M. PARLEVLIET / J.P.W. VERSPAY
Programma van Eisen voor een inventariserend veldonderzoek in het plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant)
14
AACnotities
april 2007,versie 2.0, definitief
Opdrachtgever
Gemeente Geldrop-Mierlo
Auteurs Intern goedgekeurd Redacteur Goedgekeurd door bevoegd gezag Namens deze
M. Parlevliet, J.P.W. Verspay BA, C.W. Koot H. van Londen C.L. Nyst Gemeente Geldrop-Mierlo H. Snijders
Versie
2.0 definitief
ISBN 978-9078863-01-4 ISSN 1871-8523 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam © AAC/Projectenbureau, Amsterdam 2007
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
2
INHOUD 1 administratieve gegevens 4 2 aanleiding en doel van het onderzoek 5 2.1 aanleiding 2.2 doel 2.3 selectiebesluit 3 resultaten van het tot dusverre uitgevoerde onderzoek 7 3.1 landschappelijke en aardwetenschappelijke context 3.2 resultaten van de bureaustudie en een verkennend booronderzoek 3.3 archeologische verwachting per periode 3.4 archeologische verwachting voor sporen en vondsten 3.5 complexiteit 4 vraagstelling 15 4.1 onderzoekskader 4.2 onderzoeksvragen 4.3 aanbevelingen 5 veldwerk 17 5.1 onderzoeksmethode 5.2 voorbereiding 5.3 strategie 5.4 bijzondere gevallen 5.5 fysisch-geografisch onderzoek 5.6 structuren en sporen 5.7 anorganische artefacten 5.8 organische artefacten 5.9 paleo-ecologische resten 6 uitwerking en conservering 20 6.1 analyse fysische geografie 6.2 structuren en grondsporen 6.3 anorganische artefacten 6.4 organische artefacten 6.5 paleo-ecologische resten 6.6 laboratoriumdateringen 6.7 waardestelling & (selectie-) advies 6.8 conservering 7 eindproduct: rapportage en deponering 22 7.1 te leveren product 7.2 inhoud eindrapport 7.3 verschijning en oplage eindrapport 7.4 deponering 8 randvoorwaarden 24 8.1 personele randvoorwaarden 8.2 planning uitvoeringsperiode en opleveringstermijn veldwerk 8.3 uitvoeringscondities veldwerk 8.4 externe bepalingen 8.5 kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie 8.6 procedure toetsing eindproduct door het bevoegd gezag Literatuur 26 Gebruikte afkortingen 28 Bijlagen 29 1. Waarderingscriteria en parameters bij een inventariserend veldonderzoek AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
3
2.
Lijst van producten, eenheden en hoeveelheden
Figuren
33 1. Ligging van het plangebied binnen de gemeente Geldrop-Mierlo 2. Archeologische verwachting op het onderzoeksterrein 3. Voorgeschreven ligging van de proefsleuven binnen het plangebied
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
4
1
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET ONDERZOEKSGEBIED
Provincie Gemeente Plaats Toponiem Projectnaam Kaartblad X-coördinaten/ Y-coördinaten Omvang totale plangebied Kadasternummers
CMA/AMK-status CAA-nummer / CMA-nummer Monument- en waarnemingsnummer OM-nummer Aard huidige inrichting Perioden en complextypen Plaats binnen archeologisch proces Start veldwerk Duur veldonderzoek Doorlooptijd incl. rapportage
Noord-Brabant Geldrop-Mierlo Mierlo Luchen GM-LU-06 51H 169.662 – 170.542/ 383.402 – 384.330 49.600 m2 F 2926 F 2928 F 3558 F 5287 F 5318 F 5319 F 5320 L 304 L 307 L 309 L 310 L 315 L 319 L 324 L 329 L 340 L 341 L 342 L 346 L 347 L 348 L 530 L 578 L 579 L 582 L 645 L 646 L 647 L 649 L 705 L 735 L 742 L 750 L 803 L 806 L 814 L 827 L 887 L 898 L 903 L 905 Niet van toepassing Niet van toepassing Niet van toepassing Aan te vragen door uitvoerder Akker- en grasland Vooralsnog onbekend Inventariserend veldonderzoek (IVO) d.m.v. proefsleuven Drie weken na opdrachtverlening 15 werkweken 11 maanden
GOEDKEURING: Opsteller Handtekening:
Opdrachtgever Handtekening:
Bevoegd gezag Handtekening:
Amsterdams Archeologisch Centrum/Projectenbureau mw. dr. H. van Londen Turfdraagsterpad 9, 1012 XT Amsterdam Tel.: 020-525 7233 / fax: 020-525 5831
[email protected] Gemeente Geldrop-Mierlo dhr. H. Snijders Hofstraat 4 / Postbus 10101, 5660 GA Geldrop Tel.: 040-2893 761/ fax: 040-2893 800
[email protected] Gemeente Geldrop-Mierlo dhr. H. Snijders Hofstraat 4 / Postbus 10101, 5660 GA Geldrop Tel.: 040-2893 761/ fax: 040-2893 800
[email protected]
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
5
2
AANLEIDING EN DOEL VAN HET ONDERZOEK
2.1
aanleiding
De gemeente Geldrop-Mierlo is bezig het bestemmingsplan voor het plangebied Luchen te wijzigen (voor de topografische situering, zie figuur 1). Doel van het nieuwe plan is om in de periode 2005-2015 op een oppervlakte van circa 50 ha zowel woningen te bouwen als een bedrijventerrein te realiseren. De huidige bebouwing blijft hierbij gehandhaafd. Op dit moment is nog niet volledig duidelijk waar binnen het totale plangebied de wegen, woningen en bedrijfsruimten gerealiseerd gaan worden. Daarom is gekozen voor een globaal bestemmingsplan dat gefaseerd uitgewerkt zal worden. De veranderende bestemming van het gebied is een bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen. In het algemeen gaat het bouwrijp maken gepaard met het afgraven van de humeuze bovengrond, waardoor archeologische grondsporen en vondsten aan het oppervlak komen te liggen. Het dieper uitgraven van wegcunetten, sleuven voor leidingen en kabels, vervangend wateroppervlak, kruipruimtes, mogelijke kelders en het aanbrengen van funderingen zijn allemaal grondingrepen in de “vaste bodem” en daardoor een directe bedreiging voor archeologische grondsporen en vondsten. In voorbereiding op de bestemmingsplanwijziging is door het AAC/Projectenbureau een archeologische bureaustudie en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek concludeert dat voor grote delen van het plangebied een hoge verwachting geldt op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Het inventariserend veldonderzoek (IVO) is derhalve de volgende stap in de archeologische monumentenzorgcyclus.
2.2
doel
Het onderzoek dient ten eerste om vast te stellen wat voor archeologische resten zich waar bevinden in het plangebied ‘Luchen'. Indien deze aanwezig zijn, wordt bepaald wat de belevingswaarde, de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische vindplaats(en) zijn. Hierbij wordt gekeken naar de aard, omvang, ouderdom en gaafheid van de aangetroffen sporen en vondsten. Dit is de waardestelling voor archeologische vindplaatsen conform bijlage IV van de KNA.
2.3
selectiebesluit
Naar aanleiding van het bureau- en verkennend booronderzoek is, in samenspraak met de provincie Noord-Brabant, ervoor gekozen het inventariserend veldonderzoek gefaseerd uit te voeren. De eerste fase behelst het zuidoostelijke deel van het plangebied en beslaat ongeveer 11,5 ha (ongeveer 23% van het plangebied). De eerste fase is fysisch-geografisch zodanig gesitueerd, dat dit onderdeel van het IVO geen representatief beeld zal bieden van de archeologische verwachting voor het gehele plangebied. De eerste fase beslaat namelijk de laagtes en beekdalen, terwijl in het bureauonderzoek is beargumenteerd dat in dit deel van het landschap andere archeologische vindplaatsen worden verwacht dan op de hoger gelegen gronden in het westelijke deel van het plangebied. Niettemin kunnen de uitkomsten van het IVO in de eerste fase aanleiding geven het PvE bij te stellen voor het resterende deel van het IVO. Daarnaast dient, zoals gewoonlijk bij een IVO, de uitvoerder een waardestelling van de aangetroffen archeologische sporen en vondsten te maken aan de hand van de in de KNA geformuleerde criteria (VS07). Op basis hiervan dient door de uitvoerder een selectieadvies te worden geformuleerd over wat wel en geen behoudenswaardige archeologische resten zijn. Het bevoegd gezag zal op basis van dit advies een selectiebesluit nemen en bepalen hoe het behoud eventueel zal worden gerealiseerd. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
6
3
RESULTATEN VAN HET TOT DUSVER UITGEVOERDE ONDERZOEK
Bureauonderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Publicatie
AAC/Projectenbureau november – december 2004 en november – december 2005 Parlevliet, M./C.W. Koot, 2006: Rondom de Luchense Loop,
een archeologische bureaustudie en verkennend booronderzoek van het plangebied Luchen in de gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant), AACpublicaties 28, Amsterdam. Overig onderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Uitvoeringsmethode Publicatie
AAC/Projectenbureau december 2004 en december 2005 IVO middels verkennende boringen Parlevliet, M./C.W. Koot, 2006: Rondom de Luchense Loop,
een archeologische bureaustudie en verkennend booronderzoek van het plangebied Luchen in de gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant), AACpublicaties 28, Amsterdam.
3.1
landschappelijke en aardwetenschappelijke context
Huidig grondgebruik en (sub)recente verstoringen (zie Figuur 2) Het plangebied heeft momenteel een overwegend agrarische functie, in de vorm van gras- of akkerland. Daarnaast bevinden zich in het plangebied ook enkele agrarische bedrijven met woningen. Uit een KLIC-melding blijkt dat ter hoogte van de wegen (inclusief het zandpad) en tussen de wegen en de bewoning diverse kabels en leidingen liggen. Daarnaast loopt een rioolwaterbuis van het waterschap Dommel vanaf het Gemaal aan de Geldropseweg richting de Sint Catharinaweg (kruising Eksterlaan) naar de Fazantlaan. Deze riolering doorkruist enkele percelen in het plangebied. Binnen het plangebied is van een drietal locaties bekend dat er afgravingen hebben plaatsgevonden. Deze afgravingen bevinden zich aan de zuidkant van de percelen L304, L827 en L886, aan de westelijke rand van perceel L735 en het gehele perceel L735. 1 Op deze locaties zijn geen waardevolle archeologische resten meer te verwachten. Het verkennende booronderzoek heeft ons geleerd dat op enkele delen van het plangebied de bodemopbouw niet intact is: de oorspronkelijke B-horizont is niet aanwezig. Als gevolg hiervan kunnen ondiepe archeologische grondsporen zijn aangetast. In welke mate dit is gebeurd, is echter niet bekend. Tijdens het booronderzoek is overigens op twee locaties asbest aangetroffen: op het perceel L898, in een zone ten noordwesten van het aldaar gelegen huis en in een van de boringen op de grens tussen de kavels L 309, L310 en L645. Bij de gemeente was hier niets over bekend, een milieukundig onderzoek van de gemeente Geldrop-Mierlo geeft slechts aanwijzingen voor enkele lichte verontreinigingen van delen van het plangebied.
1
Zie voor de KLIC-melding en de afgraving ook zie Parlevliet/Koot 2006.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
7
Fysiek landschappelijke, geologische, geomorfologische en bodemkundige kenmerken Het onderzoeksgebied maakt deel uit van het Noord-Brabants dekzandgebied. Dit dekzand is afgezet in de laatste fase van het Pleistoceen, het Weichselien (circa 120.000 – 10.000 jaar geleden). Het dekzandgebied kenmerkt zich door een opeenvolging van dekzandruggen, die door depressies, vlakten en beekdalen van elkaar worden gescheiden. In het plangebied vormt het beekdal van de Luchense Loop een bepalend geologisch fenomeen. In het Holoceen vonden geen belangrijke natuurlijke wijzigingen van het laat-pleistocene reliëf plaats. Wél is de mens in deze periode in toenemende mate van invloed geweest op de bodem. Dit is met name zichtbaar in de esdekken die het resultaat zijn van eeuwenlange beakkering en bemesting. Op de geomorfologische en geologische kaarten is het beekdal van de Luchense Loop te herkennen als een dalvormige laagte met in de ondergrond Brabants Leem dat plaatselijk humeus of venig kan zijn. De geologische ondergrond van het overgrote deel van het plangebied bestaat echter uit fluvioperiglaciale afzettingen, met matig fijn en matig grof zand, deels met planten- en houtresten. Op deze smeltwaterafzettingen bevindt zich een stuifzandpakket, het zogenaamde dekzand, van minder dan 2 m. In het zuiden, het zuidoosten en westen van het plangebied is dit dekzand dikker dan 2 m en zijn drie delen van een dekzandrug zichtbaar. Dit dekzand bestaat uit fijn zand en lemig fijn zand. Al deze afzettingen behoren tot de Nuenen-groep en zijn in het Pleistoceen ontstaan. 2 Op de bodemkaart is te zien dat in het plangebied twee bodemtypen voorkomen. In het grootste deel van het plangebied is sprake van een hoge zwarte enkeerdgrond met lemig fijn zand of leemarm zand. Onder deze grond wordt vaak een duidelijke humuspodzolbodem aangetroffen. 3 Alleen ten zuidwesten van de St. Catharinaweg is sprake van een veldpodzolbodem met leemarm en zwak lemig fijn zand. Deze bodems worden hoofdzakelijk aangetroffen in jonge ontginningsgebieden. 4 Tijdens het verkennend booronderzoek is het beeld van de bodemkaarten verfijnd. Met name de oorspronkelijke ligging van de Luchense Loop kon grotendeels gereconstrueerd worden. Alleen de noord-zuidverbinding van de beek is, doordat enkele percelen niet onderzocht konden worden, onzeker. Verder kon grotendeels de aanwezigheid van het esdek en het gedeeltelijk ontbreken van de oorspronkelijke B-horizont worden vastgesteld (zie Figuur 3). De grondwaterstand is in 1981 tot grondwatertrap V gerekend. De waarnemingen die ten aanzien van de grondwaterstand gedaan zijn bij het booronderzoek, kwamen echter veel meer overeen met een grondwaterstand VI of VII. Binnen het plangebied is sprake van een groot hoogteverschil. De hoogtes liggen tussen + 17,62 m NAP en + 21,45 m NAP. Er kunnen vier hogere delen en één duidelijke depressie onderscheiden worden.
Cultuurlandschappelijke en historisch-geografische kenmerken Rond 1830 zijn grote delen van Nederland kadastraal in kaart gebracht. Het plangebied Luchen is hierbij te zien op minuutplan 1 van sectie F van de gemeente Mierlo. 5 Uit archeologisch onderzoek in Noord-Brabant blijkt dat de kadastergrenzen die in 1832 opgetekend zijn vaak een veel oudere oorsprong hebben en teruggaan tot de eerste ontginningen van het heidegebied, vanaf de 12e eeuw. Daarnaast blijken ook veel woonkernen en gehuchten die op de kaart van 1832 te zien zijn een oudere oorsprong te hebben. Deze bewoonde gebieden gaan zeker terug tot in de 15e/16e eeuw, maar hebben mogelijk een oorsprong vanaf de 12e eeuw. 6 De kadasterkaart is tevens een bruikbaar hulpmiddel om oudere toponiemen van verschillende percelen te lokaliseren. Deze toponiemen staan omschreven in het Maatboek van 1792, maar hebben veelal een oudere oorsprong. Door vergelijking van de gegevens uit het Maatboek, de kadasterkaart uit 1832 en de huidige topografische kaart kunnen zo aan de huidige percelen oudere veldnamen worden gekoppeld.
2
Bisschops 1973. Stiboka 1981, 45-52. 4 Stiboka 1981, 35-36. 5 NN 1832. De kaart is te raadplegen op www.dewoonomgeving.nl. 6 Mondelinge mededeling F. Theuws. 3
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
8
In totaal zijn vijf locaties aan te wijzen die op basis van de kadasterkaart en bijbehorende toponiemen een hoge laat-middeleeuwse en nieuw-tijdse verwachting hebben. In onderstaande tabel worden deze locaties nader toegelicht. 7 Locatie
Kavels
1
L342, deels L647
2
deels L903, L904, L905, L337
3
deels L898
4 5
deels F3558 L826, deels L827
3.2
Reden voor hoge archeologische verwachting Huis en schuren in 1832, vermelding toponiem ’t Hofke in 1792 en nabijheid ‘de Hoffstad op Luchen’, vermelding in 1463. Huizen en schuur in 1832 en vermelding toponiem in nabijheid van ‘het Leengoed de Strepe’ in 1667. Vermelding gehucht ‘Hei-eind’ met mogelijk de hoeve ‘de Zaagstelling’ van voor 1400 in nabijheid. Mogelijk huisperceel. Huizen en schuren in 1832.
resultaten van de archeologische bureaustudie en een verkennend booronderzoek
Regionale archeologische context Het ontstaan van een cultuurlandschap op de Brabantse gronden is een zeer geleidelijk proces geweest, dat reeds in het Neolithicum in gang is gezet. Tot die tijd, vanaf het Late-Paleolithicum tot en met het Midden-Neolithicum, voorzag men in het dagelijks bestaan met jagen en verzamelen en leefde men in tijdelijke kampen of semi-permanente nederzettingen, toegespitst op een rondtrekkende leefwijze. Ontginning van het land ten behoeve van landbouw vond in het LateNeolithicum (circa 3500 voor Chr.) plaats. Het proces van ontbossing vond zijn vervolg gedurende de Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd. Na de terugval van de bewoning halverwege de 5e eeuw na Chr. wordt de regio vanaf het begin of midden van de 6e eeuw opnieuw gekoloniseerd. 8 De bewoning in deze periode bevindt zich op de hoge, vruchtbare delen van het landschap en bestaat uit kleine, verspreid in het landschap gelegen nederzettingen van één of twee boerderijen. Op lokaal niveau vormden de verschillende nederzettingen een gemeenschap en hadden een gezamenlijk grafveld. Rond 700 na Chr. komt de zogenaamde domeinstructuur tot ontwikkeling. Kleine nederzettingen raken buiten gebruik en de bewoning concentreert zich in grotere nederzettingen. In deze periode worden ook de eerste kerken gesticht in de regio. Gedurende de Karolingische tijd, van circa 750 tot circa 900 na Chr., ontwikkelde dit nederzettingspatroon zich verder, waarbij verspreid in het landschap kleine, geïsoleerde ontginningsnederzettingen werden gesticht als satellieten van de centrale nederzettingen. Hierdoor kreeg het landschap een meer open karakter. Tevens begroef men de doden niet langer nabij de nederzetting, maar op begraafplaatsen bij de parochiekerk in de domeincentra. In de Volle-Middeleeuwen werd het dekzandlandschap gekenmerkt door bewoning op de toppen van de dekzandruggen, met akkercomplexen rondom de nederzetting en hooi- en weideland in de beekdalen. In de Late-Middeleeuwen veranderde het nederzettingspatroon van karakter, naar alle waarschijnlijkheid ten gevolge van drastische verschuivingen in de landbouweconomie. De verspreide bewoning op de dekzandruggen verdween naar de beekdalen waar zich een bewoningspatroon vormde met geconcentreerde bewoning in dorpen en kleine gehuchten van één tot enkele hoeven. Het landschap werd gedomineerd door grote aaneengesloten akkercomplexen en uitgestrekte heidevelden. 9 Ter verbetering van de van nature arme zandgronden werden de akkers bemest met een mengsel van mest en heide- en bosplaggen. Deze vorm van bemesting vangt vermoedelijk aan vanaf de 12e en 13e eeuw en vond met zekerheid plaats vanaf de 16e eeuw. Plaggenbemesting bleef gangbaar tot in de 20e 7
Voor een uitgebreidere toelichting en plaatsbepaling van de locaties zie Parlevliet/Koot 2006 (met name figuur 6). 8 NOaA, 94-96, zie www.noaa.nl. 9 Zie voor beknopte bewoningsgeschiedenissen op de oostelijke zandgronden in Noord-Brabant o.a. Kolen et al.20004 en Huijbers 2004. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
9
eeuw en werd pas gestaakt met de komst van de kunstmest. Door de eeuwenlange plaggenbemesting is er op de oude akkercomplexen een dik esdek ontstaan. Het hierboven geschetste beeld kan voor een locatie vaak verfijnd worden door het raadplegen van ARCHIS II. Helaas zijn binnen het plangebied zelf geen archeologische waarnemingen (vondstmeldingen en vindplaatsen) of monumenten bekend. Uit de omgeving van het plangebied zijn in totaal dertig waarnemingen en vijf monumenten bekend. 10 Een aantal van deze waarnemingen betreft vondsten of complexen uit meerdere perioden. Hierbij zijn twee waarnemingen die slechts uit losse vondsten uit meerdere perioden bestaan waarvan het complextype onduidelijk is. 11
STEENTIJD De meeste waarnemingen, elf in totaal, betreffen losse vuursteenvondsten uit de Steentijd (Paleo-, Meso- of Neolithicum). 12 Deze vondsten zijn vrijwel allemaal ten zuidwesten van het huidige plangebied aangetroffen, bij de handmatige ontginningen van het heidegebied in de eerste helft van de 20e eeuw. 13 Dergelijke steentijdvondsten (met name Paleo- en Mesolithicum) worden vrij vaak in de nabijheid van vennen aangetroffen. Twee vondstmeldingen horen bij een archeologische veldkartering uit de jaren ’80 nabij Mierlo-Hout, ten noordoosten van het plangebied. 14
LATE- BRONSTIJD
EN VROEGE-IJZERTIJD
Uit de Late-Bronstijd en Vroege-IJzertijd zijn vijf waarnemingen bekend die te maken hebben met een crematiegrafveld. 15 Deze vindplaatsen bevinden zich in een zone ten zuidoosten van het plangebied, vermoedelijk op de overgang van een dekzandrug naar de lagere gronden.
MIDDEN-IJZERTIJD Vlakbij het crematiegrafveld is ook een waarneming van een nederzetting uit de Midden-IJzertijd bekend. In 1995 zijn van deze nederzetting door de heemkundekring Myerle een huisplattegrond en vier spiekers opgegraven. Op 200 m afstand hiervan zijn in 1978 losse vondsten uit dezelfde periode aangetroffen. Mogelijk gaat het hier om twee erven van één nederzetting. 16 Bij een opgraving van een middeleeuwse nederzetting ten noordoosten van deze waarnemingen zijn ook enkele ijzertijdscherven aangetroffen. 17
LATE-IJZERTIJD EN ROMEINSE TIJD Ten noordoosten van het plangebied is een viertal waarnemingen uit de IJzertijd-Romeinse tijd gedaan. Eén waarneming vloeit voort uit een opgraving waarvan de details bij ARCHIS onbekend zijn. De overige drie waarnemingen betreffen losse aardewerkvondsten van een veldkartering nabij MierloHout. 18 Ten zuidwesten van het onderzoeksterrein zijn een waterput en twee over elkaar liggende huisplattegronden uit de Romeinse tijd aangetroffen. Deze twee waarnemingen hebben wellicht betrekking op verschillende erven van dezelfde nederzetting. 19
10
Voor ARCHIS zijn alle gegevens tussen de RD-coördinaten 168.000/386.000 in het noordwesten en 172.000/382.000 in het zuidoosten bestudeerd. 11 Waarneming: 14124, 22163. Voor literatuur over waarneming 22163 zie: Verwers 1992. 12 Waarnemingen: 14126, 14468, 30222, 30223, 30228, 30323, 30328, 30332, 30335. Voor literatuur over deze waarnemingen zie: Kam 1951, Knippenberg 1963. 13 Mondelinge mededeling F. Theuws en H. Simons. 14 Waarnemingen: 44505, 45827. 15 Waarnemingen: 14125, 14126, 30328, 33051, 33163. Voor literatuur over deze waarnemingen zie: Kuystens 1950, Beex 1964, Holwerda/Evelein/Krom 1908. 16 Waarnemingen: 44485, 46043. Voor literatuur over waarneming 46043 zie: Verwers/Kleij 1998. In de ARCHISmelding staat dat het om een huisplattegrond uit de Vroege-IJzertijd gaat, Verwers en Kleij dateren de plattegrond echter in de Midden-IJzertijd. Deze laatste datering is voor dit overzicht overgenomen. 17 Waarneming: 44516. 18 Waarnemingen: 37632, 44505, 44506, 44507. 19 Waarnemingen: 21634, 32545. Voor literatuur over waarneming 32545 zie: Kleij/Verwers 1994, Verwers 1994. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
10
MIDDELEEUWEN EN NIEUWE TIJD Acht waarnemingen uit de Middeleeuwen zijn bekend: vijf waarnemingen van een vroeg- tot laatmiddeleeuwse nederzetting 20 , twee waarnemingen van een laat-middeleeuws tot nieuwe-tijds kasteelterrein 21 en één waarneming van een laat-middeleeuws akkercomplex. 22 Al deze waarnemingen bevinden zich ten zuidoosten van het huidige plangebied. De middeleeuwse bewoningssporen en die van het laat-middeleeuwse akkercomplex bevinden zich binnen de bebouwde kom van Mierlo. Het kasteel van Mierlo ligt buiten de bebouwde kom en is tegenwoordig met het blote oog niet meer zichtbaar.
Monumenten Enkele van de hierboven beschreven waarnemingen zijn gedaan op terreinen met een monumentstatus of hebben juist geresulteerd in een monumentstatus van een terrein. In de nabijheid van het plangebied liggen vijf monumenten: het laat-middeleeuws kasteelterrein, de vroegtot laat-middeleeuwse bewoning binnen de bebouwde kom van Mierlo en drie terreinen ten noordoosten van het plangebied, nabij Mierlo-Hout (gemeente Helmond). Deze monumenten zijn niet wettelijk beschermd maar behoren tot de zogenaamde meldingsgebieden. Het kasteelterrein heeft hierbij een zeer hoge archeologische waarde, de overige vier monumenten hebben een hoge archeologische waarde. De monumenten in Mierlo zijn bij de waarnemingen reeds besproken, de drie monumenten in MierloHout (gemeente Helmond) behoeven nog enige aanvulling. Op basis van veldverkenningen van dhr. Goossens van de Historische en Archeologische vereniging Helmont werd in 1990 het (toen nog) landelijke gebied ten zuidwesten van Mierlo-Hout door RAAP aangemerkt als een archeologisch belangrijk terrein. Dit vermoeden werd bevestigd met noodopgravingen in 1992 en 1993 door het toenmalige IPP (thans: AAC) in samenwerking met de gemeente Helmond en de Historische en Archeologische vereniging Helmont. Er werd een omvangrijk grafveld aangetroffen met een lange gebruiksduur. Het grafveld bevatte één grafheuvel uit de Midden-Bronstijd, 100 tot 200 graven uit de Vroege-IJzertijd en het begin van de Midden-IJzertijd en nog eens zoveel uit de Late-IJzertijd en Romeinse tijd. In de Late-Bronstijd was het grafveld niet in gebruik. Vlakbij dit grafveld zijn meer nederzettingen uit de IJzertijd en Romeinse tijd gevonden. Het grafveld en de nederzettingen zijn aangetroffen op een hogergelegen dekzandplateau tussen de Schotense Loop en de Goorloop. Omliggende terreinen zijn vervolgens als archeologisch monument aangemerkt. 23
Aard en ouderdom van de vindplaats Onbekend
Gaafheid en conservering Door de aanwezigheid van een enkeerdgrond (esdek) zijn de archeologische vindplaatsen vaak goed beschermd tegen agrarische grondwerkzaamheden. Bij het booronderzoek bleek het terrein inderdaad grotendeels door een esdek te zijn afgedekt en dat de dikte daarvan tot 130 cm is. Daarbij moet wel worden aangetekend dat ook duidelijk werd dat op delen van het plangebied geen oorspronkelijke Bhorizont meer aanwezig is. 24 In hoeverre hierbij eventueel aanwezige archeologische resten verstoord zijn, is niet duidelijk. Conservering van organische materialen en artefacten op de Brabantse zandgronden is niet goed, met uitzondering van de vullingen in en de beschoeiingen/bekistingen van de onderkanten van waterputten, en soms drenkkuilen, die tot in het grondwater reiken. Aangezien een deel van het plangebied laagtes rondom de Luchense Loop beslaat, is het niet uitgesloten dat in deze zones sporen 20
Waarnemingen: 44484, 44516, 45854, 45856, 45859. Voor literatuur zie: Berkers/Simons 1994, Simons 1998. Waarnemingen: 33977, 33988. Voor literatuur zie: Van der Gaauw/Roymans 1990. 22 Waarneming: 46043. 23 Voor deze korte toelichting is gebruik gemaakt van: Arts/De Jong 2003, Datema 1990, Roymans/Tol 1993, Tol 1999 en Verwers 1991. 24 Parlevliet/Koot 2005, 23. 21
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
11
worden aangetroffen die door hun lage ligging vullingen bezitten waarin verhoudingsgewijs betere condities heersen voor de conservering van organische materialen. In de bedding van de Luchense Loop kunnen klei- en veensedimenten liggen. Met name in de klei kunnen goede conserveringscondities heersen voor zowel organische als anorganische materialen.
Begrenzing en oppervlakte van de totale vindplaats Onbekend
Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats binnen het plangebied Onbekend
Archeologische stratigrafie en het vlakniveau Het vlakniveau bevindt zich onder het esdek. De dikte van het esdek varieert ten westen van de St. Catharinaweg tussen 0,30 en 0,75 m, ten oosten daarvan is het esdek tussen 0,45 en 1,30 m dik. Deze maten zijn inclusief de bouwvoor.
3.3
archeologische verwachting per periode
Hoewel tot op heden geen meldingen van archeologische vondsten in het plangebied gedaan zijn, is er alle reden toe de verwachtingen op de Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden en de CultuurHistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant bij te stellen. Beide kaarten gaan uit van respectievelijk een middelhoge (dat wil zeggen: een gemiddelde) en een lage trefkans op de aanwezigheid van archeologische sporen en vondsten. Ons inziens is er echter sprake van een hoge trefkans op archeologische resten in het plangebied. Dit is af te leiden uit enerzijds de fysische geografie, de dekzandruggen zijn hoger gelegen gronden die geschikt zijn voor bewoning en akkerbouw. Bovendien ligt het plangebied op een overgangszone van lagergelegen, vochtigere gronden in noordwestelijke richting en drogere, hoge gronden in zuidoostelijke richting. Zowel voor jagers-verzamelaars als boeren met gemengde landbouw is dit een aantrekkelijke landschappelijke situering, op de overgang van beide te exploiteren milieus. Het blijkt dat de grondwatertrap in Noord-Brabant een voorspellend karakter kan hebben voor het aantreffen van archeologische overblijfselen. In de regel worden de meeste archeologische vindplaatsen aangetroffen in gebieden met grondwatertrap VI of VII. Dit zijn de gronden die, vanuit landbouwtechnisch oogpunt, van nature de beste afwatering hebben. Maar ook in gebieden met grondwatertrap V, zoals in het onderhavig plangebied, worden vindplaatsen aangetroffen. Anderzijds zijn de meldingen van archeologische vondsten in de nabije omgeving reden om een grote archeologische verwachting te schetsen. Mensen hebben nu eenmaal de neiging in de buurt van elkaar te wonen. Het principe van de lokale groep die een gemeenschappelijk nederzettingareaal bewoonden en beleefden, vanaf de Jonge-Steentijd, is hierop gebaseerd. Huidige archeologische studies schetsen een beeld dat verscheidene naast elkaar levende lokale groepen op hun beurt een grotere sociale eenheid samenstelden, voor de formering van leeftijds- en sexegroepen. 25 Het is mogelijk om de verwachting te verfijnen per periode:
Oude-Steentijd en Midden-Steentijd Vindplaatsen uit de Oude- en Midden-Steentijd bestaan uit een strooiing van (vuur)stenen artefacten en afval, de doorsnede van zulke vindplaatsen is meestal minder dan 20 m. Feitelijk kan één stuk bewerkt vuursteen al als een site worden beschouwd. Mogelijke grondsporen zijn ondiep en door de ouderdom al grotendeels vervaagd. De vindplaatsen kunnen zowel op de dekzanden liggen als op de helling van het beekdal. Gezien de vuursteenvondsten in de omgeving is de verwachting groot dat dergelijke vindplaatsen ook in het plangebied aanwezig zijn. De lage vondstendichtheid en het geringe oppervlak van de vindplaatsen maakt het echter moeilijk om deze te karteren.
25
Ter Schegget 1999, 202; Gerritsen 2003.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
12
Jonge-Steentijd en Vroege-Bronstijd In de Jonge-Steentijd en Vroege-Bronstijd gaan de mensen over op akkerbouw en veeteelt voor hun voedselvoorziening en wonen in permanente behuizing in plaats van seizoensmatige kampementen. De behuizing uit deze periode is in Noord-Brabant onbekend, maar er zijn wel grafheuvels bekend uit deze periode. Dat geldt echter niet voor de omgeving van het plangebied, terwijl de kans er is geweest die te vinden bij de ontginningen van de heidevelden ten westen van het plangebied (zoals vaker grafheuvels in Noord-Brabant zijn gevonden). Hierdoor wordt de verwachting op bewoningssporen uit deze perioden in het plangebied laag geacht.
Midden-Bronstijd De Midden-Bronstijd verraadt zijn aanwezigheid vooral door grafheuvels. Die zijn niet zichtbaar op akkergronden uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd, maar vaak wel op de heidevelden. Middenbronstijdheuvels zijn evenmin gemeld tijdens de ontginningen van de heidevelden ten westen van het plangebied. Aangezien zulke funeraire aanwijzingen ontbreken wordt de verwachting op bewoningssporen in het plangebied laag geacht.
Late-Bronstijd tot en met Midden-IJzertijd De Late-Bronstijd tot Midden-IJzertijd is een periode die zich kenmerkt door de zwervende erven rondom de plaatsvaste grafvelden. In de omgeving van het plangebied zijn sporen van dergelijke grafvelden aangetroffen. Aangezien het plangebied ligt op potentiële woongronden, is de verwachting op sporen en vondsten uit deze periode groot. Op de dekzanden komen veelvuldig erven met structuren, bestaande uit sporen van paalgaten, alsmede kuilen en misschien waterputten voor. Deze erven beslaan een oppervlakte van circa 40 x 40 m. Vanwege de verspreiding van erven in het landschap betekent de vondst van een sporencluster dat er vermoedelijk meer erven in het bijna 50 ha grote plangebied liggen. Gelijktijdige bewoning lag gemiddeld 100 m uit elkaar en de buurtschappen hebben bestaan uit 4 tot 6 huishoudens. Ook de kans op een urnenveld is niet uit te sluiten. De verwachting op sporen uit deze periode is hoog.
Late-IJzertijd en Romeinse tijd In hoofdlijnen gaat voor de Late-IJzertijd en Romeinse tijd dezelfde redenering op als voor de voorafgaande periode. De nuance is echter dat herbouw op hetzelfde erf mogelijk is, waardoor de sporenconcentraties zijn samengesteld uit grotere aantallen sporen en in het plangebied misschien een kleiner aantal sporenconcentraties uit deze periode aanwezig is. De grafvelden uit de Late-IJzertijd zijn kleiner en meer verspreid in het landschap, vaak in de buurt van huizen. De grafvelden uit de Romeinse tijd zijn groter en lijken een meer centrale plaats in te nemen. De verwachting op sporen uit deze periode is hoog.
Vroege-Middeleeuwen Voor de Vroege-Middeleeuwen bestaat het vermoeden dat de huizen vooral langs de randen van de dekzandruggen zijn opgetrokken, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De laagtes worden, net zoals de perioden daarvoor, gebruikt voor het weiden en drenken van vee en bezigheden waarvoor water gewenst is, zoals het roten van vlas en het harden van hout. Tot halverwege deze periode is het mogelijk grafvelden tussen de bewoning aan te treffen. Vanaf de Karolingische periode bevinden de begravingen zich in en rondom de kerk. De verwachting op sporen uit deze periode is hoog. De verbreiding en aanwezigheid van sporen over het plangebied zal in ieder geval minder ruim zijn dan die van de twee voorafgaande perioden.
Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd Voor de Late-Middeleeuwen geldt dat bewoning in gehuchten niet ongebruikelijk is. Tegen het einde van de Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd is er weer sprake van een meer verspreide bewoning op het ‘platteland’. De bewoning hangt nauw samen met de wegen en met de aanwezigheid van essen. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
13
Er is een grote kans op sporen uit deze periode, deze zullen zich vooral bevinden op of in de directe omgeving van de vijf opgesomde locaties op blijdzijde 9. Opmerkelijk is dat sporen van behuizing uit de 13e eeuw en jonger door een verandering in bouwwijzen archeologisch nauwelijks traceerbaar zijn, het zijn vooral sporen van de inrichting van het erf. Pas laat in de Nieuwe tijd, als de verstening van bebouwing ook op het platteland is doorgedrongen, zijn huizen weer archeologisch waarneembaar. Vanaf de Jonge-Steentijd tot ver in de Middeleeuwen is het niet ongewoon om in zogenaamde “natte contexten” offergaven te deponeren. Het is niet uit te sluiten dat zulke votiefgeschenken in de beek zijn gedeponeerd. 26
3.4
archeologische verwachting voor sporen en vondsten
Structuren en sporen Voor het gehele plangebied is sprake van een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische sporen. De zones van de dekzandruggen herbergen zeer waarschijnlijk de sporenconcentraties van erven, bestaande uit grondsporen van huizen, bijgebouwen en waterputten, en misschien begravingen. Een lagere sporendichtheid in kleinere concentraties is gesitueerd in het beekdal, het gaat hierbij vooral om sporen van landgebruik. Daarnaast kunnen in (voorheen) natte contexten offergaven worden verwacht.
Anorganische artefacten De verwachting met betrekking tot het aantreffen van anorganische artefacten is hoog. Dit geldt voor zowel aardewerk, natuursteen, ijzerslakken als metaal. Glas kent echter een middelhoge verwachting. Dit verwachtingsbeeld is enerzijds gebaseerd op het voorkomen van deze materiaalcategorieën bij vergelijkbaar onderzoek in de regio en anderzijds op de condities waaronder deze bewaard blijven. Hierbij moet worden aangetekend dat wat betreft het voorkomen van metaal de locale bodemomstandigheden op het terrein van grote invloed zijn.
Organische artefacten De verwachting met betrekking tot het aantreffen van organische artefacten (hout, bot , leer, textiel, visresten en schelpen, paleo-ecologische macroresten (zaden, vruchten en dergelijke), pollen, mijten en insecten) is laag voor de dekzandgebieden en hoog voor het beekdalgebied in het onderzoeksterrein. Op dekzand zijn de conserveringsomstandigheden voor dit materiaal zeer slecht, terwijl op nattere delen van het terrein en/of onder de grondwaterspiegel dergelijke artefacten wel verwacht kunnen worden, vanwege de anaërobe condities die er heersen. Hierdoor bestaat een hoge verwachting voor organisch materiaal in de omgeving van het beekdal, maar ook in waterputten en diepe sporen. Overigens kan bot in kalkarme milieus dan alsnog vergaan. De verwachting op organisch materiaal in onvolledig verbrand (of anders verharde) vorm is hoog. Hierbij moet gedacht worden aan houtskool en/of verbrand bot, zoals crematieresten. De verwachting voor organisch materiaal in gemineraliseerde vorm is laag.
Overige monsters en materiaal De verwachting voor bruikbare monsters ten behoeve van dendrochronologisch, C14-datering, chemisch en/of micromorfologisch onderzoek is vooralsnog onbekend. Dit hangt sterk af van de aard van de eventuele vindplaatsen op het terrein en hun conserveringstoestand.
3.5
complexiteit
De complexiteit van het inventariserend veldonderzoek is standaard (zie KNA 2.2, bijlage 2 complexiteit). Zowel op technisch als inhoudelijk en logistiek niveau zijn vooralsnog geen factoren bekend, die het onderzoek meer dan standaard gecompliceerd zullen maken. Er hoeft maar één vlakniveau aangelegd te worden en er zijn geen extra voorzieningen of meerdere specialisten nodig voor de uitvoering van de opgraving. 26
Fontijn 2004.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
14
4
VRAAGSTELLING
4.1
onderzoekskader
Het inventariserend onderzoek op Geldrop-Mierlo Luchen behoort te worden ingepast in de bestaande kennis over de archeologische waarden in de regio. 27 In verband met archeologisch onderzoek in het verleden binnen de gemeente Geldrop-Mierlo en haar directe omgeving zal in ieder geval contact opgenomen moeten worden met de heemkundekring ‘Myerle’, de Gemeentelijk archeologische dienst van Eindhoven, het Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam en het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit.
4.2
onderzoeksvragen
Omdat niet bekend is óf, en zo ja, waar zich archeologische resten op het terrein bevinden zal het onderzoek er in eerst instantie op gericht zijn de meest basale informatie te vergaren welke nodig is om uitspraken te kunnen doen omtrent het archeologische potentieel van het terrein en de waardering van eventuele vindplaatsen. In dit kader dienen de in het KNA geformuleerde vragen (specificatie vs06) ten aanzien van de waardestelling van de op het terrein aangetroffen archeologie te worden beantwoord (zie bijlage 1). 28 Deze hebben betrekking op de belevingswaarde en de fysieke en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische dataset. Deze waardestelling wordt per vindplaats uitgevoerd. In aanvulling hierop dient het onderzoek tevens de volgende vragen te beantwoorden: • • • • • • • • • • • •
27 28
In hoeverre is de bodemopbouw intact?Zijn er zones waar de oorspronkelijke A-horizont van voor het ontstaan van het esdek is bewaard? In hoeverre zijn de verstoringen die bij het verkennend booronderzoek zijn waargenomen van (sub)recente datum en wat is de aard van de verstoring? Wat is de dikte van het esdek over het terrein en wanneer is dit esdek gevormd? Zijn er aanwijzingen voor spoorvervaging of verbruining van de sporen in het plangebied? Zo ja, in welke mate? Wat is de aard, omvang, kwaliteit en verloop van de archeologische sporen en sporenclusters? Uit welke periode dateren deze sporen en sporenclusters? En wanneer zijn de vindplaatsen weer in onbruik geraakt? Wat is de exacte ligging van de Luchense Loop door de tijd? Wat is de ruimtelijke relatie tussen de sporen en sporenclusters onderling en ten opzichte van de natuurlijke en antropogene omgeving? In het bijzonder die met de Luchense Loop? Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren deze? Zijn in de laagte van de Luchense Loop aanwijzingen voor andere deposities dan afvalstort? Zijn in het plangebied locaties/afzettingen die zich lenen voor palynologisch onderzoek voor de analyse van vegetatie en landbouw door de tijd? Hoe verhouden de aangetroffen archeologische waarden zich ten opzichte van het specifieke verwachtingsmodel dat naar aanleiding van het bureauonderzoek en de verkennende boringen is opgesteld?
Hierbij dient voor de huidige stand van kennis in ieder geval de NOaA te worden geraadpleegd. Zie bijlage IV van de KNA. Het waarderen van vindplaatsen.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
15
•
4.3
In hoeverre is de gekozen strategie achteraf geschikt gebleken? Is dit een juiste strategie voor een terrein waarop meerdere verwachtingen gelden? Zo nee, op welke punten kan de strategie worden verbeterd?
aanbevelingen
Aanbevelingen naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, dienen zich te beperken tot advies over de omgang met de archeologische waarden op het huidige plangebied Mierlo-Luchen en zijn directe omgeving. De aanbevelingen betreffen enerzijds aanvullingen of wijzigingen op dit PvE voor het voortzetten van het onderhavig IVO in de overige fasen/zones van het plangebied. Anderzijds hebben de aanbevelingen betrekking op de aangetroffen archeologische resten en wat hun bijdrage kan zijn aan de in de NOaA geformuleerde onderzoeksvragen en hoe die zouden kunnen worden geoperationaliseerd.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
16
5
VELDWERK
5.1
onderzoeksmethode
Voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vragen is gekozen voor een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven. Deze methode is gericht op de prospectie van het terrein waarbij de archeologische waarden zoveel mogelijk intact gelaten worden (tenzij afwijking hierop noodzakelijk is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen). Omdat de bestemmingsplanwijziging gefaseerd wordt uitgevoerd, zal ook het veldwerk van het proefsleuvenonderzoek in meerdere fasen worden uitgevoerd. Het zijn er minimaal twee. De eerste fase omvat het zuidoostelijke deel van het plangebeid en behelst 61 proefsleuven. Dat is 38% van de 157 proefsleuven van 6 x 20 m. Dit PvE is van toepassing op al deze inventariserende deelonderzoeken, de specifieke werkwijze zal in het draaiboek van elk deelonderzoek moeten worden opgenomen.
5.2
voorbereiding
Ter voorbereiding op het veldwerk vindt een startoverleg plaats waarin het draaiboek wordt vastgesteld en waarvan de notulen in het protocolboek worden opgenomen. In het draaiboek is de onderzoeksstrategie nader uitgewerkt, is het werk beschreven en gepland tot en met het leveren van het rapport en de deponering. Tevens bevat het draaiboek een veiligheidsparagraaf. De uitvoerder zal zorgdragen voor de art.41-melding bij ARCHIS (RACM) waarbij een onderzoeksmeldingsnummer wordt verkregen, alsook voor de afmelding, zodra het onderzoek is afgesloten. Tevens dient deze ten minste één week voor aanvang van het veldwerk een KLIC-melding te doen voor het terrein. Daarnaast wordt het veld in gereedheid gebracht middels de plaatsing van een keet, wc en opslagcontainer. Bij de voorbereiding zullen ook enkele zaken door de opdrachtgever worden geregeld. Deze staan verderop vermeld onder 8.3 ‘uitvoeringscondities veldwerk’.
5.3
strategie (fig. 4)
Op het terrein dient een meetsysteem te worden uitgezet. In de eerste week van het veldonderzoek zal dit worden ingemeten in het RD-net door de landmeetkundige dienst van de gemeente GeldropMierlo. Het terrein zal met behulp van 157 proefsleuven van 6 x 20 m worden onderzocht. Hiervoor is een ontwerp gemaakt met sleuven die in een hexagonaal- of gelijkzijdig driehoeksgrid liggen (fig. 3). De proefsleuven worden in eerste instantie aangelegd met een breedte van 2 m. Wanneer blijkt dat de C-horizont niet is verstoord door afgraven of diepwoelen worden de sleuven uitgebreid tot 6 m. De afstand tussen de sleuven in één rij is 25 m en de afstand tussen de rijen met sleuven is 22 m. De 157 proefsleuven beslaan een oppervlak van 18.840 m2, dit betekent een dekking van 3,8% van het gehele plangebied. Indien noodzakelijk voor een adequate beantwoording van de onderzoeksvragen kunnen de proefsleuven naar inzicht van de uitvoerder worden uitgebreid met maximaal 6.160 m2 tot een totaaloppervlak van 25.000 m2 (ca. 5% van het plangebied). De proefsleuven worden machinaal aangelegd door een kraanmachinist met ervaring in archeologische graafwerkzaamheden. De aanleg van de proefsleuven en het trekken van het vlak dient minimaal door één archeoloog begeleid te worden. De aanleg van het vlak geschiedt schavenderwijs en tot op het niveau waarin zich archeologische sporen en vondsten bevinden. Vanwege de aard van de fysische geografie (dekzand) wordt één sporenvlak aangelegd in de C-horizont, tenzij er sprake is AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
17
van een oude A-horizont/oude akkerlaag. In dat geval wordt een eerste vlak aangelegd op de bovenzijde van die bodemlaag. In deze laag onder het esdek moeten vondsten worden verzameld in vakken van 2 x 2 m. Hierbij moet men ook bedacht zijn op het vinden van fragmenten en voorwerpen van vuursteen tot microdebitage aan toe. Als meer dan een fragment vuursteen wordt gevonden in een vak, dan dient hiervan minimaal 10 liter te worden gezeefd over 4 mm. Het vlak moet tevens met de metaaldetector onderzocht worden. Daarnaast dient ook het onderste deel van het esdek (de onderste 30 cm) en eventuele oudere akkerlagen met de metaaldetector te worden onderzocht. Vondsten die bij de aanleg van het vlak worden aangetroffen en die niet nader aan een spoor toe te schrijven zijn, moeten vaksgewijs worden verzameld. De vakken in de es mogen maximaal 5 x 6 m zijn. Vlakvondsten worden verzameld in vakken van 2 x 2 m in verband met mogelijke verbruiningsprocessen op het terrein. Om de 5 m dient de hoogte van het maaiveld aan de rand van de sleuf en van het vlak gemeten te worden. Bij een putbreedte van 2 m volstaat één maat in het midden van de put, bij een breedte van 6 m geldt een minimum van twee maten. Wanneer de sporen zich nog niet duidelijk aftekenen in het vlak dient dit ter plaatse te worden opgeschaafd. Van het vlak wordt een tekening gemaakt (schaal 1:50). In elke put zullen selectief enkele sporen worden gecoupeerd als er sprake is van sporenconcentraties van behuizing of begravingen. Paalsporen van woon-stalhuizen worden daarbij ontzien, evenals verdiepte staldelen. Als mogelijke graven worden aangesneden, dan worden die zeker gedocumenteerd en onderzocht. Tevens dienen enkele diepe sporen zoals drenkkuilen en waterputten te worden onderzocht en bemonsterd vanwege de waardestelling. Eventueel constructiehout wordt in het veld gedocumenteerd en bemonsterd voor determinatie en mogelijk dendrochronologisch onderzoek. In het geval van lage sporendichtheid buiten evidente sporenconcentraties dienen alle sporen te worden gecoupeerd, bemonsterd en doorzocht op vondsten. Door vennen kan een bakbrede coupe worden getrokken te documentatie en bemonstering van de opvulling. Als afzettingen in de laagte van Luchense loop worden aangesneden dan dient daarvan ook de opbouw te worden gedocumenteerd en de lagen bemonsterd met behulp van pollenbakken. Het vlak, het profiel en de sporen moeten worden gefotografeerd met het gebruik van een fotobord, een schaalstok en een noordpijl. Opnames worden gemaakt met ofwel een analoog fototoestel ofwel met een digitaal fototoestel met een minimale resolutie van 3,2 megapixel. De documentatie zal volgens de richtlijnen van de KNA (versie 3.1) worden uitgevoerd. Na afloop van het veldwerk dient het terrein, in afwachting van het selectiebesluit, te worden opgeleverd met dichtgegooide en aangereden sleuven.
5.4
bijzondere gevallen
Wanneer tijdens de veldwerkzaamheden bijzondere artefacten worden aangetroffen waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze niet zonder meer geborgen kunnen worden, dient er overleg plaats te vinden met een specialist voor een bergings- en conserveringsplan. Na uitvoerige documentatie in situ dienen dergelijke objecten zo spoedig mogelijk overgedragen te worden aan de conservator ter stabilisering, conservering en eventueel restauratie.
5.5
fysisch-geografisch onderzoek
In aanvulling op het reeds uitgevoerde booronderzoek dient ten behoeve van het fysisch-geografisch onderzoek van elke proefsleuf één lange putwand leesbaar gemaakt te worden. Van iedere put dient het profiel te worden gedocumenteerd in de vorm van drie profielstaatjes (schaal 1:20). In deze profielkolomen dient speciale aandacht te zijn voor een mogelijke laagsgewijse opbouw van het esdek. Indien een dergelijke opbouw zich aftekent, dan dient dit te worden bemonsterd voor bodemslijpplaten onderzoek. De staatjes dienen te worden ingemeten ten opzichte van NAP en ten opzichte van het locale meetsysteem. Indien zich tussen de profielstaatjes noemenswaardige veranderingen voordoen, dient dit te worden beschreven en gedocumenteerd middels een tekening en foto. Deze worden eveneens ingemeten ten opzichte van NAP en ten opzichte van het locale meetsysteem. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
18
Op locaties in het plangebied waar een oud bodemprofiel is bedekt onder een opgebrachte plaggenbodem, worden monsters genomen voor OSL-datering.
5.6
structuren en sporen
Structuren en sporen behoren in deze fase van het onderzoek slechts minimaal ontsloten te worden. Plattegronden van woon-stalhuizen worden niet gecoupeerd, maar dienen wel in hun totaliteit vrijgelegd te worden. Sporen van spiekers kunnen selectief worden gecoupeerd.
5.7
anorganische artefacten
Alle aangetroffen anorganische materiaalgroepen die relevant zijn voor het archeologisch onderzoek worden volgens het veldhandboek van het CvAK 29 geborgen en gedocumenteerd. Metaalvondsten zullen actief worden opgespoord met een professionele metaaldetector. Specifieke aandacht dient hierbij uit te gaan naar de opvullingen van vennen en voormalige drassige laagtes langs en beddingen van de Luchense Loop. Voor alle metaalvondsten geldt dat uitdroging voorkomen dient te worden en dat deze voor de tussentijdse opslag derhalve zo spoedig mogelijk dienen te worden bewaard in gedemineraliseerd water. Metaalvondsten worden geenszins gereinigd in het veld.
5.8
organische artefacten
Indien tijdens de uitvoering van het IVO organische artefacten worden aangetroffen zullen deze volgens het veldhandboek van het CvAK 30 worden geborgen en gedocumenteerd. Organische artefacten worden geenszins gereinigd in het veld. Uitzondering hierop is constructiehout, dat dient in het veld te worden beschreven waarna het wordt bemonsterd voor determinatie en dendrochronologisch onderzoek.
5.9
paleo-ecologische resten
Als dit noodzakelijk is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen ten aanzien van de kwaliteit en het archeologisch potentieel is binnen het proefsleuvenonderzoek ruimte voor het selectief nemen van monsters ten behoeve van paleo-ecologisch onderzoek. Uit dit aantal monsters kan in eerste instantie een selectie van 50 monsters worden gemaakt voor zeven en waardering. Tevens kunnen vijf monsters voor palynologisch onderzoek worden geprepareerd en gewaardeerd. Monsters van in het veld beschreven en gedocumenteerd constructiehout dienen te worden gedetermineerd. In dit IVO zal geen houtskoolanalyse worden verricht.
29 30
Carmiggelt/Schulten 2002, 71-110. Carmiggelt/Schulten 2002, 7-70.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
19
6
UITWERKING EN CONSERVERING
6.1
analyse fysische geografie
De analyse van de fysisch-geografische informatie gebeurt in het veld. De verkregen informatie zal worden geïnterpreteerd in relatie tot de aangetroffen archeologische sporen. Tevens zal deze informatie worden ingepast in de bestaande kennis van het regionale dekzandlandschap. In het bijzonder dient hierbij de aandacht uit te gaan naar de ligging en ontwikkeling (sedimentiegeschiedenis) van de Luchense Loop.
6.2
structuren en grondsporen
De veldtekeningen en profieltekeningen dienen respectievelijk in Map-Info en Autocad te worden gedigitaliseerd. Vervolgens zullen de sporen en vondsten geanalyseerd en geïnterpreteerd worden in het licht van de onderzoeksvragen.
6.3
anorganische artefacten
Al het aangetroffen vondstmateriaal moet gewassen worden (indien toegestaan in verband met conservering). Door middel van een quickscan wordt vondstmateriaal geselecteerd voor analyse in het licht van de onderzoeksvragen. De geselecteerde vondsten worden geanalyseerd door een materiaalspecialist. De vondstgegevens dienen vervolgens ingevoerd te worden in een digitale database. De kwantificatie van aardewerk, steen en dergelijke is niet gedetailleerder dan op het niveau van ‘maximum aantal individuen’. Een selectie van vuurstenen artefacten en stukken die mogelijk zijn gebruikt, wordt geanalyseerd op de aanwezigheid van gebruiksporen. Metaal wordt tussentijds opgeslagen in gedemineraliseerd water.
6.4
organische artefacten
Organisch materiaal wordt pas gereinigd nadat de verantwoordelijke specialist hiertoe heeft besloten. Door middel van een quickscan wordt het vondstmateriaal geselecteerd voor de uitwerking. De geselecteerde vondsten worden geanalyseerd door een materiaalspecialist. De vondstgegevens dienen vervolgens ingevoerd te worden in een digitale database. Organisch materiaal wordt tussentijds koel, donker en vochtig opgeslagen.
6.5
paleo-ecologische resten
Monsters van botanisch materiaal worden aangeboden aan een specialist ter beoordeling van kwaliteit en archeologisch potentieel. Dat geldt zowel voor macroresten uit sporen boven het grondwater als uit sporen onder het grondwater, als voor pollen uit opvullingen van vennen en beddingafzettingen. Vervolgens wordt het materiaal koel, donker en vochtig opgeslagen.
6.6
laboratoriumdateringen
Indien het niet mogelijk is een vindplaats betrouwbaar typochronologisch te dateren, dan is er de mogelijkheid een datering te krijgen met behulp van 14C-ouderdomsbepalingen of dendrochronologie. Per vindplaats dienen twee dateringen te worden verricht. Als een dendrochronologische datering niet mogelijk is, dan is de 14C-ouderdomsbepaling de tweede optie waarvoor monsters dienen te worden gekozen van verkoold graan, botten of (verkoolde) twijgen.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
20
Begraven bodems onder het esdek alsmede evidente lagen om het esdek worden bemonsterd voor OSL-dateringen. Deze dateringen zullen echter niet in het kader van het IVO worden gedateerd, maar in een later stadium na het selectiebesluit van de gemeente.
6.7
waardestelling & (selectie-) advies
Aan de hand van de gegevens uit het inventariserend veldonderzoek dient een waardestelling van de vindplaatsen vervaardigd te worden conform de richtlijnen van de KNA. 31 Het selectieadvies betreft de keuze welke waardevolle vindplaatsen behoudenswaardig zijn en waarom.
6.8
conservering
Wanneer sprake is van vondsten die vanwege zeldzaamheid en gaafheid in aanmerking komen voor behoud, zullen deze, wanneer hiertoe verdere stappen noodzakelijk zijn, volgens de richtlijnen van de KNA, worden overgebracht naar een in conservering van archeologische vondstgroepen gespecialiseerd bedrijf. Voorafgaand hieraan vindt, in verband met de bijkomende kosten, overleg plaats met de opdrachtgever en het bevoegd gezag.
31
Zie bijlage IV van de KNA 3.1. Het waarderen van vindplaatsen.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
21
7
EINDPRODUCT: RAPPORTAGE EN DEPONERING
7.1
te leveren producten
Het inventariserend archeologisch veldonderzoek levert na de volgende producten op: • Een kort briefverslag met de eerste resultaten en een voorlopig advies. Indien het veldonderzoek gefaseerd wordt uitgevoerd, wordt na elk deelonderzoek een briefverslag vervaardigd. • Een eindrapport over het inventariserend veldonderzoek op het plangebied Luchen. Indien het onderzoek in meerdere fasen wordt uitgevoerd, wordt van elke fase een conceptrapport vervaardigd. De conceptversie wordt beoordeeld door de opdrachtgever en het bevoegd gezag. Na accordering van het conceptrapport en de eventuele wijzigingen door het bevoegd gezag en de opdrachtgever wordt het eindrapport opgesteld. Het eindrapport kan worden samengesteld na afronding van de laatste veldfase en bestaat uit een overkoepelende analyse van de aangetroffen archeologische waarden met een advies over welke vindplaatsen dienen te worden behouden. • De opgravingsdocumentatie van het veldonderzoek, zowel analoog als digitaal, klaar voor overdracht aan het provinciaal archeologisch depot van de provincie Noord-Brabant. • De vondsten van het veldonderzoek, klaar voor overdracht aan het provinciale archeologisch depot van de provincie Noord-Brabant. • De ARCHIS-melding, de melding bij het landelijk informatiesysteem voor de archeologie.
7.2
inhoud eindrapport
In het eindrapport dienen de resultaten van het IVO te worden geanalyseerd en geïntegreerd in de bestaande kennis van het gebied. Tevens moet een waardering worden uitgesproken van de archeologische waarde(n) van het terrein. Het rapport zal worden afgesloten met een advies ten aanzien van de archeologische monumentenzorg. Het rapport bevat in ieder geval de volgende onderdelen: • Een paragraaf waarin staat vermeldt wat soort plan het betreft, welke ontwikkelingen er gaan plaatsvinden, tot welke diepte verstoring gaat plaatsvinden en in welke fase van de planprocedure het plan zich bevindt. • Een overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met begrenzingen plangebied (1:25.000). • Een paragraaf met de vraagstelling en de doelstelling van het archeologisch onderzoek. • Een paragraaf (verantwoording) methode en technieken. • Een overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met locatie van de proefsleuven, waarop de hoofdstructuren van de archeologische sites herkenbaar staan aangegeven. • De resultaten van het onderzoek. o Een paragraaf met welke vindplaatsen zijn onderscheiden en waarom; o Per vindplaats een kenschets van de sporen en vondsten; • Een paragraaf conclusies met betrekking tot de onderzoeksvragen; • Een paragraaf conclusies met betrekking tot de waardering van de vindplaatsen en het selectieadvies. • Een lijst van afkortingen waarin alle gebruikte afkortingen in het rapport, in velden van tabellen en bij objecten (vlakken/lijnen/punten) in kaarten worden verklaard. • De vlaktekeningen van de proefsleuven - met landelijke coördinaten – en profieltekeningen waarop de grondsporen (uitgesplitst naar periode) herkenbaar staan afgebeeld inclusief hun nummer;
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
22
•
Een sporenlijst waarin staat aangegeven 1) het soort spoor, 2) de (conserverings-) toestand van het spoor, de datering van het spoor en 4) welke vondstnummers er in aanwezig zijn. Een vondstenlijst waarin per archeologisch artefact staat aangegeven 1) het spoor waarin het archeologisch artefact is aangetroffen, 2) de conserveringstoestand van het archeologisch artefact (verbrand, vorstschade, geërodeerd, etc.), 3) de determinatie, 4) de datering van het archeologisch artefact en 5) een beschrijving van het archeologisch artefact (lengtexbreedtexhoogte, baksel/materiaal, versiering, bewerkingsporen, etc.) Een monsterlijst. Een bijlage met alle deelrapporten (indien het onderzoek in verschillende fasen is uitgevoerd).
•
• •
Het rapport over dit IVO, met inbegrip afbeeldingen, tabellen grafieken e.d., is geraamd op maximaal 100 pagina’s. Archeologische vindplaatsen in het plangebied zullen waarschijnlijk moeten worden gepubliceerd op aparte overzichtstekeningen. Het eindrapport dient ten minste te voldoen aan de KNA 3.1 (specificatie VS 05) en opgesteld te zijn volgens de Publicatiewijzer voor de Archeologie. 32
7.3
verschijning en oplage eindrapport
Het eindrapport zal worden gedrukt in een oplage van vijftien stuks. Hiervan zijn er tien stuks voor de opdrachtgever/bevoegd gezag, één voor de RACM, één voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, een exemplaar voor de provincie Noord-Brabant, en één voor elk van de beide locale Heemkundekringen “Myerle” en “Heeze, Leende, Zesgehuchten”.
7.4
deponering
Na goedkeuring van het rapport door het bevoegd gezag en de opdrachtgever zullen de vondsten en documentatie door de uitvoerder worden overgedragen aan het provinciale depot van Noord-Brabant te ‘s-Hertogenbosch. De deponering dient te geschieden conform de vigerende eisen van het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant. Deze eisen zijn te raadplegen op: www.erfgoedbrabant.nl/docs/aanleveringsvoorwaarden.doc .
32
Diepeveen-Jansen/Kaarsemaker 2004.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
23
8
RANDVOORWAARDEN
8.1
personele randvoorwaarden
Het onderzoek moet worden verricht door een door het CvAK goedgekeurd archeologisch bedrijf. Het veldteam dient minimaal te bestaan uit minimaal twee archeologen en een veldmedewerker. Dit team opereert onder de verantwoordelijkheid van een senior-archeoloog, die eindverantwoordelijk is voor de archeologische conclusies van dit onderzoek. Voor de uitwerking zal bij relevante vraagstellingen een periode- of materiaalspecialist moeten worden betrokken.
8.2
planning uitvoeringsperiode en opleveringstermijn veldwerk
Nadat het bevoegd gezag het PvE heeft goedgekeurd, kan de opdrachtgever een offerte aanvragen voor de uitvoering van het hier beschreven veldonderzoek. In verband met de grootte van het onderzoeksterrein en een mogelijk gefaseerde ontwikkeling, dient voor de planning van het veldwerk een nadere afstemming plaats te hebben tussen opdrachtgever en uitvoerder. De hier gegeven planning heeft betrekking op de situatie waarbij het onderzoek in één keer uitgevoerd wordt. Indien het opgedeeld wordt in meerdere afzonderlijke deelonderzoeken dient men er rekening mee te houden dat werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding bij elk van deze onderzoeken terugkeren. Concreet houdt dit in dat de som van de tijd van de deelonderzoeken iets groter zal zijn dan de hier gegeven planning voor het onderzoek in zijn geheel. Na opdrachtverlening start de uitvoerder de voorbereidingen voorafgaand aan het veldwerk, zoals het klaarmaken van het werkterrein, het uitzetten van een meetsysteem, het opstellen van een veldteam en het schrijven van een draaiboek en veiligheidsplan. Hiervoor geldt een doorlooptijd van drie weken. Voor de uitvoeringsperiode van het veldwerk zijn twintig werkweken gereserveerd. Vier weken na het veldwerk zal het briefverslag worden aangeboden. Als het veldwerk in fasen wordt uitgevoerd, dan is drie weken na het einde van elk veldwerk het briefverslag gereed. Rekeninghoudend met 14C-ouderdomsbepalingen is vijf maanden na einde veldwerk het conceptrapport gereed. Met inbegrip van de beoordeling van het conceptrapport door de opdrachtgever/het bevoegd gezag is twee maanden na de levering van het conceptrapport de definitieve versie van het rapport gereed, waarna het onderzoek wordt gedeponeerd bij het provinciaal depot en afgemeld in ARCHIS. Als blijkt dat het werk niet binnen de geplande tijd kan worden afgerond, wordt hierover met de opdrachtgever/ het bevoegd gezag overlegd. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld zijn vertragende weersomstandigheden of een onverwacht grote sporendichtheid.
8.3
uitvoeringscondities veldwerk
Voordat aan het inventariserend veldonderzoek kan worden begonnen zal de opdrachtgever de volgende zaken hebben geregeld cq geleverd aan de uitvoerder: • Een digitale topografische kaart op schaal, waarin de onderzoekslocatie kan worden geprojecteerd. • Gegevens met betrekking tot het huidige en toekomstige grondgebruik van het plangebied • Milieutechnische gegevens van het terrein, zoals informatie met betrekking tot de mate van verontreiniging en boorstaten. • Eventueel benodigde vergunningen t.a.v. de betreding van het terrein, parkeren, etcetera. • Een vast NAP-punt op het terrein of informatie over vaste NAP-punten in de directe omgeving.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
24
•
8.4
In de eerste week van het veldonderzoek zorgt de opdrachtgever ervoor dat het lokale meetsysteem in het landelijke RD-stelsel wordt ingemeten. De landelijke coördinaten worden vervolgens aan de uitvoerder doorgegeven.
externe bepalingen
Alle werkzaamheden met betrekking tot het onderzoek dienen te worden uitgevoerd conform het KNA, versie 3.1, en de richtlijnen in het algemene PvE voor inventariserend veldonderzoek van de provincie Noord-Brabant alsmede de eisen voor deponering van velddocumentatie en vondsten in het archeologisch provinciaal depot van Noord-Brabant. De uitvoering van de werkzaamheden dient in overeenstemming te gebeuren met de ARBOwetgeving.
8.5
kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie
De senior-projectleider van het uitvoerende bedrijf houdt toezicht op de werkzaamheden en is eindverantwoordelijk. Het bevoegd gezag is bevoegd tot accordering van het werk in de vorm van het eindrapport. De beoordeling berust op het nagaan dat het werk conform PvE is uitgevoerd en alle onderzoeksvragen zijn beantwoord. De provinciaal archeoloog zal een beoordeling geven van de kwaliteit van de archeologische rapportage en de hieraan verbonden waardestelling en zal de gemeente hierover adviseren. De opdrachtgever/ het bevoegd gezag en de uitvoerder dienen in de voorbereidingsfase afspraken te maken over de onderlinge communicatie en tussentijdse evaluatiemomenten. Hierbij wordt tevens de communicatie met derden geregeld alsook publieks- en persvoorlichting. Indien het veldwerk gefaseerd wordt uitgevoerd en tussentijd blijkt dat de strategie of onderzoeksvragen van het onderhavige PvE dienen te worden aangepast, dan zal de archeologisch utvoerder hiervoor een wijzigingsvoorstel indienen bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zal wijzigingen op het PvE schriftelijk kenbaar maken.
8.6
procedure toetsing eindproduct door het bevoegd gezag
Met de schriftelijke goedkeuring van het rapport door de opdrachtgever/ het bevoegd gezag en de aansluitende schriftelijke bevestiging van de deponering van de vondsten en bijbehorende documentatie aan het provinciale depot wordt het werk officieel afgesloten.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
25
LITERATUUR
NN, 1832: Kadastrale minuutplannen, in www.dewoonomgeving.nl. NN, 2005a: archis2.archis.nl. NN, 2005b: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 2.2, in www.sikb.nl. NN 2005c: Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant, in www.erfgoedbrabant.nl. Arts, N./T. de Jong, 2003: Opgravingen op ’t Hout en in Brandevoort, in T. Meulendijks / J. Vogels (eds),
Opt Hout. Een onderzoek naar de (bewonings)geschiedenis van Mierlo-Hout, Beek en Donk, 11-24. Beex, G., 1964: Nodeloos verlies voor de Brabantse archeologie, in Brabants Heem 1964, 62-64. Berkers, H./H. Simons, 1994: Archeologisch onderzoek nabij de St. Luciakerk te Mierlo, Heemkundekring Myerle. Bisschops, J.H., 1973: Toelichting bij de geologische kaart van Nederland, 1:50.000, Blad Eindhoven Oost (51O), rijksgeologische dienst, Haarlem. Carmiggelt, A./P.J.W.M. Schulten 2002: Veldhandleiding Archeologie, Archeologie Leidraad 1, College voor Archeologische Kwaliteit, Zoetemeer. Datema, R.R., 1990: Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering ten behoeve van de Ruimtelijke Ordening in de gemeente Helmond, Amsterdam (RAAP-rapport 47). Diepeveen-Jansen, M./Kaarsemaker, J., 2004: Publicatiewijzer voor de Archeologie. (Themata 1) Amsterdam. Dijk, X.C.C. van, 2003: Gemeente Geldrop, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart., RAAP-RAPPORT 786, Amsterdam. Fontijn, D., 2004: ‘Schatvondsten’ uit de beekdalen. De interpretatie van metaaldeposities uit de Bronstijd, in: F. Gerritsen en E. Rensink (red.), Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg, Nederlandse Archeologische Rapporten 28, 69-83, Amersfoort. Gaauw, P.G. van der/J.A.M. Roymans, 1990: Een bodemonderzoek naar het kasteel van Mierlo Amsterdam, (RAAP-notitie 27). Gerritsen, F.A., 2003: Local Identities. Landscape and Communitu in the late Prehistoric Maas-DemerScheldt Region, Amsterdam Archaeological Studies 9, Amsterdam. Holwerda, J.H./M.A. Evelein / N.J. Krom, 1908: B II 453, in Catalogus van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, afdeling Praehistorie en Nederlandsche Oudheden, 43. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
26
Huijbers, T., 2004: De vele dimensies van natte gebieden in de Middeleeuwen.’Zand-Brabant’ met de micro-regio Laarbeek-Helmond centraal, in: F. Gerritsen en E. Rensink (red.), Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg, Nederlandse Archeologische Rapporten 28, 103-119, Amersfoort. Kam, W.H., 1951: Over het raadsel van de bijl, in Brabants Heem 1951, 108-115. Kleij, P. / W.J.H. Verwers, 1994: Mierlo, in Brabants Heem 1994, Archeologische kroniek van NoordBrabant 1993, 143. Knippenberg, W., 1963: Vondstmeldingen, in Brabants Heem 1963, 138. Kolen, J., H. van de Laarschot en G. Box, 2004: Beekdalen en hun cultuurgeschiedenis: Peelland: in: F. Gerritsen en E. Rensink (red.), Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg, Nederlandse Archeologische Rapporten 28, 35-55, Amersfoort Kuystens, C.A., 1950: De vrijstraat in Eindhoven, in Brabants Heem 1950, 13-14. Parlevliet, M./C.W. Koot, 2006: Rondom de Luchense Loop, AACpublicaties 28, Amsterdam. Roymans, N./A. Tol, 1993: Noodonderzoek van een dodenakker te Mierlo-Hout, in N. Roymans/F. Theuws (eds), Een en al zand. Twee jaar graven naar het Brabantse verleden, Den Bosch, 42-56. Schegget, M. ter, 1999: Late Iron Age human skeletal remains from the river Meuse at Kessel: a river cult place?, in F. Theuws / N. Roymans (eds), Land and Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, Amsterdam, 199-240. Simons, H., 1995: Archeologische inventarisatie van het buitengebied van de Gemeente Mierlo, Heemkundekring Myerle. Simons, H., 1998: Mierlo in de Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek nabij de St. Luciakerk te Mierlo (2), Heemkundekring Myerle. Stiboka 1981: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 51 Oost Eindhoven, Wageningen. Tol, A., 1999: Urnfield and settlement traces from the Iron Age at Mierlo-Hout. In: F. Theuws / N. Roymans (eds), Land and Ancestors. Cultural dynamics in the Urnfield period and the Middle Ages in the Southern Netherlands, Amsterdam, 87-132. Verwers, W.J.H., 1991: Helmond, Mierlo-Hout, in Brabants Heem 1991, Archeologische kroniek van
Noord-Brabant 1990, 116-118. Verwers, W.J.H., 1992: Mierlo, in Jaarverslag Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 1991, Amersfoort, 180. Verwers, W.J.H., 1994: 2. (b) Mierlo, in Jaarverslag Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek 1993, Amersfoort, 53. Verwers, W.J.H., 1998: North Brabant in Roman and Early Medieval Times: Habitation History, Amersfoort. AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
27
Verwers, W.J.H./P. Kley, 1998: Mierlo, in Archeologische kroniek van Noord-Brabant 1994-1996, Amersfoort, 32-34. Wieberdink, G.L., 1989: Geldrop. In: Historische Atlas Noord-Brabant. Chromotopografische Kaart des
Rijks 1:25.000, Haarlem.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
28
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AAC ARCHIS AMK AMZ CAA CMA CvAK DO PvE IKAW IVO KLIC KNA NAP RD-net RACM STIBOKA UvA
Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam Archeologisch Informatie Systeem Archeologische Monumentenkaart Archeologische Monumentenzorg Centraal Archeologisch Archief Centraal Monumenten Archief College van Archeologische Kwaliteit Definitief archeologisch onderzoek (opgraving) Programma van Eisen Indicatieve Kaart Archeologische Waarden Inventariserend veldonderzoek Kabels en Leidingen Informatie Centrum Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Normaal Amsterdams Peil Rijksdriehoeknet (stelsel van punten in Nederland waarvan de coördinaten van het landelijk meetnetwerk bekend zijn) Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Stichting voor Bodemkartering Universiteit van Amsterdam
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
29
BIJLAGE 1: Waarderingstabel voor een IVO Criteria
Schoonheid Beleving Herinneringswaarde
Gaafheid Fysieke kwaliteit
Conservering
Zeldzaamheid
Informatiewaarde
Inhoudelijke kwaliteit
Ensemblewaarde
Parameters
Antwoord
Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement
JA/NEE
Vorm en structuur
JA/NEE
Relatie met omgeving
JA/NEE
Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis
JA/NEE
Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
JA/NEE
Aanwezigheid sporen
H/M/L/O
Gaafheid sporen
H/M/L/O
Ruimtelijke gaafheid
H/M/L/O
Stratigrafie intact
H/M/L/O
Mobilia in situ
H/M/L/O
Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling
H/M/L/O
Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen
H/M/L/O
Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu
H/M/L/O
Stabiliteit van de natuurlijke omgeving
H/M/L/O
Conservering artefacten (metaal/overig)
H/M/L/O
Conservering organisch material
H/M/L/O
Bijzonder in vergelijking tot het aantal vergelijkbare monumenten (complextypen) van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde perioden binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart Bijzonder in vergelijking tot opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel) Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek in de betreffende archeoregio Bijdrage aan recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode Passend binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut, RACM of anderen Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de microregio) Diachrone context (voorkomen van monumenten uit opeenvolgende perioden binnen de microregio) Landschappelijke context (fysisch- en historischgeografische gaafheid van het contemporaine landschap) Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving Kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode
Representativiteit
Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
Score
JA/ NEE/ N.V.T
1/2/3
1/2/3
H/M/L/O 1/2/3 H/M/L/O H/M/L/O H/M/L/O
1/2/3
H/M/L/O H/M/L/O H/M/L/O H/M/L/O 1/2/3 H/M/L/O H/M/L/O V/G/W/NVT
V/G/W/NVT
JA/ NEE/ N.V.T
V/G/W/NVT
H=Hoog, M=Middel, L=Laag, O=onbekend, V=Veel, G=Gemiddeld, W=Weinig, NVT=Niet van toepassing
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
30
BIJLAGE 2: Lijst van producten, eenheden en hoeveelheden Opdrachtgever Plangebied
Gemeente Geldrop - Mierlo Mierlo -Luchen IVO inventariserend veldonderzoek m.b.v. proefsleuven
Type onderzoek Uitvoerder Datum kostenraming opgesteld door
PRODUCTEN
EENHEID
EENHEIDSPRIJS
AANTAL
KOSTEN
VERREKENBAAR
1. Projectbeheersing projectbeheersing algemeen
0,5 uur/week
controle digitale datasets
controle
2.0
nee
plan van aanpak (draaiboek, incl. actualisering na afloop veldwerk)
stuk
start-bijeenkomst (incl. notulen)
stuk
uitzetten (hoofd)meetsysteem
stuk
kaart vervaardigen (hoofd)meetsysteem
stuk
1.0 1.0 1.0 1.0
nee nee nee nee
55.0
ja
2. Voorbereiding veldwerk
3. Veldwerk machinaal aanleggen en dichten proefsleuven
dag
aanleg proefsleuven
360 m2
ingericht werkterrein, reis- en verblijfkosten
week
70.0 70.0 14.0
ja ja ja
56.0 50.0
ja ja
208.0 208.0 157.0
ja ja ja
4. Verwerken vondstmateriaal wassen, tellen, splitsen vondstmateriaal
uur
zeven macrorestenmonsters
uur
5. Velddocumentatie digitale velddocumentatie
120 m2
digitale veldtekeningen
120 m2
gescande profiel- en coupetekeningen
a4-vel
6. Waardering en analyse sporen en structuren vervaardigen alle-sporenkaart
stuk
analyse en verslag
dag
1.0 1.0
nee nee
30.0 1.0 75.0 1.0 40.0 1.0 50.0 1.0 5.0 1.0 40.0
ja nee ja nee ja nee ja nee ja nee ja
7. Waardering (en selectie) vondstmateriaal waardering aardewerk en bouwmateriaal
50 stuks
verslag
stuk
waardering natuursteen
10 stuks
verslag
stuk
waardering vuursteen
10 stuks
verslag
stuk
waardering macromonsters
stuk
verslag
stuk
waardering pollenmonsters
stuk
verslag
stuk
waardering metaal
10 stuks
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
31
uur
1.0 8.0 8.0
nee ja ja
dag
1.0
nee
briefrapport
stuk
1.0
ja
colofon, voorwoord, inhoudsopgave, verkl. woordenlijst, literatuur, lijst figuren
stuk
1.0
nee
samenvatting
stuk
onderzoekskader, -gebied, -methode
stuk
geologie en bodemopbouw
stuk
resultaten onderzoek, onderzoeksvragen
stuk
monumentenzorg, waardering, advies
stuk
definitieve tekst geheel (ná redactie)
stuk
1.0 1.0 1.0 1.0 1.0 1.0
nee nee nee nee nee nee
verslag
stuk
waardering overig materiaal
uur
verslag
8. Analyse vondstmateriaal analyse en verslag
9. Opstellen / schrijven rapport
10. Vervaardigen kaart- en beeldmateriaal foto's van voorwerpen
uur
diverse kaarten/afbeeldingen rapport
uur
8.0 20.0
ja ja
20.0 20.0 15.0 15.0
ja ja ja ja
11. Samenstellen, redactie, opmaak en druk rapport taalkundige redactie
5 pagina's
opmaak tekst / DTP
5 pagina's
vervaardigen CD-rom
stuk
productie rapport
stuk
12. Deponeren deponeerklaar maken documentatie en materiaal
stuk
vervoer documentatie en materiaal naar depot
stuk
1.0 1.0
nee nee
13. Laboratoriumanalyses rontgenopnamen metaal
stuk
C-14 datering
stuk
Dendrochronologie
stuk
14. Conservering en restauratie conservering
€
25.0 10.0 10.0 1.0
ja ja ja stelpost
subtotaal 19%BTW
TOTAAL
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
32
FIGUREN
FIGUUR 1: TOPGRAFISCHE SITUERING VAN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
33
FIGUUR 2 A: KADASTRALE INDELING VAN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN. FIGUUR 2 B: LIGGING VAN KABELS EN LEIDINGEN EN ONTGRONDE TERREINEN IN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
34
FIGUUR 3 A: VERBREIDING VAN ONVERSTOORDE BODEMPROFIELEN IN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN. FIGUUR 3 B: VERBREIDING VAN ENKEERDBODEMS (ESDEKKEN) IN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
35
FIGUUR 4 : PUTTENPLAN VOOR HET INVENTARISEREND VELDONDERZOEK IN HET PLANGEBIED MIERLO – LUCHEN.
AACnotities 14. PvE, Inventariserend veldonderzoek, Plangebied ‘Luchen’, gemeente Geldrop-Mierlo (Noord-Brabant) versie 2.0, definitief, april 2007
36