2
Epidemiologie van suïcidaal gedrag
Ad Kerkhof
2.1
Inleiding
24
2.2
Suïcides 2.2.1 Aantallen 2.2.2 Geslacht en methode 2.2.3 Kinderen en religie 2.2.4 Sociale factoren 2.2.5 Psychologische verschillen 2.2.6 Ontwikkelingen 2.2.7 Leeftijd 2.2.8 Burgerlijke staat 2.2.9 Land van herkomst 2.2.10 Maand van het jaar, feestdagen en dag van de week 2.2.11 Werkloosheid en economische ontwikkelingen 2.2.12 Recidive
24 24 25 26 27 27 28 30 32 33
2.3
Suïcidepogingen 2.3.1 Aantallen, leeftijd en geslacht 2.3.2 Bevolkingsstudies 2.3.3 Land van herkomst 2.3.4 Achtergrondkenmerken 2.3.5 Recidive
36 36 36 37 37 37
2.4
Doodsgedachten en suïcidegedachten
38
34 34 35
24
Suïcidepreventie in de praktijk
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk vatten we samen wat bekend is over frequenties van suïcides, suïcidepogingen en suïcidegedachten in Nederland. We geven de samenhang met leeftijd, geslacht, burgerlijke staat en andere demografische gegevens, waar die samenhang van belang is voor de hulpverlening. Indien mogelijk trachten we steeds de psychologische en sociologische betekenis van de statistische gegevens te duiden. We beginnen met het voorkomen van suïcides. Gegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
2.2
2.2.1
Suïcides Aantallen
Na een top van 1902 suïcides in 1984 is het aantal suïcides gestadig afgenomen naar gemiddeld 1530 over de periode 1996-2006. In 2007 was er opeens een aanzienlijke daling naar 1353 suïcides, een daling met 11%, waarna het aantal suïcides weer steeg in 2008 naar 1435. Onduidelijk is waaraan die plotselinge daling in 2007 moet worden toegeschreven. In figuur 2.1 zijn aantallen suïcides weergegeven in verhoudingscijfers per 100.000 van de bevolking van 15 jaar en ouder per jaar. Dat betekent dat, uitgaande van het jaar 2008, op elke 100.000 mannen ongeveer 15 mannen van 15 jaar en ouder door suïcide om het leven kwamen. En ongeveer 6,5 vrouwen van elke 100.000 vrouwen van 15 jaar en ouder. Zo uitgedrukt lijkt dat niet veel, maar vergeleken met andere doodsoorzaken neemt suïcide een belangrijke plaats in: er komen meer mensen om het leven door suïcide dan in het verkeer. Het aantal zelfdodingen op het totaal aantal sterfgevallen in een jaar is ongeveer 1%. Dat wil zeggen dat 1% van alle uitvaarten te maken heeft met zelfdoding. Het aantal verloren levensjaren (43.000 in 2007, Van Hemert & De Kruijf, 2009) en het verlies aan levenskwaliteit dat zich in deze cijfers manifesteert, maken suïcide tot een van de belangrijkste doodsoorzaken, vooral onder relatief jonge mannen. De economische kosten van suïcide zijn aanzienlijk. De gederfde levensvreugde van nabestaanden is moeilijk in een getal uit te drukken, maar lijkt groter dan bij nabestaanden van de meeste andere doodsoorzaken; omdat de leeftijd van degenen die door suïcide om het leven komen veel lager is dan gemiddeld, en omdat deze doodsoorzaak vaak veel extra leed met zich meebrengt, zoals schuldgevoelens, depressie, gecompliceerde rouw en isolement. De verhoudingsgetallen in figuur 2.1 maken het ook mogelijk om vergelijkingen te maken met de ons omringende landen. Dan blijkt dat het aantal suïcides in Nederland lager ligt dan in België, Frankrijk en Duitsland, maar vergelijkbaar is met dat in Engeland. Naar verhouding behoort Nederland tot de landen met de lagere suïcidecijfers in Europa. Hoge suïcidecijfers worden gemeld voor Rusland, Letland, Estland, Litouwen en Hongarije. Lage suïcidecijfers worden gerapporteerd voor Spanje, Portugal, Italië en Griekenland. De
2 Epidemiologie van suïcidaal gedrag
25
Aantal per 100.000
25 Mannen
20
Vrouwen
15
Totaal 10 5 0 19511955
19611965
1981- 19911985 1995 Periode
19711975
20012005
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek Figuur 2.1 Suïcides in Nederland 1951-2008 15 jaar en ouder.
verschillen in suïcidecijfers tussen landen wijzen op verschillen in cultuur en levensomstandigheden, verschillen in alcoholconsumptie, verschillen in de kwaliteit van de gezondheidszorg en misschien voor een deel op verschillen in genetische aanleg. 2.2.2
Geslacht en methode
Opvallend is dat suïcide meer voorkomt onder mannen dan onder vrouwen. Dat is altijd al zo geweest, in nagenoeg alle landen van de wereld. In Nederland is de verhouding zo dat steeds tweemaal zoveel mannen als vrouwen door suïcide om het leven komen. In andere landen is de verhouding vaak 3 : 1. Dit constante verschil tussen mannen en vrouwen in suïcidecijfers wordt op twee manieren verklaard: enerzijds zouden mannen meer aanleidingen hebben om suïcide te plegen, anderzijds zouden mannen bij de uitvoering ervan daadkrachtiger te werk gaan. Om met dat laatste te beginnen: er is geopperd dat mannen meer kracht zouden hebben, hetgeen nodig is bij sommige vormen van gewelddadige suïcide, dat mannen meer doelgericht zouden zijn, agressiever, impulsiever, en dat zij zich minder bekommeren om hoe zij aangetroffen worden na hun overlijden. Van vrouwen wordt gezegd dat zij minder efficiënt, minder agressief en minder impulsief zouden zijn en dat zij er meer rekening mee houden hoe zij gevonden worden. Vrouwen zouden zich meer gelegen laten liggen aan de gedachte hoe zij er na hun dood uitzien en zouden daardoor minder verminkende methoden toepassen. Vanwege dergelijke overwegingen zou te verwachten zijn dat vrouwen meer zelfvergiftiging toepassen dan mannen. En dat blijkt ook. In bijna de helft van de gevallen verhangen mannen zich, tegenover een derde van de vrouwen die door suïcide om het leven komen. Vrouwen passen vaker zelfvergiftiging toe (28% versus 16%). Voor de overige methoden zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen gering: wanneer het springen voor een rijdend voertuig of van een hoogte worden samengenomen, is dit voor 20% van de mannen en voor 20% van de vrouwen de manier om suïcide te plegen. Vrou-
26
Suïcidepreventie in de praktijk
wen verdrinken zich iets vaker dan mannen en zij verstikken zich iets vaker door middel van een plastic zak. Beschikbaarheid van middelen
Wat opvalt in tabel 2.1 is hoe weinig mensen om het leven komen door zich te verwonden. Het zich in de polsen snijden loopt dus veelal niet dodelijk af. Opvallend is ook dat in Nederland maar zelden vuurwapens gebruikt worden, terwijl in andere landen deze methode veel vaker wordt toegepast. In de Verenigde Staten worden vuurwapens in de helft van de gevallen gebruikt. Dat bewijst hoe belangrijk de beschikbaarheid van middelen is voor de keuze ervan. In Nederland worden bij suïcides vuurwapens nagenoeg uitsluitend gebruikt door mannen die beroepshalve toegang hebben tot vuurwapens: politieagenten, militairen en criminelen. In Suriname worden veel suïcides ondernomen met pesticiden, omdat die overal vrijelijk verkrijgbaar en voorhanden zijn (Graafsma e.a., 2006). 2.2.3
Kinderen en religie
Een andere verklaringswijze voor de verschillen in frequenties tussen mannen en vrouwen zijn de veronderstelde verschillen in kwetsbaarheid, aanleidingen en motieven, hulpzoekgedrag en beschermingsfactoren. Om met dat laatste te beginnen: vrouwen zijn minder kwetsbaar voor suïcide wanneer en omdat zij kinderen hebben, en omdat zij vaker religieus betrokken zijn. Naar verhouding komt suïcide minder vaak voor onder vrouwen met (kleine) kinderen dan onder kinderloze vrouwen. De verantwoordelijkheid voor kinderen lijkt moeders, meer dan vaders, tegen te houden om suïcide te plegen. Ook zijn vrouwen vaker dan mannen religieus betrokken en dat is
Tabel 2.1
Suïcide naar methode, 2005 (CBS, 2007). mannen
vrouwen
(in %)
(in %)
verhangen/wurgen
47
31
vergiftigen (medicijnen)
16
28
voor voertuig springen
13
10
van hoogte springen
7
10
verdrinken
6
10
verstikken (plastic zak)
2
7
vuurwapen
4
1
2 Epidemiologie van suïcidaal gedrag
een bekende beschermingsfactor tegen suïcide. Getalsmatig zijn er betrekkelijk weinig suïcides van moeders met kleine kinderen. Voor hulpverleners is het goed om te weten dat zolang er kleine kinderen zijn suïcidale moeders aangesproken kunnen worden op hun verantwoordelijkheid. Maar het is geen garantie dat de aanwezigheid van kleine kinderen altijd verhindert dat de moeder suïcide zal plegen. Soms komen moeders van kleine kinderen om het leven door samen met hun kind of kinderen voor de trein te springen of ze te vergiftigen en daarna suïcide te plegen. Zo ook is sterke religiositeit in het algemeen gesproken een beschermingsfactor, maar in het individuele geval is religiositeit geen garantie dat iemand geen suïcide zal plegen. 2.2.4
Sociale factoren
Opvallend is ook dat steeds wanneer er sprake is van sterke schommelingen in het suïcidecijfer (in Rusland bijvoorbeeld vlak na de Perestrojka), het cijfer van mannen sterker fluctueert dan dat van vrouwen. Kennelijk reageren mannen sterker op maatschappelijke ontwikkelingen dan vrouwen. Het lijkt erop dat zij vatbaarder zijn, omdat hun zelfbeeld en levensdoelen sterker afhankelijk zijn van de samenleving en van prestaties en inkomen. Een opmerkelijk verschijnsel is dat in sommige landen naar verhouding veel jonggehuwde vrouwen suïcide plegen. Vooral in plattelandsgebieden in India, Sri Lanka en China komt suïcide vaak voor in een onbevredigende nasleep van een gearrangeerd huwelijk, hetzij vanwege problemen met de bruidschat, hetzij vanwege problemen met de familie van de bruidegom. In het bijzonder wanneer er een slechte relatie is met de schoonmoeder. Dit bewijst hoe sterk het verschijnsel suïcide samenhangt met culturele verscheidenheid in het familieleven. 2.2.5
Psychologische verschillen
Meer dan alle voorgaande factoren lijken psychologische verschillen de suïcidecijfers van mannen en vrouwen te verklaren. Een van de verschillen tussen mannen en vrouwen betreft hulpzoekgedrag. In emotionele problemen terechtgekomen, zoeken vrouwen eerder dan mannen troost en hulp bij familieleden, vrienden, buren en hulpverleners. Ook in Nederland zijn mannen nog steeds geneigd hun problemen voor zichzelf te houden, emotionele problemen als zwakte te beschouwen en troost te zoeken in drank en/of cafébezoek. Vrouwen hebben daardoor meer kans op begrip en steun dan mannen. Let op, dit zijn algemene uitspraken. In individuele gevallen zijn er natuurlijk ook vrouwen die hun problemen wegdrinken en mannen die troost zoeken. Het verschil in alcoholgebruik tussen de beide seksen is hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk voor een deel van het verschil in suïcidecijfers tussen mannen en vrouwen. Mannen drinken gewoonweg vaker en meer, en omdat alcoholgebruik en suïcidaliteit een sterke relatie hebben (waarover meer in hoofdstuk 21), zijn mannen vatbaarder voor suïcide dan vrouwen. Vrouwen gebruiken naar verhouding meer psychofarmaca dan mannen en dat ver-
27
28
Suïcidepreventie in de praktijk
klaart ongetwijfeld een deel van het hogere percentage zelfvergiftiging als methode van suïcide bij vrouwen. Om het verschil in suïcidecijfers tussen mannen en vrouwen te begrijpen, moeten we ook kijken naar de verschillende levensdoelen van mannen en vrouwen, en naar blokkades om deze doelen te bereiken. Suïcide heeft alles te maken met geblokkeerde toekomstperspectieven en met zelfbeelden of identiteiten. Toekomstperspectieven betreffen de vraag of men verwacht de belangrijkste levensdoelen te realiseren en of men denkt voldoende competent te zijn om eventuele blokkades daarbij te overwinnen. Het gaat om iemands belangrijkste waarden en zelfbeelden. Hierbij zijn over het algemeen verschillen tussen mannen en vrouwen te vinden. Vrouwen ontlenen hun identiteit vaak aan relaties, opvoeden en verantwoordelijkheid, aan zorgen voor en ondersteunen. Mannen ontlenen hun identiteit veel meer aan presteren, aan aanzien en macht, inkomen en auto. Nogmaals, het gaat hier om algemene uitspraken; in individuele gevallen kunnen mannelijke en vrouwelijke levensdoelen op verschillende wijzen in een individu tot expressie komen. De typisch mannelijke levensdoelen zijn veel vatbaarder voor blokkades, voor frustratie en voor bedreiging. Het zelfbeeld van mannen is kwetsbaarder bij ontslag, een slecht functioneringsgesprek, faillissement, ziekte of handicap, gezichtsverlies, werkloosheid en maatschappelijke ontwikkelingen die mannen verhinderen zich te ontplooien. Ontslag kan voor mannen soms een bedreiging vormen van het gehele zelfbeeld, alles inbegrepen. Vrouwen staan over het algemeen veel sterker in het leven. Zij kunnen hun identiteit aan meer situaties ontlenen dan mannen. Hun identiteit is, vaker dan bij mannen, opgebouwd uit een aantal rollen: moeder, partner, vriendin, zus, werknemer, etc. Als een van die identiteiten wegvalt, hebben zij (meestal) nog vele andere rollen en identiteiten over. Met andere woorden: als bij mannen het werk wegvalt, kunnen sommigen zich ontvreemd voelen van hun hele identiteit. Als bij vrouwen een partner of een baan wegvalt, hebben zij meestal nog voldoende andere significante relaties over om zich op te richten. Vrouwen hebben dus meestal meer bindingen met meer aspecten van het leven dan mannen, die zich vaker op slechts één aspect van het leven richten en hun zelfbeeld uitsluitend laten afhangen van prestaties. Dat maakt hen kwetsbaarder voor tegenslag. Van groot belang is dat vrouwen twee keer zo vaak depressief zijn, terwijl mannen twee keer zo vaak suïcide plegen. Dit wijst erop dat vrouwen kennelijk beter met depressie kunnen omgaan. Ook wijst dit erop dat, in tegenstelling tot wat veel mensen denken, depressie niet altijd de doorslaggevende factor hoeft te zijn bij suïcide. 2.2.6
Ontwikkelingen
In figuur 2.1 is te zien dat het suïcidecijfer in Nederland gedurende de jaren zeventig van de vorige eeuw scherp toenam, piekte in 1984 met 1900 suïcides en daarna weer langzaam daalde tot rond de 1400 suïcides in 2007/2008. We
2 Epidemiologie van suïcidaal gedrag
zitten nu weer op het niveau van begin jaren zeventig. Waar zouden die stijging en daling mee te maken hebben? Sociologen die de stijging in de jaren zeventig in verschillende West-Europese landen in verband brachten met sociale ontwikkelingen merkten op dat het suïcidecijfer het snelst steeg in de landen waar de ontkerkelijking het snelst verliep. Zij koppelden dit aan de emancipatie van het individuele denken, hogere opleidingsniveaus,en meer participatie van vrouwen in het arbeidsproces. De verhouding tussen mannen en vrouwen was in die tijd sterk aan verandering onderhevig, vooral door de introductie en verspreiding van de anticonceptiepil. Het werd voor vrouwen minder moeilijk om te scheiden van hun echtgenoot. Alcoholconsumptie nam toe, net als het gebruik van psychofarmaca. De welvaart nam toe. De belangrijkste sociologische verklaring, die van Durkheim, verwees naar de teruglopende invloed van de kerk en het familieleven als normerend en regulerend principe, en het toegenomen individualisme waarmee mensen de vrijheid namen een eigen invulling aan het leven te geven en zich niet langer gebonden te voelen aan religieuze dogma’s. In Nederland was er een kenmerkend patroon van regionale suïcidesterfte, waarbij religie de belangrijkste verklarende factor was. Gedurende een groot deel van de twintigste eeuw kwam suïcide naar verhouding weinig voor in de katholieke provincies, betrekkelijk veel in de vrijzinnig protestantse delen van het land en weer betrekkelijk weinig in de orthodox-protestantse delen. De gedachte was dat waar religie nog een sterk autoritair karakter had, zingeving aan ziekte en lijden voorgeschreven werd door de religieuze gemeenschap en dat individuen geen ruimte hadden om daarvan af te wijken. Durkheim wees op dit autoritaire karakter van religie, meer dan op de inhoud van de religieuze geboden, als verklaring voor de beschermende rol van de religie. In Nederland kwam suïcide vaak voor in de minder orthodoxe, vrijzinnig protestantse plattelandsgebieden zoals Groningen, Friesland, Drenthe, in de achterhoek, in de kop van Noord-Holland, op sommige van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, en in Zeeuws-Vlaanderen. Dit geografische patroon van suïcidesterfte bestaat nog steeds, hoewel minder scherp afgebakend. Dit patroon strookt niet met de gedachte dat het individualisme vooral in de grote steden tot meer suïcides aanleiding zou geven, hoewel Amsterdam en Groningen de lijst aanvoeren. Kennelijk heeft ook het Nederlandse platteland te lijden gehad onder het individualisme. De daling, die is ingezet in 1984 en die tot de dag van vandaag doorzet, heeft vermoedelijk te maken met algemene verbeteringen in levensomstandigheden, met een stabilisering van de normerende en regulerende werking van religie en het familieleven, en met verbeteringen in de gezondheidszorg, vooral bij ouderen. Sommigen wijzen daarbij op de preventieve werking van antidepressiva. Tussen 1997 en 2007 is het aantal voorschriften van antidepressiva echter gestegen van 2,6 miljoen naar 6,2 miljoen, terwijl in die periode niet een even sterke daling van het aantal suïcides werd genoteerd (Van Hemert & De Kruijf, 2009).
29
Suïcidepreventie in de praktijk
Leeftijd
2.2.7
Gedurende vele decennia kwam suïcide frequent voor onder oude mannen. Hoe hoger de leeftijd, hoe vaker suïcides voorkwamen. Daarin is sinds begin jaren tachtig veel veranderd (zie figuur 2.2). Het aantal suïcides onder oudere mannen is nagenoeg gehalveerd in een tijdsbestek van amper 25 jaar. Dat geldt ook voor de oudere vrouwen (zie figuur 2.3). De gestage daling van het suïcidecijfer sinds begin jaren tachtig komt bijna geheel voor rekening van de oudere leeftijdscategorieën. Dat vraagt om een verklaring. Wij denken dat daarvoor twee met elkaar samenhangende ontwikkelingen aangewezen kunnen worden. De levensomstandigheden van ouderen zijn aanzienlijk verbeterd en de gezondheidszorg voor ouderen is aanzienlijk verbeterd. Ouderen van tegenwoordig zijn welgestelder dan 25 jaar geleden, ze zijn gezonder, vitaler, mobieler, socialer en ze participeren meer in de samenleving dan enkele decennia geleden. Ouderen gebruiken massaal het internet om contact te onderhouden met hun dierbaren, ze zijn hoger opgeleid en meer betrokken bij maatschappelijke ontwikkelingen. Tegelijkertijd is de gezondheidszorg voor ouderen verbeterd, met name de herkenning en behandeling van depressie. Nog niet zo lang geleden werd het normaal gevonden om somber te zijn als je oud was; vanwege het verlies van dierbaren, verlies van zelfstandigheid en vanwege verlies van sociale contacten. Tegenwoordig zijn huisartsen en anderen veel beter in staat om somberheid op latere leeftijd te diagnosticeren als een behandelbare depressie en deze ook adequaat te behandelen. De kwaliteit van de behandeling van ouderen met antidepressiva en met psychotherapie is sterk verbeterd en ook de bereidheid van ouderen zelf om zich te laten behandelen voor depressie is veel groter geworden. Vroeger wilde men niet graag als een oude zeur overkomen, maar tegenwoordig is er bij ouderen meer acceptatie dat zij depressief zijn en dat zij daarvoor behandeling kunnen zoeken.
Leeftijd: Aantal per 100.000
30
40 35 30 25 20 15 10 5 0
15-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 >70 19511955
19611965
19711975
1981- 19911995 1985 Periode
20012005
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek Figuur 2.2 Suïcide onder mannen in Nederland 1951-2008.
2 Epidemiologie van suïcidaal gedrag
31
Aantal per 100.000
20 15 10 5 0 19511955
19611965
1971- 19811975 1985 Periode
19911995
20012005
Leeftijd: 15-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 >70
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek Figuur 2.3 Suïcide onder vrouwen in Nederland 1951-2008.
Deze ontwikkelingen laten ook zien dat het suïcidecijfer in de Nederlandse samenleving helemaal niet zo stabiel is. Er hebben grote veranderingen plaatsgevonden, met name in de oudere leeftijdsgroepen. Dit bewijst dat maatschappelijke ontwikkelingen invloed hebben op het suïcidecijfer. Het gaat hier deels om autonome maatschappelijke ontwikkelingen, maar deels gaat het ook om processen die onderhevig zijn aan een zekere sturing. Verbeteringen in de gezondheidszorg zijn tot op zekere hoogte aangestuurd door financiële prikkels en door betere opleidingen en wetenschappelijk onderzoek. Het is dan ook te hopen dat door voortgezette inspanning het aantal suïcides, met name onder ouderen, verder zal dalen. Nogal eens wordt verondersteld dat het suïcidecijfer onder ouderen in Nederland gedaald zou zijn vanwege de Nederlandse euthanasiepraktijk. Ouderen die vroeger hun toevlucht moesten zoeken tot suïcide, zouden tegenwoordig gerust kunnen zijn dat zij op hun sterfbed geholpen zullen worden om, als zij dat wensen en als dat nodig zou zijn, op humane wijze te sterven. Deze verklaring zou vooral opgaan voor ouderen met ernstige maar niet-terminale ziekten en handicaps. Voor een groter deel lijkt deze verklaring minder waarschijnlijk, simpelweg omdat zowel vroeger als nu de omstandigheden waarin ouderen tot suïcide overgaan nauwelijks te maken hebben een terminale ziekte. Zowel vroeger als nu is suïcide vooral geassocieerd met depressie, alcoholgebruik en eenzaamheid, en zouden betrokkenen nog jaren geleefd kunnen hebben. Bij mensen die om euthanasie verzoeken, komt depressie juist niet veel voor. Het betreft kortom twee groepen die elkaar slechts in geringe mate overlappen. Uit de figuren valt ook af te lezen dat de suïcidecijfers van de jongste leeftijdsgroep betrekkelijk stabiel blijven door de jaren heen. Tussen de 40 en 50 jongeren in de leeftijd tot en met 19 jaar komen jaarlijks door suïcide om het leven. Ondanks jaarlijkse schommelingen is dit aantal toch vrij stabiel.
Suïcidepreventie in de praktijk
25 Aantal per 100.000
32
20 15 10 vrouwen mannen
5 0 15-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 70-79 80+ jr Leeftijd
Centraal Bureau voor de Statistiek 2009 Figuur 2.4 Aantal suïcides in 2008, naar geslacht en leeftijd.
Het zijn vooral de middengroepen, van 30 tot 60 jaar, die nu meer in beeld komen. Enerzijds omdat de suïcidecijfers onder ouderen zo enorm zijn teruggelopen, anderzijds omdat deze groepen op hetzelfde niveau bleven. Het resultaat is dat in 2008 vooral de leeftijd van 40 tot 60 jaar de grootste risicogroep voor suïcide vormt (zie figuur 2.4). Als we de oudere leeftijdsgroep nog verder uitsplitsen naar 70-80 jaar en 80+, dan is het suïcidecijfer nog altijd het hoogst voor de alleroudste mannen van 80 jaar en ouder. Ook onder deze ouderen is het aantal suïcides de laatste jaren enorm afgenomen, maar ze steken er nog wel in aantal boven uit. In deze groep kunnen we denken aan oudere mannen die suïcide plegen vanwege lichamelijke ziekten, beperkingen en achteruitgang; oudere mannen die moeite hebben met de afhankelijkheid en verzorging die deze leeftijd soms met zich meebrengt, de oudere weduwnaren die herenigd willen worden met hun overleden dierbare, de oudere mannen die klaar zijn met leven, maar ook oudere mannen die op late leeftijd nog veel last ondervinden van posttraumatische stressverschijnselen door de oorlogsjaren. In deze leeftijdsgroep hangt suïcide natuurlijk ook samen met depressie en alcoholgebruik, en met persoonlijkheidsproblematiek. Naar verwachting zullen de suïcidecijfers in deze leeftijdsgroep nog verder dalen. Opvallend is dat het verschil in suïcidecijfers tussen mannen en vrouwen het grootst is in deze leeftijdsgroep van 80-plussers. Kennelijk kunnen oudere vrouwen veel beter met ziekte, beperkingen, eenzaamheid en afhankelijkheid omgaan dan oudere mannen. 2.2.8
Burgerlijke staat
Er is een duidelijke relatie tussen burgerlijke staat en suïcidecijfers. Zowel bij vrouwen als bij mannen zijn de suïcidecijfers naar verhouding laag onder de gehuwden en ongehuwden, terwijl bij mannen suïcide vaak voorkomt onder gescheidenen en weduwnaren. Bij vrouwen is het suïcidecijfer gedaald en
2 Epidemiologie van suïcidaal gedrag
33
laag geworden onder de weduwen en nog verhoogd onder de gescheidenen (zie figuur 2.5 en 2.6). Bij beide figuren kan men bedenken dat de levensomstandigheden van alleenstaanden er de afgelopen decennia kennelijk op vooruit zijn gegaan. Met betrekking tot de relatie tussen gescheiden zijn en verhoogde suïcidecijfers kunnen er achterliggende oorzaken zijn die zowel de kans om te scheiden beïnvloeden als de kans om suïcide te plegen. Bij mannen zou dat alcoholisme kunnen zijn, bij vrouwen de borderline persoonlijkheid die zowel predisponeert tot het verbreken van relaties als tot suïcide. Opvallend is dat er in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw plotseling veel meer suïcides plaatsvonden onder gescheiden vrouwen. In die jaren werd het minder moeilijk voor vrouwen om te scheiden van hun echtgenoot, maar kennelijk had de samenleving daar moeite mee en waren de sociale omstandigheden voor die eerste generaties gescheiden vrouwen niet gunstig. De samenleving was er nog niet aan gewend. Ook hier zien we dat maatschappelijke processen invloed hebben op zoiets individueels als suïcide. Land van herkomst
2.2.9
Aantal per 100.000
Groepen immigranten die naar Nederland komen, nemen over het algemeen de suïcidecijfers uit het land van herkomst mee. Zo komt suïcide in Nederland vrij weinig voor onder Turken en Marokkanen, en betrekkelijk vaak onder migranten uit Duitsland en Oost-Europa (Garssen e.a., 2006). Onder immigranten uit niet-westerse herkomstlanden is de gemiddelde leeftijd waarop zij suïcide plegen veel lager dan onder de Nederlanders (jonger dan 40 jaar, tegenover ongeveer 50 jaar bij de Nederlanders). Ook onder Nederlandse Surinamers komt suïcide veel voor. Onder de Surinaamse Nederlanders van Hindoestaanse afkomst hebben de mannen verhoogde suïcidecijfers (anderhalf keer zo vaak als onder Nederlandse mannen), onder de Creoolse Surinamers geldt dit alleen voor de jonge mannen (twee keer zo vaak). Onder de jonge vrouwen van Surinaamse afkomst (15-34 jaar) komt suïcide vaker voor dan onder jonge Nederlandse vrouwen (7,4 versus 4,3 per 100.000), waar-
80 70 60 50 40 30 20 10 0
Gehuwd Ongehuwd Gescheiden Weduwnaar
19511955
19611965
19711975
1981- 19911985 1995 Periode
20012005
2007
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek Figuur 2.5 Suïcide onder mannen naar burgerlijke staat in Nederland 1951-2008.