Module 4 programmeren 1.Noem de vijf categorieën waarin programmeertalen kunnen worden ingedeeld en geef van elke categorie één voorbeeld. ◦Machinecode ◦Assembleertalen: assembly ◦Hogere programmeertalen: Fortran, Cobol, C, (Turbo) Pascal, Basic. ◦Vierde-generatietalen: SQL, macrotalen. ◦Objectgeoriënteerde talen: Delphi, Visual Basic, Visual C, C++, Java, C#
2. Wat is een procedurele programmeertaal? Een hogere programmeertaal oftewel derde-generatietaal. Hierin staan procedures, die stapsgewijs ontwikkeld worden, centraal.
3. Welke categorie talen ontwikkelde men als reactie op de procedurele talen? De vierde-generatietalen, die over het algemeen probleemgericht zijn.
4. Assembleren betekent ‘samenstellen'. Wat wordt door een assembleertaal samengesteld? Bij een assembleertaal stelt het assembleerprogramma (vertaalprogramma) de machine-instructies samen uit de door de programmeur gebruikte lettercodes.
5. Geef twee voorbeelden van objecten met hun bijbehorende attributen, methoden en klassen. 1.Klasse:a.Automobiel
1.Klasse:a.Leerling
2.Object: a. Bestelwagen
2.Object:a.Persoon
3.Attributen:a.Merk
3.Attributen:a.Naam
b.Type
b.Adres
c.Bouwjaar
c.Woonplaats
d.Cataloguswaarde
d.Profiel
e.Kleur
4.Methoden:
4.Methoden:
a.Ziekmelden
a.Verkopen
b.Profielkeuze
b.Repareren
c.Bevordering
c.Overspuiten
6. Noem de drie onderdelen waaruit Java bestaat en geef een korte beschrijving van elk onderdeel. ◦De programmeertaal Java (een taal die is gebaseerd op C++). ◦Een bibliotheek van programmacomponenten. Door de standaardcomponenten uit deze kit te gebruiken kunnen gemakkelijker programma’s gebouwd worden. ◦Een vertaler naar een speciaal soort machinetaal, de Java-bytecode. Deze code zorgt ervoor dat de ontwikkelde programma’s op alle machines gebruikt kunnen worden.
7. Waarom wordt VB .NET platformonafhankelijk genoemd? VB.NET maakt bij het compileren van de programmacode gebruik van een tussentaal. Deze wordt omgezet naar een machinetaal die geschikt is voor het platform waarop het VB.NET-programma wordt uitgevoerd. Dit maakt dat .NET platformonafhankelijk is.
8. Wat is het verschil tussen client-sided en server-sided programmeertalen voor het web? . ◦De client is de computer van de surfer, waarop een browser draait. Via dit programma bezoekt de surfer websites. ◦De aanvraag voor een webpagina wordt verzonden naar een server waarop de website opgeslagen is. De server stuurt de gevraagde pagina naar de client.
9. Waarvoor wordt HTML gebruikt? HTML (HyperText Markup Language) is een opmaaktaal die dient voor het beschrijven van de structuur van webpagina’s.
10. Wat is de functie van JavaScript? JavaScript is een scriptingtaal, een opdrachttaal die fungeert als uitbreiding op HTML. Er kunnen opdrachtregels aan een webpagina mee worden toegevoegd. De browser interpreteert de JavaScript-opdrachten als de pagina op het scherm geplaatst wordt. Met JavaScript kan een ontwerper webpagina’s meer interactiviteit geven.
11. Wat is de functie van PHP? PHP is een server-sided programmeertaal voor het web waarmee dynamiek, interactiviteit en personalisering aan websites gegeven kan worden
12. Waarvoor dient de techniek CSS? CSS (Cascading Style Sheets) wordt gebruikt om de opmaak van webpagina’s zeer nauwkeurig in te stellen door aan HTML bepaalde opmaakkenmerken mee te geven.
13. "Het ontwikkelen van informatiesystemen beslaat een breed gebied. Je bent er niet met alleen maar wat programmeren." Leg uit wat er met deze uitspraak bedoeld wordt. Het programmeren is slechts een deeltaak binnen het ontwikkelen van een informatiesysteem. Andere taken zijn bijvoorbeeld: het ontwerpen van het netwerk, het aanschaffen van hardware, het inhuren van personeel en het ontwerpen van gegevensstructuren.
14. Leg in je eigen woorden uit wat machinetaal is. Bij machinetaal is de programmacode helemaal binair. Dit is de code die door de machine ‘begrepen’ kan worden.
15. Waarom heet een taal van de tweede generatie ook wel een machinegeoriënteerde taal De taal van de tweede generatie, de assembleertaal, is een taal die machine-instructies in de vorm van nullen en enen heeft vervangen door korte taalinstructies en hexadecimale code. Het programma dat op deze manier ontstaat is machineafhankelijk.
16. Noem vier voorbeelden van programmeertalen van de derde generatie en geef van elk één of meer kenmerken. 1.FORTRAN, een samentrekking van FORMula TRANSlation, ontwikkeld voor technische en wetenschappelijke publicaties. 2.COBOL, COmmon Business Oriented Language, vroeger een populaire programmeertaal voor administratieve toepassingen. 3.C, een nog altijd veelgebruikte taal voor het ontwikkelen van systeem- en applicatiesoftware; het besturingssysteem UNIX is ontwikkeld in C. 4.Pascal, een taal die helpt bij het ontwikkelen van goed gestructureerde programma’s. Deze taal is ook zeer geschikt bevonden voor onderwijsdoeleinden.
17. Meestal zijn programma's die geschreven zijn in een lagere taal sneller. Leg uit hoe dit komt. Hogere programmeertalen bevatten vaak meer ballast (meer overbodige code). Lagere programmeertalen spreken de processor veel directer aan en werken daardoor sneller. Daar staat tegenover dat het werken met lagere programmeertalen veel omslachtiger is en dat er veel minder mee mogelijk is.
18. Wat is het voordeel van werken met procedures in een programmeertaal? Het voordeel van werken met procedures is dat steeds terugkerende delen maar één keer behoeven te worden geprogrammeerd. De programmacode wordt daardoor overzichtelijker.
19. Wat is de taak van een compiler? Een compiler is een vertaalprogramma dat programmaregels (de zogeheten sourcecode of broncode) omzet in machine-instructies (de objectcode of doelcode).
20. Welke verschillen tussen HTML en XHTML ken je? XHTML (eXtensible HTML) is een nieuwere variant van HTML, die striktere eisen aan de codering stelt dan HTML. Alle tags moeten verplicht worden afgesloten. Hierdoor kan er bij het afbeelden van webpagina’s minder fout gaan.
21. JavaScript fungeert als uitbreiding op HTML. Het reageert op ‘events'. Wat betekent dat? Een event is een handeling van een computergebruiker, bijvoorbeeld: gegevens invoeren, een menuoptie kiezen, op een knop klikken of een veld invullen. JavaScript zorgt ervoor dat er op deze events wordt gereageerd, bijvoorbeeld door een onderdeel te laten oplichten.
22. Hieronder zie je enkele instructies uit programma's. Geef bij elke instructie aan bij welk type programmeertaal hij hoort. a. 1011 11010 machinetaal b. If Apple = Pear then goto Fruitcake; hogere programmeertaal c. MOV 20h,A objectgeoriënteerde taal d. Window.close vierde-generatietaal e. GROUP BY [Artiest] SQL: deze taal wordt in het boek aangeduid als vierde-generatiehulpmiddel, vierde-generatietaal is ook een correcte aanduiding
1.6.2 Meerkeuzevragen
1. Hieronder staan twee beweringen: I. Elk type processor beschikt over een specifieke instructieset om machinecode te ‘lezen'. II. Bij gebruik van een assembleertaal is een speciaal vertaalprogramma nodig om de programmacode om te zetten in nullen en enen. a. I en II zijn juist. b. I is juist en II is onjuist. c. I is onjuist en II is juist. d. I en II zijn beide onjuist.
2. Wat is de taak van de Java Virtual Machine? a. Die zet bytecode om in machine-instructies. b. Die levert programmacomponenten voor het ‘bouwen' van programma's. c. Die zet bytecode om zodat deze geschikt is voor mobiele telefoons. d. Die vormt de schakel tussen de machinecode en het besturingssysteem.
3. Welke van de onderstaande uitspraken over PHP is juist? a. PHP is een opmaaktaal voor het web. b. Met de komst van PHP is HTML achterhaald. c. PHP-code wordt opgenomen in een blok HTML-code. d. PHP werkt alleen maar samen met de open-sourcebrowser Mozilla.
4. Welke talen zijn probleemgericht? a. talen van de vierde generatie b. objectgeoriënteerde talen c. talen van de derde generatie d. hogere programmeertalen
5. Hieronder staan steeds drie talen genoemd. In welk geval gaat het om drie objectgeoriënteerde talen? a. C, Visual Basic, Java b. C++, Delphi, HTML c. C++, Java, C# d. Pascal, Delphi, Basic
6. Het verschijnsel dat objecten, attributen en/of methoden van andere, vergelijkbare objecten kunnen overnemen, wordt aangeduid met de term a. overerving b. inkapseling c. classificatie d. attribuuttoekenning
7. Wat is VBA? a. de objectgeoriënteerde opvolger van Visual Basic b. een derde-generatietaal, ontwikkeld voor administratieve toepassingen c. een bibliotheek met objecten die klaar zijn voor gebruik d. een versie van Visual Basic die ingebouwd is in de populaire Office-pakketten
8. Welke technieken zijn vergelijkbaar met PHP? a. JSP en JavaScript b. HTML en XHTML c. CSS en VBScript d. ASP en Coldfusion