Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 306
14 ‘Geen Jammerklacht verbetert Het Getij’
Het bureau van minister Van Heuven Goedhart was gevestigd in Arlington House, een hotel gebouwd in de jaren dertig in het hart van Londen, op een steenworp afstand van het beroemde Piccadilly Circus. Behalve Arlington House had de Nederlandse regering de beschikking over het nabijgelegen Stratton House. Alleen premier Gerbrandy maakte van beide geen gebruik, hij werkte liever vanuit zijn kamers in Browns hotel, waar het behaaglijker was dan in dat sombere Arlington House.1 In dat laatste verblijf ontving de minister van Justitie begin 1945 een verslaggever van Knickerbocker Weekly, het weekblad van de Nederlandse gemeenschap in Londen en New York. De bezoeker begon zijn artikel, gepubliceerd op 19 februari, met een beschrijving van de kou in de kamer ‘wegens de drastische steenkool-beperking’. Gelukkig compenseerde ‘de kunstmatige warmte van dezen bewindsman op afdoende wijze’. Na deze stroperige inleiding mocht de minister zijn visie geven op het naoorlogse Nederland. ‘De heer Van Heuven Goedhart heeft geen politieke aspiraties,’ noteerde de correspondent. ‘Zijn huidige werkkring beschouwt hij als een tijdelijke. Zijn hart – als dat van elken journalist – trekt naar zijn oude vak. Daarheen wil hij als zijn huidigen taak vervuld is, terugkeeren. Te dezen aanzien heeft hij vastomlijnde plannen en ongetwijfeld zal men meer van hem horen.’2 Ten tijde van de publicatie van het vraaggesprek was de minister demissionair. Gerbrandy had op 30 januari het ontslag van het hele kabinet aangeboden. Voor Van Heuven Goedhart was dat zuur omdat hij daags daarvoor net zijn eigen ontslag had ingetrokken. In deze laatste januaridagen hadden zeven van de veertien ministers met vertrek gedreigd of dat al ingediend, en onder die omstandigheden kon van een daadkrachtige regeringspolitiek geen sprake meer zijn. Juist dat was hard nodig: in bezet Nederland heerste de Hongerwinter, in bevrijd Nederland rolden Militair Gezag, Binnenlandse Strijdkrachten en illegaliteit over straat met de meest uitgesproken en dus omstreden representanten van het kabinet: Van Heuven Goedhart en Burger. Wilhelmina achtte de tijd rijp voor uitvoering van de door haar gewenste vernieuwingspolitiek. De dag na het ontslag van het kabinet verschenen – op 306
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 307
voordracht van de voormalige Eindhovense gemeenteambtenaar Beel, die als een komeet aan het koninklijke firmament was gestegen – zeventien mensen op audiëntie bij Wilhelmina: allen vertegenwoordigers uit bevrijd zuid-Nederland en allen begeesterd van het ook door de koningin zo voorgestane begrip van vernieuwing.3 Uit dit gezelschap moesten volgens Hare Majesteit de nieuwe ministers worden geselecteerd, of anders wisten zij wel waar die in het bevrijde gebied te vinden waren. In haar enthousiasme bood ze delegatielid De Quay zelfs het formateurschap aan, wat hij, volgens zijn eigen dagboeken, tot teleurstelling van de koningin weigerde.4 Maar minstens zo waarschijnlijk was dat haar omgeving duidelijk maakte dat een benoeming van deze voormalig topman van de Nederlandsche Unie bepaald verkeerd zou vallen: dat vonden niet alleen Van Heuven Goedhart en diens secretaris-generaal Van Angeren, maar bijvoorbeeld ook de minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens. En die laatste had als een van de weinige ‘oude’ ministers nog steeds invloed op Wilhelmina.5 Tegenover de adviezen uit het kabinet stonden die van de vernieuwers. Op zaterdag 3 februari had de koningin een onderhoud met pater L. Bleijs, een adviseur van prins Bernhard. Hij had de koningin enkele notities gestuurd over de sfeer in bevrijd gebied en mede op basis daarvan had ze Burger en Van Heuven Goedhart tot persona non grata verklaard. Bleijs ontraadde de koningin ook om Gerbrandy als formateur te benoemen.6 Maar de druk van de zuidelijke delegatie woog in dit opzicht niet op tegen de politieke werkelijkheid in Londen. Als alternatief voor Gerbrandy vroeg de koningin eerst nog Van Kleffens, die beleefd maar beslist weigerde. Juist deze minister begreep heel goed dat de internationale gemeenschap er in dit stadium (Nederland deels bevrijd, de rest lijdend in de Hongerwinter) geen jota van zou snappen als er een andere formateur kwam dan Gerbrandy. Wilhelmina had dat overigens zelf in haar oktobernota al aangestipt.7 Ook voegde Van Kleffens de koningin toe dat de reputatie van Nederland ernstig schade opliep als ze zo autoritair overkwam.8 En dus had ze geen keus: op 8 februari verzocht ze ‘De Kleine Man’ een kabinet ‘te reconstrueren’.9 Hij zette alle zeilen bij om dat begrip ‘reconstrueren’ te onderstrepen. Toen enkele Amerikaanse en Britse kranten veronderstelden dat onderling gekrakeel wel degelijk ten grondslag lag aan de ondergang van Gerbrandy ii, deed de premier alle moeite om die indruk weg te nemen.10 De term ‘reconstructie’ was inderdaad gekozen om die buitenwacht gerust te stellen. In de formatieopdracht moest Gerbrandy van de koningin op zoek ‘naar een in wezen nieuw kabinet door opname van door u uit het Zuiden van Nederland te kiezen frissen figuren. […] Op dit tijdstip zouden politieke personen of politieke daden geheel in tegenspraak zijn met de bij de be307
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 308
volking sterk en algemeen levende wens naar vernieuwing.’11 De formateur zelf zei ‘er niet de minste zin in te hebben’, wat hij later nog ondiplomatieker verwoordde: ‘Die beroerde koningin heeft me de boel verpest. Ik was innerlijk des duivels op haar.’12 Hij liet de opdracht voor wat-ie was en ging zijn eigen gang. Maar hij was zich er wel van bewust dat het ‘te reconstrueren’ kabinet belangrijke vernieuwingen moest bevatten.13 Dat hij niet werd gebliefd door juist diegenen van wie werd verwacht dat hij ze in zijn nieuwe ploeg moest opnemen (Beel, De Casembroot, Wijffels), maakte het er niet makkelijker op.14 Dat gold ook dat hij afscheid moest nemen van hen die hij graag binnen boord had willen houden. Hij slaagde er alleen in Van Kleffens, Michiels van Verduynen, G. Bolkestein en De Booy te behouden. Van Heuven Goedhart hoorde er, met acht collega’s, niet meer bij. Gerbrandy had hem aanvankelijk op de lijst gezet voor Oorlog, maar Wilhelmina was tegen en dat gold in nog sterkere mate voor de nieuwe lichting uit het zuiden. Ook toen de formateur een portefeuille ‘Ministry of Information’ bedacht, waarin de voormalig hoofdredacteur kon fungeren, stuitte dat weer op een nee. Vooral de snel machtig geworden Beel, die zelf een post op Binnenlandse Zaken kreeg, was tegen, maar ook de andere nieuwelingen J.H. van Gispen (Economische Zaken), G.W.M. Huysmans (Financiën) en Wijffels (Sociale Zaken) wilden hem niet als collega.15 ‘De heer Beel […] heeft mij in gesprek ruiterlijk gezegd dat hij, Beel, tegen de heer Gerbrandy had gezegd, dat hij met iemand, die zo weinig begrip had voor de illegaliteit als ik, niet kon werken,’ verhaalde een nog steeds boze Van Heuven Goedhart later.16 Het was ook een wat merkwaardig verwijt van Beel, want geen van de nieuwe ministers kon bogen op een ook maar enigszins actieve rol in de illegaliteit. Ze hadden weliswaar ‘de bezetting meegemaakt’, een belangrijk argument voor Wilhelmina tegenover diegenen in Londen die deze ervaring nu juist niet hadden. Maar daarmee was dan ook alles gezegd: Beels enige verzetsdaad was geweest dat hij zijn ontslag had ingediend (of gekregen) als ambtenaar in Eindhoven, toen daar een nsb-burgemeester werd benoemd.17 Gerbrandy was zelf allerminst gelukkig met zijn nieuwe collega’s. Tegenover de Parlementaire Enquêtecommissie zei hij te zijn opgezadeld met een ploeg van mensen die in het bezette noorden onbekend waren en waarvan men daar dus niets begreep.18 Het was wel een regering die voeling had met het bevrijde zuiden, precies het tegenovergestelde van het afgetreden kabinet, dat het daar verbruid had. Maar in dat zuiden woonden twee miljoen mensen, tegenover zeven miljoen in het bezette noorden, en die voelden zich inderdaad niet begrepen en evenmin vertegenwoordigd door de nieuwe politieke leiders. Net als de meeste illegale bladen haalde ook Het Parool fel uit: ‘Merkwaardige verrassing. […] De indruk bestaat dat hier niet een regering van Nederland, maar van Noord308
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 309
Brabant gevormd is.’ Het College van Vertrouwensmannen noemde de samenstelling niet representatief.19 In de regering die vrijdag 23 februari werd gepresenteerd waren alle sociaaldemocraten verwijderd en ingeruild voor katholieken. Gerbrandy werd later verweten dat hij dat bewust had gedaan, omdat hij alles wat naar links riekte niet in zijn derde kabinet wilde hebben. Het was een hardnekkig gerucht, maar het klopte niet. In december had hij in een gesprek met Van Angeren gezegd dat hij met ‘de huidige heeren niet kan werken’, doelend op Albarda, Burger en Van den Tempel. De Parlementaire Enquêtecommissie die dit verwijt onderzocht, concludeerde dat Gerbrandy geen sociaaldemocraten uit het bevrijde zuiden bereid had gevonden. De formateur was gebonden aan de eis dat hij personen moest zoeken ‘uit geestelijke en maatschappelijke stromingen’ en niet verbonden aan een politieke beweging. De aangezochte sociaaldemocraten maakten echter duidelijk dat ze nadrukkelijk wel bij de politieke stroming van links behoorden, waardoor ze om die reden afvielen.20 Minder gelukkig was die Parlementaire Enquêtecommissie met de opneming van De Quay in het kabinet en dan nog wel op het belangrijke ministerie van Oorlog. Gerbrandy had er tot begin april over gedaan om een geschikte kandidaat te vinden en kwam uiteindelijk uit bij de man die de Nederlandsche Unie had helpen oprichten. Voor Van Heuven Goedhart was de katholieke hoogleraar om die reden niet ministeriabel, maar voor Wilhelmina juist wel: voor haar gold de Unie als een uiting van vernieuwing.21 De Enquêtecommissie vond dat rond De Quay en de medeoprichters Einthoven en Linthorst Homan zo veel vragen hingen dat naar hun optreden eerst maar eens een onderzoek moest worden ingesteld. En een ministerschap liep daarop ver vooruit.22
Van Heuven Goedhart minister-af De kabinetscrisis was onvermijdelijk door een combinatie van factoren: de strijd van de regering met het Militair Gezag, de strijd met de koningin, de strijd tussen ministers onderling. Maar het moment waarop dit alles samenviel en het kabinet brak, was wel erg ongelukkig. De geallieerden bespraken op 13 februari in Jalta de toekomst van Europa, ze rukten stukje bij beetje op in bezet Nederland en in dat deel leed de bevolking onder de afschuwelijke Hongerwinter. De presentatie van het nieuwe kabinet werd door die externe factoren wel versneld. Gerbrandy moest zaterdag 24 februari naar Versailles voor een onderhoud met de geallieerden. Hij wilde daar arriveren als een volwaardig regeringsleider, niet als een demissionaire premier. Daarom was de ministersploeg, die hij de dag daarvoor presenteerde, niet compleet: hij had haast.23 Van Heuven Goedhart was na het ontslag van het kabinet op 2 februari 309
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 310
weer naar Oisterwijk vertrokken – tegen de zin van Gerbrandy – en wachtte naar eigen zeggen af. Vier dagen later hoorde hij via de radio dat zijn vriend formateur was geworden, met zijn herbenoeming tot minister zat het dus wel snor: de premier had beloofd hem het departement van Justitie dan wel dat van Oorlog te geven (‘Ik reken op je’); zelf installeerde hij een nieuw Tribunaal in Breda en maakte een dienstreis door Zeeland. Hij sprak op 15 februari in Eindhoven de Democratische Vereniging toe, een initiatief van onder andere Bob van Meurs, de echtgenoot van zijn hartsvriendin Mia.24 Daar pleitte hij, ondersteund door citaten van Hugo de Groot, zijn leermeester professor Van Vollenhoven, Goethe en de dichter Albert Verwey, voor ‘de democratie als stelsel, waarin de gelijkwaardigheid van de menschen begin en einde is van alle wijsheid’. Hij hield zijn gehoor een nieuwe beeld van een samenleving voor. ‘Daar waar de gelijkwaardigheid van de menschen tot uitgangspunt wordt genomen, volgt onvermijdelijk de erkenning dat er geen enkel recht denkbaar is, zonder een achterkant die plicht heet.’25 Een gedragen en weldoordacht verhaal, nadrukkelijk uitgesproken op persoonlijke titel. Maar in deze hectische februaridagen, waarin hij zelf een niet onbelangrijke rol speelde, was het in al zijn bezonnenheid ook onwerkelijk. Vijf dagen later keerde hij terug naar Londen, nog onwetend van het verzet dat door de nieuwe ministerskandidaten tegen hem was geuit. Op vrijdagmorgen 23 februari zat hij achter zijn bureau op zijn departement toen om halftwaalf een journalist van persbureau Anep-Aneta hem belde. ‘Zou ik Uwe Excellentie mogen vragen of de reden van uw aftreden ligt in het verlangen om terug te keren naar de journalistiek?’ De aangesprokene reageerde als door een wesp gestoken. Na van de verbijstering bekomen te zijn, belde hij Gerbrandy, die hem zijn aftreden bevestigde. Daarna schrapte de zojuist ontslagen bewindsman zijn net gezette handtekeningen onder de Koninklijke Besluiten ‘want ik was buiten mijn weten geen minister van Justitie meer toen ik de stukken tekende’.26 Volgens de diep geraakte Van Heuven Goedhart zou Gerbrandy gezegd hebben dat het hem speet en dat hij er nog op terug zou komen, wat vervolgens nooit zou zijn gebeurd. De premier had klemgezeten tussen de presentatie van zijn nieuwe kabinet en zijn reis naar Versailles. Daarom had hij alle afgetreden ministers met een gestencild briefje geïnformeerd en dat was op 23 februari nog niet bij iedereen bezorgd. Beel was in Gerbrandy’s bureau aanwezig toen de net ontslagen minister van Justitie hem belde. Beel merkte op: ‘Als je pas minister bent geworden, is het heel nuttig te weten hoe je er weer kan worden uitgegooid.’27 Twee weken later vond echter inderdaad het als verzoenend bedoelde gesprek plaats tussen de nu ambteloos en werkloze burger en de premier. In hetzelfde buitenhuisje te Essendon, waar de twee maandenlang hadden ge310
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 311
woond, legde Gerbrandy uit hoe het hem onmogelijk was gemaakt zijn vriend in een nieuwe regering te benoemen.28 Van Heuven Goedhart refereerde nimmer aan die ontmoeting, maar er bleef wel een brief van hem bewaard, diezelfde middag geschreven. Daarin vroeg hij dringend ‘om mij althans de gelegenheid te geven mij in enigerlei opzicht voor de goede zaak nuttig te maken’.29 Als voorschot stuurde hij de premier alvast een ‘Nota inzake de bevrijding van het Noorden des lands’. Het was een uitputtend stuk, waarin hij waarschuwde dat het noorden allerminst zou accepteren wat in het bevrijde zuiden was gebeurd, namelijk een te sterke invloed van Militair Gezag en Ordedienst op het koninklijk huis en daarmee op de regering.30 Met die nota gebeurde niets. Het was onjuist dat hem nimmer een nuttige functie zou zijn aangeboden, zoals hij ook jaren later nog bleef beweren. Misschien wat verblind door zijn eigen rancune en gekwetstheid, was hij vergeten dat hij er zelf melding van had gemaakt in een brief aan zijn vriend Bosch van Rosenthal. Hij had vrij snel na zijn ontslag een baan kunnen krijgen als hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst, ter vervanging van Pelt die met de Nederlandse delegatie naar de oprichtingsvergadering van de Verenigde Naties in San Francisco vertrok. Gerbrandy bood het hem op 22 maart schriftelijk aan, maar het werd per kerende post dezelfde dag nog geweigerd. De vervanging zou slechts voor enkele weken zijn en de gewezen minister voelde er niets voor om zo’n tijdelijke baan aan te nemen, zonder zekerheid wat er daarna zou gebeuren.31 Aan Bosch van Rosenthal schreef hij later: ‘Ik heb geweigerd omdat ik weet dat men Pelt kwijt wil en mij als hefboom wil gebruiken.’32
Inbraak bij Van Heuven Goedhart In die afwijzing speelde vermoedelijk meer mee dat zijn woede had versterkt. Kort nadat hij de regering had moeten verlaten, was zijn werkbureau in het hotel Bosch en Ven – dat als zijn departement had gediend – opengebroken, en dat nog wel op gezag van de premier. Het gebeurde met grof geweld: een majoor van het Militair Gezag had van de hotelmanager de sleutels opgeëist en toen deze die niet bij zich had, werd de dorpssmid opgeroepen om met ‘de nodige inbrekerswerktuigen’ kamerdeur en bureau te forceren. Hetzelfde gebeurde met het bureau van de bewindsman in het Tribunaalkantoor in ’s-Hertogenbosch, ‘waarin men overigens niets aantrof dan een doos sigaretten, die men vervolgens blijkbaar heeft opgerookt, althans nimmer aan mij heeft afgeleverd’.33 Het was een opmerkelijke en vooral beschamende vertoning, zo moest zelfs premier Gerbrandy later toegeven. Hij had aanvankelijk opdracht gegeven voor het openbreken van de bureaus om daar dossiers weg te halen die, 311
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 312
zo vermoedde men, aan het departement van Justitie behoorden. Maar toen hij zich bewust werd van de portee van de inbraak herriep hij zijn besluit. Hij belde het Militair Gezag in Brussel waar Kruls hem antwoordde dat de opdracht diezelfde morgen al was uitgevoerd.34 Van Heuven Goedhart hoorde nadien van de plaatsvervangend procureur-generaal mr. Deelen dat na zijn aftreden in het zuiden wilde geruchten de ronde deden. Hij zou als minister fraude hebben gepleegd met overheidsgeld, politiek onbetrouwbaar zijn gebleken en met benoemingen hebben geknoeid: zo had hij zich van secretaris-generaal Van Angeren willen ontdoen. Dat waren de redenen geweest om tot die inbraak over te gaan.35 En daarbij zou het Militair Gezag, in de persoon van Kruls, naar Gerbrandy toe een sturende rol hebben gehad.36 Om hem te belasteren werd in de Oisterwijkse hotelkamer in aanwezigheid van het Militair Gezag, de dorpssmid en agenten van de marechaussee een geldkistje opengebroken, waarin door de minister van Justitie een voorschot van 25.000 gulden was bewaard. Dat bedrag was uiteraard niet meer compleet voorhanden, wat de geruchten van fraude versterkten.37 Elke minister-kwartiermaker had in november zo’n bedrag meegekregen om uitgaven te kunnen doen. Bij een definitieve afrekening in mei 1947 door het ‘Afwikkelingsbureau van het agentschap Londen van het ministerie van Financiën’ bleek dat er welgeteld voor 31 gulden aan niet gedekte uitgaven waren, op een totaal van bijna zevenenhalfduizend gulden aan onkosten: het restant was fl. 16.635,–.38 Van Heuven Goedhart weigerde die 31 gulden terug te betalen, met als argument dat die immers ook door de ‘inbrekers’ ontvreemd konden zijn.39 Gerbrandy legde later uit dat men dringend behoefte had aan departementsdossiers en dat Van Heuven Goedhart de sleutels niet had willen geven, boos omdat de premier hem kort daarvoor niet had toegestaan naar Brabant te vertrekken, waar hij nog wat zaken wilde afhandelen. Tot zover spoorden de getuigenissen. Maar ze liepen nogal uiteen over de vraag wat er dan in die bewuste dossiers stond. Volgens Gerbrandy was hem door Kruls ingefluisterd dat er brieven in zaten die Van Heuven Goedhart heimelijk naar bezet Nederland had laten smokkelen. Als minister had hij het contact met zijn vrienden in het bezette Nederland inderdaad nooit verloren, maar hij had daar nimmer geheimzinnig over gedaan, want de verzending was altijd via Bureau Inlichtingen verlopen.40 De enige brief waar Kruls op kon doelen, was een epistel aan Bosch van Rosenthal. Ook die was via de reguliere weg verzonden, maar het slachtoffer van de inbraak meende dat men daarin geïnteresseerd was omdat er niet zo vriendelijke woorden over Van Angeren in stonden: hij beschreef hem als onbetrouwbaar.41 Dat had hij zelfs tegen Gerbrandy gezegd toen hij had geweigerd de bureausleutels af te geven.42 En die opmerking werkte specula312
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 313
ties in de hand als zou hij een andere secretaris-generaal op Justitie willen hebben.43 De Parlementaire Enquêtecommissie concludeerde op basis van alle verklaringen, dat niet uitgesloten was dat vooral Kruls had gehoopt compromitterende correspondentie te vinden tussen Van Heuven Goedhart en Speyart van Woerden net na de ‘kidnapkwestie’. De generaal-majoor was het er nooit mee eens geweest dat de procureur-generaal van de minister weer had mogen terugkeren naar Noord-Brabant.44 Toen de stukken eenmaal in Londen arriveerden en in aanwezigheid van de premier en de oud-minister werden bekeken, bleek er niets compromitterends, geheims of belastends tussen te zitten.45 De toch al zo gekwetste ontslagen bewindsman hield aan deze affaire een trauma over. ‘Ik verkeer nog altijd in de positie,’ verklaarde hij op 9 november 1948 tegenover de Enquêtecommissie, ‘dat ik eerst door de inbraak van de heer Gerbrandy en door de reputatie, die ik daardoor heb opgelopen, en vervolgens door een campagne, […] alsof ik misbruik van mijn ambt heb gemaakt en op allerlei wijzen mij zou hebben misdragen, een aanmerkelijk geschandvlekt man ben in dit land.’46 Drees deed een jaar na de oorlog onderzoek naar de inbraak en de gehele negatieve beeldvorming rond Van Heuven Goedhart. Drees was toen minister van Sociale Zaken in het naoorlogse kabinet-Beel, maar vermoedelijk werd hij bij deze kwestie betrokken als oud-verzetsman en partijleider van de Partij van de Arbeid, waarvan ook de persoon in kwestie deel uitmaakte. Drees oordeelde dat het openbreken van de bureaus bewust belastend bedoeld was geweest en dat van het ‘wegwerken’ van Van Angeren niets was gebleken. Bovendien werd nauwelijks aandacht besteed aan de klachten van Van Heuven Goedhart. Dat had te maken met het feit dat de ministerraad de inbraak tegelijkertijd behandelde met een andere kwestie, waarin de oudminister ook weer een onbedoelde hoofdrol speelde.47
Inbeslagname van brieven Na de inbraak was het nog niet gedaan met het bezoedelen van diens blazoen. Tijdens het verhoor bij die Parlementaire Enquêtecommissie ontstond nogal wat verwarring over de aard van de brieven. Aanvankelijk dacht Gerbrandy dat de commissie het over een andere zending had, ook aan Bosch van Rosenthal maar tevens aan Parool-man Frans Goedhart, beiden hechte vrienden van de oud-minister. Die correspondentie dateerde echter van een kleine maand na de inbraak. Eind maart had hij alsnog toestemming gekregen om naar Oisterwijk te gaan om de boedel van zijn kwartiermakerschap op te ruimen. Op een morgen reed een auto van de staf van prins Bernhard voor, met daarin een dame die zich voorstelde als freule M.C. van Hardenbroek van Ammerstol. Zij ver313
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 314
telde dat zij als koerierster tussen het bevrijde en bezette Nederland pendelde. In die hoedanigheid had ze Bosch van Rosenthal ontmoet, die haar had verzocht om in het bevrijde deel inlichtingen te zoeken waarvan hij al maanden verstoken was. Als voorzitter van de Vertrouwensmannen had hij het idee dat dit college in toenemende mate buitenspel werd gezet. Om te weten wat er aan de hand was, had hij de freule de naam van Van Heuven Goedhart genoemd.48 Die had daar wel oren naar: sinds hij minister-af was kon hij geen berichten meer sturen via Bureau Inlichtingen, waarmee de verhoudingen toch al maanden zoek waren. Na een check van de betrouwbaarheid van de freule schreef hij twee brieven: één voor de voorzitter van het College van Vertrouwensmannen, de ander voor Frans Goedhart.49 Het waren persoonlijke ontboezemingen over zijn ministersperiode, de afloop daarvan, de relatie met belangrijke tegenspelers zoals Kruls van het Militair Gezag en prins Bernhard van de Binnenlandse Strijdkrachten. Opmerkelijk en naïef was dat hij deze beide personen hoogachtte, alle ellende die ze hem gebracht hadden ten spijt. Ze hadden alleen beiden de zwakte geen goede medewerkers te kunnen kiezen, waarbij de inmiddels tot overste opgeklommen Van Houten hem het meest dwarszat. Zijn conclusie na zijn ministerschap en het daaropvolgende ontslag: ‘Ik heb derhalve niets om handen. Dat is verschrikkelijk en ik wenschte, dat ik nimmer naar Londen ware gegaan. Welk een allerverschrikkelijkste deceptie.’50 De freule gaf de brieven aan een collega-koerier die bij de Binnenlandse Strijdkrachten werkte. Die bleek niet betrouwbaar: korte tijd later werd de correspondentie onderschept door Poolse militairen van de geallieerden, die deze aan de Britten gaven. Zij maakten de zaak aanhangig bij Bureau Inlichtingen.51 Chef Somer ontplofte toen hij werd geconfronteerd met deze poging tot illegale zending, want alleen Bureau Inlichtingen had het recht tot contact met bezet gebied. In een brief op poten aan de minister van Oorlog De Quay eiste hij dat Van Heuven Goedhart, zijn oude rivaal, op het matje zou worden geroepen. Misschien wat verblind door woede concentreerde hij zich alleen op de voor het Bureau Inlichtingen niet zo vriendelijke inhoud en de afzender. Het feit dat ze illegaal verzonden waren, meldde hij slechts in de marge terwijl dat formeel het enige was waaraan hij zich had mogen storen.52 De net aangetreden minister van Oorlog eiste daarop van Gerbrandy actie. Dat bij De Quay wat wraakgevoelens meespeelden, was evident: hij was door Van Heuven Goedhart neergezet als een ‘appeaser’, die het met de Duitsers in 1940 op een akkoordje had willen gooien.53 Gerbrandy zat er behoorlijk mee in zijn maag, maar had weinig keus. ‘Ik heb blijkbaar de opdracht om hem daarover te onderhouden aanvaard,’ zei hij. ‘Ik vond dat niet prettig. Het was een oude vriend, een oud-collega van 314
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 315
mij.’ Van Heuven Goedhart herinnerde zich dat hij door de premier voor een borrel was uitgenodigd in diens hotel in Londen. Eenmaal aangekomen bleek het volgens hem om een soort verhoor te gaan. ‘Dat onderhoud kreeg een onaangename, een piquante zijde,’ bevestigde ook Gerbrandy. Wat het minstens zo pikant maakte was dat ook tijdens deze bijeenkomst vooral de inhoud van de brieven onderwerp van gesprek was en niet de al of niet illegale manier van verzending. De ‘beklaagde’ ontkende dat deze verzending tegen de regels van Bureau Inlichtingen had plaatsgevonden: nu hij oud-minister was, had hij het recht om, zoals iedere burger, met vrienden waar dan ook ter wereld te corresponderen.54 Van Hardenbroek oordeelde later dat Somer wel erg op zijn tenen getrapt reageerde. Koeriers reisden volop illegaal over en weer tussen bevrijd en bezet gebied, juist omdat het Bureau Inlichtingen daarin zo jammerlijk faalde.55 Drees oordeelde in zijn eerder aangehaalde onderzoek dat Van Heuven Goedhart in deze kwestie qua toon en manier van verzending te ver was gegaan.56 Het gesprek met Gerbrandy werd vastgelegd in een heus proces verbaal, waarin stond dat tegen niemand verdere actie werd ondernomen. Het betekende echter wel het einde van de vriendschap. De datum van dat verslag van 30 april was ook saillant: vijf dagen voor de bevrijding.57 In bevrijd Nederland dansten die vijfde mei miljoenen mensen op straat, dol van vreugde, dronken van opluchting. Maar Van Heuven Goedhart zat vast in Londen. ‘Ik schijn niet meer naar Nederland te “mogen”, totdat ik als “repatrieerende” te zijner tijd daarvoor in aanmerking word gebracht,’ had hij zijn vriend Bosch van Rosenthal in de ‘verboden’ brief al geschreven. ‘Ik moet er dus mee rekenen, dat ik eerst maanden na de bevrijding terugkeeren kan. Tot zolang dan. “Voorwaarts Vaderland”!’58 Het was een droevige apotheose na vijf jaar bezetting.
Hoog gestegen en diep gevallen Wat moest hij doen, werkloos maar ook rusteloos als hij was, alleen dolend in een feestend Londen? Hij ging een boekje schrijven. De reis van ‘colonel Blake’, bedoeld voor zijn beide dochters Karin en Bergliot, die hij al ruim drie jaar niet had gezien. Hij wilde hen laten delen met wat hij had meegemaakt tijdens zijn vlucht uit Nederland, zijn barre tocht over de Pyreneeën en het doel daarvan: Londen. Zodat ze zouden weten en misschien begrijpen waarom ze het zo lang zonder hun papa hadden moeten stellen.59 Het werd een verhaal zoals hij dat vroeger aan de rand van hun bedjes vertelde. Met één belangrijk verschil: nu waren het geen dartelende kabouters of elven die uit zijn fantasie voortsproten.60 Het was echt gebeurd. En het begon precies een jaar geleden, in april 1944: een man uit de boezem van het verzet, opgejaagd door de Duitse bezetter, vertrekt als boodschapper naar de regering aan de overkant. 315
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 316
Twaalf maanden later was hij hoog gestegen en diep gevallen. Hij was onthaald als Engelandvaarder, geprezen door de koningin, in het kabinet gehaald om daarvan het prestige te redden, hij was zij aan zij opgetrokken met de premier, met wie hij een hechte vriendschap had gesloten. Hij had zijn eerste aanvaringen gehad met Bureau Inlichtingen, hij was uit de gratie geraakt bij Wilhelmina, een strijd aangegaan met het Militair Gezag en de Binnenlandse Strijdkrachten, die hij uiteindelijk niet had gewonnen. Hij verloor ook krediet bij zijn collega-ministers, zelfs Gerbrandy kon hem niet meer verdedigen. Het culmineerde in zijn definitieve ontslag, dat hij in de voorbije maanden eerder zelf twee keer had ingediend en net zo vaak ingetrokken. ‘Maar ik heb veel geleerd,’ zo vatte hij dit alles samen in de brief aan Bosch van Rosenthal.61 Had hij ondanks de verloren strijd het gelijk toch aan zijn zijde gehad? Colonel Blake was uit bezet Nederland vertrokken met de opdracht aan de regering in Londen duidelijk te maken wat er bij de illegaliteit leefde. Dat die illegaliteit als eenheid niet bestond, lag in de keuze van de boodschapper besloten. Van Heuven Goedhart was een representant van een stroming binnen het verzet die zich liet leiden door diep gewortelde democratische ideeën en die voeling had met religieus-socialistische opvattingen. Zelf geëvolueerd van christen tot humanist vervulde hij een brugfunctie tussen het barthiaans gedachtegoed dat bij Vrij Nederland leefde, de linkse ideeën van Het Parool en de degelijk constitutioneel denkende Bosch van Rosenthal c.s. Niet zonder reden concludeerde hij in maart 1945 dat deze groeperingen door de bezetting naar elkaar toe waren gegroeid, dat daarbinnen het radicalisme en het conservatisme waren verdwenen. Hij voorspelde dat de Vrijzinnig Democratische Bond zou opgaan ‘in een verbreede s.d.a.p.’; wat in 1946 inderdaad zou gebeuren.62 Hij hoopte, nee verwachtte, dat de bevrijding een ‘herboren vrijheidsbegrip’ zou brengen ‘van een vrijheid, die niet alleen is “freedom of” maar ook “freedom from”. Wij willen een wereld: vrij van gebrek, vrij van vrees, met vrijheid om te leven zooals het waardige, gelijkwaardige menschen te leven past. Zulk een wereld is de democratische en zij alléén. Haar overeind te brengen, niets en niemand te ontzien om dat doel te bereiken, ziedaar de eenige plicht die wij allen dragen jegens de miljoenen, die deze jaren zijn gevallen.’ Woorden, uitgesproken voor de Democratische Vereniging, ruim een week voordat hij als minister moest vertrekken. Hij sloot die redevoering op 15 februari 1945 af met een gedicht van de door hem bewonderde en daarom vaak geciteerde Albert Verwey: ‘Klein zij de taak, maar sterk de wil / Die haar met vaste trouw volvoert; / Wie zóó doet heeft in zich zijn spil / Waaraan geen verdre chaos roert.’63 Waar deze democraat pur sang niets van moest hebben, was het radicalisme, of dat nu van links of van rechts kwam. Van de communisten had hij in be316
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 317
zet Nederland noch in Londen last gehad. Maar dat gold niet voor de rechts reactionaire neigingen die de Ordedienst vertoonde, en daarmee samenhangend het gevaar van een Militair Gezag in overgangstijd. Direct na aankomst in Londen leidde dat tot het conflict met Bureau Inlichtingen, waar men de komst van deze volgens hen linkse verzetsstrijder met argusogen had gevolgd. Van Heuven Goedhart sprak op zijn beurt openlijk zijn afkeer uit over de Ordedienst en de relaties die deze had met de top van Bureau Inlichtingen. Het bevestigde zijn vrees voor een naoorlogs militair getint bewind, waarover men zich zo veel zorgen had gemaakt in de Grebbecommissie en bij Het Parool. De heftigheid van de ontkenningen van vooral het duo Somer-Van Houten konden de feiten niet verhullen. Integendeel, juist de onfatsoenlijke manier waarop het tweetal nadien te werk ging, bevestigde het gelijk van de voormalig verzetsman. Er leefden daar wel degelijk autoritair getinte machtsaspiraties: de brief van augustus 1944 van Van Houten was hiervan slechts een voorzetje. In de ‘kidnapaffaire’ en het incident van de in beslag genomen brieven speelde deze rechterhand van Wilhelmina en prins Bernhard, al dan niet samen met Somer, een belangrijke rol. In combinatie met de inbraak waren ze bedoeld om het functioneren van de minister onmogelijk en daarna de persoon Van Heuven Goedhart zwart te maken. De inmiddels tot minister van Sociale Zaken opgeklommen oud-verzetsman Drees bevestigde dat later in zijn onderzoek impliciet.64 Het Bureau Inlichtingen was een machtig apparaat: het had formele maar vooral sterke informele banden met het koninklijk huis. Nadat Van Houten was ingedeeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten en de rechterhand werd van prins Bernhard, breidde die invloed zich bijna ongelimiteerd uit. In de strijd om de arrestatiebevoegdheid wist hij niet alleen de illegaliteit mee te krijgen (de Strijdkrachten waren uit haar gelederen gevormd), maar daardoor ook het Militair Gezag, dat er veel aan was gelegen sterke bondgenoten te hebben om zijn positie in bevrijd Nederland te vestigen. Bovendien verkreeg dat Militair Gezag zo toegang tot het koninklijk domein. Elk der partijen (illegaliteit, Militair Gezag, koninklijk huis) was afhankelijk van, maar droeg ook bij aan deze oppermachtige kongsi: één voor allen, allen voor één. Van Heuven Goedhart vatte dat later zo samen: ‘Hoe bedenkelijk de ontwikkeling in het Zuiden is geweest; hoe roekeloos de laatste Kabinetswisseling was; hoe er gespeeld is met competenties en hoe allerlei machten door elkaar zijn gehaspeld.’65
Onconstitutionele Wilhelmina Van Heuven Goedhart was zijn ministerschap begonnen in de overtuiging dat hij zijn opvattingen vanuit de illegaliteit in daden kon omzetten. Daden die bovendien vertaald moesten worden in concrete maatregelen en wetten, 317
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 318
een situatie waarvan hij als verzetsman slechts had durven dromen. Omdat hij Engelandvaarder was en bij zijn eerste optredens in Londen met vernieuwende ideeën was gekomen, steeg hij snel in aanzien bij de regering en bij de koningin. Dat laatste was weer even snel voorbij, door de invloed van Van Houten, maar vooral ook omdat vernieuwing bij hem niet betekende: onparlementair en onconstitutioneel. Daarin verschilde hij principieel van mening met de nogal autocratisch redenerende en vooral regerende Wilhelmina. En hij botste tegelijkertijd met het Militair Gezag en de Binnenlandse Strijdkrachten over de arrestatiebevoegdheid. In zijn pogingen in bevrijd Nederland weer een begin van een rechtsstaat te herstellen, liep hij daarom vast. De tactiek van die coalitie was niet altijd even duidelijk, maar er zat wel een lijn in. De koningin had vanaf het begin van de oorlog een vernieuwingsagenda opgesteld. Wat die precies inhield, was zelfs voor haar niet helder, maar het betekende in ieder geval dat na de oorlog de politieke partijen (het parlement) hun invloed moesten afstaan ten gunste van de monarch, en dat voor een periode die door haar werd bepaald. Het mocht al merkwaardig heten dat een staatshoofd er dit soort opvattingen op na hield – die ze overigens ook voor de oorlog al had geuit66 – het was bepaald verontrustend dat ze daar medestanders voor zocht om ze ook daadwerkelijk uit te voeren. Aanvankelijk wierf ze die binnen Londense kringen, de benoeming van Van Lidth de Jeude was daarvan een voorbeeld. Toen dat geen effect had, vroeg ze door haar geadoreerde Engelandvaarders (Burger, Van Heuven Goedhart) om steun. En nadat ook die weigerden aan dergelijke autocratische plannen mee te werken, liet ze vertegenwoordigers uit bevrijd zuid-Nederland overkomen voor haar doel. Dat de koningin ‘een onafhankelijke en onderzoekende geest’ was, zoals haar biograaf Cees Fasseur beweert, klopte in ieder geval hier niet.67 Ze selecteerde alleen diegenen van wie ze aannam dat zij het wel met haar eens waren. Bleek dat niet het geval, dan werden ze afgeserveerd. Na de oorlog ontstond rond Wilhelmina een beeld van ‘bijna mythische proporties’ als ‘boegbeeld van het verzet’.68 Die kant van de medaille was terecht. De andere kant werd pas bekend nadat historicus De Jong er zijn licht over had laten schijnen: dat was die van een onconstitutioneel denkende en ook handelende dame. Fasseur bagatelliseerde dat als ‘staatsrechtelijke dagdromerij’: de plannen werden immers nooit uitgewerkt.69 Dat is niet juist. Drees merkte bij de honderdste geboortedag van Wilhelmina op dat zij in Londen wel degelijk had aangestuurd op een wijziging van de grondwet met meer macht voor de koning. ‘Zij meende dat in Nederland ook in die richting werd gedacht. Dat was echter een misverstand.’70 Fasseur beschrijft zelf een reeks pogingen van Wilhelmina om meer macht naar haar toe te trekken, die zelfs teruggingen tot het begin van de twintigste eeuw, toen ze net tien jaar de scepter droeg.71 Maar hoewel dat volgens de biograaf 318
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 319
nog als een ‘jeugdzonde’ kon worden weggezet, twijfelde ook hij aan haar oprechtheid toen ze veel minder jeugdig, als ruim zestigjarige, beloofde de grondwet te respecteren.72 De koningin had duidelijke en zeer onconstitutionele ideeën omtrent de vraag hoe Nederland direct na de bevrijding moest worden geregeerd: zijzelf consulteerde personen en op basis daarvan kon door haar een nieuw kabinet worden gevormd en nadien de Staten-Generaal worden samengesteld.73 ‘Wij zien daarin een groot gevaar, in het bijzonder voor de Kroon zelve die nimmer haar onschendbaren mantel, van constitutioneel stof geweven, mag afleggen,’ merkte Van Lidth de Jeude prozaïsch in zijn dagboek op.74 (Overigens had dezelfde minister vier jaar daarvoor bijna gelijkluidende voorstellen aan de koningin gedaan.75) Ze hoopte onder anderen Van Heuven Goedhart voor haar ideeën te winnen zodat die ze in het kabinet kon voorstellen, vergeefs, waarop deze Engelandvaarder voor haar had afgedaan.76 Ze weigerde het ontslag van Van Angeren, nadat ze hem daartoe eerder door haar houding had gedwongen, ze eiste daarentegen het ontslag van minister Kerstens, waarop de diepgelovige Gerbrandy knarsend opmerkte dat hij de houding van de koningin ‘onchristelijk’ vond.77 En ze drong de geplaagde premier in februari 1945 een kabinet op waarvoor ze zelf de samenstelling had geregeld.78 Haar eigen schoonzoon prins Bernhard werkte in februari 1945 – ten tijde van de kabinetscrisis – aan een soort van coup, waarna hij als regent zou moeten optreden.79 Zij was daarvan op de hoogte, zij had immers zelf al eens aan zo’n constructie gedacht, begin 1941.80 Haar weigering het besluit te tekenen voor een tijdelijke Staten-Generaal was uit constitutioneel oogpunt onreglementair, en tegenover het kabinetGerbrandy ii zelfs schofferend. Dat zij zich in Londen niettemin zo ongestraft kon opstellen, lag aan vier factoren. Ten eerste een premier die haar gedrag telkens met de ministeriële verantwoordelijkheid dekte. Dan het ontbreken van een parlement dat corrigerend had kunnen optreden.81 Vervolgens de kongsi die gaandeweg de oorlog machtiger werd en uiteindelijk in belangrijke mate bijdroeg aan de val van het kabinet begin 1945. Ten slotte de ministersploeg zelf, die zich te buiten ging aan onderling gekrakeel, daarin overigens energiek opgestookt door de koningin, het Militair Gezag, Van Houten en hun achterban.
Een boze olifant in een porseleinkast Toen Van Heuven Goedhart in juli 1944 minister van Justitie werd, was dat proces al in volle gang: de ontbinding van het kabinet, de strijd met de koningin en de eerste conflicten met het Militair Gezag. Hij was er aanvankelijk misschien blind voor; naïviteit was een aandoenlijke maar voor hem ook riskante 319
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 320
eigenschap, die versterkt werd door een zekere ijdelheid. Uit zijn correspondentie bleek dat hij wegliep met Wilhelmina en prins Bernhard. Voor de koningin toonde hij ook jaren later nog ‘bewondering, liefde, eerbied en aanhankelijkheid’, kennelijk vergetend of negerend hoe ze hem bruusk terzijde had geschoven.82 Hij had grote waardering voor de persoon Kruls. En juist deze drie prominente personen speelden een hoofdrol om hem een hak te zetten.83 Hij bond een compromisloze strijd aan met iedereen die het niet met hem eens was: het Bureau Inlichtingen, het Militair Gezag en de illegaliteit, die in zijn visie in bevrijd gebied helemaal geen illegaliteit meer was. Ook hier speelde zijn naïviteit hem parten: hij verkeerde in de veronderstelling dat de illegaliteit zich had laten inpalmen door de machtsaspiraties van het Militair Gezag, terwijl het precies andersom was.84 Hij keerde zich tegen collega-ministers, ja zelfs tegen zijn departement: zijn trouwe dienaar secretaris-generaal Van Angeren had vanaf begin januari 1945 voor hem ook afgedaan.85 Hij werd daarmee in de ogen van velen, ook van bondgenoten als Gerbrandy, een moeilijk mens en een onmogelijke minister. ‘Hij had overal vijanden en hij stond bekend als iemand, waarmee moeilijk viel samen te werken,’ merkte Van Hardenbroek op, die hem al vanuit zijn Parool-tijd kende.86 Er bestaat geen profielschets voor de functie van een minister. Enige souplesse, diplomatie en een politiek strategisch inzicht hoe een vooropgezet doel bereikt kan worden, waarbij compromissen niet zijn uitgesloten, kunnen het werk aanzienlijk vergemakkelijken. Dat gold zeker voor het wespennest waarin Van Heuven Goedhart terecht was gekomen. Iemand met een politieke neus had in zo’n situatie een meer afwachtende houding aangenomen, zich vergewist van voldoende medestanders en een lijn uitgestippeld met verschillende ontsnappingsmogelijkheden. Zo niet deze verzetsman. Hij begon zijn nieuwe baan net zoals in het verleden: op volle kracht erin, hij bepaalde wat er moest gebeuren en hoe dat moest gebeuren. Wie tegensputterde, kreeg de volle laag. Zo had hij dat als hoofdredacteur van De Telegraaf gedaan, zo was het bij het Utrechtsch Nieuwsblad gegaan, zo had hij ook Het Parool in 1942 uit het slop getrokken. Wat hij was vergeten was dat hij zo bij De Telegraaf tegen een muur was op gelopen, en dat deze onverzettelijke houding hem in Utrecht uiteindelijk ook zijn baan had gekost. En bij het illegale Parool had het alleen gewerkt omdat hij de onbetwiste leider was van een krant in verzet. Hij werd minister van Justitie in misschien wel de moeilijkste periode van de oorlog, in het bijzonder voor deze portefeuille. Nederland was deels bevrijd, er moest als de wiedeweerga ‘terugkeerwetgeving’ komen, de zuivering moest worden ingesteld en uitgevoerd, de zwaar geschonden rechtsstaat moest worden hersteld en het hele justitiële en politionele apparaat moest weer overeind worden gezet. 320
Riemen_150x230 26-01-11 13:06 Pagina 321
Dat kon geen enkele bewindsman alleen, hij was aangewezen op samenwerking met andere partijen. In deze bijzondere situatie weigerden de meest aangewezen partners (Militair Gezag, illegaliteit) hun medewerking, omdat daarmee hun belangen niet werden gediend. Ze eisten omgekeerd juist dat zij het beleid in dezen zouden bedenken, opzetten en uitvoeren. Dat leidde tot heftige botsingen, die werden gevoed en aangescherpt doordat in de voorafgaande jaren een onderling verdeeld en zwak kabinet slechte en vaak tegenstrijdige besluiten had genomen over het gezag in bevrijd gebied. Van Heuven Goedhart probeerde recht te trekken wat krom was, maar bruuskeerde daarmee te veel relaties; verhoudingen die hij in dat proces nu juist zo hard nodig had. Drees nam het later voor de geplaagde bewindsman op: hij vond de wijze waarop de toenmalige minister van Justitie het arrestatiebeleid wilde regelen correct en zuiver ‘en uit oogpunt van den rechtsstaat, alleszins te verdedigen’.87 Bijna drie jaar later keek Van Heuven Goedhart zelf zo op deze periode terug: ‘Ik ben bereid om veel, enorm veel zelfs, dat in die dagen is geschied te verklaren uit de roes van de bevrijding, maar er is en blijft tussen verklaren en goedvinden een afstand en wanneer een Minister die afstand met zijn ministeriële verantwoordelijkheid niet overbruggen kan, mag hij niet bereid zijn die afstand af te leggen.’88 Die analyse was helder, maar hij had helaas absoluut niet de gaven om in deze uiterst ingewikkelde en precaire situatie de juiste stappen te zetten, beslissingen te nemen en keuzes te maken. In plaats daarvan liep hij bulderend van woede door zijn departement, de ministerraad, het bevrijde gebied: als een olifant door een porseleinkast met daarin veel actoren, factoren, gevoelens en gekrenkte ego’s. Die hadden elkaar snel gevonden, zo moest ook hij jaren later toegeven: ‘Ik heb mijn ontslag van Minister van Justitie aan niets anders te danken dan aan die arrestatiepolitiek in het zuiden, weshalven men mij namelijk vanwege de illegaliteit het vertrouwen heeft opgezegd.’89 Na zeven maanden en elf dagen was het voorbij met zijn ministeriële carrière. Hij was een diep gekrenkt, zwaar aangeslagen en verbitterd man. Aangeslagen, zeker, maar niet verslagen. Op een van die mooie voorjaarsdagen in feestend Londen tekende hij met zwarte pen op een snipper papier een bootje in zwaar weer. In een boog schreef hij daarboven: ‘Geen Jammerklacht verbetert Het Getij’: G. J. v. H. G., het waren de initialen van zijn naam. En het werd vanaf toen het beeldmerk, de lijfspreuk maar vooral de drijfveer van Gerrit Jan van Heuven Goedhart.90
321