zijn kortom talloze manieren om modellen van koffiezetapparaten te maken. Maar op dit soort antwoorden is iemand hier niet uit. De vraag is, met andere woorden, niet precies. Waaraan is de imprecisie van de vraag te wijten? Aan de ‘Hoe kan’aanloop! Die aanloop maakt op een vraag allerlei antwoorden mogelijk – bedoelde en niet-bedoelde. Vervang deze aanloop daarom altijd door een formulering die zo nauwkeurig mogelijk aangeeft naar wat voor soort antwoord je op zoek bent. Hoe doe je dat? Door je voor te stellen hoe dat antwoord zou moeten luiden. Dat lukt je niet bij de vraag: ‘Hoe kunnen we een model maken van een koffiezetapparaat?’ Maar dat kan wel bij vragen als: ‘Op welke punten verschilt model e´e´n van een koffiezetapparaat van model twee?’ (Een mogelijk antwoord: op de punten A, D en F.) ‘Welk model van koffiezetfabrikant X is beter, gezien de criteria zus en zo?’ (Een mogelijk antwoord: model B.) Wat voor ‘Hoe-kan’-vragen geldt, gaat ook op voor ‘Hoe-moet’-vragen. Ze zijn niet precies: het is onduidelijk welk soort kennis wordt verlangd, bijvoorbeeld:
Hoe moet het personeelsbeleid worden ingericht als we de flexibiliteit van de onderneming willen vergroten?
Dat komt ook doordat het bij dit soort vragen niet gaat om kennisvragen, maar om handelingsvragen. Dat zijn vragen die meer van doen hebben met de doelstelling dan met de vraagstelling. Vermijd daarom ‘Hoe-kan’- en ‘Hoe moet’-vragen. Bespaar de lezers ook ingewikkelde vraagstellingen. Ze zijn vaak een gevolg van het misverstand dat een vraagstelling uit e´e´n vraag moet bestaan. Dan worden in die ene vraag allerlei typen subvragen aan elkaar geplakt. Dat maakt de vraag e´n moeilijk leesbaar e´n minder precies, zoals voorbeeld 1a laat zien.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
034
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
35
(1a) Wat zijn de mogelijke consequenties voor het wervings- en opleidingsbeleid van onze organisatie van de te verwachten ontwikkelingen in de vraag naar en het aanbod van universitair geschoolde informatietechnologen in de komende drie jaar?
Uit deze vraag zijn de vragen af te leiden zoals weergegeven in voorbeeld 1b. (1b) Wat doen we momenteel aan de werving van universitair geschoolde informatietechnologen? Welke geschatte behoefte heeft onze organisatie in de komende drie jaar aan universitair geschoolde informatietechnologen? Wat is het verwachte aanbod van deze specialisten in deze periode in Nederland? Welke aanpassingen vraagt het verschil tussen vraag en aanbod in ons wervings- en opleidingsbeleid?
Uit deze afleiding blijkt dat het hier gaat om drie diagnostische subvraagstellingen die een beschrijving verlangen, en e´e´n hoofdvraagstelling die een advies verlangt. Dat is voor een goed begrip van de aard van het onderzoek en de wijze waarop het zal worden uitgevoerd voor de lezers wel zo duidelijk. Ook de vraagstelling in voorbeeld 2a kan daarom beter worden opgesplitst in de twee vraagstellingen in voorbeeld 2b.
(2a) Op welke punten voldoet het vigerende beleid van de gemeente Harendam aan de relevante beoordelingscriteria voor effectief beleid van de gemeentelijke overheid? (2b) Hoe luiden de relevante beoordelingscriteria voor effectief beleid van de gemeentelijke overheid? (vraagt om beschrijving). Aan welke van deze criteria voldoet het vigerende beleid van de gemeente Harendam we´l en aan welke niet? (vraagt om evaluatie).
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
035
36
Deel I Voorbereiding
Gebruik geen vraagstellingen die uitsluitend bestaan uit een of meer gesloten vragen: vragen die met een werkwoord beginnen en alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord kunnen worden. (De enige uitzondering vormen toetsende vragen: vragen van het type: ‘Voldoet X aan norm Y?’) Zo’n vraag is bijna altijd onvolledig. Zie voorbeeld 3a.
(3a) Is het mogelijk in onze onderneming gebruik te maken van het voorraadbeheersingssysteem S-Pro?
Het is een opdrachtgever in dit geval natuurlijk niet te doen om een simpel ‘ja’ of ‘nee’. Deze zal een toelichting op het antwoord willen. Die toelichting kan kort zijn als het antwoord volmondig ‘ja’ of ‘nee’ is. Maar meestal zal het gaan om een antwoord in de trant van: op sommige punten wel, maar op andere punten alleen na aanpassing. Men kiest dan weleens voor: ‘In hoeverre...?’ Vraagstellingen die hiermee beginnen, maken echter ook niet duidelijk welke kennis moet worden geproduceerd. Een volledig open vraag verdient de voorkeur. Voorbeeld 3a kan daarom beter worden vervangen door voorbeeld 3b. Merk op dat deze herschrijving bestaat uit twee nevengeschikte hoofdvragen.
(3b) Welke onderdelen van het voorraadbeheersingssysteem S-Pro zijn voor onze onderneming direct bruikbaar? Welke aanpassingen/aanvullingen zijn gewenst om het voor ons integraal bruikbaar te maken?
Beschouw hoe dan ook de vraagstelling die je in dit stadium formuleert altijd als een voorlopige. In de paragrafen 2.3 tot en met 2.5 worden onderwerpen besproken – doelstelling, publiek en werkwijze – die het nodig kunnen maken de vraagstelling bij te stellen. 2.2.3
uitwerkingsstructuren van vraagstellingen We hebben in paragraaf 2.2.1 gezien dat uit de formulering van een vraagstelling moet blijken welk type uitspraak wordt verlangd: een inventarisatie van gegevens (een beschrijving), een analyse (verklaring of prognose), een evaluatie (oordeel), een ontwerp (maatregel, advies of plan). Uit het type uitspraak volgt ook de wijze waarop de vraag-
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
036
37
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
stelling moet worden uitgewerkt in deelvragen. Dat gebeurt uiteraard bij een vraagstelling die een inventarisatie verlangt anders dan bij een vraagstelling die een ontwerp vereist. Grofweg zijn die uiteenlopende uitwerkingen in deelvragen te herleiden tot twee onderzoeksstructuren: een informatiegerichte en een argumentatiegerichte onderzoeksstructuur. Deze structuren corresponderen weer met de twee belangrijkste tekstsoorten: beschrijvingen en betogen. Ze onderscheiden zich, behalve door hun opbouw, vooral door hun verschillende afsluitingen (zie fig. 2.5). informatiegerichte onderzoeksstructuur argumentatiegerichte onderzoeksstructuur
beschrijving betoog
slot besluit conclusie aanbeveling
Figuur 2.5 De twee voornaamste uitwerkingsstructuren van vraagstellingen.
De informatiegerichte onderzoeksstructuur resulteert in beschrijvende teksten: teksten waarin een schrijver een of meer verschijnselen inventariseert of analyseert zonder daaraan conclusies te verbinden. De schrijver ordent alleen maar een verzameling gegevens over een verschijnsel op zodanige wijze dat de lezers daarvan een duidelijker beeld krijgen dan ze tot dan toe hadden. Hij of zij is uitsluitend aanwezig in de organisatie van de gegevens. Verder niet. De argumentatiegerichte onderzoeksstructuur leidt tot betogende (of persuasieve) teksten: teksten waarin een schrijver op basis van argumenten stelling neemt: het oordeel, de maatregel, het advies of het plan waarmee zo’n tekst wordt afgesloten. De kwaliteit van die argumenten bepaalt of de lezer zich zal kunnen vinden in het oordeel, de maatregel enzovoort. De schrijver laat, met andere woorden, in betogende teksten, in tegenstelling tot in beschrijvende teksten, nadrukkelijk merken aanwezig te zijn. (Overigens bevat de argumentatiegerichte onderzoeksstructuur ook altijd een beschrijvend deel: de zaken die worden gee¨valueerd of voorgesteld, moeten immers eerst worden beschreven. De vraagstellingen in voorbeeld 1b en 2b in paragraaf 2.2.2 illustreren dat.) De op deze twee typen onderzoeksstructuren gebaseerde teksten verlangen van een schrijver niet alleen een andere manier van denken en schrijven, maar ook een andere omgang met het slot van de tekst. Betogende teksten worden afgerond met het onderdeel Conclusie en/ of Aanbevelingen; bij beschrijvende teksten past alleen Slot, Besluit of
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
037
38
Deel I Voorbereiding
Nabeschouwing. In paragraaf 10.6 wordt aan deze afsluitende onderdelen uitvoerig aandacht besteed. 2.3
Doelstelling
2.3.1 functies van de doelstelling Bij een vraagstelling hoort een doelstelling. Deze heeft ten opzichte van de vraagstelling twee belangrijke functies. In de eerste plaats heeft ze een sturende functie. Een aardige illustratie van deze functie is te vinden in Alice in Wonderland.
“Kan je me zeggen wat ik moet doen om mijn doel te bereiken?” vroeg Page. “Dat hangt er nogal van af wat je doel is”, antwoordde Princess. “Dat weet ik niet”, zei Page, “en het kan me eigenlijk ook niet zoveel schelen wat mijn doel is.” “Dan maakt het weinig uit wat je doet”, zei Princess.
Of om het met een Chinees spreekwoord te zeggen: “Voor wie niet weet waar hij heen wil, zijn alle wegen goed.” Met andere woorden: van de doelstelling dient af te hangen hoe de vraagstelling moet worden aangepakt. Wat moet wel en wat moet niet in het onderzoek worden betrokken? Behalve een sturende heeft de doelstelling ook een evaluerende functie – vooraf en achteraf. In het licht van de doelstelling kan iemand die een onderzoek krijgt opgedragen of iemand die een onderzoeksvoorstel moet goedkeuren, op voorhand beoordelen of het voorgenomen onderzoek haalbaar is en zal leiden tot een voor de wetenschap of de praktijk bruikbare uitkomst. De doelstelling maakt het mogelijk kosten, baten en belangen tegen elkaar af te wegen. Later, als het rapport op tafel ligt, kunnen de lezers uit de doelstelling afleiden waarom de onderzoeker zo en niet anders te werk is gegaan en wat de onderzoeksresultaten waard zijn. 2.3.2
spraakverwarring over het begrip doelstelling Vervelend is dat niet iedereen onder het begrip doel(stelling) hetzelfde verstaat. Dat komt doordat er bij een onderzoek sprake kan zijn van twee soorten doelen, namelijk het doel in een onderzoek en het doel van een onderzoek.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
038
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
39
a Het doel in het onderzoek Het doel in het onderzoek is het beantwoorden van de onderzoeksvraag (de vraagstelling). Dat moet op een voor de lezer informatieve en/of overtuigende wijze gebeuren. Vandaar dat dit doel ook wel het retorische doel wordt genoemd. Luidt bijvoorbeeld de vraagstelling: ‘Op welke plaatsen, met welke technieken en tegen welke kosten kan de fabricage van product X worden geautomatiseerd?’ dan is het doel in het onderzoek aan te geven waar en hoe dat kan gebeuren en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Maar we hebben het dan bij vraagstelling en doelstelling over twee kanten van dezelfde zaak. Daarom is het weinig zinvol de term doelstelling in dit verband te gebruiken. b Het doel van het onderzoek Het is verstandiger de term doelstelling te reserveren voor het doel van het onderzoek. Dat doel, ook wel het strategische doel genoemd, is vrijwel nooit uit de onderzoeksvraag af te lezen. Het is het waarom, waartoe ervan – de verantwoording ervan. Wat wil je met het antwoord op de onderzoeksvraag bereiken? Of, wanneer je in opdracht werkt: wat heeft de opdrachtgever ermee voor? Welk resultaat of effect streeft deze daarmee na voor zichzelf of voor de organisatie? Om bij ons voorbeeld te blijven: waartoe moet worden nagegaan waar, hoe en tegen welke kosten de fabricage van product X kan worden geautomatiseerd? Het maakt voor de wijze waarop deze vraag moet worden aangepakt nogal wat uit of dat doel bijvoorbeeld is: – de productiviteit van het bedrijf te vergroten; – de concurrentiepositie te versterken; – ruimte voor nieuwe producten te cree¨ren; – de kwaliteitsbewaking te verbeteren; – het personeelsbestand in te krimpen; – de arbeidsomstandigheden te verbeteren; – certificering mogelijk te maken; – de uitval te verminderen; – gelijke tred te houden met ontwikkelingen bij concurrenten; – productielijnen sneller te kunnen ombouwen; – enzovoort. Stel dat je denkt met het eerste doel te maken te hebben, terwijl de opdrachtgever het zesde – verbetering van de arbeidsomstandigheden – voor ogen heeft. De kans is dan groot dat de opdrachtgever je rapport als ‘waardeloos’ zal kwalificeren, omdat het voorbijgaat aan het beoogde doel of – erger nog – dat doel ondergraaft.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
039
40
Deel I Voorbereiding
2.3.3 eind- en tussendoelen Het voorgaande betekent niet dat er bij onderzoek altijd maar e´e´n doel in het geding is. Vaak zijn er einddoelen en tussendoelen. Is het einddoel bijvoorbeeld het vergroten van de productiviteit van het bedrijf per werknemer, dan zouden mogelijke tussendoelen kunnen zijn: de uitval te verminderen en het ziekteverzuim terug te dringen. En die tussendoelen zouden weer doelen kunnen zijn voor onderzoeken naar mogelijkheden om de kwaliteitscontrole te verbeteren, het aantal storingen terug te dringen, de arbeidsmotivatie te verhogen, de werkomstandigheden te verbeteren, het verzuimbeleid te wijzigen enzovoort. Elk tussendoel is een middel om een hoger doel te bereiken. Zo ontstaat een doelenboom (zie fig. 2.6). Die boom maakt duidelijk hoe je het onderzoek moet aanpakken of hoe je het kunt positioneren en afbakenen ten opzichte van het uiteindelijk te bereiken doel, dat vele vervolgonderzoeken verderop kan liggen. productiviteit per werknemer verhogen
einddoel
tussendoelen
middelen
ziekteverzuim terugdringen
uitval verminderen
kwaliteitscontrole verbeteren
storingen terugdringen
arbeidsmotivatie verhogen
werkomstandigheden verbeteren
verzuimbeleid wijzigen
Figuur 2.6 Schematisch overzicht van een doelenboom.
In het schema van figuur 2.6 zijn de tussendoelen zowel middelen voor het einddoel als doelen voor de middelen. Figuur 2.7 vat het besprokene samen. Ze laat verder zien dat afhankelijk van de twee typen onderzoek waarin het onderzoeksveld ruwweg kan worden ingedeeld – praktijkonderzoek en theoretisch onderzoek – het doel van een onderzoek maatschappelijk of wetenschappelijk van aard is. Die twee soorten doelstellingen vereisen elk een eigen aanpak. Ze worden in de volgende paragrafen besproken.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
040
41
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
doelstelling doelstelling in onderzoek
doelstelling van onderzoek
antwoord op vraagstelling
waarom van vraagstelling
praktijkonderzoek
theoretisch onderzoek
maatschappelijk
wetenschappelijk
Figuur 2.7 Soorten doelstellingen.
2.3.4 doelstelling van praktijkonderzoek Het doel van praktijkonderzoek – ook wel toegepast onderzoek of handelingsonderzoek genoemd – is (een bijdrage te leveren aan) het verklaren, verbeteren of oplossen van een maatschappelijk, organisatorisch of technisch probleem. Vaak gaat het alleen maar om ‘het leveren van een bijdrage’. Het probleem waarvoor bijvoorbeeld een oplossing moet worden gevonden, is dikwijls zo complex en omvangrijk dat het uit te voeren onderzoek alleen maar een gedeeltelijke oplossing daarvoor kan aandragen. ‘Probleem’ hoeft in dit verband overigens niet per se iets negatiefs te betekenen. De term moet ruimer geı¨nterpreteerd worden als ‘kwestie’ of ‘vraagstuk’. Ook neutrale kwesties (bijvoorbeeld de invloed van een cursus studievaardigheid op het studierendement, de mate waarin klanten tevreden zijn over de kwaliteit van een product of een dienst) kunnen dus onderzoeksproblemen zijn. Ervaren onderzoekers zullen voor ze een praktijkgerichte onderzoeksopdracht accepteren altijd een verkennend vooronderzoek uitvoeren. Die ‘pilot study’ moet duidelijk maken wat nu precies het probleem is van de opdrachtgever en welke (bijdrage aan de) oplossing daarvoor van de onderzoekers wordt verwacht. Op grond van die diagnose zullen ze besluiten de opdracht te accepteren, de opdrachtgever voorstellen haar te wijzigen, of de opdracht teruggeven.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
041
42
Deel I Voorbereiding
a Verkenning van de ‘praktijk’ In de briefing (zie par. 2.1.1) is de opdrachtgever al ingegaan op de symptomen, oorzaken en gevolgen van het te onderzoeken probleem. Maar daarmee is praktisch nooit alles gezegd wat daarover te zeggen valt. Vaak is nog onvoldoende duidelijk waar het probleem of het conflict precies ligt, welke onuitgesproken of onbewuste normen, criteria, eisen, belangen en verwachtingen daarbij in het geding zijn. Het is belangrijk daarover vroegtijdig gedetailleerde(re) informatie te verzamelen. Dat kan op de volgende manieren: – Wissel behalve met de opdrachtgever ook met anderen van gedachten over het probleem. Pleeg over de selectie van die anderen overleg met de opdrachtgever. Bij voorkeur gaat het om personen die vanuit diverse invalshoeken (functies, disciplines, hie¨rarchische niveaus) bij het probleem betrokken zijn. Niet zelden verschillen zij niet alleen van de opdrachtgever, maar ook van elkaar in hun kijk op het probleem en het gewenste doel. Die uiteenlopende visies zul je met elkaar in overeenstemming moeten brengen om tot een eenduidige probleemdefinitie te komen. Probeer er daarom in een klein aantal, korte orie¨nterende interviews (vijf `a tien) achter te komen: welke visies er zijn op de aard, oorzaken en urgentie van het probleem; welke belangen in het geding zijn; in welke richting een oplossing voor het probleem moet worden gezocht; hoe bereid de betrokkenen zijn om aan de oplossing van het probleem mee te werken. .
. .
.
Een belangrijk extra voordeel van deze persoonsgerichte benadering is dat daarmee de (belangrijkste) personen die met het probleem te maken hebben, nadrukkelijk bij het onderzoek worden betrokken. Dat vergroot het draagvlak voor het onderzoek en voor de daaruit voortvloeiende adviezen en maatregelen. Gebruik de informatie uit de hiervoor genoemde interviews en die uit de (bedrijfs)documenten die je voorafgaand daaraan hebt gelezen, om een zogenoemd conceptueel model voor het probleem op te zetten. Dat is een schema waarin je het probleem visueel analyseert: welke begrippen of aspecten zijn daarin aan de orde en wat zijn de relaties tussen die begrippen en aspecten. Zo’n schema heeft een aantal grote voordelen. Hoe meer je het probleem daarin visueel uiteen weet te rafelen, hoe beter je: kunt zien of geheel of gedeeltelijk onderzoek daarvan haalbaar is; .
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
042
43
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
.
.
deelvragen kunt opstellen over de daarin genoemde items en over de verbanden tussen deze items; de opdrachtgever duidelijk kunt maken hoe je tegen het probleem aankijkt.
Stel dat je om de kosten van de gezondheidszorg terug te dringen, wordt gevraagd de samenwerkingsmogelijkheden tussen een ziekenhuis en een verpleeghuis te onderzoeken. Je denkt dat dit onder andere kan door ervoor te zorgen dat typische ‘verpleeghuispatie¨nten’ zo snel mogelijk doorstromen van het ziekenhuis naar het verpleeghuis. Een verpleeghuis werkt niet alleen goedkoper, maar verleent ook een beter op die patie¨nten afgestemde zorg. Je hebt overigens gehoord dat die doorstroming ook al wordt bevorderd door het aparte financieringssysteem voor ziekenhuizen en verpleeghuizen. Daarnaast zouden beide instellingen moeten overwegen hun interne apparaat gemeenschappelijk te beheren. Wat levert dit alles op? Ten eerste: kostenbesparingen. Die zouden de directies van de instellingen kunnen stimuleren verdere samenwerking te zoeken. Ten tweede: een betere kwaliteit van de zorg. Die zou patie¨nten ertoe kunnen brengen meer aan hun eigen genezingsproces mee te werken. Die kwaliteitsverbetering zou bovendien medici kunnen motiveren om meer werk te maken van het medical audit, hetgeen ook kwaliteitsverhogend werkt. Deze probleemanalyse resulteert in het schema dat in figuur 2.8 is weergegeven.3
gemeenschappelijk beheer samenwerking ziekenhuisverpleeghuis
tevredenheid directie kostenbesparing
doorstroming patiënten financieringssysteem
medewerking patiënten kwaliteit van zorg
medical audit
motivatie medici
Figuur 2.8 Voorbeeld van een conceptueel schema.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
043
44
Deel I Voorbereiding
– Ga na of het door de opdrachtgever geformuleerde doel geconcretiseerd kan worden door het te specificeren en te kwantificeren. Vaak is de doelstelling niet specifiek genoeg, omdat ze te ver weg ligt, zich te hoog in de doelenboom bevindt (zie fig. 2.6). Dat is het geval bij doelen als ‘meer winst te maken’, ‘continuı¨teit van de onderneming te waarborgen’ of ‘hoger rendement op investeringen te behalen’. Zo’n algemene doelstelling kan te weinig fungeren als sturing voor de wijze waarop de opdracht moet worden aangepakt. Het onderzoek dreigt dan te gaan zwalken. Een ‘lagere’ doelstelling kan dat voorkomen. Concretiseer het doel zo mogelijk ook door het te kwantificeren. Met hoeveel procent of met welke absolute cijfers moet de aan te dragen oplossing het in de doelstelling genoemde verschijnsel doen stijgen of dalen? Binnen welke termijn? Het doel is niet ‘de klanttevredenheid te verbeteren’, maar ‘het aantal klachten van klanten over de telefonische bereikbaarheid binnen e´e´n jaar met 10 procent te verminderen’. Die kwantificering of operationalisering maakt het mogelijk het onderzoek af te bakenen, meer richting te geven en de haalbaarheid ervan in te schatten. b Moeilijkheden bij praktijkonderzoek Soms blijkt uit het vooronderzoek dat de oorspronkelijke onderzoeksopdracht moet worden aangepast of zelfs beter kan worden teruggegeven. Dat is een zaak van behendig onderhandelen en – bij teruggave van de opdracht – van tactisch manoeuvreren. Het is niet slim de opdrachtgever tegen de haren in te strijken. Dan maak je het jezelf moeilijk de gewenste gewijzigde opdracht of eventueel een andere opdracht te krijgen. Aanpassing van de opdracht kan nodig zijn als deze bij nader inzien te ruim is. Misschien kun je dan een stapje terug doen door alleen een deel van probleem te onderzoeken of alleen een deel van de opdracht uit te voeren. In het eerste geval beperk je bijvoorbeeld het onderzoek tot de beschrijving en verklaring van het probleem, maar ga je niet op zoek naar oplossingen ervoor. Het onderzoek levert dan alleen een bijdrage aan de oplossing van het probleem. In het tweede geval voer je van een meerledige opdracht alleen een deel uit. Luidt de opdracht bijvoorbeeld om op basis van zelf te ontwikkelen criteria een bepaalde organisatie te beoordelen, dan kun je aan de opdrachtgever voorstellen het onderzoek te beperken tot het ontwikkelen van deze criteria (of gebruik te maken van bestaande criteria en het onderzoek volledig te concentreren op toepassing van deze criteria op de beoogde organisatie).
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
044
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
45
Aanpassing van de opdracht kan ook aan de orde zijn als de opdrachtgever onrealistische verwachtingen heeft over de resultaten daarvan, of een niet volledig of zelfs vertekend beeld heeft van het te onderzoeken probleem (bedrijfsblindheid). Dat laatste komt nogal eens voor, immers: “A fish is the last creature capable of understanding the water” (Marshall McLuhan). Dan zul je de opdrachtgever ervan moeten overtuigen dat het probleem elders ligt of anders geı¨nterpreteerd moet worden. Dat is niet altijd even gemakkelijk. Onderhandelen over wijziging van de opdracht is vooral lastig als de opdrachtgever de door je aangewezen problematische situatie als bevredigend ervaart of zich daar sterk verantwoordelijk voor voelt. Teruggave van de opdracht is noodzakelijk als het vooronderzoek op voorhand duidelijk maakt dat: – je over onvoldoende kennis of tijd beschikt om het onderzoek goed te kunnen uitvoeren (en inperking van de opdracht niet mogelijk is); – vereiste gegevens, faciliteiten, ondersteuning of begeleiding ontbreken; – aan de randvoorwaarden van de opdrachtgever of de eisen van de opleiding niet kan worden voldaan; – tegenstrijdige belangen en doelstellingen onvoldoende draagvlak voor het onderzoek en voor de oplossing zullen opleveren; – bepaalde personen of groepen door deelname aan het onderzoek of door de resultaten ervan beschadigd of benadeeld kunnen worden; – de opdrachtgever (vermoedelijk) een verborgen agenda erop nahoudt. Wat betreft dit laatste punt: wees op een verborgen agenda vooral bedacht als bij de formulering van het probleem ook meteen al een oplossing wordt gesuggereerd. De kans is groot dat het gaat om een oplossing waarmee de opdrachtgever zelf niet voor de dag durft te komen (‘Wij willen het eigenlijk niet, maar onderzoek heeft aangetoond dat...’) of dat de oplossing een heikel ander probleem dient waarover men liever zwijgt. Twee voorbeelden van onduidelijke praktijkopdrachten.
Voorbeeld 1 Een productmanager wil weten wat de effectiviteit is geweest van een gevoerde reclamecampagne. Dat lijkt op het eerste gezicht een geschikte onderzoeksvraag. Maar of dat inderdaad zo is,
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
045
46
Deel I Voorbereiding
hangt af van het doel dat de opdrachtgever met het antwoord daarop nastreeft. Is dat: – het beoordelen van de prestaties van het reclamebureau? – het opsporen van mogelijke bezuinigingen? – de keuze van het reclameconcept en de reclamestrategie? – een betere verdeling van het reclamebudget over de mediumtypen?4 Als het gaat om de eerste doelstelling, is de door de productmanager geformuleerde onderzoeksvraag op zijn plaats. Maar het is zeer gevaarlijk daar voetstoots vanuit te gaan. Misschien is het haar wel te doen om de laatste doelstelling: zij is geı¨nteresseerd in het communicatievermogen van kranten en tijdschriften. Een passender onderzoeksvraag zou dan bijvoorbeeld zijn: ‘Welke aspecten van de reclameboodschap blijven in welke mate lezers van krant A bij in vergelijking met lezers van tijdschrift B?’
Voorbeeld 2 Een fabrikant is niet tevreden over de omzet van een product en definieert dit probleem bij voorbaat als een marketingprobleem. Hij geeft daarom een afstudeerstudente opdracht onderzoek te verrichten naar de prijs, het beeld, het reclamebeleid en de marktpositie van het product. Maar de studente beseft tijdig daarmee wel erg aan de leiband van de opdrachtgever te lopen en zo mogelijke andere probleemgebieden over het hoofd te zien. Zij besluit daarom het probleem in een wat bredere context te bekijken. En wat blijkt? Zo te zien is er met de marketing van het product weinig aan de hand, maar alles wijst erop dat door een slecht management de overheadkosten van het product te hoog zijn en dat door een verkeerd distributiesysteem de beoogde doelgroep niet wordt bereikt. Er zit voor de studente niets anders op dan de opdrachtgever om een andere of ruimere opdracht te vragen.
2.3.5 doelstelling van theoretisch onderzoek Ook bij theoretisch onderzoek (ook wel zuiver wetenschappelijk onderzoek of fundamenteel onderzoek genoemd) is een specifieke doelstelling vereist. Al te vaak ontbreekt echter zo’n doelstelling. De
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
046
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
47
inleiding van een publicatie vermeldt uitsluitend dat het onderzoek of de studie ‘zich bezighoudt met ...’, ‘handelt over ...’, ‘ingaat op ...’ De impliciete doelstelling is dan uitbreiding of verbetering van de bestaande kennis in een vakgebied. Dat is een zeer ruim doel, omdat kennis in principe onbegrensd is. Er is altijd nog meer kennis mogelijk dan er al is. Zo’n globaal doel kan dan ook onmogelijk fungeren als sturing voor de centrale vraag van het onderzoek en als maatstaf voor de beoordeling van het antwoord daarop. Waar haal je dan bij theoretisch onderzoek een specifieke doelstelling vandaan? Uit de aanleiding of reden van je onderzoek of je opdracht: de constatering dat over een belangrijk onderwerp theoriee¨n ontbreken of dat bestaande theoriee¨n tekortschieten. Het eerste vereist de ontwikkeling van een nieuwe theorie, het tweede de verdere uitwerking of aanpassing van een bestaande theorie of de vervanging daarvan door een of meer betere theoriee¨n. Meestal gaat het bij theoretisch onderzoek om de tweede doelstelling. Specificeer die algemene doelstelling door aan te geven: – of het gaat om de verdere uitwerking, aanpassing of vervanging van een bestaande theorie; – welke knelpunten of mogelijkheden in die theorie de verdere ontwikkeling, aanpassing of vervanging ervan nodig of wenselijk maken. Een lijstje suggesties:5 hiaten? interne tegenspraken? verschijnselen die zich anders gedragen dan de theorie voorspelt? onjuiste vooronderstellingen of uitgangspunten? veranderingen in de empirie waarop de theorie is gebaseerd? mogelijkheden tot integratie van verschillende theoriee¨n? mogelijkheden tot generalisering van bestaande theoriee¨n? mogelijkheden tot ontsluiting van nieuwe kennisgebieden? mogelijkheden tot bredere of hechtere empirische onderbouwing? . . . . . .
.
. .
De bespreking van zo’n knelpunt of mogelijkheid vormt doorgaans de aanloop tot de formulering van de doelstelling. In de vraagstelling wordt vervolgens duidelijk gemaakt wat er aangaande het knelpunt of de mogelijkheid precies zal worden onderzocht. Zie voorbeeld 1 en 2 hieronder.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
047
48
Deel I Voorbereiding
Voorbeeld 1 Een student taalbeheersing op zoek naar een geschikt onderwerp voor zijn afstudeerscriptie, ontdekt tijdens zijn verkennende literatuurstudie dat er slechts beperkt onderzoek is verricht naar de effecten van coherentiemarkeringen (typografische of verbale signalen die aangeven wat het verband is tussen zinnen of alinea’s). Het onderzoek heeft zich vooral gericht op de effecten van deze markeringen op het begrijpen van informerende teksten (de cognitieve effecten). Niet of nauwelijks zijn de effecten onderzocht van deze markeringen op de waardering door de lezers van deze teksten (de affectieve effecten). Over de cognitieve en affectieve effecten van deze markeringen op persuasieve teksten is al helemaal niets bekend. Onduidelijk is verder wat de relatie is tussen de eventuele voorkennis die de lezer heeft over het onderwerp en de effecten van deze markeringen. De student besluit in overleg met zijn begeleider in deze kennishiaten te voorzien via een aantal experimenten. Doel daarvan is de theoretische en experimentele kennis over coherentiemarkeringen zodanig verder te ontwikkelen dat deze kan worden gegeneraliseerd naar verschillende groepen lezers (met en zonder voorkennis) en naar verschillende teksttypen (informerend en persuasief ).
Voorbeeld 2 Een studente communicatiewetenschap is tijdens haar studie geı¨nteresseerd geraakt in het onderwerp non-spot advertising: een betrekkelijk nieuwe vorm van commercie¨le communicatie waarbij televisieprogramma’s worden gesponsord met het doel de boodschap van de sponsor via de programma’s meer bekendheid te geven. Bedrijven en andere organisaties beogen op die manier hun merken of hun doelstellingen te promoten. Televisiemakers en adverteerders werken dus bij non-spot advertising samen. De studente ontdekt dat in de communicatiewetenschap aan nonspot advertising tot dan toe weinig aandacht is besteed. Zij besluit daarom in haar afstudeerscriptie op dit onderwerp in te gaan. Doel van haar onderzoek is de theorie over non-spot advertising verder te ontwikkelen. Dat beoogt ze te bereiken door een
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
048
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
49
bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk inzicht in de houding en het gedrag van mediapubliek tegenover non-spot advertising en in de factoren die daarbij een rol spelen.
In voorbeeld 2 kan het onderzoek behalve een theoretisch ook een praktisch doel hebben: het kan programmamakers en adverteerders helpen de mogelijkheden van non-spot advertising optimaal te benutten. Onderzoeken kunnen dus theoretische e´n praktische of maatschappelijke doelstellingen hebben. Daarover gaat de volgende paragraaf. theoretische e´ n maatschappelijke doelstellingen Praktijkonderzoek en theoretisch onderzoek hoeven elkaar niet uit te sluiten. Integendeel, in veel gevallen gaat het om mengvormen. Afhankelijk van hun doel zijn ze te plaatsen op e´e´n lijn met als uitersten zuiver praktijkonderzoek en zuiver theoretisch onderzoek. Neem bijvoorbeeld de vraagstelling: ‘Welke invloed heeft de kruipruimte op de relatieve vochtigheid in woningen?’ De theoretische of wetenschappelijke doelstelling daarbij zou kunnen zijn: een beter inzicht te geven in de factoren die het vochtgehalte in woningen bepalen, en de praktische of maatschappelijke doelstelling: de vochthuishouding in woningen te helpen verbeteren. Heeft een onderzoek behalve directe doelen ook verder weg liggende, meer algemene doelen, dan spreekt men van de theoretische of maatschappelijke relevantie van een onderzoek. Zo zou in het voorbeeld hiervoor de theoretische relevantie kunnen zijn: een bijdrage te leveren aan de discussie over de eisen waaraan nieuw te bouwen woningen moeten voldoen, de maatschappelijke relevantie zou kunnen zijn: bevordering van een gezond woonklimaat. 2.3.6
2.4
Publiek
Je rapport is bestemd voor een bepaald leespubliek. Wat verwacht het van je rapport? Wat weet het al van de daarin te bespreken zaken? Waarvoor gaat het je rapport gebruiken? De antwoorden op deze vragen zijn niet alleen van belang voor de formulering van je vraag- en doelstelling, maar ook voor de keuzes die je later moet maken inzake de indeling, de illustraties, het taalgebruik en de vormgeving van het verslag.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
049
50
Deel I Voorbereiding
Centraal in deze paragraaf staan de verschillen tussen twee groepen lezers: lezers van studiegerelateerde teksten – docentlezers – en lezers van praktijkgerelateerde teksten – praktijklezers. Ze gaan principieel anders om met een verslag en stellen daarom uiteenlopende eisen aan de inhoud en indeling ervan. Waarin verschillen ‘docent-’ van ‘praktijklezers’? Welke soorten lezers zijn er in de beroepspraktijk te onderscheiden? Hoe om te gaan met een opdracht waarin je ‘meerdere heren’ moet dienen – zowel lezers in het onderwijs als lezers in de beroepspraktijk? Dat zijn de vragen waarop hieronder wordt ingegaan. 2.4.1
verschillen tussen ‘docentlezers’ en ‘praktijklezers’ De voornaamste verschillen tussen ‘docentlezers’ en ‘praktijklezers’ zijn in tabel 2.1 beknopt weergegeven. Ze worden onder de tabel toegelicht. Tabel 2.1
Verschillen tussen ‘docentlezers’ en ‘praktijklezers’.
docentlezers
praktijklezers
– procesgericht (onderwijskundige functie)
– resultaat-/taakgericht (instrumentele/ praktische functie)
– uniek (e´e´n, hooguit twee lezers lezen het rapport)
– complex (verscheidene lezers lezen het rapport)
– lezen het rapport compleet (lezer volgt route schrijver)
– lezen het rapport selectief (lezers kiezen eigen route)
– Docenten willen via het verslag beoordelen of studenten in voldoende mate beschikken over de gewenste onderzoekscompetenties. De feitelijke inhoud en de uitkomsten van het onderzoeksverslag zijn in dat kader voor docenten eigenlijk van ondergeschikt belang. Voor hen telt vooral de wijze waarop studenten hun onderzoek theoretisch inbedden en methodisch onderbouwen, en de wijze waarop zij hun onderzoeksresultaten interpreteren, uitwerken en presenteren. ‘Praktijklezers’ hebben geen boodschap aan deze onderwijskundige functie. Die leidt maar tot teksten waarin overbodige onderdelen de werkelijk belangrijke informatie voor de voeten lopen. Voor hen hebben onderzoeksverslagen uitsluitend een instrumentele functie: er moet een bepaalde klus mee worden geklaard. Alleen de informatie die daarvoor nodig is, hoort in het verslag aan de orde te komen. Vooral niet meer (of anders hooguit in bijlagen).
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
050
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
51
– In de beroepspraktijk is een (omvangrijk) rapport in tegenstelling tot in het onderwijs zelden uitsluitend bestemd voor e´e´n specifieke lezer. Via de ‘kc’ (kopie conform) vindt het zijn weg naar een grote verscheidenheid aan lezers. Lezers met verschillende maatschappelijke en onderwijskundige achtergronden. Lezers ook die op grond van hun positie en verantwoordelijkheid aan eenzelfde rapport sterk uiteenlopende eisen kunnen stellen. Een voorstel voor een nieuw product komt niet alleen terecht bij de leidinggevende die daarover een beslissing moet nemen, maar ook bij allerlei mensen aan wie deze leidinggevende om advies of commentaar vraagt: medewerkers van de marketing-, ontwerp-, inkoop- en productieafdeling. Ieder van deze medewerkers wordt geacht vanuit eigen expertise en positie op dat voorstel te reageren. – Lezers in organisaties bestuderen in afwijking van docenten zelden de complete tekst. Ze nemen deze selectief door op zoek naar die informatie die voor hen relevant is. De in het voorbeeld hierboven genoemde leidinggevende kijkt uit naar andere passages dan de marketingmedewerker die moet bepalen of er voor het nieuwe product voldoende afzet zal zijn, of de voorman van de productieafdeling die moet beoordelen of het met de aanwezige apparatuur kan worden gefabriceerd. Alleen die passages worden zorgvuldig gelezen – de rest niet of zeer globaal. Gegeven deze verschillen tussen ‘docent-’ en ‘praktijklezers’, ligt het voor de hand beide groepen ook op uiteenlopende wijze over de resultaten van een onderzoek te informeren. Een voor een organisatie bestemde tekst zal, met andere woorden, dus vrijwel altijd een andere inhoud en opzet moeten hebben dan een tekst die in het kader van een studie is geschreven. Maar bovendien moet in een praktijktekst vaak ook nog eens rekening worden gehouden met de uiteenlopende soorten lezers in organisaties. 2.4.2 soorten lezers in organisaties Bij teksten die voor verschillende personen en instanties binnen een organisatie van belang zijn (bijvoorbeeld beleidsteksten, voortgangsrapporten, haalbaarheidsstudies), zijn er dikwijls twee publieksgroepen te onderscheiden: primaire en secundaire lezers (zie tabel 2.2). Beide groepen behoren in zo’n tekst op efficie¨nte wijze de informatie te kunnen vinden waaraan zij behoefte hebben. Dat is te bereiken door bepaalde tekstdelen nadrukkelijk op e´e´n van beide groepen af te stemmen.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
051
52
Deel I Voorbereiding
Tabel 2.2
Lezers in organisaties.
soorten lezers
organisatorische kenmerken
geı¨nteresseerd in
primaire lezers
nemen besluiten/zetten aan tot actie (besluitvormers/beleidsbepalers)
grotelijnteksten: – samenvatting – inleiding – conclusie/aanbevelingen
secundaire lezers
worden ‘geraakt’ door besluiten/acties (specialisten/adviseurs/vertegenwoordigers actiegroepen)
detailteksten: – methode – resultaten – bijlagen
a Primair lezerspubliek Het primaire publiek is het publiek dat op basis van het gerapporteerde besluiten neemt, tot actie overgaat of een beleid uitstippelt. Het kan bestaan uit e´e´n persoon (bijv. het directielid dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waarop de informatie betrekking heeft) of uit een aantal personen die de verschillende geledingen van de organisatie vertegenwoordigen waarvoor de informatie van belang is. Opzet en inhoud van het rapport moeten op de operationele kenmerken (rol, taak, verantwoordelijkheden) en persoonlijke kenmerken (opleiding, ervaring, voorkennis, overtuigingen, vooroordelen, ambities) van deze besluitvormers en beleidsbepalers worden toegesneden. Primaire lezers zijn vooral geı¨nteresseerd in hoofdzaken. Belangrijke onderdelen voor hen zijn de samenvatting, de inleiding, en de conclusies en aanbevelingen. Besluitvormers en beleidsbepalers willen op grond van wat ze in deze onderdelen lezen, tot een verantwoorde beslissing kunnen komen of tot doelgerichte actie kunnen overgaan. Technische informatie is daarbij minder belangrijk dan informatie over de financieel-economische, organisatorische en juridische consequenties van de eventueel te nemen beslissing of actie. In het algemeen geldt: hoe hoger het managementniveau van de lezers, hoe kleiner hun interesse voor het technische ‘hoe’ en ‘waarom’, en hoe groter hun interesse voor commercie¨le aspecten als ‘voor welke doelgroep’, ‘onder welke voorwaarden’ en ‘tegen welke kosten en baten’. Alleen de rapportonderdelen die daarop – beknopt! – ingaan, zijn voor deze lezers interessant. De overige onderdelen fungeren voor hen als toelichting en uitwerking, en worden hooguit globaal en waarschijnlijk zelfs helemaal niet gelezen.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
052
53
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
b Secundair lezerspubliek Tot het secundaire publiek behoren de lezers die op een of andere manier te maken krijgen met de acties of maatregelen die aan het primaire publiek worden voorgesteld. Zij krijgen van dat primaire publiek de opdracht er advies over uit te brengen (adviseurs) of ermee aan de slag te gaan (uitvoerders). Die secundaire lezers kunnen uiteenlopende achtergronden, belangen en prioriteiten hebben, en zowel van binnen als van buiten de organisatie afkomstig zijn. Te denken valt aan vertegenwoordigers van belangengroepen, bijvoorbeeld ondernemingsraadsleden, vakbondsvertegenwoordigers, maar ook aan specialisten zoals de bedrijfsjurist, de bedrijfsaccountant, de softwareleverancier, de bankrelatie enzovoort. Hoe aan de informatiebehoefte van deze secundaire lezers tegemoet te komen? Ga daarvoor in de eerste plaats na welke vragen of bezwaren de ‘primaire’ informatie bij hen zou kunnen oproepen en welke vragen het primaire publiek hun daarover zou kunnen stellen:
Vragen van adviseurs – Hoe is het onderzoek uitgevoerd? – Welke bronnen zijn gebruikt? – Waarop zijn de conclusies gebaseerd? – Wat zijn de (neven)effecten van de voorgestelde besluiten/acties?
Vragen van uitvoerders – Wat moet ik precies doen? – Waar moet dat toe leiden? – Hoeveel vrijheid heb ik daarin? – Hoeveel tijd is ervoor beschikbaar? – Hoeveel medewerking krijg ik daarbij?
Richt vervolgens de tekst na de inleiding zo in, dat iedere secundaire lezer daarin snel de voor hem of haar belangrijke informatie op kan zoeken. Dat vraagt om een opbouw in modules: e´e´n voor de jurist, e´e´n voor de accountant enzovoort. Maar houd deze onderdelen kort. Zeer gedetailleerde of waarschijnlijk minder relevante informatie (bijv. technische specificaties, uitvoerige berekeningen) hoort in deze onderdelen niet thuis. Die informatie komt in bijlagen te staan. De modulaire opbouw maakt het bovendien mogelijk ieder onderwerp te behandelen op het niveau dat past bij de specifieke lezer. Je hoeft, met andere woorden, geen rekening te houden met het kennisniveau van andere lezers.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
053
54
Deel I Voorbereiding
Zo ontstaat een rapport waarvan de hoofdindeling, samenvatting, inleiding en conclusies zijn afgestemd op het primaire publiek en de overige onderdelen op het secundaire publiek. Die overige onderdelen zijn voor het primaire publiek bijzaak, voor het secundaire publiek hoofdzaak. Details staan in bijlagen. Hoe zo’n rapport eruit zou kunnen zien, wordt beschreven in paragraaf 4.2 schrijven voor opleiding e´ n organisatie: een spagaat Bij afstudeeronderzoek binnen een bedrijf of overheidsinstelling zijn altijd twee uiteenlopende lezers betrokken: de beoordelende docent en de ‘zakelijke’ opdrachtgever. Dat zijn lezers die, zoals we gezien hebben in paragraaf 2.4.1, andere verantwoordelijkheden hebben en daardoor andere, moeilijk verenigbare eisen aan het onderzoeksverslag stellen. Wat te doen in deze spagaat? Het zwaarst tellen de eisen van de opleiding. Het onderzoeksverslag vormt immers een essentieel onderdeel daarvan. Maar toepassing van een van de volgende suggesties maakt het mogelijk ook de opdrachtgever (grotendeels) tevreden te stellen. – Plaats achtergrondinformatie en theoretische of methodische aspecten die voor de opdrachtgever niet van belang zijn in bijlagen. Doe dat wel in overleg met de begeleidende docent. – Voeg aan het rapport een uitvoerige managementsamenvatting toe die volledig gericht is op de wensen van de opdrachtgever (zie par. 9.5.2 onder c). Maak de opdrachtgever op deze samenvatting attent bij de overhandiging van het verslag of in de bij het verslag gevoegde aanbiedingsbrief (zie par. 9.3.2). – Schrijf twee rapporten: e´e´n voor de opleiding en e´e´n voor de opdrachtgever. Dat is vaak niet meer dan een kwestie van wat knippen en plakken, en van het veranderen of toevoegen van enkele verbindende passages. 2.4.3
Botsen kunnen ook de eis van de opdrachtgever tot geheimhouding van het afstudeerverslag en de wens van de opleiding tot openbaarmaking ervan. Natuurlijk mag het bedrijfsbelang niet geschaad worden door openbare publicatie. Maar daar staat tegenover dat de opleiding studenten de gelegenheid moet bieden hun afstudeerwerk in het openbaar toe te lichten en te verdedigen. Dit dilemma kan vaak worden opgelost door vertrouwelijke gegevens uit het openbare rapport te verwijderen of door het bedrijf (met de ‘zoek en vervang’tekstverwerkingsfunctie) te anonimiseren. Het is duidelijk dat het zaak
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
054
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
55
is hierover goede afspraken te maken die in het onderzoeksvoorstel moeten worden vastgelegd. 2.5
Werkwijze of strategie
Je weet nu wat je waarom bij wie wilt bereiken. Resteert de laatste vraag die beantwoord moet worden om tot een gedegen onderzoeksvoorstel te komen: op welke wijze wil je dat bereiken? Het antwoord op deze vraag moet leiden tot de werkwijze of strategie voor het onderzoek. Daarin geef je zo gedetailleerd mogelijk aan langs welke wegen (deelvragen), met welke middelen en volgens welk tijdschema je de vraagstelling wilt aanpakken. Uitgangspunt voor die strategie is de vraagstelling of de centrale vraag van het onderzoek, die je nu, na de analyse van doel en publiek, meestal haar definitieve vorm kunt geven. ‘Meestal’, omdat zich in de loop van een onderzoek materiaal kan aandienen dat het nodig maakt de vraagstelling alsnog te wijzigen. Dat is niet ongebruikelijk. Maar dat betekent niet dat je in dit stadium met een slordig geformuleerde vraagstelling kunt volstaan. Je maakt het jezelf dan wel erg moeilijk om doelgericht en doelmatig te werken. 2.5.1 deelvragen afleiden Uit de vraagstelling kunnen deelvragen worden afgeleid. Die deelvragen vormen de eigenlijke onderzoeksvragen. De antwoorden daarop leiden tot het antwoord op de hoofdvraag. Een voorbeeld:
Vraagstelling: Welke technische voorzieningen zijn het meest geschikt om het energieverbruik van het hoofdkantoor binnen drie jaar met ten minste 25 procent te reduceren? De uit deze vraagstelling af te leiden deelvragen zijn: 1 Hoe vindt momenteel de energievoorziening plaats? 2 Hoeveel energie wordt daarbij verbruikt? 3 Wat is er tot nu toe gedaan om daarop te besparen? 4 Welke mogelijkheden zijn er om met de bestaande voorzieningen tot verdere energiebesparing te komen? 5 Hoe verhouden de daarvoor te maken kosten zich tot de verwachte resterende levensduur van deze voorzieningen? 6 Welke nieuwe energiebesparingstechnieken hebben zich in de afgelopen jaren aangediend?
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
055
56
Deel I Voorbereiding
7
Welke daarvan zijn in het hoofdkantoor in principe realiseerbaar? 8 Welke besparingen kunnen ze opleveren? 9 Welke investeringen vragen ze? 10 Welke acties/maatregelen vergen ze?
De deelvragen mogen de onderzoekstaak niet breder maken – alleen specifieker. Ze moeten, met andere woorden, in de centrale vraag liggen opgesloten. Een vraag als: ‘Welke bedrijven kunnen deze voorzieningen leveren en installeren?’ hoort dus in het rijtje hierboven niet thuis. Meer in het algemeen geldt dat een deelvraag de functie van een hoofdvraag niet mag overschrijden. Vooral bij vraagstellingen die om een beschrijving of een evaluatie vragen, gaat dat nogal eens mis. Onder een hoofdvraag als: ‘Hoe is het besluitvormingsproces inzake de Nederlandse deelname aan de oorlog in Irak verlopen?’ kan daarom niet als laatste deelvraag staan: ‘Hoe valt de uiteindelijke beslissing te verklaren?’ De hoofdvraag vraagt immers om een beschrijving, maar de deelvraag verwijst naar een verklaring. Zo ook kan een hoofdvraag die een evaluatie verlangt – ‘Hoe beoordelen de studenten ons onderwijsaanbod?’ – niet gevolgd worden door een deelvraag die om een ontwerp (advies) vraagt – ‘Welke acties moeten we eventueel ondernemen om in dit aanbod verbeteringen aan te brengen?’ In het voorbeeld hiervoor zijn de deelvragen niet moeilijk af te leiden. Ze dringen zich min of meer vanzelf op, omdat ze onmisbare, logische schakels vormen in het uiteindelijke antwoord op de vraagstelling. Maar niet altijd dienen de deelvragen zich zo gemakkelijk aan en niet altijd is onmiddellijk duidelijk in welke volgorde ze moeten staan. Een goed hulpmiddel is dan de analytische vraagboom (zie fig. 2.9). Die maakt het mogelijk de deelvragen hie¨rarchisch te ordenen en relaties uit te proberen en te visualiseren. Bovendien brengt zo’n boom ontbrekende deelvragen aan het licht en stimuleert hij nieuwe te bedenken. 2.5.2 onderzoeksmiddelen bepalen Hoe de gevonden deelvragen te beantwoorden? Maak daarvoor gebruik van de volgende drietrapsprocedure. Begin met een voorlopig antwoord (een hypothese) op iedere deelvraag te formuleren. Dat doe je op basis van je gezonde verstand en van de kennis die je al hebt verworven. Bepaal vervolgens hoe je de voor ieder antwoord beno-
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
056
wat houdt de automatisering van de bedrijfsadministratie in?
wat zijn de gevolgen op sociaal gebied?
wat betekent het voor het personeelsbestand?
in kwalitatief opzicht?
wat betekent het voor de aard van het werk?
wat betekent het voor de sfeer op de afdeling?
in kwantitatief opzicht?
wat zijn de gevolgen op financieel gebied?
wat zijn de gevolgen op het gebied van efficiency?
wat zijn de kosten?
wat betekent het voor de gegevensverwerking?
hardwarekosten?
wat zijn de baten?
softwarekosten?
wat betekent het voor de gegevensuitwisseling?
wat zijn de gevolgen op het gebied van de klantenservice?
wordt service sneller?
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
digde informatie denkt te kunnen verzamelen. Dat kan dikwijls op verschillende meer of minder voor de hand liggende manieren. Enige fantasie en creativiteit zijn dus vereist. Probeer bij iedere deelvraag aan te geven:6 – welke (soort) documenten of databestanden zullen worden geraadpleegd, welke instanties zullen worden benaderd, welk gedrag
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
wat zijn de gevolgen van automatisering van de bedrijfsadministratie?
wordt service beter?
trainingen?
Figuur 2.9 Voorbeeld van een analytische vraagboom.
57
057
58
Deel I Voorbereiding
– – – – –
zal worden waargenomen, welke experimenten zullen worden uitgevoerd; welke informatie precies zal worden verzameld; welke theoriee¨n, welke methoden en welke instrumenten zullen worden gehanteerd; hoe de verkregen gegevens zullen worden geanalyseerd; welke gegevens met elkaar in verband zullen worden gebracht en met behulp van welke verwerkings- en toetsingstechnieken; hoe de uitvoeringsactiviteiten op elkaar zullen worden afgestemd, wanneer en door wie ze zullen worden uitgevoerd.
Vergewis je er ten slotte van of dit zogeheten methodologische ontwerp haalbaar is. Je koopt weinig voor een mooi ontwerp als je over onvoldoende tijd, geld of menskracht beschikt om het uit te voeren, of als je daarin op de proppen komt met methoden of technieken waarvan je wel kunt weten dat ze niet acceptabel zullen zijn voor degene(n) die je onderzoek moeten beoordelen. Het kan verder nuttig zijn de keuze van de onderzoeksmiddelen kort te verantwoorden. Die keuze moet natuurlijk gerelateerd zijn aan vraagstelling, doelstelling en publiek. Maar ook praktische overwegingen kunnen een rol spelen. Beperkte financie¨le middelen maken het bijvoorbeeld onmogelijk om ook niet in Nederland gevestigde instellingen in je onderzoek te betrekken. Je kiest voor kleinere bedrijven omdat die kortere communicatielijnen bezitten, sneller tot beslissingen komen, zich flexibeler opstellen en minder last hebben van ‘onderzoeksmoeheid’. Of omgekeerd: je opteert voor grotere bedrijven, omdat die eerder de gezochte specifieke deskundigheid in huis hebben, gemakkelijker tijd vrijmaken om mee te werken aan een onderzoek en betere of uitgebreidere documentatie bezitten. 2.5.3 tijdschema opstellen Geef in een tijdschema aan wanneer je met welke deeltaken denkt te beginnen en hoelang elk van die deeltaken zal duren. Die deeltaken zijn activiteiten – geen onderwerpen of hoofdstukken: die zijn in tijd niet af te bakenen. Noteer in het schema ook tijdstippen waarop je voorlopige versies van onderdelen van het rapport af wilt hebben en – gekoppeld daaraan – de voortgang van je werk met opdrachtgever of begeleider wilt bespreken. Dat zorgt voor druk en helpt ‘indringers’ op afstand te houden. “Next week there can’t be any crisis. My schedule is already full” (Henry Kissinger). Houd bij het opstellen van een tijdschema rekening met: – de doorlooptijden van werkzaamheden;
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
058
59
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
– de volgorde waarin die werkzaamheden moeten worden uitgevoerd; – de afhankelijkheid van door anderen te leveren prestaties; – andere tussentijds te verrichten activiteiten (tentamens, studiereizen, congresbezoeken); – periodes (feestdagen, vakantie) waarin het onderzoek kans loopt te stagneren, doordat bepaalde personen of faciliteiten niet beschikbaar zijn; – een periode waarin je de tekst enige tijd weglegt om die daarna ‘op afstand’ te kunnen controleren; – een uitloopperiode. Figuur 2.10 laat een eenvoudig voorbeeld van een tijdschema zien. januari
februari
week
1
2
3
4
literatuuronderzoek beschrijving lit. onderz.
1
2
3 3
4
opstellen vragenlijsten verwerken informatie beschrijving resultaten
5
6
7
6 6
7
maart 8
9
april
10 11 12 13 14 15 16
5
eerste terugkoppeling
19/2
experiment 1 experiment 2 beschrijving resultaten
8
9 9
10
afronding onderzoek
11
tweede terugkoppeling
19/3
conceptversie schrijven conceptversie voorleggen definitieve versie schrijven
12 13 14
uitloop
15 16
Figuur 2.10 Tijdschema voor een onderzoek.
Probeer zo realistisch mogelijk te begroten hoeveel tijd iedere deeltaak mag kosten. Hoe beter je dat doet, hoe groter de kans dat je onderzoek binnen de gestelde tijd is afgerond. Maar het is niet eenvoudig om de benodigde tijd voor de verschillende deeltaken goed in te schatten – zeker niet als je dat voor de eerste keer moet doen. Daar komt bij dat er bij vrijwel ieder onderzoek taken zijn die meer tijd vergen dan ver-
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
059
60
Deel I Voorbereiding
wacht: personen zijn niet bereikbaar, gegevens komen later beschikbaar dan afgesproken enzovoort. Zorg er daarom voor dat het schema zo is opgezet dat je in dit soort omstandigheden alvast met andere deeltaken aan de slag kunt. Neem verder in het schema een uitloopperiode op (minimaal 10 procent van de totale onderzoekstijd). “It is better to be 80% complete than 100% late” (anoniem). Daar komt het vaak op neer bij tijdgebonden onderzoek. Maar bij praktijkonderzoek mag tijdnood in ieder geval niet ten koste gaan van de belangrijkste fase ervan: de implementatie van de voorgestelde oplossing. Wel valt tijd te winnen door minder personen te interviewen, minder bronnen te onderzoeken, minder proeven te doen, telefonisch in plaats van schriftelijk te enqueˆteren, minder vestigingen in het onderzoek te betrekken, een beperkter marktonderzoek te verrichten enzovoort. Is dat in strijd met gemaakte afspraken, dan moet je daarover overleg plegen met opdrachtgever/begeleider. Het is verder nuttig in het tijdschema in ieder geval twee hoofdfasen te onderscheiden: een onderzoeksfase en een schrijffase, bedoeld voor de formulering van de definitieve versie van de rapporttekst (voorlopige versies schrijf je zo veel mogelijk gelijk op met het onderzoek!). Trek voor elk van deze fasen een realistische hoeveelheid tijd uit en houd je daar strikt aan. Veel onderzoekers hebben namelijk de neiging hun onderzoekstijd te verlengen ten koste van hun schrijftijd. Rapporten die zichtbaar onder tijdsdruk zijn geschreven, zijn daarvan het gevolg. En dat is desastreus, want een slecht verslag suggereert een slecht onderzoek. 2.6
Onderzoeksvoorstel
Breng uiteindelijk al je kennis over vraagstelling, doelstelling, publiek en strategie onder in een onderzoeksvoorstel of plan van aanpak. Dat heeft de volgende drie functies. – Het is een richtlijn, orie¨ntatiepunt en ‘stok achter de deur’ voor de werkzaamheden die je in het kader van het onderzoek moet verrichten. – Het is een verantwoording van de informatie die je tot dan toe hebt verzameld en van de keuzen die je op basis daarvan hebt gemaakt. – Het stelt je opdrachtgever en begeleider in staat al in een vroeg stadium een goed beeld te krijgen van de haalbaarheid en waarde van je onderzoek en van de wijze waarop je dit denkt aan te pakken. Met het onderzoeksvoorstel laat je bovendien aan opdrachtgever en begeleider voor het eerst zien wat je aan onderzoekscapaciteiten in
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
060
Verkenning van onderzoeks- en rapporteringsterrein
61
huis hebt. De indruk die ze daarvan krijgen, zal in belangrijke mate de aard van de verdere contacten bepalen die je met hen over het onderzoek zult hebben. Zorg er daarom voor dat het onderzoeksvoorstel consistent is – de verschillende onderdelen ervan moeten nauwkeurig op elkaar aansluiten – taalkundig correct is geformuleerd en er overzichtelijk uitziet. Werk je in opdracht, vraag dan opdrachtgever (en begeleider) het voorstel – je offerte – voor akkoord te ondertekenen. Het contract dat aldus ontstaat, zorgt ervoor dat alle betrokkenen weten wat ze van het onderzoek we´l en – minstens zo belangrijk – niet mogen verwachten. Het maakt het voor de opdrachtgever bovendien moeilijker in een later stadium met aanvullende ‘opdrachtjes’ op de proppen te komen. In het onderzoeksvoorstel moet, afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever en begeleider, en van de status en omvang van het onderzoek, in ieder geval meer of minder uitvoerig worden ingegaan op de volgende punten:
Onderdelen van een onderzoeksvoorstel – de vraagstelling of centrale vraag van het onderzoek (eventueel aangevuld met een korte toelichting op achtergronden, randvoorwaarden, redenen of aanleiding van het onderzoek); – de doelstelling van het onderzoek (eventueel aangevuld met een korte verwijzing naar de maatschappelijke en/of theoretische relevantie ervan); – de werkwijze voor het onderzoek, dat wil zeggen: de deelvragen die achtereenvolgens zullen worden beantwoord; de theoriee¨n, gegevens, methoden, onderzoeksmodellen en meetinstrumenten die zullen worden gebruikt per deelvraag; – het tijdschema voor het onderzoek, dat wil zeggen: de data van begin en eind van de werkzaamheden; zo veel mogelijk tussenliggende data: tijdstippen waarop bepaalde werkzaamheden of delen van het rapport of de eerste versie van het rapport moet(en) zijn afgerond. .
.
. .
Andere punten die in een onderzoeksvoorstel voor kunnen komen, zijn: – de doelgroep(en) waarvoor het rapport bestemd is; – het theoretische kader van het onderzoek ofwel de plaats van het onderzoek in het kennisgebied: de deelgebieden, thema’s, theorie-
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
061
62
Deel I Voorbereiding
– – –
– – –
en, modellen en procedures uit dat gebied waarmee de vraag- en doelstelling te maken hebben; definities/operationalisaties van de belangrijkste onderzoekseenheden; de wijze waarop de deelnemers aan het onderzoek zullen worden gerecruteerd of de experimenten zullen worden opgezet; voorlopige lijst van geraadpleegde en nog te raadplegen literatuur met eventueel de criteria op grond waarvan de literatuur is geselecteerd, en de zoektermen waaronder en de zoekmachines waarin gezocht zal worden; voorlopige opzet van het rapport met een samenvatting van de hoofdstukken; plan van samenwerking waarin staat aangegeven wie welke werkzaamheden uitvoert en welke verantwoordelijkheden draagt; de wijze waarop zal worden omgegaan met de eis van de opdrachtgever tot geheimhouding/vertrouwelijkheid van het verslag.
BSL - ALG_BK_1KZM - 3115r3_kvde9789031377718
062