15 Juni 2014
DE MIST IN
Er komt een boekje met journalistieke missers Pagina 3
E e n u i t g av e va n h e t
MATLA-ARCHIEF
Het geheugen van alle krantenredacties Pagina 4
HET VRIJE VOLK De ondergang van een arbeiderskrant Pagina 8
LISETTE LEWIN
Met schone nagels bij het Handelsblad, en verder Pagina 13
1934: We gingen níet naar Rome Pers had weinig vertrouwen in kansen nationaal team
Supporters zwaaien in Arnhem het Nederlands team uit dat per trein op weg gaat naar Milaan.
Tachtig jaar geleden haalde Nederland voor het eerst de eindronde van het WK voetbal. De verwachtingen waren niet gering, maar dat was niet toe te schrijven aan de dagbladen. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
A
ls er nog iets is blijven hangen in het collectieve geheugen van het wereldkampioenschap voetbal 1934 is het de tophit van Willy Derby: We gaan naar Rome. “Heel Nederland, dat juicht spontaan, de vreugd’ is algemeen / Ons kranig Neêrlands elftal gaat vol moed naar Rome heen / Het wereldkampioenschap, ’t hoogste voetbalideaal / Is ’t eervol en verheven doel, dus zingen we allemaal / We gaan naar Rome, we gaan naar Rome.” We gingen dus níet naar Rome, waar op 10 juni de finale werd gespeeld, maar dat wijst niet op grenzeloos optimisme in die tijd. Rome stond symbool voor dat kampioenschap, en dat was niet zo vreemd; het was pas
op 3 mei duidelijk in welke steden de zestien ploegen van het eindtoernooi zouden spelen. Ook in kranten werd het WK wel aangeduid als ‘Rome’. Er heerste enthousiasme in het land. Maar dat we het allemaal zongen, is overdreven. De kranten zagen de zaken redelijk realistisch is. Het Nederlands voetbal zat voordien duidelijk in het slop, maar winst op Oostenrijk en een 9-3 overwinning op de Belgen in maart 1934 brachten weer wat vrolijkheid. Karel Lotsy, coach van het Nederlands elftal en eigenlijk van heel voetballend Nederland, had er wel een kanttekening bij. Hij sprak de hoop uit dat in de toekomst het geroep ‘Tien, tien’
A
2
de PersMus
vanaf de tribune achterwege mocht blijven, want dat had een hoogst onaangename indruk gemaakt. In april werden de kwalificatiewedstrijden gewonnen. Nou was kwalificatie toen niet zo gek ingewikkeld. Nederland zat in een poule met België en Ierland, en uit de poule plaatsten zich twee teams voor het eindtoernooi. Beide wedstrijden werden gewonnen, en Derby kon zijn liedje opnemen. Op 3 mei werd ‘gewogen’ geloot. Nederland behoorde tot de acht beste landen die tegen een van de acht andere landen moesten spelen. Dat werd Zwitserland, op 27 mei in het San Sirostadion in Milaan. Bezinning De koude douche kwam al op 10 mei. Nederland speelde vriendschappelijk tegen Frankrijk en verloor thuis met 4-5. Zo goed waren we dus niet. Het begrip ‘vriendschappelijk’ was toen nog niet ingeburgerd, als oefenwedstrijd werd de match niet beschouwd. Wat heet, Karel Lotsy meende vooraf dat het spelen van die wedstrijd een nadeel was en de kansen tegen Zwitserland verminderde. Een zware interland, Zwitserland had het geluk die niet te hoeven spelen. Door die nederlaag regen Frankrijk kwam de nuchterheid weer terug. “Een lesje om tot bezinning te komen”, schreef De Telegraaf en ook andere kranten kwamen tot enige inkeer. Het Leeuwarder Nieuwsblad niet, dat droomde aangenaam verder: “Als we van Zwitser-
Willy Derby zingt zijn lied voor een groep Oranjesupporters: “Heel Nederland, dat juicht spontaan” land winnen moeten we waarschijnlijk tegen Tsjecho-Slowakije en die wedstrijd moet door ons gewonnen kunnen worden, want twee jaar geleden verloren we te Amsterdam met 2-1 van ze.” Een niet geheel logische gedachtegang zo op het oog, maar de krant voegde er aan toe dat Nederland zich sindsdien alleen maar verbeterd had en dat gold niet voor de Tsjechen. Ten slotte voerde de krant een Oostenrijkse kennis van de redacteur ten tonele die voor-
spelde dat de eindstrijd zou gaan tussen Nederland en Oostenrijk. De wat realistischer correspondent van het Bataafsch Nieuwsblad schatte niet alleen Oostenrijk en Italië hoger in dan Nederland, maar ook de Tsjechen, de Brazilianen, de Argentijnen en de Spanjaarden. “Maar wanneer ons team op volle kracht speelt, zouden al deze landen de handen vol aan ons hebben.” De immer alerte Amsterdams correspondent van de Leeuwarder Courant noteerde dat “vol-
Zendtijdruzie Avro-VARA
Han Hollander
De Avro was de voetbalomroep destijds, vooral door Han Hollander, een populair commentator. De omroep had dan ook de uitzendrechten van Nederland-Zwitserland – radio uiteraard – verworven. Daarna begon het gekrakeel. Probleem: de wedstrijd begon om half 5 en om 5 uur was de Avro-zendtijd voorbij en was het de beurt aan de VARA. Die had geen zin om zendtijd aan de concurrent af te staan. Ook niet om zendtijd te ruilen. Dus overwoog de socialistische omroep vanaf 5 uur zelf maar verslag te doen. Maar daarvoor had Avro natuurlijk die rechten niet gekocht. De heren kwamen er niet uit. De Avro had wel een oplossing: het verslag na 5 uur op grammofoonplaten opnemen en die afdraaien na 8 uur, als de Avro weer op de zender was. Dat dit geen echt bevredigende oplossing was begrepen beide partijen nog net. Het op de valreep overeengekomen compromis: Hollander commentarieerde door, het deel na 5 uur werd onder de naam van de VARA overgenomen van de Avro, die dan ook werd genoemd.
de PersMus
gens Amsterdamse voetbaldeskundigen (wij rekenen scheidsrechters en oud-internationals tot deze categorie) Nederland tegen Zwitserland het loodje moet leggen en wij gaan dus na Milaan niet naar Rome, tenzij met de Nederlandse Reisvereeniging, maar niet met ons nationaal elftal.” Hij realiseerde zich wel dat hij daardoor de stemming verpestte. Maar had “geenszins in de zin om als een dolle stier in een porseleinwinkel de heilige huisjes van voetballiefhebbers in te trappen”. Wat hij meemaakte was een enorme hausse in voetbalbelangstelling en een grenzeloos optimisme. Maar nu is vast te stellen dat niet de kranten de schuld van dat blinde vertrouwen waren. Die maakten al duidelijk dat Nederland van de tien wedstrijden tegen Zwitserland er zes had verloren, waaronder de laatste in 1933. En dat ze in Zwitserland heel gelukkig waren met de loting tegen Nederland. Oranje Er moeten maar liefst zevenduizend Nederlanders naar de wedstrijd in Milaan zijn gegaan. Per trein, per auto. Verblijfplaats van veel Nederlanders was Como. Een ‘concen-
tratiekamp’ schreef De Tijd onbekommerd, een term die de krant zelf een jaar eerder ook gebruikte toen Dachau werd geopend. Veel supporters, aldus De Leeuwarder Courant, “waren rijk uitgedost met oranje, er werd met hoeden gezwaaid. Allen waren vol vuur voor voetbal, vol enthousiasme voor ons Nederlandse elftal. Rood-wit-blauwe vlaggen wapperden omhoog, telkens als er een aanleiding was voor een dergelijke uiting.” Resultaat had het niet. De wedstrijd, gespeeld op 27 mei, werd met 3-2 verloren en door het knock-outsysteem lag Nederland er uit. De Zwitsers hadden verdiend gewonnen, stelden de kranten vast. De Nederlandse verdediging was te zwak gebleken. Overigens had niet iedere krant een eigen verslaggever bij de wedstrijd. Tussen de regels door gaf de Limburgse Koerier toe zich te baseren op het radioverslag van Han Hollander. De Gooi- en Eemlander wist te vertellen dat al kort na de wedstrijd massaal het gerucht door het land ging dat de wedstrijd overgespeeld zou worden. Achtergrond: de Zwitserse linksbuiten Bossi zou geen Zwitser zijn maar een Hongaar en de scheidsrechter zou niet gezien hebben dat een Nederlands schot, vlak na
3
rust, wel degelijk de doellijn had gepasseerd. Een en ander zou op een film wel te zien zijn geweest. De KNVB moest verklaren dat het allemaal onzin was. Italië werd wereldkampioen, de door Mussolini ter beschikking gestelde beker bleef dus in Rome. ■
Journalistieke missers gebundeld In voorbereiding: ‘De mist in. Journalistieke tegenslagen’. Bijdragen van (oud-) journalisten, woordvoerders, vormgevers en zo voort zijn welkom. er gelegenheid van zijn pensionering stelt Persmus-redacteur Paul Arnoldussen een boekje samen met journalistieke tegenslagen. Het boekje, een speciale uitgave van dit blad, in samenwerking met Uitgeverij De Republiek, is een cadeautje aan het Persmuseum dat dit vervolgens ter beschikking kan stellen aan relaties/vrienden en aan bezoekers zou kunnen verkopen. Arnoldussen: “Ik vertel graag het verhaal van Max Dendermonde. Hij werkte kort na de oorlog bij de VARA-radio en vernam het bericht van een meidenplantdag in Salland. Dat leek hem een merkwaardig volksgebruik. Hoe doen ze dat dan, meiden planten? Hij ging er voor een reportage heen, het was nog een ommelandse reis destijds, maar ter plekke bleek het te gaan om een dag waarop meidennen geplant worden. Van dergelijke verhalen kan ik geen genoeg krijgen. Hoogste tijd voor een boekje vol heroïsche journalistieke mislukkingen.”
De mist in
Journalistieke tegenslagen Samenstelling: Paul Arnoldussen
OMSLAGTEKENING: JOEP BERTRAMS / ONTWERP: BARD87
T
Het gaat de samensteller niet om de grootscheepse echecs, maar om de kleinere. “Genoteerd met liefst wat zelfspot. In ons allen schuilt toch een Koos Tak, tot leven gebracht door Rijk de Gooijer en Eelke de Jong, wiens archief bestond uit de jaargangen De Spiegel, en die menig primeur misliep. Een kleine voorraad ‘zeperds’ heeft Arnoldussen al, De Zeperd was enige tijd een rubriek in De Persmus. “Maar dat is nog lang niet voldoende. Dus hoop ik op bijdragen van collega’s, van voorlichters, van anderen die de vinger kunnen leggen op licht tragische, desnoods schlemielige ervaringen. Van henzelf of van anderen. De verschijningsdatum is al bekend, donderdag 25 september, want dan wordt in het museum een kleine expositie geopend onder dezelfde titel ‘De mist in’. In juli moeten alle stukjes toch wel binnenkomen. Suggesties? Mail naar:
[email protected]
de PersMus
FOTO’S: PELLE MATLA
4
Ladenkasten vol informatie en knipsels over komende jubilea en gebeurtenissen.
De Dames Matla wisten (bijna) álles Op het nippertje heeft het Persmuseum de hand weten te leggen op een klein deel van het knipselarchief van ‘Matla’. Ooit was dat een begrip op kranten- en tijdschriftredacties, nu wil niemand nog oude kranten bewaren. “Er werd bij NRC heel serieus naar gekeken.” DOOR PELLE MATLA
H
et was een opmerkelijke samenloop van omstandigheden. Op het moment dat jonge internetondernemers eind april in Amsterdam de krantenknipselsite Blendle lanceerden, belandden in Almere miljoenen ‘echte’ krantenknipsels in de papierversnip-
peraar. Honderden houten ladenbakjes van het voormalige Matla-knipselarchief, met daarin enveloppen gevuld met artikelen, verdwenen in de container van een archiefvernietiger. “Doodzonde dat dat allemaal verdwijnt”, zei Piet van der Eijk, toen ik hem van de opruiming vertelde. Ik sprak hem in het kader van een onderzoek naar het Haagsch Persbureau Matla. Dat kende hij als voormalig De Tijdjournalist maar al te goed. ‘Matla’: dat was decennialang een begrip in de Nederlandse pers. Al een paar jaar ben ik met dit onderzoek bezig. Want als je achternaam Matla is, je uit Den Haag komt en je ook nog als journalist werkt, moet je niet raar opkijken als oude rotten in het vak je vragen of je familie bent van ‘De Dames Matla’. Ik wist niet precies wat zij bedoelden. Mijn nieuwsgierigheid werd gewekt en tijdens mijn zoektocht kwam ik terecht in een verhaal van krantenknippende dames, in een
Haags herenhuis vol knipsels, een ‘Googleavant-la-lettre.’ De conservatieve, katholieke journalist Jean Hubert Matla kwam er in de loop van de jaren ’30 van de vorige eeuw achter dat je met het verkopen van documentatie aan redacties geld kon verdienen. In 1927 richtte hij zijn Haagsch Persbureau op. Hij legde zich toe op het verzamelen en archiveren van knipsels over zoveel mogelijk onderwerpen en personen. Uit almanakken, encyclopediën en Who is Who’s stelde hij lijsten samen van aanstaande jubilea: de Matla Agenda. Hij verkocht zijn diensten via abonnementen aan redacties van landelijke en regionale bladen en aan omroepen. In de jaren ’50 betrok hij een klassiek herenhuis aan de Haagse Riouwstraat 138. Iedere dag werden daar pakken binnen- en buitenlandse kranten en tijdschriften bij de voor-
de PersMus
deur afgeleverd. Het pand kwam zo volgepakt te staan dat de zoldering bijna doorzakte. Eigenlijk was het een levensgrote encyclopedie, met alfabetisch geordende laadjes, en daarin de enveloppen met artikelen over onderwerpen, personen, bedrijven, steden, landen of thema’s. In het onderwerpenlaadje ‘O’ volgde het envelopje Oma op Olympische Spelen. In het bakje met de ‘C’ zaten The Chippendales gezellig samen met de Christelijke academie voor expressie door woord en gebaar. Geheugen Niet dat Matla alles zelf knipte en opborg: daarvoor had hij zijn medewerkers. Dat waren vooral dames uit Den Haag en omstreken, maar ook thuiswerkers en studentwerkers. Het huidig VVD-Kamerlid Ton Elias bijvoorbeeld werkte er als student in de jaren ’70. “Ik leerde er precies te werken”, vertelde hij me. “Alles werd er gecheckt en nog eens gecheckt.” Dames van het eerste uur waren Gerda Huberts en Wil Kortekaas – de latere erfopvolgers die op redacties bekend kwamen te staan als ‘De Dames Matla’. ‘Het geheugen van de Nederlandse pers’ werden zij genoemd in talrijke lovende artikelen over het bureau. Ik sprak Gerda Huberts in 2009. Zij was al heel oud en bijna alles vergeten, maar ze wist nog wel dat al die lof wat overdreven was: “We wisten niet alles, we konden wel veel opzoeken”, zei ze. Ze overleed in mei 2010. Oud-journalisten die ik over de Matla bevroeg, vertelden me dat de Matla Agenda een onmisbare bron was voor het vinden van onderwerpen. Harry Kuiper bijvoorbeeld werkte als jonge redacteur in de jaren ‘60 op de redactie Binnenland van de NRC. “Het werd ons bijgebracht dat we de Matla-agenda moesten bestuderen, net zoals de Staatscourant, onze eigen krant, de raadsagenda van de gemeente Rotterdam. Er werd bij de NRC heel serieus naar gekeken.” “Het belang van ‘Matla’ was groot”, wist Tijdjournalist Piet van der Eijk te vertellen. “Als je een onderwerp voor een artikel had, dan ging je bij Matla materiaal opvragen. Dan belde je op en werd je de envelop de volgende dag toegestuurd, of je ging hem in de Riouwstraat ophalen en dan kreeg je een kopje koffie. Soms fietste Gerda Huberts op weg naar haar huis even langs om de envelop zelf in de bus te gooien.” Met pensioen Eind 1994 gingen de Dames met pensioen en sloot het bureau de deuren. Knipsels en naslagwerken kwamen uiteindelijk terecht in een magazijn bij het Wegener Informatie Centrum
in Rijswijk (ZH), dat ook de historische archieven van Sijthoff Pers en de Haagsche Courant beheerde. Deze hele papierwinkel werd in 2011 overgedaan aan de Media Info Groep uit Almere. Hoofdactiviteit van dat bedrijf is het voor klanten analyseren van berichtgeving in de media óver die klanten. Maar het zag ook toekomst in digitalisering – en brood in de ontsluiting – van de historische archieven. Zo zette het bedrijf zich aan de monsterklus om alle knipsels onder de scanner te leggen – zo’n zes miljoen artikelen in totaal. Peter Spijker, bij Media Info Groep verantwoordelijk voor de digitaliseringsoperatie, legde mij een jaar geleden nog uit: “Onderzoeken uit de VS naar het bestaansrecht van dag- en weekbladen laten zien dat lezers geld over hebben voor deze producten, wanneer er unieke verhalen met diepgang worden geplaatst. Om deze artikelen te kunnen componeren moet een journalist kunnen beschikken over unieke informatie. Die unieke informatie hebben we met deze historische archieven in handen.” Het liep anders. Eind 2013 liet Spijker weten dat ze het scannen staakten. De operatie bleek te kostbaar, de vraag uit de markt veranderd. Gegadigden om de historische archieven over te nemen, waren onvindbaar: in een tijd dat digitaal opslaan het parool is, zit geen KB of IISG te wachten op nieuwe meters archiefkast. Van Media Info Groep mochten Persmuseumdirecteur Niels Beugeling, medewerker collecties Job Schouten en ik uit het archief halen wat wij wilden. Terwijl op de bovenverdieping de Sijthoffdocumentatie alvast in de container werd gekieperd, liepen wij eind april beneden voor
5
De Matla Agenda (met in het beeldmerk de Haagse ooievaar en een schaar) en oprichter Jean Hubert Matla.
de laatste keer langs de vijftig meter ladenkasten en zeventig jaar knipwerk, in een geur van oud papier. We reden weg met een dwarsdoorsnede van het Matla-archief: wat laadjes, een paar Matla Agenda’s, losse envelopjes met artikelen van en over illustere journalisten: Rinus Ferdinandusse, Martin van Amerongen, Henk van Randwijk. En met een gevoel van: toch zonde dat dat allemaal verdwijnt. ■ De auteur is freelance journalist. Hij is geen directe familie van oprichter Jean Hubert Matla. Een verslag van zijn onderzoek is te vinden in het Persmuseum.
In krantenreportages werd lovend geschreven over het archief. “Maar wij wisten ook niet alles, hoor”.
6
de PersMus
FOTO: NATIONAAL ARCHIEF / SPAARNESTAD PHOTO / HET LEVEN
Zelfs de PvdA vergiste zich met foto Troelstra
P.J. Troelstra spreekt op het Houtrustterrein (1912). Demonstranten hebben op hun hoed het kaartje ‘Voor algemeen kiesrecht’ gestoken. Maar de foto wordt vaak gezien als een beeld van de oproep tot revolutie (1918).
de PersMus
D
e tentoonstelling Icoonfoto’s die nog tot en met 31 augustus te zien is in het Persmuseum, is gebaseerd op het boek Canonieke Icoonfoto’s. De rol van (pers)foto’s in de Nederlandse geschiedschrijving van Martijn Kleppe, onderzoeker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, die de tentoonstelling ook mede samenstelde. Een van de hoofdfiguren in de tentoonstelling is Pieter Jelles Troelstra. Kleppe beschrijft in zijn boek hoe beelden van deze iconische socialistisch leider in schoolboeken, historische uitgaven en in de media soms in verkeerd context zijn gebruikt. “Het is 17 september 1912. Pieter Jelles Troelstra spreekt op het Houtrustterrein in Den Haag een menigte toe tijdens een demonstratie voor algemeen kiesrecht. Hij spreekt passievol, balt beide vuisten, terwijl hij tussen de mensenmenigte staat en er figuurlijk uit omhoog lijkt te stijgen. Alle ogen zijn op hem gericht en daarmee vormt hij de centrale figuur op de foto. Het is dé foto van Troelstra , die dan ook de omslag van de in 2010 verschenen biografie van Piet Hagen siert. Deze foto blijkt de meest gepubliceerde foto te zijn in de bestudeerde schoolboeken geschiedenis van
het onderhavige onderzoek. Volgens de geïnterviewde redacteuren is dat terecht. Tom van Geugten noemde het ‘een van de weinige foto’s uit die tijd waarop je een politicus tussen het volk ziet staan’, en Hans Ulrich merkte op: ‘Je ziet hem als demagoog daar staan’.” De foto illustreert ook niet zomaar een toespraak. Samen met duizenden demonstranten pleit Troelstra hier voor het algemeen kiesrecht op Prinsjesdag 1912 die de geschiedenis inging als tweede ‘Rode Dinsdag’. De uiteindelijke invoering van dat algemeen kiesrecht in 1917 bleek een staatkundige revolutie te zijn voor de Nederlandse democratie. Maar er is iets aan de hand met deze afbeelding. De foto wordt namelijk ook gebruikt als illustratie van die andere ‘revolutie’, Troelstra’s mislukte poging daartoe in november 1918. De Wikipedia-pagina over ‘de vergissing van Troelstra’ gebruikt de iconische foto uit 1912; de Rode Canon (een uitgave van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA) deed het evenzo. Ook in de geanalyseerde schoolboeken komt de foto regelmatig voor om de revolutiepoging te illustreren.
Er zijn ook ‘soortgelijke foto’s’ van een sprekende Troelstra beschikbaar en die bevatten allemaal dezelfde elementen: Troelstra houdt een toespraak met op de voor- en achtergrond een grote massa toehoorders. Hoewel de foto van de tweede Rode Dinsdag aangemerkt kan worden als een uniek icoon – zij is immers de meest gepubliceerde foto in de geanalyseerde schoolboeken- , toont het gebruik van de verschillende soortgelijke foto’s dat de verbeelding van een sprekende Troelstra vooral functioneert als een generieke icoonfoto. ■ Martijn Kleppe, Canonieke Icoonfoto’s. De rol van (pers)foto’s in de Nederlandse geschiedschrijving. € 26,-. Verkrijgbaar aan de balie van het Persmuseum. Tevens gratis te downloaden via http://repub.eur.nl/ pub/38912.
Actiejournalist in een dropfabriek P
ieter Jelles Troelstra (1860-1930) was niet alleen een bevlogen politicus en redenaar, maar ook een geëngageerd journalist. Hij ontpopte zich aanvankelijk met succes als dichter, werd advocaat, maar ontdekte als jongvolwassene dat hij – ijverend voor de rechten van arbeiders – meer kon betekenen als hij zijn talent zou inzetten als commentator. Hij begon bij de Sneeker Courant, waar hij schrijvend actie voerde tegen nota bene de denkbeelden van zijn vader, ‘de liberale aanvoerder in stad en gewest’. Aan de andere kant keerde hij zich tegen de anti-parlementaire anarchisten onder leiding van Domela Nieuwenhuis. Met zijn publicaties verwierf hij aanzien tot ver buiten Friesland. Zijn lokale krantje werd omgedoopt tot De Nieuwe Tijd, en verhuisde met Troelstra naar Amsterdam. Na een conflict over de koers richtte hij een nieuw orgaan op in Utrecht, De Baanbreker. De naam van het blad kreeg ook voor de journalist persoonlijke betekenis. Hij vestigde er zijn naam mee en won het vertrouwen van de arbeiders. Maar net als bij De Nieuwe Tijd kostte de exploitatie van het blad hem handenvol geld; hij ging zelf in de straten colporteren om voldoende exemplaren aan de man te brengen. Ook in Utrecht was Troelstra een echte actiejournalist, die met zijn schrijfsels een bereik vond tot in Arnhem en Leiden. Daarnaast was hij een begenadigd redenaar die reizend door het land pleidooien hield voor algemeen kiesrecht. Na de oprichting van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in 1894 werd De Baanbreker de spreekbuis van deze nieuwe politieke beweging. Gaandeweg raakten journalistiek en politiek meer met elkaar verweven, zeker nadat Troelstra gekozen was tot Tweede Kamerlid. Op
7
1 april 1900 verscheen de eerste editie van een ‘echt’ partijdagblad: Het Volk. Troelstra werd hoofdredacteur. Het bedrijf zetelde aan de Geldersekade in Amsterdam, in een schemerige achterkamer van een oud gebouw. Het Volk was er gevestigd in een voormalige dropfabriek, de lucht van het snoepgoed was na jaren nog niet verdreven. Ook Het Volk was een oprecht strijdorgaan dat opkwam voor de verdoemden in hongersfeer en fulmineerde tegen de verdrukkende staat. Politieke voorlichting was het hoofddoel, het gewone nieuws kwam op de tweede plaats. De hoofdredactionele commentaren waren even indringend als Troelstra's redevoeringen in het parlement en in het land. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte Troelstra reizen door Europa. In zijn ‘Brieven aan de lezers’ bepleitte hij sterk de Nederlandse neutraliteit. Tegen het einde van de oorlog raakte hij in de ban van de gedachte dat de revolutie op handen was. Het dagblad van de arbeiderspartij liet zich in deze beweging meezuigen. De redactie besloot de harde partijlijn te volgen. Maar zijn grote toespraak in Rotterdam waarin hij aangeeft dat ook ons land rijp lijkt voor een machtsovername door de uitgebuite klasse, zou de geschiedenis ingaan als ‘de vergissing van Troelstra’. Als in 1919 daarentegen het algemeen kiesrecht wordt ingevoerd wordt dat beschouwd als een groot succes voor zowel de krant als voor de politicus. ■ (Bronnen: ‘Journalisten in Nederland’, door Piet Hagen; ‘Ik moet, het is mijn roeping’, door E.Hueting e.a.; ‘Profeet van een nieuwe tijd’, door Joh. Winkler.)
8
de PersMus
‘Het Vrije Volk was een levensgevoel’ Lezers lieten links dagblad massaal in de steek Ooit de grootste krant van Nederland. En na veertig jaar nog slechts de schim van een roemrucht intituut. De niet te stuiten neergang van Het Vrije Volk vanaf 1970 – na de val van de Rode Burcht – wordt voor ’t eerst uitgebreid belicht in een universitaire scriptie. Hoe een arbeiderskrant, ondanks diverse grote sprongen voorwaarts, geen aansluiting meer vond bij de snelle verandering in de samenleving. DOOR HENK SCHAAF
H
et Vrije Volk was voor de redactie veel méér dan een krant. “Een levensgevoel, je was ermee getrouwd – meer dan met je eigen partner; er heerste een familiesfeer, er was sprake van een grote lotsverbondenheid.” Met deze uitspraken geven oud-redacteuren de liefde en chemie weer die kenmerkend waren voor de sfeer op de Rotterdamse burelen. Hoewel dit gevoel niet door iedereen wordt gedeeld. Er werd ook gekonkeld, er waren ook verslaggevers die zich graag inlikten bij de hoofdredactie. Wilma ten Haaf heeft het allemaal zorgvuldig opgetekend in haar scriptie ‘De laatste stuiptrekking van een arbeiderskrant’ waarmee zij is afgestudeerd aan de Erasmus Universiteit. Deels door middel van ‘oral history’ schetst zij het beeld vanaf 1970, toen het ooit grote landelijke HVV zich had terugtrokken op de regio Rijnmond, tot 1990, toen de titel definitief verdween. De studente raadpleegde voor haar onderzoek 512 archiefmappen (ruim 28 meter), in het bezit van het Persmuseum en ondergebracht bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Maar vooral de persoonlijke getuigenissen van welgeteld 18 ex-medewerkers, van wie een groot deel de slotfase nog heeft meegemaakt, voegen veel toe aan de feitelijke beschrijving. Ze geven aan hoe de redactie het werken bij HVV beleefde in een periode dat er eigenlijk geen redden meer aan was. Vele pogingen hebben eigenaren, directie en hoofdredactie ondernomen om de formule aan te passen, om maar vooral nieuwe lezers trekken. Of zelfs te behouden. Het was een duivels dilemma, zegt een van de geïnterviewden. Wigbold en Krul De krant hinkte vanaf 1970 lange tijd op twee gedachten. Bij het aantreden van hoofdredacteur Herman Wigbold, bij een groot publiek bekend als presentator van de tv-rubriek Achter het Nieuws, dacht men een man met visie in huis gehaald te hebben. Maar Wigbold kon zijn interesse voor grote kwesties moeilijk loslaten. ‘HVV waarschuwt China voor de laatste keer’, zo klonk het op de redactie soms als er
weer een vlammend commentaar over mondiale misstanden was verschenen. Maar beretrots waren zijn medewerkers toen Wigbold in mei 1983 een complete opiniepagina vulde met een persoonlijke open brief aan premier Lubbers uit protest tegen de plaatsing van de kruisraketten: ‘Waarom ik straks burgerlijk ongehoorzaam zal zijn’. Even wist hij weer de nationale aandacht op zich te vestigen, aldus Ten Haaf. Zijn opvolger in 1987, de toen 37-jarige Gerard Krul, presenteerde een totaal nieuw HVV onder de slogan ‘Het Vrije Volk is een stuk vrijer geworden’. De rode blokkop verdween, om plaats te maken voor een groene kopregel. Maar de grote sprong voorwaarts ‘van rood naar groen’ schoot velen in het verkeerde keelgat. Krul hierover: “Hup, daar gingen ze, al die ouwe rooien. Bejaardentehuizen tegelijk. Ik kreeg ze allemaal aan de telefoon. Op zo’n Rotterdams toontje: ‘Die Pont [ex-vakbondsvoorzitter] heb de FNV verraden, is voor het grote geld naar Binnenlandse Zaken gegaan; die Kok maakt d’r ook niks van; die Van Dam maakt van de VARA binnen de kortste keren Veronica, en jij, snotneus, heb onze krant verkwanseld, ik hoef ‘m nie meer’.” Geen sores meer Verslaggevers kregen het verwijt dat HVV geen arbeiderskrant meer was. Een van hen reageerde dan consequent: “En jullie zijn ook geen arbeiders meer, maar werknemers!” Maar ook die nieuwe werknemer pruimde de krant niet langer. Hij was met zijn gezin vanuit de oude Rotterdamse wijken neergestreken in een woonerf te Capelle aan den IJssel of Spijkenisse. En in die nieuwe omgeving paste niet meer de krant van de verliezende klasse. Laat staan dat zijn kinderen nog belangstelling zouden hebben voor een abonnement. Want HVV herinnerde in alles aan sores en ellende, haakte niet aan bij het streven naar succes van de jongere generatie. En de totale vernieuwing, “die kwam te laat, was te snel en te rigoureus”, zegt een redacteur in de scriptie van Ten Haaf.
9
FOTO: HANS PETERS, ANEFO / COLLECTIE NATIONAAL ARCHIEF
de PersMus
De grafici van de Dagbladunie staken. Het Vrije Volk kan niet verschijnen, evenmin als het AD en de NRC. De HVV-redactie vergadert over de situatie. In het midden staand hoofdredacteur Herman Wigbold. HVV wilde enerzijds de lezer opzoeken in de Rijnmondse groeikernen. Maar anderzijds spraken de Vrije Volkers vaak met dedain over het kleinschalige plaatselijke nieuws, alsof de krant zich tot een bepaald niveau zou verlagen wanneer daar meer aandacht aan geschonken werd. En dit strookte niet met de perceptie die de krant van zichzelf had. De hoofdredactie schreef hierover in 1984: “Rotterdam is ook een grote stad met nationale en internationale allure. Juist dat laatste dient in de krant te worden weerspiegeld, willen we voor vol worden aangezien en niet voor ‘sufferdje’ worden versleten.” Laan & Robijns De onderzoeksjournalisten Geert-Jan Laan en Rien Robijns legden in het midden van de jaren ’70 met spraakmakende dossiers de Lockheed-kwestie en andere schandalen bloot. De parlementaire verslaggevers Henk Brons en Yvonne Zonderop wonnen in 1985 de Anne Vondelingprijs; hun interview met minister Ruding (‘Jongeren maken er zich met een Jantje van Leiden van af en ouderen blijven liever bij tante Truus, want het wachtgeld is prach-
tig’) leidde tot een verhit Kamerdebat. Politiek redacteur Frits van der Poel vertolkte toegankelijk en helder de gevoelens van het volk. Hoezeer de lezers hem waardeerden bleek bij zijn onverwacht overlijden in 1987: er kwam een stroom aan condoleanceberichten binnen op de Witte de Withstraat. De kunstredactie schreef bevlogen over film en popmuziek; de weekendbijlage stond bol van de reportages met literair karakter; de sportverslaggeving bewoog zich op hoog niveau. Ondanks die journalistieke kwaliteit bleef de beloning uit. Toch bleef er sprake van “een ongelooflijke fighting spirit”, aldus een oud-redacteur. “Zo van: wij zijn goed, we maken de beste krant van Nederland, we zullen ze even een poepie laten ruiken. Alleen de markt, domme mensen, die willen dat niet zien.” Het blad kampte met een problematisch imago. Te arbeideristisch, gelijkhebberig, vakbondsachtig, kritiekloos ouderwets links. Het roer moest om. Niettemin stond voor directie en eigenaren vast dat het progressieve karakter van de krant onveranderd diende te blijven. “Gezien de stemverhoudingen binnen
het verspreidingsgebied bestond de helft van de bevolking uit progressief-denkenden. Dit betekent een potentieel marktaandeel van circa 50%, tegenover het daadwerkelijke aandeel van HVV van slechts 23%”, vermeldde reeds een nota uit 1973. ‘De beste krant’ Maar de draai naar een meer onafhankelijkvooruitstrevende aanpak zette evenmin zoden aan de dijk. Het abonneeverlies hield aan. Het leidde tot forse bezuinigingen en op den duur moest met minder mensen hetzelfde werk gedaan worden. Samenwerking werd gezocht met Het Parool, waarbij de noordelijke én de zuidelijke Randstad uit dezelfde kopijbak zou kunnen eten. Maar gesprekken daarover werden zonder resultaat afgebroken. Even waren er nieuwe vérstrekkende aspiraties. Zelfs PvdA-leider Den Uyl bemoeide zich ermee. Hij kon het zich niet voorstellen dat het twee kleine politieke groeperingen (de CPN en het gereformeerde GPV) wel lukte een eigen krant te exploiteren, terwijl er geen landelijk socialistisch dagblad meer zou zijn dat extra nieuws zou brengen “…in het
A
10 de
PersMus
bijzonder afgestemd op mensen, die in het socialisme en de arbeidersbeweging geïnteresseerd zijn, met name ook internationaal”. Wel verscheen er in de jaren ’80 een landelijke weekeditie, uiteindelijk goed voor zo’n 40.000 abonnees. Eind jaren vijftig was Het Vrije Volk – met 44 regionale edities – de grootste van Nederland met zo’n 330.000 lezers. Begin jaren ’70 telde de krant nog 165.000 abonnees. Eind jaren ’80 waren het er hooguit 60.000, hoewel zelfs dat aantal lang verborgen bleef door een grote hoeveelheid proefabonnementen te verspreiden. Van ‘de grootste krant van groot-Rotterdam’ (zoals een regel in de blokkop luidde) resteerde ten slotte weinig meer dan de grootste van Rotterdam-Zuid. Volgens Wilma ten Haaf stopte het verhaal voor velen al in de jaren ’60: “Na de landelijke ineenstorting werd HVV altijd in één adem genoemd met haar ‘roemrijke’ geschiedenis. Wie zich in het dagblad verdiept wordt voortdurend door zowel ex-Vrije Volkers als buitenstaanders herinnerd aan het verleden, de wortels en de hoogtijdagen van het dagblad.” Rotterdams Dagblad Verdriet en ontgoocheling maakten zich van de redactie meester toen de krant in 1991 met de lokale concurrent Rotterdams Nieuwsblad werd samengesmolten tot het Rotterdams
Dagblad. Maar weer ontstond er even nieuw elan, want kort na die fusie waren de oplagecijfers boven verwachting hoog. De krant maakte een frisse indruk, was boeiend, en vooral leesbaar voor een groot en veelzijdig samengesteld publiek. Daarentegen was het zelfstandige product geen lang bestaan gegund: in 2005 ging het met zes andere regionale bladen op in het Algemeen Dagblad. De geschiedenis van Het Vrije Volk is op zich niet uitzonderlijk, meent Wilma ten Haaf. “Integendeel zelfs. Het is het voorbeeld van een dagblad dat niet kon opboksen tegen maatschappelijke ontwikkelingen als de ontzuiling en de algemene schaalvergroting binnen het krantenbedrijf. In de naoorlogse periode is het aantal zelfstandig opererende kranten als gevolg van de persconcentratie immers teruggedrongen van enkele honderden tot een tiental. In dat opzicht is het verhaal van Het Vrije Volk dus niet uniek. Maar, zo benadrukten de oudVrije Volkers tijdens de gesprekken, de krant zelf was wél uniek. Werken voor HVV was veel meer dan werk alleen, of zoals een geïnterviewde formuleerde: “Die krant zat letterlijk in je bloed.” ■ De scriptie ‘De Laatste Stuiptrekking van een Arbeiderskrant. Het Vrije Volk in Rotterdam: 1970-1991’ is te lezen op thesis.eur.nl/pub/15199
“HVV was echt een instituut” Waarom kiest een student de ‘ondergang van een arbeiderskrant’ als onderwerp voor haar afstudeerscriptie? Wilma ten Haaf: “De directeur van het Persmuseum bood mij, na een presentatie op onze faculteit, een stage aan. Ik kon meehelpen met het inrichten van een tentoonstelling over ‘verdwenen Rotterdamse kranten’ in het Schielandhuis te Rotterdam. Zo kwam ik in contact met oud-HVV'ers.” Wat boeide je het meest in de geschiedenis van Het Vrije Volk? “De liefde die men had voor de krant is mij absoluut het meeste bijgebleven. En de vechtlust om de krant maar te laten voortbestaan, die ongelooflijk sterke binding tussen journalisten en hun krant. Daarnaast is het ook een tragisch verhaal. Het sprak allemaal erg tot de verbeelding. Ik heb er lang over nagedacht hoe het nou toch kan dat een krant zo uit de tijd valt. Dat je de hele dag bezig bent met de maatschappij, maar zelf de aansluiting daarmee mist.”
FOTO: De Persmus
Wat beschouw je als de meest opmerkelijke uitkomst van je onderzoek? “Voor mij persoonlijk was dat toch wel de afhankelijke positie van een redactie. Ik was me daar voor het schrijven van mijn scriptie eigenlijk nauwelijks bewust van. Voor vakmensen mag het dan misschien vanzelfsprekend zijn dat bij belangrijke beslissingen een redactie het vrijwel altijd aflegt tegen de directie, maar ik wist dat dus niet. En daarnaast was er het sentiment dat om de krant hing. Dat merkte ik niet alleen tijdens de gesprekken met de oud-HVV'ers, maar ook in mijn eigen omgeving, in Rotterdam. Iedereen leek een speciaal gevoel bij Het Vrije Volk te hebben, mensen werden heel nostalgisch als ze erover spraken. Die krant maakte dat blijkbaar bij mensen los. Wat dat betreft merkte ik dat het echt een instituut is geweest.”
In 20 jaar werd de krant – inclusief de vorm van de titel – meermalen gerestyled.
de PersMus
11
Van de Ware Jacob naar de Rare Jacob
Collectie IISG
Bijzondere Collecties UvA
Zoektocht langs archieven maakte collectie compleet
De Ware Jacob. Jaargang 3 (1903) no. 7. Omslag: Albert Hahn.
Het satirisch weekblad De Ware Jacob (1901-1916) is na veel inspanningen compleet beschikbaar. Niet minder dan zes partijen hebben bijgedragen aan het bijeenbrengen van alle losse exemplaren. De Koninklijke Bibliotheek heeft alle nummers nu gedigitaliseerd. DOOR JOB SCHOUTEN
O
Rare Jacob. Jaargang 1 (1910) no. 12. Omslag: Ton van Tast.
p 5 oktober 1901 verschijnt het eerste nummer van het satirisch weekblad De Ware Jacob. Politiek literair spotblad, een uitgave van de Nederlandsche Kiosken-Maatschappij. Het zal met enkele onderbrekingen verschijnen tot 1916. De naam lijkt te verwijzen naar het Duitse blad Der Wahre Jacob, maar in de prospectus op de achterkant van het eerste nummer schrijven redactie en uitgevers dat hun een blad voor ogen staat als het Engelse Punch. De figuur Ware Jacob is een creatie van Koos Speenhoff (1869-1945), later meer bekend als dichter-zanger, die behalve als illustrator ook enige tijd als hoofdredacteur aan het blad verbonden is geweest. Een andere belangrijke medewerker is Ton van Tast (ps. van A. van der Valk, 1884-1975), tekenaar van een
groot aantal omslagen. Opmerkelijk is het antisemitische karakter van een aantal van zijn tekeningen, een bevestiging dat het antisemitisme begin vorige eeuw ook in Nederland in intellectuele kringen zeer salonfähig was. De naam Ton van Tast zal echter altijd verbonden blijven aan zijn oorlogsprentenboek De daverende dingen dezer dagen, verschenen in 1945. Meer dan zeventig illustratoren verlenen hun medewerking aan De Ware Jacob, onder wie bekende kunstenaars als Tjeerd Bottema, Albert Hahn, Kees van Dongen, L.J. Jordaan, Jan Linse, Jan Rot, Jan Rotgans en Willy Sluiter. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het blad meer gericht is op kunst en cultuur en zich minder bezighoudt met politieke satire, zoals De Notenkraker.
A
PersMus
Complete reeks Op initiatief van het Persmuseum is De Ware Jacob vorig jaar opgenomen in het digitaliseringsprogramma Metamorfoze/Delpher van de Koninklijke Bibliotheek. Aan de hand van de gedetailleerde bibliografie van H. Winkel De Ware Jacob. Spotblad uit het begin van de twintigste eeuw uit 1986 is er een complete reeks samengesteld met medewerking van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, de Bibliotheek van het Rijksmuseum te Amsterdam, het Stadsarchief Rotterdam, de Bibliotheek van Rotterdam, de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Leiden. Want hoe belangrijk en populair De Ware Jacob ook geweest mag zijn, het blad is in geen enkele Nederlandse bibliotheek compleet aanwezig. Sterker nog, tijdens het voorwerk kwam al spoedig aan het licht dat er zelfs meer is verschenen dan het overzicht in het gedetailleerde boekwerk van Winkel vermeldt. Ook de artikelenreeks Satirische tijdschriften in Nederland van Nop Maas, verschenen in De Parelduiker, houdt in grote lijnen de bibliografie van Winkel aan. Dankzij het Metamorfoze/Delpher-project is De Ware Jacob nu digitaal geheel compleet te raadplegen. De verschijningsgeschiedenis van het blad is nogal grillig te noemen en in vier verschillende periodes op te delen. De eerste negen jaargangen verschijnen wekelijks zonder onderbreking, van 5 oktober 1901 tot en met jaargang 9 no. 26 (lest), 1 april 1910. Deze heeft als ondertitel ‘Verschijnt niet meer – begrafenis-nummer.’ Het omslag toont een tekening van Ton van Tast met het onderschrift: ‘Naar aanleiding van het courantenbericht dat de Ware Jacob zal afreizen naar andere gewesten, wordt hij begraven onder foto’s van beroemde tijdgenooten, die naar een plaatsje in het laatste nummer solliciteeren.’ Rare Jacob Ruim twee maanden later, op 13 juni 1910, verschijnt de eerste aflevering van Rare Jacob, een initiatief van Ton van Tast. Een gedicht op pagina 2 verwijst naar De ware Jacob met de strofe: ‘Ware Jacob is gestorven, / Hij verandert nu in asch, / Niemand heeft ‘r wat geörven / Omdat Jaap gesjochte was’. Pagina 4 bevat een ingezonden mededeling, gedateerd 13 juni 1910, gericht aan: ‘Hog vereertes Poebliekom’, met de slotzin: ‘Hij snikte z’n laatste asem uit op 1 April en wij beginnen te aspireeren op ’n geluksdatum, den dertienden Juni.’ Van Rare Jacob zijn van 13 juni tot 10 september 1910 in totaal veertien afleveringen verschenen. Daarna stopte de verschijning abrupt.
Bijzondere Collecties UvA
12 de
Rare Jacob. Jaargang 1 (1910) no. 1. Omslag: Willem Pottum, behalve illustrator ook een vermaard ballonvaarder.
Een week later prijkt in de kiosken Ware Jacob jaargang 1 no. 1 (17 september 1910), zonder voorwoord of nadere toelichting. Het redactieadres is het huisadres van, jawel: Ton van Tast. In totaal verschijnen er tot 20 februari 1911 23 afleveringen. Daarna blijft het een paar jaar stil rondom De Ware Jacob. Op 30 september 1914 herrijst het blad als een Phoenix uit de as met jaargang 9 no. 27. De ondertitel luidt nu Weekblad voor scherts en luim. Het blad staat onder leiding van J.H. Speenhoff. In Europa woedt de ‘Grote Oorlog’, die de krantenwereld in twee kampen verdeelt. De Ware Jacob neemt aanvankelijk een neutraal standpunt in. Dit in tegenstelling tot de felle anti-Duitse tekeningen van bijvoorbeeld Louis Raemaekers in De Telegraaf. In 1916 verschijnt een speciale Ware Jacob, gericht tegen Telegraaf-journalist Barbarossa (J.C. Schröder) die gearresteerd was vanwege zijn anti-Duitse artikelen. De Ware Jacob voert steeds meer een pro-Duitse koers en in het journalistieke wereldje gaat het gerucht dat het blad vanuit Duitsland financieel wordt
ondersteund. Begin 1916 verlaat Speenhoff het blad om zich meer te richten op zijn theateroptredens. Ton van Tast neemt zijn plaats in en is de ontwerper van de vernieuwde omslagen. In de diverse naslagwerken en artikelen over De Ware Jacob wordt vermeld dat na jaargang 11 no. 1 van 4 april 1916 de publicatie is gestopt. Uit de collectie van de Bibliotheek van het Rijksmuseum blijkt echter dat tot 23 mei 1916 er nog zeven afleveringen zijn verschenen. Om de inmiddels armlastige Speenhoff financieel te ondersteunen, verschijnt in november 1928 een eenmalige editie van De Ware Jacob ‘… om den grooten Nederlandschen DichterZanger , J.H. Speenhoff, ter gelegenheid van zijn drie-dubbel Jubileum hulde te komen betuigen.’ Deze speciale uitgave bevat bijdragen van grootheden uit de theaterwereld als Cor van der Lugt-Melsert, Theo Mann-Bouwmeester, Louis Saalborn en beeldend kunstenaars als Piet van der Hem, Willy Sluiter en Ton van Tast. ■
de PersMus
13
VSOP
Ontheemd als journalist
FOTO: KEES VAN DER HOEVEN
Lisette Lewin is altijd meisje gebleven
Op de redactie van NRC Handelsblad (ca. 1977).
In de rubriek ‘VSOP’ beschouwen Zeer Superieure Ouderen het vak. Lisette Lewin, deze zomer 75, was eerst vooral journalist, daarna bovenal auteur. Het keerpunt lag bij haar autobiografische doorbraak Voor bijna alles bang geweest, in 1989. DOOR MAURITS SCHMIDT
Journalist of auteur? Journalist of jood? Journalist of alcoholist? “De Haagse Post commentarieerde eens: ‘Ze schrijft journalistieke literatuur en literaire journalistiek.’ Daar kan ik me wel in vinden. In de eerste plaats verzamel ik feiten, wil ook graag fictie schrijven. Dus ik ben schrijfster met een journalistieke inslag. Voor mijn laatste boek, Bach onder de palmen (2012) - er komt geen jood in voor; zelfs mijn vader niet – heb ik veel feiten verzameld. Terwijl het een roman is.” Je bent als journalist begonnen. “Eigenlijk wel. Ik schreef wel eens een verhaaltje, over een eenzaam meisje of zo. In café Hoppe kwam ik terecht in de eerste plaats als alcoholist. In 1966. Verschrikkelijk gezellig. Daar gebeurde alles. D66 werd er opgericht.”
Hoe kwam je daar terecht, als groupie? “Mijn eerste grote liefde was Igor Cornelissen. Met hem kwam ik in kroegen. Daarna met een andere vriend. Begin jaren zestig gebeurde alles bij Hoppe. Bij Het Lieverdje. De NieuwLinksers van de PvdA kwamen er. Ik was hartstikke links. Ja, trotskist zelfs, wist ik veel.” Hoe begeeft een zeker meisje Lewin zich alras in dit soort kringen? Je had nog geen status in het vak. “Nee. Maar ik had al wel veel meegemaakt. Was in Indonesië geweest, had in Parijs gewoond. Toen dacht ik: zal ik maar gaan studeren? Heb ik me opgegeven als student. Kwam ik Hanneke Groenteman tegen in de koffiekamer van de faculteit. Zij vroeg: waarom kom je niet bij studentenvereniging Olofspoort? De eerste avond: groot feest. Daar leerde ik een
PersMus
FOTO: DE PERSMUS
14 de
Lisette Lewin jongen kennen, paar jaar ouder dan ik, machtig interessant: Igor. Er waren allemaal leuke lange blonde jongelieden met dringende behoefte aan vaste verkering, maar ik viel alleen maar op deze ontrouwe trotskist.” Speelde het een rol dat hij joods is? “Dat was hij van moeders kant. Ik heb net aan de Joodse Omroep verteld dat er geen waanzinniger antisemiet was dan ik. Ischa Meijer noemde mij de koningin van de Jüdische Selbsthass. Ik vond alles verschrikkelijk wat joden betreft. Daar heeft Igor me van afgeholpen. Hij vond het wel interessant, joodse intelligentsia. Niet dat vrome. Trotski, die hij adoreerde, was een jood. Mij zei het allemaal niks.” Antisemitisme Als goj… “Oi, oi, oi, sjikker is de goj…” … heb ik me vaak wel buitenstaander gevoeld, omdat het intellect dat mij aanspreekt vaak joods is, van Buber tot Bellow. “Mijn beste vriendin uit Den Haag kreeg hier in Amsterdam-Zuid een joods vriendje, maar werd bij hem thuis niet geaccepteerd omdat ze niet joods was. Het waren toch een beetje
racisten ook hè. Lijn 24 noemden ze de Palestina-express, op weg naar de Beethovenstraat: dat is in de oorlog wel wat minder geworden. ‘Ik bedek mijn schmertz met mijn nerts’. Die met het blauwe haar – ‘ein Pfund ossenwurst für den Hund, en een half ons biefstuk’ – zijn wel wat uitgestorven. Maar met jonge joden heb ik niks. Heel vervelend, dat zelfbewustzijn. Na Igor had ik een vriend, die toevallig ook joods was, van moederszijde: Martin van Amerongen. Die adoreerde ik, ben erg verliefd op hem geweest. Toen we bij Vrij Nederland werkten, was het al jaren uit. Maar mijn eerste baan was bij de Volkskrant. Jan Bank en Bob Groen wezen mij op een vacature op Buitenland.” Je hebt eerder onthuld dat aan je snelle ontslag daar antisemitische ideeën ten grondslag lagen. Dat moet Manus van Wordragen geweest zijn. “Hij riep al gauw ‘Doe niet zo joods-slordig’. Hij gaf me nauwelijks een kans. Er waren er meer. Maar vooral hij. Na zes weken moest ik weg. Hoofdredacteur Van der Pluijm zei: ‘Je maakt er niks van.’ Ik: ‘O nee? Vraag maar aan Van Wordragen’. Hij: ‘Die zegt het juist.’ Dankzij Victor Lebesque en Jan Heinemans, die het onzin vonden, kon ik blijven, maar dan
op Stad. Dat was elke dag feest. Ook behoorlijk naar Hesp hè. Je had nog van die zwarte katholieken en de jongeren die ertegen ingingen, zoals Henk Huurdeman. Daar stortte ik mij met verve in. Wat bij veel ouderen niet goed viel. Totdat ik toch weg moest. “Toen ging op een vrijdagavond, na kroegtijd, de telefoon. ‘Met Lücker’. Ik blafte terug: ‘Met Golda Meir’. Dacht dat Jan Heinemans weer eens een grap uithaalde. Hij, koeltjes: ‘Komt u maandagochtend solliciteren.’ Ik: ‘Graag.’ Dat was De Tijd. Ik moest twintig velletjes Frans vertalen, reglement beroepsvoetbal. Bob Groen heeft me nog geholpen. Lücker probeerde mij te ontlokken dat Van Wordragen een antisemiet was. Dat ontkende ik heftig. Dat was het laatste wat ik wilde. Lücker heeft me toen niet aangenomen. “Huilend naar Hoppe. Daar stond Henk Hofland. Die zei: ‘Denk jij dat je ’s morgens om negen uur met schone nagels aan je bureau kunt zitten?’ ‘Ja meneer’. Nog even bij Spoor langs: of ik hem te dik vond. ‘Nee meneer.’ Aangenomen bij het Handelsblad. Eerste vrouw. Vreselijk veel plezier met mijn chef Jaap Metz, ex-Telegraaf, verschrikkelijk dom. Dát was een alcoholist! Stuurde me overal op af. Belde me thuis: ‘Schatje, trek je bh’tje aan, en je slipje, en kom naar de krant.’
15
FOTO: J.FIERMAN
de PersMus
In 1975 als stadsredacteur bij de aanleg van de Amsterdamse metro, met wethouder Han Lammers (vierde van rechts).
“ Debij VNbetonblokken waren slechts in geld geïnteresseerd
Na de fusie met NRC ben ik nog chef Stad geweest. Bijna tien jaar. Toen vroeg Vrij Nederland me. De slechtste beslissing van m’n leven.” Relaties Even: al die tijd kon je je liefde voor de literatuur niet kwijt. “De behoefte is inderdaad altijd gebleven. Ik had altijd de anekdotes in m’n hoofd uit de tijd dat ik ondergedoken was geweest. Dat opschrijven kwam er nooit van. Na mijn impasse bij VN wilde ik een sleutelroman schrijven, waarin al die klootzakken terecht zouden komen. Mijn eerste schrijfsel, over een tocht door Indonesië, waar ik eerder gewoond had met mijn vader, werd door uitgever Rob van Gennep afgewezen. Hans van Straten, van het
Utrechts Nieuwsblad, zag er wel een boek in. Van de zenuwen viel ik zes kilo af. Vic van de Reijt wilde het uitgeven. Dat werd dus Voor bijna alles bang geweest. Daar heb ik echt veel succes mee gehad.” Je bent altijd meisje alleen gebleven. Had mijn vierde keuzevraag kunnen zijn: schrijfster of minnares? “Ik heb veel relaties gehad. Twee jaar samengewoond: hele serviezen gingen eraan. Martin was getrouwd, zoals wel meer. Zes jaar heb ik een vriend gehad. Nu heb ik er weer een. Die is net weduwnaar geworden. Dus eigenlijk wel altijd vrije vrouw gebleven, ja. Het kost veel tijd hoor! Maar het is heel leuk. Je hecht je, en daarna wordt het weer moeilijk. Ik denk nu wel dat het blijft.” Heb je je in de lange periode als journalist niet ontheemd gevoeld als auteur, intellectueel tekort gedaan? “Ja, heel erg, ja. Vooral als je die vervelende krakers moest interviewen, die zo gewichtig deden. Voelde ik me toch wel wat te goed voor. In het begin vond ik het geweldig, want ik had toch maar nooit bij provinciale bladen naar begrafenissen gehoeven: ‘Mag ik even uw voorletters weten?’”
Jij moet je verveeld hebben en je bewust zijn geweest van je intellectuele capaciteiten, intelligentie. “Er was ook faalangst. Als ik de begroting van de gemeente Amsterdam kreeg, las ik die de hele nacht door om er alles uit te kunnen halen. Terwijl anderen alleen even de samenvatting pakten. Bij VN kreeg ik, ook pas later, leukere dingen te doen. Zoals Theun de Vries, Max Dendermonde. Eén groep van VN wilde me aldoor kwijt. De betonblokken, de Feike Salverda’s, al gun je niemand keelkanker. Die waren alleen in geld, economie geïnteresseerd.” Wurgcontract Stel: je werkt bij een krant en je hebt kinderen. “Er waren toen geen crèches. Ik stortte me altijd in het werk. Of was in Hoppe, Scheltema, maar dat was ook werken: netwerken. En dan gingen collega’s naar hun vrouw en de kruimige aardappeltjes met jus. Ik moest alles zelf doen. Dus kinderen erbij had niet gekund. Als ik nou zwanger geworden was… Maar dat gebeurde dus niet. Eén keer een miskraam. Maar toen was ik nog geen journalist. Zo was het beter voor mij.”
A
16 de
PersMus
Heb je niet neergekeken op het vak journalistiek? “Ja! Eerst niet. Dan heb je faalangst. Bij de Volkskrant bleek ik het beste te zijn in grappige onderschriften. Toen vond Henk Huurdeman, met die práchtige ogen, het leuk als ik voor ‘Dag In Dag Uit’ werkte. Gezellige tijd.” Evengoed niet een al te opwekkend beeld van journalistiek. “Nou ja, bij VN mocht ik na die conflicten toch lange stukken maken, één per maand of zo. Daarna heb ik evengoed het pleit verloren, hebben ze me eruit kunnen werken. In 1981 nam Jan Blokker me uit 612 werkloze journalisten in Amsterdam weer aan, op contract, bij de Volkskrant. Maar door hoofdredacteur Harry Lockefeer werd dat wel een wurgcontract. Veel te veel tekst per maand, niet te doen. Ik meldde me ziek. De dokter begreep me. In die periode ben ik echt gaan schrijven. Daarvan heb ik eerst kunnen leven. Bestsellers schreef ik. Nu heb ik AOW, m’n pensioentje. Ik word niet meer gevraagd, ook niet voor lezingen.” Raad je mensen nu af in de journalistiek te gaan? “Nee! Ik ben er zelf te lang in blijven hangen, omdat ik bang was voor de overstap. Als ik er niet was uitgewerkt, was ik waarschijnlijk journalist gebleven.” Was je een ruziemaker? “Nee. Ik was laf. Ik heb nog spijt dat ik ze bij VN niet allemaal verrot gescholden heb. Op redactievergaderingen was het altijd ‘kruisigt haar!’ Ik had natuurlijk een moeilijke jeugd gehad, bij een stiefmoeder bij wie ik me ook altijd overbodig voelde. Dat kwam, psychisch, weer bij me op. Toen ben ik naar een psychiater gegaan, en dat boek gaan schrijven. Dát was voor mij echt schrijven. Ik heb toen ook drie maanden gewerkt aan een stuk over Vrij Nederland. Dat heb ik gelaten, op advies niet gepubliceerd.” In ‘Voor bijna alles bang geweest’ komt in bijzonderheid het auteurschap en het jood zijn samen. “Toch schaamde ik me dood voor dat verleden. Ik wilde ook niet dat de EO tv-fragmenten uitzond over een praatje dat ik hield bij een Yad Vashem-onderscheiding voor mijn onderduiktante. Dat Jan Blokker dat zou zien! Maar ja, door dat boek kwam het dan toch in de openbaarheid. Ik hoor de jongens nog in Hesp. Zoals Victor: ‘Lewin, wat deed je nou precies in Parijs?’”
Martin van Amerongen: “Hoe kunnen wij van dit briljante stuk een nog briljanter stuk maken?” Halve kip Waar moeten aankomende journalisten op letten bij de uitoefening van ons vak? “Dat weet ik niet. Ik had de enorme mazzel van Hoppe. Daar hoef je nou niet meer heen te gaan, er staan alleen nog foute mannetjes. Het beste is zelf een stuk schrijven en insturen. Daar moet je dan de energie voor hebben. Zoals Carolijn Visser gedaan heeft. Zelf reportages maken en bij het Handelsblad terecht komen. Als je jong bent, en een leuk meisje, zoals zij destijds, maak je wel een kans.” Wees eerlijk: heeft dat bij jou ook een rol gespeeld? Wat ze in Hilversum ‘horizontaal binnenkomen’ noemen? “Nee zeg! Nooit gedaan, met iemand waar ik wat aan kon hebben. Er waren er wel – ik noem geen namen, A… bijvoorbeeld, nee, denk erom hoor! Omgekeerd is het wel geprobeerd! Ik noem geen naam omdat ik die al genoemd heb, – nee, niet Jan Blokker – maar een uitnodiging om even uit eten te gaan mondde uit in een voorstel bij mij thuis een halve kip te nuttigen en toen ik dat weigerde besloot hij thuis te gaan eten. Spiritueel vooral had ik dan wel wat met Martin van Amerongen. Hij riep altijd ‘Hoe kunnen wij van dit briljante stuk een nog briljanter stuk maken’.” Kunnen jonge journalisten nog uit de voeten met het vullen van een schermpje social media? Gaat het die kant op? “Het is zo veranderd! Je krijgt toch nooit meer de kans om een stuk van vijftien kantjes te
maken, zoals ik bij Dick Slootweg [betreurd eindredacteur Het Vervolg, MS]. Hij was mijn grote held. O ja, de jouwe ook? Ja, we zaten er samen in die tijd. Kan me dat niet herinneren, maar ik werkte natuurlijk vooral van huis uit, dankzij de computer. ‘Stuk niet ontvangen’ zei systeembeheer dan: helemaal overnieuw! Van Victor Lebesque leerde ik: geen onnodig passivum gebruiken. Dat gaat slepen. Dus niet: ‘Dit ongeluk werd behandeld door de Amsterdamse politie’ maar ‘De politie heeft…’. En verder blijft natuurlijk gewoon ‘wie wat waar waarom wanneer en hoe’: een sine qua non. Het eerste wat je moet leren. Nu lees je alleen nog anglicismen. Woedend word ik ervan. Ik heb drie kranten. De Volkskrant vind ik de leukste, ook omdat het een ochtendblad is. En met Sylvia Witteman, enig. Het Parool. De NRC kan je eigenlijk wel missen. Trouw is ook een heel goeie krant, maar ik wil ook nog wel eens een boek lezen. Zelf lijd ik er een beetje onder dat ik niet schrijf. De tijd gaat zo snel! Van een boek over mijn reis naar de Oekraïne twee jaar geleden, hoewel nu actueel, is het niet meer gekomen. Punt is: wie geeft het uit? Voor wie moet ik nog wat schrijven? Bas Lubberhuizen is geen uitgever meer. Vic van de Reijt is ook een beetje weggepromoveerd.” Stuur jezelf met veel eer met pensioen. “Dat wil ik niet. Dat kan ik niet. Ik weet alleen niet wat ik moet doen. Voor wie? Voor wat? Ik lees nu. Gogol. Nabokov. Ik wil wel een ereader. Maar kan je daar oude schrijvers als Nabokov op laden?” ■
de PersMus
DE KRANT IN HET KINDERBOEK
Nieuwe blaadjes is ook nieuws In een serie (her)lezen we kinder- en jeugdboeken waarin journalistiek een rol speelt. Deze keer: Minoes van Annie M.G. Schmidt. Door PAUL ARNOLDUSSEN
Nico Merx, in 2003 overleden, verzorgde zeventien jaar lang de rubriek ‘Plein’ in Het Parool. Hij was, zoals zijn collega Marjo van der Meulen bij zijn dood schreef “als verslaggever moeilijk vooruit te branden”, maar die Pleinstukjes werden hooggewaardeerd. Vooral als hij het had over zijn eigen twee poezen. En daar had hij het veelvuldig over. In 1988 werd Sytze van der Zee hoofdredacteur. Die was geen echte poezenliefhebber, althans, hij vroeg – nou ja, vroeg… – Nico eens op te houden met dat gemekker over die katten. Waarop Merx, aldus Marjo van der Meulen, een “column wijdde aan cavia's die vertrouwd veel leken op de bij de lezer bekende Mik en Smook. Een Merx liet zich door niemand voorschrijven wat hij doen moest”. Eigenlijk is het verhaal nog wat verdergaand. Hij zou dat bewuste stukje begonnen zijn met de zin: “Mijn beide Siamese cavia’s...”. Ik heb bij Merx’ vertrek bij de krant lang naar dat stukje gezocht, helaas tevergeefs. Wie dat verhaal kent, moet aan hem denken bij het lezen van Minoes van Annie M.G. Schmidt, een van haar meest befaamde boeken uit 1970, ook verfilmd. Hoofdfiguur is naast Minoes – een poes die in mens veranderde na gegeten te hebben uit de vuilnisbak van een biochemisch bedrijf – de jonge, verlegen Tibbe, werkzaam bij de Killendoornse Courant. Zijn overeenkomst met Merx: hij schrijft te veel over poezen en zijn hoofdredacteur vindt dat hij daar eens mee moet ophouden. ‘Er staat nooit nieuws’ in zijn stukjes. “Tibbe zweeg. Het was waar, hij hield erg van katten.” Hij brengt nog naar voren dat hij een dag eerder over het voorjaar geschreven had.
A Gerard Mulder
“Juist”, antwoordt de hoofdredacteur, “over het voorjaar. Over de blaadjes die weer aan de bomen komen. Is dat nieuws?” Tibbe: “Ach, per slot zijn het nieuwe blaadjes.” Annie Schmidt kende het dagbladmilieu als voormalig documentaliste bij Het Parool natuurlijk uitstekend. En ze heeft dus best geweten dat een piepjonge redacteur die dagelijks over blaadjes en poezen schrijft niet zo erg waarschijnlijk is. Over de reële journalistiek heeft Schmidt zich het hoofd niet gebroken, hoewel het natuurlijk helder is dat voor iedere journalist een ruim netwerk in kattenkringen zoals Tibbe heeft, een zegen is. En dan met een tolk als juffrouw Minoes die zowel ‘kats en mens’ kent. Dankzij de poezen weet Tibbe nog heel wat nieuws bij elkaar te harken, resulterend in een verhaal over de gerespecteerde Killendoornse ondernemer Ellemeet. Hij reed door na een ongeluk, hij kocht om en het ergste, hij deed zes jonge poesje aan de stoep in een vuilniszak. Tibbe zet het in de krant. Zonder enige bewijsvoering. Ja, er waren wel getuigen, maar dat zijn poezen en dat vond zelf Tibbe niet verstandig te melden. En dan komt het journalistieke leermomentje voor de jonge lezer. Dat mag natuurlijk niet. Als de hoofdredacteur het van tevoren had gelezen had het de krant natuurlijk niet gehaald en kennelijk had de Killendoornse Courant geen eindredactie. Tibbe vliegt er uit, maar na een truc van de poezen komt alles weer op zijn pootjes terecht. En Tibbe gaat trouwen met Minous. Dat staat er niet, maar dat weten we. ■
Omslag van de negentiende druk, 1998
De ‘harde lessen van Gerard Mulder’ ontbreken in dit nummer van De Persmus. De journalist vervolgt zijn autobiografische schetsen na de zomervakantie.
17
Bezoekersinformatie Persmuseum Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
Openingstijden Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
Toegangsprijzen Volwassenen 13 - 18 jaar, 65+ Groepen vanaf 10 personen Stadspas Cultuurkaart / CJP Studenten met collegekaart 0 - 12 jaar, Museumkaart ICOM, Vrienden
€ 4,50 € 3,25 € 2,50 € 2,75 € 2,25 gratis
onderwijsprogramma’s en rondleidingen Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
Bus 65: Vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Bus 22: (LET OP! gewijzigde route. Brug 352 is tijdelijk dicht, waardoor bus 22 een iets andere route rijdt. U kunt uitstappen bij halte Zeeburgerdijk/Molukkenstraat.) Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan (iedere 20 minuten). Vertrekhalte Centraal Station is bij de busstation voor het Victoria Hotel. Loop naar het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum.
Tram Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Trein Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
Auto Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Toegankelijkheid Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
Routebeschrijving Bus Bus 48 vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op.
Word Vriend van het persmuseum!
Amsterdam
Colofon DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum. Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkten mee: Pelle Matla Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS verschijnt ca. 10 maal per jaar. Deze krant wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen. © Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
En steun de aandacht voor persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en het behoud van het journalistiek erfgoed. De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten.
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus
U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar!
U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft.
Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • 10 x per jaar het digitale blad De PersMus
Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! Postbank 5761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.