.
RECHTBANK zittinghoudende Reg.nr.:
202PO20 23-5-200~
DEN HAAG te Utrecht
AWR 01/18801 OVER10 UITSPRAAK van de voorzieningenrechter, verzoek om voorlopige voorziening van:
inzake het
1 geboren op 1972, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. MA. Collet, advocaat te Waalwijk, hangende het bezwaar tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. MAM. Janssen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratieen Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 30 januari 2001 tegen de beschikking van verweerder van 29 november 2000. Deze beschikking strekt tot niet-inwllliging van de aanvraag van verzoeker om hem tot Nederland toe te laten als vluchteling en tot weigering van een vergunning tot verblijf. Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en ongegrondverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 33b Vreemdelingenwet 1965 (hlema: Vw (oud)). De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 mei 2002. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. 2.
OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan -onder meerindien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Met ingang van 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) in werking getreden. Artikel 122 Vw bepaalt dat de tot dan geldende vreemdelingenwet wordt ingetrokken.
Reg.nr.:
AWB 01118801 OVER10
2
Ingevolge artikel 118, tweede lid, Vw blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerklngtreclmg van deze wet, het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing. Verweerder zal bij het besluit op bezwaar wegens het ontbreken van ter zake relevant overgangsrecht toepassing dienen te geven aan het materiële recht van de op 1 april 2001 in werking getreden Vw. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het bestreden besluit te toetsen aan die bepalingen. Eerst nadien zal de rechtbank bezien of het rechtsreglme zoals luidende ten tijde van de aanvraag voor verzoeker als gunstiger valt aan te merken en ln hoeverre dit noopt tot toepassing van dat rechtsregime. In dit geval dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten om de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. Uitzetting blijft achterwege, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar voor vluchtelingenrechtelijke vervolging bestaat. Voorts dient te worden bekeken of uitzetting gedurende het bezwaar anderszins in strijd is met de rechtsregels. De rechtbank geeft hierbij geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel over de zaak. Verzoeker legt aan de aanvraag ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling en voert daartoe - voor zover hier van belang en kort samengevat - het volgende aan. Vanaf mei 1993 was verzoeker werkzaam bij afdeling 9 van het Ministerie van Nationale Veiligheid in Azerbeidzjan. Deze afdeling draagt zorg voor uitvoering van zogenaamde ‘speciale taken’. In juni 1993 was verzoeker betrokken bij een aanslag op de toenmalige legercommandant Soerat Goesejnov (Suret Husseinov). De aanslag mislukte, mede door de weigering van verzoeker om op de auto van Goesejnov te schieten. Verzoeker was ook betrokken bij diverse andere operaties als infiltrant. Nadien is Goesejnov gevangen genomen en naar Baku overgebracht. Ten tijde van het proces tegen Goesejnov werd een video vertoond van de aanslag in 1993, waarop verzoeker (gemaskerd) te zien was. Aan het verzoek van zijn chef om zich te melden heeft verzoeker niet voldaan, omdat alle personen die op de video te zien waren inmiddels niet meer in leven waren. Verzoeker vreesde eenzelfde lot. In oktober 1999 hoorde verzoeker van een vriend dat hij gezocht werd en dat er een arrestatiebevel tegen hem was uitgevaardigd. Hij is vervolgens naar Georgië vertrokken. Teneinde zich bij zijn echtgenote ln Israel te voegen, vroeg verzoeker een buitenlands paspoort aan. Naar aanleiding van informatieverzoeken door de Israelische ambassade raakten de Azerbeidjaanse autoriteiten op de hoogte van zijn verblijf in Georgië. Op 19 maart 2000 kwamen medewerkers van de Azerbeidjaanse veiligheidsdienst samen met enkele politiemannen naar verzoekers huls om hem te arresteren. Verzoeker was van tevoren getipt door een bevriende politiemedewerker en heeft nog dezelfde dag Georgië verlaten. Na een illegaal verblijf van drie maanden in de Russische Federatie heeft verzoeker op 15 juni 2000 dat land verlaten en is twee dagen later in Nederland aangekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat enkele punten in zijn relaas niet geloofwaardig dan wel vaag zijn. Zo is onvoldoende duldelijk of verzoeker daadwerkelijk de Azerbeidjaanse nationaliteit heeft. Daarnaast heeft verzoeker een paspoort getoond, terwijl hij eerder heeft verklaard dat dit door het Ministerie zou zijn ingenomen. Voorts heeft verzoeker wisselende verklaringen afgelegd over de vertrekdatum van zijn echtgenote naar Israël.
Reg.nr.:
AWB 01/18801 OVER10
3
Nog daargelaten de vaagheden in het relaas, acht vervveerder het niet acmnem&jk dat verzoeker in zijn land wordt gezocht voor een incident dat al lang geleden heeft plaatsgevonden. De negatieve aandacht van de autoriteiten voor zijn persoon berust slechts op verzoekers eigens vermoedens en verklaringen van derden. Deze vermoedens zijn niet geconcretiseerd met bijvoorbeeld documenten. Verzoeker heeft hier ln bezwaar tegen aangevoerd dat zijn relaas concreet is en ondersteund met documenten. Verzoeker heeft de gestelde ongeloofwaardigheden weersproken. Bovendien stelt verzoeker over nog veel meer gedetailleerde en specialistische informatie te beschikken, die hij desgewenst tegenover verweerder in een aanvullend gehoor wil toelichten. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat het incident uit 1993 niet de enige reden is waarom hij vreest dat de autoriteiten hem uit de weg willen ruimen. Zo was hij eveneens betrokken bij een aanslag op OMON-leider Sjabadov Uavadov). Het Ministerie van Veiligheid heeft het gerucht doen verspreiden dat verzoeker de aanslag heeft gepleegd. Ook dit is een reden waarom verzoeker vreest voor zowel de autoriteiten als de famille van Sjabadov. Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor zover hier van belang - slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève is van vluchtelingschap sprake in geval de vreemdeling afkomstig is uit een land waar hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een verblijfsvergrmnlng voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling, van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hlj terugkeert naar het land van herkomst De rechtbank overweegt als volgt. Ten eerste acht de rechtbank de verklaringen ten aanzien van de reisroute niet dusdanig twijfelachtig dat op die grond reeds afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiser heeft voldoende documenten overgelegd met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit. Een aantal van deze documenten zijn bovendien gelegaliseerd door zowel de Israëlische als de Azerbeidjaanse autoriteiten. De identiteit en nationaliteit zijn hiermee voldoende komen vast te staan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in het bestreden besluit gestelde ongeloofwaardigheden voldoende door verzoeker zijn weersproken. De punten die door verweerder op zitting nog zijn aangevoerd als zijnde inconsistent dan wel vaag, kunnen zonder nader onderzoek niet leiden tot de conclusie dat verzoekers relaas ongeloofwaardig is.
4 Ten aanzien van zijn gestelde vervolging door de Azerbeidjaanse autoriteiten heeft verzoeker uitvoerige informatie verstrekt, die in overeenstemming is met hetgeen over de situatie in Azerbeidjan bekend is, zie hiervoor bijvoorbeeld paragraaf 2.3.2 van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 oktober 1998. Hierin is onder meer te lezen dat Goesejnov (Husseinov) in 1997 is uitgeleverd aan de Azerbeidjaanse autoriteiten. Het is niet zonder meer onaannemelijk dat in een later gevoerd proces de informatie over de betrokkenheid van verzoeker bij de aanslag boven water is gekomen, conform verzoekers verklaringen, en dat hlj daarna opnieuw in de negatieve belangstelling kwam te staan. Een gefundeerde beslissing op verzoekers aanvraag kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot stand komen zonder verzoeker nogmaals te horen ten aanzien van zijn asielmotieven en/of nader onderzoek naar de verklaringen van verzoeker. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat verzoeker geen vluchteling is. Het verzoek aanmerking.
om
een voorlopige
voorziening
komt
mltsdlen
voor
toewijzing
in
Nu de thans geldende materiële regelgeving met betrekking tot toelating niet afwijkt van de materiële regelgeving zoals deze gold vóór 1 april 2001 zal toepassing van het oude rechtsregime niet tot een voor verzoeker gunstiger resultaat leiden, zodat verweerder met gehouden zal zijn toepassing te geven aan het oude rechtsregime. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 33b Vw (oud). In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 6 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, weglngsfactor 1, waarde per punt E 322,--). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier. De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde grlfflerecht ad 8 22,69 zal vergoeden. 3.
BESLISSING
De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vler weken nadat op het bezwaar is beslist; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 8 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de grifher van deze rechtbank, nevenzittlngsplaats Utrecht, verzoeker moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon verzoeker betaalde griffierecht ad 8 22,69.
ter vergoeding van het door
Regnr.:
AWR 01 / 18801 OVER10
5
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoppenbrouwers als griffier.
afschrift verzonden op:
0 5 JUNI2002
RECHTSMIDDEL Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op,&m&ate tegen deze uitspraak geen hoger beroep open. De Griffier
staat