Bernardus
Hoogliedpreek 18
18e toespraak over het Hooglied door Bernardus van Clairvaux geschreven rond het jaar 1136.
OLEUM EFFUSUM NOMEN TUUM. Quid certum demonstrat Spiritus Sanctus nobis in nobis, occasione huius capituli? Profecto, quod interim occurrit, geminae cuiusdam suae operationis experimentum: unius quidem, qua nos primo intus virtutibus solidat ad salutem, alterius vero, qua foris quoque muneribus ornat ad lucrum. Verbi gratia, fides, spes, caritas nobis propter nos dantur: absque his quippe salvi esse non possumus. Porro scientiae seu sapientiae sermo, gratia curationis, prophetia similiaque, quibus carere cum integritate etiam salutis propriae possumus, proximorum procul dubio in salutem expendenda donantur. Et has Spiritus Sancti operationes, quas vel in nobis vel in aliis experimur, ut ex re nomina accipiant, infusionem, si placet, atque effusionem nominemus. Cuinam ergo harum convenit: OLEUM EFFUSUM NOMEN TUUM? Nonne effusioni? Nam de infusione «infusum» potius quam «effusum» dixisset. Denique ob bonum odorem uberum extrinsecus perfusorum, ait sponsa: OLEUM EFFUSUM NOMEN TUUM, adscribens ipsum odorem nomini sponsi, tamquam oleo effuso super ubera. Et quicumque munere gratiae exterioris perfusum se sentit, quo et ipse aliis refundere possit, etiam huic dicere est: OLEUM EFFUSUM NOMEN TUUM.
Het vers dat behandeld wordt is: "Als uitgegoten olie is uw Naam." [Hooglied 1,3] 1. “Als uitgegoten olie is uw Naam”. Wat geeft de Heilige Geest ons met zekerheid te verstaan in deze tekstwoorden? Bedoelt Hij ons te laten ervaren, dat zijn werking in zekere zin tweeledig is? Zo wil het mij althans voorkomen. Enerzijds maakt Hij ons eerst innerlijk sterk met deugden als grondslag voor ons heil, anderzijds rust Hij de mens ook uiterlijk met gaven toe tot voordeel van anderen. De eerste ontvangen wij voor onszelf, de tweede tot nut van onze medemensen. Geloof, hoop en liefde bijvoorbeeld worden ons gegeven voor ons eigen heil: zonder deze kunnen we niet zalig worden. Het woord der kennis daarentegen of het woord der wijsheid, de gave der genezing, de profetie en dergelijke meer, welke wij kunnen missen zonder het minste nadeel voor eigen zaligheid, worden ongetwijfeld verleend om er het heil van anderen mee te dienen. Deze twee werkingen van de Heilige Geest die wij waarnemen in onszelf of in anderen, zou ik met uw goedvinden ingieten en uitgieten willen noemen. Zo krijgen zij een naam die hun onderscheiden werkingen uitdrukt. Op welke van deze werkingen is nu van toepassing: “Als uitgegoten olie is uw Naam”? Natuurlijk op het uitgieten. Want was het ingieten, dan had de bruid in plaats van als uitgegoten gezegd ingegoten olie. Daar komt nog bij dat de reden waarom zij uitroept “Als uitgegoten olie is uw Naam”, de aangename geur is waarmee van buiten af haar boezem geheel is doortrokken, een geur die zij toeschrijft aan de naam van de Bruidegom, die over haar boezem is uitgegoten als een geurig reukwerk. Maar ook ieder die zich vervuld voelt van enige uitwendige genadegave, waarvan hij op zijn beurt kan overgieten in anderen, heeft reden om uit te roepen: “Als uitgegoten olie is uw Naam!”
1
Bernardus
2. Sed sane cavendum in his, aut dare quod nobis accepimus, aut quod erogandum accepimus retinere. Rem profecto proximi retines tibi, si, verbi causa, plenus virtutibus cum sis, forisque nihilominus donis scientiae et eloquentiae adornatus, metu forte aut segnitie, aut minus discreta humilitate, verbum bonum, quod posset prodesse multis, inutili, immo et damnabili ligas silentio, certe maledictus, quod frumenta abscondis in populis. Rursum quod tuum est spargis et perdis, si priusquam infundaris tu totus, semiplenus festines effundere, contra legem arans in primogenito bovis, et ovis primogenitum tondens. Nimirum vita atque salute, quam alteri das, te fraudas, dum sana vacuus intentione, gloriae inanis vento inflaris, aut terrenae cupiditatis veneno inficeris, et letali apostemate turgens interis.
3. Quamobrem, si sapis, concham te exhibebis, et non canalem. Hic siquidem pene simul et recipit, et refundit; illa vero donec impleatur exspectat, et sic quod superabundat sine suo damno communicat, sciens maledictum qui partem suam facit deteriorem. Et ne meum consilium contemptibile ducas, audi sapientiorem me: STULTUS, ait Salomon, PROFERT TOTUM SPIRITUM SUUM SIMUL, SAPIENS RESERVAT IN POSTERUM.
Verum canales hodie in Ecclesia multos habemus, conchas vero perpaucas. Tantae caritatis sunt per quos nobis fluenta caelestia manant, ut ante effundere quam infundi velint, loqui quam audire paratiores, et
Hoogliedpreek 18
2. Hierbij dient men zich te hoeden voor een tweevoudig gevaar: dat we niet weggeven wat we ontvingen voor onszelf, en vervolgens, dat we niet voor onszelf houden wat we kregen om uit te delen. Je zou werkelijk iets wat aan je naaste toebehoort voor jezelf houden, als je bijvoorbeeld rijk bent aan deugd en tegelijk naar buiten toegerust bent met de gave van kennis en welsprekendheid, maar uit vrees misschien, uit zorgeloosheid, of uit misplaatste nederigheid, het voortreffelijke woord dat velen tot voordeel kon zijn, geboeid houdt onder een nutteloos of liever, onder een veroordelenswaardig zwijgen. Beslist vervloekt ben je dan, omdat je het koren onthoudt aan het volk (Spreuken 11,26). Omgekeerd vermors en verspil je wat jezelf nodig hebt als je, nog voordat je zelf heel en al bent volgegoten en pas half vol, je haast om al uit te gaan gieten. Zo misdoe je tegen de wet die verbiedt te ploegen met de eerstgeborene van uw rund, of de eersteling van uw schapen te scheren (Deuteronomium 15,19). Ik bedoel: het leven en heil voor de ziel dat je aan de ander wilt brengen, onttrek je dan aan jezelf. Terwijl jij, leeg van gezonde intentie, je laat opblazen door de wind van ijdele glorie of vergiftigen door het venijn van aardse begeerlijkheid, en zo door de opzetting van een dodelijk gezwel ten gronde gaat. 3. Wees dus verstandig en maak jezelf tot een waterbekken (concha), en niet tot een afwateringskanaal (canalis). Een afwateringskanaal immers loost het water bijna even gauw als zij het
2
Bernardus
habemus, conchas vero perpaucas. Tantae caritatis sunt per quos nobis fluenta caelestia manant, ut ante effundere quam infundi velint, loqui quam audire paratiores, et prompti docere quod non didicerunt, et aliis praeesse gestientes, qui seipsos regere nesciunt.
Ego nullum ad salutem pietatis gradum illi gradui anteponendum existimo, quem Sapiens posuit dicens: MISERERE ANIMAE TUAE PLACENS DEO. Quod si non habeo nisi parumper olei quo ungar, putas tibi debeo dare et remanere inanis? Servo illud mihi, et omnino nisi ad Prophetae iussionem non profero. Si institerint rogitantes aliqui ex his, qui forte existimant de me supra id quod vident in me, aut audiunt aliquid ex me, respondebitur eis: NE FORTE NON SUFFICIAT NOBIS ET VOBIS, ITE POTIUS AD VENDENTES ET EMITE VOBIS.
Sed CARITAS, inquis, NON QUAERIT QUAE SUA SUNT. Et tu scis quam ob rem? Non quaerit quae sua sunt, profecto quia non desunt. Quisnam quaerat quod habet? Caritas quae sua sunt, id est propriae saluti necessaria, numquam non habet; nec modo habet, sed etiam abundat. Vult abundare sibi, ut possit et omnibus; servat sibi quantum sufficiat, ut nulli deficiat. Alioquin si plena non est, perfecta non est.
4. Ceterum tu, frater, cui firma satis propria salus nondum est, cui caritas adhuc aut nulla est, aut adeo tenera atque arundinea quatenus omni flatui cedat, omni credat spiritui, omni circumferatur doctrinae vento, immo cui tanta est caritas ut ultra mandatum quidem diligas proximum tuum plus quam teipsum, et
Hoogliedpreek 18
immers loost het water bijna even gauw als zij het ontvangt; een waterbekken daarentegen wacht tot het geheel vol is, en dan eerst begint het mede te delen van datgene waarvan het overloopt, zonder vermindering van eigen volheid, als wist het dat een vervloeking hem treft die van zijn deel een slecht gebruik maakt. Opdat je deze raad van mij niet zou beschouwen als van geen gewicht, verneem nog het oordeel van iemand die wijzer is dan ik. “De dwaas”, zegt Salomo, “stort heel zijn gemoed uit; de wijze wacht af en houdt zich in voor later” [Spreuken 29,11]. Afwateringskanalen hebben we heden ten dage in de kerk in groot aantal, waterbekkens daarentegen uiterst weinig. Zo grote liefde hebben zij door wie de stromen van de hemelse leer ons toevloeien, dat zij willen gaan uitstorten nog voor het hun wordt ingestort. Ze zijn eerder geneigd om te spreken dan om te luisteren. Ze zijn er vlug mee om te onderrichten -in hetgeen zij zelf niet geleerd hebben! Ze zijn erop gebrand om anderen leiding te geven, zonder in staat te zijn zichzelf te regeren. Ik voor mij ben van mening, dat ten aanzien van iemands zaligheid die liefdegraad de voorrang heeft op alle andere, welke de Wijze aangaf met de woorden: “Hou je ziel rustig, en wees welgevallig aan God” (Jezus Sirach 30,23/24). Wanneer ik slechts weinig olie heb om mij te zalven, denk je dan dat ik dat weinige aan jou behoor te geven, en het zelf zonder moet doen? Nee, ik hou het voor mijzelf en geef het in geen geval af tenzij op last van een profeet. En mochten sommigen die misschien meer van mij denken dan wat zij van mij zien of mochten horen, blijven aandringen, dan zullen zij ten antwoord krijgen: "Nee, dan is er wellicht niet genoeg voor ons en voor jullie. Ga liever naar de verkopers en koop daar voor jullie zelf." [Matteus 25,9] Maar, zul je zeggen, de liefde zoekt het hare niet [1 Korinthiërs 13,5]. Zeer zeker! Maar weet je ook waarom? Zonder twijfel zoekt zij het hare niet omdat dit haar niet ontbreekt.
3
Bernardus
cedat, omni credat spiritui, omni circumferatur doctrinae vento, immo cui tanta est caritas ut ultra mandatum quidem diligas proximum tuum plus quam teipsum, et rursum tantilla ut contra mandatum favore liquescat, pavore deficiat, perturbetur tristitia, avaritia contrahatur, protrahatur ambitione, suspicionibus inquietetur, conviciis exagitetur, curis evisceretur, honoribus tumeat, livore tabescat: tu, inquam, ita in propriis teipsum sentiens, quanam dementia, quaeso, aliena curare aut ambis aut acquiescis?
Sed enim audi quid consulat cauta vigilque caritas: NON QUOD ALIIS, inquit, REMISSIO, VOBIS AUTEM TRIBULATIO, SED EX AEQUALITATE. Noli nimium esse iustus. Sufficit ut diligas proximum tuum tamquam teipsum: hoc quippe est ex aequalitate. Dicit David: SICUT ADIPE ET PINGUEDINE REPLEATUR ANIMA MEA, ET LABIIS EXSULTATIONIS LAUDABIT 0S MEUM, infundi nimirum prius volens et sic effundere, nec solum infundi prius, sed et impleri, quatenus de plenitudine eructaret, non oscitaret de inanitate: caute quidem, ne quod aliis remissio, sibi tribulatio esset; et nihilominus caste, imitans illum, de cuius plenitudine omnes accepimus. Disce et tu nonnisi de pleno effundere, nec Deo largior esse velis. Concha imitetur fontem: non manat ille in rivum, nec in lacum extenditur, donec suis satietur aquis. Non pudeat concham non esse suo fonte profusiorem.
Hoogliedpreek 18
Liefde is nooit zonder het hare, dat wil zeggen, zonder hetgeen nodig is voor eigen zaligheid. En niet alleen heeft zij dat, maar ze heeft het ook in overvloed. Zij wil overvloed hebben voor zichzelf om rijk te kunnen zijn ook voor anderen. Voor zichzelf bewaart zij zoveel als voldoende is, om voor niemand onvoldoende te hebben. Trouwens, als de liefde niet vol is, is zij ook niet volmaakt. 4. Maar jij, mijn broeder, jij wiens eigen zaligheid nog geen voldoende hechte grondslag heeft? Jij, die ofwel in het geheel nog geen liefde bezit ofwel een liefde zo zwak en broos als een riet, heen en weer bewogen door iedere luchtstroom, geloof hechtend aan iedere geest en meegaand met iedere windvlaag van lering? Of liever gezegd: jij, wiens liefde zo groot is dat je nog verder gaat dan het gebod en je naaste meer wilt beminnen dan jezelf... In werkelijkheid blijkt die liefde van jou zo uiterst klein dat zij –in strijd met het gebodverwekelijkt bij vleierij, in vrees het laat afweten, bij droefheid in verwarring raakt, inkrimpt door hebzucht, voortgedreven wordt door eerzucht, gekweld door achterdocht, opgewonden bij beledigingen, verscheurd door zorgen, opgeblazen bij eerbewijzen en verteerd door nijd? Jij, zeg ik, jij die je zo vol voelt -van jezelf! wat voor een waanzin drijft je toch om je met de geestelijke verzorging van anderen te willen belasten of er ook maar in toe te stemmen? Luister dan eens wat voor raad de voorzichtige en waakzame liefde je geeft: "Je hoeft jezelf niet in verlegenheid te brengen om anderen te verlichten, maar laat het gebeuren volgens een zeker evenwicht" [2 Korinthiërs 8,13]. En: "overdrijf je gerechtigheid niet" [Prediker 7,16]. Je doet genoeg met je naaste te beminnen als jezelf, want dat is volgens evenwicht. David zegt: “Als met vet en met merg worde mijn ziel verzadigd, en met jubelende lippen zal mijn mond U prijzen” [Psalm 63,6]. Hij wil dus eerst van boven ingestort krijgen om dan pas uit te storten. En niet enkel verlangt hij eerst naar instorting, maar ook naar volstorting, om uit eigen volheid te kunnen opgeven en niet te moeten geeuwen van een lege maag. Dat is voorzichtig, want zo vermijdt hij dat de verlichting van anderen hemzelf in verlegenheid zou brengen. Het is tevens vroom, omdat hij het voorbeeld volgt van Hem uit wiens volheid wij allen
4
Bernardus
Hoogliedpreek 18
eigen volheid te kunnen opgeven en niet te moeten geeuwen van een lege maag. Dat is voorzichtig, want zo vermijdt hij dat de verlichting van anderen hemzelf in verlegenheid zou brengen. Het is tevens vroom, omdat hij het voorbeeld volgt van Hem uit wiens volheid wij allen ontvangen.
Denique ipse Fons vitae plenus in seipso et plenus seipso, nonne primum quidem ebulliens et saliens in proxima secreta caelorum, omnia implevit bonitate; et tunc demum impletis superioribus secretioribusque partibus, erupit ad terras, ac de superfluo homines et iumenta salvavit, quemadmodum multiplicavit misericordiam suam? Prius interna replevit, et sic exundans in multis miserationibus suis, visitavit terram et inebriavit eam, multiplicavit locupletare eam. Ergo et tu fac similiter. Implere prius, et sic curato effundere. Benigna prudensque caritas affluere consuevit, non effluere. FILI NE PEREFFLUAS, ait Salomon; et Apostolus: PROPTEREA, inquit, DEBEMUS INTENDERE HIS QUAE DICUNTUR, NE FORTE PEREFFLUAMUS. Quid enim? Tunc Paulo sanctior, sapientior Salomone? Alioquin nec mihi sedet ditari ex te exinanito. Si enim tu tibi nequam, cui bonus eris? De cumulo, si vales, adiuva me; sin autem, parcito tibi. 5. Sed iam audite, quae et quanta saluti propriae necessaria sint, quae et quanta infundi oporteat, priusquam effundere praesumamus, quae tamen in praesenti breviter colligere potero. Hora siquidem iam multum ascendit et sermonis urget ad finem. Accedit medicus
Leer ook jij hieruit om slechts uit eigen volheid mee te delen, en probeer niet vrijgeviger te zijn dan God. Het waterbekken neme een voorbeeld aan de bron. Slechts wanneer het waterbekken zich tot de rand toe heeft gevuld, vormt zij een stroompje en verbreedt zich tot een meer. Het waterbekken hoeft zich niet te schamen dat het niet kwistiger is dan de bron waaruit het haar water ontvangt.
Zie naar de Bron zelf van het leven! Was ook Zij niet vol in zichzelf en vol van zichzelf, toen Zij overliep en zich uitstortte? En wel eerst over de nabijgelegen onzichtbare engelenwereld waar Zij alles verzadigde van het goede. Maar na die hogere en meer verborgen oorden geheel te hebben vervuld, is Zij ook doorgebroken naar de aarde waar Zij van haar overvloed redding bracht aan mens en dier volgens haar allesomvattende barmhartigheid. Eerst vulde Zij de binnenruimten van de hemel en vervolgens naar buiten stromend in haar milde barmhartigheden, bezocht Zij ook de aarde, drenkte haar volop en bracht haar rijke zegening. Doe jij evenzo.
5
Bernardus
priusquam effundere praesumamus, quae tamen in praesenti breviter colligere potero. Hora siquidem iam multum ascendit et sermonis urget ad finem. Accedit medicus ad vulneratum, spiritus ad animam. Quam enim non reperiat gladio diaboli vulneratam, etiam post sanatum vulnus antiqui delicti medicamento baptismatis? Ergo ad illam animam quae dicit: PUTRUERUNT ET CORRUPTAE SUNT CICATRICES MEAE A FACIE INSIPIENTIAE MEAE, cum accedit spiritus, quid primo opus est? Ut tumor vel ulcus, quod forte supercrevit in vulnere, et potest impedire sanitatem, ante omnia amputetur. Abscidatur itaque ferro acutae compunctionis ulcus inveteratae consuetudinis. Sed est acerbus dolor: leniatur proinde unguento devotionis, quod non est aliud, nisi concepta de spe indulgentiae exsultatio. Hanc continendi parit facultas, et victoria de peccato. Iam gratias agit, et dicit: DIRUPISTI VINCULA MEA, TIBI SACRIFICABO HOSTIAM LAUDIS. Deinde apponitur medicamentum paenitentiae, malagma ieiuniorum, vigiliarum, orationum, et si qua sunt alia paenitentium exercitia. In labore cibandus est cibo boni operis, ne deficiat. Quod opus sit cibus, inde doceris: MEUS CIBUS EST, inquit, UT FACIAM VOLUNTATEM PATRIS MEI. Itaque comitentur paenitentiae labores pietatis opera quae confortent. MAGNAM, ait, FIDUCIAM PRAESTAT APUD ALTISSIMUM ELEEMOSYNA. Cibus sitim excitat: potandus est. Accedat cibo boni operis orationis potus, componens in stomacho conscientiae quod bene gestum est, et commendans Deo. Orando bibitur vinum laetificans cor hominis, vinum Spiritus, quod inebriat et carnalium voluptatum infundit oblivionem. Humectat interiora arentis conscientiae, escas bonorum actuum
Hoogliedpreek 18
Vul eerst jezelf en laat dan het overvolle afvloeien naar anderen. Dienstbare en verstandige naastenliefde pleegt óver te stromen, niet leeg te lopen. “Mijn zoon, laat je niet geheel leegvloeien”, zegt Salomo [Spreuken 3,21]; en de apostel: “Daarom moeten wij des te steviger vasthouden aan wat wij hebben gehoord, anders toch vloeien we leeg” [Hebreeën 2,1]. Of denk je soms heiliger te zijn dan Paulus en wijzer dan Salomo? Overigens voel ik er ook niets voor rijk te worden doordat jij leegloopt. Want als jij slecht bent voor jezelf, voor wie kun je dan goed zijn? Help mij, wanneer je kunt, uit je overvloed. Heb je geen overvloed, spaar dan eerst voor jezelf. 5. Maar luister verder, wat en hoeveel er nodig is voor jouw eigen zaligheid, wat en hoeveel er ingegoten behoort te worden vooraleer wij mogen denken aan uitgieten. Voor het ogenblik kan ik het echter slechts kort samenvatten, want het is al erg laat geworden en de tijd noopt me een einde te maken aan mijn onderrichting. Zoals een geneesheer tot een gewonde komt, zo komt de Geest tot de ziel. Zou Hij wel ergens een ziel kunnen vinden die niet gewond werd door het zwaard van de duivel, ook nadat de wonde van de oude schuld door de geneeskracht van het Doopsel is geheeld? Komt nu de Geest tot een ziel die betuigt: “Als gevolg van mijn verdwazing rotten en etteren mijn wonden” [Psalm 38,6], wat is er dan op de eerste plaats nodig? (1) Eerst en vooral dient dan iedere uitwas of verzwering te worden weggesneden, die zich mogelijk in de wonde heeft gevormd en die de genezing kan verhinderen. Het vlijmscherpe mes van de rouwmoedigheid verwijdere het gezwel van de ingekankerde gewoonte. De pijn zal echter hevig zijn. (2) Tracht ze daarom te lenigen door de zoete balsem van de godsvrucht, welke niets anders is dan juichende blijheid ontsprongen aan de hoop op vergiffenis. Deze vreugde is een vrucht van het beheersen van de hartstochten en de zegepraal over de zonde. Dan betuigt de ziel haar dank en roept uit: “Gij hebt mijn boeien verbroken, ik breng U een offer van dank” [Psalm 116,1617].
6
Bernardus
laetificans cor hominis, vinum Spiritus, quod inebriat et carnalium voluptatum infundit oblivionem. Humectat interiora arentis conscientiae, escas bonorum actuum digerit, et deducit per quaedam animae membra, fidem roborans, spem confortans, vegetans ordinansque caritatem, et impinguans mores. 6. Sumpto cibo potuque, quid iam restat, nisi ut pauset aegrotus, et quieti contemplationis post sudores actionis incumbat? Dormiens in contemplatione somniat Deum; per speculum siquidem et in aenigmate, non autem facie ad faciem interim intuetur. Tamen sic non tam spectati quam coniectati, idque raptim et quasi sub quodam coruscamine scintillulae transeuntis, tenuiter vix attacti inardescit amore; et ait: ANIMA MEA DESIDERAVIT TE IN NOCTE, SED ET SPIRITUS MEUS IN PRAECORDIIS MEIS. Talis amor zelat; hic decet amicum sponsi, hoc necesse est ardeat fidelis servus et prudens, quem constituit Dominus supra familiam suam. Hic replet, hic fervet, hic ebullit, hic iam securus effundit exundans et erumpens, et dicit: QUIS INFIRMATUR, ET EGO NON INFIRMOR? QUIS SCANDALIZATUR, ET EGO NON UROR? Praedicet, fructificet, innovet signa et immutet mirabilia: non est quo se immisceat vanitas, ubi totum occupat caritas. Siquidem plenitudo legis et cordis est caritas, si tamen plena. Denique Deus caritas est, et nihil est in rebus quod possit replere creaturam factam ad imaginem Dei, nisi caritas Deus, qui solus maior est illa. Eam nondum adeptus periculosissime promovetur, quantislibet aliis videatur pollere virtutibus. Si habuerit omnem scientiam, si dederit omnem substantiam suam pauperibus, si tradiderit corpus suum,
Hoogliedpreek 18
17]. (3) Vervolgens legge men op de wonde de pleister van de boetvaardigheid, een zalf bereid uit vasten, nachtwaken, gebeden en andere boetedoeningen van dien aard. (4) Bij haar ingespannen boete moet de ziel zich sterken door het voedsel van goede werken, wil zij niet bezwijken. Dat goede werken inderdaad zielenvoedsel zijn, wordt je te verstaan gegeven door ’s Heren woord: “Mijn spijs is het de wil te volbrengen van Hem die Mij gezonden heeft” [Johannes 4,34]. Het pijnlijke van de boetvaardigheid behoort dus vergezeld te gaan van liefdewerken die kracht geven. Zo staat er bij Tobit: “De aalmoes is een waardevol onderpand bij God, de Allerhoogste” [Tobit 4,12]. (5) Vaste spijs maakt echter dorstig, men zal er bij moeten drinken. Bij het voedsel van goede werken voege men de drank van het gebed, die het goede dat men doet verteerbaar maakt voor de maag van het geweten en aangenaam in de ogen van God. In het gebed drinkt men de wijn die het hart van de mens verheugt, de wijn van de Heilige Geest die de ziel dronken maakt van de hemelse liefde en haar de zinnelijke genietingen doet vergeten. De wijn besproeit het droge binnenste van het geweten, bevordert de spijsvertering van de goede werken en voert de voedende sappen, om het zo uit te drukken, naar al de ledematen van de ziel, verlevendigt het geloof, versterkt het vertrouwen, bezielt en ordent de liefde, doordringten doorvoedt heel haar doen en laten. 6. (6) Heeft zij aldus spijs en drank tot zich genomen, wat heeft de zieke dan nog te doen tenzij rust te nemen en na het inspannend werken en zweten zich naarstig te wijden aan de rust van de beschouwing? In de rust van de beschouwing droomt zij van God, dat wil zeggen, zij schouwt Hem, weliswaar nog slechts in een wazige spiegel, niet van aangezicht tot aangezicht. (7) Al is echter dat zien niet zozeer een onmiddellijk aanschouwen als wel een vaag waarnemen of aanvoelen van God, en dat nog maar enkel in het voorbijgaan en als onder het oplichten van een voorbijschietend vonkje, toch ontgloeit zij in liefde tot Hem van wie zij slechts even een glimpje mocht opvangen en roept uit: “Mijn ziel hunkert naar U in de nacht, en mijn geest smacht naar U in mijn binnenste” [Jesaja 26,9]. Zulk een liefde is vol ijver, zulk een liefde betaamt een vriend van de Bruidegom en dient te branden in het hart van een trouw en voorzichtig dienaar, die de Heer over zijn onderdanen heeft aangesteld. Dat is de liefde die geheel vervult, die gloeit, die overkookt, die zich thans veilig mag gaan uitstorten, naar buiten stromen, alle versperringen verbreken en uitroepen: “Wie is er zwak, en ik voel mij niet zwak? Wie ondervindt ergernis, en ik gloei niet van toorn”? [2 Korinthiërs 11,29]
7
Bernardus
promovetur, quantislibet aliis videatur pollere virtutibus. Si habuerit omnem scientiam, si dederit omnem substantiam suam pauperibus, si tradiderit corpus suum, ita ut ardeat, absque caritate vacuus est. En quanta prius infundenda sunt, ut effundere audeamus, de plenitudine, non de penuria largientes: primo quidem compunctio, deinde devotio, tertio paenitentiae labor, quarto pietatis opus, quinto orationis studium, sexto contemplationis otium, septimo plenitudo dilectionis. Haec omnia operatur unus atque idem Spiritus secundum operationem, quae infusio appellatur, quatenus illa, quae effusio dicta est, pure, et ob hoc tute, iam administretur, ad laudem et gloriam Domini nostri Iesu Christi, qui cum Patre et eodem Spiritu Sancto vivit et regnat Deus per omnia saecula saeculorum. Amen.
Hoogliedpreek 18
geheel vervult, die gloeit, die overkookt, die zich thans veilig mag gaan uitstorten, naar buiten stromen, alle versperringen verbreken en uitroepen: “Wie is er zwak, en ik voel mij niet zwak? Wie ondervindt ergernis, en ik gloei niet van toorn”? [2 Korinthiërs 11,29] Laat zo iemand het woord Gods gaan verkondigen en het vrucht doen dragen, hij hernieuwe de tekenen en herhale de wonderen van vroegere tijden: geen gevaar dat ijdelheid daar binnensluipt waar liefde alles beheerst. De liefde immers vervult niet alleen de wet, maar vult ook het hart, tenminste wanneer zij volkomen is. Kortom, God is Liefde [1 Johannes 4,16], en niets ter wereld zal een schepsel gevormd naar Gods beeld kunnen vullen, tenzij de liefde die God is, want zij is groter dan het schepsel. Zolang iemand die liefde niet heeft verworven, is het allergevaarlijkst voor hem te worden verheven tot dit ambt, hoeveel andere deugden hem ook schijnen te sieren. Al bezit hij alle kennis, al schenkt hij aan de armen weg al wat hij bezit, al geeft hij zijn lichaam om te laten verbranden, zonder de liefde is hij leeg. Ziedaar hoeveel er eerst dient te worden ingegoten, om aan uitgieten te mogen denken, om te kunnen geven, niet van onze armoede, maar uit overvloed. Namelijk: ten eerste rouwmoedigheid, ten tweede godsvrucht, ten derde boetedoening, ten vierde werken van naastenliefde, ten vijfde ijver voor het gebed, ten zesde de rust der beschouwing, ten zevende de volheid van de liefde. Dit alles werkt een en dezelfde Geest, krachtens de werking die wij ingieten noemden. Zo doet Hij, opdat de tweede werking, die uitgieten wordt geheten, op heilige en daarom veilige wijze kan geschieden tot lof en glorie van onze Heer Jezus Christus, die met de Vader en de Heilige Geest leeft en heerst, God, door de eeuwen der eeuwen. Amen.
8