BEROEPSVERENIGING VOOR BOEKHOUDKUNDIGE BEROEPEN
M A K LU M a k lu - Uit g e ve r s, S o m e r s s t r a at 13/15, 2 018 A nt we r p e n , w w w. m a k lu . b e
INHOUD
Schoendalestraat 379 – 8792 Desselgem Tel 056 44 37 21 Fax 056 44 37 24 ING IBAN BE57 3850 4261 9035 BTW BE0457 707 762 www.bbb-vzw.be
[email protected]
Verantwoordelijk uitgever: Donckels Frans – Esdoornstraat 17 – 8560 Wevelgem
1 Facturering in 2015 3 De nieuwe liquidatiereserve 5 Vraag aan een expert Medische tegenspraak over werkhervatting: moet de werknemer opnieuw aan de slag? 6 BBB - Vzw Planning seminaries 2015 6 Niet te missen Redactie: E. De Wielemaker F. Donckels J.-M. Hillewaere G. Houvenaeghel S. Ruysschaert Ph. Salens F. Vandenberghe In samenwerking met
Flash
driemaandelijks tijdschrift - jaargang 17 nr. 1 - Januari - Februari - Maart afgiftekantoor Gent X : P209172
Facturering in 2015 Situering
S. Ruysschaert FOD Financiën – UGent en FHS
De definitieve regeling inzake (voorschot)facturen gaat pas in op 1 juli 2015. Hiermee komt de administratie nogmaals1 tegemoet aan de vraag vanuit de praktijk om de nodige tijd te krijgen om zich aan te passen.
Hierdoor blijven tot 1 juli 2015 een aantal toleranties naast de definitieve regeling bestaan. De oude regels, de overgangsregels en toleranties evenals de nieuwe regels blijven dus nog even naast elkaar bestaan. Een overzicht van deze regels lijkt ons zinvol voor de praktijk.
De regeling tot eind 2012 – de oude regels
Het opmaken en uitreiken van een factuur was op dat moment een oorzaak van opeisbaarheid. In de oude regeling was de btw opeisbaar en dus als verschuldigd op te nemen in de btw-aangifte in de volgende vier gevallen: - bij de levering van een goed; - bij het voltooien (verrichten) van een dienst; - bij het uitreiken van een factuur; - bij het ontvangen van een betaling. Een voorschotfactuur die werd uitgereikt maakte dus de btw opeisbaar. Bijgevolg moest een voorschotfactuur opgenomen worden in de eerstvolgende btw-aangifte, ongeacht of het voorschot reeds ontvangen was of niet. Ook bij de medecontractant was de btw op een inkomende voorschotfactuur onmiddellijk aftrekbaar in de eerstvolgende btw-aangifte, ongeacht of het voorschot reeds betaald was of niet.
De wijziging op 1/1/2013
Vanaf 1/1/2013 is het opmaken en uitreiken van een factuur geen subsidiaire oorzaak van opeisbaarheid. Enkel de overige drie oorzaken van opeisbaarheid blijven vanaf deze datum bestaan, nl. de levering van een goed, het verrichten van een dienst of de ontvangst van een betaling. Het feit of er al dan niet een factuur uitgereikt wordt, is sindsdien in principe niet meer van belang. Een voorschotfactuur die werd uitgereikt maakte dus de btw niet meer opeisbaar. Alleen het ontvangen van het voorschot in kwestie maakte de btw nog opeisbaar (en diende opgenomen te worden in de btw-aangifte).
Ook bij de medecontractant was de btw op een inkomende voorschotfactuur onmiddellijk aftrekbaar in de eerstvolgende btw-aangifte, ongeacht of het voorschot reeds betaald was of niet. Het directe gevolg is dat de btw op een voorschotfactuur sindsdien dus in principe ook maar aftrekbaar is als het voorschot betaald werd.
Het werken met een betalingsverzoek
Het vermelden van btw op een voorschotfactuur heeft als gevolg dat men deze ook verschuldigd is. Dit gaf een praktisch probleem. Een voorschotfactuur maakte de btw op zich dan wel niet opeisbaar, maar tegelijkertijd was er wel de regel die zegt dat wie de btw op een factuur ISSN 1783-0990
flash 1/2015.indd 1
1 Beslissing Btw nr. E.T.127.191 d.d. 25.11.2014.
4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
vermeldt, deze ook verplicht moet afdragen (art. 51, §1, 3° WBTW). Een voorschotfactuur met vermelding van btw had als gevolg dat deze btw opeisbaar werd. Anderzijds werd deze btw echter niet onmiddellijk aftrekbaar bij de medecontractant. Vereist voor hem was m.a.w. nog altijd dat het voorschot betaald was. Om de nieuwe regels correct toe te passen, diende men te werken met een betalingsverzoek. Aan de medecontractant werd eerst een uitnodiging tot betaling gestuurd om het bedrag van het voorschot (inclusief btw) te betalen. Op dit betalingsverzoek werd het bedrag van de btw niet expliciet vermeld! Bij ontvangst van het voorschot maakte de leverancier of dienstverrichter dan de voorschotfactuur op.
sen de oude en de nieuwe regels, zij het met een nieuwe tolerantie3. Wat waren de oude regels? Dat waren dan nog altijd deze die golden tot eind 2012. Wat waren de nieuwe regels? Dat was dan in eerste instantie weer de techniek van het betalingsverzoek, indien gewenst. Bijkomend werd evenwel in de mogelijkheid voorzien om een gewone voorschotfactuur uit te reiken, maar dan met een extra vermelding om op die manier het probleem van het vermelden van de btw (art. 51, §1, 3° WBTW) te omzeilen. De factuur diende dan volgende vermelding te bevatten: ‘Toepassing van de wettelijke regeling inzake opeisbaarheid. Recht op aftrek ontstaat na de betaling van het voorschot.’
Dit had dus de opmaak van twee stukken als gevolg.
De definitieve regeling inzake voorschotfacturen in 2015 De voorschotfactuur wordt opgemaakt met btw. Dat is het algemene principe waar de definitieve regeling inderdaad van uitgaat. Men mag een voorschotfactuur opmaken én de btw daarop vermelden, zonder dat men achteraf verplicht wordt om een tweede document op te maken met daarop de datum van ontvangst van dat voorschot4. De zevendagenregel voegt een tolerantie in op dat algemene principe. Die zevendagenregel houdt het volgende in: 1. De opeisbaarheid van de btw zoals o.m. de ontvangst van het voorschot volgt binnen de zeven dagen na het uitreiken van de voorschotfactuur. => de voorschotfactuur is dan definitief. Men moet verder niets bijkomend doen. 2. Volgt de opeisbaarheid pas na zeven dagen, dan moet men een vermoedelijke datum van opeisbaarheid vermelden, bv. de vervaldatum. => Staat deze vermoedelijke datum op de voorschotfactuur, dan is deze definitief. Men hoeft verder niets bijkomends te doen, ook niet als achteraf blijkt dat die vermoedelijke datum niet correct is. Als men dus altijd een vermoedelijke datum van opeisbaarheid vermeldt op de voorschotfactuur is het probleem opgelost voor de praktijk.
Uitstel van de definitieve regeling tot 1 juli 2015 Aanvankelijk werd er gesteld dat deze definitieve regeling verplicht zou worden met ingang van 1 januari 2015. In laatste instantie werd er evenwel beslist om niet op te treden tegen al wie deze regeling nog niet toepast en dit tot 30 juni 20155.
De overgangsregeling 2013 Deze overgangsregeling hield in dat men in 2013 mocht kiezen welke btw-regels men wenste te volgen voor voorschotfacturen. Men mocht daarbij kiezen tussen de oude en de nieuwe regels2. Wat waren de oude regels? Dat waren de regels zoals die golden tot eind 2012. De btw op een voorschotfactuur was dus onmiddellijk opeisbaar en aftrekbaar. Wat waren de nieuwe regels? Dat was dan de regeling met het betalingsverzoek.
Het gevolg is dus dat men tot 1 juli nog alle voorgaande regelingen mag toepassen, maar men mag ook al de definitieve regeling toepassen zoals die verplicht wordt vanaf 1 juli 2015. Concreet wil dit zeggen dat men tot 30 juni 2015 de keuze heeft tussen de volgende btw-voorschotfactuurregelingen: 1) De regeling zoals die gold tot eind 2012: btw direct opeisbaar en aftrekbaar. 2) Werken met een betalingsverzoek en vervolgens met een echte voorschotfactuur. 3) Een voorschotfactuur met de extra vermelding zoals toegestaan sinds begin 2014. 4) De definitieve regeling met de vermoedelijke datum van opeisbaarheid zoals die verplicht wordt vanaf 1 juli 2015.
De overgangsregeling 2014
2 flash 1/2015.indd 2
De keuze werd verlengd. De overgangsregeling van 2013 werd dus gewoon verlengd voor 2014. Men had dus nog steeds de keuze tus2 Btw-beslissing E.T. 123.563, 19.12.2012
3 Btw-beslissing E.T. 124.705, 22.11.2013. 4 Btw-beslissing E.T. 126.003, 07.10.2014. 5 Btw-beslissing E.T. 127.191, 25.11.2014.
4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
De nieuwe liquidatiereserve: een status quaestionis
immers al een bestemming gegeven. Aandeelhouders worden dus fiscaal benadeeld wanneer een vennootschap wettelijke reserves aanlegt. In die zin lijken de nieuwe bepalingen dan ook een ontradend effect te hebben op het aanleggen van een ruime kapitaalbuffer. Er werd dan ook voor gepleit dat er een oplossing wordt uitgewerkt voor de wettelijke reserves, om ook die reserves binnen het toepassingsgebied van de liquidatiereserves te brengen. Dat zou bijvoorbeeld mogelijk zijn door de categorie van de wettelijke reserves op te splitsen in twee subcategorieën : de ‘gewone’ wettelijke reserves, en de wettelijke reserves onder de vorm van liquidatiereserves7. Volgens ons laat de wet deze oplossing nu reeds toe. In tegenstelling tot bij de onaantastbaarheidsvoorwaarde, die geldt bij de aanleg van een belastingvrije reserve, verbiedt de hier bedoelde onaantastbaarheidsvoorwaarde niet dat de liquidatiereserve tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve. Gezien de wet nu reeds toelaat de liquidatiereserve op meerdere afzonderlijke rekeningen te boeken, lijkt de voorgestelde oplossing dan ook perfect mogelijk. Wel zal bij een latere dividenduitkering uit het deel van de liquidatiereserve dat als wettelijke reserve werd bestemd, de wettelijke reserve op een andere manier moeten worden aangevuld en stelt de vraag zich of dit vennootschapsrechtelijk mogelijk is. Dit probleem stelt zich uiteraard niet bij de liquidatie van de vennootschap.
Flash
De programmawet van 19 december 2014 (B.S., 29 december 2014, Ed. 2) voerde de mogelijkheid in voor kleine vennootschappen om een liquidatiereserve aan te leggen. Ratio Legis. Met de invoering van de liquidatiereserve poogt de wetgever tegemoet te komen aan de verzuchtingen van vele zelfstandigen die hun activiteiten uitoefenen onder de structuur van een vennootschap en die zich aangetast voelden in hun verwachtingen om hun reserves bij liquidatie ook in de toekomst aan een tarief van 10 % te kunnen uitkeren. In de vorige legislatuur werd het tarief van toepassing op de liquidatieboni immers opgetrokken tot 25 %. Verder werd in de memorie van toelichting nog gewezen op de overgangsmaatregel die het ook mogelijk maakte om in het verleden opgebouwde reserves aan een aanslagvoet van 10 % uit te keren op voorwaarde dat deze uitgekeerde reserves onmiddellijk in kapitaal werden opgenomen1. Deze mogelijkheid bestond evenwel maar tot 30 september 2014. In de Kamercommissie heeft de minister er nog op gewezen dat de maatregel gezien moet worden als een middel om het vertrouwen te herstellen en de ondernemingsgeest weer tot bloei te brengen2.
Aanleg. Met ingang van aanslagjaar 2015 kunnen vennootschappen, die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap worden aangemerkt, een liquidatiereserve aanleggen. Deze reserve zal dus aangelegd kunnen worden door vennootschappen die hun boekjaar ten vroegste op 31 december 2014 hebben afgesloten. De wet bevat geen specifieke antimisbruikbepaling voor de wijzigingen aan het boekjaar na de aankondiging van de nieuwe regeling. Deze liquidatiereserve wordt gevormd door een gedeelte of het geheel van de boekhoudkundige winst na belasting over te boeken naar één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief. De liquidatiereserve moet op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief worden geboekt en blijven en mag niet tot grondslag dienen voor enige beloning of toekenning. De belastingplichtige moet bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde zal worden vastgesteld3. Opdat deze reserve zou kunnen worden aangelegd moet de vennootschap bij het afsluiten van het belastbare tijdperk voldoen aan de voorwaarden van artikel 15 W.Venn 4. Het feit dat de vennootschap groot wordt voor de latere belastbare tijdperken, heeft geen enkele invloed op het hier besproken belastingstelsel. Enkel de winsten die voortvloeien uit het resultaat van het boekjaar vallen binnen het toepassingsgebied van de nieuwe regeling. Aandeelhouders die er onder de vorige regeling niet voor gekozen hebben om hun in het verleden opgebouwde reserves en/of overgedragen winsten tegen een tarief van 10 % om te vormen in fiscaal kapitaal op basis van artikel 537 WIB (of dit niet konden omdat de voorwaarden daartoe niet vervuld waren), kunnen hun keuze dus niet herzien op basis van de nieuwe regeling5. Uit de voorbeelden opgenomen in de memorie van toelichting blijkt dat overgedragen verliezen, de aanleg van een liquidatiereserve niet verhindert6. Volgens bepaalde auteurs kan de liquidatiereserve niet gecombineerd worden met de aanleg van een wettelijke reserve. Aan die winsten is 1 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, 054, 0672/001, p. 13 2 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, 054, 0672/009, p. 43 3 Artikel 184quater WIB ingevoegd door artikel 44 van de Programmawet van 19 december 2014 4 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, DOC 54, 0672/001, p. 14 5 VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., De liquidatiereserve : een permanent gunstregime voor liquidatieboni én dividenden, Fiscale actualiteit, 2014/39, p. 1 6 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, 054, 0672/001, p. 16
flash 1/2015.indd 3
Philippe Salens, zaakvoerder Cnockaert & Salens
Grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Het feit dat de hier bedoelde mogelijkheid - in tegenstelling met de overgangsmaatregel waarna in de memorie van toelichting werd verwezen (zie supra) - enkel voorbehouden is voor KMO–vennootschappen, werd – mede na een opmerking van de Raad van State – uitvoerig gemotiveerd in de memorie van toelichting8. Bepaalde commentatoren zijn evenwel niet overtuigd van het feit dat hierdoor het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel niet geschonden zou zijn. Het arrest van het Grondwettelijk Hof waarin geoordeeld werd dat het zogenaamde VVPR bis –regime (die eveneens enkel voor KMO’s toepasbaar is), dit beginsel niet schendt en waarnaar verwezen werd in de memorie van toelichting zou volgens deze auteurs niet zonder meer op de hier besproken regeling kunnen toegepast worden, gezien er hier – in tegenstelling met de VVPR bis – regeling – geen kapitaal gevormd wordt9. Taxatie. De liquidatiereserve vormt een belaste reserve. De toename ervan behoort bijgevolg tot het fiscaal resultaat en zal bijgevolg in aanmerking komen voor het bepalen van het belastbaar resultaat dat in voorkomend geval onderworpen is aan de gewone tarieven. De winst na belasting, die op die manier wordt geboekt op de liquidatiereserve, wordt daarnaast bovendien onderworpen aan een afzonderlijke aanslag van 10 %. De grondslag van deze aanslag wordt gevormd door de naar deze reserve overgeboekte winst na belasting. Voormelde grondslag kan niet verminderd worden door enige aftrek10. 7 VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., Programmawet. De liquidatiereserve in de praktijk : enkele bedenkingen, Fiscale actualiteit 2014/41, p. 6; in dezelfde zin: BATS G., Liquidatiereserve voor de kmo. Vennootschapsrechtelijk, boekhoudkundige en fiscale aandachtspunten, Accountancy Actualiteit, 2015/3, p. (1) 4-5 8 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, 054, 0672/001, p. 13-14 9 VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., De liquidatiereserve : de addertjes onder het gras, Fiscale actualiteit, 2014/ 43, pag. 7 10 VANDENBROECK I. en VAN VLIERDEN B., Aftrekken van belastbare winst laten afzonderlijke aanslag op liquidatiereserve ongemoeid, Fiscale actualiteit, 2014/43, p. 16; VAN DYCK J., Liquidatiereserve : aanleg al mogelijk voor het boekjaar 2014, Fiscoloog, 2014, 1411, p. 1; contra: VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., Programmawet. De liquidatiereserve in de praktijk : enkele bedenkingen, Fiscale actualiteit 2014/41, p. 6
3 4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
tikel 269, §1, 1° WIB sluit de dividenden bedoeld in het nieuwe 8° uit van het tarief van 25 %. Maar dit nieuwe 8° heeft enkel betrekking op dividenden andere dan liquidatieboni. Daaruit zou kunnen afgeleid worden dat de liquidatieboni steeds onderworpen zijn aan het tarief van 25 %. Een aanpassing van de wet lijkt aangewezen. Aangifte. Bij het afsluiten van het manuscript was het model van aangifte nog niet gepubliceerd. Verwacht kan worden dat in het vak van de belastbare gereserveerde winsten een lijntje ‘liquidatiereserve’ zal toegevoegd worden (of indien de fiscus inderdaad aanvaardt dat deze als subrekening binnen de wettelijke reserve aangelegd wordt: meerdere lijntjes). Mogelijks zal ook nog nieuwe code opgenomen worden onder het vak Afzonderlijke aanslagen (al kan deze informatie afgeleid worden uit de toename van de liquidatiereserve in het vak van de belastbare gereserveerde winsten).
Flash
Er kunnen ook geen voorheffingen mee verrekend worden11. De hier bedoelde afzonderlijke aanslag zelf vormt een verworpen uitgave12. In de rechtsleer werd gewezen op het feit dat de afzonderlijke aanslag (die eigenlijk een soort anticipatieve roerende voorheffing vormt) nadelig is voor vennootschappen - aandeelhouders. Inderdaad, in hun hoofde geldt ofwel een vrijstelling van RV of kunnen ze de ingehouden RV verrekenen met de door hen verschuldigde vennootschapsbelasting. De vraag werd dan ook gesteld of onderhavige aanslag niet strijdig is met de Europese Moeder-Dochter Richtlijn13. Volgens ons verzet het vennootschapsrecht er zich niet tegen dividenden aan andere reserves dan de liquidatiereserve te onttrekken in de mate ze toegekend worden aan aandelen in handen van vennootschappen. Het probleem blijft wel dat het vennootschapsrechtelijk in de bvba en nv niet mogelijk is – behoudens de wettelijk voorziene uitzonderingen – aan bepaalde aandelen een hoger dividend toe te kennen.
Verlaagde RV. Dividenden, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve14, zijn onderworpen aan de RV tegen een tarief van 5 % of 15 % naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves gedurende ten minste 5 jaar of minder dan 5 jaar, te rekenen vanaf de laatste dag van het betreffende belastbaar tijdperk, behouden is gebleven op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief en niet tot grondslag heeft gediend voor enige beloning of toekenning15. Indien een gedeelte van de liquidatiereserve wordt aangetast, worden de oudst gevormde reserves geacht eerst te zijn aangetast16. In de literatuur werd er op gewezen dat wanneer de liquidatiereserve in een latere fase wordt aangetast, anders dan via uitkering (bv. door aanrekening van overgedragen verliezen) het voordeel van het verlaagd tarief verloren gaat. De afzonderlijke aanslag op de liquidatiereserve vormt dan een zuivere verhoging van de vennootschapsbelasting. Er bestaat geen enkele mogelijkheid om onderhavige aanslag terug te vorderen. Diezelfde auteurs hebben er op gewezen dat hoewel de mogelijkheid in de rechtsleer verdedigd werd om reserves onbeschikbaar te stellen zonder dat die verrichting gepaard gaat met een schending van de onaantastbaarheidsvoorwaarde, die stelling tot nu toe nooit bevestigd werd door de fiscus, noch in de rechtspraak. Zij stellen dan ook de vraag of het voordeel van de verlaagde voorheffing behouden zal blijven nadat de liquidatiereserve werd aangetast om er een onbeschikbare reserve mee aan te leggen (bv. in het kader van een inkoop van eigen aandelen en/of de financiële bijstandsregeling)17. Volgens ons kan op basis van de wettekst ook hier verdedigd worden dat zolang de liquidatiereserve behouden blijft op een afzonderlijke (sub)rekening van de onbeschikbare reserves er geen reden is om de fiscale kwalificatie van deze reserve te wijzigen. Dit zal pas het geval zijn indien deze afzonderlijke (sub)rekening wordt aangetast, bv. bij de vernietiging van de eigen aandelen. In dit laatste geval kan volgens ons wel genoten worden van het verlaagd tarief RV. Wij zijn het met voormelde auteurs eens dat een verduidelijking vanwege de fiscus uiteraard welkom zou zijn. Ook een verduidelijking van de gevolgen van een al dan niet belastingvrije reorganisatieverrichting (fusie, splitsing, …) op het fiscaal statuut van de liquidatiereserve is wenselijk. Volgens de memorie van toelichting zal op het moment van ontbinding de liquidatiebonus die voortkomt uit de liquidatiereserve, vrijgesteld zijn van roerende voorheffing18. Op basis van een letterlijke lezing van de wet kan daaraan getwijfeld worden. Het gewijzigd ar-
4
flash 1/2015.indd 4
11 VAN DYCK J., Liquidatiereserve : aanleg al mogelijk voor het boekjaar 2014, Fiscoloog, 2014, 1411, p. 1 12 Artikel 198, §1, 1° WIB laatst aangepast door artikel 45 van de Programmawet van 19 december 2014 (B.S., 29 december 2014, Ed. 2) 13 VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., De liquidatiereserve : de addertjes onder het gras, Fiscale actualiteit, 2014/ 43, p. 7; in dezelfde zin: VAN DYCK J., Liquidatiereserve : aanleg al mogelijk voor het boekjaar 2014, Fiscoloog, 2014, 1411, p. 1 14 Of voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte 15 Artikel 269, eerste lid, 8° WIB toegevoegd door artikel 49 van de Programmawet van 19 december 2014 (B.S., 29 december 2014, Ed. 2) 16 Artikel 184 quater, vijfde lid, ingevoerd door artikel 44 van de Programmawet van 19 december 2014 (B.S., 29 december 2014, Ed. 2) 17 VANDEKERKHOVE A.-M. en DEBELVA F., De liquidatiereserve : de addertjes onder het gras, Fiscale actualiteit, 2014/ 43, pag. 7; met verwijzing naar CHEVALIER C., Vademecum Vennootschapsbelasting, 2014, Dl. 9, Hfdst. 2 over het aanleggen van onbeschikbare reserves bij een inkoop eigen aandelen en COUGNON J., Inkoop van aandelen, AFT 1988, 77; zie ook: VAN DYCK J., Liquidatiereserve : aanleg al mogelijk voor het boekjaar 2014, Fiscoloog, 2014, 1411, p. 1 18 Gedr.St., Kamer, 2014-2015, 054, 0672/001, p. 15
Boekhoudkundige verwerking. Bij het afsluiten van het manuscript had de Commissie voor boekhoudkundige normen nog geen advies gepubliceerd omtrent de boekhoudkundige verwerking. Gezien – zoals gezegd (zie supra) - de wet niet voorschrijft dat de liquidatiereserve niet tot grondslag mag dienen voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve, kan de aanleg volgens ons gebeuren via de gebruikelijke rekeningen 6920/1 en 130/131/133. Voor de rekeningen op het passief moet wel telkens een afzonderlijke subrekening gecrediteerd worden. In de rechtsleer werd voorgesteld een rekening te crediteren onder de 1311 Andere onbeschikbare reserves19. Onder deze rekening worden de reserves opgenomen waarover de algemene vergadering volgens de statuten bij gewone meerderheid niet vrij kan beschikken20. Het is duidelijk dat deze vorm van onbeschikbaarheid geenszins opgelegd wordt door de fiscale wetgeving. Het gebruik van een andere onbeschikbare reserve zal dan ook eerder uitzonderlijk voorkomen. Naar analogie met het advies 2014/8 inzake de boekhoudkundige verwerking van de zgn. fairness tax lijkt ook hier de afzonderlijke aanslag van 10 % te moeten worden geboekt in het jaar waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd. Gezien de liquidatiereserve wordt aangelegd uit de winst na belasting, zal de afzonderlijke aanslag dan ook een invloed hebben op het bedrag van deze reserve. Voorbeeld. Een kleine vennootschap heeft voor het boekjaar per 31 december 2014 een winst voor belasting van 100; daarop is 35 belasting berekend volgens het gewoon tarief verschuldigd. De vennootschap beslist een liquidatiereserve aan te leggen van 50. Op deze liquidatiereserve is een afzonderlijke aanslag van 5 (10 % verschuldigd). De winst na belasting bedraagt derhalve 60 (i.e. 100 – 35 – 5). Het saldo (10) wordt toegevoegd aan de beschikbare reserve. In de rechtsleer werd een andere uitwerking voorgesteld. Volgens deze auteur moet de afzonderlijke aanslag berekend worden op de winst na de gewone vennootschapsbelasting, maar vóór de afzonderlijke aanslag21. Deze benadering betekent dat de afzonderlijke aanslag onder het honderd zou moeten berekend worden. In voormeld voorbeeld zou de afzonderlijke aanslag bijgevolg 5,56 (i.e. 50 x 10/(100-10)) bedragen en zou slechts 9,44 kunnen toegevoegd worden aan de beschikbare reserve. De wettekst verwijst evenwel naar ‘de boekhoudkundige winst na belasting’, die overgeboekt wordt en lijkt daarbij geen onderscheid tussen maken tussen de gewone belasting en de belasting ingevolge de afzonderlijke aanslag. Indien voor 31 december 2019 de liquidatiereserve uitgekeerd wordt als dividend, dan zal de RV 7,5 (i.e. 50 x 15 %) bedragen en zullen de vennoten netto 42,5 ontvangen. De totale belastingdruk bedraagt derhalve 12,5 (i.e. 5 afzonderlijke aanslag en 7,5 RV). Merk op dat bij een toekenning van hetzelfde nettodividend uit de winst van het boekjaar per 31 december 2014 de totale belastingdruk 14,2 (i.e. 42,5 x 25/75) had bedragen. Indien voormeld dividend na 31 december 2019 zou worden toegekend of betaalbaar gesteld zou de RV 2,5 (i.e. 50 x 5 %) bedragen. Indien de vennootschap ontbonden en vereffend wordt, ongeacht het tijdstip waarop dit gebeurt, is er volgens de memorie van toelichting geen RV verschuldigd op de liquidatiebonus in de mate die voorkomt uit de liquidatiereserve. Conclusie. Hoewel de maatregel prima facie eenvoudiger lijkt dat de overgangsmaatregel die ze vervangt, blijven nog vele vragen open. Hopelijk brengt de belastingadministratie zo vlug mogelijk verduidelijking. Brugge, 11 februari 2015
19 BATS G., lc., p. 3 20 Artikel 95, §2, IV.B., b. KB/W.Venn. 21 BATS G., lc., p. 4
4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
Vraag aan een expert Medische tegenspraak over werkhervatting: moet de werknemer opnieuw aan de slag? Nadia Ouzoubair, Legal Advisor Partena Professional
D
e controlearts van het ziekenfonds verklaart een zieke werknemer opnieuw arbeidsgeschikt, maar de huisarts stelt een nieuw attest op dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is. In dat geval zal de werkgever de arbeidsgeneesheer van het bedrijf inschakelen om de knoop te helpen doorhakken. Maar dat kan enkel als de werknemer zelf een re-integratieverzoek indient waardoor de arbeidsgeneesheer hem kan onderzoeken.
Verschil in medische beslissingen De controlearts van het ziekenfonds is bevoegd om de arbeidsongeschiktheid van een zieke werknemer te controleren gedurende de periode waarin hij ziekte-uitkeringen ontvangt. Als hij de werknemer opnieuw arbeidsgeschikt verklaart, dan zal de werknemer zijn recht op ziekte-uitkeringen verliezen en het werk moeten hervatten. De huisarts kan hierna echter verklaren dat de werknemer definitief in de onmogelijkheid verkeert om zijn werk terug op te nemen. De werkgever beschikt dus over twee schijnbaar tegenstrijdige verklaringen : - het attest van de controlearts van het ziekenfonds, waarin de werknemer arbeidsgeschikt wordt verklaard vanaf een bepaalde datum; - het attest van de huisarts, dat dan weer stelt dat de werknemer vanaf dezelfde datum - definitief arbeidsongeschikt is.
waarin de definitieve arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld en kan de werkgever de werknemer ontslaan wegens medische overmacht. De arbeidsovereenkomst wordt dan beëindigd zonder opzegvergoeding en/of de naleving van een opzegtermijn. - Ofwel beslist de arbeidsgeneesheer dat de werknemer arbeidsgeschikt is. Verschillende mogelijkheden zijn in dat geval denkbaar, zoals het opstarten van een scheidsrechterlijke procedure waarbij een arts-scheidsrechter wordt aangesteld om het medisch geschil te beslechten. De beslissing van de arts-scheidsrechter heeft een definitief karakter en bindt alle partijen. De kosten van die procedure zijn voor rekening van de verliezende partij.
Is er een vergoeding verschuldigd aan de werk nemer in afwachting van de definitieve beslissing ? Zoals bij elke medische arbeidsongeschiktheid heeft de werknemer recht op het (saldo van het) gewaarborgd loon of op ziekte-uitkeringen. Als de werknemer hier geen recht meer op heeft, komt hij in afwachting van de definitieve beslissing zonder inkomen te zitten. Als de werknemer echter kan bewijzen dat de werkgever de procedure vertraagt, dan kan de werknemer tijdelijke werkloosheidsuitkeringen aanvragen bij de RVA via het C3.2-formulier. Aan de werkgever zal worden gevraagd om het C3.2-formulier in te vullen. Indien de vertraging schade heeft veroorzaakt aan de werknemer, kan de werkgever in sommige gevallen hiervoor aansprakelijk worden gesteld. De werkgever moet dus steeds correct en binnen een redelijke termijn reageren, en ook een schriftelijk dossier bijhouden om een eventueel verhaal van de werknemer maximaal te kunnen counteren.
Niets is minder waar, aangezien het attest van de controlearts van het ziekenfonds enkel vaststelt dat de werknemer niet langer de graad van arbeidsongeschiktheid heeft (ten minste 66%) en hij dus het werk (om het even welk werk) moet hervatten. De controlearts van het ziekenfonds spreekt zich dus niet uit over de geschiktheid van de werknemer om zijn functies te hervatten bij zijn huidige werkgever, in tegenstelling tot het medisch attest van de huisarts. Welk medisch besluit moet de werkgever dan volgen?
Diagnose van arbeidsgeneesheer weegt door De diagnose van de arbeidsgeneesheer, die instaat voor de medische preventie en het toezicht op de werknemers binnen de onderneming, is essentieel. De arbeidsgeneesheer kan de werknemer echter enkel onderzoeken, indien de werknemer eerst een re-integratieverzoek heeft ingediend. De werknemer heeft er alle belang bij om dit te doen omdat hij anders zonder inkomen komt te vallen. De werkgever is verplicht om in te gaan op dit re-integratieverzoek, waarna de werknemer zal worden onderzocht door de arbeidsgeneesheer. De beslissing van de arbeidsgeneesheer zal in de meeste gevallen bepalend zijn om de knoop door te hakken: - Ofwel bevestigt de arbeidsgeneesheer de arbeidsongeschiktheid en haar definitieve aard. In dat geval (en op basis van de huidige regelgeving) beschikt de werkgever over twee medische attesten
flash 1/2015.indd 5
5 4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
BBB - Vzw Planning seminaries 2015 Seminaries vangen steeds aan om 19u15 met onthaal vanaf 19 uur, en eindigen om 22u15 Spreker
AffligemEssene (1*)
Kortrijk (2*)
Gent (3*)
Brugge (4*)
Edegem (5*)
Lummen (6*)
Leuven (7*)
Btw-update
Soenen Eddy
23-3-2015
17-3-2015
11-3-2015
12-3-2015
16-3-2015
24-3-2015
18-3-2015
Sociale actualia
Adriaans Bart + medewerkers
30-3-2015
31-3-2015
25-3-2015
26-3-2015
20-4-2015
21-4-2015
1-4-2015
Update Vennootschapsbelasting (+ Boek)
Salens Philippe
27-4-2015
28-4-2015
29-4-2015
30-4-2015
18-5-2015
19-5-2015
13-5-2015
Update Personenbelasting deel 1 van 2 (+ Boek PB)
Vandenberghe Filip
4-5-2015
5-5-2015
6-5-2015
7-5-2015
11-5-2015
12-5-2015
20-5-2015
Update Personenbelasting deel 2 van 2 (+ Boek PB indien op vorig seminarie niet aanwezig)
Vandenberghe Filip
1-6-2015
26-5-2015
10-6-2015
28-5-2015
15-6-2015
9-6-2015
27-5-2015
PMV instrumentarium voor de KMO
PMV
7-9-2015
8-9-2015
2-9-2015
3-9-2015
14-9-2015
15-9-2015
9-9-2015
Elektronisch factureren Doelstellingen, ontwikkelingen en stand van zaken
Patrick Deleu
21-9-2015
22-9-2015
16-9-2015
17-9-2015
28-9-2015
29-9-2015
23-9-2015
Luxe uitgaven: analyse inzake btw en belastingen (+ Boek)
Ruysschaert Stefan + Van Kerchove Wim
19-10-2015
20-10-2015
30-9-2015
1-10-2015
26-10-2015
27-10-2015
21-10-2015
Vennootschapsrecht update
Goossens Wim, Mulliez Philippe, De Baere Emilie en Dekeukeleire Hanne
9-11-2015
17-11-2015
28-10-2015
29-10-2015
16-11-2015
10-11-2015
18-11-2015
Nog te bepalen
Nog te bepalen
23-11-2015
24-11-2015
25-11-2015
19-11-2015
30-11-2015
1-12-2015
2-12-2015
Overheveling van bevoegdheden in verband met registratie- en erfbelasting naar het Vlaamse Gewest wettelijke en proceduriële wijzigingen
Knockaert Dirk
7-12-2015
8-12-2015
9-12-2015
3-12-2015
14-12-2015
15-12-2015
16-12-2015
lash
Onderwerp
Lidgeld 2015 – tot 31/12/2015 – alles inclusief (seminaries-syllabi-boeken en drankje tijdens de pauze) = voor stagiairs € 215,00 (excl. 21% btw) en € 315,00 (excl. 21% btw) voor de gewone leden. De seminaries kunnen ook door niet-leden gevolgd worden tegen de éénmalige seminarieprijs van € 100,00 per seminarie (geen btw conform art. 44 §2, 4° WBTW).
(1*) De Montil - Moortelstraat 8 te 1790 AffligemEssene (2*) Katho - Campus Kortrijk - Auditorium Doorniksesteenweg 145 te 8500 Kortrijk (3*) Vormingscentrum Guislain vzw - Jozef Guislainstraat 43 te 9000 Gent
(4*) KHBO - Xaverianenstraat 10 te 8200 Brugge (GPS Koningin Astridlaan ingeven) (5*) Congrescentrum Ter Elst - Kattenbroek 1 te 2650 Edegem (6*) Intermotel - Klaverbladstraat 7 te 3560 Lummen
Niet te missen PUBLICATIES BS
6
- BS 16/12/2014: KB van 10 december 2014 betreffende de bekendmaking van de sleutelformule voor de bedrijfsvoorheffing voor 2015. Er wordt onder meer rekening gehouden met de optrekking van de forfaitaire kosten vanaf 1.01.2015 voor loontrekkenden die hun kosten niet bewijzen en de (tijdelijke) opschorting van de indexering van een aantal andere bedragen. - BS 22/12/2014: KB van 16 december 2014: publicatie omtrent de nieuwe CO2-percentages van toepassing op vanaf 1.01.2015 toegekende voordelen. De referentie-CO2-uitstoot bedraagt voor benzine-, LPG- of aardgasmotoren 110 g/km en voor dieselmotoren 91 g/ km. De daling van de referentie-CO2-uitstoot betekent een verhoging van het belastbaar voordeel. - BS 29/12/2014: programmawet van 19 december 2014: liquidatiereserve: tijdelijke overgangsmaatregel wordt permanente regel (art.
flash 1/2015.indd 6
(7*) Brabanthal - zaal Terra, Brabantlaan 1 te 3001 Leuven
mmv Filip Vandenberghe
219quater WIB92). KMO’s kunnen vanaf aanslagjaar 2015 hun jaarlijkse winst geheel of gedeeltelijk (na belastingen) overboeken naar een afzonderlijke passiefrekening: de ‘liquidatiereserve’ tegen een afzonderlijke aanslag van 10%, aanpassing wettelijke toleranties aanslag geheime commissielonen en tarieven: 100% (+ ACB = 103%) indien de verkrijger een natuurlijke persoon is en 50% (+ ACB = 51,5%) indien de verkrijger een rechtspersoon is. Steunmaatregelen landbouw worden permanent en bijgevolg opgenomen inWIB92; het gaat hierbij om kapitaal- en intrestsubsidies en zoogkoeienpremies. Invoering van een verhoging van het kostenforfait voor werknemers (inkomstenjaren 2015 en 2016) en een federale indexatiestop voor de aanslagjaren 2015 – 2018. Invoering van de vervroegde inning taks LT pensioensparen op de pensioenspaarreserves opgebouwd tot 31.12.2014. Er zal gedurende 5 jaar (2015 – 2019) 1% LTtaks vervroegd worden geïnd. Het tarief daalt ter compensatie van 10% naar 8% (min de voorafname van 5%) op 60-jarige leeftijd.
4/03/15 10:51
BBB-FLASH • Januari - Februari - Maart 2015
- BS 30/12/2014: Vlaams programmadecreet 19 december 2014: belastingvermindering ter beveiliging van woningen tegen brand/ inbraak wordt geschrapt vanaf 1.01.2015, Vlaamse indexatiestop vanaf aanslagjaar 2016 van alle bedragen die in aanmerking komen voor een Vlaams belastingvoordeel voor de ‘eigen’ woning (woonbonus, langetermijnsparen, bouwsparen, enz.). De bedragen worden bevroren op het niveau van aanslagjaar 2015. Aanpassing van de gewestelijke woonbonus voor leningen afgesloten vanaf 1.01.2015 en verlenging gewestelijke belastingvermindering gewone intresten, invoering keuzeregeling oud – nieuw stelsel woningkredieten en aanrekeningregels federale en gewestelijke belastingverminderingen, het verdelingsrecht wordt vanaf 31.12.2014 opnieuw verlaagd van 2,5% naar 1% in een beperkt aantal gevallen, de verlaging van het schenkingstarief bouwgrond gold aanvankelijk voor drie jaar en zou definitief aflopen op 31.12.2014 maar wordt uiteindelijk toch verlengd tot 31.12.2019. - BS 3/1/2014: 2 KB’s betreffende de nieuwe regeling voor het gebruik van de taks shelter. Invoering van een taks shelter attest door de FOD Financiën en nieuwe bepalingen voor het bekomen van een erkenning van productievennootschap of tussenpersoon vanaf 1.01.2015. - BS 21/01/2015: lijst met de geïndexeerde bedragen betreffende de inkomstenbelasting over de aanslagjaren 2015 en 2016. De lijst betreffende Aj. 2015 vervangt de vorige vermits er onder meer door de Programmawet van 19.12.2014 een federale indexeringsstop is op het niveau van Aj. 2014.
Partena Professional
SOCIALE ACTUALITEIT Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag: wijzigingen vanaf 2015 Het regeerakkoord van oktober 2014 voorzag in een verhoging van de leeftijdsvoorwaarden voor bepaalde stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT). Deze voorwaarden werden ondertussen vastgelegd in een koninklijk besluit. Naast de verhoging van de leeftijdsvoorwaarden werden ook diverse overgangsmaatregelen voorzien. Bovendien worden bepaalde stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag afgeschaft. SWT vanaf 60 jaar: vanaf 1 januari 2015 wordt de leeftijdsvoorwaarde opgetrokken tot 62 jaar. De loopbaanvoorwaarden wijzigen niet (in 2015 voor een SWT op basis van cao nr. 17: 40 jaar voor een man en 31 jaar voor een vrouw). De leeftijdsvoorwaarde van 60 jaar blijft evenwel van toepassing op de werknemers die zich in één van de volgende situaties bevinden: - De werknemers voldoen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden: - ze zijn ontslagen vóór 1 januari 2015; - ze bereiken de leeftijd van 60 jaar uiterlijk op 31 december 2016 en op het einde van hun arbeidsovereenkomst (in afwijking van deze voorwaarde, mogen de werknemers 60 jaar bereiken na 31 december 2016, maar op het einde van hun arbeidsovereenkomst, indien de opzegtermijn loopt tot na 31 december 2016. Bij het vaststellen van de hiervoor vermelde opzegtermijn wordt geen rekening gehouden met de verlenging ervan in toepassing van artikel 38, § 2 en 38bis van de Arbeidsovereenkomstenwet); - ze bewijzen op het einde van hun arbeidsovereenkomst het vereiste beroepsverleden (in 2015 voor een SWT op basis van cao nr. 17: 40 jaar voor een man en 31 jaar voor een vrouw). - De werknemers voldoen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden: - ze zijn ontslagen tijdens de geldigheidsperiode van een andere cao dan de cao nr. 17; - deze cao is gesloten en neergelegd vóór 1 juli 2015 en treedt uiterlijk op 1 januari 2015 in werking; - de cao voorziet minstens de leeftijd van 60 jaar; - ze bereiken de leeftijd van minstens 60 jaar uiterlijk op het einde van zijn arbeidsovereenkomst en tijdens de geldigheidsperiode van de bovenvermelde cao; - ze bewijzen op het einde van hun arbeidovereenkomst het ver-
flash 1/2015.indd 7
eiste beroepsverleden (in 2015 voor een SWT op basis van cao nr. 17: 40 jaar voor een man; 31 jaar voor een vrouw). Voor een volledig overzicht van de wijzigingen en de overgangsmaatregelen, verwijzen wij graag naar de infoflash van Partena Professional.
Vrijstelling tot vervanging werkloze met bedrijfstoeslag: leeftijd opgetrokken tot 62 jaar Sedert 1 januari 2015 is een werkgever verplicht om een werknemer die toetreedt tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag te vervangen zolang de werknemer de leeftijd van 62 jaar niet heeft bereikt op het einde van de arbeidsovereenkomst. Deze vervangingsverplichting geldt niet wanneer de onderneming werd erkend als onderneming in moeilijkheden of in herstructurering of indien de werkgever werd vrijgesteld van de vervanging door de minister van Werk of de directeur van het werkloosheidsbureau van de RVA. Bovendien is de verhoging van de leeftijd enkel van toepassing op de arbeidsovereenkomsten die effectief een einde nemen na 31 december 2014 en voor zover de werknemer de leeftijd van 60 jaar niet heeft bereikt op 31 december 2014.
Tijdskrediet: wijziging van het recht op uitkeringen sinds 1 januari 2015 Een Koninklijk Besluit van 30 december 2014 voorziet in meerdere wijzigingen m.b.t. de toekenning van tijdskredietuitkeringen. Deze wijzigingen hebben betrekking op volgende punten: - afschaffing van het recht op uitkeringen bij het niet-gemotiveerd tijdkrediet; - in bepaalde gevallen verlenging met 12 maanden van het recht op uitkeringen bij het gemotiveerd tijdskrediet; - verhoging van de leeftijd waarop het recht op uitkeringen wordt toegekend in geval van een ‘eindeloopbaan tijdskrediet’. De nieuwe bepalingen treden in werking op 1 januari 2015. Ze zijn meer bepaald van toepassing op alle eerste aanvragen voor uitkeringen die ingaan na 31 december 2014. Onder ‘eerste aanvragen’ wordt verstaan: - alle aanvragen van werknemers die voor het eerst onderbrekingsuitkeringen aanvragen; - alle aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die geen ononderbroken verlenging onder dezelfde vorm zijn van een op 31 december 2014 lopende periode van onderbrekingsuitkeringen. Er zijn echter overgangsmaatregelen voorzien. Zo blijft de reglementering die van toepassing was vóór 1 januari 2015, van toepassing in de volgende gevallen: - op alle eerste aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die vóór 1 april 2015 werden ontvangen bij de RVA, voor zover de werkgever vóór 1 januari 2015 schriftelijk op de hoogte werd gebracht door de werknemer en die ingaan vóór 1 juli 2015; - op alle eerste aanvragen voor onderbrekingsuitkeringen die ingaan na 31 december 2014 voor werknemers van minstens 50 jaar die hun arbeidsprestaties verminderen in het kader van een tijdskrediet ‘eindeloopbaan’ - ‘onderneming in herstructurering of in moeilijkheden’, wanneer de ingangsdatum van de erkenning van de onderneming als zijnde een onderneming in herstructurering of in moeilijkheden gelegen is vóór 9 oktober 2014; - op de werknemers van minstens 50 jaar die, in het kader van een tijdskrediet ‘eindeloopbaan’ reeds onderbrekingsuitkeringen genoten vóór 1 januari 2015 en waarvan het genot van onderbrekingsuitkeringen tijdelijk werd onderbroken, bij een nieuwe aanvraag in 2015, na een periode van voltijdse werkhervatting, ziekte of thematisch verlof. Voor meer informatie over de verschillende wijziging in het kader van tijdskrediet, verwijzen wij graag naar de infoflash van Partena Professional.
7 4/03/15 10:51
Octopus Mijn boekhouding altijd en overal ter beschikking!
Meer dan boekhouden alleen: facturatie banking module document management grafisch dashboard
Octopus.be boekhoudsoftware Voor boekhouders/accountants: uw interne klantendossiers aan maximaal ¤15 per jaar. Interesse?
[email protected] flash 1/2015.indd 8 911-001-A4-bbbFlash.indd 1
4/03/15 10:51 13/03/14 23:16