e
2 JAARGANG Nr. 1,Febr. 1969. Verschijnt 4 keer per jaar
AOLD HOKSEBARGE REDAKTIE: H. Kormelink J. Overbeeke J. Vredenberg ADMINISTRATIE: A. J. Temmink,
Ds. van Kriekenstraat 15, Tel. 1739, Haaksbergen Postrekening 950530
Abonnementsprijs:
f 4.— per jaar.
Leden en begunstigers betalen f 3.— per jaar. Losse nummers
f 1.50
Publicatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met bronvermelding.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. Jordaan J. G. H. zn., Huize „De Bleeck", Haaksbergen, Tel. 1248, Voorzitter J. Overbeeke, Fazantstraat 13, Haaksbergen, Tel. 1634, Secretaris A. J. Temmink, Ds. van Kriekenstraat, 15, Haaksbergen, Tel. 1739, Postrek. 950530, Penningmeester B. E. Asbreuk, Erve „Meyerinkbroek", Haaksbergen, Tel. 05405-214 Mej. R. Brummelhuis, Dr. Ariënsstraat 8, Haaksbergen H. Kormelink, G 82, Rietmolen, Telefoon 05452-202 J.B.A. Leusink, Nachtegaalstraat 13, Haaksbergen, tel. 2023 J.F. Overbeek, Bevertstraat 14, Haaksbergen, tel. 1564 J. Vredenberg, Geukerdijk 68, Haaksbergen
65
2e Jaargang Nr.l -Februari 1969. Een woord van het bestuur. Dank zij het verrassend grote aantal abonnees zijn wij in staat bij 't ingaan van de 2e jaargang ons orgaan een meer verzorgd aanzien te geven, nl. door van stencil werk over te gaan op offsetdruk. Hierdoor is het ook mogelijk geworden de inhoud met ca. 25% uit te breiden. Wij nemen aan, dat een en ander door U op prijs zal worden gesteld. Ook hopen wij, dat deze verfraaiing en uitbreiding voor velen aanleiding zal zijn, zich als abonnee aan te melden. Laat U daarom "Aold Hoksebarge" eens aan uw kennissen zien; het mag gezien worden! De meest voorkomende familienamen in Haaksbergen. Op 31 mei 1947 werd in geheel Nederland een volkstelling gehouden, die o, m. resulteerde in een "Nederlands Repertorium van Familie namen", waarvan zojuist het deel "Overijssel" is verschenen. Op die dag telde Overijssel in totaal 638.797 inwo ners, verdeeld over 52 gemeenten, Het inwonertal van de gemeente Haaksbergen bedroeg 11. 279 personen (thans, nog geen 22 jaar later, meer dan 18. 000; een toe name met ongeveer 6. 700 ofwel 60%). In 1947 kwamen hier 46 familienamen voor, die elk door 50 of meer te Haaksbergen woonachtige personen werden gedragen. Deze 46 families omvatten tezamen 3. 969 personen of 28% van het toenmalige inwonertal. Deze families waren; Wijlens, Eijsink, Wielens en Eijsing, Wilens 229 pers, Eisink en Leferink 190 Eising 79 pers. ter Huurne 175 Hilderink en Westendorp 146 Hildering 76 Waanders 145 Horck 72 te Lintelo 134 Brummelhuis 71 ten Asbroek, Nijhof 70 Asbroek en Slotman 70 Asbreuk 124 Lammers 65 Nijhuis 110 Wissink 65 Ordelmans 106 ten Hoopen 64 Temmink 106 Siemerink 64 -
66
Scholten Lansink Leppink Veldhuis en Velthuis Kleinsman ten Thije, ten Tije en Tije Diepemaat en Diepenmaat Koender ink ten Voorde Noordink Overbeek en Overbeeke Rietman
102 pers. 101 98 90 87
-
87
-
86 86 85 83
-
82 82
-
Vregelaar en ten Vregelaar 62 pers. Scheggetman en Scheggertman 61 Ottink 55 Menkehorst 53 Witbroek en Witbreuk 53 Meijer 52 Bouwhuis 51 Meijerink 51 Molenveld 51 Abbink 50 van der Kuil 50 Onland 50 te Riet en ter Riet 50 Roerink 50 D. Jordaan JGHzn.
Nogmaals de naam Haaksbergen. In het derde nummer van dit orgaan uit de heer D. Jordaan JGHzn. zijn bezwaren tegen de verklaring van het tweede element van de naam Haaksbergen zoals ik die in het eerste nummer gaf. Dat er van bergen gesproken kan worden in Haaksbergen komt hem onwaarschijnlijk voor, tenminste als men denkt aan vrij hoge heuvels, en die z ijn er in de buurt niet te vinden. Nu verbinden wij het begrip "berg" vrijwel altijd aan een flinke hoogte, maar dat is niet altijd zo geweest. Men duidde er ook wel een lage, soms kunstmatige, heuvel mee aan, b. v. een grafheuvel. Men zou dan kunnen denken dat Haaksbergen eenmaal is gesticht bij de grafheuvel van Hukke of Hokke. In een gesprek dat de heer Jordaan en ik enige tijd geleden hadden, opperde hij de mogelijkheid dat er in Haaksbergen eenmaal een "borg", een versterkt huis, heeft gestaan en dat de plaats daar zijn naam aan ontleent. Dit is best mogelijk; namen met "berg" en "borg" worden wel meer door elkaar gehaald. We kunnen dit illustreren met de naams ontwikkeling van het gehucht Wijnbergen in de gemeente Bergh in de Achterhoek. In 1326 heette dit "'t Goet te Winborch" en de bewoner was Sweder van Winborch. In 1403 werd de ligging van het goed aangeduid als de "buyrschap van Wynborch", maar al in
67
1402 werd een nazaat van Sweder vermeld als Sweder van Wymbergen, die het "Goet Wymbergen" bezat. In 1410 sprak men van het erve te "Wijnbergen" en de zoon van Sweder Junior Keette Sywart van Wijnbergen. In 1425 vermeldde men het "Goet ten Wijnberge", maar in 1440 "dat Goet tot Wynbrich, in de buyrschap Wynbrich." Deze gegevens zijn ontleend aan de Registers op de Leenakten van Gelre en Zutphen. Wat hier dus voor Wijnbergen bewezen is, kan heel goed ook voor Haaksbergen opgaan. En als nu de spade resten van een oude "borg" onthult, dan krijgt deze naamsverklaring, "Hokkes borg", meer grond. B. J. Hekket. Het kasteel de Blanckenborch te Haaksbergen. In het vierde nummer van Aold Hoksebarge kwam een kort verslag voor van de vorige zomer gehouden opgravingen, die ten doel hadden om de weinige historische gegevens die bekend waren aan te vullen. Door het ontbreken van een archief van de heren van Ahaus beschikken we slechts over enkele gegevens uit de 14e en 15e eeuw. Over de afbraak (ca. 1558) zijn we iets beter ingelicht. Belangrijk was, dat bij de opgraving aardewerkfragmenten uit de gracht naar boven kwamen, die mogelijk reeds uit de 12e eeuw stammen. Dit kan wijzen op een sterkte, in die eeuw of eerder aangelegd, die diende ter bescherming van een doorwaadbare plaats in het riviertje de A. Deze ontspringt in het gebied, gelegen tussen Ahaus, Legden en Borken in het aangrenzende Munsterland. Vervolgens stroomt ze langs Ahaus (Huis aan de A). Bij Buurse komt ze ons land binnen en vervolgde in de vroege Middeleeuwen via Haaksbergen en Diepenheim als Boven-Regge haar weg, om bij Ommen in de Vecht uit te monden. Ca. 1400 werd zij door de stad Deventer vanaf Diepenheim, door een gegraven kanaal, verbonden met de Hunnepe, die bij Deventer in de IJssel uitmondde en sindsdien de naam Schipbeek draagt. Of Haaksbergen ca„ 1100 nu behoorde tot het territorium van de heren van Diepenheim of van Ahaus, is niet duidelijk. Het oorspronkelijke geslacht van Ahaus was waarschijnlijk in het begin van de 12e eeuw uitgestorven. Het zou keizer Hendrik V geweest zijn, die in 1123 de "Herrschaft Ahaus" inclusief Haaksbergen als persoonlijk bezit schonk aan Bernard van Diepenheim, een dynasten-geslacht, gevestigd te Diepenheim, Deze had de
83
keizer geholpen in zijn strijd tegen graaf Floris II van Holland en bisschop Godebald van Utrecht. Vermoedelijk werd het gebied verdeeld door zijn kleinzonen, ca. 1170, waarbij Wolbert Diepenheim kreeg en Lefardus Ahaus, inclusief Haaksbergen. Het is hier niet de plaats om er dieper op in te gaan, doch er dient opgemerkt te worden, dat het geslacht van Ahaus zeer rijk en machtig was met niet alleen een groot goederenbezit in het westelijke Munsterland, maar ook in Twente en zelfs kon het zich heer van Nagel, in de huidige Noord-Oostpolder, noemen. In 1326 droeg de Utrechtse bisschop Jan van Diest het bestuur van het Oversticht (het huidige Overijssel) over aan Bernard II van Ahaus en trad hij op als borg van de bisschop. Zijn kleinzoon Ludolph van Ahaus, die o„ a. ambtman van de bisschop in Twente was, kreeg ruzie met de stad Deventer, die daarop in 1378 de Blanckenborch belegerde en innam. Zou het mogelijk kunnen zijn, dat de matten van gevlochten twijgen, die bij de opgravingen in de gracht gevonden werden, iets te maken hebben gehad met deze belegering? De gevonden aardewerkscherven, o. a. van Jacoba-kannetjes, die op deze mat lagen, komen wonderwel overeen met deze tijd. Bij het huwelijk van zijn erfdochter Johanna met Zweder van Voorst en Keppel in 1393 werd een huwelijks contract gesloten en deed vader Ludolph afstand van Ahaus, doch behield het slot de Blanckenborch met zijn verdere goederen in Haaksbergen en overig Twente voor zichzelf. Heer Ludolph heeft blijkbaar toen gewoond op de Blanckenborch en stichtte in 1399 een Vicarie in de kerk van Haaksbergen. Het grote aantal scherven, te dateren rond 1400, wijst op een intensieve bewoning van het slot in die tijd. Ook werd een belangrijk fragment van een schoen gevonden, die door het R, O. B. te Amersfoort als 15e eeuws werd gedateerd. Schoonzoon Zweder van Voorst kwam in botsing met de Munsterse bisschop Otto van Hoya en werd genoodzaakt de Heerlijkheid en het Slot te Ahaus te verpanden aan deze. Kort daarop overleed hij. Zijn weduwe Johanna huwde met ridder Goedert van der Roer. Zij woonden op de Blanckenborch en hun zoon Reynart verkocht, mede namens zijn moeder "het Huis en alinge Hofstede te Blanckenborch" aan de Utrechtse bisschop Rudolf van Diepholt in 1449. De bisschop, die deze koop deed ter versterking van de grenzen van het Oversticht, moest de kooppenningen lenen van enkele Twentse edelen, die als onderpand kregen o. a. het slot de Blanckenborch. Deze kasteleins, later ook wel drosten geheten, waren steeds leden van bekende adellijke geslachten uit de omgeving en hebben zeer
69
waarschijnlijk nooit op de Blanckenborch gewoond, en zo kwam zij steeds meer in verval. De rentmeester van de heerlijkheid Blanckenborch verzocht in 1552 (in 1528 had de bisschop van Utrecht zijn wereldlijke macht overgedragen aan keizer Karel V) aan een ambtenaar, die naar Twente was gekomen om de afbraak van huis Lage te bespreken, om ook de "vervallen ende wusten wal" om de Blanckenborch gelegen, te komen bezichtigen. In 1558 wordt blijkbaar met de afbraak begonnen en in 1560 wordt er gerapporteerd, dat "de wallen, borchstede, haaghen ende grae -ven des huyses van den Blanckenborch geraedet und too land ge-maekt synne". Hiermede was de opruiming zo grondig gebeurd, dat we tot op de huidige dag nog niet precies weten waar het slot gelegen heeft. Met grote belangstelling zien we verdere opgravingen tegemoet, die ons een inzicht kunnen geven in een eertijds belangrijke sterkte, D. Jordaan JGHzn. Een inventarisatie van veldnamen. De werkzaamheden in het kader van de ruilverkaveling Brammelo-Rietmolen, een gebied omvattend van ongeveer 2700 ha, waarvan naar schatting 900 ha binnen de grenzen van de gemeente Haaksbergen, lopen binnen afzienbare tijd ten einde. In een aantal jaren tijds is een enorme hoeveelheid werk verzet. Niet lettend op de bestuurlijke en administratieve kant van de zaak, konden we als ooggetuigen zien, hoe - waar nodig - egaliseermachines hoog en laag effenden, draglines en dieptelepels nieuwe waterlopen en sloten trokken, bestaande wegen verdwenen en nieuwe, uiteraard verhard, werden aangelegd. De oude kavels werden qua vorm veelal veranderd, gewijzigd in nieuwe, zo mogelijk grotere. Talrijke kavelgedeelten of percelen wisselden het afgelopen jaar van eigenaar of gebruiker. Voor onze lokale historie zijn in dit verband de veldnamen, die vooral op de oude cultuurgronden rusten, van groot belang. De perceelsaanduiding door kadasternummers kennen we pas sinds 1825, terwijl de meeste veldnamen kunnen bogen op een veel hogere ouderdom. Door de talrijke wijzigingen, die thans in het blok Brammelo-Rietmolen tot stand zijn gekomen - denk aan ontgronding, eigendomsovergang, egalisatie e. d. - zullen vele veldnamen verdwijnen.
70
Plannen om o. a. in dit verkavelingsblok deze namen te inventariseren wachten nog op hun uitvoering. Deze plannen staan los van de ruilverkaveling als zodanig. Ongetwijfeld kan van de zijde der eigenaren gerekend worden op de grootst mogelijke medewerking. Misschien onvolledig, maar niettemin interessant, volgt hier een serie veldnamen zoals deze rond de laatste eeuwwisseling gebruikt werden op het erve Hövink in het "Brammelerbroek". De percelen, die deze namen dragen., zijn alle gelegen in het bovengenoemde blok en merendeels nog eigendom van de huidige bewoner van dit erve, de heer J. H. J. Tenhagen. Weidegrond: Brook, Vuurbrook, Middelbrook, Achterbrook, Heui-maot, Mab'ken, Kale Maot, Ni'je Maot, Appelhof, Meeken, Kleine Meeken, Veldmaot, Achterste Veldmaot, en de Bleeke. Bouwlanden: Vuurbraok, Middelbraok, Achterbraok, Langen Kamp, Kempke, Es, Achteres, Hof, Gaorden, Vruchte, Rolenskamp, Trolland, Greuneke, Mulderskamp en Sniederskamp. Bos- en woeste grond: Eszèède, Slat, Bargsveld, Bakkersveld, Muldersveld en Sniedersbulten. Ze zijn er nog, de veldnamen! Inventarisatie is nu nog mogelijk! Hoe lang nog? H. Kormelink.
De taal van Haaksbergen II In het meer aangehaalde boek "Taal en Volk van Twente" door Dr. H. L. Bezoen wordt een Twentse timmerman ten tonele gevoerd, die beweerde: "Zo aw' hier sprekt, dat is 'n verbasterd Duuts". Deze man had ongelijk, zoals de lezer uit onze eerste bijdrage over dit onderwerp al begrepen zal hebben. Onze spraoke is net zo min verbasterd Duits als verbasterd Nederlands, het is een taal op zich zelf, die we voor 't gemak verder "Saksisch" zullen noemen. Merkwaardig is het, dat men in Duitsland dezelfde zienswijze er op na houdt, maar dan in omgekeerde zin. De Hoogduits sprekenden daar beweren, dat het "Platduits", dat is dus de taal, die wij hier ook spreken, eigenlijk een verbasterd soort Nederlands zou zijn. Deze lieden hebben eveneens ongelijk, want nogmaals: ons Saksisch staat als taal niet onder, maar naast het Nederlands en het Hoogduits, evenals andere Westgermaanse talen, zoals Fries, Frankisch
71
(waartoe o„ a. het Vlaams en het Brabants behoren), en het Engels. Elke taal is gebonden aan bepaalde regels, die bij het spreken en vooral bij het schrijven in acht genomen dienen te worden. Een samenvatting van al deze regels wordt spraakleer of met een vreemd woord grammatica genoemd. Wij hebben allen tijdens onze schooljaren met de Nederlandse grammatica te maken gehad, en velen van ons zullen ook nog herinneringen hebben aan de Franse, de Engelse, en vooral de Duitse grammatica met haar zeer talrijke en uitgebreide regels en de uitzonderingen daarop. Ook ons Saksisch heeft zo'n grammatica, al hebben de taaigeleerden zich daar nooit zo bijzonder druk over gemaakt, een enkele uitzondering daargelaten. Immers, een spreektaal is lang niet zo aan de regels gebonden; daarin heeft men veel meer vrijheid van uitdrukking. Maar wie er toe overgaat, in het Saksisch te schrijven, zal toch met de taalregels te maken krijgen, als hij zich tenminste leesbaar en verantwoord uit wil drukken. In vroeger tijd, zo'n vier- a vijfhonderd jaar geleden, toen er wel Saksisch geschreven werd, sprong men nog al wonderlijk om met de grammaticale regels, evenals met de spelling van de woorden, niet alleen in 't Saksisch, maar ook in andere talen. Dit blijkt uit allerlei oorkonden, acten en resolutiën, zoals deze nog in de oude archieven zijn te vinden. Ieder schreef toen op zijn eigen persoonlijke manier, wat de duidelijkheid en de leesbaarheid natuurlijk niet ten goede kwam. Nu bestaan er op het gebied van de Saksische taal enkele boeken, waarin de grammatica behandeld wordt. We noemen o. a. G. H. Wanink: "Twents-Achterhoeks Woordenboek", W. Draayer: "Woordenboekje van het Deventersch dialect", L. Bosch: "Beknopt Heerder Woordenboek", en een spraakleer van het Rijssens dialect door Mr. K. D. Schönfeld Wichers. De opsomming wil natuurlijk niet zeggen, dat voor elke plaatselijke tongval een afzonderlijke grammatica nodig zou zijn. Wel zijn er van plaats tot plaats veel variaties, waar we de vorige keer ook al op wezen, maar deze betreffen meer de uitspraak dan de wezenlijke taalopbouw. Of men bijv. een huis in de streektaal een "hoes" of een "huus" noemt, doet grammaticaal niet ter zake. En of een egel wordt aangeduid als "stekkelvarken", als "swienegel" of als "scharpshazen", doet er ook spraakkunstig niet toe; dergelijke verschillen komen eveneens in andere talen voor. Waar het bij de grammatica vooral om gaat, is het vraagstuk van de werkwoordelijke vormen, de meervoudsvorming, de verkleinwoorden, de naamvallen, en vooral ook de zinsbouw. In al deze za-
72
ken springen zulke duidelijke verschillen naar voren niet het Nederlands en ook met het Hoogduits, dat we niet kunnen spreken van een Nederlands of een Duits dialect, maar van een eigen taal met een zelfstandige spraakleer. Een belangrijk verschijnsel, dat we in de Saksische grammatica tegenkomen, is de klankverandering of klankverschuiving. Wie Duits heeft geleerd, kent dit onder de naam Umlaut, wat hetzelfde betekent. In het Nederlands komt deze verandering slechts zelden voor, bijv. komen-hij komt; vat-vaatje; schip-schepen. In 't Engels komt ze ook af en toe voor: foot-feet; mouse-mice, maar in het Duits veel vaker, en ook in ons Saksisch komen we het verschijnsel in allerlei vormen tegen. In dit opzicht staat het Saksisch dus wat dichter bij het Hoogduits dan bij het Nederlands. Hetgeen natuurlijk niet zeggen wil, dat de bovengenoemde timmerman toch nog gelijk zou krijgen. Daarvoor zijn de grammaticale verschillen in ander opzicht weer te groot. In een volgende bijdrage hopen we de Saksische grammatica eens aan een nader onderzoek te onderwerpen. J. Vredenberg. Onderstaand vindt U het eerste gedeelte van een artikel van de heer Mr. J. E. van Loevezijn, voorheen gemeente-secretaris van Haaksbergen, thans van Venlo. Gezien de uitgebreidheid is het niet mogelijk dit artikel in zijn geheel in dit nummer op te nemen. De Mobilisatie van 1830. Een rumoerige jaarwisseling. Toen in het najaar van 1830 de Belgische opstand uitbrak^ bleef deze beweging niet beperkt tot het huidige België. De gehele tegenwoordige provincie Limburg, met uitzondering van de vesting Maastricht, kwam in verzet en ook in Noord-Brabant ontstond onrust. Eindhoven en Helmond waren allerminst betrouwbaar en zelfs in het land van Maas en Waal gistte het onder de boerenbevolking. Minder bekend is het, dat ook in Twente de jaarwisseling 1830-1831 zeer rumoerig is verlopen. De ontevredenheid bleef blijkbaar niet beperkt tot het gebied beneden de grote rivieren, maar bestond ook hier en daar in het Noorden. De religie, één van de factoren, die in de Belgische kwestie van belang zijn geweest, zal hier wellicht een rol gespeeld hebben. Hoe dit ook zij, vooral de in October 1830 gelaste gedeeltelijke mobilisatie der schutterijen zette kwaad bloed.
73
Vanuit Oldenzaal verspreidde een opstandige beweging zich over verschillende Twentse gemeenten; deze kon slechts door legering van huzaren en compagnieën der Gelderse schutterijen, zogenaamde straf-inkwartiering, worden onderdrukt. Ik heb getracht aan de hand van enkele brieven en processenverbaal uit deze verwarde dagen, een reconstructie te maken van het in Haaksbergen voorgevallene. "Men moest alle koningen doodschieten". De gegevens zijn afkomstig van de toenmalige burgemeester, tevens gemeentesecretaris, Schaepman, die wel met recht tussen twee vuren zat; aan de ene kant de voor het overgrote deel op zijn zachtst uitgedrukt onwillige bevolking, aan de andere kant zijn superieuren, vooral de fel Oranje-gezinde gouverneur der provincie Overijssel, Bentinck. Bij dit laatste moet men bedenken, dat in die jaren functionarissen, aan wier algehele instemming met de regeringspolitiek ook maar de minste twijfel bestond, zonder pardon aan de dijk werden gezet. De gezindheid van zijn gemeentenaren blijkt wel uit het volgende procesverbaal, dat ik hier gedeeltelijk citeer: "Op heden 15 der maand Jan. 1831, des avonds cirka 5 uren compareerde Gradus Oonk, schutter bij de Ie komp, 5e Batt. Geldersche schutterij, thans gedetacheerd te Haaksbergen, te kennen gevende, dat E. Cramers, oud volgens opgave 20 jaren, zonder beroep, wonende in het dorp Haaksbergen, tegen hem comparant gezegd had, men moest alle koningen doodschieten, omdat zij altijd oorloogden". Op 11 October 1830 werd de vurige proclamatie van Willem I "Te Wapen" in Haaksbergen gepubliceerd. Op dezelfde dag berichtte Schaepman aan de gouverneur: "dat, wat het nemen van maatregelen betreft teneinde de rust en orde alhier onder de behoeftige klasse des volks te bewaren er middelmatig levensmiddelen en genoegzame brandstoffen voorhanden zijn, doch dat het nodig zal zijn eenig last koorn op te doen voor de algemeene armen, doch waartoe geene fondsen voorhanden zijn". Op de 21e van die maand berichtte hij voorzichtig "dat hier alles rustig en wel is. Omtrent de geest der ingezetenen zal ik zoeken mij meer en meer bekend te maken en het resultaai daarvan van tijd tot tijd mede deeïen", De eerste gevallen van desertie hadden toen echter al plaats gevonden. Van de op 2 October opgekomen dienstplichtigen der nationale militie, 13 man sterk, had een viertal zich uit de voeten gemaakt en was in het naburige Pruisen ondergedoken "op eenige uren afstands
74
dezer gemeente en wel onder de jurisdictie van den Heere Landraad van Ahausen". De burgemeester schreef op 25 October "dat hier alles rustig is en ik geene beweging of gisting in de gemoederen bemerk, dat ik voor zooverre mij bekend UwEdg. kan melden, dat hier tot dusverre geene bewegingen hebben plaats gehad". Er werd op grond van artikel 15 der Wet op de Schutterijen een commissie van onderzoek ingesteld, om te beslissen welke schutters in de eerste ban moesten worden ingedeeld en derhalve in werkelijke dienst moesten komen en welke in de tweede ban, de reserve, konden worden ondergebracht. Voor actieve dienst kwamen op de eerste plaats zij in aanmerking, die geen gezin ten laste hadden. Hier ontstonden de eerste moeilijkheden. De burgerlijke stand was in die tijd nog lang niet zo "ingeburgerd" als thans, en verschillende huisvaders met grote gezinnen bleken in de "civiele staat" nog als ongehuwd voor te komen. Veelal betrof het hier in Pruissen getrouwde personen, wier huwelijk hier niet was geregistreerd. Maar ook verschillende kinderen, hoewel gedoopt, bleken op het gemeentehuis niet te bestaan. Het gevolg was een stroom spoedhuwelijken met erkenning van soms een groot aantal voor-kinderen. Typisch is in dit verband het volgende briefje, gericht tot de vrederechter te Goor: "De Heer Vrederechter word aldervriendelijkst verzocht, brenger dezer zoodra mogelijk te willen helpen met hem gratis te willen klaar maken een acte van bekendheid, terwijl hij morgen absoluut moet trouwen zoo hij niet met de schutterij zal uittrekken, want hij laat dan een vrouw met een menigte kinderen zitten". Of dit alles nu wel altijd in overeenstemming met de wettelijke regels is geschied, betwijfel ik sterk, maar men trachtte zich zodoende uit de moeilijkheden te redden. Op 26 November was de schutter i j-lijst klaar en deze werd aan de Gouverneur toegezonden. "Oranje Boven" Tot nu toe was alles, althans volgens de papieren, rustig gebleven. Het enige incident waarvan melding wordt gemaakt, is een vechtpartij in een herberg tussen een plaatselijke "fabrikeur" en een grenscommies, die uit Brussel geboortig was. Schaepman stelde het zo onbelangrijk mogelijk voor. "Bezig zijnde met de Commissie om enige gebrekkige schutters te laten visiteren, stuurde de weduwe Morsinkhof om adsistentie; mij in persoon daarna toe begevende vond ik voor de deur op straat enige menschen bezig om bovengemelde personen vaneen te scheiden wat door mijne tussen-spraak ook zo dadelijk gelukte, waarop de fabrikeur zoo voord
75
niet mij onder den arm na zijn huis is gegaan zijnde zeer beschonken, onder het heengaan riep hij meermalen "Oranje boven!, Hoezee!" De commies, een Brusselaar van geboorte doch sedert jaren lang in landsdienst geweest, eerenvol ontslagen en waarschijlijk deswegen als commies aangesteld en of dit enige aanleiding heeft gegeven tot schelden etc. durf ik op mijn eer niet te bepalen. Aan de goede geest van deze persoon geloof ik niet dat nog zijne superieuren, nog eens in deze gemeente ooit heeft getwijfeld en ik schrijf het alleen aan drank toe". Het is trouwens opvallend, welk een grote rol herbergen en alcohol spelen in de verhalen uit die tijd. Op 20 December scheen het met de steeds naar buiten volgehouden rust gedaan te raken en ging de volgende brief uit naar de officier van Justitie te Almelo: "Ik heb de Eer UEdGest. te berigten, dat ik meen zeker geïnformeerd te zijn, dat op gisteren een groot aantal jongelieden die op den eer sten Ban der Schutterij vallen na Oldenzaal zijn geweest en zouden in den Buurschap Bekken de godsdienst bijgewoont hebben en grootendeels bij Eetgerink in de Herberg aldaar geweest zijn, vervolgens zouden zij over Hengelo alwaar zij in de Herberg zouden geweest zijn, bij Schwahlmeijer, door de wandeling genaamd de Snap-op, daar zou den zij zich verenigd hebben met enige Schutters uit het Ambt-Delden en zich als toen na Oldenzaal begeven hebben, maar zöó er bij ver teld word ongetroost weer na huis zijn gegaan, wat hieromtrent nu verder heeft plaats gehad kan ik niet anders zeggen dan dat hier alles rustig is en ik geen de minste beweging hebbe bespeurd en het geen invloed schijnt te hebben; zo het UEDGest. het noodzakelijk acht hieromtrend nader van te moeten weten zoud UEDGest. Eetgerink uit Bekkum daar over kunnen horen, ik moet er teffens ernstig bij verzoeken, mijn naam in geene deel te gebruiken, als rapporteur of als aanklager terwijl dit ongetwijfeld gevaarlijke gevolgen voor mij zoude kunnen hebben en bij het wegbrengen van de Schutters op mij zoude kunnen gewroken worden". (wordt vervolgd.) Mr. J. E. van Loevezijn. Unico Ripperda. De Ripperda's, een adellijk geslacht van Groninger afkomst, hebben een paar eeuwen lang een belangrijke rol gespeeld in ons land, met name ook in Overijssel. Ze waren verwant met aanzienlijke geslachten, en ze hebben o. m. gewoond op het huis te Hengelo, het Hof te Boekelo, en het Weldam bij Goor.
76
In 1598 werd UnicoRipperda tot Boekelo en Hengelo Drost van Haaksbergen. Hij bleef dit tot 1612, toen hij aangesteld werd als Drost van Twente, Hij is o. m, pachter geweest van de Hof te Haaksbergen, die misschien gestaan heeft op de plaats van het thans afgebroken Hoedemakershuis. Later zijn ook Johan Willem Ripperda (1633) en Willem Ripperda pachters geweest van deze hof, waaromheen het dorp Haaksbergen is ontstaan, Als pacht moesten de Ripperda's jaarlijks twee mud gerst opbrengen, Verder had UnicoRipperda de Hof te Langelo met onderhorige erven in pacht. Uiteraard had zo'n aanzienlijke familie in verschillende plaatsen bezittingen. Een van die plaatsen is Terwolde geweest. (Zie ook het art. "Voet en Van Limburgh" in no. l van dit orgaan). Daar ligt in noordelijke richting, naar de kant van Welsum het erve de Hof te Rijssen, ook wel genoemd de Hof te Bingerden. In de Middeleeuwen kwam het voor onder de naam Kemnade. Het, was leenroerig aan het Huis te Wilp, en omstreeks 1600 komt "onze" Unico Ripperda voor als eigenaar van de Hof te Rijssen, Bovendien was hij bezitter van de Rijseler tienden, eveneens onder Terwolde. Deze tienden werden in 1615 bezwaard met een jaarlijkse rente van 60 goudgulden (f 84, —) ten behoeve van Jorrien van Loenen, en door dezen overgedragen aan Henrick Janss, mulder te Apeldoorn, De acte was gepasseerd voor Gerard Bruins, kanunnik van de kerk van Sint-Lebuïnus te Deventer. Vermoedelijk was de Rijselertiende ook uit de Hof te Rijssen afkomstig. Elders wordt deze nl. de Rijsenertiende genoemd. J. Vredenberg, Beschrijving van Haaksbergen uit 1729. In het Provinciaal Overijssels Museum te Zwolle bevindt zich een handschrift met vele tekeningen; "Korte beschrijving van Overijssel door Andries Schoemaker met teekeningen van Cornelis Pronk". Helaas ontbreken de tekeningen van Haaksbergen en omgeving, doch wel is het interessant wat de beide reizigers over Haaksbergen vermeldden, "Haaks of Hoxbergen is een dorp in !t land van Twent, daar het met den tijtel van drostampt pronkt. Het heeft een parochiekerk, daar de Heeren van Overijssel het recht van patronaatschap van heeft. De roomsche gemeente van Haaksbergen plagt door de Conventualen, minnebroeders van Zwilbrock bedient te worden. Haxbergen is een dorp in Twent gelegen, omtrent 3 uren van Delden na de Munstersche grenzen, 't Dorp ligt aan de heijden en de Hax-
77
berger veenen, die al vrij groot zijnde. Doch 't dorp ligt in 't ge boomte. Dit dorp is vrij groot, doch met zeer slegte huijsen voorzien voor 't meerder gedeelte. Doch dat van den Richter (het Rich-tershuis!) en noch eenige wijnige waren redelijk wel. De Kerk aldaar is vrij oud maar redelijk groot; de toorn is van har (d) steen of benthemer steen opgehaalt. Dit dorp werd voor 't beste en grootste dorp van geheel Overijssel gehouden, doch na mijn oordeel is Almeloo ongemeen fraijer en beter, hebbende mijns bedunken geen de minste overeenkomst bij de anderen, of soo men wilde seggen, dat Almeloo een open steed-je genaamd werd en Haxbergen maar een dorp is en dan gesegt word het beste der dorpen te sijn dat s oude ik kunnen toestaan. De Regering aldaar bestont in 14 mannen, de veertiene genaempt, de welke de regenten van 't dorp zijn. Aangaande de kerkelijke regering aldaar bestaat uijt 4 ouderlingen, 4 diakenen en 3 kerkmeesters. Daar zijn veel Roomschgezinden. Het dorp is seer vuijl en morsig, soo als wij het bevonden in den jare 1729, Sedert de Reformatie soo werd de kerk gebruijkt door de gereformeerden en den predicant staat onder het Classis van Deventer D. Jordaan JGHzn. Er waren grenzen - er zijn grenzen. Een van onze bestuursleden deed omstreeks de jaarwisseling een zeer onaangename ontdekking. De markesteen, die sinds eeuwen gestaan heeft op de scheiding van de voormalige marken Honesch, Holthuizen en Eppenzolder, in een weide dicht bij de spoorlijn in de Veldmaat, bleek van zijn plaats verdwenen te zijn. Het Gemeentebestuur is van deze verdwijning in kennis gesteld en dit zal alles in 't werk stellen om dit geval tot klaarheid te brengen. Waar men thans druk doende is, een lijst samen te stellen van historisch belangrijke monumenten, om deze ook voor het nageslacht te bewaren, gaat het niet aan, om een zo zeldzaam object als deze markesteen zo maar te verdonkeremanen.
80
Uit het dagboek van Hendrik Jan Bos. Hendrik Jan Bos (1706-1792), Verwalter Landrentmeester vanTwente, wonende te Oldenzaal, tekende in zijn dagboek het volgende aan over de terechtstelling van Hutten Klaos en zijn familie: "Den 13 September 1775 na buiten geweest om d'executie te zien doen aan Huttenklaas of Klaas Annink en zijn vrouw en zoon Jannes, zijnde de vrou gewurgt, de vader en zoon beide van onderen op bloedig geradbraakt, toen met een bijl voor en agter de kop ingeslagen, vervolgens met een touw om den hals gesleept na de palen, en alle drie elk op een rad gezet en in ketenen geklonken, omdat zij, te weten vader en zoon, met toestemming van de vrou, twee personen in koelen moede vermoord, en met een bijl het hoofd ingeslagen hadden etc. , hebbende gewoond in het gerigte van Delden", In zijn functie van Verwalter Landrentmeester (van 1732-1792) kwam hij enige keren per jaar naar Haaksbergen en haar buurtschappen voor: het bijwonen van de vergaderingen van verschillende marken, het beheer over de domeingoederen, de verpachting van de belastingen, de wegen- en waterleidingenschouw, het beroepen van een predikant, enz. In zijn dagboek tekende hij niet alleen brute zaken aan, maar o, a. ook: "16 Juni 1785 naar 't Wevelkate (bij Oldenzaal) geweest en aldaar op Zymerinks woeste Kampjen de lugtebal van een fransman G. Raher van Besancon zien opvaren, dat welgelukte, en die in weinige minuten r zo verre ten Noord Westen gedreven wierd, dat men hem niet meer zien konde". Een opmerkelijke, en stellig schokkende gebeurtenis in Twente, daar slechts twee jaren tevoren, op 5 Juni 1783, door Montgolfier de eerste luchtballon was beproefd. Zeer opmerkelijk en tevens belangrijk zijn de aantekeningen over het weer. In april 1762 vinden we iets soortgelijks als we in april 1968 beleefden, In het begin van de maand felle, koude oostenwind en droogte, doch aan het einde van de maand zeer droog en heet, zodat de vruchtbomen tot volle bloei kwamen. Dat het ook anders kon zijn, blijkt wel uit zijn aantekeningen in maart 1771. In de nacht van 21 op 22 van de maand maart begon het te vriezen, daarna sneeuwde het enige dagen, en vervolgens vroor het zo hard, dat alle waterputten en op het kantoor van Bos de inktpotten bevroren, D. Jordaan JGHzn.