C.L. Nyst
Programma van Eisen voor een inventariserend veldonderzoek in het plangebied Papenvoort, Gemeente Geldrop-Mierlo
60 april 2008
AACnotities
Programma van Eisen voor een inventariserend veldonderzoek in het plangebied Papenvoort, gemeente Geldrop-Mierlo. opdrachtgever Gemeente Geldrop-Mierlo auteur C.L. Nyst gecontroleerd door M. Hissel Definitieve versie 2.0, april 2008 ISBN 978-90-78863-24-3 ISSN 1871-8523 Amsterdam Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam © AAC/Projectenbureau, Amsterdam 2008 www.aacprojectenbureau.nl
inhoud
1 1.1 1.2
administratieve gegevens van het onderzoeksgebied basisgegevens onderzoeksterrein opstellers, opdrachtgever, bevoegd gezag
5 5 5
2 2.1 2.2 2.3
aanleiding en doel van het veldonderzoek aanleiding doel selectiebesluit
6 6 6 6
3 3.1 3.2
landschappelijke en aardwetenschappelijke context van het plangebied huidig grondgebruik en (sub)recente verstoringen geologische, geomorfologische en bodemkundige context
7 7 7
4 4.1 4.2 4.3 4.4
eerder verricht onderzoek en archeologische verwachting overzicht van archeologische terreinen en waarnemingen regionale archeologische context verwachting op basis van het bureauonderzoek conclusies over de archeologische verwachting
8 8 8 8 10
5 5.1 5.2
vraagstelling onderzoekskader onderzoeksvragen
12 12 12
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
veldwerk onderzoeksmethode voorbereiding strategie veldwerk complexiteit beperkingen
13 13 13 13 14 14
7 7.1 7.2 7.3 7.4
vondstmateriaal anorganische artefacten organische artefacten paleo-ecologische resten beperkingen
15 15 15 15 15
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
analyse en conservering analyse fysische geografie structuren en grondsporen beeldrapportage vondstmateriaal conservering
16 16 16 16 16 16
9 9.1 9.2 9.3 9.4
rapportage en deponering te leveren producten inhoud eindrapport verschijning en oplage eindrapport deponering
17 17 18 18 18
10 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6
randvoorwaarden actualisering PvE planning van het veldwerk en duur van de uitvoeringsperiode personele randvoorwaarden uitvoeringscondities veldwerk kwaliteitsbewaking, toezicht en evaluatie overleg en communicatie
19 19 19 19 20 20 20
literatuur
21
gebruikte afkortingen
22
figuren
23
4 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
1
administratieve gegevens van het onderzoeksgebied
1.1 adminstratieve gegevens onderzoeksterrein Projectnaam GM-PV-08 Provincie Noord-Brabant Gemeente Geldrop-Mierlo Gemeentecode GM Plaats Zesgehuchten Toponiem Papenvoort Kaartblad 51 G Coördinaten Noordwest 165.808/381.559 Noordoost 165.894/381.581 Zuidoost 165.955/381.471 Zuidwest 165.821/381.472 Omvang plangebied circa 8.000 m2 Omvang proefsleuven Circa 720 tot 800 m2 OM-nummer bureauonderzoek 26402 OM-nummer IVO Aan te vragen door uitvoerder Aard huidige inrichting Bedrijventerrein, deels verhard en deels bebouwd Perioden en complextypen Onbekend Plaats binnen archeologisch proces Bureauonderzoek en PvE voor inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) Start Nader te bepalen Duur veldonderzoek Maximaal 4 dagen Doorlooptijd incl. rapportage Maximaal 6 maanden 1.2 opstellers, opdrachtgever, bevoegd gezag Opsteller PvE Amsterdams Archeologisch Centrum/ Projectenbureau Auteurs Drs. C.L. Nyst Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam tel: 020-525 5503 / fax: 020-525 5831
[email protected] Senior Archeoloog Handtekening:
Drs. M. Hissel Turfdraagsterpad 9 1012 XT Amsterdam tel 020-525 7232 / fax: 020-525 5831
[email protected]
Opdrachtgever en bevoegd gezag Contact persoon Handtekening:
Gemeente Geldrop-Mierlo Dhr. H. Snijders Hofstraat 4 5664 HT Geldrop tel: 040-2893 893 / fax: 040-2893 800
[email protected]
Adviseur voor de gemeente
SRE Milieudienst Mevr. drs. Ria Berkvens tel: 040-2594780
[email protected] 5
AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
2
aanleiding en doel van het onderzoek
2.1 aanleiding De gemeente Geldrop-Mierlo is voornemens woningbouw te realiseren op het terrein van transportbedrijf Brekelmans te Zesgehuchten (locatie Papenvoort). Dit plangebied ligt in de driehoek van de wegen Papenvoort, Losweg en Kruisboog (fig. 1). In het plangebied zullen 20 vrijstaande geschakelde woningen worden gebouwd, bomen worden geplant en een toegangsweg aangelegd. Deze werkzaamheden vormen een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische resten, vandaar dat de gemeente het terrein archeologisch laat onderzoeken. Het terrein heeft nu nog een bedrijfsbestemming in het vigerende bestemmingsplan Zesgehuchten-Noord. De vrijstellingsprocedure is in gang gezet. Om te bepalen hoe groot de verwachting is dat in het plangebied waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, is een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit Programma van Eisen (PvE) is gebaseerd op de resultaten van dat onderzoek en is de basis voor een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven. In dit PvE legt het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Geldrop-Mierlo) de werkwijze en eisen van het onderzoek vast. Het PvE wordt door het bevoegd gezag goedgekeurd en is in principe één jaar geldig. In de directe omgeving van het plangebied zijn bij ARCHIS, de landelijke archeologische database, verschillende waarnemingen (vondstmeldingen en archeologische onderzoeken) bekend. De voormalige gemeente Geldrop heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Volgens deze kaart is de kans op archeologie in het terrein laag. Ter plaatse van het plangebied is sprake van ‘matig ontwaterde veldpodzolgronden’ en ‘matig ontwaterde hoge enkeerdgronden’. De kwetsbaarheid van deze gronden wordt ‘hoog’ geacht. Op basis hiervan wordt gesteld dat bodemingrepen dieper dan de bouwvoor (30 - 40 cm beneden maaiveld) voorkomen moeten worden. Behoud in de huidige staat is gewenst, maar indien dat niet mogelijk is wordt archeologisch onderzoek in een vroege fase van de planvorming geadviseerd. 2.2 doel Het doel van het IVO is vast te stellen of er archeologische grondsporen en materialen in het plangebied aanwezig zijn. Indien sprake is van één of meer archeologische vindplaatsen, dan behoren daarvan de aard, omvang, kwaliteit en datering te worden bepaald. Op basis van deze kenmerken kan de behoudenswaardigheid van de archeologische sporen en materialen worden vastgesteld en kan besloten worden hoe het proces van archeologische monumentenzorg op deze locatie dient te worden vervolgd. De onderzoeksresultaten blijven niet beperkt tot het terrein alleen, maar dragen bij aan de inzichten in de ontwikkeling van Geldrop, de regionale bewoningsgeschiedenis en de verfijning van de archeologische verwachtingsmodellen voor de directe omgeving. 2.3 selectiebesluit Aan de hand van de resultaten van het IVO zal door de archeologische uitvoerder een waardestelling van de aangetroffen sporen en vondsten worden opgesteld, op grond waarvan een selectieadvies wordt uitgebracht. Het bevoegd gezag zal op basis hiervan besluiten hoe het proces van archeologische monumentenzorg op deze locatie dient te worden vervolgd.
6 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
3
landschappelijke en aardwetenschappelijke context van het plangebied
3.1 huidig grondgebruik en (sub)recente verstoringen Het terrein is momenteel ingericht als bedrijventerrein met enkele gebouwen en beton- en klinkerverharding. Aan de westkant, direct bij de toegang aan de Papenvoort ligt een saneringslocatie in verband met minerale olie in het grondwater (fig. 6). In het kader van dit PvE is bij het Kabels en Leidingeninformatiecentrum (KLIC) geïnformeerd of er kabels en leidingen in het plangebied liggen; dat blijkt niet het geval te zijn. Het is zaak voorafgaand aan het veldwerk opnieuw een melding bij KLIC te doen, omdat de kabelsituatie in de tussentijd veranderd kan zijn. 3.2 geologische, geomorfologische en bodemkundige context Het onderzoeksgebied maakt deel uit van het Noord-Brabantse dekzandgebied. Dit dekzand is afgezet in de laatste fase van het Pleistoceen, het Weichselien (circa 120.000 - 10.000 jaar geleden). Het dekzandgebied kenmerkt zich door een opeenvolging van dekzandruggen, die door depressies, vlakten en beekdalen van elkaar gescheiden worden. In Geldrop vormt de Kleine Dommel een belangrijk beekdal. 1 Toen aan het einde van het Weichselien de definitieve klimaatsverbetering inzette, veranderde geleidelijk ook het drainagepatroon van een systeem van ondiepe geulen en beken naar dat van enkelvoudige meanderende beken, die zich geleidelijk dieper in het landschap insneden. Gedurende het verloop van het Holoceen is in de beekdalen en aansluitende lage terreingedeelten beekzand en -leem afgezet. Tevens kon hier veengroei plaatsvinden. Het plangebied ligt op een lage dekzandrug al dan niet met een oud bouwlanddek. De bodem ter plaatse bestaat uit een dikke eerdgrond met een grondwatertrapklasse VII.
1
Van Dijk 2003, 7. 7
AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
4
eerder verricht onderzoek en archeologische verwachting
4.1 overzicht van archeologische terreinen en waarnemingen Eerdere waarnemingen in de omgeving kunnen bijdragen aan het opstellen van een betrouwbare archeologische verwachting. Voor een gebied in een straal van 1 km om het plangebied is een inventarisatie gemaakt van diverse archeologische waarnemingen en vondstmeldingen (tabel 1 en fig. 4). Hiervoor is gebruik gemaakt van het Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS II). 2
ARCHISnr 33691
toponiem
omschrijving
datering
opmerkingen
Hoog-Geldrop Site E
LMEA, LMEB, NTB-NTC
Opgraving IPP (het huidige AAC)
44584 44585 46060 53378
Genoenhuis Genoenhuis Hulst Breekweide
32995 33640
Genoenhuis, Site A Boerenleenbank
Vermoedelijk de plaats van een hoeve van het Geefhuis in Den Bosch keramiek keramiek fibula prehistorische cultuurlaag met prehistorisch aardewerk onder esdek bewoningssporen Pingsdorfaardewerk
LMEA
33690
Genoenhuis
LME A
33693
’T Zand, site G
bewoningssporen, aardewerk, gebruiksvoorwerpen bewoningssporen
44587
Genoenhuis
aardewerk
BRONS, IJZ en LME
LME IJZ, ROMV, ROMM, LME VMEC NEO-IJZ
ROML
LME
Metaaldetectie Gegevens van een amateur-archeoloog. Opgraving IPP (het huidige AAC) Korte waarneming amateurs 3 Opgravingen IPP 1989 en 1993 (het huidige AAC) Opgraving IPP (het huidige AAC)
Tabel 1. Overzicht van ARCHIS-waarnemingen in een straal van circa 1 km om het plangebied. Aanvullend zijn er waarnemingen gedaan door de heemkundekring en particulieren die (nog) niet zijn opgenomen in ARCHIS II. Hier volgen de meest relevante waarnemingen: - Tussen 1987 en 1989 is aan de Hofstraat een archeologisch onderzoek uitgevoerd door de Heemkundekring ‘Heeze, Leende & Zesgehuchten’. Bij dit onderzoek zijn de funderingen van drie huizen uit de 17e tot 19e eeuw aangetroffen. 4 Naast deze huizen zijn waterputten en kuilen gevonden, die deels in de 16e eeuw dateren. Ook is vondstmateriaal uit de 13e tot 15e eeuw aangetroffen, maar bijbehorende sporen zijn niet waargenomen.
2
NN 2006a. Van Laarhoven 2001, 21; Coenen 1987, 12. 4 Van Laarhoven 2001, 10-14. 3
8 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
-
Ook heeft de heemkundekring waarnemingen gedaan op het Hofdael, het gebied ten oosten van Heuvel. Hierbij is, naast de restanten van de 19e-eeuwse textielfabrieken en de watermolen, materiaal aangetroffen vanaf de 13e eeuw. Alle waarnemingen zijn gedaan op de hogere delen van het landschap rondom het plangebied en helpen daarom bij de vorming van een archeologische verwachting voor het onderzoeksterrein. Concluderend kan gesteld worden dat vanaf het Neolithicum mensen in de directe omgeving actief waren. 4.2 regionale archeologische context De gemeente Geldrop-Mierlo heeft wat betreft archeologisch onderzoek een rijke traditie. Naast tal van waarnemingen en kleine opgravingen van onder meer de lokale heemkundekring, heeft de Universiteit van Amsterdam hier vanaf 1989 grootschalig onderzoek verricht. Dit heeft een grote bijdrage geleverd aan de kennis van het verleden van de regio. De archeologische stand van kennis van het Brabantse platteland wordt evenwel in aanzienlijke mate bepaald door haar voornaamste onderzoekslocaties: de hoge akkercomplexen met de voor Brabant zo kenmerkende dikke plaggendekken. Ook het onderzoek aan de Papenvoort ligt op een lage dekzandrug. 4.3 verwachting op basis van het bureauonderzoek Het bureauonderzoek bestaat, naast de inventarisatie en analyse van archeologische vindplaatsen, uit een literatuur- en bronnenonderzoek. Het beschikbare geologische en historische kaartmateriaal is bestudeerd. Ook is gebruik gemaakt van geschiedkundige literatuur. Om inzicht te krijgen in het historische gebruik van het plangebied zijn enkele 19e-eeuwse kaarten geraadpleegd, zoals de kadastrale minuur uit 1832 en de Chromotopografische kaart des Rijks uit het begin van de 20e eeuw. Ten behoeve van een overzicht van de archeologische waarden in het gebied is gebruik gemaakt van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Daarnaast is gekeken naar cultuurhistorische kaarten, zoals de IKAW, de AMK en de CHW-kaart. 5 Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de archeologische verwachting van het plangebied zijn alle verzamelde gegevens geanalyseerd en onderling gecombineerd.
Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart 6 De archeologische verwachting volgens de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Geldrop is laag voor archeologische waarden uit het Paleo- en Mesolithicum en middelmatig voor archeologische waarden van het Neolithicum tot en met de Late-Middeleeuwen. In dit rapport wordt geen verwachting uitgesproken over de post-middeleeuwse archeologische waarden. 7 Deze dient hier daarom als onbekend te worden aangemerkt. De kwetsbaarheid van het terrein is hoog.
Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) Deze provinciale kaart spreekt geen verwachting uit over de archeologische waarden, omdat het deel uitmaakt van het niet-gekarteerde centrum. 8 Het gebied buiten het centrum, op ongeveer 200 m naar het westen, is gemarkeerd als een gebied met een hoge trefkans op archeologische waarden, wat redelijkerwijs dus ook voor het plangebied geldt. Het kreeg deze waardering vanwege de ligging op een dekzandrug.
Archeologische Monumentenkaart (AMK) In en rondom het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde monumenten of gewaardeerde vindplaatsen.
5 Op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) is het land verdeeld in zones van archeologische verwachting. De AMK (Archeologische Momentenkaart) herbergt alle archeologische monumenten en de status van deze monumenten. Op de CHW-kaart (Cultuurhistorische Waardenkaart) zijn de bovengenoemde kaarten verenigd en is een historisch-geografische kaartlaag toegevoegd. 6 Van Dijk 2003. 7 Van Dijk 2003. 8 NN 2005.
9 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
CultuurHistorische Waardenkaart (CHW) Deze provinciale kaart spreekt een verwachting uit over cultuurhistorische waarden met betrekking tot archeologie, historische bouwkunst, historische stedenbouwkunde en historische geografie. In het plangebied zijn, buiten de genoemde archeologische waarden, geen elementen van cultuurhistorische waarden aangemerkt.
Overige bronnen Voor het bureauonderzoek is ook gebruik gemaakt van enkele geschiedkundige werken en van historische kaarten. Het plangebied is gelegen in het gehucht Papenvoort, dat onderdeel was van de gemeente Zesgehuchten. Zesgehuchten vormde samen met Heeze en Leeende een heerlijkheid. Zoals de naam doet vermoeden bestond Zesgehuchten uit zes gehuchten, te weten: Gijzenrooi, Genoenhuis, Hulst, Hoog Geldrop, Geldrop 't Hout en Riel. Papenvoort was een buurtschap van Hulst. De naam Papenvoort zal afgeleid zijn van een doorwaadbare plaats (voorde) door de beek. Papen zal wijzen op katholieken die in de omgeving verbleven. Om een archeologische verwachting van het plangebied uit te spreken, zijn ook historische kaarten geraadpleegd. Hierbij zijn met name de kadasterkaart uit 1832 en de Chromotopografische Kaart des Rijks uit het begin van de 20e eeuw zeer bruikbaar. 9 Uit archeologisch onderzoek in Noord-Brabant blijkt dat een groot deel van de kadastergrenzen en het verloop van het wegenpatroon, opgetekend in 1832, vaak een veel oudere oorsprong hebben en teruggaan tot de ontginningsperiode van het gebied vanaf de Volle-Middeleeuwen. Daarnaast blijken ook veel woonkernen en gehuchten die op de kaart van 1832 te zien zijn een oudere oorsprong te hebben. Deze bewoonde gebieden gaan zeker terug tot in de 15e/16e eeuw, maar hebben mogelijk een oorsprong vanaf de 12e eeuw. 10 Op de Kadastrale Minuut van 1832 maakt het plangebied onderdeel uit van Papenvoort dat uit acht gebouwen bestond (fig. 2). 4.4 conclusies over de archeologische verwachting De geografische situatie blijkt in de bewoningsgeschiedenis van Brabant een belangrijke factor geweest te zijn in de locatiekeuze van de nederzettingen. Landschappelijke ligging en bodemtype zijn bepalend voor de bodemvruchtbaarheid, de geschiktheid voor bewoning en de nabijheid van water. Voor sedentaire bewoning en landbouw vormden de dekzandruggen en -flanken de meest geschikte locaties, met voornamelijk grondwatertrap VI en VII, hoge enkeerdgronden en moderpodzolbodems. 11 Het onderzoeksterrein zich bevindt zich in een dergelijke, aantrekkelijke zone. In de loop van de Volle-Middeleeuwen komt dit patroon onder druk te staan. Als gevolg van economische en demografische groei neemt de behoefte aan landbouwgrond dermate toe dat de bewoning hiervoor ruimte moet gaan maken. Deze ontwikkeling leidt in de eerste helft van de 13e eeuw tot een breuk met de oude nederzettingslocatie. Nederzettingen worden verplaatst naar de lagere delen van het landschap, doorgaans de beekdalen en beekdalranden. 12 Per periode is de verwachting als volgt: - De archeologische verwachting voor het Paleo- en Mesolithicum is onbekend. Vindplaatsen uit deze periode laten zich moeilijk lokaliseren. Niettemin zijn vanwege de landschappelijke ligging dergelijke vindplaatsen op het terrein niet uitgesloten. 13 - Vanwege de vondsten van neolithisch materiaal in de omgeving is de verwachting voor het Neolithicum middelhoog. - De verwachting voor de Bronstijd is, gezien de hoge ligging op de een dekzandrug, middelhoog. Dat geldt voor bewonings- of begravingssporen. Sporen van andere activiteiten kunnen niet uitgesloten worden, maar de kans op het aantreffen hiervan is klein.
9
NN 1832, Wieberdink 1989. Mondelinge mededeling F. Theuws. 11 Verwers 1998, 100 en mondelinge mededeling F. Theuws. 12 Zie onder andere Theuws 1989; Huijbers 2004 en Verspay 2007. 13 Gerritsen/Rensink 2004. 10
10 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
-
-
Op basis van de vele vindplaatsen uit de IJzertijd en Romeinse tijd in de omgeving bestaat de kans dat deze ook op het terrein worden aangetroffen. Vermoedelijk gaat het dan om nederzettingssporen. De verwachting voor bewoningssporen uit de Vroege-Middeleeuwen en Late-Middeleeuwen A is hoog. Deze verwachting houdt verband met het gegeven dat de bewoning zich in deze tijd met name op de hoge dekzandruggen bevindt. Voor de Late-Middeleeuwen B tot en met Nieuwe tijd is de archeologische verwachting hoog voor sporen van landinrichting en gebruik; de verwachting voor bewoningssporen is eveneens hoog. Dit is gebaseerd op de meldingen in ARCHIS en de cartografische bronnen.
11 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
5
vraagstelling
5.1 onderzoekskader In het kader van het zogenaamde Zuid-Nederlandproject van de Universiteit van Amsterdam is tussen 1989 en 2000 in de directe omgeving van het huidige plangebied reeds veel archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn met name nederzettingssporen aangetroffen uit de Bronstijd tot en met de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De grootschaligheid en de resultaten van de opgravingen bieden een uitgelezen kans om de bewoningsgeschiedenis van Geldrop te reconstrueren. Ook na 2000 heeft het AAC veel onderzoek gedaan in de gemeente. Daarbij stond het landschap in brede zin centraal, de aandacht ging zowel uit naar het cultuurlandschap als naar het natuurlijke landschap. Het onderzoek op de locatie Papenvoort past in dit kader; de onderzoeksgegevens dienen dan ook toegevoegd te worden aan het langlopende onderzoek, en geïntegreerd te worden in de reconstructie van de bewoningsgeschiedenis van Geldrop door de eeuwen heen. 14 5.2 onderzoeksvragen In dit stadium van het onderzoek dient te worden vastgesteld of, en zo ja welke, archeologische grondsporen en materialen zich in het plangebied bevinden. Bij daadwerkelijke aanwezigheid van sporen en/of vondsten dienen tevens de volgende kenmerken bepaald te worden: de ruimtelijke verspreiding van de grondsporen (horizontaal en verticaal); de gaafheid van de sporen en mate van conservering van de materialen; de aard en de ouderdom van de vindplaats(en). In aanvulling hierop dient het onderzoek er tevens op gericht te zijn de volgende vragen te beantwoorden: Hoe ziet het gebied er bodemkundig uit? Wanneer is het terrein verkaveld? Is er een cultuurlaag aanwezig? En zo ja, wat is de ouderdom hiervan? In hoeverre zijn de aangetroffen bodemlagen geschikt voor een palynologische reconstructie van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis van het terrein? Hoe verhouden de aangetroffen archeologische waarden zich tot het in hoofdstuk 4 geschetste archeologische verwachtingsmodel? In hoeverre komt de situatie op het terrein overeen met de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van RAAP? In hoeverre kan de waarneming op dit terrein bijdragen aan de betekenisgeving van de indicatie ‘onbekend’ op de IKAW en de verwachtings- en beleidsadvieskaart? Wat kunnen de uitkomsten van het onderzoek zeggen over vergelijkbare terreinen in de omgeving? Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio aanscherpen? Welke archeologische resten zijn behoudenswaardig? En wat zijn de aanbevelingen om het behoud te bewerkstelligen? Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, welke methode/technieken en strategieën worden voorgesteld? 14
Zie ook de website van het Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam: (http://cf.hum.uva.nl/archeologie/middeleeuwsbrabant/opgravingen_Geldrop00.htm). De onderzoeksrapporten van na 2000 zijn bovendien te downloaden via www.aacprojectenbureau.nl. 12 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
6
veldwerk
6.1 onderzoeksmethode Voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vragen is gekozen voor een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Deze methode is gericht op de prospectie van het terrein waarbij de archeologische waarden zoveel mogelijk intact gelaten worden (tenzij afwijking hierop noodzakelijk is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen). 6.2 voorbereiding Ter voorbereiding op het veldwerk dient een startoverleg plaats te vinden, waarin de inhoud van het draaiboek wordt vastgesteld. De notulen van dit overleg worden in het protocolboek opgenomen. Het draaiboek, op basis waarvan wordt gewerkt, omvat een strategie voor het (veld)onderzoek, de analyse en de rapportage en een uitgewerkte planning voor het gehele traject van veldwerk en uitwerking tot rapportage en deponering. Daarnaast dient in het draaiboek een veiligheidsparagraaf opgenomen te zijn. De uitvoerder draagt zorg voor een artikel 41-melding bij ARCHIS (RACM), een onderzoeksmeldingsnummer en de afmelding, zodra het onderzoek is afgesloten. Tevens dient deze ten minste één week voor aanvang van het veldwerk opnieuw een KLIC-melding te doen voor het terrein. Bij het schrijven van dit PvE is reeds een KLIC-melding gedaan. Destijds lagen er geen kabels- en leidingen in het plangebied. Het terrein wordt ingericht met schaftgelegenheid, opslag en sanitaire voorzieningen. Bij de voorbereiding zullen ook enkele zaken door de opdrachtgever worden geregeld. Deze staan verderop vermeld onder ‘uitvoeringscondities veldwerk’. 6.3 strategie veldwerk - Op het terrein dient een meetsysteem te worden uitgezet. De uitvoerder dient er zorg voor te dragen dat dit tijdens het veldonderzoek wordt ingemeten in het RD-stelsel. - Het terrein moet met 5 proefsleuven worden onderzocht (fig. 5). Het proefsleuvenplan is gebaseerd op de delen van het plangebied die het meest ingrijpend verstoord gaan worden, te weten de geplande gebouwen. De sleuven hebben allen een breedte van 4 m; de lengte van de sleuven loopt uiteen van 20 tot ruim 60 m (20, 20, 33, 45, en 62 m). Bij de planning is rekening gehouden met de oriëntatie van mogelijk aanwezige prehistorische of middeleeuwse huisplattegronden, zuidwest-noordoost. Bij de toegang van het terrein aan de Papenvoort is de bodem vervuild door minerale olie (fig. 6). In overleg met de gemeente Geldrop-Mierlo kan hier wel of niet de zesde sleuf worden getrokken. Deze sleuf is afgebeeld op fig. 5 in grijs met zwarte rand. - Het totale oppervlak van de proefsleuven beslaat 720 m2 (of 800 m2 in het geval van de zesde sleuf) dat is circa 10% van het te verstoren terreinoppervlak. Indien noodzakelijk voor een adequate beantwoording van de onderzoeksvragen kunnen de proefsleuven worden uitgebreid tot een maximaal oppervlak van in totaal 200 m2. - De proefsleuven dienen machinaal aangelegd te worden door een kraanmachinist met ervaring in archeologische graafwerkzaamheden. De aanleg van de proefsleuven en het trekken van het vlak dient minimaal door één archeoloog begeleid te worden. De aanleg van het vlak geschiedt laagsgewijs. - Prehistorische vondsten (vuursteen, aardewerk, metaal) dienen als puntvondsten te worden gedocumenteerd en driedimensionaal te worden ingemeten. Overige vondsten die bij de aanleg van het vlak worden aangetroffen dienen verzameld te worden in segmenten van maximaal 4 bij 4 m. Het vlak wordt met een professionele metaaldetector onderzocht. 13 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
-
-
Bij het aantreffen van archeologische resten die niet conform de archeologische verwachting uit dit PvE zijn, wordt de opdrachtgever/het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte gebracht. Ten behoeve van het bodemkundig onderzoek dient van iedere put een lengteprofiel gedocumenteerd te worden. Wanneer dit profiel een weinig complexe opbouw vertoont, mag worden volstaan met profielstaten om de 10 m. Om de 25 m dient het profiel over een breedte van 2 tot 3 m machinaal verdiept te worden, zover de grondwaterstand dit toelaat. Het profiel dient te worden ingemeten ten opzichte van het NAP en ten opzichte van het lokale meetsysteem. De beeldregistratie mag digitaal, maar dan moet het fototoestel een resolutie hebben van minimaal 5 megapixels. Direct na afloop van het onderzoek moeten de proefsleuven weer dichtgegooid worden. Onderzoek en documentatie dienen te worden verricht conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1. 15
6.4 complexiteit In verband met de hoge grondwaterstand wordt geadviseerd het onderzoek in de zomer uit te voeren. 6.5 beperkingen In het proces van de archeologische monumentenzorg is een getrapt systeem van veldonderzoek opgenomen, waarbij twee (of zelfs drie) veldwerkfasen zijn ingebouwd. Tussen de verschillende veldfases zit een traject van het verwerken van de resultaten, het waarderen van de eventueel aanwezige vindplaatsen, het opstellen van een selectieadvies voor vervolgonderzoek, het rapporteren, het opstellen van een nieuw PvE en een nieuwe aanbesteding voor het vervolgtraject. Bij grootschalig onderzoek werkt dit systeem goed. Bij kleinschalig onderzoek, als dit in Papenvoort, kan het inefficiënt en onnodig kostenverhogend zijn. Om dit te voorkomen moet rekening gehouden worden met een ‘directe doorstart’ naar het opgraven van een deel of het gehele terrein. Dit betekent dat er rekening mee gehouden moet worden dat reeds tijdens het IVO, bij het aantreffen van een bepaald complex, de onderzoeksvragen uit dit PvE aangevuld moeten worden, specifiek gericht op de aard en ouderdom van de aangetroffen vindplaats. En daarnaast impliceert het dat er tijdens het veldwerk een overleg met het bevoegd gezag plaats moet vinden, waarin de waardering en selectie van de eventueel aanwezige vindplaatsen besproken worden, en direct een selectiebesluit genomen wordt. Aansluitend aan de aanleg van de proefsleuven kan dan eventueel een gedeelte opgegraven worden, waarmee het gefaseerde systeem ingekort en beperkt wordt tot één PvE, één veldonderzoek en één rapport. Hiermee worden zowel kosten als tijd bespaard. Deze situatie kan zich voordoen wanneer bijvoorbeeld de archeologische resten ter plaatse archeologisch interessant zijn, maar a) geen nederzetting, grafveld of anderszins evident onderdeel van een groter ensemble zijn of b) overduidelijk onvoldoende gaaf of onvoldoende compleet zijn. Er kan dan besloten worden om de waardevolle sporen direct op te graven en/of organische lagen te bemonsteren voor palynologisch onderzoek. Een dergelijk besluit mag uiteraard alleen genomen worden in overleg met het bevoegd gezag. Het restant van een laat-middeleeuwse put als enige overblijfsel van een erf, onder een 20eeeuwse verstoring is een voorbeeld van een dergelijke situatie. Ook als het veldonderzoek alléén bodemkundige en landschapshistorische gegevens oplevert, wordt in dit stadium van het archeologische proces reeds alle informatie verzameld die nodig is voor de afronding van het gehele onderzoek.
15
NN 2006b. 14
AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
7
vondstmateriaal
7.1 anorganische artefacten Alle aangetroffen anorganische materiaalgroepen dienen volgens de leidraad ‘Eerste hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal’ gedocumenteerd en geborgen te worden. 16 Keramisch bouwmateriaal (baksteen) mag, indien in het veld voldoende gedocumenteerd, steekproefsgewijs worden verzameld. Metaalvondsten dienen actief te worden opgespoord met een professionele metaaldetector. Van onherkenbare metaalvondsten, zoals roestklompen, worden röntgenopnamen gemaakt. 7.2 organische artefacten Indien tijdens de uitvoering van het IVO organische artefacten worden aangetroffen, dienen deze volgens de leidraad ‘Eerste hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal’ geborgen en gedocumenteerd te worden. 17 7.3 paleo-ecologische resten Wanneer organische afzettingen worden aangesneden, dienen deze bemonsterd te worden ten behoeve van een reconstructie van de vegetatie- en gebruiksgeschiedenis. Hiertoe dient gebruik gemaakt te worden van pollenbakken met een breedte van minimaal 10 cm. 7.4 beperkingen Monsters voor eventuele AMS 14C-dateringen dienen, indien nodig, uit de pollenbakken gehaald te worden.
16 17
Huisman 2006. Huisman 2006. 15
AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
8
analyse en conservering
8.1 analyse fysische geografie De analyse van de fysisch-geografische en bodemkundige gegevens gebeurt in het veld. De verkregen informatie over de lokale bodemkunde dient te worden ingepast in de bestaande kennis van het regionale dekzandlandschap. De profieltekeningen worden in MapInfo gedigitaliseerd en verwerkt tot een overzicht van de bodemopbouw op het terrein. 8.2 structuren en grondsporen De vlaktekeningen dienen in MapInfo of een daaraan gelijkwaardig of hoger computerprogramma te worden gedigitaliseerd en verwerkt tot een overzichtskaart. De sporen en vondsten worden geanalyseerd en geïnterpreteerd in het licht van de onderzoeksvragen. 8.3 beeldrapportage De beeldregistratie mag digitaal, maar dan moet het fototoestel een resolutie hebben van minimaal 5 megapixels. 8.4 vondstmateriaal Al het aangetroffen vondstmateriaal moet gewassen worden (indien toegestaan in verband met conservering). Door middel van een quick scan wordt het vondstmateriaal geselecteerd voor de uitwerking. Indien nodig wordt reeds bij deze quick scan de expertise van specialisten ingeroepen. De gehele waarderingen selectieprocedure staat onder supervisie van een senior-archeoloog. De geselecteerde vondsten worden voorgelegd aan een materiaalspecialist. De vondstgegevens dienen vervolgens ingevoerd te worden in een digitale database. 8.5 conservering Wanneer sprake is van vondsten, die vanwege hun informatiewaarde of zeldzaamheid in aanmerking komen voor behoud, dienen deze, wanneer hiertoe verdere stappen noodzakelijk zijn, volgens de richtlijnen van de KNA versie 3.1 overgebracht te worden naar een bedrijf dat gespecialiseerd is in de conservering van archeologische vondstgroepen. Dit dient te gebeuren aan de hand van een door het bevoegd gezag goedgekeurd selectieadvies. In verband met de bijkomende kosten wordt het besluit overlegd met de opdrachtgever. 8.6 beperkingen Wanneer na het IVO geen vervolgonderzoek meer nodig is, dienen de uitwerking en analyse van de archeologische, bodemkundige en paleo-ecologische resultaten reeds in dit stadium voltooid te worden.
16 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
9
rapportage en deponering
9.1 te leveren producten In navolging van de eisen 18 van de Provincie Noord-Brabant ten aanzien van de rapportage van een IVO, dient het onderzoek ten minste de volgende producten op te leveren: o
o o o o o o
o o o o o o o o
o
18 19
Een briefverslag met daarin de voorlopige resultaten van het onderzoek, een waardestelling van de archeologie in het plangebied en een advies voor het te volgen vervolgtraject. Een basisrapport over het veldonderzoek. Het rapport bevat in ieder geval de volgende onderdelen: een paragraaf waarin staat vermeldt welk soort plan het betreft, welke ontwikkelingen er gaan plaatsvinden, en tot welke diepte verstoring gaat plaatsvinden en in welke fase van de planprocedure het plan zich bevindt; een overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met begrenzingen plangebied (1:25.000); een paragraaf met de vraag- en doelstelling van het archeologisch onderzoek; een paragraaf (verantwoording) methode en technieken; een paragraaf eerder gedane archeologische vondsten in het plangebied of de nabijheid van het plangebied; Een overzichtskaart - met landelijke coördinaten - met de locatie van de proefsleuven en de hoofdstructuren van de aangetroffen archeologische vindplaatsen; een kaart van het plangebied met daarop 1) de grenzen van de aangetroffen archeologische vindplaatsen, 2) de begrenzing van de eventueel verstoorde bodemprofielen in het plangebied en 3) het gebied (inclusief reden), dat niet toegankelijk was voor onderzoek; de resultaten van het onderzoek; een paragraaf met vindplaatsbeschrijvingen met daarin in elk geval de omvang, de ligging, de datering, de vondstomstandigheden, de aard van de vondsten, de conservering en diepteligging; een waardering van de vindplaatsen conform de richtlijnen van de KNA19 ; een paragraaf conclusies en aanbevelingen over de eventueel noodzakelijke bescherming of het mogelijke vervolgonderzoek; een lijst van afkortingen, waarin alle gebruikte afkortingen in het rapport, in velden van tabellen en bij objecten (vlakken/lijnen/punten) in kaarten worden verklaard; de vlaktekeningen van de proefsleuven - met landelijke coördinaten – en profieltekeningen waarop de grondsporen (uitgesplitst naar periode) herkenbaar staan afgebeeld, inclusief hun spoornummer; een sporenlijst waarin staat aangegeven 1) het soort spoor, 2) de (conserverings) toestand van het spoor, de datering van het spoor en 4) de bijbehorende vondstnummers; een vondstenlijst waarin per archeologisch artefact staat aangegeven 1) het spoor waarin het archeologisch artefact is aangetroffen, 2) de conserveringstoestand van het archeologisch artefact (verbrand, vorstschade, geërodeerd et cetera), 3) de determinatie, 4) de datering van het archeologisch artefact en 5) een beschrijving van het archeologisch artefact (lengte x breedte x hoogte, baksel/materiaal, versiering, bewerkingsporen et cetera); een monsterlijst.
Op te vragen bij de provincie Noord-Brabant. NN 2006b, specificatie VS06 Waarderen. 17
AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
o
In het geval van een doorstart naar het opgraven van (een deel van) een complex, een paragraaf met een toelichting op dit selectiebesluit en een toevoeging van de aanvullende onderzoeksvragen. De opgravingsdocumentatie van het veldonderzoek, zowel analoog als digitaal, klaar voor overdracht aan het provinciaal archeologisch depot van de provincie Noord-Brabant. De vondsten van het veldonderzoek, klaar voor overdracht aan het provinciale archeologisch depot van de provincie Noord-Brabant. De ARCHIS-melding. Op grond van vergelijkbaar onderzoek wordt verwacht dat het rapport een omvang zal hebben van ongeveer 30 pagina’s. 9.2 inhoud eindrapport In het basisrapport worden de resultaten van de opgraving gepresenteerd en geanalyseerd in het licht van de onderzoeksvragen en geïntegreerd in de bestaande kennis van het gebied. In het rapport dienen tevens de onderzoeksvragen geëvalueerd te worden en aangevuld met nieuwe vraagstellingen die relevant zijn voor toekomstig onderzoek in de directe omgeving. Het rapport dient afgesloten te worden met een advies ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) voor onbebouwde gebieden in de nabijheid van het onderzoeksterrein. 9.3 verschijning en oplage eindrapport Over het IVO zal in ieder geval op twee momenten worden gerapporteerd: binnen drie weken na beëindiging van het veldwerk zullen de opdrachtgever en het bevoegd gezag een briefverslag ontvangen met daarin de eerste resultaten van het veldwerk. De uiteindelijke resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd in een basisrapport dat in conceptvorm binnen 3 maanden na het veldonderzoek aan de opdrachtgever en het bevoegd gezag dient te worden opgestuurd, mits er geen 14C-analyse plaats moet vinden. Indien dit wel het geval is zal, vanwege de wachttijden die hiervoor staan, in overleg met de opdrachtgever en bevoegd gezag een aangepaste planning worden opgesteld. Tot slot heeft de uitvoerder maximaal zes weken om eventuele wijzigingen aan te brengen en het eindrapport te laten drukken. Wanneer tijdens het IVO besloten is tot een doorstart tot het opgraven van (een deel van) het plangebied en er derhalve geen verder archeologisch onderzoek meer zal plaatsvinden, dan kan de doorlooptijd van het concept van het basisrapport, in overleg met het bevoegd gezag, verlengd worden tot 6 tot 9 maanden. Het rapport dient gedrukt te worden in een oplage van zestien stuks. Hiervan zijn er drie voor de uitvoerder, één voor het bevoegd gezag, één voor het centrale archief van de RACM, één voor de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en één voor elk van de locale historische, archeologische en heemkundekringen, te weten ‘Heeze, Leende & Zesgehuchten’, ‘Myerle’ en de Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland. De overige exemplaren zijn bestemd voor de opdrachtgever. 9.4 deponering Na goedkeuring van het rapport door het bevoegd gezag en de opdrachtgever dienen de vondsten en documentatie door de uitvoerder overgedragen te worden aan het provinciale depot Noord-Brabant te ‘sHertogenbosch. De deponering dient te geschieden conform de vigerende eisen van het Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant. Deze eisen zijn te raadplegen op: www.erfgoedbrabant.nl/docs/aanleveringsvoorwaarden.doc .
18 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
10
randvoorwaarden
10.1 actualisering PvE - Als bij de ontsluiting van het terrein of tijdens het veldwerk blijkt dat het opgestelde PvE naar het zich laat aanzien onvoldoende aansluit op de aanwezige archeologische situatie, dan dient in samenspraak met de opdrachtgever en het bevoegd gezag het PvE te worden geëvalueerd. Het bevoegd gezag moet vervolgens beoordelen of het onderzoek in deze vorm doorgang kan vinden. Als dat niet zo is, moet het PvE worden geactualiseerd. Indien het onderzoek niet als zodanig kan worden uitgevoerd, wordt de opdrachtgever door het bevoegd gezag geïnformeerd over de consequenties en het nieuw te volgen proces. Pas na goedkeuring van het gewijzigde PvE door het bevoegd gezag kan het veldwerk/uitwerking worden vervolgd. Het bevoegd gezag kan evenwel ook de noodzaak tot wijziging eisen, waarna overleg volgt met de uitvoerder en opdrachtgever/ directievoerder. - Wijzigingen aan het puttenplan of de in dit PvE geformuleerde onderzoeksstrategie worden door de projectleider besproken met de opdrachtgever. Deze bepaalt eventueel in samenspraak met het bevoegde gezag, welke wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Ook alle afwijkingen van de standaardmethode worden besproken. - Wijzigingen in de uitwerking/rapportage worden in het evaluatieverslag vastgelegd en aan de opdrachtgever en zonodig (de adviseur van) het bevoegd gezag ter goedkeuring voorgelegd. 10.2 planning van het veldwerk en duur van de uitvoeringsperiode Nadat het bevoegd gezag dit PvE heeft goedgekeurd, kan de opdrachtgever een offerte aanvragen voor de uitvoering van het hier beschreven veldonderzoek. Uitvoerder en opdrachtgever zetten in overleg een tijdspad uit. Minimaal één week voor aanvang van het veldwerk dienen de artikel 41-melding en de KLICmelding gereed te zijn. Maximaal drie weken na gunning vangt het veldwerk aan. In dit tijdsbestek dienen de voorbereidingen hiervoor getroffen te worden. Het veldwerk neemt 4 dagen in beslag en moet binnen twee weken worden afgerond. Bij een eventuele doorstart naar het opgraven van (een deel van) het plangebied, dan wordt deze periode in overleg met het bevoegd gezag opnieuw afgestemd. Als blijkt dat het veldwerk niet binnen de verwachte tijd kan worden voltooid, dient hierover met de opdrachtgever overlegd te worden. Na het veldwerk kan worden gestart met de uitwerking van het onderzoek. Binnen drie weken na beëindiging van het veldwerk zullen de opdrachtgever en het bevoegd gezag het briefverslag ontvangen. Het conceptrapport dient binnen 3 maanden na afronding van het veldwerk te worden opgestuurd naar de opdrachtgever en het bevoegd gezag. Binnen 6 maanden na het einde van het veldwerk wordt het definitieve rapport verstuurd. Indien 14C-analyse plaats moet vinden zal, vanwege de wachttijden die hiervoor staan, in overleg met de opdrachtgever en bevoegd gezag een aangepaste planning worden opgesteld voor de rapportage. Vervolgens heeft de uitvoerder maximaal zes weken om eventuele wijzigingen aan te brengen en het eindrapport te laten drukken. Met de schriftelijke goedkeuring van het eindrapport door het bevoegd gezag en de aansluitende deponering van de vondsten en bijbehorende documentatie aan het provinciale depot wordt het onderzoeksproject formeel afgesloten. 10.3 personele randvoorwaarden Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een door het CvAK goedgekeurd archeologisch bedrijf. Voor het IVO bestaat het veldteam minimaal uit een KNA-archeoloog, een archeoloog en een veldtechnicus. Voor de 19 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
uitwerking dienen bij relevante vraagstellingen een periode- of materiaalspecialist betrokken te worden. Het gehele team opereert onder de verantwoordelijkheid van een senior KNA-archeoloog. 10.4 uitvoeringscondities veldwerk Voor aanvang van het IVO zal de opdrachtgever de volgende zaken hebben geregeld: Gegevens met betrekking tot het huidige en toekomstige grondgebruik van het plangebied; Milieutechnische gegevens van het terrein, zoals informatie met betrekking tot de mate van verontreiniging; Een digitale topografische kaart, waarin de onderzoekslocatie kan worden geprojecteerd; Een vast NAP-punt op het terrein of informatie over vaste NAP-punten in de directe omgeving. Eventueel benodigde vergunningen ten aanzien van de betreding van het terrein, parkeren et cetera. 10.5 kwaliteitsbewaking, toezicht en evaluatie De senior-projectleider van het uitvoerende bedrijf houdt toezicht op de werkzaamheden en is eindverantwoordelijk. Onder begeleiding van de kwaliteitsmanager van het bedrijf is deze ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderzoek en de te doorlopen processtappen. Het bevoegd gezag is bevoegd tot accordering en het nemen van het uiteindelijke selectiebesluit. De opdrachtgever, het bevoegd gezag en de uitvoerder staan in voor de kwaliteit van het uitvoerend onderzoek. Alle werkzaamheden met betrekking tot het onderzoek dienen minimaal te worden uitgevoerd conform het KNA, versie 3.1. De uitvoering van het veldwerk dient in overeenstemming te gebeuren met de ARBOwetgeving. 10.6 overleg en communicatie De opdrachtgever, het bevoegd gezag en de uitvoerder dienen in de voorbereidingsfase afspraken te maken over communicatie. In het draaiboek van de uitvoerder wordt vervolgens een communicatieplan opgenomen.
20 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
literatuur
NN, 1832: Kadastrale minuutplannen in (www.watwaswaar.nl). NN, 2005a: Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (http://brabant.esrinl.com/chw/). NN, 2006a: (archis2.archis.nl). NN, 2006b: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1 (www.sikb.nl). NN, 2007a: Brabant op Kaart- Historische Topografische kaarten (http://www.atlas.brabant.nl/bonnekaarten op 25 april 2007). NN 2007b: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, (http://www.archis.nl/noaa/content/uitleg-balk1.asp op 2 mei 2007). Bisschops, J.H., 1973: Toelichting bij de geologische kaart van Nederland, 1:50.000, Blad Eindhoven Oost (51O), rijksgeologische dienst, Haarlem. Coenen, J., 1987: Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop. Dijk, X.C.C. van, 2003: Gemeente Geldrop, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, Amsterdam (RAAP-rapport 786). Huisman, D.J., 2006: Eerste hulp bij kwetsbaar vondstmateriaal, Gouda. Roymans, N., 1995: The cultural biography of urnfields and the long-term history of a mythical landscape in; Archaeological Dialogues Vol. 2 nr 1, 2-24. Stiboka, 1977: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. 51 Oost Eindhoven, Wageningen. Stiboka 1981: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 51 Oost Eindhoven, Wageningen. Theuws, F., 1989: Middeleeuwse parochiecentra in de Kempen 1000-1350, in A. Verhoeven/F. Theuws, Het Kempenprojekt 3. De Middeleeuwen centraal, Waalre, 97-216. Verspay, J.P.W., 2007: Onzichtbare erven. Het Brabantse platteland in de Late Middeleeuwen, Diemen. Wieberdink, G.L., 1989: Geldrop, in: Historische Atlas Noord-Brabant. Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000, Haarlem.
21 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
gebruikte afkortingen
AAC ARCHIS AMZ CvAK DAO IKAW IVO KLIC KNA NAP NOaA PvE RD-net RACM STIBOKA UvA
Amsterdams Archeologisch Centrum (van de Universiteit van Amsterdam) ARCHeologisch Informatie Systeem Archeologische MonumentenZorg College van Archeologische Kwaliteit Definitief Archeologisch Onderzoek (opgraving) Indicatieve Kaart Archeologische Waarden Inventariserend VeldOnderzoek Kabels en Leidingen Informatie Centrum Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Normaal Amsterdams Peil Nationale Onderzoeksagenda Archeologie Programma van Eisen Rijksdriehoeksnet (stelsel van punten in Nederland waarvan de coördinaten van het landelijk meetnetwerk bekend zijn) Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (voorheen Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) Stichting voor Bodemkartering Universiteit van Amsterdam
22 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Figuren
Fig. 1 Plangebied Papenvoort in Geldrop. De inzet geeft de ligging van Geldrop in Nederland aan.
23 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Fig. 2 Op deze Kadastrale Minuut uit 1832 is het plangebied geprojecteerd. Destijds bestond Papenvoort uit 8 gebouwen. Het huidige plangebied Papenvoort was niet bebouwd, maar lag in weidegebied.
24 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Fig. 3 Het plangebied te ‘Papevoort’ uit de gemeenteatlas van J. Kuyper van 1868. Op deze afbeelding zijn de oude en nieuwe topografische kaart van zesgehuchten over elkaar geprojecteerd. In rood/geel de 19e-eeuwse grenzen van Zesgehuchten. Het plangebied was toen niet bebouwd.
25 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Fig. 4 Archeologische waarnemingen nabij het plangebied volgens ARCHIS. Het centrum is grijs, omdat dat niet gekarteerd is. Het centrale kruis geeft de ligging van het plangebied weer. Het oranje deel ten westen van het plangebied (met waarneming 53378) is de dekzandrug die ook ter hoogte van het plangebied ligt.
26 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Fig. 5 Proefsleuvenplan, de 5 zwarte sleuven dienen zeker te worden gegraven, de grijze met zwarte rand ligt binnen de saneringszone (zie fig. 6).
27 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.
Fig. 6 Saneringscontour, vervuilingzone door minerale olie in grondwater.
28 AACnotities 60, Programma van Eisen Geldrop Papenvoort. Versie 2.0, april 2008.