G H — 2 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
geschiedenis
— 1 geschiedenis
G H — 2 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
GESC HIED ENIS De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
geschiedenis
Johannes Lootens ocso
— 3 geschiedenis
V R O Johannes Lootens ocso Geschiedenis © 2012, De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren en Davidsfonds Uitgeverij nv Blijde Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven www.davidsfonds.be www.twitter.com/davidsfonds www.facebook.com/davidsfondsuitgeverij Vormgeving binnenwerk: Sin Aerts Omslagontwerp: Davidsfonds Uitgeverij Omslagfoto: Michel Vanneuville D/2012/0240/40 ISBN 978-90-5826-883-9 NUR 680, 704 Sint-Sixtusabdij van Westvleteren-box met de titels Geschiedenis, Spiritualiteit en Bouwen aan de toekomst: ISBN 978-90-5826-873-0 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
— 4 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
VOO RWO ORD
Voorwoord
De abdij van Westvleteren – trappist – bier. Voor velen is daarmee alles gezegd. Een succesverhaal – toch naar ‘wereldse’ normen. Maar is dat ook zo? En is dat alles? Nee, er is meer en dat willen we jullie graag aanreiken in een verhaal, of beter in meerdere verhalen: Geschiedenis, Spiritualiteit en Bouwen aan de toekomst.
geschiedenis Een geschiedenis van gewone mensen, maar die een eigen kleur krijgt vanuit het gelovig vermoeden dat God ermee te maken heeft. Broeder Johannes dook (bijna letterlijk) jarenlang onder in de archieven van onze abdij. Allerlei bronnenmateriaal is door zijn hoofd en hart gegaan. Zo werd het oude verhaal nieuw geboren met een grote dankbaarheid naar de broeders toe die hem als archivaris zijn voorafgegaan, niet in het minst broeder Alfons zaliger. ‘Alles vertoont wel een barst en via die barst komt het licht binnen.’ Zo klinkt het in een lied van Leonard Cohen. Onze geschiedenis is geen perfect klinkend verhaal. Dan zou het leven trouwens niet vloeien en zouden alle uitschuivers en kleine kanten weggemoffeld worden en die zijn er toch altijd, omdat het leven zo is. Het doet me denken aan wat ik ooit een muzikant hoorde beweren: ‘Ik werk graag met oude apparatuur en zo ga ik op zoek naar een meer nederige en kwetsbare klank. Ik hou van muziek die menselijk klinkt en waarachter je ook de mens hoort die het maakt.’ Ik hoop dat de lezer van onze geschiedenis die muziek mag horen.
Spiritualiteit – Ruimte voor de ander Monniken zoeken christen te worden: een weg van openkomen voor de Gans Andere én voor de altijd zo andere medebroeder, de medemens die ons levenspad kruist en doorkruist. Als ‘vader’ van mijn broeders mocht ik die zoektocht verwoor-
— 5 geschiedenis
den in kapitteltoespraken voor de gemeenschap, in conferenties die ik her en der mocht uitspreken. Dit ‘gesproken’ woord kunnen jullie nu lezen in ‘geschreven’ woorden. Bert Claerhout heeft vanuit zijn vertrouwdheid met de cisterciënzerspiritualiteit en zijn bewogenheid voor het monnikenleven dit omvormingswerk gedaan: ‘leesbaar’ maken wat tot nu toe enkel ‘hoorbaar’ was.
bouwen aan de toekomst Een nieuw huis om in te wonen. Architectuur is eveneens een verhaal – een levende traditie. Geert Bekaert vertolkt vanuit zijn brede kennis en ervaring hoe bOb Van Reeth ruimte schiep met eerbied voor de natuur, de materialen, de tijd en voor wie mensen zijn – erkend in hun eigenheid. Een toekomst ook van een monnikengemeenschap geworteld in de hedendaagse kerk en samenleving. Peter Rossel heeft zijn oor te luisteren gelegd bij verschillende mensen die bij het bouwproject betrokken zijn of die een band hebben met onze gemeenschap. Dat ‘woord’verhaal wordt aangevuld met een ‘beeld’verhaal dankzij de aandachtige fotografie van Michel Vanneuville, Wim Van Nueten en broeder Jos. Drie boeken in één verband. Dat is het eindpunt van een jarenlange intense samenwerking: plannen, stimuleren, adviezen geven, sturen… met de vaste hand van Bruno Craps, het enthousiasme van Katrien De Vreese, de trouwe inzet van Peter Peene, de betrokken zorg van de broeders Godfried, Paul en Jos – het stemt tot oprechte dankbaarheid.
29 april 2012 – zondag van de Goede Herder broeder Manu Van Hecke
— 6 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
H
IN HO UD
inhoud Once upon a time in de Westhoek — 11
God schrijft recht op kromme wegen — 13 De genade zoekt zich een weg door broze vaten heen Het kasboek… een verhaal — 15
Werk en bid — 19 Labora et ora
Boerderij, bosbeheer en hop — 21 Op zoek naar een vaste inkomstenbron — 29 Bier, relieken, chocolade of kippen De kaasmakerij — 51 Paterskaas te koop Een slag van de molen in Sint-Sixt — 59 Beeldhouwers aan het werk — 62 De wagenmaker — 66 Korte wagens, hommelkarren en ressoorkarren De schoenmaker — 69 Tatsen, schoenkreem en halfzolen
De klompenmaker — 70 Kloefen voor ieders voeten De kleren maken de man — 71 Het habijt maakt de monnik Onmogelijk zonder de wasbaas — 75 Monniken voor de klas — 76 Wat heb je vandaag op school geleerd? Hier rookt men niet — 79 Tabak en snuif in Sint-Sixt Ziekenmeester… ziekenoppasser… ziekendienaar — 82 Ter kerke gaan in Sint-Sixt in de 19de eeuw — 89 — 7 geschiedenis
IN HO UD
Zingen en zingen is twee — 91 Cantor en organist ter ere Gods De koster — 96 Roetkeersen en keersesnuyters, kerkegewaet en missekleeren Virtueel bezoek aan de oude abdijkerk — 99 Een schip in de woestijn — 109 De kerk van Degeyter Spanning en ontspanning — 115 Frustratie en recreatie Het vreemdkwartier of gastenhuis — 130 Verboden ingang voor vrouwen – Entrée interdite aux dames
Gastvrijheid revisited — 134 Ik kwam als gast en gij hebt Mij opgenomen Zorg voor de armen — 141 Caritas fraterna Den Grooten Oorlog — 143 Een grote impact op het leven in de abdij ’t Is weeral oorlog — 167 Kunstenaarszielen in Sint-Sixt — 225 Homo intellectualis in Sancto Sixto — 235 De bekwame mannen van Sint-Sixt Boeken… een bibliotheek — 249 Ad aedificandam En ze leefden nog lang en gelukkig — 264 Kloosterstichtingen op de monastieke plek van Sint-Sixt — 268 Een stroompje dat van ver komt Chronologie — 286 De twee stichters — 286 Kroniek van de Sint-Sixtusabdij van 1831 tot 2012 — 287 Verklarende woordenlijst — 295 Over de auteur — 296 Illustratieverantwoording — 296 — 8 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
— 9 geschiedenis
A
— 10 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
ONCE UPON A TIME IN DE WEST HOEK
Once upon a time in de Westhoek 1
10 maart 2011, donderdag na Aswoensdag. Ik kijk door het raam van de archiefruimte op de tweede verdieping van ons klooster. De westenwind jaagt een massa wolken in mijn richting. Ik voel tocht langs alle kanten. Het wordt tijd dat we verhuizen naar de nieuwbouw.1 Ik realiseer mij dat ik de voorbije twee, drie jaar massa’s wolken op mij zag afkomen. Grote hoeveelheden geschiedenis van het klooster van Sint-Sixt waaiden van achter een verre horizon. Ze doemden op uit een voorbije tijd: de trappisten van Sint-Tjèks sinds 1831, de birgittijnen van het Heilig Geloof van Sint-Sixt van 1615 tot 1784, en nog verder terug in de tijd de zusters van Sint-Seicx van 1260 tot 1355. Vooral de wolkenslierten van de voorbije 180 jaar intrigeerden mij. Ik heb er intens naar gestaard. Zij hielden mij in de ban. Als archivaris probeerde ik om in die wolken door te dringen. Als een ontdekkingsreiziger volgde ik honderden, duizenden sporen in het archieflandschap. Ik daalde af als een speleoloog in de buik van Sint-Sixt. Met groeiende verwondering en dankbaarheid maakte ik gebruik van het enorme werk dat broeder Alfons, mijn voorganger-archivaris, presteerde tussen 1960 en 2005. De microbe waarmee hij zat, had mij ondertussen ook gebeten. Archief, archiveren, archivaris: deze woorden gaven mij 30 jaar geleden een naar gevoel in de maag. Maar ondertussen weet ik beter: wie zijn geheugen verliest, dementeert. Wie zijn geschiedenis vergeet, heeft geen toekomst. Dat geheugen heeft nood aan een huis, een schedeldak voor de hersenen, een archiefruimte voor een kloostergemeenschap. ‘Gedenk, o mens.’ Gisteren, tijdens de eucharistie op Aswoensdag, strooide vader-abt as van verbrande palmtakken op ons hoofd met de woorden: ‘Mens, gedenk dat gij stof zijt, en tot het stof der aarde zult wederkeren.’ 1 Once upon a time in the West, film van Sergio Leone (1967) met muziek van Ennio Morricone.
— 11 geschiedenis
‘Mens, gedenk.’ Ik heb de voorbije jaren het voorrecht gehad om vele stoffige documenten ter hand te nemen, in te kijken, te lezen en te digitaliseren. De meeste papieren documenten vertellen over monniken die tot stof zijn vergaan. Toch was mijn historisch speurwerk doorgaans niet zo stoffig en saai. Integendeel, ik kwam veel leven op het spoor, herkenbaarheid en vitaliteit, vroomheid, oprechte godsvrucht, maar ook woede en rancune, levensvreugde, guitigheid, werkijver, maar ook jaloezie en roddel. In september 2008 volgde ik, in aanloop naar de bouw van het nieuwe klooster, de ontgraving van de 136 monniken-trappisten die begraven waren sinds de stichting in 1831.2 Bij sommige stoffelijke resten kon ik me wel een en ander voorstellen. De goedbewaarde dij- en armbeenderen van pater Hieronymus (†1873) ontlokte mij de gedachte: ‘Jij had een sterk lichaam, het is niet verwonderlijk dat jij als soldaat meevocht in Waterloo.’ En toen de kraanman routineus het lijk van onze broeder Jozef bovenhaalde, herkende ik hem direct aan zijn veel te korte habijt. Zijn dunne benen bengelden er onderuit. Typisch broeder Jozef, zijn habijt was altijd te kort. Aan zijn dood in december 1997 heb ik zo’n mooie herinnering, un souvenir d’amour. De doden... ze zijn niet dood. De gemeenschap van Sint-Sixt is niet alleen onze huidige gemeenschap van 21 broeders, maar ook zij die reeds aan de Overkant zijn. Het Sint-Sixt van hierboven en van hierbeneden vormen een gemeenschap. En wie weet of wij niet leven dankzij hun gebed? Zij zijn trouwens nooit ver weg. Wanneer wij, zeven keer per dag, in de kerk samenkomen voor gebed en liturgie, dan zijn zij daar, aan de andere kant van de kerkmuur, rustend in de vochtige klei, de gele en blauwe kliete van de Westhoek. ‘Gedenk o mens…’ Gedenk, herinner je, om te leven.
2 Tussen 1831 en 2008 stierven in totaal 183 monniken. 136 van hen werden op het kloosterkerkhof begraven, 47 werden – om verschillende redenen – elders begraven.
— 12 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
O W
GOD SCHR IJFT R ECHT OP KR OMME WEGEN
God schrijft recht op kromme wegen
De genade zoekt zich een weg door broze vaten heen
Hoe schrijf je de geschiedenis van een christelijke monastieke gemeenschap in de 19de en 20ste eeuw, concreet van de Sint-Sixtusabdij te Westvleteren? Deze vraag hield mij de voorbije maanden bezig. Spontaan dacht ik aan de evangelisten die het verhaal van Jezus Christus en van hun christelijke gemeenschappen vorm gaven. In het Jezusverhaal van Marcus, Mattheus, Lucas en Johannes komt alles ter sprake. Niets wordt verzwegen of verbloemd. Judas was een verrader, Petrus was impulsief en zat er soms helemaal naast. Hij verloochende zijn Meester en vluchtte. Trouwens, alle leerlingen vluchtten en keerden naar hun vorige leven terug. Slechts met veel moeite slaagde de verrezen Heer erin hen terug te roepen. De ruzies en ambities van de leerlingen worden niet verzwegen: ‘Wie is de grootste?’ Ook niet hun oordeel over buitenstaanders: ‘Zullen wij vuur uit de hemel over hen doen neerdalen?’ Zelfs het oordeel over hun eigen Meester kreeg een plaats: ‘Heer, dat mag niet gebeuren.’ De tollenaar, de overspelige vrouw, de boetvaardige zondares en de verloren zoon: hun realiteit wordt niet gecensureerd of gespiritualiseerd. Jezus is leraar, meester, vriend, geneesheer en bruidegom van deze concrete mensen. Daar, middenin, gebeurt het Rijk Gods! De geschiedenis van Sint-Sixt is de gewone geschiedenis van Jezus Christus met ons doorheen de voorbije 180 jaar, niets anders. Daarom komen, naast de vele goede en edelmoedige aspecten, ook de wonden, de ontrouw en de verwarring ter sprake. Delicate dingen krijgen een plaats. Het is een geschiedenis waarover ik mij
— 13 geschiedenis
H
De communiteit in 1883: 15 ‘witte’ paters en 35 ‘bruine’ lekenbroeders
niet schaam en waarmee ik mij verwant voel als lid van deze communiteit. Ik geloof dat Gods genade en barmhartigheid gewerkt hebben en nog steeds werken. Het heeft geen zin en het is zelfs oneerlijk om voor de buitenwereld een ideale monastieke gemeenschap te schetsen die in feite nooit bestond. Ik schrijf het verhaal dat beantwoordt aan de realiteit volgens de bronnen. Misschien geeft dat verhaal geen of onvoldoende gehoor aan de projectie van een monastiek ideaal… Ik laat in ieder geval de bronnen spreken voor zich.
— 14 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
HET KAS BO EK
Het kasboek... een verhaal
Het eerste kasboek van het klooster (1834-1860) biedt de enige concrete inkijk in de stichtingsperiode van de Sint-Sixtusabdij. Andere bronnen geven grote lijnen of interpreteren de feiten. Ze maken keuzes door bepaalde informatie wel of niet op te nemen. Een kasboek daarentegen is heel nuchter. Het geeft cijfers en somt inkomsten en uitgaven op, vaak dag na dag. Historisch onderzoek aan de hand van een kasboek is niet eenvoudig. Bovendien is het eerste kasboek van de Sint-Sixtusabdij onvolledig. Het start pas op 10 april 1834. Van de drie beginjaren (augustus 1831 tot april 1834) is niets bekend. Oorspronkelijk waren er twee kasboeken: een boek van uitgaven (dépenses) en een boek van inkomsten (récettes). Het laatste is niet bewaard. Vanaf 15 februari 1835 noteerde de verantwoordelijke ook de inkomsten in het boek van uitgaven. Voor de periode april 1834 tot februari 1835 beschikken we enkel over gegevens van de uitgaven. Toch biedt het eerste kasboek een schat aan informatie. Achter het nuchtere cijfermateriaal zie je het huishouden van een kloosterfamilie groeien en evolueren. Verder in dit boek wordt regelmatig verwezen worden naar het kasboek. Voorlopig beperken we ons tot een overzicht van de bronnen van inkomsten in de periode 1834-1860 en tot de vermelding van enkele uitgaveposten. In het voorjaar van 2008 maakte een student geschiedenis van de ku l euven een studie over de economie van de Sint-Sixtusabdij in de periode 1831-1923. Voor de periode die ons eerste kasboek bestrijkt, kwam hij tot dit besluit: ‘De summiere gegevens schetsen het beeld van een gifteneconomie. Tot 1854 waren er drie soorten inkomsten: de misstipendia 3, de giften van weldoeners en de inkomsten uit de bedeltochten’.4 3 Misstipendia of misintenties: bedragen betaald voor het opdragen van Heilige Missen. 4 Weyn, P., ‘Archiefoefening 2de batchelor’, ku Leuven, Leuven, 13/06/2008, p. 15.
— 15 geschiedenis
— 16 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
De belangrijkste bronnen van inkomsten van de priorij Sint-Sixtus tussen 1834 en 1860 (reconstructie) - Quêtes (bedeltochten), april 1835-midden 1850: 106.345 fr - Misintenties (betaalde missen gelezen in en buiten het klooster), 1837-1860: 100.990 fr - Verkoop van producten uit het bos (schors, fagoten of takkenbossen, sparren), 1837-1860: 14.159 fr - Aalmoezen, 1836-1860: 11.060 fr - Dote1 van de novicen, 1838-1852: 10.136 fr - Verkoop van paternosters, 1837-1860: 8200 fr - Verkoop van beelden, 1851-1860 (met een onderbreking 1856-1859): 6657 fr - Nalatenschap van broeders, 1857-1859: 5859 fr - Inkomsten vreemdenkwartier en gastenkamers, 1844-1859: 4614 fr - Inkomst (eenmalig) door verkoop van huis van een broeder: 4500 fr - Pachten, 1839-1860: 4120 fr 1 Dote: gift van de novice bij zijn intrede in het klooster, meestal een lijfrente: zie Us(ages) of Gewoonten van de Congregatie van La Trappe (1852) : ‘De overste heeft het recht om van de novice een lijfrente te eisen, indien hij die kan geven en het klooster arm is.’
Daarnaast vind je andere kleinere inkomsten die soms vanaf het begin (kippen, eieren, snuif), soms vanaf een bepaalde datum vermeld worden (boter, kaas). Sommige inkomsten zijn direct verbonden aan uitgaven. Zo kochten de trappisten bijvoorbeeld zestien paarden aan tussen 1835 en 1860 (uitgaven: 7707 fr) en verkochten ze veertien paarden opnieuw (inkomsten: 6032 fr).
Uitgaven ter illustratie van de werking van het klooster. - - - - - - -
Aankoop van een hofstede met bijhorend land (1848): 27.000 fr Kledij (vooral stof: bruin en wit laken, lijnwaad, sayette): 25.222 fr Werk van de smid (1836-1860): 4385 fr Aankoop van bier voor de bouwvakkers (1837-1838): 3000 fr Kaarsen en was voor de kerk (1838-1860): 2413 fr Opstarten van een eigen (bescheiden) brouwerij (1838-1839): 2000 fr Dokter, medicamenten (1838-1857): 1439 fr
Inkomsten en uitgaven januari 1854, uit Eerste Kasboek 1834-1860
— 17 geschiedenis
Om een beeld te krijgen van de waarde van de inkomsten en uitgaven geven we ter vergelijking enkele prijzen van aangekochte of verkochte producten, vermeld in het kasboek. - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
een paard: 550 fr een koe: 225 fr een ploeg: 45 fr een eegde (eg): 10 fr een cortewagen (kruiwagen): 7 fr een lading vette (mest): 130 fr 100 kg hoppe: 377 fr jaarloon van een carton (paardenvoerman): 120 fr 31 pond kaas: 17 fr 25 pond zeem (honing): 25 fr 100 kg tabak: 115 fr 9 kiekens (kippen): 8 fr 300 eieren: 28 fr een paar schoenen: 5 fr 13 kg wierook: 31 fr een horlogie (uurwerk): 50 fr een bril: 3 fr een reyse naar Brugge en Gend: 26 fr 300 missen: 381 fr (dus 1 mis: 1,27 fr)
— 18 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
W K
WER K EN BID Werk en bid Labora et ora
‘Ora et labora’, ‘bid en werk’. Velen denken ten onrechte dat dit een citaat is uit de regel van Benedictus. Toch hecht Benedictus groot belang aan de arbeid, bijzonder aan handenarbeid. In hoofdstuk 48 van zijn regel lezen we: ‘De broeders moeten op bepaalde tijden bezig zijn met handenarbeid (labore manuum) en ook op bepaalde tijden met lezing van het Woord Gods.’ Vooral de cisterciënzers (sinds de 12de eeuw) en later ook hun erfgenamen, de trappisten (sinds de 17de eeuw), interpreteerden handenarbeid vaak als landarbeid op een boerderij. Een brochure van 1828 van het pas gestichte klooster in Westmalle verduidelijkt deze voorkeur: ‘Den gewoonelyken arbeyd bestaet in de aerde te bewerken, te spitten, planten, zaeyen, wieden, mest en vette toe-te-brengen, groensel te trekken, te bereyden, schoon te maeken, graen te desschen, hout te zaegen, kliven, draegen, de waste doen, kuysschen de verscheyde plaetsen des kloosters,etc.’5. In 1833 liet de eerste reguliere visitatie van de jonge gemeenschap van Sint-Sixt daarover geen twijfel bestaan. ‘Om in de geest van uw heilige Wetgever Benedictus te treden, en nu ge door de genade van God voldoende talrijk zijt om zelf uw akkers te bebouwen, zal men geen gebruik meer maken van werklieden van buiten, uitgenomen in zeer dringende gevallen.’6 Tijdens het Hollands bewind (1815-1830) en later in het liberale België was de landbouwactiviteit trouwens van levensbelang voor de trappisten om hun maatschappelijk nut te bewijzen. Toen de trappisten van Sint-Sixt in 1860 een civiele sociëteit stichtten (de verre voorloper van de vzw), kozen ze nadrukkelijk voor een landbouwsociëteit met als doel: ‘het uitoefenen van al hetgene den landbouw vooruitgang betrekkelijk is, de ontginning der onvruchtbare of beboschte gronden, het planten van boomgaarden, de koop en verkoop van vee en granen’. Natuurlijk beperkte de arbeid zich niet tot de boerderij. Een korte inventaris van 5 Manière de vivre des Trappistes. Levens-wyze der Trappisten onderhouden in het klooster van La Trappe te Westmalle, St. Nicolaes, 1828, p. 11. 6 ‘Visitatiekaart’ van dom Germain Gillon, 06/08/1833, nr. 4.
— 19 geschiedenis
de bedieningen of taken door monniken van Sint-Sixt in de loop van de 19de en 20ste eeuw geeft een beeld van een micro-maatschappij. De monniken zijn vooreerst actief op werkterreinen die voor de kloostereconomie het zwaarst doorwegen: boerderij, brouwerij, bosbeheer, schrijnwerkerij en kaasmakerij. Daarnaast vind je een hele waaier aan activiteiten in de bakkerij, maalderij (molen), keuken, wasserij, koestal, neerhof (hennen), boomgaard (fruitbomen), groentetuin, varkensstal, paternosterwinkel, poort (portier), gastenhuis (gastenpater), ziekenhuis (ziekenoppasser), apotheek en in het machineonderhoud. Maar de monniken zijn ook werkzaam als wagenmaker, kleermaker, smid, secretaris, cellerier, kassier, bibliothecaris, archivaris, boekbinder, schoenmaker, imker, klompenmaker, stoelenvlechter, borstelmaker, beton- en tegelmaker, kaarsen- en uurwerkmaker. Tot slot vermelden we nog een paar bedieningen die in de laatste decennia steeds meer technische vaardigheid vereisen: boekhouder (omgaan met computer), laborant (begeleiding brouwproces) en bierverkoper (telefonische reservatie).
Broeder Eugenius Van de Zande, bakker anno 1927
— 20 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
B D
BOER DERIJ, BOSB EHEE R EN HOP
Boerderij, bosbeheer en hop
11 maart 2011. Ik loop naar de ezelsweide en groet onze twee broeders, Pino en Deodato. Ook de drie geiten rennen naar me toe. Ik verwende ze de voorbije weken met wilde kastanjes. Ze zijn erop verzot. Drie geiten, twee ezels en een tiental kippen, dat is het dierenbestand vandaag de dag. Ooit was het anders. Net zoals de meeste trappistenkloosters had ook de SintSixtusabdij een boerderij onder leiding van een een lekenbroeder of soms een pater. In 1995 stopten de activiteiten op de boerderij. Op het kloosterterrein vind je nog landbouwgereedschap als stille getuigen: eggen, een oude aardappelplantmachine en de pupegales (kruiwagens). In de herinnering van oude buren leeft de boerderij voort. Een man van 92 jaar schreef: ‘In mijn kinderjaren [omstreeks 1930] hadden de paters 50 melkkoeien. Samen met mijn kameraadjes mocht ik staan kijken terwijl ze in hun stal naar binnen kwamen. In een andere stal liep een reusachtige stier ongebonden los, het beest woog bijna 900 kilo.’7
EEN GROEIEND LANDBOUWBEDRIJF De eerste generatie trappisten in de jaren 1831-1840 zette de verworven bospartijen direct om in landbouwgrond. Een natuurbewuste buur noteerde omstreeks 1859 met spijt: ‘Die eeuwige bosschen en wouden verdwijnen alle jaren meer en meer, door het uitrodden [rooien] door de paters trappisten die ze veranderen in bouwlanden.’8 Bij zijn eerste visitatie in 1833 maande de abt van Notre Dame du 7 Peperstraete, J., ‘Herinneringen’, 10/09/2010. 8 ‘Wetenswaardigheden van Crombeke door E.H. Pastoor Derache Carolus, inboorling van Crombeke’, 1859.
— 21 geschiedenis
Gard de broeders van Sint-Sixt nochtans aan tot voorzichtigheid. ‘De ligging van dit huis is gunstig voor de eenzaamheid die zo wezenlijk is voor onze roeping. Ten einde dat voordeel te bewaren zal men bij het rooien van de bossen ten gunste van de landbouw voldoende bomen laten staan om het huis en het domein aan het zicht te onttrekken van de buitenstaanders.’9 De meeste boeren en buren stonden niet negatief tegenover de nieuwe concurrent. De paters van Sint-Tjèks integreerden zich snel in hun agrarische omgeving. Het oudste kasboek, lopend van 1834 tot 1860, biedt ons de mogelijkheid de uitbouw van de boerderij met onder andere de groei van de veestapel op de voet te volgen. De eerste vermelding is de aankoop van een koe in december 1836. Het eerste kalf wordt verkocht in juni 1837. Voor een paard moeten we wachten tot juli 1837. De lectuur van het kasboek vraagt enige vertrouwdheid met de boerenstiel en met het Westvlaams dialect van de Westhoek: ‘voor eenen schotter (april 1856), van een vette en van een leege schotter10 (februari 1860), van een nugter kalf (april 1857)’. Ook de activiteiten van ‘den stier’ komen regelmatig aan bod. Er zijn uitga9 ‘Visitatiekaart’ van dom Germain Gillon, 06/08/1833, nr. 3. 10 Schotter: vaars die in een schot (hok) gehouden wordt; nuchter kalf: een kalf beneden drie weken.
— 22 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
ven voor een vreemde stier die bij de koeien van Sint-Sixt zijn werk komt doen, maar er zijn ook eigen inkomsten door ‘het dienen van den stier’. Tussen 1838 en 1860 worden vijftien paarden aangekocht en twaalf paarden verkocht. Die paarden vragen tuig en onderhoud: ‘een peerderstring, broden, medecynen en siroop voor de peerden, peerdegetuyg en peerdhysers, peerdekam en leer, voor de peerde te beslaen, peerde arnaes, voor den peerdemeester’. Het oudste kasboek vermeldt verrassend geen varkens, wel een hond (1836). Ook landbouwalaam en aanverwanten worden aangekocht: ‘eenen ploeg (1836), een zweep (1837), een waegen (1838), een gareel (1839)’. In het begin is er uiteraard nog niet veel opbrengst van vruchten en kopen de monniken elders ‘stro (1837), haver, strooy mest, oliekoeken11, terwe, saeykooren, vette voor op ’t land, aerdappels, erweten, graen en vette’. Omdat de veestapel nog in opbouw is, wordt die eerste jaren veel ‘vette’ (mest) aangekocht: ‘mest voor het land (1838), 2 laedingen vette (1850), een schip vette (1856), een laedinge stadvette (1858, uit Poperinge), 7 voeren koeyvette (1860)’. 11 Oliekoek: raap- of lijnkoek, voeder voor de beesten.
— 23 geschiedenis
— 24 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Linksboven: broeder Victor houdt een melkkoe liefdevol in bedwang Linksonder: de oude koestal, afgebroken in 1961 Hierboven: hoppepluk in het ‘hommelhof’, september 1951
In de beginjaren doet de priorij voor het werk op het land regelmatig een beroep op loonarbeiders. Zij betalen die ‘voor ploegen, eggen en zaeyen, om koeyeten te zaeyen, voor de haver te wien’. Het graan wordt nog niet ter plaatse gemalen, maar door ‘den molenaer’.
HOP De eerste hoppeplantage dateert van in de beginperiode. De brouwerij startte in 1839. Vanaf 1859 wordt er hoppe verkocht aan buitenstaanders: ‘van de hoppe 263 ponden, voor de hoppewortels’.12 De hoppepluk in september gebeurde gedurende meer dan een eeuw. Paters en lekenbroeders hielpen mee. Zelfs buurtkinderen 12 Vermoedelijk zijn dat hoppescheuten.
— 25 geschiedenis
staken een handje toe. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hielpen Engelse soldaten en officieren bij de ‘hommelplok’ voor ‘een flesch bier’. Het hoppeveld was slechts 88 a groot. In 1952 werd het uitgebreid tot 2,5 ha en werd een nieuwe hoppedrogerij ingericht. In 1963 stopte de hoppeteelt.
BOSBOUW Het bosbeheer leunt aan bij de landbouwbedrijvigheid. Zo vermeldt het kasboek in de jaren 1840-1850 uitgaven voor loonarbeiders in het bos: ‘aen de boomkappers, aen den werkman voor den bosch te ruynen, aen de uytroeyers van den bos’. Maar er zijn ook inkomsten: ‘ontfang van sperren, ontfang van boschhout, ontf. voor fagotten’.13 In de winter en in het voorjaar werd veel hout gekapt. De verkoop van het afval, vaak boomschors, was in de zomermaanden juni en juli een jaarlijkse bron van inkomsten: ‘onfang van schorsen, voor 4 waegen boomschorsse’. Opvallend is dat in de jaren 1837-1840 regelmatig bomen worden aangekocht, vermoedelijk voor de grote bouwcampagne in die jaren.
EEN BOERDERIJ IN CIJFERS Cijfers geven een idee van de landbouwbedrijvigheid in de Sint-Sixtusabdij. In 1871 waren er 4 paarden en 30 koeien. In 1880 telde het bedrijf 8 trekpaarden en 55 runderen. In 1937 waren er 3 paarden, 19 melkkoeien en 31 andere beesten (schapen, geiten, konijnen). De totale oppervlakte van het boerderijbedrijf bedroeg 33 ha met onder andere 4 ha tarwe, 2 ha haver, 2 ha fruit en 2 ha bieten. Een telling van 1959 vermeldt dat het vee 10 ton haver, 14 ton grashooi en 150 ton voederbieten nodig had. De grond werd verbeterd met kalk, mergel, ammoniaknitraat, fosfaat, kaliumsulfaat en metaalslakken. De eigen productie van dierlijk mest bedroeg 70 hl aal en 200 ton stalmest. Al die jaren lieten stoere, werkzame paters en lekenbroeders hun tedere kant zien in de koestal. Koestalbroeders noteerden het wel en wee van hun veestapel in notaboekjes. In 1921 verkocht de abdij veertien runderen, vijf aan de koopman en negen aan de beenhouwer. We lezen de roepnamen van koeien en kalveren: Lia, Mina, Zwart-wit en Treze, en hun voeding: lijnzaadkoeken, oliebrood, kokoskoeken en bieten. Er zijn jaarlijsten met de drachtduur, met data van bevruchting en geboorte van de kalfjes. De lijsten van 1943-45 tonen aan dat de koestalbroeder regelmatig ’s nachts assisteerde bij de bevalling van een koe. Uit het stamboek van 1958-1966 vernemen we dat de namen van de kalveren per jaar begonnen met een andere letter: C in 1962, D in 1963, E in 1964, F in 1965. We vinden gegevens over 13 Fagot: takkenbos.
— 26 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Boerderij einde 19de eeuw, rechts broeder Leo Bataille (†1903)
inenting tegen mond- en klauwzeer. De lijst dekkingen noteert voor 1963 een grote activiteit voor stier Cesar. Vanaf 1965 wordt de veestapel afgebouwd. Negen koeien waren goed voor 23.400 l melk. In 1966 werden de bruine melkkoeien verkocht en kwamen er 30 witte Franse dikbillen als mestvee. Sinds de Tweede Wereldoorlog hield de abdij varkens. Gemiddeld waren er een viertal fokzeugen. Begin jaren 1960 werd de varkensstapel opgedreven tot gemiddeld 50 varkens. In 1965 en 1966 werden meer dan 100 varkens verkocht. Ondertussen schonk de boomgaard jaarlijks honderden kilo’s goudrenet, naast cox, golden en jonathan. Ook in de jaren 1970 en 1980 bleef de boerderij een economische pijler voor de abdij. Regelmatig werd vlas en luzerne gezaaid. De abdij was dan wekenlang omgeven door een golvende zee van kleuren en geuren.
— 27 geschiedenis
COLLECTIEF GEHEUGEN In 1995 dwongen de economische wetmatigheden14, de kleiner wordende broederge meenschap en de bloeiende brouwerij tot het stopzetten van de landbouwactiviteit. De boerderijgebouwen staan er nog. Veel stallen en schuren kregen een andere bestemming. Maar in het collectieve geheugen leeft de boerderij verder. Vooral tijdens de beide wereldoorlogen ‘spijzigde en laafde’ zij vluchtelingen, militairen en dieren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bezetten de geallieerden het klooster en de omgeving. Zij maakten dankbaar gebruik van een aantal landbouwproducten, mits betaling. De paarden van de Franse en Engelse soldaten hadden veel stro en hooi nodig. De eerste vermelding in het kasboek is van 10 november 1914: ‘ontvangen van hooi voor soldaten-peerden’. De militairen kochten aardappelen en fagots of takkenbossen. Ook in het begin van de Tweede Wereldoorlog fungeerde de boerderij als voedstermoeder voor velen. Pater Rafaël Hoedt, de toenmalige prior, schreef in zijn ‘Herinneringen’: ‘In 1940 hadden we een dubbele graanoogst. Tegen het einde van het jaar hadden we reeds meer dan 6000 kg tarwe uitgedeeld aan 200 tot 300 vluchtelingen en aan vele arme mensen.’ De prior, een durver, hielp vele instellingen buiten de kloostermuren. ‘De volgende oorlogsjaren bevoorraden we vele kloosters met graan, erwten, bonen en aardappelen, onder meer Westmalle, Steenbrugge, de Dominicanen van Gent en Antwerpen, Chimay, Orval, de Arme Klaren van Ieper, twee slotkloosters van Leuven, de gehandicapte kinderen van zr Ida in Rumbeke, en ook de armen van de stad Aalst.’ De boerderij werd gerund door godgewijde monniken, paters en vooral lekenbroeders. Lekenbroeder Fabiaan Pype (†1965) verdient een bijzondere vermelding. Meer dan 40 jaar zorgde hij voor de koeien en stieren. ‘Voor alle moeilijkheden in de koestal kwamen de boeren uit de omtrek bij broeder Fabiaan om raad te vragen’, getuigde prior Herman-Jozef. In de persoonlijke documenten van broeder Fabiaan lezen we tussen zijn gebedjes en devoties een ontroerende getuigenis van de zorg voor zijn beesten. Hij vermeldt een recept voor zieke kalveren. ‘Voor de kalvers, die te veel mest maken ofwel bloed afgaan: eene pint zoete melk koken, vijf soeplepels van deze poeder eerst breken, en er een bloempap van maken. Het kalf twee soeplepels van die pap ingeven en dat alle twee uren.’ ‘Gij wilt de mens, het dier, Heer, in Uw heil doen delen’, zo zingen wij wekelijks in de lauden. Eenvoudige broeders als broeder Fabiaan brachten dat geloof op de boerderij in praktijk.
14 De boerderij was gaandeweg een te grote verliespost geworden.
— 28 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
O N
I
OP ZOEK NAAR EE N VASTE INKOMS TENBR ON
Op zoek naar een vaste inkomstenbron
Bier, relieken, chocolade of kippen
‘Gedurende de hele geschiedenis van de Sint-Sixtusabdij worden diverse inkomstenbronnen afgetast. Het malen van graan voor derden was er een van, evenals het verkopen van de hoendervoeders Sixtina. Van alle andere inkomstenbronnen, boerderij, lekenbroeders die buiten de abdij gaan werken, maken van heiligenbeelden, kaarsenverkoop, timmerwerk, paternosterwinkel, telen van hop, verkoop van eieren en hennen en maken van kaas, blijkt dat het produceren van bier doorheen de hele geschiedenis van de abdij de enige nijverheid is die sinds 1839 ononderbroken wordt voortgezet.’15 Tot dat besluit komt Harry van Royen na de studie van kasboeken, registers en aangiften uit het abdijarchief.
VEEL OF WEINIG BIER Vanaf 1839 wordt in Sint-Sixt voortdurend bier gebrouwen, al dan niet als belangrijke inkomstenbron. De eerste jaren is de brouwerij duidelijk een huisbrouwerij voor eigen gebruik. Pas vanaf 1878 verhoogt de productie, omdat de herberg De Vrede een goede omzet heeft. De Eerste Wereldoorlog brengt een kentering. Er wordt volop bier geproduceerd voor de militairen. De grotere productie was al een paar jaar eerder ingezet op aangeven van de nieuw verkozen abt Bonaventura de Groote. ‘De brouwerij en maalderij, die onder D. Albericus (Verhelle) nog enkel ten behoeve des kloosters werkten, werden vanaf 1911 weder uitgebaat, men nam zelfs deel aan de wereldtentoonstelling van Gent van 1912.’16 Harry van Royen vervolgt: ‘In het interbellum (tus15 van Royen, H., ‘Cette usine nommé la blanche. De brouwerij van de abdij Sint-Sixtus en de Trappist Westvleteren (1839-)’, Westhoek-Monumenten, 2007, p. 53. 16 Pater Bavo Deroose, ‘Sint-Sixtus Abdij 1840-1919’, p. 24.
— 29 geschiedenis
Pater Seraphinus Deroo verwent klanten bij een degustatie (1927)
sen woi en woii) wordt de verkoop aan de horeca en aan individuele klanten steeds belangrijker. Maar de zorgen rond de modernisering van de brouwerij-infrastructuur en het zoeken naar goede vertegenwoordigers drukken te zeer op de monastieke roeping van de abdijgemeenschap. De optie voor een licentieovereenkomst om de druk weg te nemen is in 1945 de uitweg die de gemeenschap kiest.’17 17 Ibidem.
— 30 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Inderdaad, de kloosterraad besliste op 20 oktober 1945 om te stoppen met de commerciële brouwerij en enkel nog ‘te brouwen voor eigen gebruik, voor de kloosters-kliënten en nu en dan een brouwsel goed bier voor familieleden en weldoeners.’18 Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan, of liever vindt het bier zijn weg naar de dorstige monden. ‘De vraag naar het echte abdijbier van Westvleteren neemt gedurende de volgende decennia (na 1945) evenwel steeds toe. Na de modernisering van de brouwerij in 1975 wordt het bier nog beter gesmaakt en na alle aandacht voor de “Vlaamse Bourgogne” in 1986, tijdens het “Jaar van het Bier”, wordt de trappist van Westvleteren steeds meer gegeerd. Het kon niet anders dan uitmonden in de drukte van de laatste jaren. Waar de brouwerij oorspronkelijk slechts een minimale financiële bijdrage leverde aan de gemeenschap, is het nu het meest standvastige inkomen geworden.’19
aanvullende middelen De verkoop van bier gaf tot 1928 onvoldoende inkomsten.20 Dus waren de paters en broeders van Sint-Sixt voortdurend op zoek naar aanvullende middelen om ‘geld in ’t bakske te krijgen’.21 In een brief van maart 1896 van dom Alberic Verhelle aan een monseigneur van een congregatie in Rome laat de abt van Sint-Sixt zich ontvallen: ‘Onze communauteit heeft geen winstgevende industrie (omni industria lucrum producente).’22 De zoektocht naar inkomsten is soms verrassend. Een klooster is geen bedrijf zoals een ander. De werkgevers en werknemers van het klooster zijn eerst en vooral religieuzen. Niet-commerciële motieven spelen altijd een rol bij de vraag voor welke economie of productie de gemeenschap kiest. Bovendien zijn er nog richtlijnen van hogerhand, getuige een besluit van het generaal kapittel van de congregatie van Westmalle (waarbij Sint-Sixt hoorde) van september 1876. ‘Wij vernemen dat sommige religieuzen zich er niet voor schamen om zich in te laten met zaken die zowel tot geestelijk als tijdelijk verderf van hun gemeenschap strekken. Het generaal kapittel heeft (daarom) verboden dat in de abdijen van onze Congregatie dronkenmakende dranken (liquores inebriativi) worden verkocht of andere zaken die horen bij een wereldse wijze van handeldrijven. Uitzondering wordt gemaakt voor vrome voorwerpen, zoals rozenkransen, kruisbeelden, medailles en andere dergelijke dingen die op geoorloofde wijze worden verkocht door religieuzen, zoals bijvoorbeeld wijn voor het misoffer.’23 Vermoedelijk hielden de trappisten van Sint-Sixt in 18 ‘Verslagen van den gewonen raad’, 20/10/1945. 19 van Royen, H., p. 53. 20 Tussen 1929 (na de bouw van de nieuwe brouwerij in 1927) en 1945 (stopzetten van de commerciële brouwerij) was de brouwerij wel reeds de belangrijkste bron van inkomsten, vóór de boerderij. 21 Ondertussen bleef de boerderij wel een pijler in de abdijeconomie, en dit tot het einde van de 20ste eeuw. 22 Brief in het Latijn, in Map F1 Fundaties. 23 Hermans, V., Actes des Chapitres Généraux des Congrégations Trappistes au XIXème siècle 1835-1891, Rome, 1975, p. 252.
— 31 geschiedenis
hun zoektocht naar inkomsten rekening met de geest van dat statuut. Het ‘dronkenmakende bier’ werd niet de pijler voor hun eerste masterplan. De mannen van Sint-Sixt opteerden verrassend voor andere bedrijvigheden om hun economie aan te zwengelen. Zij verkochten relieken en maakten plannen voor een chocoladefabriek en voor de uitbouw van een industriële kippenkwekerij.
relikwieën te koop De verkoop van relikwieën als mogelijke bron van inkomsten werd Sint-Sixt zomaar in de schoot geworpen. In 1857 schonk zuster Bernarde Quentin, de laatst levende religieuze van het opgeheven cisterciënzerinnenklooster Guldenberg te Wevelgem, een deel van de kerkschat, namelijk ‘une quantité considérable de reliques’24, aan de trappisten van Westvleteren. Het ging over honderden, zoniet duizenden relieken. De schat bleef onaangeroerd tot de priorij van Sint-Sixt in 1871 verheven werd tot abdij. De overste was niet langer een prior, maar een abt. Een abt heeft onder andere de bevoegdheid om authenticiteitsbrieven te schrijven voor relieken. Dom Benedictus Wuyts werd op 8 september 1871 gewijd als eerste abt. Een paar maanden later, in januari 1872, werden de eerste relieken in een relikwiedoosje bevestigd. De abt ondertekende en verzegelde de authenticiteitsbrieven. In de loop der jaren schreef de Sint-Sixtusabdij 8427 relieken in in de ‘Elenchus Reliquiarum Sanctorum’. Vooral tussen 1872 en 1892, onder de tweede abt dom Alberic Verhelle, kochten parochies, kloosters, instellingen en privépersonen in Vlaanderen, Wallonië en Nederland veel relieken in Sint-Sixt. Pater Alphonsus Gydé was in die jaren de rechterhand van de abt. ‘Pater Alphonsus Gydé heeft tusschen de jaren 1872 en 1892 meerdere duizenden relikwieën ingezet. Hij was Bewaarder der H.H. Relikwieën en teekende nauwkeurig op: de namen der Heiligen, den vorm van het schrijn, den datum waarop zij met het zegel van den Abt voorzien werden,enz.’25 In het archief getuigen enkele documenten van de reliekenverkoop. De voorbije jaren contacteerden erfgenamen van een reliek, afkomstig uit de Sint-Sixtusabdij, de archivaris voor meer informatie. Het archief vermeldt echter weinig concrete gegevens over de inkomsten van de handel. De ‘Elenchus’ of lijst maakt geen melding van de verkoopprijs. Een eigen kasboek van de reliekenbewaarder bestaat niet (meer). Het tweede kasboek van het klooster (1861-1888) noteert voor de jaren 1880-1882 wel inkomsten van de verkoop van ‘reliquikaskens’. Het gaat om relieken in een houten (neogotisch) kastje. De deurtjes gingen open voor de verering door de gelovigen.26 24 Abbé Coulon, Histoire de Wevelghem, de son ancienne abbaye, Bruges, 1890, p. 332. Overgenomen door Dom P. Favorel, Geschiedenis van de Guldenbergabdij te Wevelgem, z. pl., 1957, p. 496. 25 Pater Louis De Cleyn, ‘Grootboek’, p. 207. 26 Het ‘Tweede Kasboek’ vermeldt voor het jaar 1880 224 fr inkomsten, in 1881 bedraagt de omzet 665 fr en in 1882 is de verkoop gestegen tot 1050 fr.
— 32 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Een van de duizenden kleine reliekschrijnen, uitgifte 1887
Een document geeft exacte informatie over de verkoopprijs. In 1887 bestelde onderpastoor Leopold Slosse van de Sint-Tilloparochie te Izegem een reliek van Sint-Crispijn voor de schoenmakersgilde. Pater Alphonsus zond de gevraagde reliek. Hij noteerde: ‘De prijs met port en houten baksken is 5,50 fr het welk gij met gelegenheid kunt voldoen.’27 De Sixtijnse relieken vonden zelfs hun weg naar Canada. Broeder Victor Vantieghem, als lid van de broeders Van Dale werkzaam in Canada, schreef in zijn dagboek: ‘Augustus 1888: de paters Trappisten van West-Vleteren komen mij reliquien te zenden van het H. Kruis, O.L.Vrouw, St Joseph en Ste Anne.’28 In 1892 viel de aanmaak en verkoop van relieken plots stil. Pater Alphonsus Gydé kwam in een crisis terecht en verliet in december 1892 het klooster. 27 Vandromme, A., ‘Rond Sint-Crispijn’, Ten Mandere, heemkundige periodiek voor Izegem en omgeving, nr. 93, september 1992, p. 11. 28 ‘Korte beschrijving mijner reis en lotgevallen in Noord Amerika 1886-1917’ (via Paul Callens, FC 16 p. 5).
— 33 geschiedenis
chocolade Amper enkele jaren na het vertrek van pater Alphonsus Gydé overwoog de gemeenschap van Sint-Sixt een andere mogelijke bron van inkomsten, de Chocolaterie Sint-Sixt. De eerste aanzet voor dat project dateert waarschijnlijk van 1896. Dom Alberic Verhelle nam deel aan het generaal kapittel in de trappistenabdij van Aiguebelle (aan de Rhône). De cellerier J.B. Chautard startte daar tussen 1883 en 1893 een winstgevende chocolade-industrie op. In 1896 werkten 200 mensen in een heuse fabriek. De verzamelde abten kregen zeker een rondleiding en sommigen, onder wie de abten van la Grande Trappe, Igny en Sint-Sixt, kregen bovendien de smaak te pakken. Pater Bavo Deroose schrijft in zijn kroniek: ‘Vóór 1899 werd het Algemeen Kapittel nu eens in dit en dan in dat klooster gehouden, onder andere eens te Aiguebelle waar een chocolaatfabriek was. D. Albericus kreeg het gedacht die nijverheid ook te beginnen te Sint-Six, maar het bleef bij het zetten van het gebouw, want men zag nog bij tijds in dat dit druk verkeer met de wereld en mededinging bij de andere nijveraars zou na zich slepen wat de H. Benedictus schadelijk voor de zielen vindt.’29 Begin april 1896 startte de bouw van een fabriek in Sint-Sixt. Het generaal kapittel (gk) van april 1898 probeerde de hype van chocoladefabrieken bij de trappisten echter in te dijken. Bestaande industrieën mochten blijven bestaan, de opstart van nieuwe werd afgeremd. De kapittelvaders lieten noteren: ‘De E.V. Abt van Igny vraagt de toestemming om de chocolaterie die zich nu binnen het slot bevindt te verplaatsen en een nieuw gebouw te zetten buiten het slot. Het gk geeft hem de toelating. De Abt van la Grande Trappe vraagt hetzelfde en ontvangt ook de toestemming. Met betrekking tot de industriële activiteiten herinnert het gk eraan dat het niet toegestaan is een nieuwe industrie op te starten zonder toelating van het gk, en dat men moet vermijden om zich te lanceren in grote ondernemingen die niet overeenkomen met de geest van onze roeping. Men moet ook heel matig zijn in het voeren van reclame.’30 Met spijt schreef dom Alberic dat besluit op een briefje en schoof dat in het verslag van de reguliere visitatie. ‘Mei 1898. Beslissing van het generaal kapittel: het is verboden, welke nijverheid ook, aen te gaen, zonder den oorlof van het Gen. Kap. Ook moet men de groote nijverheden, die met den geest van onze Orde in strijd staen, vermyden.’ Een oude man vertelde het verdere verloop in 1968 aan onze archivaris, broeder Alfons: ‘Sprekend over de chocolaterie zegde een van de ouden van dagen van Westvleteren mij dat zij nooit werkte. Het zou dus louter bij plannen gebleven zijn, met begin van uitvoering (bvb. onze huidige waterkelder is de kelder van die chocolaterie).’ De chocolaterie was gepland in het gebouw dat anno 2011 nog steeds dienst deed als wasserij. Begin 1911 werd het oude plan trouwens nog eens uit de lade 29 Pater Bavo Deroose, ‘Sint-Sixtusabdij 1840-1919’, p. 21. 30 ‘Verslagen Generale Kapittels’.
— 34 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Vermelding van de chocoladefabriek in de Verzekeringspolis van 1899
gehaald. Op 24 februari 1911 was Bonaventura De Groote tot nieuwe abt gewijd. Een van de aanwezigen was dom Chautard, ondertussen abt van Sept-Fons. Twintig jaar eerder bouwde hij in Aiguebelle de chocolade-industrie uit. Prior Andreas Bourdeau dacht waarschijnlijk dat het met een jonge en dynamische abt wel mogelijk was om de chocolade te lanceren. Hij vroeg dom Chautard om raad. Het antwoord van dom Chautard was echter zeer (ont)nuchter(end). Zonder de toestemming van het generaal kapittel, zonder goed plan, voldoende kapitaal en veel kelderruimtes wordt het een onbegonnen zaak. Vermoedelijk zijn de plannen voor Chocolaterie Sint-Sixt toen definitief opgeborgen.
OP ZOEK NAAR GELD En dan waren er ineens Den Grooten Oorlog, en nadien het herstel, en de noodzaak om de oude abdijgebouwen te vernieuwen met daarbij de zoektocht naar geld. De verslagen van de raad van vader-abt geven informatie over de plannen uit die tijd. Het ene voorstel verrast meer dan het andere, en sommige voorstellen werden nooit in praktijk gebracht. ‘De Eerw. Vader stelt voor de boerderij geheel af te schaffen, in dien zin dat de religieuzen, te weinig in getal, zich daar niet meer zouden mede bezighouden. Ook beslist men den molen af te schaffen voor de wereldsche menschen (06/11/1923). (...) Men beslist een gemet wissen te planten, omdat het zoo winstgevend is. (19/07/1924). (...) Er wordt besloten nog een partij hoppe aan te leggen en nog een partij wissen, omdat dit zoo winstgevend is. (05/09/1925) (...) We moeten trachten melk te koopen, vooral te Westvleteren, om grootere uitbreiding aan den kaashandel te kunnen geven. En ook een moderne molen inrichten, om fijne bloem te kunnen leveren (29/09/1926). (...) De zaak van het hennenvoeder “Sixtina” (van onze molen) is niet zoo winstgevend als men gemeend had (21/02/1929). (...) Wegens de wereldcrisis, te weinig Lekenbroeders en te hooge loonen is men het eens om de boerderij, namelijk het “graan”, af te schaffen, populieren en fruitboomen te planten op het land waar gewoonlijk de patatten, graan, peerdenboonen en hop gekweekt werden (12/05/1932). (...) De laatste vijf jaren was de koestal winstgevend en de boerderij een schadepost. Daarom voorstel om weiden aan te leggen en er
— 35 geschiedenis
beesten in te steken (06/06/1932). (...) Er wordt besloten dat van de 50 gemeten gebruikt land er nog 11 gemeten zullen gebruikt worden voor gewassen, de andere 39 gemeten zullen in weiden herschapen worden waarin men jonge beesten kan laten grazen om ze te verkoopen. Daar wij dus geen graan meer zullen kweeken zal men graan en stroo moeten koopen (10/07/1932).31
kippen Van alle geopperde ideeën bood een kippenkwekerij het beste perspectief. In de raad van vader-abt van 5 april 1923 kwam deze idee voor het eerst uitgebreid ter sprake. ‘Ten einde wat geld te winnen om den bouw van ’t klooster te bespoedigen moeten alle hulpbronnen te baat worden genomen. Eén dier hulpbronnen schijnt wel eene flinke hoenderkwekerij aan te leggen. Daar onze pater Joseph M. Van Coillie op de hoogte is van dat vak, en dat hij met bewijzen erbij, aan Z.E. Vader Abt getoond heeft dat er geld mee te verdienen is, stelt de E. Vader Abt aan den Raad voor een kiekenkot te bouwen op de kalverweide: groot, ruim, luchtig, met afdaken, in één woord een model-kippenhok dat zijn geld na eenigen tijd dubbel en dik zal opbrengen.’32 Een paar weken later aanvaardde het conventueel kapittel van de paters dat voorstel. ‘Daar het leven sinds den oorlog zoo duur is en men voorziet dat die toestand nog lang kan aanslepen, moet men trachten het een of ander aan te gaan dat winstgevend is. De kiekenkweek op groote schaal gevoerd schijnt een goed middel. Pater Joseph Marie Van Coillie met zijn medehelper Broeder Joan. Berchmans Maria Van Otterdijk zijn een model-installatie te Proven gaan bezichtigen.’33 Na bier, relieken en chocolade waren kippen misschien nog niet zo’n slecht idee. Kippen leggen eieren. Gezonde trappisten eten vlees noch vis, maar zieke broeders (en gasten) krijgen wel eieren, van eigen kippen. Het modelkippenhok werd in 1923 gebouwd, rechts van de veldweg, tegenover de boerderijgebouwen. Het huisvestte honderden, soms meer dan duizend hennen. Het was een goede gok, want in 1930 overwoog men uitbreiding. ‘Reeds lang denkt men eraan de kiekenkweekerij te vergrooten, omdat het winstgevend is. Doch voorlopig is daar niet aan te denken.’ 34 In mei 1932 vergrootte de abdij de kippenstal ‘wegens de wereldcrisis en te hooge lonen’. In april 1933 besluit men ‘nog een hennenkot bij te bouwen om te kunnen kweeken’. In totaal kwamen er zeven hennenkoten, en voorzag men zelfs een bewaker tegen diefstal of tegen de vossen. Trappist-bewaker, broeder Gabriël was de 31 ‘Verslagen van den gewonen Raad 1922-1962’. 32 ‘Verslagen van den gewonen Raad’, 05/04/1923. 33 ‘Handboek van het verslag van het buitengewoon Kapittel 1913-1961’, 30/04/1923. 34 Toch bleef de kippen- en eierindustrie een kleine broer in de abdijeconomie, op zijn hoogtepunt evenwaardig aan de inkomsten van de molen, maar meestal beduidend minder.
Kippenboer pater Jozef Van Coillie bij het modelkippenhok van 1923
— 36 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
— 37 geschiedenis
Wat was er nu weer eerst: de kip of het ei?
geknipte man daarvoor. ‘In de jaren 1936-37 stond p. Jozef “senior” aan het hoofd van het kippenbedrijf, met p. Gerardus (subprior of prior) als hulp. Het bedrijf bestond toen uit 7 hokken: namelijk de vijf die er nu [=1980] nog staan, één rechtover het tegenwoordige bureel van de brouwerij, en één heel groot hok tegen het bos – de boomgaard strekte zich toen nog uit tot aan het bos. Aan dit groot kippenhok was een huis gebouwd, daar moest br. Gabriël als novice slapen om te waken over het kippenbedrijf. Vandaar kon hij als novice niet meer in het nachtofficie tegenwoordig zijn. En, vrijbuiter als hij was, zwierf hij ’s nachts veelal rond in de bossen.’35 Toen in oktober 1945 beslist werd de brouwerij niet verder uit te baten, maar enkel nog te brouwen voor eigen gebruik klonk het opnieuw: ‘De raadsleden waren het met Z.E.V. Abt eens om meer in den geest der Orde te werken, en speciaal de kiekenkweekerij uit te baten, verkens te kweeken, enz.’ Maar na de oorlog waren de tijden weer veranderd. De kiekenkweek werd stilaan verwaarloosd. Rond 1960 onderhield de abdij nog slechts een klein kippenhok met 150 tot 200 hennen. In 1964 werd het grote kippenhok afgebroken. In 1965 startte men met de kweek van 190 ‘poeljen Babcoks’ met een hoog legcijfer. Maar toen was kippenkweek al lang niet meer bedoeld als belangrijke inkomstenbron. 35 ‘In memoriam br. Gabriël Dispersyn †30/12/1980’ (door vader Herman-Jozef Seynaeve).
— 38 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
toch bier Er restte de broeders van Sint-Sixt enkel nog… bier. De publicaties van Jef Van den Steen36 en vooral van Harry van Royen37 geven een gedetailleerde kijk op het belang van het bier voor de abdij, en over de uitzonderlijke kwaliteit van dat bier. Wij beperken ons in dit boek tot een aantal beschouwingen. Gezien de permanente zoektocht in Sint-Sixt naar een dragende winstgevende industrie blijft de beslissing van einde 1945 over de afstand van industriële uitbating van de brouwerij verbazing wekken. De tabel, opgesteld op basis van de jaarbalansen, toont aan hoe tussen 1928 en 1945 (afgezien van een paar magere en zelfs verliesjaren in 1934, 1942 en 1943) de winst van de brouwerij voortdurend steeg.
Jaarwinsten van de Brouwerij 34.870 (1923) 60.609 (1924) 35.690 (1925) 59.466 (1926) 27.601 (1927) 163.400 (1928) 228.469 (1929) 328.900 (1930) 216.600 (1931) 176.000 (1932) 292.130 (1933) -106.500 (1934) 217.210 (1935) 287.500 (1936) 156.000 (1937) 147.600 (1938) 165.250 (1939) 373.000 (1940) 654.500 (1941) -70.900 (1942) 6.620 (1943) 1.000.000 (1944) 1.348.000 (1945)
36 Van den Steen, J., Trappist. De zeven heerlijke bieren, Davidsfonds, Leuven, 2011 (Hoofdstuk 3. Westvleteren p. 61-87). 37 Zie voetnoot 15.
— 39 geschiedenis
Deze tabel laat duidelijk zien hoe 1928 een kanteljaar was. In 1927 was de nieuwe brouwerij gebouwd, en een jaar later begon deze investering dus te renderen. Waar tot dan toe de boerderij meer inkomsten genereerde dan de brouwerij38, nam de brouwerij vanaf 1929 de leiderspositie over van de boerderij. Een paar cijfers illustreren deze evolutie.
Boerderij Brouwerij
1923 85.500 34.870
1926 232.800 59.466
1929 165.350 228.469
1933 94.695 292.130
1941 177.500 654.500
1944 179.000 1.000.000
Pater Louis De Cleyn, secretaris van de abdij, onderlijnde deze evolutie in zijn lijvige ‘Comptabiliteitboeken’: ‘De Brouwerij gaat een goede gang.’ (1933) ‘De brouwerij is het fondement van de welvaart onzer abdij.’ (1937) Ook als verslaggever van de raad van vader-abt was hij een fervent voorstander van de brouwerij. In 1937 kocht de brouwerij van Sint-Sixt zelfs meer flessen aan dan de brouwerij van Westmalle.39 Waarom dan ineens een beloftevolle industrie stopzetten? Waarom eerst tientallen jaren moeizaam zoeken naar een dragende economie, en als die er eindelijk is, ze zomaar uit handen geven? Wat ging er mis? Waren er teveel nadelen en/of misbruiken? Zat de Tweede Wereldoorlog er voor iets tussen? Heeft de jonge abt zijn wil doorgedrukt? En aanvaardde de gemeenschap dat dan zomaar? In elk geval ging het in het najaar van 1945 allemaal heel vlug. ‘20 October 1945. Hoogeerw. Vader Abt drukte het verlangen uit de brouwerij niet verder meer uit te baten, maar slechts nog te brouwen voor eigen gebruik, voor de kloosters-klienten en nu en dan een brouwsel goed bier voor familieleden en weldoeners. Diensvolgens zullen Mathieu Szafranski, ingenieur, en 4 andere werklieden… aangemaand worden tot het zoeken van een andere betrekking tegen 1 januari 1946. De raadsleden waren het met Z.E.V. Abt eens om meer in den geest der Orde te werken... Tot verdere uitbating der brouwerij zouden aankoop van flesschen en bakken en plaatsing van nieuwe machienen tot groote uitgaven noodzaken… Desnoods zullen de monniken zelf wat meer werken.’40 Amper een paar weken later wordt dat voorstel reeds ter stemming voorgelegd aan het conventueel kapittel van de paters (met stemrecht). ‘4 november 1945: Afstand van industriële uitbating der brouwerij. Twee punten aangaande de brouwerij: 1. Of de gemeente hem (Vader Abt Gerardus Deleye) machtiging wilde verleenen tot het sluiten van een akkoord nopens het afstaan van het industrieele gedeelte der brouwerij. 2. En nopens de verkoop van het materiaal. Uitslag: 12 gunstige en 2 ongunstige stemmers.’41 38 Nog in 1926 woog de boerderij zwaarder door dan de brouwerij: op een speciale vergadering (29/09/1926) om de financiële situatie van het klooster te bespreken met het oog op de geplande nieuwbouw was wel het hoofd van de boerderij aanwezig (pater Bernardus Fortry), maar niet de beheerder van de brouwerij. 39 Mondelinge mededeling van Mr. Franc, vertegenwoordiger van een flessenfabriek, aan broeder Alfons Van Den Broucke, archivaris, 28/08/1973 (in: Varia 598). 40 ‘Verslagen van den gewonen Raad’. 41 ‘Handboek van het verslag van het buitengewoon Kapittel (1913-1961)’.
— 40 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Pater Seraphinus Deroo met brouwerijpersoneel (ca. 1928)
Een week later was er opnieuw een belangrijke vergadering: ‘10 November 1945: Heden werd een buitengewone vergadering bijeengeroepen. Waren aanwezig: Hoogeerw. Vader Abt Dom Gerardus, p. Vedastus Himpens, subprior, p. Robertus Doise, p. Albericus Dubois, p. Carolus Demulder, p. Paulinus Verwimp [beheerder brouwerij] en p. Desideratus Slembrouck. Er wordt besloten: alléén nog te brouwen voor eigen gebruik, voor enkele kloosters uit den omtrek en voor partikulieren. Enkele dagen tevoren was zulks reeds in het kapittel, op aandringen van E.Vader Abt, door de kloostergemeente gestemd. Over die zaak zal het volgende aan het generaal kapittel te Cîteaux voorgelegd worden: «Notre abbaye n’a pas de dettes, sa situation financière est saine, grâce à l’exploitation d’une ferme et d’une brasserie, exploitation qui cependant n’avait lieu que par l’emploi quasi exclusif d’une main d’oeuvre salariée. L’exploitation de la brasserie a amené un contact trop grand avec le monde et son influence pernicieuse pour la vie religieuse. De plus l’existence aussi facilement assurée, ne va pas de pair avec le zèle pour le travail manuel, ni avec l’exercice de pauvreté.»�
— 41 geschiedenis
Een van de redenen voor de snelle afhandeling was het vertrek van abt Gerardus op 9 december naar het generaal kapittel. Hij wilde daar de plannen voorleggen en laten goedkeuren door de vergaderde abten van de Orde. Maar de abt van Westmalle, pater-immediatus van Sint-Sixt, had bezwaren tegen de snelle procedure. Hij stuurde op 13 november zijn rechterhand, pater Edmundus Verschelden, naar SintSixt. ‘Pater Edmundus werd gevraagd om in de brouwerijkwestie de belangen van onze Abdij te verdedigen. Hij geeft den raad in elk geval geen contract te sluiten en onze handen niet te laten binden. Hij is van oordeel dat we missen met onze brouwerij tot haar minimum te herleiden. Maar nu de zaken reeds zoover afgehandeld zijn kunnen we ons niet meer terugtrekken.’42 Vader abt Gerardus keert op 15 december terug van het generaal kapittel. In de ‘Abdijkroniek’ lezen we: ‘E. Vader is tevreden over zijn reis. De voorstellen nopens de brouwerij werden door de vergaderde Vaders goedgekeurd.’ Hier dient wel een voetnoot aan toegevoegd. In de nasleep van de oorlog was het nog niet mogelijk een echt generaal kapittel te houden. Wel was er op 12 en 13 december 1945 ‘een bijeenkomst van ongeveer 20 abten in Cîteaux die de reis konden maken vanuit Frankrijk en de Benelux. Maar hun beslissingen moesten bekrachtigd worden door het Definitorium om officieel te worden.’43 Deze kleine groep abten keurden de plannen van vader Gerardus goed, niet het officiële generale kapittel. In de verslagen van het eerste naoorlogse generaal kapittel in Cîteaux (1 tot 7 mei 1946), waar ook vader Gerardus aanwezig was, is geen spoor te vinden van een beslissing over de brouwerij van Sint-Sixt.
een abdij die bier brouwt Monnik zijn en bier brouwen: is die combinatie wel haalbaar? Een eenduidig antwoord op deze vraag is er niet. Misschien stond het in de sterren geschreven dat ze in Sint-Sixt bier zouden brouwen. De stichter en eerste prior in 1831, pater Franciscus Maria Van Langendonck 44, was een brouwerszoon uit Leuven (‘fils de Gilles Van Langendonck, brasseur’45). Later trad een rasechte brouwer in, Aloysius (pater Andreas) Bourdeau. Hij was brouwer en beheerder van de brouwerij tussen 1906 en 1911.46 Natuurlijk zorgde het bier regelmatig voor problemen. Paters of lekenbroeders
42 Ibidem. 43 ‘Geschiedenis van de Orde 1892-Vaticanum ii’ (Nederlandse vertaling 2010). 44 Hij was in 1801 ingetreden in het trappistenklooster te Darfeld (Westfalen, Duitsland), waar naderhand een brouwerij ingericht werd. Misschien was hij als brouwerszoon daarbij betrokken. 45 ‘Inkledingsregister trappistenklooster Darfeld/Westfalen’, nr. 117. 46 In 1911 werd hij door de abt benoemd tot prior, en in die hoedanigheid begeleidde hij een groep van elf trappisten van Sint-Sixt die einde april 1918 – bij het Duitse offensief rond de Kemmelberg – vluchtten naar het klooster Sept-Fons in Frankrijk. Daar startte hij een kleine brouwerij op die – na de terugkeer van de Sixtijnen in het voorjaar van 1919 – nog tien jaar actief bleef.
— 42 De Sint-Sixtusabdij van Westvleteren
Broeder Albertus D’Hoker met twee klanten (ca. 1960): zonder commentaar
keken tijdens hun werk in de brouwerij wel eens ‘te diep in het glas’47. Er is ook sprake van misbruiken in de oude kantine waar het bier, voordat het gekocht werd, geproefd werd. Foto’s laten zien dat de mannen het daar naar hun zin hadden.48 Anderzijds was de jaarlijkse hoppepluk op het eigen hoppeveld een belangrijke communitaire activiteit. Het was een van de weinige keren dat paters en lekenbroeders op gelijke voet samenwerkten. Daarnaast was de hoppepluk een breder sociaal gebeuren. De kinderen van de Paterhoek kregen begin september soms schoolverlet om de paters te helpen bij de hoppepluk. ‘Omwille van de hoppepluk, waarbij veel kinderen meededen, begon het schooljaar 14 dagen later.’49 Seizoenarbeiders en buren staken een handje toe. ‘1.Sept. 1952 begon de hoppluk. Dit jaar met 75 helpers, daar wij nu 2 hoven hebben (…) 10.Sept 1953: dit jaar hebben 95 man50 geholpen 47 Pater Stephaan Vanbesien was werkzaam in de brouwerij van 1931 tot 1940. Met humor getuigde vader Herman-Jozef Seynaeve over hem: ‘Hij is zeker nooit lid geweest van de geheelonthoudersbond. Dat hij af en toe een hartig glaasje pakte wisten de 10 werklieden van de brouwerij, maar ze droegen hem op handen.’ 48 Mannen, inderdaad, de vrouwen kwamen niet zover, die werden (tot circa 1967) aan de poort ‘tegengehouden’ terwijl de mannen ‘mochten doorrijden naar achteren’. 49 (gewezen) Pater Hilarius Madou, ‘Herinneringen’, 10/07/2006. 50 Man: de plukkers waren nochtans vooral... vrouwen! Dat blijkt uit de bijgehouden lijsten Pluklonen uit 1957 en 1958.
— 43 geschiedenis