Introductie door de LSA: Op letselschadegebied zijn er vele interessante ontwikkelingen gaande. Door recente gebeurtenissen zoals de rampen in Enschede en Volendam is er opnieuw aandacht gekomen voor de positie van ongevalsslachtoffers. Deze aandacht is gerechtvaardigd, al was het alleen maar omdat bij deze rampen vele slachtoffers en derhalve grote belangen zijn betrokken. Echter ook wanneer het totale aantal slachtoffers van niet-massale ongevallen (neem alleen al de verkeersongevallen) in beschouwing wordt genomen, kan men niet ontkomen aan de conclusie dat de problemen die ontstaan bij de afwikkeling van letselschadekwesties, problemen van nationale omvang zijn. Het is dan ook noodzakelijk de praktijk van de letselschaderegelingen steeds weer onder de loep te nemen en kritisch te bekijken. De Vereniging van Letselschadeadvocaten (LSA) wil via haar website een forum bieden waar gediscussieerd kan worden over mogelijke verbeteringen van de wijze waarop letselschades afgehandeld worden. De LSA wil hiermee een bijdrage leveren aan de maatschappelijke discussie die zich voltrekt. Wij nodigen u uit om kennis te nemen van de onderstaande mening van mr. R.A. Sleeuw, (LSA-)advocaat te Makkum. Eerder verscheen van de hand van deze advocaat over hetzelfde onderwerp een artikel in het tijdschrift Letsel & Schade nr. 2 – 2001, p 22 e.v., met de titel ”De Stichting Collectieve Regeling Personenschade; van dispuut naar dialoog, van chaos tot structuur.” Wij verwijzen u naar dit artikel voor een nadere uiteenzetting. Tot slot: het stuk van mr. Sleeuw is op persoonlijke titel geschreven en bevat dan ook geen algemeen LSAstandpunt. Wij hopen dat het stuk aanleiding geeft tot discussie en een betere doordenking van het huidige letselschade-regelingsproces. Column van R.A. Sleeuw:
LETSELSCHADESTICHTING VERBETERT RECHTSPOSITIE ONGEVALSSLACHTOFFERS
De rechtspositie van ongevalsslachtoffers laat ernstig te wensen over. Het is - vooral ook gemeten naar aantallen slachtoffers - een nationaal probleem van grote omvang. Elk jaar vallen in het verkeer ruim duizend doden en een kleine twintigduizend gewonden. Daarnaast zijn er dan nog de vele duizenden slachtoffers van bedrijfsongevallen en van medische fouten. Naar het zich laat aanzien is het aantal slachtoffers dat jaarlijks moet aankloppen bij een WA-verzekeraar groter dan het aantal personen dat een beroep doet op de Algemene Bijstandswet. De problematiek haalt regelmatig (meestal in negatieve zin) de publiciteit. Het Tros TV-programma 'Radar' dat op 24 september 2001 werd uitgezonden was geheel gewijd aan de problematiek rond de letselschaderegeling. Tegen de 60.000 mensen reageerden op deze uitzending. Er zijn veel mensen in Nederland die - op grond van hun functie in het bedrijfsleven of uit hoofde van hun ambtelijke of politieke positie - in staat zijn de praktijk van de letselschaderegeling te beïnvloeden. Noblesse oblige; als men de schrijnende en zeer omvangrijke problematiek onder ogen ziet dan mogen deze functionarissen zonder meer op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid worden aangesproken. Het gaat om een grootschalige misstand. Als deze verantwoordelijkheid niet wordt genomen dan verwordt een nationaal probleem tot een nationale schande. Waar de Rijksoverheid in gebreke blijft om sturend en ordenend op te treden wordt men (wederom) bevangen door een gevoel van schaamte bij een falend bestuur. In het voorjaar van 2001 werd door schrijver dezes de Stichting Collectieve Regeling Personenschade opgericht. Met het initiatief wordt beoogd de praktijk van de letselschaderegeling te herstructureren en te uniformeren, zodanig dat nijpende problemen op betrekkelijk eenvoudige wijze worden ondervangen. Daarbij gaat het om zeer belangrijke zaken als de efficiëntie van het schaderegelingsproces (en dus om de snelheid van afhandeling van individuele gevallen), om tijdige en adequate
2
bevoorschotting, om rechtszekerheid (dezelfde uitkomsten in vergelijkbare gevallen), om de (financiële) onafhankelijkheid van de voor slachtoffers optredende belangenbehartigers, om normering en om een kosteloze toegang tot de rechterlijke macht. Dat daarnaast een aanzienlijke reductie van de transactiekosten kan worden bewerkstelligd is een belangrijk bijkomend voordeel. Binnen de stichting zouden gekwalificeerde LSA-slachtofferadvocaten (in loondienst) gaan samenwerken met schaderegelaars die door verzekeraars bij de stichting worden gedetacheerd. De opzet is zodanig dat de onafhankelijkheid van de advocaten volkomen is gewaarborgd. Gestructureerd polderen in plaats van conflicten zoeken. Een toelichting. Verzekeraars doen goed werk. Iedereen loopt risico's. De gevolgen van een ongeval zijn vaak zo groot dat een individu die zelf niet kan dragen. Een groot aantal mensen betaalt premie. Verzekeraars ontvangen zo de middelen om een relatief klein aantal getroffenen schadeloos te stellen. Verzekeraars voorzien op deze manier in een belangrijke maatschappelijke behoefte. Verzekeraars dienen te voldoen aan normale bedrijfseconomische doelstellingen. Ze moeten dus ook winst te maken. Daar is niets op tegen. De winst zit in de marge tussen premie-inkomsten en schade. Bij een stijgende schadelast dient de premie te worden verhoogd. Als bij een stijgende (premie-)omzet de marge procentueel gelijk blijft hebben verzekeraars baat bij een stijgende schadelast omdat de winst - nominaal gezien - stijgt. Het afstemmen van de premie op de te verwachten schadelast is specialistenwerk. Daar behoren verzekeraars goed in te zijn. De premies moeten zodanig hoog zijn dat de winstmarge wordt gehaald, anderzijds niet zo hoog dat het bedrijf niet meer kan concurreren. Premiestelling is dus een zaak van goed ondernemerschap. Een onjuiste inschatting straft zich af in de winstsfeer. Missers mogen niet op slachtoffers worden afgewenteld. Een stijgende schadelast betekent een verandering ten opzichte van een eerdere situatie. Als het aantal slachtoffers gelijk blijft betekent een stijgende schadelast een toename van de gemiddelde schade per slachtoffer. Dat zou er op kunnen wijzen dat slachtoffers in de oude situatie - toen de schadelast dus geringer was - te weinig ontvingen. Het is immers niet voorstelbaar dat meer 'teveel' betekent. Een toename van de schadelast zou als doel-stelling legitiem kunnen zijn omdat een slachtoffer recht heeft op volledige schadeloos-stelling. Meer betekent dan vollediger dan vroeger. Een stijgende schadelast impliceert zo bezien een rechtvaardiger samenleving. Als de Stichting Collectieve Regeling Personenschade operationeel zou worden dan kan worden aangenomen dat een eventuele stijging van de schadelast zeer geleidelijk aan het licht zou treden. Omdat met de voortdurende activiteit binnen de stichting steeds meer relevante data beschikbaar komen wordt de toekomstige schadelast beter en nauwkeuriger voorspelbaar. Daarmee ontstaat dus een mogelijkheid de premie veel zuiverder op toe- komstige ontwikkelingen af te stemmen. Premiestijging die wordt veroorzaakt door een stijgende schadelast wordt door het publiek vrij makkelijk geaccepteerd. Bij de verplichte WAM-verzekering vormt premiestijging voor verzekeraars overigens geen bedrijfsrisico.
3 Na een ongeval is een slachtoffer in de eerste plaats bezig met zijn herstel. Op de zieken-huisopname volgt meestal een periode van voortdurende behandeling en revalidatie. Het bestaan is ontwricht; de toekomst ziet er heel anders uit. Dan moet de schade worden geregeld. Zodra de belangenbehartiger van het slachtoffer zich bij de verzekeraar heeft gemeld schakelt de verzekeraar een schaderegelaar in. Vervolgens graven de beide belangenbehartigers zich in. De verzekeraar - die de aansprakelijkheid erkent - beroept zich op het oordeel van de medisch adviseur. Die laat nog wel eens weten geen ongevals-gerelateerde gevolgen te zien. Hij stelt zich bijvoorbeeld op het standpunt dat de situatie 'zonder ongeval' dezelfde zou zijn geweest omdat het slachtoffer zich vóór het ongeval ook al eens met soortgelijke klachten tot een medicus had gewend. En zouden deze klachten niet zijn opgetreden dan zouden er toch beperkingen zijn ontstaan omdat het slachtoffer zich vóór het ongeval ook al eens voor iets anders had laten behandelen. Het kost soms veel tijd de verzekeraar van het ongelijk van de medisch adviseur te overtuigen. Het schaderegelingsproces voltrekt zich in een sfeer van confrontatie en conflict. Nevenbelangen dragen bij aan de verslechtering van het onderhandelingsklimaat. Denk daarbij vooral aan de economische belangen van de commercieel opererende expertisebureaus. Deze dingen allemaal naar de gunsten van verzekeraars en ze zijn onderling in een felle concurrentiestrijd verwikkeld. Letselschaderegeling is een loopgravencultuur. Er wordt in de eerste plaats gezocht naar problemen, pas in tweede instantie naar oplossingen. Geen hoopgevend vertrekpunt als het de bedoeling is het eens te worden over vele verschillende relevante gegevens en uitgangspunten, waarover altijd wel discussie mogelijk is. Het is geen wonder dat het jaren kan duren voordat moeizaam overleg uitmondt in een wankel compromis. Voor het slachtoffer is het proces ingewikkeld, ondoorgrondelijk en veel te langdurig. Slachtofferexploitatie en secundaire victimisatie zijn inmiddels vertrouwde begrippen geworden. Binnen de Stichting Collectieve Regeling Personenschade kan het schaderegelingsoverleg op een efficiënte wijze en in een goede werksfeer worden gevoerd. Een open, eerlijke en reële benadering in plaats van achterdocht en vertragingstactieken. De loopgravencultuur maakt plaats voor goed overleg. Korte communicatielijnen maken het mogelijk adequaat en snel in te spelen op de behoefte van het slachtoffer. De werkwijze kan inzichtelijk worden. Omdat uit gedane zaken kan worden geleerd kan het proces worden genormeerd en geuniformeerd. Dat leidt dan weer tot gelijke oplossingen in vergelijkbare gevallen. De schaderegeling wordt zo betrouwbaarder, sneller en goedkoper. De rechtsposities van slachtoffer en verzekeraar zijn nu nog verre van gelijkwaardig. Het slachtoffer ziet zijn bestaan na het ongeval drastisch gewijzigd. Zijn toekomstperspectief is aan flarden. Veelal is er sprake van een dalend inkomen in combinatie met stijgende lasten. In die situatie is het slachtoffer afhankelijk van de verzekeraar. De verzekeraar verkeert tegenover het slachtoffer in een machtspositie: hij bepaalt wanneer en hoeveel er betaald wordt. Veelal te laat, vaak ook te weinig. Een slachtoffer dient zijn belangen te laten behartigen door een professional. Verzekeraars schakelen immers ook deskundigen in. Advocaten die lid zijn van de Verening van Letselschade Advocaten (LSA) zijn professionals. Zij kunnen zelf procederen, hetgeen hen een belangrijke voorsprong geeft op commerciële
4 schaderegelaars die geen advocaat zijn. Toch komt lang niet elk slachtoffer terecht bij een LSA-advocaat. Op weg naar een goede be-langenbehartiger komt hij langs een hele rij amateurs, geldkloppers en beunhazen. Kan van verzekeraars worden verwacht dat zij een slagvaardige en kundige belangenbehartiging voor slachtoffers propageren? Als beunhazerij en amateurisme moeten leiden tot een te lage schadevergoeding dan is dat in het voordeel van een verzekeraar die op de schadelast wil besparen. Waarom verwijzen de medewerkers van de bureau's voor slachtofferhulp eigenlijk niet ' standaard' naar LSA-advocaten? Met het optreden van een deskundige belangenbehartiger wordt de rechtspositie van het slachtoffer nog niet vergelijkbaar met die van de verzekeraar. De uitengerechtelijke kosten - waaronder het honorarium van de voor het slachtoffer optredende belangenbehartiger - komen voor rekening van de verzekeraar. Dat wil zeggen: als de zaak in der minne wordt geregeld. Als de rechter er aan te pas moet komen geldt evenwel de regeling van de proceskostenveroordeling. Een fictief maar aan de praktijk ontleend voorbeeld. Mevrouw A. is gewond geraakt. Zij heeft blijvende beperkingen die het haar verhinderen haar huishouden te doen zoals zij dat gewend was. Zij heeft behoefte aan huishoudelijke hulp en dat zal in de toekomst niet veranderen. Bovendien kan zij haar part-time job als naaister niet meer vervullen. Zwemmen en tennissen kan zij niet meer. Lange wandelingen behoren tot het verleden. Mevrouw A. werd gedurende anderhalf jaar na het ongeval be-handeld door een orthopaedisch chirurg en door een neuroloog. Zij werd drie maal ge-opereerd. De totale opnameduur was zes weken. Zij heeft zeer langdurig fysiotherapie gehad. Zij heeft een revalidatieprogramma doorlopen gedurende een half jaar. Zij heeft drie verschillende alternatieve genezers geconsulteerd, zonder resultaat. Kort na ontslag uit het ziekenhuis - zij had toen nog geen advocaat - werd zij bezocht door een schaderegelaar van de verzekeringsmaatschappij. Zij heeft dat bezoek als inbreukmakend en kwetsend ervaren. Opmerkingen die zij tijdens het gesprek met die schaderegelaar te goeder trouw maakte werden later (uit hun verband gerukt) aan haar advocaat tegengeworpen. In het kader van de schaderegeling is mevrouw A. onderzocht door een neuroloog, door een orthopaedisch chirurg, door een neuro-psycholoog en door een psychiater. Zij is thuis bezocht door een arbeidsdeskundige met wie zij haar beperkingen, haar huishoudelijke activiteiten en haar dagindeling heeft moeten bespreken. Zij voelt dat de relatie met haar echtgenoot en met haar twee nog thuis wonende kinderen - die zich overigens zeer hulpvaardig en begripvol opstellen - in bepaalde opzichten problematisch is geworden. Zij heeft daaronder te lijden en zij heeft depressieve klachten gekregen. Haar leven is totaal en in negatieve zin veranderd. Sedert het ongeval zijn ruim drie jaren verlopen. In die periode heeft mevrouw A. veel kosten gemaakt. Voor het onderhoud van de tuin - eens haar lust en haar leven - moest een zwartwerker worden aangetrokken. De door de verzekeraar uitgekeerde voorschotten waren niet toereikend om op een goede manier te voorzien in de noodzakelijk hulp. Het inkomen dat zij als naaister verdiende is met de arbeidsvreugde die zij in dat werk vond weggevallen. Mevrouw A. is het schaderegelingsproces volkomen beu. De LSA-advocaat van mevrouw A. becijfert de schade op een totaal van € 160.000,-. De verzekeraar wil de schade echter slechts tot een bedrag van € 80.000,- erkennen. In het kader van een minnelijke regeling wil de verzekeraar echter wel € 90.000,betalen. Mevrouw A. zou daar dan € 70.000,- aan tekort komen. Het voorstel (€ 90.000,-) vervalt als mevrouw A. gaat procederen. In dat geval zal de verzekeraar
5 vasthouden aan het standpunt dat de schade slechts € 80.000,- bedraagt. Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat mevrouw A. in dit stadium al door de bocht gaat en het aanbod (€ 90.000,-) accepteert. Als mevrouw A. moet gaan procederen dan loopt zij de kans dat het proces zich nog eens drie jaar voortsleept. Er is geen garantie dat zij krijgt waar zij recht op meent te hebben. Verliest zij het proces dan moet zij haar advocaat betalen voor de processuele bijstand die deze heeft verleend. Daarnaast komen voor haar rekening het griffierecht en de mogelijke andere kosten die in de loop van de procedure moesten worden gemaakt. Tenslotte kan zij worden veroordeeld in de proceskosten van haar wederpartij. Stel dat deze proceskostenveroordeling € 7.000,- beloopt en dat de aan haar zijde vallende kosten (griffierechten, advocaat, deskundigen etc.) € 25.000,- bedragen. Dan loopt zij dus het risico slechts € 48.000,- over te houden. Als mevrouw A. het proces wint dan moet zij evengoed haar advocaat en de overige procedurele kosten betalen. Daar staat tegenover dat de verliezende verzekeraar wordt veroordeeld in de proceskosten. Die proceskostenveroordeling (€ 7.000,-) is echter bij lange na niet kostendekkend. Van de genoemde € 25.000,- blijft sowieso € 18.000,voor rekening van het slachtoffer. Van de € 160.000,- die zij ontvangt blijft dus € 142.000,- over. De verzekeraar (die wel weet dat mevrouw A. in moreel opzicht aan het eind van haar Latijn is en die ook op de hoogte is van de nijpende financiële situatie waarin zij - vooral ook als gevolg van de ontoereikende bevoorschotting - is komen te verkeren) ziet een proces niet zitten. De kans dat de verzekeraar het proces verliest is bepaald niet denkbeeldig en ook de verzekeraar komt voor een kostenpost van € 25.000,- te staan. Toch betaalt de verzekeraar niet wat er gevorderd wordt. Als een procedure eigenlijk niet meer te voorkomen is doet de verzekeraar een laatste regelingsvoorstel: in plaats van € 90.000,- kan er wel € 100.000,- worden betaald. Het is een laatste bod. Het vervalt als het niet wordt geaccepteerd en in dat geval blijft de verzekeraar zich op het standpunt stellen dat de schade niet meer bedraagt dan € 80.000,-. In de meeste gevallen accepteert een slachtoffer een dergelijk regelingsvoorstel alsnog. Het vooruitzicht op een langdurig civiel proces waarvan de uitkomst niet te voorspellen valt, de mogelijke financiële consequenties, de doorlopende confrontatie met een traumatische gebeurtenis, het voortdurend geldgebrek, het is verre van aantrekkelijk. Als het slachtoffer de € 100.000,- accepteert bespaart de verzekeraar € 60.000,- op de schade. Dit is een zeer gebruikelijke gang van zaken. Het probleem kan slechts worden opgelost als slachtoffers kosteloos kunnen procederen. Daarin voorziet de Stichting Collectieve Regeling Personenschade. Door het proceskostenprobleem te elimineren verbetert de rechtspositie van het slachtoffer aanzienlijk. Advocaten behoeven bij hun beslissing om te procederen geen rekening meer te houden met de draagkracht van hun cliënt. Deze oplossing is voor slachtoffers echt kosteloos, in tegenstelling tot het 'no cure-no pay'-systeem, waarin iedereen die een schadevergoeding ontvangt een aanzienlijk percentage dient af te dragen. Advocaten werken in dienst van de stichting tegen een vast salaris. Zij zijn dus niet meer financieel te manipuleren. Dat risico bestaat wel in de huidige situatie waarin de belangen- behartiger van het slachtoffer feitelijk wordt betaald door de verzekeraar. Deze financiële onafhankelijkheid leidt - in combinatie met de kosteloze
6 procesvertegenwoordiging – tot een veel slagvaardiger advocatuur in letselschadezaken. De rechtspositie van de beide partijen wordt zo veel gelijkwaardiger. Er ligt een plan om het initiatief in een proefopstelling op haalbaarheid en effectiviteit te toetsen en te evalueren. Omdat met ervaren krachten kan worden gewerkt kan een proefproject op zeer korte termijn operationeel zijn. Het experiment rendeert ook terstond omdat direct met de afwikkeling van schadegevallen kan worden begonnen. Als de verwachtingen uitkomen dan kan de letselschaderegeling ook veel goedkoper worden. De aanloopkosten kunnen waarschijnlijk snel worden terugverdiend. Waar wachten we nog op? Op de medewerking van Rijksoverheid en verzekeraars. R.A. Sleeuw, januari 2002.