Epidemiologie ( M. van Ranst) 1. Inleiding 1.1. <Epidemiologie> “epi” = “op” “dèmos” = “volk” “logos” = “leer” Leer van zaken die een volk kan overkomen. Studie van verspreiding van ziekten onder de bevolking. EPIDEMIE: Toestand waarbij een bepaalde ziekte op een bepaald moment een grote groep van de bevolking treft. Voorbeelden: Onbekende longziekte in Zuidoost Azië (SARS of Severe Acute Respiratory Syndrome) Griep Verdere indeling: <Endemie>: Toestand waarbij een bepaalde ziekte langdurig bij een constant deel van de bevolking voorkomt. Voorbeelden: Aids Ebolakoorts (van het Ebolavirus) <Pandemie>: Epidemie die wereldwijd verspreid wordt & is. Voorbeelden: Griep Influenza virus
1.2.
H2 H1 N1 N2 Jaar2 Jaar1 H & N zijn sferische eiwitten (met een envelop) die zich aan het oppervlak van het virus bevinden. H staat voor Hemagglutinin (H, Eng.) (i/d cel) & N voor Neuraminidase (N, Eng.) (uit/d cel). Virussen veranderen dikwijls en als mensen niet bestand zijn tegen het nieuwe virus krijgen we een pandemie. Vogelgriep (2006) is van het type H5N1. We kunnen dus enkele bedenkingen maken bij ‘nieuw’ virus!
Geschiedenis: Een aantal belangrijke grieppandemieën Influenza pandemieën: Onvoorspelbaar, maar toch geregeld terugkomend! Voordien: H3N8 1918: Spaanse griep (H1N1) Ergste ramp; ook verhoogd door de troepenbeweging na en tijdens WO I. De meeste mensen stierven niet aan de griep zelf, maar 14 dagen erna aan een longontsteking. Vermoeden: Het virus ging over van de vogels op de mens (zoals de meeste influenzavirussen?) 40 jaar is ± de nuttige leeftijd van een virus. In die tijd hebben veel personen antistoffen aangemaakt en is de kans beperkt tot de nieuw geborenen! 1957: Aziatische griep (H2N2) In 1918 duurde de verspreiding nog 1 tot 1,5 jaar. In 1957 duurde het nog 6 maanden! 1968: Hong Kong griep (H3N2) Bestaat nu nog altijd! 1977: Russische griep (H1N1) Vermoeden bestaat dat het was ingevroren in Rusland en weer werd losgelaten! Bestond al sinds de jaren ’50 en is al afgezwakt. De algemene trend toont aan dat de griepperiodes elk jaar in de winter minder erg worden. H3N2 en H1N1 zijn respectievelijk 40 en 30 jaar oud. Influenza is een vogelvirus, met centraal de water- en trekvogels, maar het virus en de ziekte kan ook via varkens worden overgedragen op de mens. H5N1 is helemaal geen ‘nieuw’ virus! Vooral in 1997 opgedoken in Hong Kong, maar al in 1959 ‘ontdekt’. Wordt echter nog altijd niet gemakkelijk overgedragen op de mens! In een normale kippenkwekerij sterven 1 à 1,5 kippen per dag. Het virus is zo agressief dat de eieren van de kip niet kunnen besmet zijn. De kip zal dood zijn voor ze een volwaardig ei zal kunnen leggen met virussen erin! De Symptomen zijn: Ademnood, blauwe lellen (O2-tekort) & puntbloedingen zowel bij kip als bij de mens. Al in 1918 zag men dit symptoom. Grote sterfte of mortaliteit zorgt voor bescherming tegen verdere verspreiding van de epidemie! De kans op besmetting is klein omdat de kippen al dood zijn voordat ze eventueel zouden kunnen een heleboel andere kippen besmetten. Ze kunnen dus niet de epidemie verspreiden in een andere stal of bij de mens. Bij zo’n epidemie zal er een grote sterfte zijn bij jonge individuen omdat hun immuunsysteem er het hevigst zal op reageren, hoewel het er
eigenlijk niets meer aan kan doen. Zodat het individu nog sneller dood gaat! Als de mortaliteit zou dalen zou de kans op besmetting stijgen! De natuur beschermt m.a.w. zichzelf! In een land zoals België is de epidemie te beperken door een professionele, kordate aanpak. Bij mensen die toch besmet raken met H5N1 hebben we bijna altijd te maken met onwetendheid! Voorbeelden daarvan zijn de kinderen in China en Nigeria die veelvuldig in contact komen met de kippenkooien. Ook de Koerden in Turkije die de Turkse waarschuwingen op de radio niet konden verstaan zijn een ‘mooi’ voorbeeld hoe onwetendheid ontstaat. Ook mensen sterven snel aan de ziekte of worden (zeker) snel ziek. Deze hoge mortaliteit, zorgt voor een kleinere lus. Dit zorgt voor weinig mobiliteit en minder kans op besmetting of overdracht. Oplossing/Geneesmiddel: Vaccins? Productiecapaciteit? Voorraad? Europa: OK!, Tegen 2010: ± 33% Trivalent vaccin? Tegen H1N1, H3N2 & influenza B Theoretisch mogelijk?! Praktijk: voor ± 50% bevolking van Europa! Tamiflu (is geen geneesmiddel!) Inhibitor voor Neuramidase, zodat de virussen en cellen aan elkaar plakken! Virussen komen nooit vrij! M.a.w. voorkomt de verspreiding en ziektebeeld, maar is enkel van nut bij toediening in de eerste 48u. Als een epidemie heerst, probeert men hier altijd onmiddellijk iets aan te doen, dikwijls doet men zinloze dingen.
2. Epidemie Besmettelijk Monocausaal Epidemiologie
Niet besmettelijk Multicausaal klinische geneeskunde
Beiden (epidemiologie en klinische geneeskunde doen hetzelfde, ze hebben hetzelfde werkgebied maar ze leggen een andere focus! Epidemiologie focust op niveau van de populatie en de klinische geneeskunde op niveau van het individu. Het doel is zoveel mogelijk mensen gezond houden.
Epidemiologie: Beschrijving Analyse Planning of implementatie Evaluatie Op niveau populatie Klinische geneeskunde: Klinisch onderzoek Diagnose Behandeling Genezen Op niveau individu
2.1. Descriptie (beschrijving) Antwoord op 4 vragen: Wat (gevalsdefinitie), Wanneer (tijd), Wie (populatie) en Waar (plaats).
A. Wat? Gevalsdefinitie: Standaard criteria om te beslissen wie er de ziekte heeft en wie niet. Soms makkelijk te herkennen (vb. Pokken) Soms moeilijk (vb. Hondsdolheid) Hondsdolheid: Klinische beschrijving: Acute encephalomyelitis met progressie tot coma of dood binnen 10 dagen na eerste symptomen. Labo diagnose: Detectie van virale antigenen in hersenbiopsie en isolatie van Rabiësvirus in speeksel of lumbaalvocht. De definitie moet men dus strikt en nauwkeurig omschrijven. Wie wordt een geval? Patiënt is geïnfecteerd. Patiënt heeft symptomen (soms moeilijk want bijvoorbeeld hepatitis A of geelzucht bij een klein kind geeft bijna geen symptomen). Ziek genoeg om arts te zien. Arts vermoedt diagnose. Arts stuurt staal naar labo. Test is positief. Aangifte aan centrale instantie. Meestal is er een onderschatting en onderrapportering!
B. Wanneer? De griepepidemie bijvoorbeeld, heeft 2 pieken, rond oktober – kinderen terug naar school – en rond januari – Nieuwjaar. De jaarlijkse griepepidemie is een afwisseling tussen een sterke en een zwakke epidemie. Deze griep ‘bestaat’ immers al sinds 1968, dat is bijna 40 jaar, ongeveer de maximumleeftijd voor een griepvirus, m.a.w. de griepepidemieën zijn dus aan het uitdeinen.
C. Wie? REPRODUCTIEGETAL: Het aantal mensen dat andere mensen zullen besmetten. In de populatie zijn het vooral kinderen en ouderen die mogelijk aan een griepepidemie zullen sterven. Uit grafieken kan men belangrijke dingen afleiden, zoals het feit dat 65-plussers moeten worden gevaccineerd. Leeftijd, geslacht, etniciteit, sociologische en economisch factoren … spelen ook duidelijk een rol! Op de piek van de epidemie is er ongeveer 5% van de mensen ziek, over een totale periode van 15 weken zal ongeveer 30% van de bevolking ziek worden. Kinderen geven gemakkelijk de griep door aan ouderen! Daarom moet men als men de epidemie wil uitstellen (of eventueel zelfs onderdrukken) de kinderen vaccineren. Men moet m.a.w. ALTRUÏSTISCH VACCINEREN. Men vaccineert de kinderen om ouderen te redden. De cyclus van het doorgeven is een sfeer. Het begint op school bij de kinderen, gaat over naar de ouders en het gezin, die brengen het dan weer op hun werk of op andere scholen, en dan worden uiteindelijk ook nog de oudere mensen (oma’s & opa’s) besmet door meestal de (jonge) (klein)kinderen. Men maakt een onderscheid tussen: Morbiditeit en Mortaliteit. Morbiditeit is het aantal mensen dat de ziekte krijgt. Mortaliteit is het aantal mensen dat effectief aan de ziekte overlijdt.
D. Waar? Plaats? Geografische ligging? Bijvoorbeeld de Cholera epidemie in Londen in 1854 werd veroorzaakt door een watermaatschappij – Southwark – die vervuild water leverde. John Snow, de eerste epidemioloog (‘Vader’ van de epidemiologie) ging de epidemie in kaart brengen.
2.2. Analyse ASSOCIATIESTUDIE: Empirisch vaststellen van een verband tussen bepaalde factor die voorkomt en het voorkomen van een ziekte. Dit resulteert in een HYPOTHESE. Keren we terug op ons voorbeeld van de watermaatschappij in Londen, dan was de vraag of het water al door de stad was gestroomd. De hypothese was, als het water al door de stad had gestroomd dat er dan meer Cholera gevallen zouden zijn. GIS (Geografisch Informatie Systeem): Op kaart de gevallen aanduiden zoals Snow deed. CAUSALITEITSSTUDIE: Bewijzen van het oorzakelijk verband tussen het voorkomen van een bepaalde factor en het voorkomen van de ziekte. We bewijzen de juistheid van de hypothese. Niet enkel een associatie in de tijd maar ook causaliteit is belangrijk!
2.3. Planning of implementatie Men gaat de factor die de ziekte veroorzaakt beperken of weghalen. Snow liet de waterpomp met het besmette water afsluiten. Maar het is niet altijd omdat je kunt begrijpen en herkennen waarom iets gebeurt, dat je er even gemakkelijk iets kunt aan doen. Voorbeelden uit de geneeskunde hiervan zijn dermatologie en neurologie.
2.4. Evaluatie Na de genomen maatregelen moet men vaststellen of die geholpen hebben.
3. Definities Infectiviteit: Proportie blootgestelde mensen die geïnfecteerd worden met het agens. Pathogeniciteit: Proportie geïnfecteerde mensen die klinische symptomen ontwikkelen. Virulentie: Proportie mensen met klinische symptomen die zeer ernstig ziek zijn/worden of sterven.
4. Infectieketen Infectieketen: Overdragen van persoon tot persoon; transmissie Reservoir: Ecologische niche (plaats) waar pathogeen leeft en zich kan vermenigvuldigen. Soorten: Menselijk reservoir Patiënt Drager (carrier) Dierlijk reservoir Omgevingsreservoir Drager: Is geïnfecteerd met de kiem. Kan de kiemen overdragen. Heeft geen klinische symptomen. Voorbeeld: Mary Mallon, een kokkin in de streek rond New York en drager van Tyfus. Overal waar ze ging werken stierf het gezin. Zoonosis: Infectie die van een gewerveld dier naar de mens kan worden overgedragen. Rosse woelmuis draagt het Hantavirus over op de mens in de streek rond Chimay. SARS (Severe Acute Respiratory Syndrome) is oorspronkelijk een ziekte van vleermuizen, die Civet katten infecteren die op hun beurt gegeten worden door de mens. Waarschijnlijk is SARS ontstaan in Guangdong, China. Tsjernobyl effect: Ramp met een positief politiek effect. Bron: Object, dier of persoon waarvan de infectie afkomstig is. Primaire Casus: Individu dat een infectieziekte in een populatie binnenbrengt. Bijvoorbeeld de eerste met HIV besmette patiënt. Secundaire Casus: Perso(o)n(en) die geïnfecteerd word(t)(en) door de primaire casus.
Sociogram: Undirected of directed Mensen ondervragen over hun omgeving. Als in dezelfde omgeving opnieuw iemand gevonden wordt met een bepaald symptoom gaat men na of de personen iets gemeenschappelijk hebben.
Transmissiegetal: Er zijn mensen die gemakkelijker en meer andere mensen zullen besmetten. Er is een grotere productie van partikels door een geboren afwijking in het immuunsysteem. Basis reproductiegetal: Het aantal mensen aan wie iemand de ziekte zal doorgeven. Dit getal moet dalen onder de 1, dan zal 1 persoon minder dan 1 andere persoon besmetten. Incubatieperiode: De periode vanaf het begin van de infectie tot het uitbreken van de ziekte. Infectieuze periode: De periode waarin de ziekte zich kan verspreiden van de ene persoon naar de andere persoon. Serieel interval: Tijd tussen 2 golven van de ziekte. Ieder ziekmakend organisme heeft een eigen kenmerkend serieel interval. M.a.w. de tijd tussen personen die in golf 1 ziek worden t.o.v. golf 2. De gevaarlijke periode is de periode tussen het begin van de infectieuze periode en het einde van de incubatieperiode! Je kan andere personen besmetten zonder het zelf te weten omdat je nog geen klinische symptomen als gevolg van de ziekte vertoont.
5. Transmissie 5.1. Direct 5.1.1. Droplets Ontstaan als men niest of hoest (vooral door de mond) en zo kan je bij een infectieziekte andere mensen besmetten. Kleine druppeltjes kunnen heel ver reiken (maximum 10m). Normaal hebben ze een reikwijdte van 2m. Hoe tegengaan? Zakdoek Mondmaskertjes (hard plastic) Ramen open Experimentele transmissie: Hoeveel gesnoten? Maskertjes: Er bestaan verschillende soorten: Papieren Chirurgische FFP2, FFP3, N-95 of PAPR Papieren en chirurgische maskertjes beschermen niet goed! FFP2, FFP3 en N-95 zijn betere beschermers. FFP2 is 92% effectief, FFP3 is 98% effectief en
N-95 is 95% effectief. FFP3 bestaat in een versie voor het medisch personeel met ventiel en voor de patiënt zonder ventiel. PAPR is een machine!
5.1.2. Direct contact Huid: Humaan papillomavirus (wratjes): Leven in huid en kunnen de basale laag van de huid aantasten. Wordt onderdrukt door je immuunsysteem. Mucosaal of seksueel: Via de slijmvliezen: Herpes simplex virus (via lippen): In ganglions en worden bij zwakke momenten geactiveerd. Seksuele transmissie: HIV- transmissie Humaan papillomavirus Transplacentair (transmissie in de zwangerschap): HIV-prevalentie bij zwangere vrouwen waarvan de kinderen geboren kunnen besmet zijn met HIV. Men kan de kans dat de baby besmet zal zijn/worden met HIV heel gevoelig verkleinen tot bijna 0% als men de laatste weken van de zwangerschap antiretrovirale middelen toedient. Parvovirus B19: Als vrouw zwanger is, kan het virus over gaan naar de foetus.
5.2. Indirect Aerogeen, via een vector, via een vehikel, via het (de) bloed(producten) of via fomites (anorganische voorwerpen die besmetting overbrengen, levenloze smetstofdragers)
5.2.1. Aerogeen (meest belangrijk) Limiet verspreidingsgebied via de lucht is 2 km. Het zijn partikeltjes van ongeveer 1 m (kleiner dan aerosol). De partikeltjes drogen snel uit en worden stofdeeltjes die uren blijven zweven. Je kan die partikeltjes inademen en geïnfecteerd raken. Voorbeelden: Mazelen, bof (dikoor), water-, wind-, of wijnpokken (allemaal hetzelfde, zeer infectieus en wordt veroorzaakt door het Viracella Zoster virus) en mond- en klauwzeer.
5.2.2. Vector Dier, vaak een insect, dat een pathogeen van een geïnfecteerd persoon op een ander persoon overzet. Voorbeelden: Malariamuggen (Plasmodium bacterie) Aedes Aegypti (alleen het vrouwtje). Deze mug is een vector van de Gele koorts. Deze ziekte tast de lever aan. Waardoor je overal begint te bloeden, ook intern.
5.2.3. Vehikel Voedsel: Via bijvoorbeeld de moedermelk kunnen ziekten zoals HIV en Hepatitis B doorgegeven worden van moeder op kind. Maar moedermelk is in de eerste 6 maanden een belangrijke bron van antilichamen. Feco- oraal: In aanraking komen met faeces. Was dus je handen na een bezoek aan het toilet. Via besmet water (vb. Gagnes) kunnen er zich ook ziekten verspreiden. Een beroepsziekte bij duikers is Hepatitis A, dat uit zeer kleine partikeltjes bestaat en goed kan overleven in zeewater (vooral waar er niet veel getijden zijn). Via zeewater en oesters, mosselen,… kan er een kleine besmetting ontstaan. Bij ‘ons’ maken niet genoeg mensen de ziekte nog door om voldoende beschermd te zijn. Bij kinderen geeft Hepatitis A aanleiding tot een kleine griep, maar volwassenen krijgen hierdoor geelzucht en dat is gevaarlijker! Bij 18-jarigen die niet zijn ingeënt is maar ± 10% beschermd. Handhygiëne in bijvoorbeeld de voedingssector is dan ook erg belangrijk!
5.2.4. Bloed(producten): Brandweer en hulpdiensten zijn (worden) meer blootgesteld aan Hepatitis B en Hepatitis C en HIV. Bloedtransfusies in België zijn ‘veilig’. Bij een prikaccident is het risico op een HIV-infectie na het prikaccident ongeveer 0.32%. Bij intraveneuze druggebruikers is er een groot aantal dat een Hepatitis C infectie opgelopen heeft of zal oplopen. In Zwitserland geldt dit dan voor HIV en niet voor Hepatitis C zoals in België. Body modification: Tattoo of piercing geeft een risico op besmetting met Hepatitis C.
5.2.5. Fomites Mond- en klauwzeer (wielen van vrachtwagens en schoenen van de mensen) ‘Beenhouwerswratten’: 20% van de mensen in de vleessector hebben handwratten. Vooral veroorzaakt door veiligheidshandschoenen (maliënkolder) want de wratten ontstaan via kleine wondjes die veroorzaakt worden door kapotte lusjes van de handschoenen.
6. Epidemiologie van de infectieziekten Infectieziekten of overdraagbare ziekten of besmettelijke ziekten Geval kan ook bron zijn. Bron hoeft geen geval te zijn (carrier). Immuniteit (bescherming tegen de volgende keer) Urgentie: Onmiddellijk handelen! Preventie is aanvaardbaar.
6.1. Immuniteit Na klinische infectie Na subklinische infectie (wanneer je heel jong bent, geïnfecteerd en ziek maar je hebt er niet veel last van) Na vaccinatie (artificieel)
6.2. Ziektefrequentie 6.2.1. Incidentie Aantal nieuwe gevallen die een bepaalde ziekte doormaken binnen een bepaalde periode.
6.2.2. Prevalentie Aantal gevallen die aan een bepaalde ziekte lijden op een bepaald moment. Dit is dus een momentopname, maar die kan heel breed zijn. Prevalentie (P) is het product van de incidentie (I) en de duur van de ziekte (D). P=I x D Cf.: MEER = WATERVAL x TIJD
6.2.3. Nieuw geval Incidentie: +1 Prevalentie: +1 (genezing of dood) De prevalentie is minder nuttig voor acute infecties want die zijn moeilijk te tellen en er zijn seizoensvariaties. De prevalentie zal stijgen (verhoogd zijn) bij: Langdurige ziekte Behandeling zonder genezing (Bijvoorbeeld, voor 1995, daalde de prevalentie voor HIV, maar nu de behandeling ervoor zorgt dat de patiënten langer leven stijgt de prevalentie.) Verhoogde incidentie (meer nieuwe gevallen) Immigratie van gevallen Emigratie van gezonden Verbetering diagnostiek De prevalentie zal dalen (verlaagd zijn) bij: Kortdurende ziekte Hoge case fatality rate Verlaagde incidentie Immigratie van gezonden Emigratie van zieken Verbetering van genezende therapie
6.2.4. Seroprevalentie Percentage van de bevolking met serologische merkers (vb.: Antigenen tegen een welbepaald virus) van vroegere infectie. Dit is een cumulatieve prevalentie.
6.2.5. Case fatality rate Deel van de geïnfecteerden die sterven aan de gevolgen van de infectie. Griep: laag, Ebola: hoog. Ook leeftijdsafhankelijk, bijvoorbeeld voor SARS: <25j. = <1%; 25-45j. = 6%; 45-65j. = 15%; >65j. = 50%
6.2.6. Mortaliteit Proportie van de populatie dat sterft ten gevolge van een infectieziekte. Griep: hoog, Ebola: laag. Mortaliteit (M) is het product van incidentie (I) en Case fatality rate (CFR) M = I × CFR
6.2.7. Attack rate Deel van de – niet immune – personen die blootgesteld worden aan de ziekte en dan klinisch ziek worden.
6.2.8. Reproductieve ratio Potentieel van een infectieziekte om zich van persoon tot persoon in een populatie te verspreiden. In de achttiende en negentiende eeuw, hadden we de cholera. In de twintigste eeuw hadden we pokken en polio. In de Middeleeuwen ging een derde van de bevolking dood aan de pest. Mortaliteitsgrafiek: Kijken hoelang de mens leeft (levensverwachting). Hoe zwarter, hoe hoger de kans op sterfte. Infectieziekten zijn de belangrijkste oorzaak van ziekte en sterfte. Polio bijvoorbeeld zorgt voor verlamming van het middenrif (aantasting van de zenuwen). Dan moet de patiënt een ijzeren long krijgen!
INFECTIEZIEKTEN = DE BELANGRIJKSTE DOODSOORZAAK
7. Factoren in het ontstaan van nieuwe infectieziekten 7.1. Milieu of ecologie 7.1.1. Broeikaseffect De temperatuur tussen 1860 en 2000 is gestegen met 0,7 °C. Slaapziekte, een ziekte veroorzaakt door eencellig organisme, komt steeds meer en meer voor. In de hals krijgt men dan opgezette klieren. De vector voor deze ziekte is de tsee-tsee vlieg. Deze vlieg is zeer gevoelig aan temperatuurschommelingen. Bijvoorbeeld wanneer de temperatuur stijgt met 3 °C kan in heel Tanzania en Kenia de slaapziekte uitbreken. Dit is dus een verandering in het verspreidingspatroon van een ziekte.
7.1.2. Eco-ingrepen De Nijl: Vroeger waren er regelmatig overstromingen en droge periodes. Er was veel leven op de oever, maar dat stierf tijdens de drogere periode, m.a.w. de natuur had controle. Maar dit was vervelend voor de economische ontwikkeling, men besloot dus een dam te bouwen. Bepaalde slakjes bij de Nijl zijn echter gastheren voor bepaalde parasieten en laat ze vrij in het water. Deze parasieten zijn de cystozoma en eenmaal in het lichaam tasten ze het blaasepitheel aan en dit zorgt voor de zogenaamde “menstruatie bij jongens”. De jongens spelen vaak in de Nijl (blijkbaar vaker dan de meisjes) en een gevolg is dat ze bloed uitwateren (hematurie). Men heeft ook andere slakken met andere soorten cystozoma. Die zorgen onder andere ook voor leverontstekingen, ascitesvocht in de buik. De Egyptische regering wilde deze epidemie aanpakken. Maar dat liep faliekant af (zie later).
7.2. Verkeer en transport Globaal verkeer: In 1850 heb je 1 jaar nodig om rond de wereld te reizen. In 1900 kon dit in ongeveer 80 dagen. In 2000 kun je dit als je geluk hebt in 1 dag. We reizen een pak meer dan vroeger! We nemen dan ook een heleboel onprettige dingen met ons mee!
Ebola zal in België niet op grote schaal uitbreken! De media schetst hierover een verkeerd (opgeblazen) beeld! Malaria in onze streken is al een hele tijd niet meer aanwezig (al 250 jaar). Het water is ondertussen al te vervuild zodat de mug (gastheer) niet meer kan overleven. Maar sinds de jaren ’70 zijn er veel meer vliegtuigreizen en safari‘s. Daardoor komt er terug malaria voor in de ziekenhuizen. Versleten autobanden waar er water instaat, de ideale broedplaats voor vliegen en insecten, worden in de VSA geïmporteerd. Hetzelfde geldt voor bamboe uit Azië. Daardoor komt het dat muskiet terug is in de zuidelijke staten van de VSA. De Aziatische tijgermuskiet is gastheer van de “dengue”, wat knokkelkoorts veroorzaakt. Daardoor krijgt men bloedingen in de kleine gewrichten.
7.3. Technologische veranderingen (innovaties) 6.3.1. Niet medisch Technisch: In de VSA, in het Stanford hotel was er een bijeenkomst van veteranen. Plots werden er een heleboel mensen ziek. Mensen kregen longontstekingen en een paar mensen stierven. De omgeving van het hotel en mensen in het hotel werden ziek. Later bleek dit de legionellabacterie te zijn. Die komt (ook) voor in plassen water. Normaal worden we er niet ziek van, je mag zelfs een glas besmet water drinken. We worden er wel gevoelig aan indien het besmette water fijn wordt verneveld en dan tot diep in de longen wordt opgenomen. In het hotel was de airco niet goed afgesteld, dit verspreidde de bacterie. Zelfs wanneer de patiënt hoest zijn de druppeltjes niet fijn genoeg. Een andere mogelijk scenario ontstaat, wanneer je na lange tijd terug in de douche stapt. De eerste mist kan ook de bacterie bevatten. Nog een andere mogelijkheid is dat de bacterie zich verspreidt via het koelwater van pletwalsen. Voeding: In de VSA was er een hamburgertent, waar vuile met Escherichia Coli besmette handen in contact kwamen met vlees. Daardoor werden kleine kinderen ziek. Bovendien was het vlees ook nog niet volledig doorbakken. Door toedoen van de bacterie ontstaat er dan acuut nierfalen. Vroeger werd alles thuis bereid, nu is er fastfood. Dolle koeienziekte of BSE (Boviene Spongiforme Encefalopathie) geeft aanleiding tot aantasting van de hersenen, verlammingen,… De ziekte kwam op eind jaren ’80 en had zijn piek tussen 1990 en 1995. Na 1995 kreeg men een vergoeding voor het ruimen van koeien. Deze vergoeding mag niet te hoog zijn, anders worden alle koeien geruimd, ook de gezonden. Men is dus maatregelen beginnen nemen. Begin jaren’96 verschijnt er een nieuwe variant van CreutzfeldJacob bij jonge mensen. Het ziekteverloop is veel langer (5 tot 6 jaar). Koeieneten is eigenlijk verwerkte koe, dus zijn de koeien eigenlijk kannibalen geworden. Ook de hersenen worden verwerkt.
Wanneer tussen de dode koeien een dolle koe zit, krijgt men problemen als men de productie wil opdrijven (in plaats van 20 minuten wil men maar een kwartiertje meer over het gehele proces doen)! Men gaat minder verhitten, minder stomen. Alles gaat vlugger waardoor de prionen niet meer stuk gaan. Daardoor neemt de epidemie toe in sterkte. Het (met dierlijke prionen) besmette goedje komt dan ook nog in de menselijke voedselketen terecht. Men heeft ontzettend veel geluk gehad want de kans om de ziekte te krijgen was zeer hoog. Men denkt dat er tussen de 300 en 500 mensen zijn gestorven aan de gevolgen hiervan tussen 1995 en 2010. Men vreesde voor erger!
6.3.2. Medisch Bloedtransfusie: Alle organismen in bloed van ene persoon worden mee getransporteerd naar de andere persoon. Er is veel screening wat er voor zorgt dat dit redelijk veilig is. Transplantatie: Een orgaan (met een deel bloed) wordt van de ene persoon overgebracht naar de andere persoon. Bij ons wordt dit geregeld door “Eurotransplant”. Xenotransplantatie: Een orgaan van een andere diersoort overbrengen (zoals bijvoorbeeld een varken) naar de mens. Grootte van het orgaan is ongeveer hetzelfde, maar suppressie van het immuunsysteem moet zeer agressief gebeuren. Veel mensen zijn ertegen. Injectienaalden: Vroeger waren die naalden heel duur, nu zijn ze heel goedkoop! Nu gebruikt men heel veel naalden, ongeveer 1011 naalden per jaar (meer dan mensen)! Toch worden er nog naalden hergebruikt. Dit is een belangrijke vorm van overdracht. Bijvoorbeeld het Hepatitis C virus wordt zo makkelijk overgedragen. Ongeveer 3% ter wereld is drager, in België 0.87%, in Egypte 10% en in Noord-Egypte zelfs 27%. In Egypte heeft men gevaccineerd met besmette naalden in de poging een epidemie uit te roeien en zo heeft men een nieuwe gecreëerd (zie eerder).
7.4. Microbiële adaptatie Bacteriën kunnen resistent worden tegen bepaalde antibiotica! Er is nood aan nieuwe antibiotica! Men spreekt van eerste generatie, tweede generatie… Dit wordt steeds duurder! Ontstaan van de ziekenhuisbacterie (MRSA)!
7.5. Bevolking en maatschappij Vroeger waren er verschillende groepjes mensen die quasi geen contact met anderen groepen hadden en dus enkel met elkaar. Nu stijgt het bevolkingsaantal stilaan en de kloof qua rijkdom groeit. Er is ook een verschil in hygiëne tussen nu en vroeger en tussen de Westerse landen en de ontwikkelingslanden. Dit heeft de strijd tegen infectieziektes bijvoorbeeld TBC en mazelen geholpen. De bevolkingsexplosie heeft voornamelijk plaats in ontwikkelingslanden en de hele wereld is tegenwoordig 1 dorp geworden. Basisvaccinatie voor alle kinderen ter wereld kost ongeveer 1 miljard euro per maand!